Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 maart 2003
gepubliceerd op 20 mei 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende het statuut van de vakbondsafvaardigingen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003200398
pub.
20/05/2003
prom.
14/03/2003
ELI
eli/besluit/2003/03/14/2003200398/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 MAART 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende het statuut van de vakbondsafvaardigingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het koetswerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende het statuut van de vakbondsafvaardigingen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor het koetswerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 1999 Statuut van de vakbondsafvaardigingen (Overeenkomst geregistreerd op 11 januari 2002 onder het nummer 60534/CO/149.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het koetswerk.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder « werklieden » verstaan : de werklieden en werksters. HOOFDSTUK II. - Algemene beginselen

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst, aangegaan in uitvoering van en overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende het statuut van de vakbondsafvaardigingen van het personeel der ondernemingen, op 24 mei en 30 juni 1971 afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, regelt de oprichting en het statuut van de vakbondsafvaardigingen van het werkliedenpersoneel.

Art. 3.De werkgevers erkennen dat hun georganiseerd werkliedenpersoneel bij hen vertegenwoordigd wordt door een vakbondsafvaardiging waarvan de leden aangewezen of verkozen zijn onder het georganiseerd werkliedenpersoneel van de onderneming.

Onder « georganiseerd werkliedenpersoneel » wordt verstaan : het werkliedenpersoneel aangesloten bij één der ondertekenende interprofessionele werknemersorganisaties van de voormelde overeenkomsten.

Art. 4.De werkgevers verbinden er zich toe op het personeel geen enkele druk uit te oefenen om het te beletten bij een vakbond aan te sluiten en aan de niet-aangeslotenen geen andere voorrechten dan aan de aangesloten werklieden toe te kennen.

De vakbondsafvaardigingen verbinden er zich toe in de ondernemingen de praktijken van paritaire betrekkingen, die met de geest van deze collectieve arbeidsovereenkomst stroken, na te leven.

Art. 5.De werkgevers en de vakbondsafvaardigingen : - geven in alle omstandigheden blijk van een geest van rechtvaardigheid, billijkheid en verzoening die bepalend is voor de goede sociale betrekkingen in de ondernemingen; - leven de sociale wetgeving, de collectieve arbeidsovereenkomsten en het arbeidsreglement na en bundelen hun inspanningen teneinde de naleving ervan te verzekeren. HOOFDSTUK III. - Oprichting en samenstelling van de vakbondsafvaardiging

Art. 6.a) Op schriftelijk verzoek van één of meerdere in het Paritair Subcomité voor het koetswerk vertegenwoordigde werknemersorganisaties, wordt in de bij artikel 1 bedoelde ondernemingen een vakbondsafvaardiging ingesteld, waarvan het aantal effectieve en plaatsvervangende afgevaardigden, op grond van het aantal in de onderneming tewerkgestelde werklieden, als volgt wordt vastgesteld : 1) 15 tot en met 30 werklieden : 2 effectieve afgevaardigden, 31 tot en met 50 werklieden : 3 effectieve afgevaardigden, indien ten minste 25 pct.van de werklieden hierom verzoeken; 2) 51 tot en met 150 werklieden : 4 effectieve afgevaardigden en 4 plaatsvervangende afgevaardigden. Voor de ondernemingen waar meer dan 150 werklieden tewerkgesteld zijn, worden één bijkomende effectieve afgevaardigde en één bijkomende plaatsvervangende afgevaardigde aangewezen per begonnen schijf van 50 werklieden.

Voor de ondernemingen met minder dan 15 werklieden, zullen de meest betrokken representatieve werknemersorganisaties aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor het koetswerk, de ondernemingen laten kennen waar een syndicale macht bestaat die een vakbondsafvaardiging rechtvaardigt. b) De plaatsvervangende afgevaardigden wonen de vergaderingen van de afvaardiging en de audiënties slechts bij in geval van afwezigheid of verhindering van de effectieve afgevaardigden en in dezelfde verhouding.

Art. 7.Om het mandaat van afgevaardigde te kunnen uitoefenen moeten de leden van het werkliedenpersoneel aangesloten bij een der werknemersorganisaties, bedoeld bij artikel 3, aan volgende voorwaarden voldoen : 1. 18 jaar oud zijn op het ogenblik van de aanwijzing;2. sedert ten minste zes maanden in de onderneming tewerkgesteld zijn. Het mandaat neemt, in ieder geval, een einde op schriftelijk verzoek van de werknemersorganisatie die de kandidatuur van de afgevaardigde heeft voorgedragen.

Indien het mandaat van een vakbondsafgevaardigde om gelijk welke reden een einde neemt tijdens de uitoefening ervan en bij ontstentenis van een plaatsvervangende afgevaardigde, heeft de werknemersorganisatie waartoe deze afgevaardigde behoort, het recht de persoon aan te duiden die het mandaat zal voleindigen.

Art. 8.a) De aangewezen of verkozen afgevaardigden, worden uitgekozen op grond van het gezag waarover zij bij de uitvoering van hun kiese opdrachten moeten beschikken en hun bevoegdheid welke een degelijke kennis van de onderneming en van de bedrijfstak omvat. De duur van de mandaten wordt op vier jaar bepaald; zij kunnen hernieuwd worden. b) De vakbondsafgevaardigden worden aangewezen door de in het Paritair Subcomité voor het koetswerk vertegenwoordigde organisaties van werknemers, hetzij op grond van het aantal aangeslotenen, hetzij op grond van de verdeling van de mandaten in het comité voor preventie en bescherming op het werk. De mandaten worden hernieuwd naar aanleiding van de verkiezingen voor de ondernemingsraden en de comités voor preventie en bescherming op het werk van de werkplaatsen.

De werknemersorganisaties beschikken, na deze verkiezingen, over een periode van zes maanden om tot de hernieuwing over te gaan. c) De werknemersorganisaties kunnen overeenkomen, dat, voor de ondernemingen waar verkiezingen georganiseerd worden voor de Comités voor bescherming, preventie en welzijn op het werk, de aanwijzing van de afgevaardigden wordt vervangen door verkiezingen. In deze gevallen worden verkiezingen georganiseerd, binnen de ondernemingen, gelijktijdig met deze voor de comités voor preventie en bescherming op het werk, waarbij alle maatregelen genomen worden om de vrijheid en het geheim van de stemming te verzekeren.

De verkiezingsprocedure en de verdeling van de mandaten worden geregeld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 betreffende de aanwijzing van de personeelsafgevaardigden in de comités voor preventie en bescherming op het werk, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 2 september 1994.

Art. 8bis . Gelet op de wet van 5 maart 1999 met betrekking tot de sociale verkiezingen (Belgisch Staatsblad van 18 maart 1999), worden alle mandaten die bestonden op 31 december 1998 en die normaal ten einde zouden lopen bij de installatie van de vakbondsafvaardiging na de sociale verkiezingen in 1999, verlengd tot de installatie van de vakbondsafvaardiging na de sociale verkiezingen van het jaar 2000.

Art. 9.Zijn kiezers, alle werklieden van de onderneming, op voorwaarde dat zij : a) de leeftijd van 16 jaar bereikt hebben;b) sedert ten minste drie maanden tewerkgesteld zijn in de onderneming. HOOFDSTUK IV. - Bevoegdheid van de vakbondsafvaardiging

Art. 10.De vakbondsafvaardiging wordt zo spoedig mogelijk door de werkgever of zijn afgevaardigde ontvangen, rekening gehouden met de omstandigheden : a) naar aanleiding van elke vraag betreffende : - de arbeidsbetrekkingen; - de onderhandelingen met het oog op het sluiten van collectieve overeenkomsten of akkoorden in de schoot van de onderneming zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de collectieve overeenkomsten of akkoorden die op andere vlakken zijn gesloten; - de toepassing in de onderneming van de sociale wetgeving, van de collectieve arbeidsovereenkomsten, van het arbeidsreglement en van de individuele arbeidsovereenkomsten; - de toepassing van de loonschalen en van de classificatieregels; - de naleving van de algemene beginselen bepaald in deze collectieve arbeidsovereenkomst. b) naar aanleiding van elk geschil of betwisting van collectieve aard dat zich in de onderneming voordoet of wanneer dergelijke geschillen of betwistingen dreigen te ontstaan.c) naar aanleiding van elk individueel geschil of betwisting dat niet kon worden opgelost na te zijn ingediend langs de gewone hiërarchische weg door de belanghebbende werkman, op zijn verzoek bijgestaan door zijn vakbondsafgevaardigde. HOOFDSTUK V. - Statuut van de leden van de vakbondsafvaardiging

Art. 11.Het mandaat van vakbondsafgevaardigde mag geen aanleiding geven tot enig nadeel voor diegene die het uitoefent. Dit betekent dat de afgevaardigden recht hebben op de normale promoties en bevorderingen van de categorie werklieden waartoe zij behoren.

Art. 12.De leden van de vakbondsafvaardiging kunnen, gedurende het normaal werkrooster, over de nodige tijd en faciliteiten beschikken om de in deze collectieve arbeidsovereenkomst omschreven vakbondsopdrachten en activiteiten collectief of individueel uit te oefenen.

De kredieturen die voor het uitvoeren van hun opdracht nodig zijn, worden in gemeenschappelijk overleg op het vlak van de onderneming bepaald, met een minimum van twee uren per week per afgevaardigde.

Deze uren worden bezoldigd op grond van het normaal gemiddeld loon van elke belanghebbende.

De onderneming stelt een lokaal ter beschikking van de vakbondsafgevaardigden teneinde hen toe te laten hun opdrachten passend te vervullen.

Art. 13.a) De leden van de vakbondsafvaardiging mogen niet worden afgedankt om redenen die eigen zijn aan de uitoefening van hun mandaat.

De werkgever die voornemens is een vakbondsafgevaardigde om gelijk welke reden, met uitzondering van dringende redenen, af te danken, verwittigt voorafgaandelijk de vakbondsafvaardiging evenals de vakbondsorganisatie die de kandidatuur van deze afgevaardigde heeft voorgedragen. Deze verwittiging gebeurt bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft op de derde dag volgend op de datum van de verzending.

De betrokken vakbondsorganisatie beschikt over een termijn van zeven dagen om mee te delen dat zij de geldigheid van de voorgenomen afdanking weigert te aanvaarden. Deze mededeling gebeurt bij aangetekend schrijven; de periode van zeven dagen neemt een aanvang op de dag waarop het door de werkgever toegezonden schrijven uitwerking heeft.

Het uitblijven van reactie van de vakbondsorganisatie moet beschouwd worden als een aanvaarding van de geldigheid van de voorgenomen afdanking.

Indien de vakbondsorganisatie weigert de geldigheid van de voorgenomen afdanking te aanvaarden, legt de meest gerede partij het geval aan het oordeel van het verzoeningsbureau van het Paritair Subcomité voor het koetswerk voor; de maatregel tot afdanking mag niet worden uitgevoerd gedurende de duur van deze procedure.

Indien het verzoeningsbureau tot geen eenparige beslissing is kunnen komen binnen de dertig dagen na de aanvraag om bemiddeling, of indien het geschil bij hem niet aanhangig is gemaakt, wordt de betwisting betreffende de geldigheid van de redenen die door de werkgever worden ingeroepen om de afdanking te verantwoorden aan de arbeidsrechtbank voorgelegd. b) In geval van afdanking van een vakbondsafgevaardigde wegens dringende redenen moet de vakbondsorganisatie daarvan onmiddellijk worden op de hoogte gebracht.c) Een forfaitaire vergoeding is door de werkgever verschuldigd in navolgende gevallen : 1.indien hij een vakbondsafgevaardigde afdankt, zonder de in artikel 13, a , bepaalde procedure na te leven; 2. indien, op het einde van deze procedure, de geldigheid van de redenen van afdanking, rekening houdend met de bepaling van artikel 13, a , 1e lid door het verzoeningsbureau of door de arbeidsrechtbank niet wordt erkend;3. indien de werkgever een afgevaardigde heeft ontslagen wegens dringende redenen en de arbeidsrechtbank het ontslag ongegrond heeft verklaard;4. indien de arbeidsovereenkomst werd beëindigd wegens zware fout van de werkgever die voor de afgevaardigde een reden is tot onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst. Deze forfaitaire vergoeding is gelijk aan de bruto bezoldiging van één jaar, onverminderd de toepassing van de artikelen 39 en 40 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978).

Art. 14.De vakbondsafvaardiging kan mondeling of schriftelijk overgaan tot alle mededelingen welke nuttig zijn voor het personeel, zonder dat zulks de organisatie van het werk mag verstoren. Deze mededelingen moeten van professionele of vakbondsaard zijn.

Op de arbeidsplaats en gedurende de werkuren kunnen, mits instemming van de werkgever, die zijn toestemming niet willekeurig mag weigeren, voorlichtingsvergaderingen voor het personeel van de onderneming ingericht worden door de vakbondsafvaardiging.

Art. 15.De vrijgestelden van de vakbondsorganisaties kunnen, na akkoord van de werkgever, de vergaderingen bijwonen die de afgevaardigden onderling beleggen binnen de omheining van de onderneming alsmede de vergaderingen die er door de afgevaardigden worden ingericht.

Art. 16.In geval van noodzaak erkend door de vakbondsafvaardiging of door de werkgever, doen de partijen na de andere partij vooraf te hebben verwittigd, beroep op de vrijgestelden van hun respectieve organisaties. In geval van blijvend meningsverschil, dienen zij eveneens een dringend verhaal in bij het verzoeningsbureau van het Paritair Subcomité voor het koetswerk. HOOFDSTUK VI. - Opheffing van de collectieve arbeidsovereenkomst

Art. 17.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 maart 1973 betreffende het statuut van de syndicale afvaardigingen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 november 1973 (Belgisch Staatsblad van 21 december 1973). HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 18.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en geldt voor een onbepaalde tijd.

Zij kan slechts door één der partijen worden opgezegd mits een opzeg van zes maanden wordt gegeven.

De partij die het initiatief van de opzeg neemt, verbindt er zich toe de redenen van opzeg op te geven en tegelijkertijd amendementsvoorstellen in te dienen welke binnen één maand na de ontvangst in de schoot van het Paritair Subcomité voor het koetswerk, besproken worden.

Art. 19.Tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst, de duur van de opzeg inbegrepen, gaan de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties de verbintenis aan niet over te gaan tot staking of lock-out zonder dat door hun tussenkomst een voorafgaande verzoening werd betracht en desnoods door een dringend beroep te doen op het Paritair Subcomité voor het koetswerk of het verzoeningsbureau.

Art. 20.Speciale of in deze collectieve arbeidsovereenkomst niet voorziene gevallen worden door het Paritair Subcomité voor het koetswerk onderzocht.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 maart 2003.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^