gepubliceerd op 23 mei 2002
Ministerieel besluit houdende de voorwaarden voor de berekening van de financiële bijdrage van de ouders als vergoeding voor de opvang van kinderen in kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen
28 MAART 2002. - Ministerieel besluit houdende de voorwaarden voor de berekening van de financiële bijdrage van de ouders als vergoeding voor de opvang van kinderen in kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen
De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994, 24 juni 1997, 7 juli 1998 en 9 maart 2001;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 10 juli 2001;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van Kind en Gezin, gegeven op 24 oktober 2001;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 5 februari 2002;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de kinderdagverblijven en de diensten voor opvanggezinnen zo spoedig mogelijk kennis moeten nemen van de nieuwe ouderbijdrageregeling die wordt vastgelegd conform de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 2001, zodat ze in staat zijn hun registratie- en facturatiesysteem op tijd eraan aan te passen, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° K & G : de instelling Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin;2° voorziening : kinderdagverblijf, met uitzondering van de buitenschoolse opvang in aparte lokalen van kinderen van de basisschool, zoals bepaald in artikel 5, § 5, van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, of een dienst voor opvanggezinnen, erkend door K & G;3° inkomen : voor gehuwden, het gezamenlijk inkomen, zoals belastbaar gesteld op het aanslagbiljet vóór aftrek van de uitgaven die recht geven op een belastingvoordeel en de aftrekbare bestedingen.Voor samenwonenden of jonggehuwden, die nog niet beschikken over een gezamenlijk aanslagbiljet, de optelsom van het belastbaar inkomen, zoals hiervoor omschreven, van elk van de partners. Voor een alleenstaande, het belastbaar inkomen zoals hiervoor omschreven; 4° bijdrage : de financiële bijdrage waarvan sprake is in artikel 24 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen.
Art. 2.De bijdrage wordt berekend op basis van het inkomen volgens de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Bepaling van het inkomen
Art. 3.§ 1. Het inkomen wordt bij de start van de opvang door de voorziening bepaald op basis van het recentste aanslagbiljet dat het gezin in zijn bezit heeft. § 2. Bij ontstentenis van een aanslagbiljet van beide of van een van de partners of van een alleenstaande wordt het inkomen bepaald op basis van recente en relevante inkomensgegevens. K & G formuleert in dit verband richtlijnen die in elk geval uitgaan van de volgende principes : 1° voor het omzetten van een maandinkomen in een jaarbedrag wordt het belastbaar maandinkomen vermenigvuldigd met een coëfficiënt, die elk jaar op 1 juli volgens de volgende formule wordt vastgelegd : gemiddelde index van 2 jaar voordien x 12/index van 1 juni van het jaar in kwestie 2° voor beginnende zelfstandigen die geen aanslagbiljet kunnen voorleggen geldt dat het fictieve inkomen, vastgesteld door de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, wordt beschouwd als een inkomen zoals bepaald in artikel 1, 3°;3° voor bijzondere categorieën zoals ambtenaren van de Europese Gemeenschap, ambassadepersoneel, personen verbonden aan wetenschappelijke instellingen, en buitenlandse studenten geldt dat hun vergoeding wordt beschouwd als een inkomen zoals bepaald in artikel 1, 3°.
Art. 4.§ 1. Per 1 juli van elk jaar wordt het inkomen opnieuw bepaald op basis van het aanslagbiljet van het vorige jaar betreffende de inkomsten van het daaraan voorafgaande jaar, voorzover dat aanslagbiljet nog niet als basis is genomen bij de start van de opvang. § 2. Bij ontstentenis van een aanslagbiljet worden, conform de bepalingen in artikel 3, § 2, ook voor de bepaling van het inkomen per 1 juli recente en relevante inkomensgegevens opgevraagd.
Art. 5.§ 1. Naast de bepaling van het inkomen bij de start van de opvang en per 1 juli van elk jaar wordt het inkomen op geen enkel moment opnieuw bepaald, tenzij ouders aantonen dat het gezinsinkomen met minstens 25 % is gedaald ten opzichte van het inkomen dat als basis is genomen. § 2. Als bij de start van de opvang of bij een herziening per 1 juli ouders een verschil van minstens 25 % aantonen tussen het aanslagbiljet en recente en relevante inkomensgegevens, wordt het inkomen op basis van die laatste gegevens bepaald. HOOFDSTUK III. - Berekening van de bijdrage
Art. 6.§. 1. Voor een inkomen tot en met 33.400,38 euro, wordt de bijdrage berekend door het inkomen te vermenigvuldigen met 0,000385 en bedraagt die maximaal 12,69 euro. §. 2. Voor een inkomen van 33.400,39 euro tot en met 47.789,68 euro, wordt de bijdrage berekend door het inkomen te vermenigvuldigen met 0,000380 en bedraagt die maximaal 16,75 euro. § 3. Voor een inkomen vanaf 47.789,69 euro wordt de in § 2 bepaalde maximumbijdrage per begonnen inkomensschijf van 3.700 euro verhoogd met 0,60 euro, voorzover de aldus berekende bijdrage niet meer bedraagt dan het absolute maximum van 22,15 euro.
Art. 7.§ 1. Op de bijdrage wordt een vermindering van 25 % toegestaan voor gezinnen met een inkomen dat lager ligt dan een inkomensgrens, die jaarlijks per 1 juli wordt vastgelegd. § 2. De in § 1 vermelde inkomensgrens wordt bepaald op grond van een omrekening van het gewaarborgd minimumbrutomaandinkomen naar een belastbaar jaarbedrag, door afhouding van de werknemersbijdrage R.S.Z. en vermenigvuldiging met de coëfficiënt, zoals gedefinieerd in artikel 3, § 2, 1°. § 3. Voor gezinnen met een inkomen vanaf de in § 1 vermelde inkomensgrens wordt het kortingspercentage gradueel verminderd met 1 % per begonnen schijf van 50 euro.
Art. 8.Op de bijdrage, zoals berekend conform de bepalingen in artikel 6 en 7, wordt voor gezinnen met meer dan een kind ten laste een vermindering toegestaan van 2,50 euro per extra kind ten laste en van nog eens 2,50 euro voor gezinnen met een meerling.
Art. 9.§ 1. De maximale bijdrage, zoals bepaald in artikel 6, § 3, wordt automatisch aangerekend : 1° wanneer de last van de bijdrage wordt gedragen door openbare instanties;2° voor gezinnen die noch woonachtig, noch belastingplichtig zijn in België;3° voor gezinnen die geen bewijs leveren van hun inkomen. § 2. Voor de gevallen, bepaald in §1, 2° en 3°, blijven de verminderingen, zoals bepaald in artikel 8, evenwel van toepassing.
Art. 10.De bijdrage, zoals berekend conform de bepalingen in artikel 6 tot en met 9, is het bedrag dat per dag per kind moet worden betaald voor een opvang vanaf 5 uur, of per nacht voor een opvang van minder dan 13 uur.
Art. 11.§ 1. De bijdrage, zoals berekend conform de bepalingen in artikel 6 tot en met 9, wordt op basis van de verblijfsduur aangepast en bedraagt : 1° 40 % voor een opvang van minder dan 3 uur;2° 60 % voor een opvang van 3 tot minder dan 5 uur;3° 160 % voor dagopvang van 12 uur of meer en voor een aaneensluitende dag- en nachtopvang van minder dan 24 uur, waarbij een nachtopvang van 13 uur of meer ook als dusdanig wordt beschouwd. § 2. Wanneer de aanwezigheid van kinderen in buitenschoolse opvang gespreid is over verschillende tijdstippen tijdens de dag, dan worden voor de berekening van de bijdrage de verblijfstijden samengevoegd. § 3. Wanneer de opvang uitsluitend bestaat uit zeer kortstondige opvangmomenten van minder dan één uur per dag, dan worden voor de berekening van de bijdrage de verblijfstijden op weekbasis samengevoegd.
Art. 12.De minimale bijdrage per dag per kind is in alle gevallen 1,25 euro, ongeacht de verblijfsduur, met uitzondering van de gratis opvang, zoals bepaald in artikel 14.
Art. 13.§ 1. De bijdrage dekt het geheel van de verblijfkosten, met uitzondering van het gebruik van luiers, fles- en dieetvoeding, een warme maaltijd bij een verblijf van minder dan 3 uur, alsook een warme maaltijd voor kinderen die naar de basisschool gaan, ongeacht de verblijfsduur. § 2. Voor de in § 1 genoemde uitzonderingen kan de voorziening een toeslag vragen, die bij een dienst voor opvanggezinnen wordt gestort aan het opvanggezin. § 3. De voorziening kan tevens een toeslag vragen voor : 1° het herhaaldelijk afwijken van het afgesproken opvangplan;2° het verhalen van incassokosten bij wanbetalers. § 4. De voorziening kan geen andere toeslagen vragen dan die welke bepaald zijn in § 2 en § 3. § 5. De toeslagen die door de voorziening gevraagd worden, moeten vermeld worden in het huishoudelijk reglement.
Art. 14.§ 1. Behalve de verminderingen, bepaald in artikelen 7 en 8, kan de voorziening enkel een vermindering toestaan in de vorm van een sociaal tarief, voor gezinnen die daar behoefte aan hebben ten gevolge van een uitzonderlijke financiële situatie. In zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de situatie van het gezin daartoe aanleiding geeft, kan de voorziening een gratis opvang toestaan. § 2. De voorziening beslist over het al dan niet toekennen van een sociaal tarief of gratis opvang op basis van een administratief dossier dat alle relevante aspecten voor een gemotiveerde beslissing bevat. Een toegekend sociaal tarief wordt door de voorziening jaarlijks geëvalueerd en, indien noodzakelijk, herzien. HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen
Art. 15.De voorziening houdt per gezin een kopie bij van de bewijsstukken op basis waarvan het inkomen en de gezinssamenstelling werden bepaald. Die stukken kunnen te allen tijde door de bevoegde ambtenaren van K & G worden nagezien. Hetzelfde geldt voor het in artikel 14, § 2, genoemde administratief dossier.
Art. 16.Als een voorziening de bepalingen van dit besluit niet correct toepast, kan dat voor K & G aanleiding geven tot het aanrekenen van de in artikel 6, § 3 genoemde maximale bijdrage bij het jaarlijks verrekenen van de ouderbijdragen met de subsidie van de voorziening, zoals bepaald in artikel 12, § 3, en artikel 23, § 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen.
Art. 17.De maximale bijdragen en de inkomensgrenzen, bepaald in artikel 6, de minimale bijdrage, bepaald in artikel 12, alsook het bedrag van de vermindering, bepaald in artikel 8, worden elk jaar op 1 juli verhoogd met de procentuele stijging van de index van de consumptieprijzen tussen 1 juni van het vorige jaar en 1 juni van het jaar in kwestie.
Art. 18.Het ministerieel besluit van 5 oktober 1998 houdende vaststelling van de schalen die als basis dienen voor de berekening van de financiële bijdrage van de ouders in de verblijfkosten van de kinderen, opgenomen in kinderdagverblijven en in diensten voor opvanggezinnen, houdende vaststelling van de subsidies voor de werkingskosten voor kinderdagverblijven, gewijzigd door het ministerieel besluit van 7 december 2001, wordt opgeheven.
Art. 19.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2002.
Brussel, 28 maart 2002 M. VOGELS