Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 23 februari 2001
gepubliceerd op 19 april 2001

Besluit van de Vlaamse regering houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035370
pub.
19/04/2001
prom.
23/02/2001
ELI
eli/besluit/2001/02/23/2001035370/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 FEBRUARI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994, 24 juni 1997 en 7 juli 1998, inzonderheid op artikel 4bis;

Gelet op het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen, gewijzigd bij decreet van 22 december 1999, inzonderheid op de artikelen 7, § 1, 8 en 10, § 1;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 18 december 1998, 17 december 1999 en 17 juli 2000;

Gelet op het overleg met de sector betreffende het in overeenstemming brengen van de vastgestelde erkenningsvoorwaarden en procedureregels voor erkenning en intrekking van erkenning van welzijnsvoorzieningen met de bepalingen opgenomen in het decreet inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen van 29 april 1997;

Gelet op het advies van de Raad van Bestuur van Kind en Gezin, gegeven op 24 mei 2000;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 5 oktober 2000;

Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering genomen op 6 oktober 2000 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies nr. 30.788/3 van de Raad van State, gegeven op 12 december 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen en algemene erkenningsvoorwaarden

Artikel 1.§ 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° K & G : de instelling Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin;2° voorzieningen : kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen;3° kinderdagverblijven : crèches en peutertuinen;4° crèches : kinderdagverblijven die voorzien in dagopvang van kinderen voor ze naar de basisschool gaan en in de overgangsperiode tussen de kinderopvang en de basisschool.Ze kunnen, in dezelfde lokalen, kinderen uit het kleuteronderwijs buitenschools opvangen; 5° peutertuinen : kinderdagverblijven die voorzien in dagopvang van kinderen voor ze naar de basisschool gaan en in de overgangsperiode tussen de kinderopvang en de basisschool, en dit voor kinderen vanaf 18 maanden.Ze kunnen, in dezelfde lokalen, kinderen uit het kleuteronderwijs buitenschools opvangen; 6° diensten : diensten voor opvanggezinnen, die voorzien in dagopvang van kinderen in opvanggezinnen voor ze naar de basisschool gaan en in de overgangsperiode tussen de kinderopvang en de basisschool.Ze kunnen ook kinderen van de basisschool buitenschools opvangen. 7° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen; § 2. De lagere openbare besturen, verenigingen van die besturen, de instellingen van openbaar nut, de gesubsidieerde universitaire instellingen en verenigingen zonder winstoogmerk, kunnen voor voorzieningen die zij organiseren worden erkend en gesubsidieerd, volgens de bepalingen van dit besluit.

Art. 2.§ 1. De erkenning van voorzieningen gebeurt door K & G op grond van de in artikel 3 opgenomen algemene erkenningsvoorwaarden, en op grond van de in hoofdstuk II, afdeling 2 vastgelegde specifieke voorwaarden voor de kinderdagverblijven, en de in hoofdstuk III, afdeling 2 vastgelegde specifieke voorwaarden voor de diensten voor opvanggezinnen. § 2. De erkenning van voorzieningen is mogelijk als zij beschikken over een principieel akkoord, toegekend door K & G. Een principieel akkoord houdt een bevestiging in van de opportuniteit tot oprichting of uitbreiding van een voorziening en geeft het recht een erkenningsdossier op te starten. § 3. De procedure tot het verlenen, het verlengen, het weigeren, of het intrekken van een principieel akkoord en een erkenning van een voorziening wordt door de minister vastgelegd. § 4. De subsidiëring van voorzieningen door K & G is, binnen de perken van de begroting, mogelijk als ze erkend zijn.

Art. 3.Als algemene erkenningsvoorwaarden gelden de volgende bepalingen : 1° de voorzieningen discrimineren bij de dienstverlening niemand op grond van cultuur, maatschappelijke afkomst, nationaliteit, geslacht, geloof of levensovertuiging;2° de voorzieningen stellen hun dienstverlening open voor alle kinderen, maar nemen bij voorrang kinderen op : a) van ouders die door werkomstandigheden hun kinderen tijdens de dag niet zelf kunnen opvangen;b) voor wie het vanwege sociale en/of pedagogische motieven wenselijk is dat zij gedurende de dag opvang en begeleiding krijgen buiten het eigen gezin;c) van wie de ouders het laagste inkomen hebben;d) van alleenstaande ouders;3° de voorzieningen eerbiedigen de rechten gewaarborgd bij het Verdrag inzake de rechten van het kind;4° de voorzieningen voeren een pedagogisch beleid dat ertoe leidt dat de opvang rekening houdt met de individuele draagkracht van het kind, dat de opvang optimale ontplooiingskansen biedt aan elk kind en dat kinderen met specifieke noden de passende zorg en aandacht krijgen;5° de voorzieningen voeren een ouderparticipatiebeleid dat ertoe leidt dat de ouders, zowel voor en bij het eerste opvangmoment als tijdens het verblijf van de kinderen, worden geïnformeerd over en betrokken bij de werking.De met de ouders afgesproken opvang- bepalingen worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst; 6° de voorzieningen voorzien in vorming en bijscholing van het personeel;7° de voorzieningen voeren een beleid inzake veiligheid en gezondheid dat ertoe leidt dat : a) een permanent toezicht op de kinderen wordt gegarandeerd;b) de fysieke en psychische veiligheid van de kinderen niet in het gedrang komt;c) de gezondheidstoestand van het kind alert wordt opgevolgd en dat bijzonderheden met betrekking tot de aanpak van een kind en/of specifieke medische informatie worden vastgelegd in een inlichtingenblad dat direct beschikbaar is in de voorziening;d) de door de voorziening aan de kinderen verstrekte voeding evenwichtig is samengesteld en voldoende gevarieerd is;e) medicatie, EHBO-materiaal, gevaarlijke producten en toestellen op een veilige plaats worden bewaard, en zich buiten het bereik van de kinderen bevinden;8° de voorzieningen beschikken over een huishoudelijk reglement, opgesteld volgens de richtlijnen van K & G;9° de voorzieningen beantwoorden aan een minimale kwaliteitsnorm in de dienstverlening.Deze minimale kwaliteitsnorm wordt, op voorstel van K & G, door de minister vastgelegd; 10° de voorzieningen voeren een kwaliteitsbeleid zoals vastgelegd in artikel 4 van het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen en conform de door de minister vastgelegde bepalingen;11° de voorzieningen bezorgen hun kwaliteitshandboek, dat is opgesteld zoals vastgelegd in artikel 6 van het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen, aan K & G voor 1 januari 2004.Zij rapporteren over het kwaliteitsbeleid dat ze voeren conform de bepalingen die worden vastgelegd door de minister. HOOFDSTUK II. - Kinderdagverblijven Afdeling 1. - Algemene bepalingen.

Art. 4.§ 1. De minimumcapaciteit van een crèche bedraagt 23 plaatsen; de minimumcapaciteit van een peutertuin bedraagt 20 plaatsen. § 2. De initiatiefnemer kan de capaciteit van een crèche realiseren op verschillende vestigingsplaatsen, die elk een minimale capaciteit van 23 plaatsen hebben. Ook de capaciteit van een peutertuin kan op verschillende vestigingsplaatsen gerealiseerd worden als die elk een minimale capaciteit van 20 plaatsen hebben.

Art. 5.§ 1. Een kinderdagverblijf verzorgt op elke vestigingsplaats minstens een opvangaanbod tussen 7 uur en 18 uur, gedurende ten minste 220 werkdagen per kalenderjaar. § 2. Een kinderdagverblijf kan een ruimere opvang aanbieden, met name opvang vóór 7 uur, opvang na 18 uur, opvang in het weekend, opvang 's nachts, occasionele opvang en urgentieopvang, mits deze opvang beantwoordt aan de kwalitatieve bepalingen die inherent zijn aan een erkende werking. § 3. Een kinderdagverblijf kan opvang van zieke kinderen thuis aanbieden volgens de bepalingen die door de minister worden vastgelegd. § 4. Elk kinderdagverblijf staat open voor de inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte en zorgt, rekening houdend met de voorhanden mogelijkheden en volgens de bepalingen die door de minister worden vastgelegd, voor een aangepaste infrastructurele, personele en pedagogische opvangsituatie. § 5. Een kinderdagverblijf kan kinderen van de basisschool buitenschools opvangen in aparte lokalen mits voldaan wordt aan de voorwaarden die door de minister worden vastgelegd en na toestemming van K & G.

Art. 6.§ 1. Onverminderd de bevoegdheid van de minister m.b.t. het vastleggen van bepalingen i.v.m. een vergoeding voor het organiseren van het medisch-sociaal toezicht en/of de preventieve medisch-sociale consulten, legt K & G richtlijnen vast voor het realiseren van een medisch-sociaal toezicht in een kinderdagverblijf. § 2. Als een kinderdagverblijf preventieve medisch-sociale consulten organiseert, neemt het de richtlijnen van K & G in acht. Afdeling 2. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 7.Met betrekking tot het personeel gelden de volgende bepalingen : 1° een crèche voorziet, per vestigingsplaats, minstens in de volgende personeelsprestaties : a) een voltijdse begeleidersprestatie per 7 plaatsen.Bij de laatste onvolledige schijf is vanaf 4 plaatsen een halftijdse begeleidersprestatie aanvullend vereist; b) een één vierde sociaal-pedagogische en paramedische prestatie per volledige schijf van 12 plaatsen.Daarnaast voorziet een crèche in één vierde prestatie per volledige schijf van 24 plaatsen. De crèches met de minimumcapaciteit realiseren een drie vierde sociaal-pedagogische en paramedische prestatie. Binnen de sociaal-pedagogische en paramedische prestatie wordt minstens een halftijdse verpleegkundige tewerkgesteld; 2° een peutertuin voorziet, per vestigingsplaats, minstens in de volgende personeelsprestaties : a) een halftijdse begeleidersprestatie per 5 plaatsen;b) een één vierde sociaal-pedagogische prestatie per volledige schijf van 12 plaatsen.Daarnaast voorziet een peutertuin in één vierde prestatie per volledige schijf van 24 plaatsen. De peutertuinen moeten minimaal wel voorzien in een drie vierde sociaal-pedagogische prestatie; 3° de taken van het personeel bestaan, wat betreft de in de punten 1° en 2° vernoemde prestaties, hoofdzakelijk uit : a) de dagelijkse opvoeding en verzorging van de kinderen;b) de observatie van de kinderen;c) het onderzoek inzake de opname van het kind;d) de contacten met de gezinnen;e) het onderzoek inzake de bijdrage van de ouders;f) de ondersteuning van de begeleiders bij de psychische en pedagogische begeleiding van de kinderen;g) het verzekeren van de continuïteit van de opvang;h) het opvolgen van de medische aspecten van de werking.4° het kinderdagverblijf werkt, voortbouwend op de in 3° vernoemde taken, een functiebeschrijving uit voor alle personeelsleden.De leidinggevende en administratieve verantwoordelijkheden, evenals de verantwoordelijkheden voor het kwaliteitsbeleid worden daarbij duidelijk omschreven en toegekend. 5° het in 1° en 2° vastgelegde minimaal vereiste personeel is minimum 18 jaar oud en beschikt over een diploma of getuigschrift van een door K & G erkende opleiding.Op gemotiveerd verzoek van het organiserend bestuur kan K & G daarop een uitzondering toestaan. Personeelsleden die door eerdere besluiten van de Vlaamse regering werden geregulariseerd, behouden automatisch het recht op verdere tewerkstelling.

Art. 8.Voor de infrastructuur gelden de volgende bepalingen : 1° een kinderdagverblijf is gemakkelijk bereikbaar en bevindt zich in een veilige en gezonde omgeving;2° een kinderdagverblijf beschikt over speel- en rustruimtes die voldoende ruim zijn voor het aantal opgevangen kinderen.Een netto-oppervlakte van 5 m2 per kind is daarbij richtinggevend. De ruimtes zijn passend ingericht en aangepast aan de groepssamenstelling; 3° een kinderdagverblijf beschikt, in verhouding tot zijn capaciteit en organisatorische structuur, naast de in punt 2° vermelde ruimtes, over een ruimte voor kinderwagens, een administratief lokaal, een personeelslokaal, sanitaire voorzieningen voor kinderen en personeel, een keukenfunctie en eventueel een medisch kabinet;4° voor buitenactiviteiten is een voldoende ruime, veilige en passend ingerichte speelruimte in open lucht voorzien, die op een voor de kinderen veilige wijze te bereiken is;5° de lokalen zijn voldoende verlucht, verlicht en verwarmd;6° in een kinderdagverblijf is voldoende aan de leeftijd, de aard en het ontwikkelingsniveau van de opgevangen kinderen aangepast spelmateriaal beschikbaar;7° de bouwtechnische en bouwfysische staat van een kinderdagverblijf voldoet aan de geldende reglementering inzake brandveiligheid.In elk geval is een brandweerverslag nodig voor elke erkende vestigingsplaats.

Art. 9.Een kinderdagverblijf beschikt over een bewijs van verzekering voor de gebouwen en de burgerlijke aansprakelijkheid voor personeel en kinderen, alsook over een bewijs van een verzekering tegen lichamelijke ongevallen voor de opgevangen kinderen. Afdeling 3. - Subsidiëring en bepaling van de bezetting

Art. 10.§ 1. Een kinderdagverblijf dat daarvoor in aanmerking komt, wordt voor het verzorgen van het basisaanbod tussen 7 uur en 18 uur volgens de bepalingen van dit besluit forfaitair gesubsidieerd. Het kinderdagverblijf ontvangt daarbij een bedrag per subsidiabele plaats, gekoppeld aan de gemiddelde leeftijd van het personeel, en een bedrag per erkende plaats, gekoppeld aan de bezetting. § 2. Het kinderdagverblijf kan bovendien voor het realiseren van een verruimd opvangaanbod en/of een aanbod voor de opvang van zieke kinderen thuis en/of een aanbod voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte, zoals bepaald in artikel 5, § 2, § 3 en § 4, een aanvullende subsidie verwerven conform de bepalingen die de minister vastlegt. § 3. Het kinderdagverblijf kan voor het realiseren van een specifiek buitenschools opvangaanbod, zoals bepaald in artikel 5, § 5, een forfaitaire subsidie verwerven conform de bepalingen die de minister vastlegt.

Art. 11.Het kinderdagverblijf ontvangt een vergoeding voor het organiseren van het medisch-sociaal toezicht en/of de preventieve medisch-sociale consulten conform de bepalingen die de minister vastlegt.

Art. 12.§ 1. Elk kinderdagverblijf ontvangt per subsidiabele plaats het basisbedrag dat door de minister wordt vastgelegd en dat geldt bij een gemiddelde leeftijd van het personeel van 20 jaar. Per jaar, met een maximum van 40 jaar, dat de gemiddelde leeftijd hoger ligt dan 20 jaar ontvangt het kinderdagverblijf verhoudingsgewijs een aanvullend bedrag.

De bepaling van de gemiddelde leeftijd gebeurt elk kalenderjaar. Voor het berekenen ervan komen de personeelsleden in aanmerking, waarover het kinderdagverblijf conform artikel 7, 1° en 2° moet beschikken. § 2. Elk kinderdagverblijf ontvangt per erkende plaats het basisbedrag dat door de minister wordt vastgelegd en dat geldt bij een bezetting van 75 %. Per percent, met een maximum van 20 %, dat de bezetting hoger is dan 75 %, wordt het basisbedrag verhoogd met 0,75 %. Per percent dat de bezetting lager is dan 75 % wordt het basisbedrag verminderd met 1 %.

De bepaling van het bezettingspercentage in dit verband gebeurt per vestigingsplaats op basis van de gerealiseerde plaatsingsdagen tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, of op dat jaar zelf als het percentage daarvoor hoger ligt. § 3. De forfaitaire subsidie voor het basisaanbod wordt toegekend per kalenderjaar, na verrekening van de ouderbijdragen die het kinderdagverblijf ingevolge artikel 24 van dit besluit int.

Art. 13.Voor de berekening van de bezetting van een kinderdagverblijf, die per vestigingsplaats gebeurt, worden de kinderen, bedoeld in artikel 5, § 5, niet in aanmerking genomen.

De aanwezigheid van de kinderen in buitenschoolse opvang wordt voor een derde aangerekend als zij kleiner is dan drie uur per dag, en voor de helft als zij drie tot vijf uur per dag bedraagt. De aanwezigheid vanaf vijf uur per dag wordt als een volledige verblijfsdag aangerekend.

Voor kinderen in dagopvang geldt elke aanwezigheid als een verblijfsdag.

Art. 14.§ 1. Wanneer de bezetting van een vestigingsplaats gedurende een kalenderjaar daalt onder 75 % van de capaciteit die wordt gesubsidieerd, wordt de subsidiabele capaciteit verminderd, en wel tot de capaciteit die de gemiddelde bezetting van het voorgaande kalenderjaar op 75 % brengt. Deze vermindering gebeurt met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar en geldt voor de subsidiëring voor zover die wordt bepaald door de gemiddelde leeftijd van het personeel. § 2. De regeling, bepaald in § 1, is niet van toepassing op de vestigingsplaatsen met de minimumcapaciteit of met een capaciteit die ingevolge het in § 1 bepaalde tot de minimumcapaciteit werd verminderd. Deze vestigingsplaatsen worden niet meer gesubsidieerd voor de subsidie die gekoppeld is aan de gemiddelde leeftijd, indien hun gemiddelde bezetting gedurende de periode van twee kalenderjaren onder 60 % is gedaald, en wel vanaf het tweede kwartaal volgend op het laatste kalenderjaar. § 3. De vestigingsplaatsen waarvoor de subsidiabele capaciteit werd verminderd, kunnen, op verzoek van het kinderdagverblijf, opnieuw hoger worden gesubsidieerd, en wel voor een capaciteit, begrensd tot de erkende capaciteit, waarvoor de bezetting, gedurende minstens vier verstreken kwartalen, minstens 75 % bedraagt. § 4. De vestigingsplaatsen waarvoor de subsidie werd geschorst, kunnen, op verzoek van het kinderdagverblijf, opnieuw worden gesubsidieerd als de schorsing niet langer duurt dan drie jaar en als de bezetting op grond van de minimumcapaciteit gedurende minstens vier verstreken kwartalen opnieuw minstens 75 % bedraagt. § 5. De regeling, bepaald in § 1, is niet van toepassing op nieuw erkende vestigingsplaatsen gedurende het kalenderjaar dat volgt op de opening ervan. Dit geldt eveneens voor de reeds erkende vestigingsplaatsen, waarvan de erkende capaciteit werd verhoogd, voor wat betreft de verhoogde capaciteit. Voor een vestigingsplaats met de minimumcapaciteit is de regeling, bepaald in § 2, niet van toepassing gedurende de twee kalenderjaren die volgen op de opening ervan. § 6. Een vermindering van de subsidiëring doet geen afbreuk aan de capaciteit, toegekend bij de erkenning. Een schorsing van de subsidiëring doet dat evenmin, voor zover ze niet langer duurt dan drie jaar. Bij een langere schorsingsduur vervalt de erkenning. HOOFDSTUK III. - Diensten voor opvanggezinnen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 15.§ 1. Een dienst telt minstens 14 opvanggezinnen die beschikbaar zijn om kinderen gedurende minstens 5 uur per dag op te vangen. De erkenningsbeslissing stelt het minimumaantal opvanggezinnen vast alsook het maximumaantal plaatsingsdagen waarvoor een dienst erkend en/of gesubsidieerd kan worden.

Elke aanwezigheid van een kind wordt in deze context beschouwd als een plaatsingsdag.

Het bij een erkenning bepaalde minimumaantal opvanggezinnen is altijd een veelvoud van 7. § 2. De opvanggezinnen moeten voldoen aan de voorwaarden die door de minister, op voorstel van K & G, worden vastgelegd. § 3. Het gemiddeld aantal voltijds opgevangen kinderen bedraagt nooit meer dan 4 per opvanggezin en per kwartaal, eigen kinderen die nog niet naar de kleuterschool gaan meegerekend.

Het aantal gelijktijdig aanwezige kinderen kan niet meer zijn dan 8, eigen kinderen die nog niet naar de lagere school gaan meegerekend.

Art. 16.Een dienst verzekert minstens de dagopvang tussen 7 uur en 18 uur gedurende ten minste 230 werkdagen per kalenderjaar.

De aard en de omvang van het opvangaanbod van een opvanggezin worden bepaald in overleg met de dienst.

Art. 17.§ 1. Een dienst kan een ruimere opvang aanbieden, met name opvang vóór 7 uur, opvang na 18 uur, opvang in het weekend, opvang 's nachts, occasionele opvang en urgentieopvang, mits deze opvang beantwoordt aan de kwalitatieve bepalingen die inherent zijn aan een erkende werking. § 2. Een dienst kan opvang van zieke kinderen thuis aanbieden volgens de bepalingen die de minister vastlegt. § 3. Elke dienst staat open voor de inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte en zorgt, rekening houdend met de voorhanden mogelijkheden en volgens de bepalingen die door de minister worden vastgelegd, voor een aangepaste infrastructurele en pedagogische opvangsituatie. Afdeling 2. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 18.Een dienst vervult de volgende taken : 1° de opvanggezinnen selecteren, opleiden, vergoeden binnen een redelijke termijn en er toezicht op houden;2° in de continuïteit van de opvang voorzien bij tijdelijke onbeschikbaarheid van het opvanggezin of de persoon die de opvang verzekert;3° a) een begeleidings- en ondersteuningsstructuur voor de opvanggezinnen uitwerken;b) in het vormingsaanbod dat in die context wordt gerealiseerd, een opening maken naar de particuliere opvanggezinnen die actief zijn in het werkingsgebied van de dienst;4° zorgen voor de toewijzing van de kinderen aan de opvanggezinnen;5° erop toezien dat het opvanggezin alleen kinderen opvangt, die via de dienst geplaatst zijn;6° erop toezien dat bij het opvanggezin een telefoon en een veilige uitrusting om kinderen op te vangen aanwezig zijn;7° het garanderen van een vlotte bereikbaarheid van de verantwoordelijke van de dienst.De dienst beschikt daarvoor over een secretariaat zodat opvangaanvragen snel en efficiënt kunnen worden behandeld.

Art. 19.Met betrekking tot het personeel gelden de volgende bepalingen : 1° de diensten beschikken per erkende schijf van 7 opvanggezinnen minstens over een één vierde prestatie dienstverantwoordelijke;2° de dienstverantwoordelijke is belast met onder meer de begeleiding van de opvanggezinnen, de contacten met de gezinnen en de onderzoeken inzake de opname van een kind en inzake de ouderbijdrage;3° een dienst werkt een functiebeschrijving uit voor de dienstverantwoordelijke;4° de dienstverantwoordelijke heeft een diploma of getuigschrift van een door K & G erkende opleiding.Op gemotiveerd verzoek van het organiserend bestuur kan K & G daarop een uitzondering toestaan.

Art. 20.Een dienst beschikt over een bewijs van verzekering voor de burgerlijke aansprakelijkheid van de aangesloten opvanggezinnen, het personeel en de kinderen, alsook over een bewijs van een verzekering tegen lichamelijke ongevallen voor de opgevangen kinderen. Afdeling 3. - Subsidiëring en bepaling van de bezetting

Art. 21.§ 1. Een dienst die daarvoor in aanmerking komt, wordt, volgens de bepalingen van dit besluit, forfaitair gesubsidieerd. De dienst ontvangt daarbij een bedrag per subsidiabele schijf van minimaal 7 opvanggezinnen, gekoppeld aan de gemiddelde leeftijd van het personeel, en een bedrag per erkende schijf van minimaal 7 opvanggezinnen, gekoppeld aan de gepresteerde plaatsingsdagen. § 2. De dienst ontvangt ook een subsidie voor het vergoeden van de opvangkosten aan de opvanggezinnen.

Het in dit verband maximumaantal subsidiabele plaatsingsdagen is gelijk aan het aantal gezinnen, vastgelegd in de erkenningsbeslissing, vermenigvuldigd met negenhonderdtwintig dagen. § 3. De vergoeding voor de opvangkosten aan de opvanggezinnen, die door de minister wordt vastgelegd, is uitsluitend bestemd voor de uitgaven voor onderhoud, behandeling en, voor de kinderen die nog niet naar school gaan, de voeding. Ze staat in verhouding tot de aanwezigheidsduur van het kind, met dien verstande dat de aanwezigheid van een kind gedurende minder dan drie uur, voor een derde wordt verrekend, gedurende drie tot vijf uur voor een halve en vanaf vijf uur voor een volle verblijfsdag. § 4. De diensten kunnen voor het vergoeden van de opvangkosten van kinderen met een specifieke zorgbehoefte aan de opvanggezinnen een extra vergoeding krijgen, conform de bepalingen die de minister vastlegt.

Art. 22.§ 1. Elke dienst ontvangt per subsidiabele schijf van minimaal 7 opvanggezinnen het basisbedrag dat door de minister wordt vastgelegd en dat geldt bij een gemiddelde leeftijd van het personeel van 23 jaar. Per jaar, met een maximum van 37 jaar, dat de gemiddelde leeftijd hoger ligt dan 23 jaar ontvangt de dienst verhoudingsgewijs een aanvullend bedrag.

De bepaling van de gemiddelde leeftijd gebeurt elk kalenderjaar. Voor het berekenen ervan komen de personeelsleden in aanmerking, waarover de dienst conform artikel 19, 1° moet beschikken. § 2. Elke dienst ontvangt per erkende schijf van minimaal 7 opvanggezinnen het basisbedrag dat door de minister wordt vastgelegd en dat geldt bij het realiseren van minimaal 2800 plaatsingsdagen. Als het aantal gerealiseerde plaatsingsdagen minstens 20 %, minstens 35 %, minstens 75 % of minstens 100 % hoger ligt dan het minimumaantal, wordt het basisbedrag verhoogd met respectievelijk 15 %, 30 %, 45 % of 50 %.

Wanneer het aantal gerealiseerde plaatsingsdagen lager ligt dan het minimumaantal, wordt het basisbedrag verhoudingsgewijs verlaagd.

Als plaatsingsdag geldt hier elke aanwezigheid vanaf 3 uur. De aanwezigheid van minder dan 3 uur wordt voor een derde aangerekend.

Als basis geldt het aantal gerealiseerde plaatsingsdagen tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, of het aantal tijdens dat jaar zelf als dit hoger ligt. § 3. De forfaitaire subsidie voor het basisaanbod en de subsidie voor het vergoeden van de opvangkosten worden toegekend per kalenderjaar, na verrekening van de ouderbijdrage die de dienst ingevolge artikel 24 van dit besluit int.

Art. 23.§ 1. Wanneer, berekend over één kalenderjaar, de plaatsingsdagen de minimumnorm van 2800 per schijf van minimum 7 opvanggezinnen niet bereiken, wordt de subsidiëring, voor zover zij bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar verminderd tot op het niveau waarvoor de minimumnorm wel wordt gehaald. Wanneer het om een dienst met de minimumcapaciteit gaat die de minimumnorm niet haalt, wordt de subsidiëring, voor zover zij bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, eveneens met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar geschorst. § 2. De diensten waarvan de subsidiëring werd verminderd, worden op hun verzoek opnieuw hoger gesubsidieerd, als ze aantonen dat hun bezetting gedurende vier kwartalen een hogere subsidie toelaat. § 3. De diensten waarvan de subsidiëring werd geschorst, worden op hun verzoek opnieuw gesubsidieerd, als ze aantonen dat gedurende vier kwartalen de geldende minimumnormen werden vervuld. § 4. Wanneer gedurende twee opeenvolgende kwartalen het aantal aangesloten opvanggezinnen kleiner is dan minimaal vereist volgens de erkenning, wordt de subsidiëring, voor zover zij bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, geschorst of verminderd met ingang van het tweede kwartaal waarop het tekort werd vastgesteld, en wel tot op het niveau waarvoor het vereiste minimumaantal opvanggezinnen wel wordt gehaald.

De diensten waarvan de subsidiëring aldus werd geschorst of verminderd en voor zover deze schorsing of vermindering niet langer duurt dan één jaar, worden op hun verzoek opnieuw gesubsidieerd met ingang van het kwartaal waarin opnieuw het vereiste minimumaantal opvanggezinnen wordt gehaald. § 5. De regeling, bepaald in § 1, is niet van toepassing op nieuw erkende diensten gedurende het kalenderjaar waarin de erkenning ingaat. Dit geldt eveneens voor de reeds erkende diensten, waarvan de erkenningscijfers worden verhoogd, voor wat betreft de verhoogde capaciteit. § 6. De ingevolge het bepaalde in § 1 toegepaste schorsing of vermindering doet geen afbreuk aan de capaciteit, toegekend bij de erkenning.

Als de dienst er binnen de periode van één jaar evenwel niet in slaagt aan de eisen voor hersubsidiëring te voldoen, vervalt ofwel de erkenning (voor diensten met de minimumcapaciteit), of wordt de erkende capaciteit verminderd. HOOFDSTUK IV. - Bijzondere bepalingen Afdeling 1. - Ouderbijdragen

Art. 24.De voorzieningen vragen aan de ouders een financiële bijdrage op grond van het inkomen van het gezin conform de bepalingen die door de minister worden vastgelegd.

Voor zij de kinderen inschrijven, moeten de voorzieningen van de ouders alle bewijsstukken vragen, die het mogelijk maken het juiste niveau van hun inkomsten te bepalen.

Wanneer de ouders niet voldoen aan deze vereiste, eisen de voorzieningen de maximale financiële bijdrage die door de minister wordt vastgelegd. Afdeling 2. - Uitkering van de subsidie

Art. 25.§ 1. De subsidies worden jaarlijks door K & G uitgekeerd, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het subsidiejaar en op voorwaarde dat de voorziening de nodige stukken heeft overgelegd. § 2. K & G verleent elk kwartaal aan de voorzieningen een voorschot ten belope van maximum 95 % van een vierde van het bedrag dat voor een kalenderjaar verschuldigd is. Dit voorschot wordt verhoudingsgewijs teruggevorderd wanneer de voorziening haar activiteiten staakt.

De voorzieningen voeren een boekhouding zoals vastgelegd door de minister. Afdeling 3. - Brusselse kinderdagverblijven

Art. 26.§ 1. Voor een kinderdagverblijf in het tweetalig gebied Brussel - Hoofdstad, moet in artikel 14, § 1, § 2, § 3 en § 4 voor de vermindering of de schorsing "75 %" gelezen worden als "60 %", en "60 %" gelezen worden als "50 %". § 2. Voor een dienst voor opvanggezinnen in het tweetalig gebied Brussel - Hoofdstad, moet in artikel 15, § 1 "14" gelezen worden als "10". Afdeling 4. - Toezicht op de voorzieningen

Art. 27.§ 1. Het toezicht over de krachtens dit besluit erkende voorzieningen, wordt uitgeoefend door ambtenaren van K & G. Zij hebben, overeenkomstig artikel 7 § 2 van het voornoemde decreet van 29 mei 1984, vrije toegang tot de lokalen van de voorzieningen; zij hebben tevens het recht er, zonder verplaatsing, alle administratieve stukken te raadplegen. § 2. De ouders van de opgevangen of eventueel tot de opvang geweigerde kinderen in de voorzieningen, kunnen te allen tijde een klacht indienen bij K & G. Deze mogelijkheid wordt opgenomen in het huishoudelijk reglement van de voorzieningen. Afdeling 5. - Financiële bepalingen

Art. 28.De subsidies die in dit besluit worden gedefinieerd, worden elk jaar op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van de index van de consumptieprijzen tussen 1 november van het vorige kalenderjaar en 1 november van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 29.§ 1. De erkenning van de diensten voor opvanggezinnen die zijn verbonden aan een kinderdagverblijf wordt opgeheven. § 2. Met het oog op het inpassen van hun aanbod in de werking van een autonome dienst voor opvanggezinnen, is hun subsidiëring volgens de gangbare regels en in verhouding tot het aantal feitelijk aangesloten opvanggezinnen, mogelijk tot uiterlijk 31 december 2001.

Art. 30.§ 1. De voorzieningen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit reeds erkend zijn, moeten voldoen aan de erkenningsvoorwaarden zoals vastgelegd in dit besluit, uiterlijk binnen drie jaar na de inwerkingtreding ervan. § 2. De bepalingen van het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijns-voorzieningen treden, wat de sector kinderopvang betreft, in werking op 1 januari 2001. § 3. Tijdens de driejarige overgangsperiode, waarvan sprake in § 1, behouden de voorzieningen, bedoeld in § 1, hun erkenning of kunnen ze een verlenging ervan verkrijgen op basis van de voorwaarden op grond waarvan ze erkend werden. § 4. De nieuwe erkenningen die gebeuren vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit vallen volledig onder de bepalingen van dit besluit.

Art. 31.Het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 18 december 1998, 17 december 1999 en 17 juli 2000 wordt opgeheven.

Art. 32.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2001.

Art. 33.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 23 februari 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

^