Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 05 december 2008
gepubliceerd op 16 februari 2009

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders

bron
vlaamse overheid
numac
2009200400
pub.
16/02/2009
prom.
05/12/2008
ELI
eli/besluit/2008/12/05/2009200400/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 DECEMBER 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, inzonderheid op artikel 10, § 2;

Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 2 juni 2006 en 22 december 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001, 14 december 2001, 1 februari 2002, 13 december 2002, 28 maart 2003, 21 november 2003, 26 maart 2004, 20 mei 2005, 27 mei 2005, 30 juni 2006, 29 september 2006, 30 maart 2007, 29 februari 2008 en 16 mei 2008;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 houdende het lokaal beleid kinderopvang;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 5 december 2008;

Gelet op het advies van het Raadgevend Comité van Kind en Gezin, gegeven op 2 juli 2008;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de bestaande regelgeving voor kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders dringend versoepeld moet worden om een efficiënter en realistischer opvangbeleid mogelijk te maken, en overwegende dat deze regelgeving ook dringend geharmoniseerd moet worden;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 1, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005 en 30 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 2°bis ingevoegd dat luidt als volgt : "2°bis : organiserend bestuur : de rechtspersoon die geen winstoogmerk heeft en onder wiens verantwoordelijkheid een voorziening functioneert;" 2° er worden een punt 8° en een punt 9° toegevoegd die luiden als volgt : "8° gezondheidsindexcijfer : het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen; 9° kwalificatiebewijs : attest, diploma, certificaat of titel van beroepsbekwaamheid."

Art. 2.In artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005 en 30 maart 2007, wordt § 2 vervangen door wat volgt : "§ 2. Een organiserend bestuur kan voor voorzieningen een erkenning en subsidie bekomen volgens de bepalingen van dit besluit."

Art. 3.Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 2.Om er een erkenning voor te krijgen of te behouden moeten de voorzieningen voldoen aan de bepalingen van artikel 3, van hoofdstuk II, afdeling 1 en 2, van hoofdstuk III, afdeling 1 en 2 en van hoofdstuk IV, afdeling 1 van dit besluit.

De procedure voor de toekenning en intrekking van een erkenning wordt vastgelegd door de minister.

De subsidiëring voor voorzieningen is, binnen de perken van de begroting, mogelijk mits een erkenning, en overeenkomstig een vooraf vastgelegd selectie- en beslissingskader. De procedure voor de toekenning, opschorting en intrekking van subsidiëring wordt vastgelegd door de minister.

De minister legt de bedragen vast voor de subsidies en vergoedingen die vermeld worden in dit besluit."

Art. 4.In hetzelfde besluit worden een artikel 2bis en een artikel 2ter ingevoegd, die luiden als volgt : "

Art. 2bis.De erkenning voor een kinderdagverblijf strookt met de visie en de doelstellingen opgenomen in het lokaal beleidsplan kinderopvang, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 houdende het lokaal beleid kinderopvang, van de gemeente waar het kinderdagverblijf ligt, of, wanneer het kinderdagverblijf over verschillende vestigingsplaatsen beschikt, van de gemeente waar de vestigingsplaats van het kinderdagverblijf ligt. Kind en Gezin vraagt advies aan het lokaal bestuur volgens de bepalingen die de minister vastlegt.

Het kinderdagverblijf, of, wanneer het kinderdagverblijf over verschillende vestigingsplaatsen beschikt, de vestigingsplaats van het kinderdagverblijf, participeert aan het Lokaal Overleg Kinderopvang als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 houdende het lokaal beleid kinderopvang.

Art. 2ter.De erkenning voor een dienst strookt met de visie en de doelstellingen opgenomen in het lokaal beleidsplan kinderopvang, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 houdende het lokaal beleid kinderopvang, van de gemeente of gemeentes die behoren tot het werkingsgebied van de dienst. Kind en Gezin vraagt advies aan het lokaal bestuur volgens de bepalingen die de minister vastlegt.

De dienst participeert aan het Lokaal Overleg Kinderopvang, van de gemeente of gemeentes die tot het werkingsgebied van de dienst behoren, als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 houdende het lokaal beleid kinderopvang."

Art. 5.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007, wordt punt 2° vervangen door wat volgt : "2° De voorzieningen stellen hun dienstverlening open voor alle kinderen, maar geven voorrang aan kinderen : a) van alleenstaande ouders die door werkomstandigheden of het volgen van een opleiding hun kinderen tijdens de dag niet zelf kunnen opvangen;b) van wie de ouders een arbeidsinkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar op 1 juli wordt berekend door de Vlaamse Regering, volgens de hierna vermelde bepaling, en die door werkomstandigheden of door het volgen van een opleiding hun kinderen tijdens de dag niet zelf kunnen opvangen;c) van wie de ouders een inkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar op 1 juli berekend wordt door de Vlaamse Regering, volgens de hierna vermelde bepaling, en voor wie kinderopvang een belangrijke factor is met het oog op hun economische en maatschappelijke participatie;d) voor wie het vanwege sociale en/of pedagogische motieven wenselijk is dat zij gedurende de dag opvang en begeleiding krijgen buiten het eigen gezin;e) van wie een broertje en/of zusje in de voorziening opgevangen is. De voorrangsregels m.b.t. categorieën a), b) c) en d) gelden voor tenminste 20 procent van de opvangcapaciteit van de voorziening.

De voorzieningen hebben een opnamebeleid waarbij ze actief beschrijven hoe ze deze voorrang realiseren. Het opnamebeleid voorziet eveneens duidelijkheid ten opzichte van de gezinnen over de andere opnamecriteria. Het opnamebeleid wordt actief aan de ouders gecommuniceerd. Kind en Gezin ziet in het bijzonder toe op de naleving van deze voorrangsregeling.

Voor de berekening van de inkomensgrens wordt het gewaarborgde minimale brutomaandinkomen omgerekend naar een belastbaar jaarbedrag, door de gegevens te vermenigvuldigen met een coëfficiënt, die elk jaar op 1 juli volgens de volgende formule wordt berekend door de Vlaamse Regering : gemiddeld gezondheidsindexcijfer van 2 jaar voordien x 12 gezondheidsindexcijfer van 1 juni van het jaar in kwestie Onder gemiddeld gezondheidsindexcijfer van 2 jaar voordien wordt bedoeld dat de gezondheidsindexcijfers die gelden in elk van de 12 maanden van het betreffende jaar, worden samengeteld en gedeeld door 12."

Art. 6.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 4.De minimumcapaciteit van een crèche bedraagt 23 plaatsen. Het organiserend bestuur kan de capaciteit van een crèche realiseren op verschillende vestigingsplaatsen, op voorwaarde dat er één hoofdvestigingsplaats is, die een capaciteit heeft van minimum 23 plaatsen. De vestigingsplaatsen, de hoofdvestigingsplaats uitgezonderd, hebben een capaciteit van minimum 14 plaatsen. De vestigingsplaatsen hebben een functionele, organisatorische band met de hoofdvestigingsplaats.

De minimumcapaciteit van een peutertuin bedraagt 20 plaatsen. Het organiserend bestuur kan de capaciteit van een peutertuin realiseren op verschillende vestigingsplaatsen, die elk een capaciteit hebben van minimum 20 plaatsen."

Art. 7.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 7.Met betrekking tot het personeel gelden de volgende bepalingen : 1° een crèche voorziet minstens in de volgende personeelsprestaties : a) een voltijdse begeleidersprestatie per 6,5 plaatsen, effectief te realiseren per opeenvolgende schijven van respectievelijk 7 en 6 plaatsen.Bij de laatste onvolledige schijf volgend op een schijf van 7 en 6 plaatsen is vanaf respectievelijk 3 en 4 plaatsen een halftijdse begeleidersprestatie aanvullend vereist; b) een één vierde sociaal-pedagogische prestatie per volledige schijf van 12 plaatsen.Daarnaast voorziet een crèche in een één vierde prestatie per volledige schijf van 24 plaatsen. De crèches met de minimumcapaciteit realiseren een drie vierde sociaal-pedagogische prestatie; c) een halftijdse logistieke prestatie voor een capaciteit tot en met 99 plaatsen, een voltijdse logistieke prestatie voor een capaciteit vanaf 100 plaatsen;2° een peutertuin voorziet minstens in de volgende personeelsprestaties : a) een halftijdse begeleidersprestatie per 5 plaatsen;b) een één vierde sociaal-pedagogische prestatie per volledige schijf van 12 plaatsen.Daarnaast voorziet een peutertuin in een één vierde prestatie per volledige schijf van 24 plaatsen. De peutertuinen moeten minimaal wel voorzien in een drie vierde sociaal-pedagogische prestatie; c) een halftijdse logistieke prestatie voor een capaciteit tot en met 99 plaatsen, een voltijdse logistieke prestatie voor een capaciteit vanaf 100 plaatsen.3° de taken van het personeel bestaan, wat betreft de prestaties, vermeld in de punt 1°, a) en b), en punt 2°, a) en b), hoofdzakelijk uit : - de dagelijkse opvoeding en verzorging van de kinderen; - de observatie van de kinderen; - het onderzoek inzake de opname van het kind; - de contacten met de gezinnen; - het onderzoek inzake de bijdrage van de ouders; - de ondersteuning van de begeleiders bij de psychische en pedagogische begeleiding van de kinderen; - het verzekeren van de continuïteit van de opvang; - het opvolgen van de preventief-medische aspecten van de werking. 4° het kinderdagverblijf werkt, voortbouwend op de taken, vermeld in punt 3°, een functiebeschrijving uit voor alle personeelsleden.De leidinggevende en administratieve verantwoordelijkheden, evenals de verantwoordelijkheden voor het kwaliteitsbeleid worden daarbij duidelijk omschreven en toegekend. 5° het minimaal vereiste personeel, vermeld in punt 1°, a) en b), en punt 2°, a) en b), is minimum 18 jaar oud en beschikt over een door de minister erkend kwalificatiebewijs.6° met ingang van 1 januari 2003 voorziet het organiserend bestuur in een directiefunctie : a) een halftijdse prestatie van 50 tot en met 99 plaatsen;b) een voltijdse prestatie vanaf 100 plaatsen. Voor de berekening van het aantal plaatsen wordt rekening gehouden met het totale aantal erkende plaatsen van de kinderdagverblijven die tot eenzelfde organiserend bestuur behoren. 7° het minimaal vereiste personeel, vermeld in punt 1°, a) en b), en in punt 2°, a) en b), beschikt over een attest van een basisopleiding levensreddend handelen bij kinderen volgens de bepalingen die de minister vastlegt."

Art. 8.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 8.Voor de infrastructuur gelden, per vestigingsplaats, de volgende bepalingen : 1° de vestigingsplaats is gemakkelijk bereikbaar en bevindt zich in een veilige en gezonde omgeving;2° de vestigingsplaats beschikt over speel- en rustruimtes die voldoende ruim zijn voor het aantal opgevangen kinderen.Een netto-oppervlakte van 5 m2 per kind is daarbij richtinggevend. De ruimtes zijn passend ingericht en aangepast aan de groepssamenstelling; 3° de vestigingsplaats beschikt, in verhouding tot zijn capaciteit en organisatorische structuur, naast de in punt 2° vermelde ruimtes, over een ruimte voor kinderwagens, een administratief lokaal, een personeelslokaal, sanitaire voorzieningen voor kinderen en personeel en een keukenfunctie;4° voor buitenactiviteiten is een voldoende ruime, veilige en passend ingerichte speelruimte in open lucht voorzien, die op een voor de kinderen veilige wijze te bereiken is;5° de lokalen zijn voldoende verlucht, verlicht en verwarmd;6° op de vestigingsplaats is voldoende aan de leeftijd, de aard en het ontwikkelingsniveau van de opgevangen kinderen aangepast spelmateriaal beschikbaar;7° de bouwtechnische en bouwfysische staat van het gebouw voldoet aan de geldende regelgeving inzake brandveiligheid. Een vestigingsplaats met minder dan 23 kinderen moet evenwel niet beschikken over een ruimte voor kinderwagens, een administratief lokaal en een personeelslokaal."

Art. 9.In artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005, worden § 1, § 2, § 3 en § 4, vervangen door wat volgt : "§ 1. Wanneer de bezetting van een vestigingsplaats gedurende een kalenderjaar daalt onder 80 % van de capaciteit die wordt gesubsidieerd, wordt de subsidiabele capaciteit verminderd, en wel tot de capaciteit die de gemiddelde bezetting van het voorgaande kalenderjaar op 80 % brengt. Deze vermindering gebeurt met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar en geldt voor de subsidiëring voor zover die wordt bepaald door de gemiddelde leeftijd van het personeel. § 2. De regeling, vermeld in § 1, is niet van toepassing op de vestigingsplaatsen met de minimumcapaciteit of met een capaciteit die ingevolge de bepalingen, vermeld in § 1, tot de minimumcapaciteit werd verminderd. Deze vestigingsplaatsen worden niet meer gesubsidieerd voor de subsidie die gekoppeld is aan de gemiddelde leeftijd, indien hun gemiddelde bezetting gedurende de periode van twee kalenderjaren onder 65 % is gedaald, en wel vanaf het tweede kwartaal volgend op het laatste kalenderjaar. § 3. De vestigingsplaatsen waarvoor de subsidiabele capaciteit werd verminderd, kunnen opnieuw hoger worden gesubsidieerd, en wel voor een capaciteit, begrensd tot de erkende capaciteit, waarvoor de bezetting, gedurende minstens vier verstreken kwartalen, minstens 80 % bedraagt. § 4. De vestigingsplaatsen waarvoor de subsidie werd geschorst, kunnen opnieuw worden gesubsidieerd als de schorsing niet langer duurt dan drie jaar en als de bezetting op grond van de minimumcapaciteit gedurende minstens vier verstreken kwartalen opnieuw minstens 80 % bedraagt."

Art. 10.In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002, wordt § 1 vervangen door wat volgt : "§ 1. Een dienst kan een flexibel opvangaanbod hebben, namelijk opvang minstens gedurende 30 minuten voor 7 uur, minstens gedurende 30 minuten na 18 uur, op dagen boven op het minimum aantal openingsdagen voor het basisopvangaanbod, alsook een aanbod van occasionele opvang en urgentieopvang, mits deze opvang beantwoordt aan de kwalitatieve bepalingen die inherent zijn aan een erkende werking."

Art. 11.In artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt : "1° de diensten beschikken over minimum 0,25 voltijds equivalent prestatie dienstverantwoordelijke per 26,5 plaatsen.Elke dienst moet minimaal voorzien in een basis personeelsformatie van 0,50 voltijds equivalent prestatie dienstverantwoordelijke. Deze minimale vereiste van 0,25 voltijds equivalent prestatie per 26,5 plaatsen wordt opgebouwd per opeenvolgende 27 en 26 plaatsen;"; 2° punt 4° wordt vervangen door wat volgt : "4° De dienstverantwoordelijke beschikt over een door de minister erkend kwalificatiebewijs."

Art. 12.In artikel 26 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 februari 2002 en 30 maart 2007, wordt § 1 vervangen door wat volgt : "§ 1. Voor een kinderdagverblijf in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, moet in artikel 14, § 1, § 2, § 3 en § 4, voor de vermindering of de schorsing "80 %" gelezen worden als "70 %", en "65 %" gelezen worden als "60 %."

Art. 13.In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de woorden "van de gezondheidsindex" vervangen door de woorden "van het gezondheidsindexcijfer".

Art. 14.Artikel 28bis van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : "

Art. 28bis.Elk kinderdagverblijf ontvangt in 2008 aanvullend een eenmalige forfaitaire vergoeding van 2.500 euro, bedoeld voor de kosten voor de basisuitrusting en de verdere informatisering van de werking van het kinderdagverblijf in het kader van e-government."

Art. 15.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2008, met uitzondering van artikelen 9 en 12, die in werking treden op 1 januari 2009.

Art. 16.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 december 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, S. VANACKERE

^