gepubliceerd op 04 september 2002
Wet tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBF en van de CDV voor de strafgerechten, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en tot wijziging van verschillende andere wetsbepalingen
2 AUGUSTUS 2002. - Wet tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBF en van de CDV voor de strafgerechten, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en tot wijziging van verschillende andere wetsbepalingen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.In de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, wordt een hoofdstuk VI ingevoegd, dat luidt als volgt : HOOFDSTUK VI. - Verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF en de marktondernemingen en tussenkomst van de CBF voor de strafgerechten
Art. 120.§ 1. Ondernemingen die om erkenning of handhaving van de hoedanigheid van Belgische gereglementeerde markt verzoeken, alsook de CBF kunnen, beroep instellen bij het hof van beroep te Brussel tegen de beslissingen die de minister neemt op grond van artikel 3, § 1 en § 3.
Daarnaast kunnen aanvragers of houders van een vergunning alsook de CBF, beroep instellen bij het hof van beroep te Brussel tegen de beslissingen inzake vergunning of intrekking van een vergunning die de minister neemt op grond van de artikelen 16 tot 18, of wanneer de minister geen uitspraak heeft gedaan binnen de krachtens artikel 18 vastgestelde termijnen. § 2. Het beroep als bedoeld in § 1 moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing of na afloop van de vastgestelde termijn. § 3. Het beroep als bedoeld in § 1 moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid die ambtshalve wordt uitgesproken, worden ingesteld bij ondertekend verzoekschrift ingediend ter griffie van het hof van beroep te Brussel in zoveel exemplaren als er partijen zijn.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid, bevat het verzoekschrift : 1° de vermelding van de dag, de maand en het jaar;2° indien de verzoeker een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornamen en woonplaats;indien de verzoeker een rechtspersoon is, zijn naam, zijn rechtsvorm, zijn maatschappelijke zetel en het orgaan dat hem vertegenwoordigt; 3° de vermelding van de beslissing waarop het beroep betrekking heeft;4° de uiteenzetting van de middelen;5° de aanduiding van de plaats, de dag en het uur van de verschijning vastgesteld door de griffie van het hof van beroep;6° de inventaris van de verantwoordingsstukken die samen met het verzoekschrift ter griffie zijn neergelegd. Het verzoekschrift wordt door de griffie van het hof van beroep te Brussel ter kennis gebracht van alle partijen die door verzoeker in het geding zijn opgeroepen.
Op ieder ogenblik, kan het hof van beroep te Brussel ambtshalve alle andere partijen, wier toestand beïnvloed dreigt te worden door de beslissing over het beroep, in het geding oproepen.
Het hof van beroep stelt de termijn vast waarbinnen de partijen elkaar hun schriftelijke opmerkingen moeten overleggen en een kopie ervan ter griffie moeten neerleggen. Het hof bepaalt eveneens de datum van de debatten.
Elk van de partijen kan haar schriftelijke opmerkingen neerleggen bij de griffie van het hof van beroep te Brussel en ter plaatse het dossier op de griffie raadplegen. Het hof van beroep bepaalt de termijn waarbinnen die opmerkingen moeten worden overgelegd. Ze worden door de griffie ter kennis gebracht van de partijen. § 4. De griffie van het hof van beroep te Brussel vraagt, binnen vijf dagen na de inschrijving van de zaak op de rol, de toezending van het dossier met de stukken aan het secretariaat van de minister. Binnen vijf dagen na de ontvangst van de vraag moet het dossier worden toegezonden. § 5. Behoudens in behoorlijk gemotiveerde omstandigheden, beslist het hof van beroep te Brussel binnen een termijn van 60 dagen na de neerlegging van het in § 3 bedoelde verzoekschrift. § 6. Het beroep als bedoeld in § 1 heeft geen opschortende werking.
Wanneer een dergelijk beroep is ingesteld, kan het hof van beroep te Brussel evenwel, alvorens recht te spreken, de opschorting bevelen van de uitvoering van de beslissing van de minister als de aanvrager ernstige middelen inroept die de herziening van de beslissing kunnen rechtvaardigen en als de onmiddellijke uitvoering ervan een ernstig en moeilijk te herstellen nadeel dreigt te berokkenen. Het Hof doet onverwijld uitspraak over de vraag tot opschorting.
Art. 121.§ 1. In de volgende gevallen kan bij het hof van beroep te Brussel beroep worden ingesteld tegen de beslissingen van de CBF : 1° elke beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld en die is genomen met toepassing van de bepalingen van titel II van het koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten en de uitvoeringsbesluiten daarvan; 2° elke beslissing die is genomen met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, en van het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen;3° elke beslissing die is genomen met toepassing van artikel 10 van deze wet en van de uitvoeringsmaatregelen daarvan;4° elke beslissing waarbij een dwangsom of een administratieve geldboete wordt opgelegd en die is genomen met toepassing van artikel 36, § 1, tweede lid, 2°, of § 2, van deze wet, artikel 16, § 4, van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, artikel 22 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, artikel 103, § 1, derde lid, of § 2, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, artikel 109, § 1, tweede lid, of § 2, van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, alsook met toepassing van elke andere wetsbepaling die de CBF de bevoegdheid zou verlenen een dwangsom of een administratieve boete op te leggen. Wanneer de CBF uitspraak moet doen en er nog geen beslissing is gevallen na afloop van een termijn van 45 dagen, die aanvangt met de haar door een belanghebbende ter kennis gebrachte aanmaning tot uitspraak, wordt het stilzwijgen van de CBF als een afwijzingsbeslissing beschouwd waartegen beroep kan worden ingesteld.
Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen die een andere termijn opleggen of die andere gevolgen verbinden aan het stilzwijgen van de CBF. § 2. Onverminderd de strengere bijzondere bepalingen bepaald door of krachtens de wet, kan beroep worden ingesteld zoals bedoeld in § 1 door de bij de procedure voor de CBF betrokken partijen alsook door elke persoon die kan aantonen een belang te hebben.
Onverminderd de bijzondere voorschriften bepaald door of krachtens de wet, bedraagt de beroepstermijn, op straffe van nietigheid, 15 dagen voor het beroep als bedoeld in § 1, 1° tot 3°. Die termijn bedraagt 30 dagen voor het beroep als bedoeld in § 1, 4°.
De termijn voor het instellen van beroep vangt, voor de personen die deze kennisgeving ontvangen hebben, aan met de kennisgeving van de betwiste beslissingen, voor alle andere belanghebbende personen, op de datum waarop deze beslissing is gepubliceerd of hen bekend werd.
Wanneer de CBF geen uitspraak heeft gedaan binnen de door of krachtens de wet vastgestelde termijn, vangt de termijn aan na afloop van die termijn.
Het beroep als bedoeld in § 1, 1°, 2° en 3°, kan pas worden ingesteld 15 dagen nadat de eiser het directiecomité van de CBF tevergeefs heeft verzocht, met een aangetekende brief met ontvangstbewijs, om de betwiste beslissing in te trekken of te wijzigen. De eiser is er echter niet toe gehouden de indiening van zijn beroep uit te stellen indien de CBF van plan is haar beslissing uit te voeren niettegenstaande het verzoek dat de eiser heeft gericht aan het directiecomité van de CBF. De termijn voor het instellen van beroep als bedoeld in het tweede lid wordt verlengd met 21 dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aangetekende brief waarin om de intrekking of de wijziging van de betwiste beslissing wordt verzocht, voorzover die brief verzonden is vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in tweede lid. § 3. Artikel 120, § 3, is van toepassing op het beroep als bedoeld in § 1. § 4. De griffie van het hof van beroep te Brussel vraagt aan de CBF, binnen 5 dagen na de inschrijving van de zaak op de rol, de toezending van het dossier met de stukken. Binnen 5 dagen na de ontvangst van de vraag moet het dossier worden toegezonden. § 5. Behoudens in behoorlijk gemotiveerde omstandigheden, beslist het hof van beroep te Brussel binnen een termijn van 60 dagen na het indienen van de vraag over het beroep als bedoeld in § 1, 1° tot 3°. § 6. Het beroep bedoeld in § 1, 4°, schorst de beslissing van de CBF op. Het beroep bedoeld in § 1, 1°, 2° en 3°, schorst de beslissing van de CBF niet op, tenzij daarop door of krachtens de wet in uitzonderingen zijn voorzien. Het hof van beroep te Brussel kan evenwel, alvorens recht te spreken, de opschorting bevelen van de uitvoering van de beslissing van de CBF als de aanvrager ernstige middelen inroept die de herziening van de beslissing kunnen rechtvaardigen en als de onmiddellijke uitvoering ervan een ernstig en moeilijk te herstellen nadeel dreigt te berokkenen. Het Het Hof doet onverwijld uitspraak over de vraag tot opschorting.
Art. 122.Bij de Raad van State kan, volgens een versnelde procedure zoals vastgesteld door de Koning, beroep worden ingesteld : 1° door de eiser, tegen de weigering tot inschrijving waartoe de CBF heeft beslist krachtens de artikelen 120 en 121 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, of wanneer de CBF geen uitspraak heeft gedaan binnen een termijn van drie maanden na indiening van een volledig dossier.In dit laatste geval wordt het verzoek om inschrijving geacht te zijn verworpen. De beleggingsinstelling kan een zelfde beroep instellen tegen de weigering tot inschrijving waartoe de CBF heeft beslist krachtens artikel 138 of artikel 141, § 2 van de voormelde wet van 4 december 1990; 2° door de beleggingsinstelling, tegen de weigeringen tot erkenning of aanvaarding waartoe door de CBF is beslist krachtens artikel 120, § 2, 1°, 2° en 3°, van de voormelde wet van 4 december 1990;3° door de beleggingsinstelling, tegen de beslissingen die de CBF heeft genomen krachtens artikel 134, tweede lid, 2° en 5°, artikel 139 en artikel 141, § 3, van de voormelde wet van 4 december 1990.Het beroep schorst de uitvoering van de beslissing tenzij de CBF hier anders over beslist indien er ernstig gevaar dreigt voor de schuldeisers of de deelnemers; 4° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen inzake vergunning die de CBF heeft genomen krachtens de artikelen 10 en 11 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.Een zelfde beroep kan worden ingesteld indien de CBF geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het eerste lid van het voormelde artikel 10 vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen; 5° door de kredietinstelling, tegen de beslissingen die de CBF heeft genomen krachtens het derde lid van artikel 34 van de voormelde wet van 22 maart 1993;6° door de kredietinstelling, tegen de beslissingen die de CBF heeft genomen krachtens artikel 57, § 1, tweede lid, 2°, 3° en 4°, en tegen de gelijkaardige beslissingen genomen krachtens artikel 75, § 2 en artikel 84 van de voormelde wet van 22 maart 1993.Een zelfde beroep kan worden ingesteld tegen de beslissingen die de CBF heeft genomen krachtens § 1, tweede lid, 1°, van het voormelde artikel 57, alsmede tegen de gelijkaardige beslissingen genomen krachtens de artikelen 75, § 2 en 84 van de voormelde wet van 22 maart 1993, indien de CBF de instelling ter kennis heeft gebracht dat zij deze beslissingen zal bekendmaken. Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de CBF, bij ernstig gevaar voor de spaarders, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep; 7° door de aanvrager, tegen de beslissingen inzake vergunning die de CBF heeft genomen krachtens de artikelen 50 en 51 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.Een zelfde beroep kan worden ingesteld door de aanvrager indien de CBF geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het eerste lid van het voormelde artikel 50 vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen; 8° door de beleggingsonderneming, tegen de beslissingen die de CBF heeft genomen krachtens artikel 104, § 1, 2°, 3° en 4°, van de voormelde wet van 6 april 1995 of van de besluiten die ernaar verwijzen en tegen de gelijkaardige beslissingen genomen krachtens artikel 134 van dezelfde wet.Een zelfde beroep kan worden ingesteld tegen de beslissingen die de CBF heeft genomen krachtens § 1, 1°, van het voormelde artikel 104, of van de besluiten die ernaar verwijzen, alsook tegen de gelijkaardige beslissingen die zij heeft genomen krachtens het voormelde artikel 134, indien de CBF de instelling ter kennis heeft gebracht dat zij deze beslissingen zal bekendmaken. Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de CBF, bij ernstig gevaar voor de beleggers, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep; 9° door de aanvragers, tegen de beslissingen inzake vergunning die de CBF heeft genomen krachtens artikel 129 van de voormelde wet van 6 april 1995.Een zelfde beroep kan worden ingesteld indien de CBF geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het eerste lid van dit artikel vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen; 10° door de aanvrager van een registratie en door de betrokken vennootschap, tegen de beslissingen van de CBF om de registratie te weigeren, te schorsen of te herroepen krachtens artikel 139 van de voormelde wet van 6 april 1995 en van zijn uitvoeringsmaatregelen.Het beroep schorst de beslissing op tenzij de CBF, om zwaarwichtige redenen, haar beslissing uitvoerbaar niettegenstaande hoger beroep zou hebben verklaard;
Art. 123.§ 1. Een emittent, een persoon die de toelating van het financieel instrument heeft gevraagd, en de CBF kunnen beroep instellen bij het hof van beroep te Brussel tegen beslissingen die de marktonderneming neemt op grond van artikel 7 en waarbij financiële instrumenten worden toegelaten tot, geschorst van of geschrapt uit de notering aan of de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt. § 2. Gekwalificeerde tussenpersonen kunnen beroep instellen bij het hof van beroep te Brussel tegen beslissingen van het Rentenfonds met betrekking tot het lidmaatschap van de gereglementeerde markt die het Fonds inricht, of die hen een sanctie opleggen krachtens artikel 2, zesde lid, van de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds. § 3. Het beroep als bedoeld in §§ 1 en 2 moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing. § 4. Artikel 120, § 3, is van toepassing op het beroep als bedoeld in §§ 1 en 2. § 5. De griffie van het hof van beroep te Brussel vraagt de marktonderneming of het Rentenfonds, binnen 5 dagen na de inschrijving van de zaak op de rol, de toezending van het dossier met de stukken.
Binnen 5 dagen na de ontvangst van de vraag moet het dossier worden toegezonden. § 6. Behoudens in behoorlijk gemotiveerde omstandigheden en behalve wanneer het gaat om een beroep tegen een beslissing waarbij een dwangsom of een administratieve geldboete is opgelegd, beslist het hof van beroep te Brussel binnen een termijn van 60 dagen na het indienen van de vraag. § 7. Het beroep als bedoeld in §§ 1 en 2 heeft geen opschortende werking met uitzondering van het beroep ingediend tegen een beslissing van het Rentenfonds als die een dwangsom of een administratieve boete heeft opgelegd in toepassing van artikel 2, zesde lid, van de besluitwet van 18 mei 1945. Wanneer een dergelijk beroep is ingesteld, kan het hof van beroep te Brussel evenwel, alvorens recht te spreken, de opschorting bevelen van de uitvoering van de beslissing van de marktonderneming als de aanvrager ernstige middelen inroept die de herziening van de beslissing kunnen rechtvaardigen en als de onmiddellijke uitvoering ervan een ernstig en moeilijk te herstellen nadeel dreigt te berokkenen. Het hof doet onverwijld uitspraak over de vraag tot opschorting.
Art. 124.Om de toepassing van het strafrecht te vragen, is de CBF gemachtigd om in elke stand van het geding tussen te komen voor het strafgerecht waarbij een door deze wet of door een wet die de CBF belast met het toezicht op de naleving van haar bepalingen, bestraft misdrijf aanhangig is, zonder dat de CBF daarom het bestaan van enig nadeel hoeft aan te tonen. De tussenkomst geschiedt volgens de regels die gelden voor de burgerlijke partij. »
Art. 3.In de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, wordt een hoofdstuk VII ingevoegd, dat luidt als volgt : HOOFDSTUK VII. - Verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de CDV en tussenkomst van de CDV voor de strafgerechten.
Art. 125.§. 1. Een beroep bij het hof van beroep van Brussel is mogelijk voor de ondernemingen tegen de beslissingen van de CDV die hen een administratieve boete opleggen in toepassing van artikel 82, § 1, eerste lid, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. § 2. Het beroep bedoeld in § 1 moet op straffe van verval worden ingesteld binnen 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing. § 3. Artikel 120, § 3, is van toepassing op het beroep bedoeld in § 1. § 4. De griffie van het hof van beroep van Brussel vraagt binnen de 5 dagen na inschrijving van het geschil op de rol aan de CDV de opzending van het dossier van de procedure. De verzending wordt gedaan binnen 5 dagen na ontvangst van de vraag. § 5. Het beroep bedoeld in § 1 schorst de beslissing van de CDV op.
Art. 126.Bij de Raad van State kan, volgens een versnelde procedure vastgesteld door de Koning, beroep worden ingesteld : 1° door de aanvrager van een toelating, tegen de beslissingen inzake toelating die de CDV heeft genomen krachtens artikel 3 van de voormelde wet van 9 juli 1975;2° door de verzekeringsondernemingen of de voorzorginstelling, tegen de beslissingen tot uitbreiding van het verzoek om inlichtingen die de CDV heeft genomen krachtens artikel 21, § 1bis , van voornoemde wet van 9 juli 1975;3° door de verzekeringsondernemingen of de voorzorginstelling, tegen de beslissingen tot verhoging van tarief die de CDV heeft genomen krachtens artikel 21octies van voornoemde wet van 9 juli 1975;4° door de verzekeringsondernemingen of de voorzorginstelling, tegen de beslissingen die de CDV heeft genomen krachtens artikel 26, § 2 en § 4, 2°, 3° en 4°, van de voormelde wet van 9 juli 1975;5° door de verzekeringsondernemingen of de voorzorginstelling, tegen de beslissingen van intrekking van de toelating, die de CDV heeft genomen krachtens artikel 43, van de voormelde wet van 9 juli 1975;6° door de verzekeringsondernemingen, tegen de beslissingen tot verzet die de CDV heeft genomen krachtens artikelen 51 en 58 van de voormelde wet van 9 juli 1975, of wanneer de CDV geen beslissing betekend heeft binnen de termijn vastgelegd in artikel 51, tweede lid,van dezelfde wet;7° door de hypothecaire onderneming, tegen de beslissingen van weigering tot inschrijving, van intrekking van de inschrijving en van verzet, die de CDV heeft genomen krachtens artikel 43, §§ 1, 2 en 6, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;8° door de hypothecaire onderneming, tegen de beslissingen van verbieding, die de CDV heeft genomen krachtens artikel 43bis , § 3, van de voormelde wet van 4 augustus 1992;9° door de verzekeringstussenpersoon, tegen de beslissingen van inschrijving of van weigering van inschrijving in een categorie van het register van de tussenpersonen, van schrapping of wijziging van de inschrijving en van waarschuwing die de CDV heeft genomen krachtens artikelen 5, 8, 9 en 13 van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.
Art. 127.De artikelen 7, 21, § 1bis , derde lid, en § 2, 21octies , § 3, 26, § 2, tweede lid, en § 4, tweede lid, 52, 59 en 89 van voornoemde wet van 9 juli 1975 worden opgeheven.
De artikelen 43, § 8, 43bis , § 3, tweede lid, laatste zin, van voornoemde wet van 4 augustus 1992 worden opgeheven.
De artikelen 9, achtste lid, en 13, vierde lid, tweede zin, van voornoemde wet van 27 maart 1995 worden opgeheven.
Art. 128.Om de toepassing van het strafrecht te vragen, is de CDV gemachtigd om in elke stand van het geding tussen te komen voor het strafgerecht waarbij een door deze wet of door een wet die de CDV belast met het toezicht op de naleving van haar bepalingen, bestraft misdrijf aanhangig is, zonder dat de CDV daarom het bestaan van enig nadeel hoeft aan te tonen.De tussenkomst geschiedt volgens de regels die gelden voor de burgerlijke partij. »
Art. 4.§ 1. In artikel 30 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, wordt een § 2bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de regels van de versnelde procedure toepasselijk op het beroep bedoeld in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, daarbij indien nodig afwijkend van § 1 alsook van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90.
Hij stelt inzonderheid de termijn vast waarbinnen de aanvrager het beroep moet instellen op straffe van verval, de termijnen waarbinnen alle partijen hun memorie moeten indienen alsook de termijn waarbinnen de Raad van State zich dient uit te spreken.
Hij kan bijzondere regels bepalen voor de samenstelling van de kamers.Hij kan voor de beroepen bedoeld in artikel 122 van de voormelde wet van 2 augustus 2002, verschillende regels vaststellen.
Hij kan de eiser verplichten om vóór de indiening van het beroep, bij het directiecomité van de CBF een verzoek in te dienen tot intrekking of wijziging van de betwiste beslissing. » § 2. In artikel 30 van de voornoemde gecoördineerde wetten op de Raad van State, wordt een § 2ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de regels van de versnelde procedure toepasselijk op het beroep bedoeld in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, daarbij indien nodig afwijkend van § 1 alsook van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90.
Hij stelt inzonderheid de termijn vast waarbinnen de aanvrager het beroep moet instellen op straffe van verval, de termijnen waarbinnen alle partijen hun memorie moeten indienen alsook de termijn waarbinnen de Raad van State zich dient uit te spreken.
Hij kan bijzondere regels bepalen voor de samenstelling van de kamers.
Hij kan voor de beroepen bedoeld in artikel 126 van de voormelde wet van 2 augustus 2002, verschillende regels vaststellen.
Hij kan de eiser verplichten om vóór de indiening van het beroep, bij het directiecomité van de CDV een verzoek in te dienen tot intrekking of wijziging van de betwiste beslissing. »
Art. 5.In de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, wordt een artikel 18ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 18ter . § 1. Elke vordering, ten gronde of in kort geding gelet op haar hoogdringendheid, die volledig of gedeeltelijk steunt op één of meer bepalingen van dit hoofdstuk of op bepalingen die door de Koning zijn vastgelegd met toepassing van artikel 15, §§ 1 en 2, alsook elke vordering met als doel of mogelijk gevolg de opening van een openbaar overnameaanbod of een wijziging van het resultaat, de voorwaarden of het verloop van een dergelijk bod, vallen onder de uitsluitende bevoegdheid van het hof van beroep te Brussel. § 2. De vordering moet, op straffe van verval, worden ingediend binnen een termijn van 15 dagen nadat de eiser kennis heeft gekregen van het feit waarop zijn vordering steunt. §. 3. De vorderingen bedoeld in § 1 moeten, op straffe van niet-ontvankelijkheid die ambtshalve wordt uitgesproken, worden ingediend bij ondertekend verzoekschrift ingediend ter griffie van het hof van beroep te Brussel in zoveel exemplaren als er partijen zijn.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid, bevat het verzoekschrift : 1° de vermelding van de dag, de maand en het jaar;2° indien de eiser een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornamen en woonplaats;indien de eiser een rechtspersoon is, zijn naam, zijn rechtsvorm, zijn maatschappelijke zetel en het orgaan dat hem vertegenwoordigt; 3° de uiteenzetting van de middelen;4° de aanduiding van de plaats, de dag en het uur van de verschijning vastgesteld door de griffie van het hof van beroep;5° de inventaris van de verantwoordingsstukken die samen met het verzoekschrift ter griffie zijn neergelegd. Het verzoekschrift wordt door de griffie van het hof van beroep te Brussel ter kennis gebracht van alle partijen die door verzoeker in het geding zijn opgeroepen. Elke betrokken derde kan tussenkomen in de procedure.
Het hof van beroep van Brussel stelt de termijn vast waarbinnen de partijen elkaar hun schriftelijke opmerkingen moeten overleggen en een kopie ervan ter griffie moeten neerleggen. Het hof bepaalt eveneens de datum van de debatten.
Elk van de partijen kan haar schriftelijke opmerkingen neerleggen bij de griffie van het hof van beroep te Brussel en ter plaatse het dossier op de griffie raadplegen. Het hof van beroep bepaalt de termijn waarbinnen die opmerkingen moeten worden overgelegd. Ze worden door de griffie ter kennis gebracht van de partijen. § 4. Behoudens in behoorlijk gemotiveerde omstandigheden, beslist het hof van beroep te Brussel binnen een termijn van 60 dagen na het indienen van de aanvraag. § 5. Het hof van beroep te Brussel doet uitspraak in eerste en laatste instantie. Het kan in eerste instantie geen andere vordering behandelen dan bedoeld in § 1, met dien verstande dat de regels van het Gerechtelijk Wetboek inzake samenhang en tegeneis niet hoeven te worden toegepast. »
Art. 6.Een artikel 584bis luidend als volgt, wordt ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek : « Art. 584bis . Artikel 584 is niet van toepassing op de vorderingen bedoeld in § 1 van artikel 18ter van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen. De voorzitter van de rechtbank van koophandel blijft evenwel bevoegd om in geval van absolute noodzakelijkheid, op verzoekschrift, iedere voorlopige maatregel te bevelen, tot op het ogenblik dat op tegenspraak uitspraak is gedaan door het hof van beroep te Brussel. »
Art. 7.Een artikel 605bis , luidend als volgt, wordt ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek : « Art. 605bis . Het hof van beroep neemt kennis van het beroep bedoeld in de artikelen 120, 121, 123 en 125 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. »
Art. 8.Een artikel 605ter , luidend als volgt, wordt ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek : « Art. 605ter . Het hof van beroep neemt in eerste en laatste instantie kennis van de vorderingen bedoeld in artikel 18ter van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen. » .
Art. 9.Een artikel 633bis , luidend als volgt, wordt ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek : « Art. 633bis . Enkel het hof van beroep te Brussel is bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in de gevallen zoals bedoeld in de artikelen 605bis en 605ter . »
Art. 10.Een artikel 633ter , luidend als volgt, wordt ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek : « Art. 633ter . De voorzitter van de rechtbank van koophandel die met toepassing van artikel 584bis bevoegd is, is de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel. »
Art. 11.De Koning bepaalt de datum van de inwerkingtreding van elk van de bepalingen van deze wet.
De voor de hoven, rechtbanken en andere instanties hangende procedures, met inbegrip van de verhaalmiddelen tegen hun beslissingen, zullen worden voortgezet en afgesloten conform de regels die van toepassing zijn vóór de inwerkingtreding van deze wet.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Punat, 2 augustus 2002.
ALBERT Van Koningswege : Voor de Minister van Binnenlandse Zaken, afwezig : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Ch. PICQUE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-1843 - 2001/2002 : Nr.1 : Wetsontwerp.
Nr. 2 : Bijlage.
Nr. 3 : Verslag.
Nr. 4 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal Verslag : 10 juli 2002.
Stukken van de Senaat : 2-1242 - 2001/2002 : Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Nr. 2 : Verslag.
Nr. 3 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Handelingen van de Senaat : 17 en 18 juli 2002.