Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 23 februari 2001
gepubliceerd op 27 april 2001

Besluit van de Vlaamse regering houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035445
pub.
27/04/2001
prom.
23/02/2001
ELI
eli/besluit/2001/02/23/2001035445/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 FEBRUARI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994, 24 juni 1997 en 7 juli 1998, inzonderheid op artikel 4bis;

Gelet op het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen, gewijzigd bij decreet van 22 december 1999, inzonderheid op de artikelen 7, § 1, 8 en 10, § 1;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van initiatieven voor buitenschoolse opvang, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1999;

Gelet op het overleg met de sector betreffende het in overeenstemming brengen van de vastgestelde erkenningsvoorwaarden en procedureregels voor erkenning en intrekking van erkenning van welzijnsvoorzieningen met de bepalingen opgenomen in het decreet inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen van 29 april 1997;

Gelet op het advies van de Raad van Bestuur van Kind en Gezin, gegeven op 28 juni 2000;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 6 oktober 2000;

Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering, op 6 oktober 2000, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies nr. 30.812/3 van de Raad van State, gegeven op 12 december 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definitie en algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° K&G : de instelling Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin;2° initiatief : een initiatief voor buitenschoolse opvang;3° begeleider : de persoon die verantwoordelijk is voor de opvang van de aanwezige kinderen;4° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. § 2. De lagere openbare besturen, verenigingen van die besturen, de instellingen van openbaar nut, de gesubsidieerde universitaire instellingen en verenigingen zonder winstoogmerk kunnen voor initiatieven voor buitenschoolse opvang worden erkend en binnen de perken van de begroting worden gesubsidieerd door K&G volgens de bepalingen van dit besluit.

Art. 2.§ 1. Een initiatief richt zich specifiek en exclusief op buitenschoolse opvang van kinderen in het basisonderwijs, en met name op de volgende functies : 1° voor- en naschoolse opvang;2° opvang op woensdagnamiddag;3° opvang gedurende schoolvrije dagen en gedurende een of meer vakantieperiodes. Tijdens de schoolvakanties wordt voorrang gegeven aan de opvang van kinderen tot 6 jaar. § 2. Een initiatief is 's morgens uiterlijk om 7 uur open en 's avonds tot minstens 18 uur.

Op woensdagnamiddag opent het initiatief na het beëindigen van de schooltijd. § 3. De minimumcapaciteit van een initiatief bedraagt 21 plaatsen.

Deze capaciteit kan gerealiseerd worden over verschillende vestigingsplaatsen, die elk een capaciteit van minstens 8 plaatsen hebben.

Art. 3.§ 1. Een initiatief kan een ruimere opvang aanbieden, met name opvang vóór 7 uur, opvang na 18 uur, opvang in het weekend, occasionele opvang en urgentieopvang, mits deze opvang beantwoordt aan de kwalitatieve bepalingen die inherent zijn aan een erkende werking. § 2. Een initiatief kan opvang van zieke kinderen thuis aanbieden volgens de bepalingen die door de minister worden vastgelegd.

Art. 4.Een initiatief staat open voor de inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte en zorgt, rekening houdend met de voorhanden mogelijkheden en volgens de bepalingen die door de minister worden vastgelegd, voor een aangepaste infrastructurele, personele en pedagogische opvangsituatie. HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden

Art. 5.§ 1. De erkenning van een initiatief kan slechts op basis van een gunstig advies van het lokale overleg binnen de gemeente waar het initiatief tot stand komt, zoals bepaald in artikel 4, en in artikel 29 tot en met 40 van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang. § 2. Het advies, bepaald in § 1, moet passen in het lokale beleidsplan zoals bepaald in artikel 4 van het in § 1 voornoemde besluit. § 3. Het initiatief ent zijn aanbod en zijn beleid op de plaatselijke behoeften en de opties die geformuleerd zijn in het voornoemde lokale beleidsplan.

Art. 6.§ 1. Van het gelijktijdig en gezamenlijk opnemen van alle functies, met inbegrip van de voorrangsregel, bepaald in artikel 2, § 1, kan in de erkenningsbeslissing worden afgeweken na motivering van de wenselijkheid van de afwijking en als deze in overeenstemming is met het lokale beleidsplan. § 2. De erkenningsbeslissing kan ook andere opvangfuncties, zoals middag- en namiddagopvang toestaan als dat in overeenstemming is met het lokale beleidsplan.

Art. 7.De erkenning houdt in dat het initiatief : 1° bij de dienstverlening niemand discrimineert op grond van cultuur, maatschappelijke afkomst, nationaliteit, geslacht, geloof of levensovertuiging;2° zijn dienstverlening openstelt voor alle kinderen;3° de rechten eerbiedigt, gewaarborgd bij het Verdrag inzake de rechten van het kind.

Art. 8.§ 1. Om erkend te kunnen worden, moeten de initiatieven voldoen aan de algemene bepalingen, opgenomen in het kwaliteitscharter buitenschoolse opvang zoals bepaald in titel II van het in artikel 5 voornoemde besluit. § 2. Daarenboven moeten de initiatieven voldoen aan de in dit besluit gestelde specifieke vereisten inzake kwaliteit, infrastructuur, veiligheid en gezondheid, begeleiding en ouderbijdragenregeling. § 3. De erkenning van een initiatief is mogelijk als het beschikt over een principieel akkoord, toegekend door K&G. Een principieel akkoord houdt een bevestiging in van de opportuniteit tot oprichting of uitbreiding van het initiatief en opent het recht een erkenningsdossier op te starten. § 4. De procedure tot het verlenen, verlengen, weigeren en intrekken van een principieel akkoord en een erkenning van een initiatief wordt door de minister vastgelegd. § 5. De subsidiëring van een initiatief door K&G is, binnen de perken van de begroting, mogelijk als het erkend is.

Art. 9.Voor de kwaliteit gelden de volgende specifieke bepalingen : 1° erkende initiatieven voeren een kwaliteitsbeleid zoals vastgelegd in artikel 4 van het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen en conform de door de minister vastgelegde bepalingen;2° voor 1 januari 2004 bezorgen de initiatieven hun kwaliteitshandboek, dat is opgesteld zoals vastgelegd in artikel 6 van het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen, aan K&G.Zij rapporteren over het kwaliteitsbeleid dat ze voeren conform de door de minister vastgelegde bepalingen; 3° het behoud van de erkenning veronderstelt dat het initiatief in zijn dienstverlening beantwoordt aan een minimale kwaliteitsnorm.Deze minimale kwaliteitsnorm wordt, op voorstel van K&G, door de minister vastgelegd.

Art. 10.Voor de infrastructuur gelden de volgende specifieke bepalingen : 1° de vestigingsplaats(en) waar een initiatief opvang aanbiedt moet(en) gunstig gelegen zijn ten opzichte van de scholen, moet(en) gemakkelijk bereikbaar zijn voor kinderen en bevind(t)(en) zich in een veilige en gezonde omgeving.De opvang wordt bij voorkeur georganiseerd op een vestigingsplaats die niet schoolgebonden is. Als een schoolgebonden vestigingsplaats omwille van plaatselijke omstandigheden wenselijk is, dan komt die slechts voor erkenning in aanmerking als het lokale overleg deze optie uitdrukkelijk adviseert en motiveert; 2° elke vestigingsplaats beschikt over minstens twee binnenruimtes. K&G kan hierop, op gemotiveerde vraag van het organiserend bestuur, een uitzondering toestaan. Voor de binnenruimtes is een netto-opvangruimte van 4 m2 per kind richtinggevend. Ze zijn exclusief beschikbaar voor de buitenschoolse opvang en daartoe passend ingericht. De ruimtes zijn ingedeeld in verschillende, passend uitgeruste zones, waarbij de essentiële spel- en rustbehoeften van kinderen van verschillende leeftijden tegelijkertijd aan bod kunnen komen, zonder dat de kinderen elkaar storen; 3° het initiatief ziet erop toe dat het aantal aanwezige kinderen in verhouding is tot de beschikbare infrastructuur en de bij de erkenning toegestane capaciteit van de vestigingsplaats; Op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag tijdens schoolperiodes zijn er gedurende een piekperiode van maximaal 30 minuten nooit meer kinderen gelijktijdig aanwezig dan 130 % van de aan de erkenning gekoppelde capaciteit van de vestigingsplaats. Voor woensdagnamiddagen geldt de periode vanaf het begin van de opvang tot uiterlijk 13 uur als piekperiode; 4° elke vestigingsplaats beschikt over een voldoende uitgebouwde keukenfunctie, aangepast aan het opvangaanbod;5° de sanitaire voorzieningen zijn in elke vestigingsplaats aangepast aan de capaciteit en de leeftijd van de kinderen.De begeleiding beschikt over aparte sanitaire voorzieningen. Kinderen moeten de sanitaire voorzieningen zelfstandig kunnen bereiken; 6° elke vestigingsplaats moet beschikken over een aangrenzende buitenspeelruimte waar kinderen vrij gebruik van kunnen maken.De buitenspeelruimte biedt mogelijkheid voor o.m. bewegings- en experimenteel spel, rustig en sociaal spel. Ze is passend ingericht naargelang van de capaciteit van de vestigingsplaats en de leeftijd van de kinderen; 7° het initiatief beschikt over voldoende passende ruimte die de leiddinggevende in staat stelt zijn opdrachten naar behoren te vervullen;

Art. 11.Voor veiligheid en gezondheid gelden de volgende specifieke bepalingen : 1° de buitenspeelruimte is duidelijk begrensd en zo omheind dat kinderen veilig kunnen spelen;2° speeltoestellen zijn veilig ontworpen en geplaatst.Ze worden goed en regelmatig onderhouden; 3° voorzieningen inzake elektriciteit en verwarming zijn veilig;4° medicatie, EHBO-materiaal, gevaarlijke producten en toestellen worden bewaard op een veilige plaats en bevinden zich buiten het bereik van de kinderen;5° de bouwtechnische en bouwfysische staat van de infrastructuur voldoet aan de geldende reglementering inzake brandveiligheid.In elk geval is een brandweerverslag aanwezig voor elke erkende vestigingsplaats; 6° het initiatief beschikt over een bewijs van verzekering voor de gebouwen en de burgerlijke aansprakelijkheid voor personeel en kinderen, alsook over een bewijs van verzekering tegen lichamelijke ongevallen voor de opgevangen kinderen.

Art. 12.Voor de begeleiding gelden de volgende specifieke bepalingen : 1° per 14 aanwezige kinderen moet er minstens 1 begeleider de opvang verzekeren;2° de begeleider moet een attest, een eindstudiebewijs of diploma hebben van een door K&G erkende opleiding.Op gemotiveerd verzoek van het organiserend bestuur kan K&G daarop een uitzondering toestaan.

Binnen 6 jaar na de inwerkingtreding van onderhavig besluit moet minstens 50 % van de begeleiders in het bezit zijn van minstens een diploma van het secundair onderwijs van een door K&G aangegeven richting, behorend tot het TSO, of een eindstudiebewijs van een met vrucht gevolgde opleiding in het onderwijs voor sociale promotie in een door K&G aangegeven richting, behorend tot het TSO; 3° de begeleider staat in voor het opvangen van de kinderen, het uitwerken van de activiteiten en het opvolgen van de dagelijkse oudercontacten;4° een efficiënte coördinatie van de opvangactiviteiten wordt verzekerd door het realiseren van minimaal een halftijdse leidinggevende functie.Het vereiste aantal leidinggevende prestaties wordt in de erkenningsbeslissing door K&G bepaald rekening houdend met onder meer de capaciteit en het aantal vestigingsplaatsen van het initiatief; 5° de leidinggevende beschikt minstens over een eindstudiebewijs van een met vrucht gevolgde opleiding in een door K&G aangegeven richting van het hoger, niet-universitair onderwijs van één cyclus, of van het hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie.Op gemotiveerd verzoek van het organiserend bestuur kan K&G daarop een uitzondering toestaan; 6° de leidinggevende staat in voor het opvolgen van de begeleiders, het organiseren van het teamoverleg, de ouder- en kindparticipatie, het onderhouden van contacten met externen en het plannen en bewaken van de dagelijkse werking van het initiatief;7° een begeleider is minimum 18 jaar;8° het initiatief werkt een functiebeschrijving uit voor alle personeelsleden.De leiddinggevende en administratieve verantwoordelijkheden evenals de verantwoordelijkheid voor het kwaliteitsbeleid worden daarbij omschreven en toegekend; 9° het initiatief voorziet in vorming en bijscholing voor het personeel;10° er worden actieve pogingen ondernomen om zowel mannelijke als vrouwelijke, en zowel allochtone als autochtone begeleiders en leidinggevenden aan te trekken.

Art. 13.Voor de ouderbijdragenregeling gelden de volgende specifieke bepalingen : 1° een initiatief vraagt aan de ouders als vergoeding voor de opvang een financiële bijdrage, die gekoppeld is aan de verblijfsduur van het kind;2° bij voor- en naschoolse opvang bedraagt de ouderbijdrage minstens 26 frank per begonnen halfuur;3° op schoolvrije dagen en vakantiedagen geldt een bijdrage van minimaal 281 frank en maximaal 459 frank voor een verblijf van een volledige dag (vanaf 6 uur), van minimaal 141 frank en maximaal 230 frank voor een verblijf van een halve dag (van 3 tot 6 uur) en van minimaal 94 frank en maximaal 153 frank voor een verblijf van minder dan 3 uur;4° op woensdagnamiddag hanteert het initiatief, zoals het dat zelf verkiest, het systeem, vermeld in 2°, of het systeem, vermeld in 3°;5° als de financiële situatie van de ouder(s) daartoe aanleiding geeft, kan een sociaal tarief gehanteerd worden.Dat sociaal tarief bedraagt 50 % van de door het initiatief, volgens de bepalingen in 2°, 3° en 4° vastgelegde ouderbijdrage.In zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de situatie van het gezin daartoe aanleiding geeft, kan het organiserend bestuur een gratis opvang toestaan. Het organiserend bestuur beslist over het al dan niet toekennen van het sociaal tarief of de gratis opvang op basis van een administratief dossier dat alle relevante aspecten voor een gemotiveerde beslissing bevat. Een toegekend sociaal tarief wordt door het organiserend bestuur jaarlijks geëvalueerd en, indien noodzakelijk, bevestigd. De dossiers in kwestie moeten kunnen worden ingekeken en beoordeeld worden door K&G; 6° bij de opvang van meer kinderen uit hetzelfde gezin in het initiatief op eenzelfde dag wordt 25 % korting verleend op de totale ouderbijdrage.Deze vermindering is cumuleerbaar met het sociaal tarief; 7° de vermelde kostprijs is de vergoeding van de werkingskosten. Wanneer een warme maaltijd wordt verstrekt, moet een supplementaire bijdrage per kind worden betaald; 8° de hierboven vermelde bedragen worden elk jaar op 1 september verhoogd met de procentuele stijging van de index van de consumptieprijzen tussen 1 juni van het vorige kalenderjaar en 1 juni van het daaraan voorafgaande kalenderjaar, zodra de gecumuleerde stijging in een verhoging van minstens 5 frank op het minimale basisbedrag voor een ganse dag resulteert.

Art. 14.Elk initiatief is gehouden tot registratie van activiteiten en cliënteel. K&G formuleert daartoe richtlijnen. HOOFDSTUK III. - Subsidiëringsvoorwaarden

Art. 15.§ 1. Een initiatief dat daarvoor in aanmerking komt, wordt door K&G forfaitair gesubsidieerd voor het realiseren van het basisaanbod tussen 7 uur en 18 uur volgens de bepalingen die de minister vastlegt en rekening houdend met onder meer het aantal vestigingsplaatsen, het aantal erkende plaatsen, het aantal openingsdagen op jaarbasis en het soort openingsdagen (werkdagen of vakantiedagen). § 2. Een initiatief kan bovendien voor het realiseren van een verruimd opvangaanbod en/of een aanbod voor de opvang van zieke kinderen thuis en/of een aanbod voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte, zoals bepaald in artikel 3 § 1, artikel 3 § 2 en artikel 4, een bijkomende subsidie verwerven conform de bepalingen die worden vastgelegd door de minister.

Art. 16.§ 1. De subsidiëring is afhankelijk van een minimumbezetting van 70 %, behalve tijdens het kalenderjaar van de erkenning. Voor de berekening van de bezetting komt elke aanwezigheid met een maximum van 1 per dag per kind in aanmerking, ongeacht de aanwezigheidsduur.

Deze minimumgrens geldt per vestigingsplaats en wordt bepaald op basis van het aantal reële openingsdagen en in het licht van de aan de vestiging toegekende capaciteit. § 2. Als de vereiste minimumbezetting tijdens een kalenderjaar niet gehaald wordt, volgt de schorsing of de evenredige vermindering van de subsidie met ingang van het tweede kwartaal dat volgt op dat kalenderjaar. § 3. Een dergelijke schorsing of vermindering van de subsidiëring raakt niet aan de erkenning van het initiatief. § 4. Als het initiatief aantoont dat over een periode van vier kwartalen de vereiste minimumbezetting opnieuw wordt gehaald, kan de subsidiëring, met ingang van het kwartaal dat volgt op de referentieperiode, opnieuw worden opgestart of verhoogd. § 5. Als een geschorst initiatief binnen een periode van drie jaar na de schorsing niet opnieuw de minimale bezetting realiseert, vervalt zijn erkenning.

Art. 17.§ 1. De subsidie wordt jaarlijks door K&G uitgekeerd, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het subsidiejaar en op voorwaarde dat het initiatief de nodige stukken heeft overgelegd. § 2. K&G verleent elk kwartaal aan het initiatief een voorschot ten belope van maximum 95 % van een vierde van het bedrag dat voor een kalenderjaar verschuldigd is. Dit voorschot wordt verhoudingsgewijs teruggevorderd wanneer het initiatief haar activiteiten staakt.

Art. 18.Voor zijn werkingskosten kan het initiatief vrij beschikken over de inkomsten uit de ouderbijdragen.

Art. 19.Het initiatief voert een boekhouding zoals bepaald door de minister.

Art. 20.De subsidies die in dit besluit worden gedefinieerd worden elk jaar op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van de index van de consumptieprijzen tussen 1 november van het vorige kalenderjaar en 1 november van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Art. 21.§ 1. Een door K&G erkend initiatief kan rechtstreeks of onrechtstreeks, volledig of aanvullend worden gesubsidieerd door andere overheden of instanties.

K&G stelt daartoe, zo nodig, gegevens ter beschikking aan deze overheden of instanties.

Dusdanige subsidiëring doet geen afbreuk aan de door dit besluit gestelde erkenningsvoorwaarden. § 2. Noch het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap noch enige andere Vlaamse overheidsinstelling dan K&G kan rechtstreeks of onrechtstreeks subsidies verlenen aan niet door K&G erkende initiatieven.

Art. 22.De ouders van de opgevangen of eventueel tot de opvang geweigerde kinderen kunnen te allen tijde een klacht indienen bij de klachtendienst van K&G. Deze bepaling wordt ingeschreven in het huishoudelijk reglement van het initiatief.

Art. 23.Zowel het pedagogisch functioneren van, als de besteding van de subsidies door het initiatief is onderworpen aan het toezicht van de ambtenaren van K&G. Zij hebben overeenkomstig artikel 7, § 2, van het decreet van 29 mei 1984, vrije toegang tot de lokalen van de voorzieningen; zij hebben tevens het recht er, zonder verplaatsing, alle administratieve stukken te raadplegen. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 24.§ 1. De initiatieven die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit reeds erkend zijn, moeten voldoen aan de erkenningsvoorwaarden zoals vastgelegd in dit besluit uiterlijk binnen drie jaar na de inwerkingtreding ervan. § 2. De bepalingen van het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen treden, wat de sector kinderopvang betreft, in werking op 1 januari 2001. § 3. Tijdens de driejarige overgangsperiode, waarvan sprake in § 1, behouden de initiatieven, bedoeld in § 1, hun erkenning of kunnen ze een verlenging verkrijgen op basis van de voorwaarden op grond waarvan ze erkend werden. § 4. De nieuwe erkenningen die gebeuren vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit vallen volledig onder de bepalingen van dit besluit.

Art. 25.Het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van initiatieven voor buitenschoolse opvang, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1999, wordt opgeheven.

Art. 26.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2001.

Art. 27.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 23 februari 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

^