Etaamb.openjustice.be
Wet van 05 maart 1999
gepubliceerd op 18 maart 1999

Wet met betrekking tot de sociale verkiezingen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012138
pub.
18/03/1999
prom.
05/03/1999
ELI
eli/wet/1999/03/05/1999012138/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 MAART 1999. - Wet met betrekking tot de sociale verkiezingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Uitstel van de sociale verkiezingen van het jaar 1999 tot het jaar 2000

Art. 2.De duur van de mandaten van de personeelsafgevaardigden en van de werkgeversafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor preventie en bescherming op het werk, die opgericht of vernieuwd werden na de vorige sociale verkiezingen van 1995, wordt verlengd tot de datum van de installatie van de nieuwe leden van de raden en de comités naar aanleiding van de eerstkomende sociale verkiezingen.

De Koning bepaalt de datum van de eerstkomende verkiezingen van de personeelsafgevaardigden. Die verkiezingen dienen plaats te hebben tijdens het jaar 2000.

De periode van bescherming, waarvan de personeelsafgevaardigden als bedoeld in het eerste lid genieten krachtens de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden, wordt verlengd met een periode gelijk aan de duur van de verlenging van de mandaten.

Art. 3.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 21, § 4, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, kan er, wanneer het aantal personeelsafgevaardigden in een ondernemingsraad gedaald is onder de helft van het aantal personeelsafgevaardigden dat dit orgaan telde bij zijn installatie en de personeelsafvaardiging bovendien geen afgevaardigden meer telt die voorgedragen zijn door een interprofessionele werknemersorganisatie, terwijl er kandidaten, voorgedragen door deze organisatie, verkozen waren bij de vorige verkiezingen, voorzien worden in de vervanging van de laatste personeelsafgevaardigde, voorgedragen door deze organisatie, in afwijking van de regels bepaald in artikel 21 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

De interprofessionele organisatie kan een vervanger aanwijzen tussen de gewone of plaatsvervangende leden van het comité voor preventie en bescherming op het werk. Bij ontstentenis van een comité of indien het comité geen gewone of plaatsvervangende leden, voorgedragen door deze organisatie meer telt, kan deze een lid van de vakbondsafvaardiging of een niet-verkozen kandidaat-personeelsafgevaardigde, voorgedragen door de interprofessionele organisatie, aanwijzen. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de voordracht van een kandidaat door een aangesloten organisatie of door een organisatie die deel uitmaakt van een interprofessionele organisatie, gelijkgesteld met de voordracht door een interprofessionele organisatie. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 63 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, kan er, wanneer het aantal personeelsafgevaardigden in een comité voor preventie en bescherming op het werk gedaald is onder de helft van het aantal personeelsafgevaardigden dat dit orgaan telde bij zijn installatie en de personeelsafvaardiging bovendien geen afgevaardigden meer telt die voorgedragen zijn door een interprofessionele werknemersorganisatie, terwijl er kandidaten, voorgedragen door deze organisatie, verkozen waren bij de vorige verkiezingen, voorzien worden in de vervanging van de laatste personeelsafgevaardigde, voorgedragen door deze organisatie, in afwijking van de regels bepaald in artikel 62 van de wet van 4 augustus 1996. De interprofessionele organisatie kan een vervanger aanwijzen tussen de gewone of plaatsvervangende leden van de ondernemingsraad. Bij ontstentenis van een raad of indien de raad geen gewone of plaatsvervangende leden, voorgedragen door deze organisatie, meer telt, kan deze een lid van de vakbondsafvaardiging of een niet-verkozen kandidaat-personeelsafgevaardigde, aanwijzen. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de voordracht van een kandidaat door een aangesloten organisatie of door een organisatie die deel uitmaakt van een interprofessionele organisatie, gelijkgesteld met de voordracht door een interprofessionele organisatie. § 3. De krachtens de §§ 1 en 2 aangewezen leden genieten hetzelfde statuut en dezelfde bescherming als de andere leden van de raden en de comités.

Art. 4.De bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de rechten van de personeelsafgevaardigden in het kader van de uitoefening van hun mandaat in de raden en de comités, worden, bij ontstentenis van een andersluidende overeenkomst, verlengd tot de datum van de installatie van de nieuwe organen. De personeelsafgevaardigden genieten van de rechten die hun zijn toegekend in verhouding tot de periode van verlenging van de mandaten zoals bepaald in artikel 2.

Art. 5.Wanneer de vernieuwing van een vakbondsafvaardiging verbonden is aan verkiezingen voor de vernieuwing van de werknemersafgevaardigden in de ondernemingsraden en de comités voor preventie en bescherming op het werk, worden het mandaat van deze vakbondsafvaardiging, alsook het recht van de afgevaardigden in het kader van de uitoefening van hun mandaat, verlengd, bij ontstentenis van een andersluidende overeenkomst, tot de datum van de installatie van de nieuwe leden van de raden en de comités naar aanleiding van de eerstkomende sociale verkiezingen en dit in verhouding tot de duur van de verlenging van de mandaten. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 20 september 1948 houdende

organisatie van het bedrijfsleven

Art. 6.In artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, vervangen bij de wet van 28 januari 1963, bij het koninklijk besluit nr.4 van 11 oktober 1978 en bij de wetten van 22 januari 1985 en 29 juli 1986 en gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, wordt het 2° als volgt aangevuld : « de Koning kan, in de gevallen die Hij bepaalt, bepaalde categorieën van personen die, zonder verbonden te zijn door een arbeids- of een leerovereenkomst, arbeidsprestaties leveren onder het gezag van een andere persoon, met werknemers gelijkstellen; »; 2° in § 2, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr.4 van 11 oktober 1978 en gewijzigd bij de wet van 7 juli 1994, wordt het b) vervangen door de volgende bepaling : « b) meerdere juridische entiteiten worden vermoed, tot het tegendeel wordt bewezen, een technische bedrijfseenheid te vormen, indien het bewijs kan worden geleverd : (1) dat ofwel deze juridische entiteiten deel uitmaken van eenzelfde economische groep of beheerd worden door eenzelfde persoon of door personen die onderling een economische band hebben, ofwel deze juridische entiteiten éénzelfde activiteit hebben of activiteiten die op elkaar afgestemd zijn;(2) en dat er elementen bestaan die wijzen op een sociale samenhang tussen deze juridische entiteiten, zoals met name een gemeenschap van mensen verzameld in dezelfde gebouwen of in nabije gebouwen, een gemeenschappelijk personeelsbeheer, een gemeenschappelijk personeelsbeleid, een arbeidsreglement of collectieve arbeidsovereenkomsten die gemeenschappelijk zijn of die gelijkaardige bepalingen bevatten. Wanneer het bewijs wordt geleverd van één van de voorwaarden bedoeld in (1) en het bewijs van bepaalde elementen bedoeld in (2), zullen de betrokken juridische entiteiten beschouwd worden als vormend een enkele technische bedrijfseenheid behalve indien de werkgever(s) het bewijs levert(en) dat het personeelsbeheer en -beleid geen sociale criteria aan het licht brengen, kenmerkend voor het bestaan van een technische bedrijfseenheid in de zin van artikel 14, § 1, tweede lid, 1°.

Dat vermoeden mag geen weerslag hebben op de continuïteit, de werking en de bevoegdheidssfeer van de nu bestaande organen. »; 3° § 4, ingevoegd bij de wet van 2 januari 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4.Om het aantal werknemers, bedoeld in § 1, eerste lid, en in § 2, a), eerste lid, vast te stellen, kan de Koning bepaalde categorieën van werknemers, die tijdelijk werknemers van de onderneming vervangen, uitsluiten. »; 4° een § 6 wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 6.De berekening van het gemiddeld aantal gewoonlijk tewerkgestelde werknemers, bedoeld in de §§ 1 en 2, wordt uitgevoerd op basis van een door de Koning vastgestelde referentieperiode; in geval van overgang van onderneming krachtens overeenkomst in de zin van artikel 21, § 10, tijdens deze referentieperiode, wordt er enkel rekening gehouden met het deel van de referentieperiode na de overgang krachtens overeenkomst. ».

Art. 7.In artikel 15, j, van dezelfde wet, worden de woorden « comités voor veiligheid en gezondheid, opgericht bij besluit van de Regent van 3 december 1946 en bij besluit van de Regent van 25 september 1947; » vervangen door de woorden « comités voor preventie en bescherming op het werk, opgericht krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk; ».

Art. 8.Artikel 16, b), tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 7 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De preventieadviseur die deel uitmaakt van het personeel van de onderneming waar hij zijn functie uitoefent kan noch werkgevers-, noch personeelsafgevaardigde zijn. ».

Art. 9.In artikel 18 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid, ingevoegd door de wet van 22 januari 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In de ondernemingen die minder dan 100 werknemers tewerkstellen, moeten de leden van de ondernemingsraad niet worden verkozen alhoewel de vernieuwing ervan vereist is.Hun mandaat wordt uitgeoefend door de afgevaardigden van het personeel verkozen voor het comité voor preventie en bescherming op het werk. Deze regel is eveneens van toepassing op de ondernemingen die een raad moeten vernieuwen die geheel of gedeeltelijk behouden is krachtens artikel 21, § 10. »; 2° het vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Tot aan de eerstkomende verkiezingen na de overname van activa van een failliete onderneming of van een onderneming die het voorwerp is van een gerechtelijk akkoord, wordt het mandaat eveneens uitgeoefend door de leden van het comité voor preventie en bescherming op het werk, in de gevallen waarin een dergelijk comité behouden blijft overeenkomstig artikel 76 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.».

Art. 10.In artikel 19, 2°, van dezelfde wet worden de woorden « noch huisarbeiders zijn » geschrapt.

Art. 11.Artikel 20ter, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 januari 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De afgevaardigden van het personeel worden verkozen op door de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties in de zin van artikel 14, § 1, tweede lid, 4°, a), voorgedragen kandidatenlijsten. ».

Art. 12.Artikel 21, § 11, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In geval van overname van activa van een failliete onderneming of van een onderneming die het voorwerp is van een gerechtelijk akkoord blijft tot aan de eerstkomende verkiezingen na die overname, de ondernemingsraad fungeren in de gevallen waarin een comité voor preventie en bescherming op het werk behouden blijft overeenkomstig artikel 76 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. ».

Art. 13.In artikel 22, § 1, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « de helft » vervangen door de woorden « een derde ». Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 4 augustus 1996 betreffende

het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk

Art. 14.In artikel 3, § 2, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, worden de woorden « meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties » vervangen door de woorden « representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties ».

Art. 15.In artikel 49 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid, 2°, wordt aangevuld als volgt : « de Koning kan in de gevallen die Hij bepaalt, bepaalde categorieën van personen die, zonder verbonden te zijn door een arbeids- of een leerovereenkomst, arbeidsprestaties leveren onder het gezag van een andere persoon, met werknemers gelijkstellen;»; 2° het vierde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Om het aantal werknemers, bedoeld in deze afdeling, vast te stellen, kan de Koning bepaalde categorieën van werknemers die tijdelijk werknemers van de onderneming vervangen, uitsluiten.».

Art. 16.Artikel 50, § 3, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. Meerdere juridische entiteiten worden vermoed, tot het tegendeel wordt bewezen, een technische bedrijfseenheid te vormen, indien het bewijs kan worden geleverd: (1) dat ofwel deze juridische entiteiten deel uitmaken van eenzelfde economische groep of beheerd worden door eenzelfde persoon of door personen die onderling een economische band hebben, ofwel dat deze juridische entiteiten éénzelfde activiteit hebben of activiteiten die op elkaar afgestemd zijn;(2) en dat er elementen bestaan die wijzen op een sociale samenhang tussen deze juridische entiteiten, zoals met name een gemeenschap van mensen verzameld in dezelfde gebouwen of in nabije gebouwen, een gemeenschappelijk personeelsbeheer, een gemeenschappelijk personeelsbeleid, een arbeidsreglement of collectieve arbeidsovereenkomsten die gemeenschappelijk zijn of die gelijkaardige bepalingen bevatten. Wanneer het bewijs wordt geleverd van één van de voorwaarden bedoeld in (1) en het bewijs van bepaalde elementen bedoeld in (2), zullen de betrokken juridische entiteiten beschouwd worden als vormend een enkele technische bedrijfseenheid behalve indien de werkgever(s) het bewijs levert(en) dat het personeelsbeheer en -beleid geen sociale criteria aan het licht brengen, kenmerkend voor het bestaan van een technische bedrijfseenheid in de zin van artikel 49.

Dat vermoeden mag geen weerslag hebben op de continuïteit, de werking en de bevoegdheidssfeer van de nu bestaande organen. ».

Art. 17.Een artikel 51bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 51bis.De berekening van het gemiddeld aantal gewoonlijk tewerkgestelde werknemers, bedoeld in de artikelen 49, 50 en 51, wordt uitgevoerd op basis van een door de Koning vastgestelde referentieperiode; in geval van overgang van onderneming krachtens overeenkomst, in de zin van afdeling 6 van dit hoofdstuk, tijdens deze referentieperiode, wordt er enkel rekening gehouden met het deel van de referentieperiode na de overgang krachtens overeenkomst. ».

Art. 18.Artikel 57 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 februari 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling: «

Art. 57.De preventieadviseur die deel uitmaakt van het personeel van de onderneming waar hij zijn functie uitoefent kan noch werkgevers-, noch personeelsafgevaardigde zijn. ».

Art. 19.Artikel 58, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De gewone en plaatsvervangende afgevaardigden worden bij geheime stemming verkozen op door de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties bedoeld in artikel 3, § 2, 1°, voorgedragen kandidatenlijsten waarvan elke lijst niet meer kandidaten mag bevatten dan er gewone en plaatsvervangende mandaten te begeven zijn. ».

Art. 20.In artikel 59, § 1, 2°, van dezelfde wet, worden de woorden « noch huisarbeiders zijn » geschrapt. HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding

Art. 21.Artikel 3 treedt in werking op 1 mei 1999 en kan worden toegepast tot de dag van de installatie van de nieuwe leden van de ondernemingsraden en de comités voor veiligheid en preventie op het werk, naar aanleiding van de eerstkomende sociale verkiezingen.

Art. 22.De bepalingen van de artikelen 2, 4 en 5 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt en houden op van kracht te zijn op 31 december 2000.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 5 maart 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone zitting 1998-1999. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire Stukken. - Wetsontwerp, nr. 1856/1. - Amendementen, nr. 1856/2. - Verslag, nr.1856/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 1856/4.

Handelingen van de Kamer. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 27 en 28 januari 1999.

Senaat.

Parlementaire Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-1247/1. - Verslag, nr. 1-1247/2.

Handelingen van de Senaat. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 10 en 11 februari 1999.

^