Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 30 maart 2007
gepubliceerd op 19 juni 2007

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen

bron
vlaamse overheid
numac
2007035673
pub.
19/06/2007
prom.
30/03/2007
ELI
eli/besluit/2007/03/30/2007035673/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

30 MAART 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, inzonderheid op artikel 12;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001, 14 december 2001, 1 februari 2002, 13 december 2002, 28 maart 2003, 21 november 2003, 20 mei 2005, 27 mei 2005 en 30 juni 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 en 31 maart 2006;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 maart 2007;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat er voor de diensten dringend maatregelen nodig zijn om de werkdruk te verlichten;

Overwegende dat een herverdeling van de subsidies, door de overgang van de verdeelsleutel op basis van erkende schijvencapaciteit naar een verdeelsleutel op basis van plaatsencapaciteit, hiertoe kan bijdragen;

Overwegende dat een plotse vermindering van de tewerkstelling in de diensten(en) die tot eenzelfde organiserend bestuur behoren, moet worden vermeden;

Overwegende dat er behoefte is aan het vastleggen van een termijn waarbinnen een mogelijke herziening van de subsidies kan plaatsvinden om zo bij te dragen tot financiële zekerheid;

Overwegende dat de regelgeving met betrekking tot kinderopvang moet worden ingepast in de structuur van Beter Bestuurlijk Beleid, en dat de bestaande besluiten aangepast moeten worden;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen wordt het woord "opvanggezinnen" vervangen door het woord "onthaalouders".

Art. 2.In artikel 1, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1 ° wordt vervangen door wat volgt : « 1° Kind en Gezin : het intern verzelfstandigd agentschap, Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;"; 2° het woord 'opvanggezinnen' wordt vervangen door het woord 'onthaalouders'.

Art. 3.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de afkorting 'K&G' wordt vervangen door de woorden 'Kind en Gezin';2° het woord 'opvanggezinnen' wordt vervangen door het woord 'onthaalouders';3° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5 De minister legt de bedragen voor de subsidies en vergoedingen vast die vermeld worden in dit besluit.». .

Art. 4.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de afkorting 'K&G' wordt vervangen door de woorden 'Kind en Gezin';2° punt 9° wordt vervangen door wat volgt : « 9° de voorzieningen doen aan kwaliteitszorg en voeren een kwaliteitsbeleid zoals voorzien in het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen. »; 3° punt 10° en 11° worden opgeheven.

Art. 5.In artikel 5, § 5 van hetzelfde besluit wordt de afkorting 'K&G' vervangen door de woorden 'Kind en Gezin'.

Art. 6.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 7.In artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de afkorting 'K&G' wordt vervangen door de woorden 'Kind en Gezin';2° het woord 'opvanggezinnen' wordt vervangen door het woord 'onthaalouders';3° punt 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° Het in 1° a en b en 2° a en b vastgelegde minimaal vereiste personeel is minimum 18 jaar oud en beschikt over een diploma of getuigschrift van een door de minister erkende opleiding.Op gemotiveerd verzoek van het organiserend bestuur kan Kind en Gezin daarop een uitzondering toestaan. " 4° punt 6° wordt vervangen door wat volgt : « 6° Met ingang van 1 januari 2003 voorziet het organiserend bestuur in een directiefunctie : a) een halftijdse prestatie van 50 tot en met 99 plaatsen;b) een voltijdse prestatie vanaf 100 plaatsen. Voor de berekening van het aantal plaatsen wordt rekening gehouden met het totale aantal erkende plaatsen van de kinderdagverblijven die tot eenzelfde organiserend bestuur behoren. »

Art. 8.In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 en 13 december 2002 wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Een kinderdagverblijf dat daarvoor in aanmerking komt, wordt voor het verzorgen van het basisaanbod gedurende 11 opeenvolgende uren tussen 6.30 uur en 18.30 uur volgens de bepalingen van dit besluit gesubsidieerd volgens de volgende componenten : 1° een bedrag per subsidiabele plaats, gekoppeld aan de gemiddelde leeftijd van het personeel;2° een bedrag per erkende plaats, gekoppeld aan de bezetting;3° een forfaitair bedrag per subsidiabele plaats in een crèche;4° een forfaitair bedrag als subsidie voor de logistieke functie.»

Art. 9.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 11.Een organiserend bestuur dat daarvoor in aanmerking komt, krijgt een forfaitair bedrag voor de directiefunctie volgens de bepalingen van dit besluit. »

Art. 10.In artikel 12, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 en 13 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Elke crèche ontvangt een forfaitair bedrag per subsidiabele plaats. De basis voor de bepaling van dat bedrag is de subsidiabele capaciteit van de crèche. Het forfaitair bedrag is afhankelijk van de schijf van subsidiabele capaciteit waarin de crèche zich bevindt en de categorie waartoe de crèche behoort binnen de schijf. De schijven van subsidiabele capaciteit worden als volgt bepaald : 1° eerste schijf : 23-35 plaatsen;2° tweede schijf : 36-47 plaatsen;3° derde schijf : 48-59 plaatsen;4° vierde schijf : 60-71 plaatsen;5° vijfde schijf : 72-83 plaatsen;6° zesde schijf : 84-95 plaatsen;7° zevende schijf : 96-107 plaatsen;8° achtste schijf : 108-119 plaatsen;9° negende schijf : 120-131 plaatsen;10° tiende schijf : 132-143 plaatsen;11° elfde schijf : 144-155 plaatsen;12° twaalfde schijf 156-167 plaatsen;13° dertiende schijf : 168-179 plaatsen;14° veertiende schijf : 180-191 plaatsen;15° vijftiende schijf : 192-203 plaatsen;16° zestiende schijf : 204-215 plaatsen. Aan elke schijf wordt een basisbedrag per plaats toegekend.

Elke schijf wordt onderverdeeld in twaalf categorieën. Een categorie komt overeen met één subsidiabele plaats. De eerste categorie is gelijk aan de ondergrens van de schijf. De eerste categorie krijgt 150% van het basisbedrag. De volgende categorieën krijgen respectievelijk 140 %, 130 %, 120 %, 100 %, 80 %, 65 %, 50 %, 35 %, 25 %, 20 % en 16 % van het basisbedrag. Een uitzondering op die regel vormt de eerste schijf. Die schijf wordt onderverdeeld in dertien categorieën. De dertiende categorie krijgt eveneens 16 % van het basisbedrag. »; 2° er worden een § 4, § 5 en § 6 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 4.Elk kinderdagverblijf ontvangt een forfaitair bedrag als subsidie voor één halftijdse of één voltijdse logistieke functie overeenkomstig de voorwaarden van artikel 7, 1°, c, en artikel. 7, 2,°, c. § 5. Elk organiserend bestuur van een kinderdagverblijf ontvangt een forfaitair bedrag als subsidie voor één halftijdse of één voltijdse directiefunctie overeenkomstig de voorwaarden van artikel 7, 6°, c. § 6. De forfaitaire subsidie voor het basisaanbod wordt toegekend per kalenderjaar, na verrekening van de gefactureerde financiële bijdrage van de gezinnen die het kinderdagverblijf ingevolge artikel 24, § 1 van dit besluit int. »

Art. 11.In artikel 15, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Een dienst telt minstens 50 erkende plaatsen. Voor een dienst in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest geldt er geen minimumaantal.

De erkenningbeslissing stelt het aantal erkende plaatsen vast. Elke erkende plaats bij een dienst is subsidiabel. »; 2° in § 2 en § 3 wordt de afkorting 'K&G' vervangen door de woorden 'Kind en Gezin';3° in § 4 wordt het woord 'opvanggezinnen' vervangen door het woord 'onthaalouders'.

Art. 12.In artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "ten minste 230 werkdagen" vervangen door de woorden "ten minste 220 werkdagen";2° het woord 'opvanggezin' wordt vervangen door het woord 'onthaalouder'.

Art. 13.In artikel 18 van hetzelfde besluit wordt het woord 'opvanggezinnen' vervangen door het woord 'onthaalouders'.

Art. 14.In artikel 19 van hetzelfde besluit wordt punt 1 ° vervangen door wat volgt : « 1° De diensten beschikken per 28 erkende plaatsen over 1/4 prestatie dienstverantwoordelijke. Elke dienst moet minimaal voorzien in een basis personeelsformatie van 0,50 voltijds equivalent dienstverantwoordelijke. »

Art. 15.In artikel 20 van hetzelfde besluit wordt het woord 'opvanggezinnen' vervangen door het woord 'onthaalouders'.

Art. 16.In artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 en 13 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Een dienst die daarvoor in aanmerking komt, wordt volgens de bepalingen van dit besluit gesubsidieerd volgens de volgende componenten : 1° een forfaitair bedrag per erkende plaats, gekoppeld aan de gemiddelde leeftijd van het personeel.Dat forfaitaire bedrag geldt bij een gemiddelde leeftijd van het personeel van 23 jaar. Per jaar, met een maximum van 37 jaar, dat de gemiddelde leeftijd hoger ligt dan 23 jaar ontvangt de dienst verhoudingsgewijs een aanvullend bedrag. De gemiddelde leeftijd wordt elk kalenderjaar vastgesteld. Voor het berekenen ervan komen de personeelsleden in aanmerking waarover de dienst conform artikel 19, 1°, moet beschikken; 2° een forfaitair bedrag per erkende plaats;3° een forfaitair bedrag per aangesloten subsidiabele onthaalouder op jaarbasis en per opgevangen kind op jaarbasis.Voor de toekenning van het forfaitair bedrag per aangesloten subsidiabele onthaalouder op jaarbasis wordt onder een aangesloten subsidiabele onthaalouder verstaan, een onthaalouder die minstens één opvangprestatie in een kwartaal heeft verricht of na de laatste opvangprestatie maximaal drie kwartalen geen opvang heeft gedaan maar in principe nog beschikbaar is voor opvang. Voor de toekenning van het bedrag per opgevangen kind op jaarbasis wordt onder een opgevangen kind verstaan, een kind dat op jaarbasis minstens 66n maal opgevangen is bij een bij de dienst aangesloten onthaalouder, eigen kinderen of daarmee gelijkgestelde kinderen als vermeld in artikel 15, § 4, uitgezonderd. »; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De dienst ontvangt ook een subsidie voor het vergoeden van de opvangkosten van de onthaalouders. Het bedrag van die subsidie is gelijk aan het totaalbedrag dat de bij de dienst aangesloten onthaalouders ontvangen als kostenvergoeding voor de gepresteerde plaatsingsdagen. Het aantal subsidieerbare gepresteerde plaatsingsdagen mag het maximum van [(aantal erkende plaatsen x 220) x 120% ] niet overschrijden. In dit verband worden derde dagen meegerekend voor een derde en halve dagen voor de helft"; 3° in § 3 en § 4 wordt het woord 'opvanggezinnen' vervangen door het woord 'onthaalouders';4° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.De forfaitaire subsidie voor het basisaanbod wordt toegekend per kalenderjaar, na verrekening van de gefactureerde financiële bijdrage van de gezinnen die de dienst ingevolge artikel 24, § 1 van dit besluit int. »

Art. 17.Artikel 21bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, wordt opgeheven.

Art. 18.Artikel 22 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 22.Een dienst ontvangt een subsidie als die dienst toetreedt tot een samenwerkingsverband met andere diensten. Elke dienst kiest zelf zijn samenwerkingsverband. Diensten van eenzelfde organiserend bestuur kunnen eveneens een samenwerkingsverband vormen.

Elke dienst stelt de subsidie integraal ter beschikking van het samenwerkingsverband.

Een samenwerkingsverband telt minstens achthonderd plaatsen en heeft een medewerker die minstens halftijds specifiek voor het samenwerkingsverband werkt.

Het samenwerkingsverband zet de subsidie exclusief in ter ondersteuning van de deelnemende diensten en bepaalt de wijze waarop de subsidie besteed wordt.

De subsidie wordt bepaald op basis van de erkende capaciteit van elke dienst op 31 december van het voorgaande jaar en wordt uitbetaald voor 1 april van elk jaar.

Kind en Gezin bepaalt de verdere administratieve voorwaarden. »

Art. 19.Artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 23.§ 1. In de loop van het eerste kwartaal van elk jaar wordt de bezetting geëvalueerd. § 2. De bezetting wordt geëvalueerd op basis van de vergelijking van het totale aantal gerealiseerde verblijfsdagen van het voorafgaande kalenderjaar met het aantal erkende subsidiabele plaatsen x 220. § 3. Elke aanwezigheid van een kind, geldt als één verblijfsdag, met een maximum van één per kalenderdag per kind. Voor een dagopvang die langer dan twaalf uur of voor een nachtopvang die langer dan dertien uur duurt, geldt aanwezigheid dan voor twee verblijfsdagen. § 4. Is de bezetting minstens 70 %, dan blijft het aantal erkende subsidiabele plaatsen behouden. § 5. Is de bezetting lager dan 70 %, maar minstens 60 %, gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren, dan wordt de erkende subsidiabele capaciteit verminderd tot de capaciteit die de bezetting van het voorgaande kalenderjaar op 70 % brengt. Die vermindering gaat in vanaf het tweede kwartaal, volgend op de periode waarop de evaluatie betrekking heeft. § 6. Is de bezetting lager dan 60 %, dan wordt de erkende subsidiabele capaciteit verminderd tot de capaciteit die de bezetting van het voorgaande kalenderjaar op 70 % brengt. Die vermindering gaat in vanaf het tweede kwartaal volgend op het jaar waarop de evaluatie betrekking heeft. § 7. Indien de vermindering ten gevolge van de toepassing van § 5 of § 6 leidt tot een erkende subsidiabele capaciteit van minder dan 50 plaatsen, kan de erkenning en subsidiering van de dienst, als tijdelijke uitzondering op artikel 15, § 1, maximaal lopen tot het einde van het eerste kwartaal, volgend op het kalenderjaar waarin de capaciteit werd verminderd. Indien de dienst gedurende het kalenderjaar waarin de capaciteit werd verminderd, opnieuw een bezetting bereikt die gelijk is aan of hoger is dan 70 % van de minimumcapaciteit, blijft de dienst erkend en gesubsidieerd voor een capaciteit van minstens 50 plaatsen. § 8. De bezetting van een nieuwe dienst wordt voor het eerst geëvalueerd in de loop van het eerste kwartaal dat volgt op het eerste volledige kalenderjaar na het jaar waarin de dienst erkend werd. § 9. De erkende capaciteit die vrijkomt uit een capaciteitsvermindering van een dienst als gevolg van de bezettingsevaluatie, vermeld in § 1 tot en met § 8, wordt vanaf het ogenblik van de vermindering gedurende 24 maanden gereserveerd voor de betrokken dienst in kwestie. In die periode kan de dienst een uitbreiding van de erkende capaciteit vragen. Deze uitbreiding is mogelijk binnen de hieronder bepaalde grenzen, op voorwaarde dat voldaan is aan de geldende erkenningvoorwaarden.

De uitbreiding wordt toegestaan voor maximaal het aantal plaatsen waarvoor in vier opeenvolgende kwartalen een bezetting van 70% wordt gehaald en voor maximaal een capaciteit die gelijk is aan de voor de dienst gereserveerde capaciteit.

De toegestane uitbreiding gaat in op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op de vier opeenvolgende kwartalen waarin de vereiste bezetting van 70 % werd gehaald. § 10. De bezettingevaluatie, vermeld in § 1 tot en met § 8, gebeurt voor het eerst in het eerste kwartaal 2008 voor de bezetting over kalenderjaar 2007. »

Art. 20.In artikel 23 bis van hetzelfde besluit wordt het woord 'opvanggezinnen' vervangen door het woord 'onthaalouders'.

Art. 21.In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling 1 vervangen door wat volgt : « Afdeling 1. Financiële bijdrage van de gezinnen".

Art. 22.Artikel 24 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 24.§ 1. De voorzieningen vragen aan de gezinnen, als deelname in de opvangkosten, een financiële bijdrage op basis van het inkomen van het gezin conform de bepalingen die de minister vastlegt.

De voorzieningen informeren de gezinnen over de belangrijkste principes volgens welke die bijdrage berekend wordt en nemen die op in hun huishoudelijk reglement.

De voorzieningen vragen aan de gezinnen bewijsstukken die de berekening van de bijdrage mogelijk maken, conform de bepalingen die de minister vastlegt. De voorzieningen communiceren tijdig en nauwgezet wanneer en op welke wijze de gezinnen de nodige bewijsstukken moeten aanleveren en wat de gevolgen zijn als ze dat dit niet tijdig doen. Ze nemen hierover de nodige bepalingen op in hun huishoudelijk reglement. § 2. De voorzieningen kunnen, boven op de bijdrage, vermeld in § 1, een financiële bijdrage vragen aan de gezinnen als deelname in specifieke opvangkosten, niet gerelateerd aan het inkomen van het gezin en conform de bepalingen die de minister vastlegt.

De voorzieningen communiceren hier tijdig en nauwgezet over. Ze nemen hierover de nodige bepalingen op in hun huishoudelijk reglement. § 3. De voorzieningen kunnen geen andere bijdrage vragen dan die welke bepaald zijn in § 1 en 2.

De voorzieningen kunnen wel een sanctionerende vergoeding vragen aan de gezinnen beperkt tot en conform de bepalingen die de minister vastlegt.

De voorzieningen communiceren hier tijdig en nauwgezet over en nemen hieromtrent de nodige bepalingen op in hun huishoudelijk reglement. »

Art. 23.In artikel 25 van hetzelfde besluit wordt de afkorting 'K&G' vervangen door de woorden 'Kind en Gezin'.

Art. 24.In hetzelfde besluit wordt een artikel 25 bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 25 bis. Onverminderd de controle, zoals bepaald bij de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid artikel 55 tot 58, blijven alle uitbetaalde bedragen aanpasbaar zolang de bevoegde diensten van Kind en Gezin de afrekening voor het werkjaar in kwestie niet hebben goedgekeurd.

Een vordering tot bijbetaling of tot terugbetaling verjaart na verloop van één jaar, te rekenen vanaf 1 januari, volgend op de betalingsdatum, tenzij de vordering schriftelijk binnen die termijn werd gevraagd.

In afwijking van het tweede lid is de verjaringstermijn dertig jaar in geval van valse verklaringen of handelingen die de berekening en uitbetaling van de subsidies beïnvloed hebben. »

Art. 25.In artikel 26 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2002, wordt § 2 opgeheven.

Art. 26.Artikel 27 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Kind en Gezin ziet toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit. Het toezicht op de naleving van de regelgeving wordt op stukken of ter plaatse uitgeoefend. De voorziening verstrekt hiertoe de door Kind en Gezin gevraagde inlichtingen of stukken in verband met de werking. Het toezicht ter plaatse gebeurt door de personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn en Volksgezondheid, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004. De voorziening verstrekt de door de door personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn en Volksgezondheid gevraagde inlichtingen of stukken in verband met de werking. Zij krijgen ook de vrije toegang tot de lokalen van de opvangvoorziening. Zij hebben het recht alle administratieve stukken te raadplegen en krijgen op hun verzoek toegang tot de individuele dossiers. »

Art. 27.Artikel 28 bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002, wordt opgeheven.

Art. 28.Artikel 29 en 30 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 29.Als overgangsmaatregelen geldt dat : 1° de subsidie voor het samenwerkingsverband, zoals bedoeld in artikel 22 van dit besluit, voor het jaar 2007 bepaald wordt op basis van de erkende capaciteit op 1 januari 2007;2° met betrekking tot artikel 11,1° van dit besluit geldt dat voor de diensten die voor 1 januari 2007 erkend zijn, de erkende subsidiabele capaciteit vastgesteld wordt als volgt : de som van de gerealiseerde verblijfsdagen gedurende het derde en vierde kwartaal van 2005 en het eerste en tweede kwartaal van 2006 wordt gedeeld door 220, dat is het minimum aantal werkdagen per jaar.Het resultaat van die deling wordt gelijkgesteld met 80 % van het aantal te erkennen en te subsidiëren plaatsen. Indien met deze berekening de erkende subsidiabele capaciteit vanaf 1 januari 2007 voor een dienst wordt vastgesteld op minder dan 50 plaatsen, dan blijft, met uitzondering van de dienst in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die dienst erkend en gesubsidieerd tot en met 31 maart 2008. Om na deze datum erkend en gesubsidieerd te blijven dient deze dienst in 2007 minstens 8.800 verblijfsdagen te realiseren. Indien die dienst aan deze voorwaarde voldoet, is erkenning en subsidiëring voor 50 plaatsen mogelijk vanaf 1 april 2008; 3° als voor de dienst de minimaal vereiste prestaties dienstverantwoordelijke voor de subsidiabele capaciteit op 31 december 2006 hoger is dan of gelijk aan die welke minimaal vereist is voor de erkende capaciteit vanaf 1 januari 2007, wordt de subsidie, gekoppeld aan de gemiddelde leeftijd van het personeel, voor het jaar 2007 bijgepast.De bijpassing gebeurt voor het aantal plaatsen dat de dienst in 2007 minder heeft dan volgens de subsidiabele schijven in 2006, gerekend aan het subsidiebedrag per plaats in 2007, component gemiddelde leeftijd personeel; 4° als over de dienst(en) van eenzelfde organiserend bestuur vanaf 1 januari 2007 het aantal plaatsen lager ligt dan het resultaat van de hierna bepaalde berekening kan het organiserend bestuur voor de betrokken dienst(en) vanaf 1 april 2008 een aantal van de verloren plaatsen herstellen volgens de voorwaarden en de modaliteiten bepaald door de minister.De berekening gebeurt als volgt : 4 x het aantal onthaalouders waarvoor de dienst in het 4de kwartaal 2006 een subsidie gekoppeld aan de gemiddelde leeftijd van het personeel van de dienst ontving.

Art. 30.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007.

Art. 31.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 30 maart 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, I. VERVOTTE

^