gepubliceerd op 30 maart 2018
Wet betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie
26 MAART 2018. - Wet betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
TITEL 2. - Werk HOOFDSTUK 1. - Competitiviteit en Werk Afdeling 1. - Wijziging opzeggingstermijnen
Art. 2.Artikel 37/2, § 1, eerste lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de wet van 26 december 2013, wordt vervangen als volgt : "
Art. 37/2.§ 1. Wanneer de opzegging wordt gegeven door de werkgever, wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op : - een week wat de werknemers betreft die minder dan drie maanden anciënniteit tellen; - drie weken wat de werknemers betreft die tussen drie maanden en minder dan vier maanden anciënniteit tellen; - vier weken wat de werknemers betreft die tussen vier maanden en minder dan vijf maanden anciënniteit tellen; - vijf weken wat de werknemers betreft die tussen vijf maanden en minder dan zes maanden anciënniteit tellen; - zes weken wat de werknemers betreft die tussen zes maanden en minder dan negen maanden anciënniteit tellen; - zeven weken wat de werknemers betreft die tussen negen maanden en minder dan twaalf maanden anciënniteit tellen; - acht weken wat de werknemers betreft die tussen twaalf maanden en minder dan vijftien maanden anciënniteit tellen; - negen weken wat de werknemers betreft die tussen vijftien maanden en minder dan achttien maanden anciënniteit tellen; - tien weken wat de werknemers betreft die tussen achttien maanden en minder dan eenentwintig maanden anciënniteit tellen; - elf weken wat de werknemers betreft die tussen eenentwintig maanden en minder dan vierentwintig maanden anciënniteit tellen; - twaalf weken wat de werknemers betreft die tussen twee jaar en minder dan drie jaar anciënniteit tellen; - dertien weken wat de werknemers betreft die tussen drie jaar en minder dan vier jaar anciënniteit tellen; - vijftien weken wat de werknemers betreft die tussen vier jaar en minder dan vijf jaar anciënniteit tellen.".
Art. 3.De opzeggingen betekend vóór de inwerkingtreding van deze afdeling blijven al hun gevolgen behouden.
Art. 4.Deze afdeling treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 2. - Opheffing van de bestaande sectorale verboden
op de inzet van uitzendkrachten
Art. 5.Artikel 23 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers wordt vervangen als volgt : "
Art. 23.Verboden zijn de bepalingen in collectieve arbeidsovereenkomsten die voor bepaalde bedrijfstakken een algemeen verbod op de tewerkstelling van uitzendkrachten instellen.". Afdeling 3. - Wijziging referteperiode
waarborg Sluitingsfonds
Art. 6.Artikel 36, § 1, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, vervangen bij de wet van 11 juli 2006, wordt aangevuld met de volgende zin : "Voor de werknemers die de verjaring ten aanzien van hun werkgever hebben gestuit door middel van een ingebrekestelling zoals bedoeld in artikel 2244, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt de termijn van dertien maanden voorafgaand aan de data vastgesteld overeenkomstig de artikelen 3 en 4 op vijfentwintig maanden gebracht". Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 5 maart 2017
betreffende werkbaar en wendbaar werk
Art. 7.In artikel 13, vijfde lid, van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, worden de woorden "30 november 2017" vervangen door de woorden "31 december 2017".
Art. 8.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 30 november 2017. Afdeling 5. - PWA-arbeidsovereenkomst
Art. 9.In artikel 2 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste streepje wordt vervangen als volgt : "- werkgever : het plaatselijke werkgelegenheidsagentschap bedoeld in het laatste streepje, hierna PWA genoemd;"; 2° er wordt een vierde streepje toegevoegd, luidende : "- plaatselijke werkgelegenheidsagentschap : de instantie die door de bevoegde gefedereerde entiteit wordt belast met de organisatie van het PWA-systeem, als bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 11°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en die dus bevoegd is voor de organisatie en de controle van activiteiten die men niet aantreft in de reguliere arbeidsmarkt, met het oog op de herinschakeling van bepaalde categorieën van werkzoekenden in de reguliere arbeidsmarkt.".
Art. 10.In artikel 3 van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen als volgt : "De PWA-arbeidsovereenkomst is een overeenkomst waarbij een werknemer zich verbindt om, onder gezag van het PWA en tegen loon, arbeidsprestaties die men niet aantreft in de reguliere arbeidsmarkt te verrichten.".
Art. 11.In artikel 4, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 3 juni 2007, wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Het geschrift bevat ten minste de volgende bepalingen : - voor wat de werknemer betreft : zijn naam, voornamen en zijn gewone verblijfplaats; - voor wat de werkgever betreft : de benaming en het adres van het PWA, evenals de naam van de persoon die het PWA vertegenwoordigt; - de activiteiten die kunnen worden voorgesteld aan de werknemer in het kader van de PWA-arbeidsovereenkomst overeenkomstig de geldende reglementering; - de maximumduur van de prestaties die kunnen worden verricht in het kader van de PWA-arbeidsovereenkomst; - het bedrag van het loon dat aan de werknemer wordt toegekend per begonnen arbeidsuur.".
Art. 12.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2018. HOOFDSTUK 2. - Sociale cohesie en armoedebestrijding Afdeling 1. - Projecten preventie burn-out
Art. 13.Artikel 191, § 3, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), ingevoegd bij de wet van 30 december 2009 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2012 en 26 december 2013, wordt gewijzigd als volgt : 1° tussen het derde en vierde lid, wordt het volgende lid ingevoegd : "De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, bepalen dat projecten gericht op de preventie van burn-out en die worden ingediend door de paritaire comités of paritaire subcomités of door ondernemingen, worden gefinancierd met een gedeelte van de bijdrage bedoeld in paragraaf 1."; 2° het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt aangevuld met de volgende zin : "Hij kan daarbij afzonderlijk een bedrag bepalen voor enerzijds de projecten gericht op risicogroepen en anderzijds de projecten gericht op de preventie van burn-out.".
Art. 14.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2018. Afdeling 2. - Overleg over deconnectie
en gebruik van digitale communicatiemiddelen
Art. 15.Deze afdeling is van toepassing op de werknemers en de werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
Art. 16.Met het oog op het verzekeren van het respect voor de rusttijden, jaarlijkse vakantie en andere verloven van de werknemers en het vrijwaren van de balans tussen werk en privéleven, organiseert de werkgever in het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk als bedoeld in artikel I.1-3, 14° van de codex over het welzijn op het werk, op regelmatige tijdstippen, en telkens wanneer de werknemersvertegenwoordigers in het Comité erom verzoeken, een overleg over deconnectie van het werk en het gebruik van digitale communicatiemiddelen.
Het Comité kan op basis van dit overleg aan de werkgever voorstellen formuleren en adviezen uitbrengen.
Art. 17.De afspraken die in voorkomend geval voortvloeien uit het overleg bedoeld in artikel 16, kunnen worden ingevoerd in het arbeidsreglement volgens de bepalingen van de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen of door het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. HOOFDSTUK 3. - Starterjobs voor jongeren Afdeling 1. - Starterslonen voor jongeren
Art. 18.In Titel II, Werkgelegenheid, Hoofdstuk VIII, Start-baanovereenkomst, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid wordt een artikel 33bis ingevoegd, luidende : "
Art. 33bis.§ 1. In afwijking van artikel 33, § 1, kan de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, evenwel voorzien dat het loon van de nieuwe werknemer van minder dan 21 jaar zonder werkervaring, tewerkgesteld in de private sector, verminderd wordt met : a) 6 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 20 jaar oud is, b) 12 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 19 jaar oud is;c) 18 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 18 jaar oud is. Het eerste lid is enkel van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en is enkel van toepassing wanneer het niet-verminderde loon van de nieuwe werknemer niet hoger zou gelegen hebben dan het minimumloon vastgesteld door het bevoegde paritair comité of subcomité, of, in het geval dat dit paritair comité of subcomité geen sectoreigen minimumloon heeft vastgesteld, dan het loon bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.
De toepassing van het eerste lid, a), mag er, voor de werknemer die minstens 12 maanden anciënniteit heeft in de onderneming, evenwel niet toe leiden dat het voltijds loon lager zou zijn dan het loon bedoeld in artikel 3, derde lid van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.
De toepassing van het eerste lid a), en b), mag er, voor de werknemer die minstens 6 maanden anciënniteit heeft in de onderneming, evenwel niet toe leiden dat het voltijds loon lager zou zijn dan het loon bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988. § 2. De overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, als bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt uitgesloten uit het toepassingsgebied van paragraaf 1. § 3. Voor toepassing van paragraaf 1 wordt beschouwd als nieuwe werknemer zonder werkervaring de werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan de aanwerving met een startbaanovereenkomst ingeschreven was als werkzoekende bij de bevoegde instelling van het Gewest en die bij één of meerdere werkgever(s) in de referentiekwartalen T-6 tot en met T-3, niet gedurende minimaal twee kwartalen een tewerkstelling had groter dan het equivalent van 4/5e van een voltijdse job, waarbij T het kwartaal is waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bedoeld in paragraaf 1 een aanvang neemt.
Voor de toetsing van de maximale tewerkstelling van 4/5e van een voltijdse job wordt in de beschouwde kwartalen rekening gehouden met alle door een werkgever betaalde periodes.
In afwijking van het de vorige leden wordt voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties in de kwartalen T-6 tot en met T-3 geen rekening gehouden met prestaties : a) als leerling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;b) onder de regeling van individuele beroepsopleiding in een onderneming als bedoeld in artikel 27, 6°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, bij een andere werkgever;c) als student als bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor de aangegeven 475 uren van tewerkstelling van een kalenderjaar overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;d) van werknemers als bedoeld in artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;e) van gelegenheidswerknemers in land- en tuinbouw als bedoeld in artikel 2/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;f) geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken van 16 november 2015. De Koning kan, bij een besluit vastgelegd na overleg in de ministerraad, andere periodes van tewerkstelling uitgevoerd in het kader van specifieke tewerkstellingsprogramma's gericht op de integratie van jongeren in de arbeidsmarkt, uitsluiten voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties bedoeld in het eerste lid. § 4. De werkgever die toepassing maakt van paragraaf 1 is, in elke maand waarin hij het loon vermindert, gehouden om aan de nieuwe werknemer bovenop het loon een forfaitaire toeslag te betalen.
De tabel met de schalen van deze forfaitaire toeslag wordt vastgelegd bij een besluit vastgelegd na overleg in de ministerraad en is afhankelijk van de leeftijd van de nieuwe werknemer op het einde van de maand en van het bedrag van het toepasselijke niet-verminderde minimumloon.
Deze forfaitaire toeslag is vrijgesteld van inhoudingen en bijdragen voor de sociale zekerheid en van fiscale inhoudingen. § 5. De werkgever die in toepassing van deze bepaling het loon van de nieuwe werknemer vermindert, moet : a) bij de aangifte van indiensttreding bedoeld in afdeling I van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, de bevestiging ontvangen hebben dat de werknemer kan beschouwd worden als nieuwe werknemer zonder werkervaring;b) in de arbeidsovereenkomst opnemen dat hij het normaal toepasselijke minimumloon vermindert in toepassing van deze bepaling en dat hij in elke maand waarin de vermindering wordt toegepast de forfaitaire toeslag zal betalen voorzien in paragraaf 4. § 6. Wanneer een werkgever een werknemer aangeeft overeenkomstig afdeling I van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, terwijl die werknemer overeenkomstig de vorige paragrafen niet beschouwd kan worden als werknemer zonder ervaring, is het niet-verminderde loon van toepassing en worden de verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen voor deze tewerkstelling berekend op dit niet-verminderde loon.". Afdeling 2. - Fiscale compensatie voor de werkgever
Art. 19.Artikel 38, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, wordt aangevuld met een bepaling onder 32°, luidende : "32° de forfaitaire toeslag als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.".
Art. 20.Artikel 53 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, wordt aangevuld met een bepaling onder 26°, luidende : "26° de forfaitaire toeslag als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid die bij toepassing van artikel 27511 in mindering wordt gebracht van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing.".
Art. 21.In titel VI, hoofdstuk I, afdeling IV, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 27511 ingevoegd, luidende : "
Art. 27511.De werkgevers die aan jonge werknemers forfaitaire toeslagen als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid betalen of toekennen, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen die ze aan de betrokken jonge werknemers betalen of toekennen, worden ervan vrijgesteld een deel van de bedrijfsvoorheffing die ze na toepassing van de artikelen 2751 tot 27510 verschuldigd zijn, in de Schatkist te storten.
De niet te storten bedrijfsvoorheffing is gelijk aan het bedrag van de forfaitaire toeslagen die de werkgever bij toepassing van artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid heeft betaald of toegekend aan de hiervoor bedoelde jonge werknemers in de periode waarvoor de bedrijfsvoorheffing verschuldigd is.
Het gedeelte van het overeenkomstig het tweede lid bepaalde bedrag dat bij toepassing van het eerste lid niet in mindering kan worden gebracht van de bedrijfsvoorheffing die voor de betrokken periode verschuldigd is, kan achtereenvolgens in mindering worden gebracht van de bedrijfsvoorheffing die na toepassing van de artikelen 2751 tot 27510 verschuldigd is voor elk van de volgende periodes waarvoor bedrijfsvoorheffing verschuldigd is en die tot hetzelfde kalenderjaar behoren.
De Koning bepaalt de formaliteiten die moeten worden vervuld voor de toepassing van dit artikel.". Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 22.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2018 en is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten die vanaf 1 juli 2018 worden afgesloten.
TITEL 3. - Verblijfsvoorwaarden in het raam van de inkomensvervangende tegemoetkoming ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap
Art. 23.Artikel 4, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, vervangen bij de wet van 24 december 2002, wordt aangevuld met twee leden, luidende : "Voor de inkomensvervangende tegemoetkoming moet de persoon bovendien gedurende ten minste tien jaar, waarvan ten minste vijf jaar ononderbroken, een werkelijk verblijf in België hebben gehad.
Voor de toepassing van deze wet wordt het werkelijk verblijf in België bepaald door middel van informatie, voor de gerechtigde opgenomen en bewaard in het Rijksregister overeenkomstig artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.".
Art. 24.Deze titel treedt in werking op 1 juli 2018 en is van toepassing op elke inkomensvervangende tegemoetkoming die vanaf deze datum wordt toegekend.
TITEL 4. - Concurrentie op de telecommarkt stimuleren ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie
Art. 25.In artikel 111, § 3, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, zoals gewijzigd bij de wet van 10 juli 2012 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie alsook bij de wet van 27 maart 2014 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie, wordt tussen het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende : "De Koning, op advies van het Instituut en van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bepaalt de nadere regels aangaande een automatische verbinding die operatoren maken tussen het gebruiksprofiel waarover zij beschikken van abonnees die als consumenten beschouwd kunnen worden en de elektronische toepassing voor tariefvergelijking op de website van het Instituut. Hierbij wordt rekening gehouden met de bescherming van het privéleven van de abonnees.".
Art. 26.In artikel 111, § 3, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie, worden de woorden "en van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" vervangen door de woorden "en van de Gegevensbeschermingsautoriteit.".
Art. 27.Artikel 26 treedt in werking op 25 mei 2018.
TITEL 5. - Fiscale en financiële bepalingen HOOFDSTUK 1. - Groeibedrijven
Art. 28.In artikel 14526, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hersteld bij de wet van 10 augustus 2015 en gewijzigd bij de wetten van 18 december 2015, 18 december 2016 en 17 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de bepaling onder 8° vervangen als volgt : "8° de vennootschap heeft nog geen kapitaalvermindering doorgevoerd, behoudens de kapitaalverminderingen ter aanzuivering van een geleden verlies of om een reserve te vormen tot dekking van een voorzienbaar verlies, of dividenden uitgekeerd;"; 2° in paragraaf 3, derde lid, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : "2° betalingen voor het verwerven van aandelen, rechtstreeks of via een crowdfundingplatform als bedoeld in § 1, eerste lid, a, via een financieringsvehikel als bedoeld in § 1, eerste lid, b, of via een openbaar startersfonds of een private startersprivak als bedoeld in § 1, eerste lid, c, in een vennootschap : a) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is;b) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is, tenzij hij daarvoor geen vergoeding verkrijgt;c) waarin de belastingplichtige, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, als vaste vertegenwoordiger van een andere vennootschap een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent; d) die een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap waarvan de belastingplichtige aandeelhouder is, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, en waarbij die andere vennootschap er zich toe heeft verbonden om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard op zich te nemen in de eerste vennootschap;"; 3° in paragraaf 3, wordt het vierde lid vervangen als volgt : "De betalingen voor in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen, in § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten en in § 1, eerste lid, c, bedoelde rechten van deelneming komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk. Dit bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk wordt desgevallend verminderd met het bedrag van de in aanmerking genomen betalingen voor het betreffende belastbaar tijdperk voor de toepassing van artikel 14527."; 4° in paragraaf 5, wordt het achtste lid vervangen als volgt : "De in § 1 vermelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de in § 3, tweede lid en derde lid, 2°, b, gestelde voorwaarden worden nageleefd."; 5° in paragraaf 5, wordt een tiende lid ingevoegd, luidende : "Wanneer de in § 3, derde lid, 2°, b, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen, beleggingsinstrumenten of rechten van deelneming werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet wordt nageleefd tot het einde van de termijn van 48 maanden.".
Art. 29.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt de onderafdeling IIocties, opgeheven bij de wet van 8 mei 2014, hersteld als volgt : "Onderafdeling IIocties. Vermindering voor de verwerving van nieuwe aandelen van groeibedrijven - Terugname van de vermindering".
Art. 30.Artikel 14527 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 8 mei 2014, wordt hersteld als volgt : "Art. 14527 § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de betalingen voor : a) nieuwe aandelen op naam verworven met inbrengen in geld die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van een in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschap en waarop de belastingplichtige, hetzij rechtstreeks, hetzij via een crowdfundingplatform, heeft ingeschreven naar aanleiding van een kapitaalverhoging tijdens het vijfde, het zesde, het zevende, het achtste, het negende of het tiende jaar na de oprichting ervan en die hij volledig heeft volstort;b) nieuwe beleggingsinstrumenten die zijn uitgegeven door een financieringsvehikel als bedoeld in de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën, en waarop de belastingplichtige via een crowdfundingplatform heeft ingeschreven, op voorwaarde dat het financieringsvehikel de betalingen van de belastingplichtigen, desgevallend na aftrek van een vergoeding voor zijn intermediaire rol, rechtstreeks investeert in nieuwe aandelen op naam die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van een in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschap, naar aanleiding van een kapitaalverhoging tijdens het vijfde, het zesde, het zevende, het achtste, het negende of het tiende jaar na de oprichting ervan en die het volledig heeft volstort.Emittenten van certificaten van aandelen worden gelijkgesteld met financieringsvehikels.
Het in het eerste lid bedoelde crowdfundingplatform is een Belgisch platform of een platform naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 14526, § 1, tweede lid.
Voor de toepassing van dit artikel wordt een vennootschap geacht te zijn opgericht op datum van de neerlegging van de oprichtingsakte ter griffie van de rechtbank van koophandel of van een gelijkaardige registratieformaliteit in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
Wanneer de activiteit van de vennootschap bestaat uit de voortzetting van een werkzaamheid die voorheen werd uitgeoefend door een natuurlijke persoon of een andere rechtspersoon, wordt de vennootschap, in afwijking van het derde lid, geacht te zijn opgericht op het ogenblik van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen door die natuurlijke persoon, respectievelijk van de neerlegging van de oprichtingsakte van die andere rechtspersoon ter griffie van de rechtbank van koophandel of van het vervullen van een gelijkaardige registratieformaliteit door die natuurlijke persoon of andere rechtspersoon in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. § 2. Dit artikel is van toepassing op de aandelen van een vennootschap die tezelfdertijd aan alle onderstaande voorwaarden voldoet : 1° de vennootschap is een binnenlandse vennootschap of een vennootschap waarvan de maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die over een in artikel 229 bedoelde Belgische inrichting beschikt;2° de vennootschap wordt op grond van artikel 15, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng werd gedaan;3° de vennootschap stelt ten minste 10 voltijdse equivalenten te werk, krachtens arbeidsovereenkomsten;4° over de laatste twee aanslagjaren voorafgaand aan de volstorting van de aandelen : (i) is de jaaromzet van de vennootschap gemiddeld ten met minste 10 pct.per aanslagjaar gestegen; of (ii) is het aantal voltijdse equivalenten die de vennootschap krachtens arbeidsovereenkomsten tewerkstelt gemiddeld met ten minste 10 pct. per aanslagjaar gestegen; 5° de vennootschap is niet opgericht in het kader van een fusie of splitsing van vennootschappen;6° de vennootschap is geen beleggings-, thesaurie- of financieringsvennootschap;7° de vennootschap is geen vennootschap met als statutair hoofddoel of voornaamste activiteit de oprichting, de verwerving, het beheer, de verbouwing, de verkoop of de verhuur van vastgoed voor eigen rekening of het bezit van deelnemingen in vennootschappen met een soortgelijk doel, noch een vennootschap waarin onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen zijn ondergebracht, waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen, hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben;8° de vennootschap is geen vennootschap die is opgericht met het oog op het afsluiten van een management- of bestuurdersovereenkomst of die haar voornaamste bron van inkomsten haalt uit management- of bestuurdersovereenkomsten;9° de vennootschap is een niet-beursgenoteerde vennootschap;10° de vennootschap heeft nog geen kapitaalvermindering doorgevoerd, behoudens de kapitaalverminderingen ter aanzuivering van een geleden verlies of om een reserve te vormen tot dekking van een voorzienbaar verlies, of dividenden uitgekeerd;11° de vennootschap maakt niet het voorwerp uit van een collectieve insolventieprocedure of bevindt zich niet in de voorwaarden van een collectieve insolventieprocedure;12° de vennootschap gebruikt de ontvangen sommen niet voor de uitkering van dividenden of de aankoop van aandelen, noch voor het verstrekken van leningen;13° de vennootschap heeft na de betaling van de in § 1, eerste lid, a en b, bedoelde sommen door respectievelijk de belastingplichtige of het financieringsvehikel niet meer dan 500 000 euro ontvangen via de toepassing van dit artikel.Dit maximumbedrag wordt verminderd met het werkelijke ontvangen bedrag via de toepassing van artikel 14526.
Voor de toepassing van het eerste lid, 3°, komt een bedrijfsleider als een voltijds equivalent in aanmerking voor de berekening van het aantal voltijdse equivalenten, indien er voor deze activiteit sociale bijdragen in toepassing van artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen verschuldigd zijn.
Aan de in het eerste lid, 3°, vermelde voorwaarde moet door de vennootschap worden voldaan gedurende de 12 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap.
Aan de in het eerste lid, 6° tot 8° en 12°, vermelde voorwaarden moet door de vennootschap worden voldaan gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap.
De belastingvermindering is niet van toepassing op : 1° uitgaven die in aanmerking zijn genomen voor de toepassing van artikel 1451, 4°, of 14532;2° betalingen voor het verwerven van aandelen, rechtstreeks of via een crowdfundingplatform als bedoeld in § 1, eerste lid, a, of via een financieringsvehikel als bedoeld in § 1, eerste lid, b, in een vennootschap : a) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is;b) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is, tenzij hij daarvoor geen vergoeding verkrijgt;c) waarin de belastingplichtige, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, als vaste vertegenwoordiger van een andere vennootschap een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent;d) die een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap waarvan de belastingplichtige aandeelhouder is, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, en waarbij die andere vennootschap er zich toe heeft verbonden om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur van commerciële, financiële of technische aard op zich te nemen in de eerste vennootschap;3° betalingen voor het verwerven van aandelen van een vennootschap, rechtstreeks of via een crowdfundingplatform als bedoeld in § 1, eerste lid, a, of via een financieringsvehikel als bedoeld in § 1, eerste lid, b, met betrekking tot het gedeelte van die aandelen waardoor de belastingplichtige een vertegenwoordiging van meer dan 30 pct.van het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap bekomt.
De betalingen voor de in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen en in de § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk. Dit bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk wordt desgevallend verminderd met het bedrag van de in aanmerking genomen betalingen voor het betreffende belastbaar tijdperk voor de toepassing van artikel 14526.
De belastingvermindering is gelijk aan 25 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag, na aftrek van de in § 1, eerste lid, b, bedoelde vergoedingen en eventuele andere verbonden kosten.
De in euro vermelde bedragen in deze paragraaf worden niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178. § 3. De betalingen voor in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen of voor in § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten, komen voor de belastingvermindering in aanmerking op voorwaarde dat de in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschap of het in § 1, eerste lid, b, bedoelde financieringsvehikel aan de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting van het belastbare tijdperk waarin de betaling is gedaan, het bewijs verstrekt waaruit blijkt dat : - voldaan is aan de in §§ 1 en 2 gestelde voorwaarden; - de belastingplichtige de aandelen of de beleggingsinstrumenten in het belastbaar tijdperk heeft aangeschaft en deze op het einde van dat belastbaar tijdperk nog in zijn bezit heeft. § 4. De in § 1 bedoelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de vennootschap of het financieringsvehikel de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting van de vier belastbare tijdperken volgend op het belastbaar tijdperk waarvoor de belastingvermindering wordt toegekend, het bewijs verstrekt dat hij de betrokken in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen, of de betrokken in § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten nog in zijn bezit heeft. Aan deze voorwaarde moet niet meer worden voldaan met ingang van het belastbare tijdperk waarin de belastingplichtige is overleden.
Wanneer de betrokken aandelen bedoeld in § 1, eerste lid, a, of de betrokken beleggingsinstrumenten bedoeld in § 1, eerste lid, b, anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen de 48 maanden na de aanschaffing ervan, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk van de vervreemding vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen of beleggingsinstrumenten werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 48 maanden.
Onder het in het tweede lid bedoelde woord "overgedragen" dient eveneens te worden verstaan, de sluiting van de vereffening van de vennootschap waarin werd geïnvesteerd of van het financieringsvehikel.
Wanneer de sluiting van de vereffening het gevolg is van de faillietverklaring van de vennootschap waarin werd geïnvesteerd, moet niet meer worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde met ingang van het belastbare tijdperk waarin die sluiting van de vereffening ten gevolge van faillietverklaring heeft plaats gevonden.
De in § 1 vermelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de in § 2, derde, vierde lid en vijfde lid, 2°, b, gestelde voorwaarden worden nageleefd.
Wanneer de in § 2, derde en vierde lid, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de respectievelijk 12 of 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal respectievelijk één twaalfde of één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen of beleggingsinstrumenten werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet wordt nageleefd tot het einde van de termijn van respectievelijk 12 of 48 maanden.
Wanneer de in § 2, vijfde lid, 2°, b, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen, beleggingsinstrumenten of rechten van deelneming werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet wordt nageleefd tot het einde van de termijn van 48 maanden. § 5. De Koning bepaalt de wijze waarop het in § 3 en § 4, eerste lid, bedoelde bewijs wordt geleverd evenals het bewijs dat tenminste aan één van de in § 2, eerste lid, 4°, bedoelde criteria is voldaan.".
Art. 31.In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 5° worden de woorden "14526, 14528," vervangen door de woorden "14526 tot 14528,";2° in de bepaling onder 6° worden de woorden "14526, 14528," vervangen door de woorden "14526 tot 14528,".
Art. 32.In artikel 174/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 25 december 2017, worden de woorden "14528, § 1, derde lid," vervangen door de woorden "14527, § 2, zesde lid, 14528, § 1, derde lid,".
Art. 33.In artikel 175 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 8 mei 2014 en 10 augustus 2015, worden de woorden ", 14527, § 4" ingevoegd tussen de woorden "vermeerderd met de in de artikelen 1457, § 2, 14526, § 5" en de woorden ", en 14532, § 2, bedoelde vermeerderingen".
Art. 34.In artikel 178/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2015, 26 december 2015 en 25 december 2016, worden de woorden "14526, 14528" vervangen door de woorden "14526 tot 14528".
Art. 35.In artikel 243/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2015, 25 december 2016 en 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden "14526, 14528," vervangen door de woorden "14526 tot 14528,";2° in de bepaling onder 4° worden de woorden "14532, § 2, 157," vervangen door de woorden "14527, § 4, 14532, § 2, 157," en worden de woorden "14528, 14532, § 1," vervangen door de woorden "14527, §§ 1 tot 3, 14528, 14532, § 1,".
Art. 36.In artikel 245, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden in de bepaling onder het eerste streepje de woorden "artikelen 1457, § 2, 14526, § 5," vervangen door de woorden "artikelen 1457, § 2, 14526, § 5, 14527, § 4,".
Art. 37.In artikel 290, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden de woorden ", 14527, § 4" ingevoegd tussen de woorden "in de artikelen 1457, § 2, 14526, § 5" en de woorden ", 14532, § 2, en 157 bedoelde vermeerderingen.".
Art. 38.In artikel 294, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden in de bepaling onder 2° de woorden "14532, § 2," telkens vervangen door de woorden "14527, § 4, 14532, § 2".
Art. 39.Dit hoofdstuk heeft uitwerking vanaf aanslagjaar 2019. HOOFDSTUK 2. - Private privaks Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 19 april 2014 betreffende de
alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders
Art. 40.In artikel 299, eerste lid, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, worden de woorden ", voor een maximale duur van 12 jaar" opgeheven.
Art. 41.In deel III, boek II, titel III, hoofdstuk I, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 299/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 299/1.De private privak wordt opgericht voor een maximale duur van twaalf jaar.".
Art. 42.In deel III, boek II, titel III, hoofdstuk I, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 299/2 ingevoegd, luidende : "
Art. 299/2.De statuten van de private privak kunnen voorzien dat de duur van twaalf jaar zoals voorzien in artikel 299/1 kan worden verlengd met maximaal twee termijnen van maximaal drie jaar, telkens volgens de procedure bepaald in artikel 299/3.
Indien er geen geldige verlenging plaatsvindt volgens de procedure voorzien in artikel 299/3, wordt de private privak bij het einde van zijn termijn van rechtswege ontbonden.".
Art. 43.In deel III, boek II, titel III, hoofdstuk I, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 299/3 ingevoegd, luidende : "
Art. 299/3.§ 1. In de veronderstelling dat de statuten voorzien in een mogelijke verlenging onder toepassing van artikel 299/2, voorzien de statuten dat de termijn van de private privak bij besluit van de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten van de private privak kan worden verlengd overeenkomstig het vereiste aanwezigheids- en meerderheidsquorum zoals voorzien in paragraaf 2. § 2. In de veronderstelling dat de statuten voorzien in een mogelijke verlenging onder toepassing van artikel 299/2, voorzien de statuten dat de buitengewone algemene vergadering slechts geldig over de verlenging van de termijn van de private privak kan beraadslagen en besluiten indien de aanwezigen ten minste de helft van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen.
Het besluit om de duur van de private privak te verlengen wordt geldig aangenomen met een meerderheid van minstens 90 pct. van de geldig uitgebrachte stemmen die minstens de helft van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen.".
Art. 44.In deel III, boek II, titel III, hoofdstuk I, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 299/4 ingevoegd, luidende : "
Art. 299/4.De private privak behoudt zijn statuut van private privak tot en met de afsluiting van zijn vereffening.".
Art. 45.Artikel 302, § 1, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "
Art. 302.§ 1. Teneinde het statuut van private privak te verkrijgen, moet de private privak zich voorafgaandelijk en alvorens beleggingen als bedoeld in artikel 183, eerste lid, 5°, te doen bij de Federale Overheidsdienst Financiën laten inschrijven op de lijst van de private privaks.".
Art. 46.In artikel 304 van dezelfde wet wordt paragraaf 2 opgeheven. Afdeling 2. - Wijzigingen van de Wetboek
van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 47.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een onderafdeling IIsepties/1 ingevoegd, luidende : "Onderafdeling IIsepties/1. Vermindering voor minderwaarden geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een private privak".
Art. 48.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIsepties/1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 47, wordt een artikel 14526/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 14526/1.§ 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de minderwaarden op aandelen van een vanaf 1 januari 2018 opgerichte private privak als bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders die de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk heeft geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van die private privaks.
De geleden minderwaarde is gelijk aan het positieve verschil tussen, enerzijds, het kapitaal dat door de belastingplichtige op de aandelen van de private privak werd volgestort en, anderzijds, de naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van de private privak door de belastingplichtige ontvangen bedragen, verhoogd met de door de belastingplichtige vanwege de private privak voorheen ontvangen dividenden.
De belastingvermindering is niet van toepassing op de minderwaarden geleden op aandelen waarvoor een belastingvermindering als vermeld in artikel 14526 of 14527 werd verleend en evenmin op minderwaarden die het resultaat zijn van een gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde minderwaarden komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 25 000 euro per belastbaar tijdperk. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178.
De belastingvermindering is gelijk aan 25 pct. van de in aanmerking te nemen minderwaarden. § 3. De Koning bepaalt de wijze waarop het bewijs wordt geleverd dat de minderwaarden voldoen aan de in paragraaf 1 vermelde voorwaarden.".
Art. 49.Artikel 171, 3° sexies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juni 2013, wordt aangevuld met de woorden ", of, wanneer zij zijn uitgekeerd door een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, naargelang en in de mate dat ze voortkomen uit dividenden die in aanmerking komen om aan het in artikel 269, § 2, tweede lid, 1° of 2°, vermelde tarief onderworpen te worden.".
Art. 50.In artikel 174/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 25 december 2017, en gewijzigd bij artikel 32, worden de woorden "14526, § 3, vierde lid," vervangen door de woorden "14526, § 3, vierde lid, 14526/1, § 2, eerste lid,".
Art. 51.Artikel 185bis, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, wordt aangevuld met een lid, luidende : "De paragrafen 1 en 2 zijn opnieuw van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders opnieuw voor het volledige belastbare tijdperk de volgende bepalingen naleeft : 1° de in het artikel 192, § 3, bedoelde bepaling; 2° de statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als instelling voor collectieve belegging.".
Art. 52.Artikel 192, § 3, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006, wordt vervangen als volgt : "3° mits naleving van de regels bepaald in artikel 304, § 2, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders en artikel 16 van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak.".
Art. 53.In artikel 243/1, 4°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015 en bij artikel 35, worden de woorden "de artikelen 1457, § 2, 14526, § 5," vervangen door de woorden "de artikelen 1457, § 2, 14526, § 5, 14526/1, § 3," en worden de woorden "14526, §§ 1 tot 4," vervangen door de woorden "14526, §§ 1 tot 4, 14526/1, §§ 1 en 2,".
Art. 54.Artikel 269, § 1, 9°, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 25 december 2016, wordt hersteld als volgt : "9° op 20 of 15 pct. voor de dividenden die worden uitgekeerd door een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, indien en in de mate dat deze inkomsten voortkomen uit dividenden die in aanmerking komen om respectievelijk aan het in § 2, tweede lid, 2°, of het in § 2, tweede lid, 1°, vermelde tarief onderworpen te worden.".
Art. 55.De artikelen 47, 48 en 50 tot 53 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2019.
Artikelen 49 en 54 zijn van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2018. HOOFDSTUK 3. - Forfaitaire beroepskosten
Art. 56.In artikel 51 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : "Met betrekking tot andere bezoldigingen, winst en baten dan vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, winst of baten, worden de beroepskosten, de in artikel 52, 7° en 8°, bedoelde bijdragen en sommen en, wat winst betreft, de aankoopprijs van de verkochte handelsgoederen en van de grondstoffen uitgezonderd, bij gebrek aan bewijzen forfaitair bepaald op percentages van het brutobedrag van die inkomsten, vooraf verminderd met de voormelde bijdragen en sommen en de voormelde aankoopprijs."; 2° in het tweede lid, wordt een bepaling onder 5° ingevoegd, luidende : "5° voor winst : 30 pct."; 3° in het derde lid, worden de woorden "voor het geheel van de inkomsten als vermeld in het tweede lid, 1°, " vervangen door de woorden "voor het geheel van de inkomsten van éénzelfde categorie als vermeld in het tweede lid, 1° en 5°, ";4° het artikel wordt aangevuld met een vijfde lid, luidende : "De belastingplichtigen die bij toepassing van artikel 342, § 1, worden belast op grond van forfaitaire grondslagen van aanslag, evenals hun meewerkende echtgenoot voor het aandeel dat hij uit dergelijke forfaitair vastgestelde inkomsten verkrijgt, kunnen geen gebruik maken van het forfait bepaald in het tweede lid, 3°, 4° en 5°. ".
Art. 57.In titel III, hoofdstuk II, afdeling IV, onderafdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 194octies ingevoegd, luidende : "
Art. 194octies.Artikel 51, tweede lid, 5°, is niet van toepassing.".
Art. 58.De artikelen 56 en 57 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2018 en zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2019. HOOFDSTUK 4. - Derde pijler
Art. 59.Artikel 1452 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en vervangen bij de wet van 13 december 2012, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid, wordt de belastingvermindering voor de in artikel 1451, 5°, bedoelde uitgaven berekend tegen het tarief van 25 pct., voor de bedragen vermeld in artikel 1458, § 1, derde lid.".
Art. 60.In artikel 1458, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "bedragen" vervangen door het woord "betalingen" en worden de woorden "worden betaald" vervangen door de woorden "zijn gedaan";2° tussen het tweede en het derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende : "In afwijking van het vorige lid, mag de belastingplichtige ervoor kiezen om meer dan het in het tweede lid vermelde bedrag met een maximum van 800 euro in aanmerking te nemen voor de belastingvermindering.De belastingplichtige deelt zijn definitieve keuze mee aan de instellingen en ondernemingen bedoeld in artikel 14515 alvorens hij het maximumbedrag bedoeld in het vorige lid mag overschrijden. De keuze van de belastingplichtige is onherroepelijk en uitsluitend geldig voor het betrokken belastbare tijdperk.".
Art. 61.In artikel 14510, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994 en 18 december 2015, wordt de zin "Zij mogen geen betalingen in ontvangst nemen die hoger zijn dan het in artikel 1458, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag." vervangen als volgt : "Zij mogen geen betalingen in ontvangst nemen die hoger zijn dan het in artikel 1458, § 1, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag, met uitzondering van de boven dit maximum gestorte bedragen waarvoor jaarlijks een expliciet akkoord is gesloten en met een maximum van het in artikel 1458, § 1, derde lid, vastgestelde bedrag. Bij gebrek aan expliciet akkoord van de belastingplichtige zoals bedoeld in artikel 1458, § 1, derde lid, moeten de bedragen boven het in artikel 1458, § 1, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag kosteloos worden teruggestort aan de belastingplichtige.".
Art. 62.In artikel 174/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 25 december 2017, en gewijzigd bij artikel 32 en artikel 50, worden de woorden "1458, § 1, tweede lid," vervangen door de woorden "1458, § 1, tweede en derde lid,".
Art. 63.In artikel 364quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juli 2011, worden de woorden "in afwijking van artikel 1458, derde lid," vervangen door de woorden "in afwijking van artikel 1458, § 1, vierde lid,".
Art. 64.De artikelen 59 tot 63 hebben uitwerking vanaf aanslagjaar 2019. HOOFDSTUK 5. - Voordelen voor alleenstaande ouders met een laag inkomen
Art. 65.In artikel 133 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 22 december 2008 en 26 december 2015, worden tussen het eerste en het tweede lid, dat het vierde lid wordt, twee leden toegevoegd, luidende : "Het bedrag van de in het eerste lid, 1°, vermelde toeslag wordt verhoogd wanneer bijkomend aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan : - geen andere persoon dan de kinderen, ascendenten en zijverwanten tot en met de tweede graad van de belastingplichtige, en de personen van wie de belastingplichtige als kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest, maakt deel uit van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar; - het belastbare inkomen van de belastingplichtige bedraagt minder dan 10 700 euro; - de netto-beroepsinkomsten van de belastingplichtige zijn minstens gelijk aan 1 800 euro, waarbij geen rekening wordt gehouden met de werkloosheidsuitkeringen, pensioenen en afzonderlijk belastbare inkomsten.
De in het vorige lid bedoelde bijkomende toeslag is gelijk aan : - wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige 8 445 euro bedraagt of minder : 565 euro; - wanneer het belastbaar inkomen van de belastingplichtige meer bedraagt dan 8 445 euro : 565 euro vermenigvuldigd met een breuk met als teller het verschil tussen 10 700 euro en het belastbare inkomen en met als noemer het verschil tussen 10 700 euro en 8 445 euro.".
Art. 66.In artikel 134, § 3, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 december 2012 en gewijzigd bij de wetten van 26 december 2015 en 30 juni 2017, wordt tussen het tweede en het derde lid, dat het vierde lid wordt, een lid ingevoegd, luidende : "Wanneer de in artikel 133, tweede lid, bedoelde bijkomende toeslag aan de belastingplichtige wordt verleend : 1° wordt ook het deel van de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, berekende belasting op de belastingvrije som dat niet in mindering kan worden gebracht van de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting, in de mate dat het betrekking heeft op de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag, omgezet in een verrekenbaar en terugbetaalbaar belastingkrediet;2° gelden de volgende regels om het deel van de belasting op de belastingvrije som, dat betrekking heeft op de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen en de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag, te bepalen : a) de belastingvrije som wordt geacht achtereenvolgens te bestaan uit : - het in artikel 131 vermelde basisbedrag van de belastingvrije som; - de in de artikelen 132, eerste lid, 7° en 8°, en 133, eerste lid, vermelde toeslagen; - de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen; - de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag; b) er wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de belastingvrije som dat het belastbare inkomen overschrijdt en niet bestaat uit de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen en de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag; 3° wordt het maximumbedrag van het belastingkrediet per belastingplichtige verhoogd met het bedrag van de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, en het 2° van dit lid berekende belasting op de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag dat niet in mindering kan worden gebracht van de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting.".
Art. 67.In artikel 14535 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 december 2012 en gewijzigd bij de wetten van 8 mei 2014 en 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) tussen het zevende en het achtste lid, dat het negende lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende : "Wanneer aan de belastingplichtige de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag wordt verleend, wordt een bijkomende belastingvermindering verleend die wordt berekend tegen het tarief van : 1° wanneer het bedrag van de bijkomende toeslag wordt bepaald overeenkomstig artikel 133, derde lid, eerste streepje : 30 pct.; 2° wanneer het bedrag van de bijkomende toeslag wordt bepaald overeenkomstig artikel 133, derde lid, tweede streepje : 30 pct. vermenigvuldigd met de in artikel 133, derde lid, tweede streepje vermelde breuk."; b) tussen het achtste lid, dat door het 1° het negende lid is geworden, en het negende lid, dat door het 1° het tiende lid is geworden, wordt een lid ingevoegd luidende : "Het gedeelte van de overeenkomstig het achtste lid verleende bijkomende belastingvermindering dat na toepassing van artikel 178/1 niet is aangerekend, wordt omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet.".
Art. 68.In artikel 245, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de programmawet van 10 augustus 2015, worden in de bepaling onder het tweede streepje de woorden "in de artikelen 134, § 3, en 14524, § 1, vijfde lid, vermelde belastingkredieten" vervangen door de woorden "in de artikelen 134, § 3, en 14535, tiende lid, vermelde belastingkredieten".
Art. 69.In artikel 304, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, worden de woorden "in de artikelen 134, § 3, en 14524, § 1, vijfde lid, bedoelde belastingkredieten" vervangen door de woorden "in de artikelen 134, § 3, en 14535, tiende lid, bedoelde belastingkredieten".
Art. 70.In artikel 413/1, § 1, tweede lid, eerste en derde streepje, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 december 2016, worden de woorden "belastingkredieten als bedoeld in de artikelen 134, § 3," vervangen door de woorden "belastingkredieten als bedoeld in de artikelen 134, § 3 en 14535, tiende lid,".
Art. 71.De artikelen 65 tot 70 hebben uitwerking vanaf aanslagjaar 2018. HOOFDSTUK 6. - Afzonderlijke belasting van bepaalde vergoedingen
Art. 72.In artikel 171, 5°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de woorden "vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van beroepsinkomsten als bedoeld in de artikelen 25, 6°, b, 27, tweede lid, 4°, b, en 32, tweede lid, 2°, en" ingevoegd voor de woorden "bezoldigingen, pensioenen, renten".
Art. 73.Artikel 72 treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een termijn van tien dagen die ingaat de dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad en is van toepassing op de vergoedingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2018, met uitzondering van de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of baten die reeds vóór 1 januari 2018 werden vastgesteld of vermoed en van de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of baten die vanaf 1 januari 2018 werden vastgesteld of vermoed en verbonden zijn aan een belastbaar tijdperk dat vóór de datum van inwerkingtreding van het artikel wordt afgesloten. HOOFDSTUK 7. - Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing
Art. 74.In artikel 2755 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2015 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "van de belastbare bezoldigingen" vervangen door de woorden "van het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers op wie deze paragraaf van toepassing is samen";2° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd" vervangen door de woorden "voor wie de vrijstelling voorzien in dit artikel wordt gevraagd";3° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "voor zover het bezoldigingen betreft" ingevoegd tussen de woorden "wordt enkel toegekend" en de woorden "voor werknemers die";4° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5 luidende : " § 5.In afwijking van de vorige paragrafen worden voor de toepassing van dit artikel eveneens verstaan onder ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht : - de ondernemingen waar het werk wordt verricht in één of meerdere ploegen van minstens twee personen, die hetzelfde of complementair werk doen zowel qua inhoud als qua omvang; - en in zover het gaat om werken bedoeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.
Voor de ondernemingen bedoeld in het eerste lid, wordt een bruto-uurloon van minstens 13,75 euro gelijkgesteld met een ploegenpremie als bedoeld in § 1, eerste lid.
Voor de ondernemingen bedoeld in het eerste lid wordt de vrijstelling bedoeld in paragraaf 1 bepaald op 3 pct. van het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de betrokken werknemers samen.
In afwijking van paragraaf 1 geldt de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing enkel voor de belastbare bezoldigingen van de werknemers die in ploegverband werken in onroerende staat verrichten op locatie.
De in het vorige lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van de premies, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen.
De ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van ondernemingen bedoeld in het eerste lid, zijn voor wat betreft de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van deze uitzendkrachten, gelijkgesteld met die ondernemingen.
Het bedrag bedoeld in het tweede lid wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, § 4.
Vanaf 1 januari 2019 bedraagt het percentage bedoeld in het derde lid 6 pct. en vanaf 1 januari 2020 bedraagt het percentage 18 pct.".
Art. 75.Dit hoofdstuk is van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2018 worden betaald of toegekend. HOOFDSTUK 8. - Financiële bepalingen Afdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 14 november
2008 tot uitvoering van de crisismaatregelen voorzien in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, voor wat betreft de oprichting van het Garantiefonds voor financiële diensten
Art. 76.In artikel 8, paragraaf 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de crisismaatregelen voorzien in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, voor wat betreft de oprichting van het Garantiefonds voor financiële diensten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, wordt 1° bis vervangen door :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Na akkoord van de Nationale Bank van België kan de Koning de intervallen die de individuele risicoscore (IRS) bepalen die aan elke risico-indicator (Aj) moet worden toegekend, in functie van zijn waarde, aanpassen.
De koninklijke besluiten tot aanpassing van de intervallen die de individuele risicoscore (IRS) bepalen die aan elke risico-indicator (Aj) moet worden toegekend, in functie van zijn waarde, hebben geen gevolg meer indien zij niet worden bekrachtigd door de wet binnen de twaalf maanden vanaf hun datum van inwerkingtreding. De bekrachtiging werkt terug tot op de datum van inwerkingtreding van de koninklijke besluiten.
Na akkoord van de Nationale Bank, kan de Koning, bij een in de ministerraad overlegd besluit, bijkomende risico-indicatoren vastleggen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de op de risico's gebaseerde bijdragen.
De Nationale Bank van België deelt jaarlijks aan het Garantiefonds, op zijn verzoek, de door de Nationale Bank berekende waarde van de indicatoren mee van de kredietinstellingen naar Belgisch recht die toelaten hun individuele risicoscore te bepalen;". Afdeling 2. - Opheffingsbepaling
Art. 77.Het koninklijk besluit van 22 april 2012 tot uitvoering van artikel 8, § 1, eerste lid, 1° bis, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, wordt opgeheven. Afdeling 3. - Inwerkintreding
Art. 78.Dit hoofdstuk treedt in werking op de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
TITEL VI. - Strijd tegen de fiscale fraude en diverse bepalingen inzake invordering HOOFDSTUK 1. - Strijd tegen de fiscale fraude Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek
van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 79.In titel VII, hoofdstuk IX, afdeling IV, van het Wetboek, van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een artikel 442quinquies ingevoegd, luidende : "
Art. 442quinquies.De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de belastingen en de voorheffingen, interesten, fiscale boeten, belastingverhogingen en bijbehoren, door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
Art. 80.In artikel 443ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord "toepassing" vervangen door de woorden "vestiging, de inning";2° dit artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3.Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 schorst de verjaring van de belastingen en de voorheffingen die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art. 81.Artikel 458 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, wordt vervangen als volgt : "
Art. 458.Personen die als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 werden veroordeeld, zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en de interesten verschuldigd door de belastingschuldige op wiens naam de belasting werd ingekohierd.
De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 zijn eveneens hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en de interesten, zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de feiten die de misdrijven opleveren bewezen verklaard zijn, wanneer zij genieten van : 1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;2° een eenvoudig schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;4° de verjaring van de strafvordering. De natuurlijke personen of de rechtspersonen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de geldboeten en kosten die het gevolg zijn van de veroordelingen welke krachtens de artikelen 449 tot 456 tegen hun aangestelden of hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite, zijn uitgesproken.". Afdeling 2. - Omzetting van de Richtlijn 2016/2258/EU van de Raad van
6 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft toegang tot antiwitwasinlichtingen door belastingautoriteiten
Art. 82.Deze afdeling voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2016/2258/EU van de Raad van 6 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft toegang tot anti-witwasinlichtingen door belastingautoriteiten.
Art. 83.In artikel 322, § 1, van hetzelfde Wetboek, genummerd bij de wet van 14 april 2011 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een lid wordt tussen het eerste en het tweede lid ingevoegd, luidende : "De administratie mag wat een bepaalde belastingplichtige betreft, het register van de uiteindelijke begunstigden, genaamd UBO-register, gehouden binnen de Algemene Administratie van de Thesaurie en opgericht bij artikel 73 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, raadplegen teneinde de juiste heffing van de belasting te verzekeren.De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van deze raadpleging."; 2° in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen" vervangen door de woorden "het recht om derden te horen, om het UBO-register te consulteren en om een onderzoek in te stellen".
Art. 84.In artikel 338 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 17 augustus 2013 en gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, wordt een paragraaf 24/1 ingevoegd, luidende : " § 24/1. De Belgische bevoegde autoriteit bezorgt de buitenlandse belastingautoriteiten op verzoek de gegevens die worden gehouden in het register van de uiteindelijke begunstigden, genaamd UBO-register, gehouden binnen de Algemene Administratie van de Thesaurie en opgericht bij artikel 73 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, evenals de AML-mechanismen, -procedures, -documenten en -inlichtingen bedoeld in de artikelen 13, 30, 31 en 40 van de Richtlijn 2015/849/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening nr. 648/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie.". Afdeling 3. - Wijziging van het Wetboek
van de belasting over de toegevoegde waarde
Art. 85.Artikel 73sexies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, wordt vervangen als volgt : "
Art. 73sexies.De personen die als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 73 en 73bis werden veroordeeld, zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en interesten verschuldigd door de oorspronkelijke schuldenaar van de belasting.
De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 73 en 73bis zijn eveneens hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en de interesten, zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van : 1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;4° de verjaring van de strafvordering. De natuurlijke personen of de rechtspersonen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de geldboeten en kosten die het gevolg zijn van de veroordelingen welke krachtens de artikelen 73 tot 73quater tegen hun aangestelden of hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite, zijn uitgesproken.".
Art. 86.In artikel 83 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de wetten van 8 augustus 1980 en 15 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de eerste zin van het eerste lid wordt aangevuld met de woorden : ", met uitsluiting van artikel 2244, § 2."; b) in het tweede lid worden de woorden "tot de toepassing of de invordering van de belasting" vervangen door de woorden "tot de toepassing, de inning of de invordering van de belasting, de interesten en de fiscale geldboeten";2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3.Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 73 en 73bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de belasting, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art. 87.In hoofdstuk XVI van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 93undeciesE ingevoegd, luidende : "
Art. 93undeciesE.De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de belasting, interesten, fiscale geldboeten en bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.". Afdeling 4. - Wijzigingen van het Wetboek der Successierechten
Art. 88.Artikel 72 van het Wetboek der successierechten, vervangen bij de wet van 10 februari 1981 wordt aangevuld met een lid, luidende : "De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 133 en 133bis zijn eveneens gehouden tot betaling van de ontdoken rechten, de interesten en de fiscale boeten wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van : 1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering; 4° de verjaring van de strafvordering.".
Art. 89.In artikel 133sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, worden de woorden "beheerders, zaakvoerders of vereffenaars" vervangen door de woorden "hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite".
Art. 90.In het boek I, hoofdstuk XV van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1403 ingevoegd, luidende : "
Art. 1403.Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 133 en 133bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de rechten, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art. 91.In het boek I, hoofdstuk XVIII van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 146quinquies ingevoegd, luidende : "
Art. 146quinquies.De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de rechten, interesten, fiscale geldboeten en bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.". Afdeling 5. - Wijzigingen van het Wetboek diverse rechten en taksen
Art. 92.Artikel 2029 van het Wetboek diverse rechten en taksen, ingevoegd bij de wet van 12 augustus 1947, vernummerd bij de wet van 13 juni 1951 en gewijzigd bij de wet van 19 december 2006, waarvan de huidige tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met twee paragrafen, luidende : " § 2. Elk rechtsgeding met betrekking tot de vestiging, de inning of de invordering van de diverse rechten en taksen dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar van deze diverse rechten en taksen of door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld op grond van dit Wetboek, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, schorst de verjaring.
De schorsing vangt aan met de akte van rechtsingang en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. § 3. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 207 en 207bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de rechten of de taksen, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art. 93.In artikel 207sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, worden de volgende wijzigingen aangebracht : (a) het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en de interesten verschuldigd door de oorspronkelijke belastingschuldige."; (b) tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 207 en 207bis zijn eveneens hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken rechten of taksen en de interesten, zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van : 1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;3° de procedure van de voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering; 4° verjaring van de strafvordering."; c) in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "beheerders, zaakvoerders of vereffenaars" vervangen door de woorden "hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite".
Art. 94.In Boek III, Titel V, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 211ter ingevoegd, luidende : "
Art. 211ter.De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de rechten, de taksen, de interesten, de fiscale geldboeten en de bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.". Afdeling 6.- Wijzigingen van het Wetboek der registratie-,
hypotheek- en griffierechten
Art. 95.In artikel 207quater van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en de interesten verschuldigd door de oorspronkelijke belastingschuldige."; b) tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 206 en 206bis zijn eveneens gehouden tot betaling van de ontdoken rechten en de interesten zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van : 1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering; 4° de verjaring van de strafvordering."; c) in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "beheerders, zaakvoerders of vereffenaars" vervangen door de woorden "hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite".
Art. 96.Artikel 218 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : "
Art. 218.Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 206 en 206bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de rechten, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art. 97.In het hoofdstuk XV, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 225quater ingevoegd, luidende : "
Art. 225quater.De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de rechten, interesten, fiscale geldboeten en bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.". Afdeling 7. - Wijziging van het Wetboek
van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 98.In artikel 2, eerste lid, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, voor het laatst gewijzigd bij de wet van 17 augustus 2013, wordt het woord "442quinquies," ingevoegd tussen het woord "442," en het woord "443bis". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën
Art. 99.In artikel 2 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : "1° Dienst voor alimentatievorderingen : de dienst die binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën bevoegd voor de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen, belast is met de taken bedoeld in artikel 3, § 1 en § 2, eerste lid;"; 2° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : "2° onderhoudsgeld : a) het onderhoudsgeld dat verschuldigd is aan de kinderen en dat werd vastgesteld in een uitvoerbare titel; b) het onderhoudsgeld dat verschuldigd is tussen echtgenoten of ex-echtgenoten en het onderhoudsgeld dat verschuldigd is tussen samenwonenden of ex-samenwonenden en dat werd vastgesteld in een uitvoerbare titel;"; 3° het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 3° tot 6°, luidende : "3° bestaansmiddelen : de inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek;4° ontvanger : de rekenplichtige van de administratie van de FOD Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen;5° identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid : het identificatienummer van het register toegekend in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid; 6° rekenplichtige : de rekenplichtige van de administratie van de FOD Financiën die belast is met de ontvangst van het onderhoudsgeld en de betaling van het saldo en de achterstallen.".
Art. 100.In artikel 3 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, worden de woorden "en van de achterstallen" ingevoegd tussen de woorden "onderhoudsgeld" en de woorden "ten laste van";2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "2, 1°, a)" vervangen door de woorden "2, 2°, a)";3° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden "2, 1°, b) "vervangen door de woorden "2, 2°, b)".
Art. 101.In artikel 4 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "2, 1°, a)" vervangen door de woorden "2, 2°, a)";2° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende : " § 1/1.Voor elk meerderjarig kind wordt het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld bedoeld in artikel 2, 2°, a), enkel toegekend voor zover dit kind nog recht geeft op kinderbijslag.".
Art. 102.In artikel 5 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "dienst" vervangen door het woord "Dienst"; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "Deze bijdrage is ten laste van de onderhoudsplichtige en bedraagt 13 % van het bedrag van de te innen of in te vorderen hoofdsommen.".
Art. 103.In artikel 7 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "in twee exemplaren" opgeheven;2° in paragraaf 1, tweede lid, punt 3°, worden de woorden "de onderhoudsuitkering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld, het bedrag van de achterstallen" en worden de woorden "waaraan de onderhoudsplichtige zich geheel of ten dele heeft onttrokken" vervangen door de woorden "van de eventuele uitgevoerde betalingen door de onderhoudsplichtige";3° in paragraaf 1, tweede lid, punt 4°, worden de woorden "de onderhoudsuitkering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld" en wordt het woord "om" tussen de woorden "en" en "de" opgeheven;4° in paragraaf 1, tweede lid, punt 5°, worden de woorden "met betrekking tot een ingebrekestelling of andere uitvoeringsmaatregelen" vervangen door de woorden "van tenuitvoerlegging" en in de Franse tekst wordt het woord "prises" vervangen door het woord "entreprise";5° in paragraaf 1, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het woord "minuut" wordt vervangen door het woord "grosse";b) de woorden "de gerechtelijke beslissing of van de akte bedoeld in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, van de uitvoerbare rechtelijke beslissing of van de uitvoerbare schikking" worden vervangen door de woorden "de uitvoerbare titel";c) de woorden "de onderhoudsuitkering wordt" worden vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld werd"; d) het woord "gewijzigd," wordt vervangen door "gewijzigd."; e) de woorden "de stukken van betekening van de gerechtelijke beslissing, evenals de stukken van tenuitvoerlegging." worden vervangen door de woorden "Eveneens worden bij de aanvraag de stukken van betekening van de gerechtelijke beslissing waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld gevoegd en in voorkomend geval de stukken van tenuitvoerlegging."; 6° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het woord ", dan" opgeheven;7° in paragraaf 2, eerste lid, 2° worden de woorden "het recht op verhoogde kinderbijslag opent of een uitkering voor gehandicapte kinderen geniet" vervangen door de woorden "recht geeft op verhoogde kinderbijslag of op een uitkering voor gehandicapte kinderen";8° in paragraaf 2, eerste lid, 3° worden de woorden "de materiële bewijsstukken die aantonen dat het kind recht geeft op kinderbijslag, "ingevoegd tussen de woorden "voor elk meerderjarig kind, "en de woorden "een schoolattest".
Art. 104.In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief" en worden de woorden "invordering van de alimentatievorderingen" vervangen door de woorden "invordering van het onderhoudsgeld en van de achterstallen";2° in het tweede lid worden de woorden "de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst als bedoeld in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek" vervangen door de woorden "de uitvoerbare titel waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld" en worden de woorden "van de alimentatievordering" vervangen door de woorden "waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld".
Art. 105.In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief";2° in paragraaf 3 worden de woorden ", op straffe van verval" en de woorden "van het aangetekend verzenden" opgeheven en worden de woorden "of wanneer geen beslissing is genomen binnen de bij § 1 bedoelde termijn" vervangen door de woorden ".De onderhoudsgerechtigde kan eveneens beroep aantekenen bij de beslagrechter door middel van een verzoekschrift dat moet zijn ingediend binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de eerste dag die volgt op de bij § 1 bedoelde termijn wanneer geen beslissing is genomen binnen de bij § 1 bedoelde termijn".
Art. 106.In artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief" en worden de woorden "de alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld";2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "van de alimentatievordering" vervangen door de woorden "waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld"; 3° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de zin "In voorkomend geval geldt deze kennisgeving als ingebrekestelling voor de sommen die ze aanduidt en doet zij de nalatigheidsintresten lopen." wordt vervangen door de zin "Deze kennisgeving geldt als ingebrekestelling voor de sommen die ze aanduidt en zij doet in voorkomend geval de nalatigheidsintresten lopen."; b) de woorden "ter post" worden telkens vervangen door de woorden "bij de aanbieder van de universele postdienst";c) de woorden "De verjaring wordt" worden vervangen door de woorden "Deze verjaring wordt"; d) de zin "Latere verjaringen worden gestuit bij kennisgeving aan de onderhoudsplichtige bij een aangetekende brief." wordt vervangen door de zin "Onverminderd de stuiting van de verjaring op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 2244, en volgende van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van artikel 2244, § 2, worden latere verjaringen gestuit bij kennisgeving aan de onderhoudsplichtige bij een aangetekende brief."; 4° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : " § 4.De onderhoudsplichtige kan binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in § 1, beroep aantekenen bij de beslagrechter.".
Art. 107.In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een artikel 10/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 10/1.Ieder nieuw gegeven dat van invloed kan zijn op het bedrag van de voorschotten, van het onderhoudsgeld of op de inning en de invordering van deze sommen, moet door de meest gerede partij of door een derde worden gemeld aan de Dienst voor alimentatievorderingen.".
Art. 108.In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een artikel 10/2 ingevoegd, luidende : "
Art. 10/2.§ 1. Het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld wordt toegekend voor een periode van zes maanden. § 2. De periode van zes maanden bedoeld in paragraaf 1, kan worden verlengd met een nieuwe periode van zes maanden voor zover de onderhoudsgerechtigde nog voldoet aan de voorwaarden voorzien in artikel 4, § 1 en § 1/1. § 3. Voor het verstrijken van deze periode van zes maanden vraagt de Dienst voor alimentatievorderingen aan de onderhoudsgerechtigde om de nodige materiële bewijsstukken bedoeld in artikel 7 § 2 in te dienen.
De onderhoudsgerechtigde moet deze materiële bewijsstukken binnen een termijn van dertig dagen vanaf dit verzoek bij de Dienst indienen. § 4. De Dienst voor alimentatievorderingen geeft kennis van zijn beslissing over de al dan niet verlenging van de voorschotten aan de onderhoudsgerechtigde. § 5. Indien de onderhoudsgerechtigde niet binnen de termijn voorzien in paragraaf 3, de nodige bewijsstukken bezorgt aan de Dienst, kan het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld geschorst worden.
De Dienst voor alimentatievorderingen geeft kennis van zijn beslissing over de schorsing van het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld aan de onderhoudsgerechtigde.
De schorsing neemt een einde wanneer de onderhoudsgerechtigde de nodige materiële bewijsstukken bij de Dienst voor alimentatievorderingen indient. § 6. De onderhoudsgerechtigde kan beroep aantekenen bij de beslagrechter door middel van een verzoekschrift dat moet zijn ingediend binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum van de kennisgevingen bedoeld in dit artikel.".
Art. 109.In artikel 11 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Indien de onderhoudsgerechtigde nadien een volgende aanvraag indient, verleent de Dienst voor alimentatievorderingen enkel nog tegemoetkoming voor de inning of invordering van de niet betaalde vervallen termijnen, ontstaan na de datum van beëindiging van de tegemoetkoming bij toepassing van het eerste lid."; 2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "vorm van" opgeheven; 3° in paragraaf 2, wordt het tweede lid vervangen als volgt : "De Dienst voor alimentatievorderingen vordert niettemin de op die datum bestaande achterstallen en de tussen de datum van de aanvraag en de datum van de beëindiging van deze tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, niet betaalde vervallen termijnen verder in."; 4° in paragraaf 3 worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief."; 5° paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art. 110.In dezelfde wet wordt het opschrift van hoofdstuk IV vervangen als volgt : "HOOFDSTUK IV. - De inning en de invordering.".
Art. 111.In artikel 12 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "de alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld en de achterstallen";2° in paragraaf 2 worden de woorden "zijn alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld en de achterstallen".
Art. 112.In artikel 13 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen" vervangen door het woord "ontvanger";2° in het tweede lid worden de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen" telkens vervangen door het woord "ontvanger"; 3° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin : "De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst door deze kennisgeving.".
Art. 113.Artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, wordt vervangen als volgt : "
Art. 14.De onderhoudsplichtige of de medeschuldenaar kan de tenuitvoerlegging van het in artikel 13 vermelde dwangbevel slechts stuiten door een vordering in rechte in te stellen bij de beslagrechter.".
Art. 114.In artikel 15, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 11 juli 2005, worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief" en worden de woorden "de gerechtelijke beslissingen of de in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde overeenkomst" vervangen door de woorden "de uitvoerbare titel waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld".
Art. 115.Artikel 17 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : "
Art. 17.De ontvanger kan de volledige of de gedeeltelijke terugbetaling van elke ten onrechte uitbetaalde som vorderen van de onderhoudsgerechtigde.
Het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, is van toepassing wanneer de onderhoudsgerechtigde de Dienst niet in kennis heeft gesteld van ieder nieuw gegeven dat van invloed kan zijn op het bedrag van de voorschotten of het bedrag van het onderhoudsgeld en van de achterstallen en waarvan hij kennis had, wanneer hij wetens en willens een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd of wanneer komt vast te staan dat het onderhoudsgeld op basis van bedrieglijke handelingen of verklaringen werd bepaald.".
Art. 116.In artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 12 mei 2014 en van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen" worden telkens vervangen door het woord "ontvanger";2° in het eerste lid worden de woorden "door middel van een dwangbevel, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, tweede tot vierde lid" vervangen door de woorden "overeenkomstig de bepalingen van de domaniale wet van 22 december 1949".
Art. 117.Artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, wordt vervangen als volgt : "
Art. 19.De Dienst voor alimentatievorderingen betaalt aan de onderhoudsplichtige of aan de medeschuldenaar de sommen terug die hij onverschuldigd heeft betaald evenals de kosten die daarmee gepaard zijn gegaan.
Deze terugbetaling geschiedt naargelang de sommen die werkelijk van de onderhoudsgerechtigde worden teruggevorderd.".
Art. 118.In hoofdstuk IV van dezelfde wet, wordt na artikel 19, het opschrift van een afdeling II/1 ingevoegd, luidende : "Afdeling II/1. Bepalingen met betrekking tot de inning en de invordering.".
Art. 119.In hoofdstuk IV, afdeling II/1, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 118, wordt artikel 20 vervangen als volgt : "
Art. 20.§ 1. Na kennisgeving of betekening van het in artikel 13 bedoelde dwangbevel kan de ontvanger, bij aangetekende brief, uitvoerend beslag onder derden leggen op de aan de onderhoudsplichtige of aan de medeschuldenaar verschuldigde of toebehorende sommen en zaken, tot beloop van het bedrag van de schuldvordering, geheel of gedeeltelijk, dat door de onderhoudsplichtige verschuldigd is of tot betaling van hetgeen waartoe de medeschuldenaar gehouden is.
Dit beslag heeft uitwerking vanaf de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde. § 2. Vanaf de datum van de inwerkingtreding van het akkoord dat hiervoor tussen de derde-beslagene en de bevoegde diensten van de FOD Financiën wordt gesloten, kan de ontvanger het in paragraaf 1 bedoelde derdenbeslag leggen door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden.
Dit akkoord blijft van toepassing zolang de derde-beslagene het niet uitdrukkelijk bij aangetekende brief heeft opgezegd. De opzegging gaat in vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op de ontvangst van de kennisgeving ervan door de bevoegde dienst van de FOD Financiën.
In de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in het eerste lid, heeft het beslag onder derden uitwerking vanaf de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene.
Wanneer eenzelfde beslag onder derden achtereenvolgens wordt gelegd volgens de procedures die respectievelijk in het eerste lid en paragraaf 1, eerste lid, zijn beoogd, zal het beslag gelegd overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, slechts primeren indien de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde zoals bepaald in paragraaf 1, tweede lid, de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene zoals bepaald in het derde lid, voorafgaat.
De informatie opgenomen in deze paragraaf en in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving van het beslag, is dezelfde, ongeacht of ze wordt meegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door een aangetekende brief.
In geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, worden de oorsprong en de integriteit van de inhoud van de kennisgeving van het beslag verzekerd door middel van aangepaste beveiligingstechnieken.
Opdat de kennisgeving van het beslag op geldige wijze als beslag onder derden zou gelden, wordt een digitaal certificaat gebruikt.
Ongeacht de toegepaste techniek, wordt er gegarandeerd dat enkel de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee het digitaal certificaat wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures laten toe dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending kan worden vastgesteld.
Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen onderhoudsplichtige of de beslagen medeschuldenaar geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. § 3. Het beslag onder derden wordt eveneens bij aangetekende brief aan de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar aangezegd. Indien de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar geen gekende woonplaats heeft, geschiedt de aanzegging van het beslag bij aangetekende brief aan de procureur des Konings te Brussel.
De onderhoudsplichtige of medeschuldenaar kan tegen het beslag onder derden bij aangetekende brief verzet aantekenen bij de ontvanger binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van de aanzegging van het beslag. De onderhoudsplichtige of medeschuldenaar licht binnen dezelfde termijn bij aangetekende brief de derde-beslagene in. § 4. Het in de paragrafen 1 en 2 bedoelde beslag onder derden geeft aanleiding tot het opmaken en het verzenden, door de ontvanger, van een bericht van beslag zoals bepaald in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek. § 5. Onder voorbehoud van het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 3, zijn op dit beslag onder derden de bepalingen toepasselijk van de artikelen 1539, 1540, 1542, eerste en tweede lid, en 1543 van het Gerechtelijk Wetboek, met dien verstande dat : 1° de derde-beslagene zijn verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag eveneens door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden aan de ontvanger kan doen indien het beslag onder derden volgens de procedure voorzien in paragraaf 2, eerste lid, werd gelegd.In dit geval is de datum van de verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag de datum van ontvangstmelding die door de bevoegde dienst van de FOD Financiën wordt verzonden; 2° de derde-beslagene is ertoe gehouden, op overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, afgifte te doen overeenkomstig artikel 1543 van het Gerechtelijk Wetboek.Indien het beslag onder derden, volgens de procedure voorzien in paragraaf 2, eerste lid, wordt gelegd, wordt de overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag geacht vervuld te zijn door de mededeling aan de derde-beslagene, door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, van de datum van neerlegging bij de aanbieder van de universele postdienst van de aanzegging van het beslag; 3° de afgifte van het bedrag van het beslag geschiedt in handen van de ontvanger. Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen onderhouds-plichtige of medeschuldenaar geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. § 6. De kosten voor de aangetekende brieven bedoeld in de paragrafen 1, 3 en 5 zijn ten laste van de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar. § 7. De onderhoudsplichtige of medeschuldenaar wordt op de hoogte gebracht van de bestemming van de betalingen en van het saldo na de betalingen. § 8. Het uitvoerend beslag onder derden geschiedt door middel van een deurwaardersexploot op de wijze bepaald in de artikelen 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer blijkt : 1° dat de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar zich verzet tegen het beslag onder derden bedoeld in paragrafen 1 en 2;2° dat de derde-beslagene zijn schuld tegenover de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar betwist;3° dat de sommen en zaken het voorwerp zijn van een verzet of beslag onder derden gedaan door andere schuldeisers voor het in paragrafen 1 en 2 bedoelde beslag onder derden;4° dat de zaken te gelde moeten worden gemaakt. In deze gevallen blijft het door de ontvanger overeenkomstig paragrafen 1 en 2, gelegde beslag onder derden zijn bewarend effect behouden wanneer een uitvoerend beslag onder derden bij deurwaardersexploot wordt gelegd als bepaald bij artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek, binnen een maand na : 1° ofwel de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van het verzet van de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar als bepaald bij paragraaf 3, tweede lid, of van de verklaring als bedoeld in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek;2° ofwel de ontvangstmelding van deze verklaring wanneer zij werd verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden als bepaald in paragraaf 5, eerste lid, 1°.".
Art. 120.In hetzelfde hoofdstuk IV, afdeling II/1, van dezelfde wet, wordt artikel 21 vervangen als volgt : "
Art. 21.§ 1. De schuldvordering wordt gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op alle in België gelegen en voor hypotheek vatbare goederen van de onderhoudsplichtige en de medeschuldenaar.
De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die op verzoek van de ontvanger is genomen. § 2. De ontvanger kan de inschrijving van de wettelijke hypotheek vorderen vanaf de datum van het uitgevaardigd en uitvoerbaar verklaarde dwangbevel, waarvan overeenkomstig artikel 13 aan de onderhoudsplichtige of aan de medeschuldenaar kennisgeving of betekening is gedaan. § 3. De inschrijving van de wettelijke hypotheek heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een afschrift van het dwangbevel dat eensluidend werd verklaard door de ontvanger en dat melding maakt van de kennisgeving of betekening ervan. § 4. Onverminderd de toepassing van artikel 87 van de hypotheekwet van 16 december 1851, kan de inschrijving van de wettelijke hypotheek worden gevorderd voor een door de ontvanger in het borderel te bepalen bedrag, dat al de bijbehoren, die voor de vereffening van de schuldvordering in hoofdsom zouden kunnen verschuldigd zijn, vertegenwoordigt. § 5. De kosten van de hypothecaire formaliteiten in verband met de wettelijke hypotheek zijn ten laste van de onderhoudsplichtige of de medeschuldenaar. § 6. De ontvanger verleent handlichting in de administratieve vorm zonder dat hij, tegenover de hypotheekbewaarder, gehouden is verantwoording van de betaling van de verschuldigde sommen te verstrekken.".
Art. 121.In hetzelfde hoofdstuk IV, afdeling II/1, van dezelfde wet, wordt een artikel 21/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 21/1.De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing, met betrekking tot de maatregelen welke er, zelfs gedeeltelijk, toe strekken de invordering van de schuldvordering te verwezenlijken of te waarborgen.".
Art. 122.In hetzelfde hoofdstuk IV, afdeling II/1, van dezelfde wet, wordt een artikel 21/2 ingevoegd, luidende : "
Art. 21/2.Elk rechtsgeding met betrekking tot de inning of de invordering van de schuldvordering dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de onderhoudsplichtige of door elke medeschuldenaar, schorst de verjaring.
De schorsing vangt aan met de inleidende vordering en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.".
Art. 123.Het opschrift van hoofdstuk IV, afdeling III, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Afdeling III - Inlichtingen die moeten worden verstrekt aan de Dienst voor alimentatievorderingen.".
Art. 124.Artikel 22 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "
Art. 22.§ 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten evenals de openbare instellingen en inrichtingen, zijn, wanneer zij daartoe worden aangezocht door de Dienst voor alimentatievorderingen, gehouden de Dienst, binnen de termijn vermeld in het verzoek, welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te verstrekken, de Dienst, zonder verplaatsing, inzage te verlenen in alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden, en de Dienst alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen welke de Dienst voor alimentatievorderingen nodig acht teneinde de vermogenssituatie van de onderhoudsplichtige of van een medeschuldenaar te bepalen met het oog op het invorderen van de schuldvordering lastens hen.
Onder "openbare instellingen of inrichtingen" worden verstaan de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de Staat, een gemeenschap of een gewest mede beheert, waaraan de Staat, een gemeenschap of een gewest een waarborg verstrekt, op de werkzaamheden waarvan de Staat, een gemeenschap of een gewest toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de federale regering of een gemeenschaps- of gewestregering, op haar voordracht of met haar goedkeuring.
Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met gerechtelijke procedures mag evenwel geen inzage of afschrift worden verleend zonder uitdrukkelijke toelating van het openbaar ministerie. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium van de Federale Overheidsdienst Economie, noch op de gemeenschappen en gewesten aangaande de bevoegdheden die vroeger waren toevertrouwd aan het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand en die overgedragen werden aan de gemeenschappen en gewesten wat de individueel verkregen inlichtingen betreft.".
Art. 125.In hoofdstuk IV, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 22/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 22/1.Alle administraties die ressorteren onder de FOD Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan de Dienst voor alimentatievorderingen, voor zover die gegevens bijdragen tot het bepalen van de vermogenssituatie van de onderhoudsplichtige of van een medeschuldenaar met het oog op het invorderen van de schuldvordering lastens hen.".
Art. 126.In hoofdstuk IV, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 22/2 ingevoegd, luidende : "
Art. 22/2.Onverminderd het recht van de Dienst voor alimentatievorderingen om mondelinge inlichtingen te vragen, is iedere natuurlijke of rechtspersoon, alsook iedere vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, verplicht deze Dienst op haar verzoek, binnen de termijn vermeld op de schriftelijke aanvraag, welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, schriftelijk alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te verstrekken in zijn bezit die van hem worden gevorderd, teneinde zijn vermogenssituatie of die van derden te bepalen met het oog op het invorderen van de schuldvordering in zijn hoofde of in hoofde van derden.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid, moet worden gemotiveerd.
De Dienst voor alimentatievorderingen kan, mits machtiging van een ambtenaar met minimum de graad van adviseur-generaal, aan het centraal aanspreekpunt van de Nationale Bank van België de in artikel 322, § 3, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde beschikbare gegevens betreffende een onderhoudsplichtige of een medeschuldenaar vragen, zonder de beperkingen van artikel 322, §§ 2 tot 4, van hetzelfde Wetboek.".
Art. 127.In hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt na artikel 22/2, ingevoegd door artikel 126, een afdeling IV ingevoegd, luidende "Afdeling IV. Bewijskracht van gegevens en documenten.".
Art. 128.In hoofdstuk IV, afdeling IV, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 127, wordt een artikel 22/3 ingevoegd, luidende : "
Art. 22/3.De gegevens en de documenten ontvangen, opgesteld of verzonden door de Dienst voor alimentatievorderingen in het kader van de toepassing van deze wet, en die fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op leesbare drager, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.".
Art. 129.In hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt na artikel 22/3, ingevoegd door artikel 128, een Afdeling V ingevoegd, luidende "Afdeling V. Beroepsgeheim.".
Art. 130.In hoofdstuk IV, afdeling V, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 129, wordt een artikel 22/4 ingevoegd, luidende : "
Art. 22/4.Hij die, uit welken hoofde ook, optreedt bij de toepassing van deze wet of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de Dienst voor alimentatievorderingen is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft.
De ambtenaren van de Dienst voor alimentatievorderingen oefenen hun ambt uit wanneer zij aan andere administratieve diensten van de Staat, daaronder begrepen de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtsmachten, en van de gemeenschappen en de gewesten evenals aan de in artikel 22 § 1, tweede lid, bedoelde openbare instellingen of inrichtingen, inlichtingen verstrekken welke voor die administratieve diensten, administraties, openbare instellingen of inrichtingen nodig zijn voor de hun opgedragen uitvoering van wettelijke of reglementaire bepalingen.
De ambtenaren van de Dienst voor alimentatievorderingen oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij met betrekking tot de schuldvordering van een onderhoudsplichtige een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling inwilligen van een medeschuldenaar.
Personen die deel uitmaken van de diensten waaraan de Dienst voor alimentatievorderingen ingevolge het tweede lid inlichtingen heeft verstrekt, zijn tot dezelfde geheimhouding verplicht en mogen de bekomen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de wettelijke bepalingen voor de uitvoering waaraan zij zijn verstrekt.".
Art. 131.In artikel 23, 5°, van dezelfde wet worden de woorden "de alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld".
Art. 132.In hoofdstuk V, afdeling I, van dezelfde wet wordt een artikel 23/1 ingevoegd, luidende : "
Art. 23/1.De Koning kan de modaliteiten van betaling van de verschuldigde sommen in het kader van de toepassing van deze wet bepalen.".
Art. 133.Het opschrift van hoofdstuk V, afdeling II, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Afdeling II. Opschorting en annulering van de invorderingsopdracht.".
Art. 134.Artikel 24 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 135.Artikel 25 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 136.Artikel 26 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "
Art. 26.Indien de adviseur-generaal bedoeld in artikel 13, tweede lid, van oordeel is dat toegekende voorschotten definitief oninvorderbaar zijn, kan hij van de invordering afzien en de schuldvordering annuleren. De ontvanger wordt op de hoogte gebracht van de beslissing dat de schuldvordering is geannuleerd.".
Art. 137.In artikel 27 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het woord "rekenplichtige" wordt vervangen door het woord "ontvanger"; b) de woorden "geeft hij daarvan bij een ter post aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde." worden vervangen door de woorden "wordt de invorderingsopdracht opgeschort. De ontvanger geeft daarvan bij aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde."; 2° paragraaf 1, tweede lid, wordt opgeheven;3° in paragraaf 1, wordt in het vroegere derde lid, dat het tweede lid wordt, het woord "rekenplichtige" vervangen door de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen";4° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.Indien de adviseur-generaal bedoeld in artikel 13, tweede lid, van oordeel is dat het saldo van het onderhoudsgeld, de achterstallen of de interesten definitief oninvorderbaar zijn, kan hij van de invordering afzien en de schuldvordering annuleren. De ontvanger wordt op de hoogte gebracht van de beslissing dat de schuldvordering is geannuleerd.
De Dienst voor alimentatievorderingen geeft bij aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde van de beslissing van de adviseur-generaal bedoeld in artikel 13, tweede lid.".
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands Zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 26 maart 2018.
FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL De Minister van Werk, K. PEETERS De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Telecommunicatie, A. DE CROO De Minister van Financiën, belast met de Bestrijding van de fiscale fraude, J. VAN OVERTVELDT Voor de Staatssecretaris voor Personen met een beperking, afwezig : De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 54-2922 Integraal verslag : 22 maart 2018.