Etaamb.openjustice.be
Wet van 13 februari 1998
gepubliceerd op 19 februari 1998

Wet houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1998012088
pub.
19/02/1998
prom.
13/02/1998
ELI
eli/wet/1998/02/13/1998012088/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 FEBRUARI 1998. Wet houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling Artikel 1 Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Bevordering van de tewerkstelling Afdeling I. - Verbod tot het stellen van een maximumleeftijdsgrens

bij werving en selectie Art. 2 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° werkgever : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een oproep richt tot de arbeidsmarkt opdat kandidaten naar een openstaande arbeidsplaats zouden solliciteren;2° sollicitant : de natuurlijke persoon, die zijn kandidatuur stelt naar aanleiding van een oproep, bedoeld in 1°, met het doel voor de aangeboden arbeidsplaats te worden in dienst genomen;3° werving : het geheel van de activiteiten, uitgevoerd door of namens de werkgever, met betrekking tot het bekendmaken van een openstaande arbeidsplaats, met inbegrip van het vaststellen van de toegangsvoorwaarden;4° selectie : het geheel van de onderscheiden stappen, met inbegrip van de selectiecriteria, uitgevoerd door of namens de werkgever, met het oog op de indienstneming van personeel. Art. 3 § 1. Het is verboden bij werving van personeel een maximumleeftijdsgrens vast te stellen vanaf wanneer een sollicitant zijn kandidatuur niet meer mag stellen. § 2. Het is verboden om bij selectie van personeel een maximumleeftijdsgrens te hanteren vanaf wanneer een sollicitant niet meer in aanmerking komt voor de indienstneming. § 3. Zowel de uitdrukkelijke als de impliciete verwijzing naar een leeftijdsgrens, bedoeld bij §§ 1 en 2, valt onder dit verbod.

Art. 4 § 1. Het in artikel 3 bedoelde verbod is niet van toepassing wanneer voor de aanwerving van personeel een maximumleeftijdsgrens wordt opgelegd door een wettelijke bepaling. § 2. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de gevallen bepalen waarin melding kan worden gemaakt van de leeftijd in de toegangsvoorwaarden van een betrekking of een beroepsactiviteit waarvoor de leeftijd een doorslaggevende voorwaarde vormt wegens de aard of de uitvoeringsvoorwaarden ervan.

Art. 5 De werkgevers, de sollicitanten en de representatieve organisaties van werknemers, in de zin van artikel 14, § 1, tweede lid, 4°, a) en b), van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, beschikken over een vorderingsrecht met het oog op het beslechten van de geschillen in verband met de toepassing van deze afdeling en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 6 Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling en zijn uitvoeringsbesluiten.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Art. 7 Onverminderd het bepaalde in artikel 269 en in de artikelen 271 tot 274 van het Strafwetboek worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en met een geldboete van 26 tot 500 frank of met een van die straffen alleen : - de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die de bepalingen van artikel 3 van deze afdeling niet naleven; - al wie namens de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers de bepalingen van artikel 3 van deze afdeling niet naleeft; - al wie het krachtens deze afdeling georganiseerde toezicht verhindert.

Art. 8 Bij herhaling binnen één jaar na een vorige veroordeling, kan de straf op het dubbel van het maximum worden gebracht.

Art. 9 De werkgever is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld.

Art. 10 § 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze afdeling bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld Wetboek is toepasselijk op de in deze afdeling bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze afdeling bepaalde minimumbedragen.

Art. 11 De strafvordering wegens overtreding van de bepalingen van deze afdeling en de uitvoeringsbesluiten ervan verjaart door verloop van vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan. Afdeling II

Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd Art. 12 Artikel 10bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd door de wet van 30 maart 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 10bis.- § 1. In afwijking van artikel 10 kunnen opeenvolgende overeenkomsten voor een bepaalde tijd worden gesloten onder de voorwaarden bepaald bij § 2 en § 3 van dit artikel. § 2. Er kunnen maximum vier overeenkomsten voor een bepaalde tijd worden gesloten, waarvan de duur telkens niet minder dan drie maanden mag bedragen zonder dat de totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten twee jaar mag overschrijden. § 3. Met de voorafgaande toestemming van de door de Koning aangewezen ambtenaar kunnen er overeenkomsten voor een bepaalde tijd gesloten worden, waarvan de duur telkens niet minder dan zes maanden mag bedragen, zonder dat de totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten drie jaar mag overschrijden.

De Koning bepaalt welke procedure moet worden gevolgd om de toestemming te verkrijgen van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar. » Afdeling III. - Wijzigingen inzake de stage

en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces Art. 13 In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, gewijzigd bij de wet van 22 december 1995 en bij het koninklijk besluit van 27 januari 1997, wordt het woord « aanvraag » vervangen door de woorden « aanvang van de stage ».

Art. 14 Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 30 december 1988 en het koninklijk besluit van 3 april 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder administratie verstaan : 1° de Rijksdiensten die onder de wetgevende, de uitvoerende of de rechterlijke macht ressorteren, behoudens het personeel van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat;2° de diensten van de Gemeenschappen en de Gewesten, bedoeld in artikel 87 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;3° de provincies, de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de intercommunale verenigingen alsmede de verenigingen waartoe zij behoren en de overheidsinstellingen die van hen afhangen, met uitzondering van de intercommunale verenigingen met een commerciële en/of industriële activiteit;4° de instellingen van openbaar nut met inbegrip van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en met uitzondering van de openbare kredietinstellingen, bedoeld bij de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van artikel 2, § 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, en van de autonome overheidsbedrijven;5° de polders en wateringen;6° de door de bevoegde Gemeenschap gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en psychomedisch-sociale centra. § 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7, § 1, vierde lid, wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder onderneming de technische bedrijfseenheid, zoals dit begrip is omschreven in artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven alsmede in de uitvoeringsbesluiten van deze wet met inbegrip van de verenigingen zonder winstoogmerk zoals bepaald in de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, en de feitelijke verenigingen.

Voor de toepassing van dit besluit worden met ondernemingen gelijkgesteld, de in § 1, 3° bedoelde intercommunale verenigingen met een commerciële en/of industriële activiteit, de openbare kredietinstellingen en de autonome overheidsbedrijven bedoeld in § 1, 4°. ».

Art. 15 In artikel 3 van hetzelfde besluit, worden de woorden « de Staat » vervangen door de woorden « de bevoegde Gemeenschap ».

Art. 16 Artikel 4, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 24 december 1993, wordt opgeheven.

Art. 17 In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 22 januari 1985 en 22 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling, welke paragraaf 1 wordt : « § 1.De stagiairs in de administratie worden deeltijds tewerkgesteld, ofwel halftijds, ofwel 4/5-tijds. De 4/5-tijdse tewerkstelling moet verdeeld worden over volledige dagen.

De stagiairs die zijn in dienst genomen binnen de verbintenissen van een eerste-werkervaringscontract worden ofwel voltijds ofwel 4/5-tijds ofwel halftijds tewerkgesteld.

De stagiair die verbonden is met een halftijds eerste-werkervaringscontract en die op het ogenblik van de indienstneming : - gerechtigd is op wachtuitkeringen, heeft recht op een uitkering van 6 000 frank per maand ten laste van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening; - gerechtigd is op het bestaansminimum, heeft recht op een bedrag van 6 000 frank per maand ten laste van het bevoegde Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn.

De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit deze bedragen aanpassen. Hij bepaalt eveneens de nadere voorwaarden en regels tot toekenning ervan. »; 2° het tweede lid wordt § 2;3° in punt 2° van deze nieuwe § 2 worden tussen de woorden « 4 » en « tweede lid », de woorden « § 1 » ingevoegd. Art. 18 Artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985 en 30 december 1988, wordt opgeheven.

Art. 19 In artikel 7, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 22 januari 1985, 22 december 1989 en 22 december 1995 en bij de koninklijke besluiten van 24 december 1993 en 27 januari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden na de woorden « personeelsbestand van de onderneming » de woorden « berekend in voltijdse equivalenten » ingevoegd;2° punt 4° van het tweede lid wordt opgeheven. Art. 20 In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 22 januari 1985 en 22 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling, welke paragraaf 1 wordt : « § 1.De stagiairs in de ondernemingen zijn voltijds of deeltijds tewerkgesteld.

De stagiair die verbonden is met een halftijds eerste-werkervaringscontract en die op het ogenblik van de indienstneming : - gerechtigd is op wachtuitkeringen, heeft recht op een uitkering van 6 000 frank per maand ten laste van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening; - gerechtigd is op het bestaansminimum, heeft recht op een bedrag van 6 000 frank per maand ten laste van het bevoegde Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn.

De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit deze bedragen aanpassen. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden en regels tot toekenning ervan. »; 2° het tweede lid wordt § 2. Art. 21 In artikel 14, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit worden de woorden « het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen » vervangen door de woorden « het comité voor preventie en bescherming op het werk ».

Art. 22 In de artikelen 16, § 4, eerste lid, 18, 22, § 1, tweede lid, en 24 van hetzelfde besluit worden de woorden « de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening » vervangen door de woorden « de dienst of de instelling die op gewestelijk niveau belast is met de tewerkstelling ».

Art. 23 § 1. In artikel 17 van hetzelfde besluit wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd : « In de openbare sector loopt het voltijds of deeltijds eerste-werkervaringscontract over een periode van 6 maanden of 26 weken. Dit contract kan verlengd worden met één enkele periode van 6 maanden of 26 weken. » § 2. Paragraaf 1 van dit artikel heeft uitwerking met ingang van dezelfde datum van inwerkingtreding als het koninklijk besluit van 27 januari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit nr 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 26 juni 1997. Afdeling IV. - Opheffing van de mogelijkheid om een

arbeidsovereenkomst voor een ingroeibaan te sluiten Art. 24 Titel III van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van `s lands concurrentievermogen, gewijzigd en bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994, bestaande uit de artikelen 19 tot en met 22, wordt opgeheven. Afdeling V. - De tewerkstellingsakkoorden

Art. 25 Artikel 2, derde streepje van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt vervangen als volgt : « - niet schuldig bevonden zijn aan het doen of laten verrichten van arbeid in de periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1996 door een werknemer waarvoor geen bijdragen werden betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; ».

Art. 26 Artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers en de werknemers op wie de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van toepassing is en voor zover deze werkgevers in elk van de vier kwartalen van 1996 hebben tewerkgesteld andere dan werknemers die hoofdzakelijk prestaties verrichten voor de huishouding van de werkgever of diens gezin, en de personen bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

In de zin van dit artikel wordt verstaan onder personeel hebben tewerkgesteld, voor elk van de vier kwartalen van 1996 bij de RSZ ten minste één dag moeten aangegeven hebben zoals bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitzondering van de dagen gedekt door de vergoedingen bedoeld in artikel 19, § 2, 2°, a), b), d) en e) van dit besluit. » Art. 27 In artikel 8, § 3, van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen worden de woorden « op 30 juni van het jaar voorafgaand aan de aanvraag » vervangen door « op 30 juni 1996 ».

Art. 28 § 1. In artikel 6 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling worden de woorden « het gevolg is van transfers binnen ondernemingen die behoren tot dezelfde groep of dezelfde economische entiteit » vervangen door de woorden « het gevolg is van de opslorping of de fusie van één of meerdere werkgevers of van de overdracht van personeel die in hoofde van de overdragende werkgever aanleiding gaf tot een vermindering van het arbeidsvolume in vergelijking met het kwartaal dat aan de overdracht voorafgaat, ». § 2. Artikel 6, tweede lid van dezelfde wet wordt ingetrokken.

Art. 29 § 1. In artikel 35 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen worden de woorden « het gevolg is van transfers binnen ondernemingen die behoren tot dezelfde groep of dezelfde economische entiteit » vervangen door de woorden « het gevolg is van de opslorping of de fusie van één of meerdere werkgevers of van de overdracht van personeel die in hoofde van de overdragende werkgever aanleiding gaf tot een vermindering van het arbeidsvolume in vergelijking met het kwartaal dat aan de overdracht voorafgaat, ». § 2. Artikel 35, tweede lid, van dezelfde wet wordt ingetrokken.

Art. 30 § 1. Artikel 28, § 1, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995. § 2. Artikel 29, § 1, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Art. 31 In artikel 2, § 1, van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd : « Het voordeel van de vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in het eerste lid moet uiterlijk op 30 juni 1998 aangevraagd worden bij de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen. » Art. 32 Artikel 30, § 3, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt aangevuld met het volgende lid : « Het voordeel van de vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in § 1 moet uiterlijk op 30 juni 1999 worden aangevraagd bij de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen. » Afdeling VI

Bescherming tegen ontslag bij loopbaanonderbreking Art. 33 In artikel 101, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, vervangen bij de wet van 22 december 1995, worden het tweede en het derde streepje vervangen door het volgende streepje : « - de dag van de aanvraag in geval van toepassing van de artikelen 100bis en 105, § 1, evenals in alle gevallen waarbij de werknemer een recht op loopbaanonderbreking kan inroepen; ». Afdeling VII

Recht op loopbaanonderbreking voor de personeelsleden van de provincies en de gemeenten Art. 34 § 1. In artikel 99 van de voornoemde herstelwet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 424 van 1 augustus 1986 en bij de wetten van 21 december 1994 en 22 december 1995, wordt het zesde lid vervangen als volgt : « Onverminderd de hiernavolgende leden worden de provincies, de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, evenals de openbare inrichtingen en de publiekrechtelijke verenigingen die ervan afhangen, gemachtigd op hun personeel anders dan bedoeld in het vijfde lid, de regeling inzake loopbaanonderbreking toe te passen die is vastgesteld met toepassing van de artikelen 100, 100bis, 102 en 102bis van deze wet. » § 2. Artikel 99 van de voornoemde herstelwet wordt aangevuld met de volgende leden : « De statutaire en contractuele personeelsleden van de provincies en de gemeenten hebben recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan voor zover zij voldoen aan de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld met toepassing van artikel 100, derde lid.

De personeelsleden bedoeld in het vorig lid hebben eveneens recht op een vermindering van hun voltijdse arbeidsprestaties met één vijfde of de helft voor zover zij voldoen aan de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld met toepassing van artikel 102, § 1, tweede lid.

Zijn uitgesloten van het voordeel van het zevende en achtste lid : 1° de provinciegriffier, de gemeentesecretaris en zijn adjunct, de ontvanger en de door de bevoegde provinciale of gemeentelijke overheid bepaalde leidinggevende functies;2° de brandweerman-ambulancier en de aangestelde van de 100-centrales vermeld in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten en coördinatie van de hulpverlening in geval van brand en in artikel 5 van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 6 mei 1971 tot vaststelling van de modellen van gemeentelijke reglementen betreffende de organisatie van de gemeentelijke brandweerdiensten. De bevoegde provincieoverheid of gemeentelijke overheid kan andere ambten bepalen waarvan de titularissen uitgesloten zijn van het voordeel van het zevende en achtste lid om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de dienst.

De bevoegde provincieoverheid of gemeentelijke overheid kan evenwel in de gevallen waarin de goede werking van de dienst hierdoor niet wordt verstoord, de titularissen van de in het negende en tiende lid bedoelde ambten die erom verzoeken, toestaan aanspraak te maken op de toepassing van de bepalingen van het zevende en achtste lid.

Alle periodes van afwezigheid van het provincie- of gemeentepersoneel met toepassing van deze afdeling worden in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteiten die in het statuut of het reglement voorzien zijn. Tijdens die periodes van afwezigheid kan het personeelslid zijn of haar aanspraken op bevordering doen gelden. » Afdeling VIII. - Activering van de werkloosheidsuitkeringen

Art. 35 In artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt een § 1bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 1bis. De uitkering bedoeld in § 1, derde lid, m, wordt geacht een uitkering te zijn inzake werkloosheidsverzekering. Voor wat betreft de fiscale en sociale wetgeving, met uitzondering van de gevallen die de Koning bepaalt in de wetgeving betreffende de werkloosheidsverzekering, wordt deze uitkering nochtans als loon beschouwd.

De werkgever die de in § 1, derde lid, m, bedoelde werknemers tewerkstelt en de voorwaarden vastgesteld door de Koning niet naleeft is gehouden aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een forfaitaire schadevergoeding te betalen waarvan het bedrag, de nadere voorwaarden en regelen door de Koning worden bepaald, bij een in Ministerraad overlegd besluit.

In afwijking van artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers mag de uitkering bedoeld in het eerste lid in mindering worden gebracht op het loon van de werknemer. Deze aftrek geschiedt dadelijk na de inhoudingen toegelaten krachtens artikel 23, eerste lid, 1°, van dezelfde wet en telt niet mee voor de grens van een vijfde voorzien in artikel 23, tweede lid.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, voor de werknemers tewerkgesteld met genot van de uitkering bedoeld in § 1, derde lid, m : 1° afwijkingen voorzien aan de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten inzake het naleven van de regels betreffende de verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werknemer wanneer hij aangeworven wordt in het kader van een andere arbeidsovereenkomst of benoemd wordt in een administratie;2° afwijkingen voorzien op de bepalingen inzake het bepalen van het bedrag van het loon, zonder evenwel af te wijken van de bedragen van de gewaarborgde gemiddelde minimum maandinkomens vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit;3° een tijdelijke, gehele of gedeeltelijke vrijstelling voorzien van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 38, §§ 3 en 3bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, §§ 3 en 3bis van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden;4° afwijken van de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 1971 houdende aanpassing en coördinatie van de wetsbepalingen betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers rekening houdend met de rechten die de werknemer behoudt in het stelsel van werkloosheidsverzekering.» Art. 36 Artikel 7, § 1, eerste lid, k, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, opgeheven bij het koninklijk besluit nr 28 van 14 maart 1984, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « k) de uitbetaling verzekeren van de onderbrekingstoelage bedoeld in artikel 3, § 3bis, van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, met behulp van de Divisie Begroting van de Generale Staf bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 19 december 1989 houdende organisatie van de Generale Staf. » Afdeling IX. - Plan Plus Een, Plan Plus Twee en Plan Plus Drie

Art. 37 Artikel 117, § 1, van de programmawet van 30 december 1988, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De vereiste van de netto-aangroei van het personeelsbestand bedoeld in de artikelen 115 en 116 wordt geacht gerealiseerd te zijn voor de eerste werknemer die in dienst genomen wordt, wanneer de werkgever : 1° ofwel nooit onderworpen is geweest aan voornoemde wet van 27 juni 1969 wegens tewerkstelling van werknemers andere dan dienstboden, leerlingen of gelegenheidsarbeiders bedoeld in artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;2° ofwel sedert ten minste twaalf ononderbroken kalendermaanden die de datum van de indienstneming voorafgaan niet meer aan de voornoemde wet van 27 juni 1969 onderworpen is wegens de tewerkstelling van werknemers andere dan dienstboden, leerlingen, stagiairs in het kader van de vorming tot ondernemingshoofd of gelegenheidsarbeiders bedoeld in artikel 8bis van het voornoemd koninklijk besluit van 28 november 1969.» Art. 38 Artikel 13 van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 13.- Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2001. » Art. 39 Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3. Door Ons wordt bepaald wat dient te worden verstaan onder tweede en derde nieuw in dienst genomen werknemer. » Afdeling X. - Cumul verminderingen

« lage lonen, bedrijfsplannen en sociale maribel » Art. 40 In artikel 51 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van `s lands concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 30 maart 1994, gewijzigd bij de wet van 22 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Binnen de grenzen en volgens de nadere regels die door Ons worden bepaald, kunnen de werkgevers die de voordelen van de bepalingen van Titel VII van dit besluit genieten, voor dezelfde werknemer het voordeel genieten van Titel IV van dit besluit, en van de koninklijke besluiten tot uitvoering van artikel 35 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.»; 2° het derde lid wordt opgeheven. Afdeling XI. - Wijziging van de wet van 29 juni 1981

houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers Art. 41 Artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 30 december 1988 en gewijzigd bij de wetten van 26 juli 1996 en 6 december 1996 en bij het koninklijk besluit van 17 april 1997, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning bepaalt, wat de non-profit sector betreft, de voorwaarden en nadere regelen waaronder het bedrag van de vermindering bedoeld in het vorige lid aan een sectoraal fonds kan worden gestort en toegewezen. » Afdeling XII. - Oprichting van een Bureau

voor de bevordering van de werkgelegenheid Art. 42 § 1. De Begeleidingscel Arbeidsherverdelende maatregelen en Bedrijfsplannen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid wordt uitgebreid tot een Bureau voor de bevordering van de werkgelegenheid en wordt belast met de adviesverlening over de maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid en de herverdeling van de arbeid en over alle andere aspecten met betrekking tot de organisatie en implementatie van dergelijke systemen in de ondernemingen.

Hiertoe bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de modaliteiten voor de werking en de voorwaarden waaronder het Bureau de taken die haar door of krachtens de wet zijn toevertrouwd, uitvoert. § 2. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de functies en opdrachten van het Bureau uitbreiden, wijzigen of preciseren. Daartoe bepaalt Hij de voorwaarden en modaliteiten volgens dewelke de administraties en andere instellingen hun medewerking verlenen aan het Bureau. Afdeling XIII. - Maatregelen met betrekking

tot de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering Art. 43 Artikel 11, tweede lid, van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt vervangen door de volgende bepaling : « Dit besluit houdt op van kracht te zijn op 31 december 1998, met uitzondering van artikel 9 dat van kracht blijft tot 31 december 2000. » Art. 44 Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 21 maart 1997 houdende de uitvoering van artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen worden de woorden « de eerste 4 kwartalen na erkenning » in de eerste gedachtenstreep vervangen door de woorden « de eerste 8 kwartalen na erkenning » en worden de woorden « in het vijfde tot het achtste kwartaal na erkenning » in de tweede gedachtenstreep vervangen door de woorden « in het negende tot het zestiende kwartaal na erkenning ».

Art. 45 In artikel 4, § 1, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden « gedurende vier opeenvolgende kwartalen van een voorlopige bijdragevermindering van 14 000 frank per kwartaal en gedurende de vier daaropvolgende kwartalen van een voorlopige bijdragevermindering van 7 000 frank per kwartaal » vervangen door de woorden « gedurende acht opeenvolgende kwartalen van een voorlopige bijdragevermindering van 14 000 frank per kwartaal en gedurende acht daaropvolgende kwartalen van een voorlopige bijdragevermindering van 7 000 frank per kwartaal ». HOOFDSTUK III. - Openstellen van bepaalde tewerkstellingsprogramma's voor bijstandsgerechtigden Afdeling I. - Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen

Art. 46 Artikel 8, § 3, eerste lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. De activiteiten verricht in het kader van het plaatselijke werkgelegenheidsagentschap mogen slechts uitgeoefend worden door : - hetzij langdurig uitkeringsgerechtigde volledig werklozen; - hetzij volledig werklozen die ingeschreven zijn als werkzoekenden en het bestaansminimum genieten; - hetzij volledig werklozen die inschreven zijn als werkzoekenden, ingeschreven zijn in het bevolkingsregister en recht hebben op sociale bijstand, doch die ingevolge hun nationaliteit geen recht hebben op het bestaansminimum. » Afdeling II. - Indienstneming van dienstboden

Art. 47 Artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit nr 483 van 22 december 1986 tot vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgevers bij de indienstneming van dienstboden, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. De in § 1 bedoelde werknemer moet, sedert ten minste 6 maanden : - hetzij uitkeringsgerechtigd volledig werkloze zijn; - hetzij het voordeel genieten van een beslissing tot toekenning van het bestaansminimum; - hetzij ingeschreven zijn in het bevolkingsregister en recht hebben op sociale bijstand, doch ingevolge zijn nationaliteit geen recht hebben op het bestaansminimum. » Afdeling III. - Plan Plus Eén

Art. 48 Artikel 118, § 1, 4°, van de programmawet van 30 december 1988 wordt aangevuld als volgt : « of zonder onderbreking sinds minstens zes maanden recht heeft op sociale bijstand wanneer het gaat om een persoon ingeschreven in het bevolkingsregister, die geen recht heeft op het bestaansminimum ingevolge zijn nationaliteit ». Afdeling IV. - Plan Plus Twee, Plan Plus Drie

Art. 49 Artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt aangevuld als volgt : « 12° een werkzoekende die op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven is in het bevolkingsregister en zonder onderbreking sinds tenminste zes maanden recht heeft op sociale bijstand, doch die ingevolge zijn nationaliteit geen recht heeft op het bestaansminimum. » HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen in de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk Afdeling I. - Wijzigingen van de wetten op de mijnen,

groeven en graverijen, gecoördineerd op 15 september 1919 Art. 50 In artikel 76 van de wetten op de mijnen, groeven en graverijen, gecoördineerd op 15 september 1919, gewijzigd bij de wet van 19 augustus 1948 en het besluit van de Regent van 23 augustus 1948, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « en de gezondheid » geschrapt;2° in het derde lid worden de woorden « de Hogere Raad voor Hygiëne, voor diegenen die de bepalingen zullen regelen welke moeten genomen worden ten einde de gezondheid der arbeiders te vrijwaren » opgeheven. Afdeling II. - Wijzigingen van de wet van 4 augustus 1996

betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk Art. 51 § 1. Artikel 3, § 2, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk wordt aangevuld met het volgende lid : « Worden eveneens beschouwd als representatieve werkgeversorganisaties de organisaties die de niet-commerciële sector vertegenwoordigen tot wie de samenstelling van de Nationale Arbeidsraad werd uitgebreid krachtens artikel 2, § 2, derde lid van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad. » § 2. In artikel 44 van dezelfde wet wordt tussen het derde en het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « De meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties zijn in de Hoge Raad vertegenwoordigd op dezelfde wijze als in de Nationale Arbeidsraad. » Art. 52 Artikel 38 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 38.§ 1. De Koning kan de voorwaarden en de nadere regelen bepalen volgens welke een werkgever of een groep van werkgevers toegestaan kan worden een gemeenschappelijke Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk op te richten. § 2. De Koning kan een werkgever of een groep van werkgevers machtigen een gemeenschappelijke Dienst op te richten. In voorkomend geval bepaalt Hij de bevoegdheid, de samenstelling en de werkwijze ervan. » Art. 53 Artikel 57 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 57.- De preventie-adviseur mag noch werkgevers-, noch personeelsafgevaardigde zijn. » Art. 54 In artikel 101 van dezelfde wet worden de woorden « dertiende maand » vervangen door de woorden « negentiende maand ».

Art. 55 In de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers wordt een artikel 39bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 39bis.De gebruiker, zijn lasthebbers of aangestelden die zich schuldig maken aan een overtreding van de in artikel 19 bedoelde bepalingen worden gestraft met dezelfde strafsancties als deze die zijn bepaald in de wetten krachtens welke deze bepalingen zijn vastgelegd. » HOOFDSTUK V. - Sanctie bij niet-naleving van de maatregelen met betrekking tot de loonmatiging Art. 56 In artikel 9 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de tewerkstelling en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid van § 1 wordt vervangen als volgt : « De door de Koning aangewezen ambtenaren oefenen toezicht uit op de naleving van de verplichting bedoeld in het eerste lid. De vaststelling van het niet-naleven van de verplichting bedoeld in het eerste lid gebeurt door middel van een proces-verbaal dat bewijskracht heeft tot het tegendeel bewezen is op voorwaarde dat een afschrift daarvan aan de werkgever wordt medegedeeld binnen een termijn van veertien dagen die een aanvang neemt de dag na het onderzoek bij de werkgever.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig het bepaalde in het vorig lid en overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Ten aanzien van de werkgever die de verplichting bedoeld in het eerste lid niet naleeft, kan een administratieve geldboete van 10 000 tot 200 000 frank worden opgelegd.

De door de Koning aangewezen ambtenaar beslist, nadat de werkgever de mogelijkheid geboden werd zijn verweermiddelen naar voren te brengen, of wegens de niet-naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichting een administratieve geldboete moet worden opgelegd.

Die geldboete wordt opgelegd onder dezelfde voorwaarden en mits naleving van dezelfde regels als deze bedoeld in de artikelen 2, 3, 6, 8 en 9 tot en met 13 van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten. »; 2° in § 2 wordt het woord « onderneming » vervangen door het woord « werkgever ». HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen Afdeling I. - Wijziging van de wet van 16 mei 1938 tot regeling van de

arbeidsduur in de diamantnijverheid Art. 57 Artikel 1 van de wet van 16 mei 1938 tot regeling van de arbeidsduur in de diamantnijverheid wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 1.§ 1. In de diamantnijverheid mag de arbeidsduur van de werknemer 8 uren per dag en 40 uren per week niet overschrijden.

Het normale uurrooster wordt vastgesteld tussen 8 uur en 16 uur 30.

De grens van 40 uren per week kan verminderd worden bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

Er mag enkel gewerkt worden op de eerste vijf dagen van de week. § 2. Een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités of het arbeidsreglement, kan de overschrijding van de bij § 1 vastgestelde grenzen van de arbeidsduur toestaan. Deze afwijking is mogelijk onder volgende voorwaarden : - de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur op jaarbasis mag 40 uren per week, of de overeenkomstig § 1 vastgestelde lagere grens, niet overschrijden; - het aantal uren boven de dagelijkse grens van de arbeidsduur, vastgesteld in § 1, mag niet meer bedragen dan twee uren, zonder dat de dagelijkse arbeidsduur 9 uren mag overschrijden; - het aantal uren boven de wekelijkse grens van de arbeidsduur, vastgesteld in § 1, mag niet meer bedragen dan vijf uren, zonder dat de wekelijkse arbeidsduur vijfenveertig uren mag overschrijden; - de invoering van dergelijke regeling moet ter kennis worden gebracht van de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in het betrokken paritair comité.

De Koning kan de nadere regelen en voorwaarden bepalen met betrekking tot de in het vorige lid bedoelde afwijking. § 3. Door een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig de voornoemde wet van 5 december 1968, kunnen de grenzen en het uurrooster, zoals bepaald in § 1, worden overschreden.

Deze grenzen mogen evenwel 10 uren per dag en 49 uren per week niet overschrijden en de grens van 40 uren per week, of de overeenkomstig § 1 vastgestelde lagere grens, moet gemiddeld over een periode van maximum één jaar worden gerespecteerd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 26bis van de arbeidswet van 16 maart 1971. § 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder werknemer, de persoon die tegen loon arbeidsprestaties verricht onder het gezag van een ander persoon. Wordt gelijkgesteld met een werknemer de persoon die arbeidsprestaties verricht, zonder onderworpen te zijn aan het gezag van een ander persoon, behoudens indien deze persoon zelf een werknemer tewerkstelt. » Afdeling II. - Actualisering van sommige bepalingen

van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers Art. 58 Artikel 23, eerste lid, 3°, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, vervangen bij de wet van 21 november 1969, wordt vervangen als volgt : « 3° de vergoedingen en schadeloosstellingen, verschuldigd ter uitvoering van artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en van artikel 24 van de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen; ».

Art. 59 In artikel 36 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de wet van 26 januari 1951 betreffende de vereenvoudiging van de documenten waarvan het bijhouden door de sociale wetgeving opgelegd is » vervangen door de woorden « het koninklijk besluit nr 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten »;2° in het tweede lid worden de woorden « de voormelde wet van 26 januari 1951 » vervangen door de woorden « het voormelde koninklijk besluit nr 5 van 23 oktober 1978 ». Art. 60 In artikel 42, 1°, van dezelfde wet, gewijzigd door de koninklijke besluiten nr. 5 van 23 oktober 1978 en nr. 225 van 7 december 1983 en de wet van 22 december 1989, worden de woorden « of van de besluiten ter uitvoering van de artikelen 6, § 4 en 15, vierde lid, » vervangen door de woorden « of van de besluiten ter uitvoering van de artikelen 6, § 4, 9quater en 15, vierde lid, ». Afdeling III. - Gerechtelijke procedure

Art. 61 Artikel 7, § 11, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, toegevoegd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt gewijzigd als volgt : 1° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De beslissingen genomen over rechten ontstaan uit de werkloosheidsregeling moeten op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving, of, bij gebrek aan kennisgeving, binnen de drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop de betrokkene er kennis van gehad heeft, aan de bevoegde arbeidsrechtbank voorgelegd worden. Bij het ontbreken van erkenning van een recht moet het beroep tot erkenning van het recht worden voorgelegd binnen de drie maanden na de vaststelling van het in gebreke blijven.

De vordering ingeleid voor de arbeidsrechtbank werkt niet schorsend. »; 2° een als volgt gesteld vierde lid wordt toegevoegd : « In de zaken waarvoor een medische deskundige is aangesteld, worden de voorschotten, de erelonen en de kosten van deze deskundige, die voorkomen in de staat die hij opstelt in overeenstemming met de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, aangegeven, met toepassing van het tarief bepaald door de Koning.» HOOFDSTUK VII. - Collectief ontslag Art. 62 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° werknemers : de personen die krachtens een arbeidsovereenkomst beheerst door de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of een leerovereenkomst arbeidsprestaties leveren onder het gezag van een andere persoon;2° werkgevers : de personen die de werknemers bedoeld in 1° tewerkstellen, voor zover zij bedoeld zijn door de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;3° onderneming : de technische bedrijfseenheid bedoeld in artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven;elke afdeling van de onderneming wordt met deze gelijkgesteld; 4° ontslag : elke eenzijdige verbreking door de werkgever van de arbeidsovereenkomst of de leerovereenkomst die geen betrekking heeft op de persoon van de werknemer;5° collectief ontslag : elk ontslag, om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemers, dat in de loop van een periode van 60 dagen een aantal werknemers treft dat : - ten minste 10 bedraagt in de ondernemingen waar gemiddeld meer dan 20 en minder dan 100 werknemers zijn tewerkgesteld, tijdens het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat; - ten minste 10 % van het aantal werknemers bedraagt in de ondernemingen waar tijdens het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, gemiddeld ten minste 100 en minder dan 300 werknemers zijn tewerkgesteld; - ten minste 30 bedraagt in de ondernemingen waar tijdens het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, gemiddeld ten minste 300 werknemers zijn tewerkgesteld.

Art. 63 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ondernemingen die gemiddeld meer dan 20 werknemers tewerkgesteld hebben in de loop van het kalenderjaar dat het collectief ontslag voorafgaat.

De nadere regelen inzake de berekening van de tijdens een kalenderjaar tewerkgestelde werknemers worden voor de toepassing van dit artikel en artikel 62, 5° vastgesteld door de Koning.

Art. 64 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ontslagen die plaatsgrijpen : 1° in de periode van 60 dagen bedoeld in artikel 62, 5°;2° in de periode van 60 dagen volgend op de periode bedoeld in 1° wanneer er geen sluiting van de onderneming beoogd wordt;3° in de periode die aanvangt bij het einde van de periode bedoeld in 1° en die eindigt bij de sluiting van de onderneming in de zin van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen. Art. 65 Vallen niet onder het toepassingsgebied van de bepalingen van dit hoofdstuk, het collectief ontslag dat plaatsgrijpt in het kader van een procedure van faillissement of van gerechtelijk akkoord door boedelafstand.

Art. 66 § 1. De werkgever die wil overgaan tot een collectief ontslag, dient de informatie- en raadplegingsprocedure inzake collectief ontslag, zoals voorgeschreven door een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, na te leven.

De werkgever dient daarbij te voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° hij moet aan de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, aan de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis ervan, aan de werknemers, een schriftelijk verslag voorleggen waarin hij zijn voornemen te kennen geeft om over te gaan tot een collectief ontslag;2° hij moet het bewijs kunnen leveren dat hij omtrent het voornemen om over te gaan tot een collectief ontslag met de ondernemingsraad heeft vergaderd of, bij ontstentenis ervan, dat hij met de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis ervan, met de werknemers heeft vergaderd;3° hij moet de leden die het personeel vertegenwoordigen in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, de leden van de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis ervan, de werknemers, de mogelijkheid bieden om vragen te stellen in verband met het voorgenomen collectief ontslag en om in dat verband argumenten te formuleren of tegenvoorstellen te doen;4° hij moet de in 3° bedoelde vragen, argumenten en tegenvoorstellen hebben onderzocht en beantwoord. De werkgever moet het bewijs leveren dat hij heeft voldaan aan de in het vorige lid bedoelde voorwaarden. § 2. De werkgever dient aan de door de Koning aangewezen ambtenaar kennis te geven van zijn voornemen over te gaan tot een collectief ontslag. In deze kennisgeving moet worden bevestigd dat de voorwaarden bedoeld in § 1, tweede lid, werden vervuld.

Een afschrift van de kennisgeving wordt op de dag van de verzending aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaar meegedeeld, aan de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, aan de vakbondsafvaardiging, en wordt aangeplakt in de onderneming. Er wordt bovendien, op de dag van de aanplakking, bij een ter post aangetekende brief een afschrift gezonden aan de werknemers die het voorwerp zijn van het collectief ontslag en van wie de arbeidsovereenkomst reeds een einde heeft genomen op de dag van de aanplakking.

Art. 67 De ontslagen werknemer kan de naleving van de informatie- en raadplegingsprocedure enkel betwisten op grond dat de werkgever de voorwaarden, bedoeld in artikel 66, § 1, tweede lid niet heeft nageleefd.

De ontslagen werknemer kan de naleving van de informatie- en raadplegingsprocedure niet meer betwisten indien de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, de leden van de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis ervan, de werknemers welke dienden geïnformeerd en geraadpleegd te worden, aan de werkgever geen bezwaren hebben bekendgemaakt betreffende de naleving van één of meer van de voorwaarden, bedoeld in artikel 66, § 1, tweede lid, binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de dag van de aanplakking bedoeld in artikel 66, § 2, tweede lid.

De ontslagen werknemer moet binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de dag van zijn ontslag of vanaf de dag waarop de ontslagen het karakter van een collectief ontslag hebben gekregen, bij een ter post aangetekende brief aan de werkgever laten weten dat hij de naleving van de informatie- en raadplegingsprocedure betwist.

Art. 68 § 1. Indien voor de ontslagen werknemer die de naleving van de informatie- en raadplegingsprocedure betwist, een opzeggingtermijn loopt of nog moet beginnen lopen, wordt, voor zover de betwisting gegrond is, die opzeggingstermijn geschorst vanaf de derde werkdag na de verzending van de ter post aangetekende brief bedoeld in artikel 67, derde lid.

De in het vorige lid bedoelde schorsing neemt een einde 60 dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 66, § 2, eerste lid. § 2. Tijdens de schorsing van de opzeggingstermijn bedoeld in § 1 heeft de werknemer, vanaf het ogenblik dat deze opzeggingstermijn zonder de schorsing zou afgelopen zijn, het recht de arbeidsovereenkomst te beëindigen zonder opzegging of vergoeding.

Art. 69 § 1. Indien de arbeidsovereenkomst van de ontslagen werknemer, die de naleving van de informatie- en raadplegingsprocedures betwist, beëindigd werd, moet deze werknemer in de ter post aangetekende brief bedoeld in artikel 67, derde lid, tevens een reïntegratie in zijn betrekking vragen. § 2. Indien de betwisting van de informatie- en raadplegingsprocedure gegrond is, moet de werkgever de ontslagen werknemer reïntegreren binnen een termijn van 30 dagen volgend op de derde werkdag na de verzending van de ter post aangetekende brief bedoeld in artikel 67, derde lid. De werkgever is bovendien ertoe gehouden hem het gederfde loon uit te betalen vanaf de dag van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. § 3. Indien de werkgever niet binnen de termijn bedoeld in § 2, tot de reïntegratie van de ontslagen werknemer overgaat, is hij ertoe gehouden hem, onverminderd de vergoedingen die zijn verschuldigd bij ontslag, het lopend loon uit te betalen, in de zin van artikel 39 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gedurende een periode welke aanvangt op de dag van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en welke eindigt 60 dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 66, § 2, tweede lid. Indien de overeenkomst werd gesloten voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk, eindigt deze periode uiterlijk op de dag van de beëindiging van die overeenkomst. § 4. Indien de werkgever tijdens de periode van schorsing van de opzeggingstermijn, bedoeld in artikel 68, § 1, onmiddellijk een einde maakt aan de arbeidsovereenkomst, zijn de §§ 2 en 3 van dit artikel eveneens van toepassing.

Art. 70 § 1. Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning de terugbetaling van de door de federale regering aan de werkgevers toegekende overheidssteun opleggen, wanneer deze werkgevers overgaan tot collectief ontslag in de zin van artikel 62, 5°, zonder de voorwaarden opgelegd bij artikel 66, § 1, tweede lid, te eerbiedigen.

De Koning bepaalt de periode waarop deze terugbetalingen slaan. Zij kunnen maximaal slaan op de steun die betrekking heeft op de vijf kalenderjaren die voorafgaan aan het jaar waarin de periode van zestig dagen bedoeld in artikel 62, 5°, begonnen is.

De Koning bepaalt wat moet worden verstaan onder overheidssteun toegekend door de federale regering. Hij bepaalt eveneens de nadere regels van de terugbetaling. § 2. Alvorens de Hem bij § 1 toegekende bevoegdheden uit te oefenen, wint de Koning het advies in van de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK VIII. - Reglementering van het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers Art. 71 In artikel 31, § 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers worden de woorden « behalve voor bepaalde bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit aangewezen verenigingen zonder winstgevend doel » geschrapt.

Art. 72 In artikel 32 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door het volgende lid : « In afwijking van artikel 31 kan een werkgever, naast zijn gewone activiteit(en), zijn vaste werknemers voor een beperkte tijd ter beschikking stellen van een gebruiker als hij vooraf de toestemming van de door de Koning aangewezen ambtenaar heeft verkregen.»; 2° § 1, vierde lid, wordt vervangen door het volgende lid : « De beperkte duur van de terbeschikkingstelling van werknemers is niet vereist wanneer het mindervalide werknemers betreft die zijn tewerkgesteld door een beschermde werkplaats die erkend is op grond van de reglementering betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden.»; 3° in § 4, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « De verplichtingen bedoeld bij artikel 19, eerste en tweede lid, zijn eveneens van toepassing in geval van de terbeschikkingstelling van een werknemer ten behoeve van een gebruiker.» HOOFDSTUK IX Bepalingen tot wijziging van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid Art. 73 In de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid wordt een artikel 13bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 13bis.De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de maatregelen inzake controle op de fondsen voor bestaanszekerheid bepalen alsmede de sancties in geval van niet-naleving van deze controlemaatregelen. » HOOFDSTUK X. - Wijzigingen in het sociaal handhavingsrecht Afdeling I

Wijzigingen van sommige sociale strafbepalingen Art. 74 In artikel 7, § 4, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, worden de woorden « op de werkgevers en op hun aangestelden » vervangen door de woorden « op de werkgevers, hun aangestelden of lasthebbers ». Afdeling II. - Wijziging van sommige bepalingen

betreffende de administratieve geldboeten Art. 75 Artikel 1 van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, gewijzigd bij de wetten van 8 juni 1972, 10 april 1973, 4 januari 1974, 22 juli 1974, 23 januari 1975, 22 juli 1976, 4 augustus 1978, het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 en de wetten van 2 juli 1981, 22 januari 1985, 24 juli 1987, 30 december 1988, 22 december 1989, 20 juli 1991, 26 juni 1992, 5 augustus 1992, 1 juni 1993, 23 maart 1994, 30 maart 1994 en 4 augustus 1996, wordt aangevuld als volgt : « 37° a) de werkgever die de bepalingen van artikel 3 van afdeling I van hoofdstuk II van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling niet naleeft; b) al wie namens de werkgever de bepalingen van voormeld artikel 3 niet naleeft;c) al wie het krachtens deze afdeling georganiseerde toezicht verhindert.» Art. 76 Een artikel 1ter, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Artikel 1ter.De ambtenaar bedoeld bij artikel 4 kan, wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, een administratieve geldboete onder de in de artikelen 1 en 1bis vermelde minimumbedragen opleggen zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het minimum van de bij voormelde artikelen bepaalde bedragen of, wanneer het de bij artikel 1bis, 1°, a, bedoelde overtredingen betreft, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 80 % van het minimum van het bij dit artikel bepaald bedrag.

In geval van beroep tegen de beslissing van de bevoegde ambtenaar kunnen de arbeidsgerechten, wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, het bedrag van een opgelegde administratieve geldboete onder de in de artikelen 1 en 1bis vermelde minimumbedragen verminderen, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het minimum van de bij voormelde artikelen bepaalde bedragen of, wanneer het de bij artikel 1bis, 1°, a, bedoelde overtredingen betreft, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 80 % van het minimum van het bij dit artikel bepaald bedrag. » Art. 77 Artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 maart 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De inbreuken op de wetten of de besluiten als bedoeld in de artikelen 1 of 1bis, behalve de in § 2 bedoelde inbreuk, worden vervolgd bij wege van administratieve geldboete, tenzij het openbaar ministerie oordeelt dat, de ernst van de inbreuken in acht genomen, strafvervolging moet ingesteld worden. § 2. Een inbreuk als bedoeld in artikel 1bis, 1°, a, wordt strafrechtelijk vervolgd, tenzij het openbaar ministerie oordeelt dat, de ernst van de inbreuken in acht genomen, er geen strafvervolging moet ingesteld worden. § 3. Strafvervolging sluit administratieve geldboete uit, ook wanneer de vervolging tot vrijspraak heeft geleid. » Art. 78 In artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 maart 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Art.7. § 1. In het bij artikel 5, § 1, bedoelde geval beschikt het openbaar ministerie over een termijn van twee maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal om van zijn beslissing omtrent het al dan niet instellen van strafvervolging kennis te geven aan de door de Koning aangewezen ambtenaar. § 2. In het bij artikel 5, § 2, bedoelde geval beschikt het openbaar ministerie over een termijn van zes maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal om van zijn beslissing omtrent het al dan niet instellen van strafvervolging kennis te geven aan de door de Koning aangewezen ambtenaar. »; 2° het huidig tweede lid zal de paragraaf 3 vormen;3° het huidig derde tot vijfde lid zal paragraaf 4 vormen. Afdeling III. - Wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat de

minnelijke schikking betreft Art. 79 Artikel 216bis, § 1, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewijzigd bij de wetten van 1 juni 1993 en 23 maart 1994, wordt aangevuld als volgt : « Voor de in de tweede zin van dit lid bepaalde misdrijven mag de in het eerste lid bedoelde geldsom niet minder bedragen dan 40 % van het minimum van de voormelde administratieve geldboeten of, wanneer het de misdrijven betreft bedoeld in artikel 27, 1° van het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit, niet minder dan 80 % van het minimum van de voormelde administratieve geldboete. » Afdeling IV

Invoering van een bijzonder toepassingsstelsel van verzachtende omstandigheden in het sociaal strafrecht Onderafdeling 1. - Wijziging van de wet van 23 september 1931 op de aanwerving van het personeel der zeevisserij Art. 80 Artikel 3, § 6, laatste lid, van de wet van 23 september 1931 op de aanwerving van het personeel der zeevisserij, gewijzigd bij de wet van 20 november 1974, wordt vervangen door het volgende lid : « Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze paragraaf bepaalde misdrijven. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze paragraaf bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze paragraaf bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 2. - Wijziging van de wet van 22 december 1936 tot instelling van het regime der vier ploegen in de automatische vensterglasblazerijen Art. 81 Artikel 14 van de wet van 22 december 1936 tot instelling van het regime der vier ploegen in de automatische vensterglasblazerijen, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1964, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 14.- § 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 3. - Wijziging van de wet van 16 mei 1938 tot regeling van de arbeidsduur in de diamantnijverheid Art. 82 Artikel 11 van de wet van 16 mei 1938 tot regeling van de arbeidsduur in de diamantnijverheid, gewijzigd bij de besluitwet van 7 november 1946, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 11.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 4. - Wijziging van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders Art. 83 Artikel 7, § 4, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1951, wordt aangevuld met het volgende lid : « Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de in uitvoering van deze paragraaf bepaalde misdrijven. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in uitvoering van deze paragraaf bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de in uitvoering van deze paragraaf bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 5. - Wijziging van de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd Art. 84 In artikel 7bis van de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd, ingevoegd bij de wet van 10 juni 1963, worden de woorden « de artikelen 16 tot 22 van de besluitwet van 9 juni 1945 tot vaststelling van het statuut der paritaire comités, » vervangen door de woorden « de artikelen 56 tot 61 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, ».

Onderafdeling 6. - Wijziging van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven Art. 85 Artikel 36 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 36.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze sectie bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze sectie bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze sectie bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 7. - Wijziging van de wet van 6 juli 1949 betreffende de huisvesting van de arbeiders in de nijverheids-, landbouw- of handelsondernemingen en -exploitaties Art. 86 Een artikel 5bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in de wet van 6 juli 1949 betreffende de huisvesting van de arbeiders in de nijverheids-, landbouw- of handelsondernemingen en -exploitaties : «

Art. 5bis.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 8. - Wijziging van de wet van 30 december 1950 tot regeling der diamantnijverheid Art. 87 Artikel 13 van de wet van 30 december 1950 tot regeling der diamantnijverheid wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 13.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 9. - Wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel Art. 88 Artikel 34 van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 34.§ 1. Onverminderd het bepaalde in § 2 zijn alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, toepasselijk op de misdrijven omschreven bij de artikelen 27, 28, 29 en 31. § 2. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op het bij artikel 30 van deze wet bepaalde misdrijf. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op het in artikel 30 van deze wet bepaalde misdrijf zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij artikel 30 bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 10. - Wijziging van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid Art. 89 Artikel 19 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 19.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V, maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 11. - Wijziging van de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken Art. 90 Artikel 11 van de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 11.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 12. - Wijziging van de wet van 12 april 1960 tot oprichting van een Sociaal Fonds voor de Diamantarbeiders Art. 91 Artikel 23 van de wet van 12 april 1960 tot oprichting van een Sociaal Fonds voor de Diamantarbeiders, gewijzigd bij de wet van 13 april 1971, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 23.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 13. - Wijziging van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel Art. 92 Artikel 30 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 30.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij titel II van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in titel II van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij titel II van deze wet bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 14. - Wijziging van de wet van 11 juli 1961 betreffende de onontbeerlijke veiligheidswaarborgen welke de machines, de onderdelen van machines, het materieel, de werktuigen, de toestellen en de recipiënten moeten bieden Art. 93 Artikel 10 van de wet van 11 juli 1961 betreffende de onontbeerlijke veiligheidswaarborgen welke de machines, de onderdelen van machines, het materieel, de werktuigen, de toestellen en de recipiënten moeten bieden wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 10.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 15. - Wijziging van de wet van 25 februari 1964 houdende inrichting van een Pool der zeelieden ter koopvaardij Art. 94 Artikel 12 van de wet van 25 februari 1964 houdende inrichting van een Pool der zeelieden ter koopvaardij wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 12.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 16. - Wijziging van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen Art. 95 Artikel 28 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 28.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 17. - Wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers Art. 96 Artikel 45 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 45.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 18. - Wijziging van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen Art. 97 Artikel 30 van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 30.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 19. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit Art. 98 Artikel 31, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit, gewijzigd bij de wetten van 22 juli 1976 en 1 juni 1993, wordt vervangen door de volgende leden : « Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V en van de artikelen 59 en 60, maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij dit besluit bepaalde misdrijven.

Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de bij dit besluit bepaalde misdrijven zonder dat, wat de in artikel 27, 1° bedoelde misdrijven betreft, het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 80 % van het voorgeschreven minimumbedrag en, wat de in artikel 27, 2° bedoelde misdrijven betreft, het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het voorgeschreven minimumbedrag. » Onderafdeling 20. - Wijziging van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités Art. 99 Artikel 60 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 60.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 21 Wijziging van de arbeidswet van 16 maart 1971 Art. 100 Artikel 58 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 58.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 22. - Wijziging van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid Art. 101 Artikel 8 van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 8.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 23 Wijziging van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie Art. 102 Artikel 20 van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 20.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 24. - Wijziging van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen Art. 103 Artikel 27 van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 27.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 25. - Wijziging van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten Art. 104 Artikel 24 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gewijzigd bij de wet van 17 juli 1985, wordt aangevuld met het volgende lid : « Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij het eerste lid bepaalde misdrijven. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in het eerste lid bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij het eerste lid bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 26. - Wijziging van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering Art. 105 Artikel 145 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 145.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de in deze titel bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze titel bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze titel bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 27. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten Art. 106 Artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 14.- § 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij dit besluit bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in dit besluit bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij dit besluit bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 28. - Wijziging van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst Art. 107 Artikel 31 van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst wordt aangevuld met het volgende lid : « Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij het tweede lid bepaalde misdrijven. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in het tweede lid bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij het tweede lid bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 29. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren Art. 108 Een artikel 13bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren : «

Art. 13bis.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij dit besluit bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in dit besluit bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij dit besluit bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 30. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces Art. 109 Artikel 25, § 1 van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces wordt aangevuld met het volgende lid : « Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij het eerste lid bepaalde misdrijven. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in het eerste lid bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij het eerste lid bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 31. - Wijziging van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen Art. 110 Artikel 135 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 135.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze afdeling bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze afdeling bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze afdeling bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 32. - Wijziging van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen Art. 111 In artikel 132 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het vierde en het vijfde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij het vierde lid van dit artikel en de uitvoeringsbesluiten ervan bepaalde misdrijven.Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in het vierde lid en de uitvoeringsbesluiten ervan bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij het vierde lid van dit artikel en zijn uitvoeringsbesluiten bepaalde minimumbedrag. »; 2° in het huidige vijfde lid worden de woorden « vorig lid » vervangen door de woorden « vierde lid »;3° in het huidige zevende lid worden de woorden « vijfde lid » vervangen door de woorden « zesde lid ». Onderafdeling 33. - Wijziging van de wet van 17 maart 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen Art. 112 Artikel 17 van de wet van 17 maart 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 17.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 34. - Wijziging van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers Art. 113 Artikel 43 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 43.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij deze wet bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 35 Wijziging van de programmawet van 22 december 1989 Art. 114 Artikel 176 van de programmawet van 22 december 1989 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 176.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van hoofdstuk V maar met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij dit hoofdstuk bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in dit hoofdstuk bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij dit hoofdstuk bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 36. - Wijziging van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen Art. 115 Artikel 92, laatste lid, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen wordt vervangen door het volgende lid : « Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij dit artikel bepaalde misdrijven. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in dit artikel bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het bij dit artikel bepaalde minimumbedrag. » Onderafdeling 37. - Wijziging van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor de werkgelegenheid Art. 116 Artikel 47, § 3, van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor de werkgelegenheid wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij dit artikel bepaalde misdrijven. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in dit artikel bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij dit artikel bepaalde minimumbedragen. » Onderafdeling 38. - Wijziging van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk Art. 117 Artikel 93 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 93.§ 1. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven. § 2. Artikel 85 van voormeld wetboek is toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de bij deze wet bepaalde minimumbedragen. » HOOFDSTUK XI. - Inwerkingtreding van de artikelen 12, 34, 40, 41, 54 en 61 van de hoofdstukken V en VII Art. 118 Artikel 12 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.

Art. 119 § 1. De artikelen 34, 40 en 61 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Nochtans treedt de laatste alinea van artikel 7, § 11, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals ingevoerd door artikel 61, slechts in werking vanaf de datum bepaald door de Koning. § 2. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, in toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 26 juni 1997, worden de woorden « en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1998 » geschrapt.

Art. 120 Artikel 41 heeft uitwerking met ingang van 1 april 1997.

Art. 121 Artikel 54 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1997.

Art. 122 Hoofdstuk V treedt in werking de eerste dag van de tweede maand volgend op die gedurende welke deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 123 Hoofdstuk VII treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekend gemaakt.

Hoofdstuk VII is slechts van toepassing op de collectieve ontslagen die plaatsgrijpen na deze datum. HOOFDSTUK XII. - Bekrachtiging van een koninklijk besluit genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen Art. 124 Wordt bekrachtigd met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding : het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.

Kondigen deze wet af, beleven dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 13 februari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Vice-Eerste Minister en Ministervan Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^