Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 25 september 2009
gepubliceerd op 28 oktober 2009

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de jaarlijkse berekening van de coëfficiënt in het kader van de voorrangsbepaling voor kinderopvangvoorzieningen

bron
vlaamse overheid
numac
2009035979
pub.
28/10/2009
prom.
25/09/2009
ELI
eli/besluit/2009/09/25/2009035979/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 SEPTEMBER 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de jaarlijkse berekening van de coëfficiënt in het kader van de voorrangsbepaling voor kinderopvangvoorzieningen


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, artikel 10, § 2;

Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 12;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, artikel 3, 2°, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2008;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 houdende regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen, artikel 6;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 juli 2009;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 juli 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de Vlaamse Regering op 1 juli van elk jaar, de coëfficiënt in het kader van de voorrangsbepaling voor kinderdagverblijven, diensten voor onthaalouders en zelfstandige opvangvoorzieningen in het kader van inkomensgerelateerde opvang, moet berekenen, en dat er dringend een besluit moet voor genomen worden;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder Kind en Gezin : het intern verzelfstandigd agentschap Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin.

Art. 2.De coëfficiënt, vermeld in artikel 3, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders en in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 houdende regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen, bedraagt 11,44.

Art. 3.In artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007, 16 mei 2008 en 5 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° De voorzieningen stellen hun dienstverlening open voor alle kinderen, maar geven voorrang aan kinderen die behoren tot de volgende categorieën : a) kinderen van alleenstaande gezinnen die door werkomstandigheden of doordat ze een opleiding volgen, hun kinderen overdag niet zelf kunnen opvangen;b) kinderen van wie de gezinnen een arbeidsinkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar op 1 juli door Kind en Gezin wordt berekend, zoals vermeld in het vierde lid, en die door werkomstandigheden of doordat ze een opleiding volgen, hun kinderen overdag niet zelf kunnen opvangen;c) kinderen van wie de gezinnen een inkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar op 1 juli door Kind en Gezin wordt berekend, zoals vermeld in het vierde lid, en voor wie kinderopvang een belangrijke factor is met het oog op hun economische en maatschappelijke participatie;d) kinderen voor wie het vanwege sociale of pedagogische motieven wenselijk is dat ze overdag opvang en begeleiding krijgen buiten het eigen gezin;e) kinderen van wie een broertje of zusje in de voorziening opgevangen is;»; 2° er worden een tweede tot en met een vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De voorrangsregels voor de categorieën, vermeld in het eerste lid, 2°, a), b), c) en d), gelden voor ten minste 20 procent van de opvangcapaciteit van de voorziening. De voorzieningen, vermeld in het eerste lid, 2°, hebben een opnamebeleid waarbij ze actief beschrijven hoe ze die voorrang realiseren. Het opnamebeleid verschaft eveneens duidelijkheid aan de gezinnen over de andere opnamecriteria. Het opnamebeleid wordt actief aan de ouders gecommuniceerd. Kind en Gezin ziet in het bijzonder toe op de naleving van die voorrangsregeling.

Voor de berekening van de inkomensgrens, vermeld in het eerste lid, 2°, b) en c), wordt het gewaarborgde minimale brutomaandinkomen omgerekend naar een belastbaar jaarbedrag door de gegevens te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die Kind en Gezin elk jaar op 1 juli op basis van de volgende formule berekent : gemiddeld gezondheidsindexcijfer van 2 jaar voordien x12/gezondheidsindexcijfer van 1 juni van het jaar in kwestie Onder gemiddeld gezondheidsindexcijfer van 2 jaar voordien als vermeld in het vierde lid, wordt verstaan : de som van de gezondheidsindexcijfers die gelden in elk van de twaalf maanden van het jaar in kwestie, gedeeld door twaalf. »

Art. 4.Artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 houdende regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 6.De voorziening stelt haar dienstverlening open voor alle kinderen, maar geeft voorrang aan kinderen die behoren tot de volgende categorieën : 1° kinderen van alleenstaande gezinnen die door werkomstandigheden of doordat ze een opleiding volgen, hun kinderen overdag niet zelf kunnen opvangen;2° kinderen van wie de gezinnen een arbeidsinkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar wordt berekend zoals vermeld in het derde lid, en die door werkomstandigheden of doordat ze een opleiding volgen, hun kinderen tijdens de dag niet zelf kunnen opvangen;3° kinderen van wie de gezinnen een inkomen hebben dat lager ligt dan een inkomensgrens die elk jaar wordt berekend zoals vermeld in het derde lid, en voor wie kinderopvang een belangrijke factor is met het oog op hun economische en maatschappelijke participatie;4° kinderen voor wie het vanwege sociale of pedagogische motieven wenselijk is dat ze overdag opvang en begeleiding krijgen buiten het eigen gezin;5° kinderen van wie een broertje of zusje in de voorziening opgevangen wordt. De voorrangsregels voor de categorieën, vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3° en 4°, gelden voor ten minste 20 % van de opvangcapaciteit van de voorziening.

De voorzieningen hebben een opnamebeleid waarbij ze actief beschrijven hoe ze die voorrang realiseren. Het opnamebeleid verschaft eveneens duidelijkheid aan de gezinnen over de andere opnamecriteria. Het opnamebeleid wordt actief aan de ouders gecommuniceerd. Kind en Gezin ziet in het bijzonder toe op de naleving van de voorrangsregeling.

Voor de berekening van de inkomensgrens, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, wordt het gewaarborgde minimale brutomaandinkomen omgerekend naar een belastbaar jaarbedrag door de gegevens te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die Kind en Gezin elk jaar op 1 juli op basis van de volgende formule berekent : gemiddeld gezondheidsindexcijfer van 2 jaar voordien x 12/gezondheidsindexcijfer van 1 juni van het jaar in kwestie Onder gemiddeld gezondheidsindexcijfer van 2 jaar voordien als vermeld in het derde lid, wordt verstaan : de som van de gezondheidsindexcijfers die gelden in elk van de twaalf maanden van het jaar in kwestie, gedeeld door twaalf. »

Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2009, met uitzondering van artikelen 3 en 4, die in werking treden op 1 juni 2010.

Art. 6.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 25 september 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

^