gepubliceerd op 15 september 2006
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen
30 JUNI 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 21 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, inzonderheid op artikel 12;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, gewijzigd bij de besluiten van 10 juli 2001, 14 december 2001, 1 februari 2002, 13 december 2002, 28 maart 2003, 21 november 2003, 20 mei 2005 en 27 mei 2005;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 29 juni 2006;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het verlies van effectieve opvangplaatsen ten gevolge van de herleidings- en schorsingsregels in 2006 zo veel mogelijk voorkomen moet worden en dat er voor de diensten dringend maatregelen nodig zijn ter verlichting van de werkdruk;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen wordt een artikel 21bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 21bis.§ 1. Een dienst ontvangt een subsidie als die dienst toetreedt tot een samenwerkingsverband met andere diensten. Elke dienst kiest zelf zijn samenwerkingsverband. Diensten van eenzelfde organiserend bestuur kunnen eveneens een samenwerkingsverband vormen.
Elke dienst stelt de subsidie integraal ter beschikking van het samenwerkingsverband. § 2. Een samenwerkingsverband telt minstens dertig erkende schijven, op basis van de erkende capaciteit van elke dienst op 31 december van het voorafgaande jaar. § 3. Het samenwerkingsverband zet de subsidie exclusief in ter ondersteuning van de deelnemende diensten en bepaalt de wijze waarop de subsidie besteed wordt. § 4. Het samenwerkingsverband heeft een medewerker die minstens halftijds specifiek voor het samenwerkingsverband werkt. § 5. De subsidie bedraagt 641 euro per erkende schijf en wordt uitbetaald voor 1 april van elk jaar. In 2006 als startjaar wordt de volledige subsidie betaald als het samenwerkingsverband uiterlijk op 30 juni 2006 start; als het samenwerkingsverband start tussen 1 juli 2006 en 30 september 2006, wordt drie vierde van de subsidie betaald, en als het samenwerkingsverband start tussen 1 oktober 2006 en 31 december 2006, wordt twee vierde van de subsidie betaald. § 6. K&G legt de verdere administratieve richtlijnen vast. »
Art. 2.Artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 23.§ 1. Als, berekend over één kalenderjaar, de plaatsingsdagen de minimumnorm van 2 800 per schijf van minstens zeven opvanggezinnen niet bereiken, wordt de subsidiëring, voorzover ze bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar verminderd tot op het niveau waarvoor de minimumnorm wel wordt gehaald. Als het om een dienst met de minimumcapaciteit gaat die de minimumnorm niet haalt, wordt de subsidiëring, voor zover ze bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, eveneens met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar geschorst. § 2. De diensten waarvan de subsidiëring werd verminderd, worden opnieuw hoger gesubsidieerd als ze aantonen dat hun bezetting gedurende vier kwartalen een hogere subsidie toelaat. § 3. De diensten waarvan de subsidiëring werd geschorst, worden opnieuw gesubsidieerd als ze aantonen dat gedurende vier kwartalen de geldende minimumnormen werden vervuld. § 4. De regeling, vermeld in § 1, is niet van toepassing op nieuw erkende diensten, gedurende het kalenderjaar waarin de erkenning ingaat. Dat geldt eveneens voor de reeds erende diensten waarvan de erkenningscijfers worden verhoogd met betrekking tot de verhoogde capaciteit. § 5. De ingevolge het bepaalde in § 1 toegepaste schorsing of vermindering doet geen afbreuk aan de capaciteit, toegekend bij de erkenning. § 6. Als de dienst er binnen een periode van één jaar evenwel niet in slaagt aan de eisen voor hersubsidiëring te voldoen, zoals bepaald in § 2 en § 3, vervalt de erkenning (voor diensten met de minimumcapaciteit), of wordt de erkende capaciteit verminderd. § 7. Als gedurende twee opeenvolgende kwartalen het aantal aangesloten opvanggezinnen kleiner is dan minimaal vereist is volgens de erkenning, wordt de subsidiëring, voor zover ze bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, geschorst of verminderd, met ingang van het tweede kwartaal waarop het tekort werd vastgesteld, tot op het niveau waarvoor het vereiste minimumaantal opvanggezinnen wel wordt gehaald.
De diensten waarvan de subsidiëring aldus werd geschorst of verminderd worden opnieuw gesubsidieerd met ingang van het kwartaal waarin opnieuw het vereiste minimumaantal opvanggezinnen wordt gehaald. § 8. Voor de toepassing van § 7 geldt als opvanggezin hetzij een opvanggezin dat in een kwartaal minstens één opvangprestatie heeft verricht, hetzij een opvanggezin dat na een kwartaal waarin het minstens één opvangprestatie heeft verricht, maximaal gedurende drie opeenvolgende kwartalen geen opvangprestatie heeft verricht en waarvan de aansluiting bij de dienst niet is beëindigd. § 9. Vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 ontvangen diensten waarvan de subsidie, gekoppeld aan de gemiddelde leeftijd, werd verminderd of geschorst, zoals bepaald in § 7, een bedrag pro rata van de subsidie als het aantal aangesloten opvanggezinnen op kwartaalbasis boven het niveau ligt waarop de subsidie wordt betaald.
Die regeling is evenwel niet van toepassing als er voor de schijven in kwestie gelijktijdig sprake is van een vermindering van subsidiëring op basis van § 1. »
Art. 3.Artikel 28bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 28bis.Elke dienst ontvangt in 2006 aanvullend een éénmalige en bijzondere subsidie van 2.500 euro bedoeld voor de basisuitrusting en de verdere informatisering van de werking van de dienst in het kader van e-govemement. »
Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
Art. 5.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 30 juni 2006.
De minister-presidént van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, I. VERVOTTE