Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 05 juni 2009
gepubliceerd op 23 september 2009

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding

bron
vlaamse overheid
numac
2009035886
pub.
23/09/2009
prom.
05/06/2009
ELI
eli/besluit/2009/06/05/2009035886/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 JUNI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding


De Vlaamse Regering, Gelet op Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », gewijzigd bij de decreten van 27 april 2007, 21 november 2008 en 19 december 2008;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2007;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 1992 tot uitvoering van artikel 87, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 november 1994, 15 juli 2002 en 26 oktober 2007;

Gelet op het ministerieel besluit van 14 februari 1994 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 89, § 4, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 6 juni 2007;

Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 6 mei 2009;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 3 april 2009;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 19 mei 2009 met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Organisatie van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet van 7 mei 2004 : het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding »;2° de VDAB : de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, vermeld in artikel 3, § 1, van het decreet van 7 mei 2004;3° de raad van bestuur : de raad van bestuur van de VDAB, vermeld in artikel 7 van het decreet van 7 mei 2004;4° arbeidsmarktregie : het operationaliseren van de door de Vlaamse overheid toevertrouwde opdrachten op het vlak van arbeidsmarktbeleid, het in kaart brengen en ordenen van de activiteiten van de betrokken arbeidsmarktactoren, het verwezenlijken van de afstemming tussen de betrokken actoren door het opnemen van een coördinerende rol, het bewerkstelligen van oplossingen en het opzetten van een transparant en permanent arbeidsmarktgegevenssysteem;5° trajectbegeleiding : het geheel van adviezen en diensten dat erop gericht is niet-werkende werkzoekenden te begeleiden met het oog op de verdere ontwikkeling van hun loopbaan of de participatie in een traject waarin de meting van competenties centraal staat;6° competentieontwikkeling : elke maatregel die tot doel heeft een persoon bekwaamheid te verstrekken om beroepsarbeid te verrichten;7° de werkzoekende : elke persoon die is ingeschreven bij de VDAB, met inbegrip van de personen die op zoek zijn naar een zelfstandige beroepsactiviteit;8° de niet-werkende werkzoekende : a) de werkzoekende die geen betaalde beroepsarbeid verricht;b) de onvrijwillig deeltijdse werknemer, vermeld in artikel 29 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;c) de deeltijdse werknemer die een opleiding volgt in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 87, waarvoor hij vrijstelling heeft gekregen van de directeur van het werkloosheidsbureau;9° de cursist : de persoon die een competentieontwikkeling als vermeld in artikel 61, 1° tot en met 6°, volgt;10° de uitkeringsgerechtigde werkloze : de persoon die voldoet aan de voorwaarden om werkloosheidsuitkeringen te ontvangen;11° de werknemer : de persoon die tewerkgesteld is met een arbeidsovereenkomst of de persoon die zonder dat hij door een arbeidsovereenkomst is verbonden, tegen loon arbeidsprestaties verricht onder het gezag van een andere persoon of die arbeid verricht onder vergelijkbare voorwaarden;12° personen met een indicatie van een arbeidshandicap : de persoon, vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap;13° het mandaat : de opdracht, gegeven door de raad van bestuur aan natuurlijke personen of rechtspersonen, om taken uit te voeren op het vlak van kosteloze arbeidsbemiddeling, kosteloze trajectbegeleiding of kosteloze competentieontwikkeling;14° de SERR : de Sociaal-Economische Raad van de Regio, vermeld in artikel 12 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités;15° oriënterende stage : stage voor werkzoekenden, die niet past in het kader van van een opleiding, maar in hun beroeps- of loopbaanoriëntatie.De stage vindt plaats tijdens een trajectbegeleiding of activering en kan aan een opleiding voorafgaan.

Die stagevorm heeft tot doel een individueel proces te ondersteunen en te versterken, waarbij een werkzoekende zicht krijgt op de concrete arbeidsmarkt, zijn interesses en aanwezige competenties, en waarbij die competenties getest en geactiveerd kunnen worden met het oog op verdere stappen naar tewerkstelling; 16° activering : proces waarbij de werkzoekende, in samenwerking met een begeleider, de medische, mentale, psychische, psychiatrische en sociale problemen die zijn inschakeling op de arbeidsmarkt in de weg staan, probeert op te lossen;17° ad-hoctewerkstellingscel : samenwerkingsverband dat naar aanleiding van de herstructurering van een onderneming werd opgericht als feitelijke vereniging of als autonome rechtpersoon, waarbij minstens de onderneming, minstens een van de representatieve werknemersorganisaties en de VDAB betrokken zijn;18° permanente tewerkstellingscel : de tewerkstellingscel in beheer van de VDAB waarin verschillende ondernemingen in herstructurering participeren;19° tewerkstellingscel : zowel de ad-hoctewerkstellingscel als de permanente tewerkstellingscel;20° outplacementbegeleiding : het geheel van begeleidende diensten en adviezen die in opdracht van de werkgever door een derde individueel of in groep worden verleend om een werknemer in staat te stellen zelf binnen een zo kort mogelijke termijn een betrekking bij een nieuwe werkgever te vinden of een beroepsactiviteit als zelfstandige te ontplooien;21° het outplacementbureau : het bureau voor outplacementactiviteiten, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 2000 tot uitvoering van het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest;22° administratieve overheid : de overheid, vermeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Tewerkstellingsbeleid, bepaalt, na advies van de raad van bestuur van de VDAB, wat moet worden verstaan onder onderneming in herstructurering als vermeld in het eerste lid, 17° en 18°. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 2.De raad van bestuur kan zich laten bijstaan door de SERR's, de RESOC's en het BNCTO. In het eerste lid wordt verstaan onder het RESOC : het Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité, vermeld in artikel 18 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités.

In het eerste lid wordt verstaan onder het BNCTO : het Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding, waarvan de opdracht, bevoegdheid en samenstelling worden geregeld op basis van het samenwerkingsakkoord van 4 april 1996 tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

TITEL II. - Arbeidsmarktbeheer HOOFDSTUK I. - Arbeidsmarktregie Afdeling I. - Rechten en plichten van de werkzoekende

Art. 3.De werkzoekende heeft bij de arbeidsbemiddeling, de trajectbegeleiding en de competentieontwikkeling de rechten en plichten, vermeld in het decreet van 30 april 2004 houdende het Handvest van de Werkzoekende.

Art. 4.De werkzoekende die meent dat hij in die rechten is geschaad, kan klacht indienen op basis van het decreet van 1 juni 2001 houdende toekenning van een klachtrecht ten aanzien van bestuursinstellingen.

Art. 5.De niet-werkende werkzoekende is ertoe gehouden in te gaan op de aangeboden kansen in verband met begeleiding, opleiding en tewerkstelling, op basis van zijn bekwaamheden. Afdeling II. - Premies, vergoedingen en verzekering

Onderafdeling I. - Premies en vergoedingen

Art. 6.§ 1. De volgende personen hebben recht op gratis gebruik van leermateriaal, -materieel en persoonlijke beschermingsmiddelen die nodig zijn voor de competentieontwikkeling : 1° de cursist die bij de VDAB is ingeschreven als niet-werkende werkzoekende;2° de leerling, vermeld in artikel 62, 5°, tijdens de opleiding die georganiseerd wordt door de VDAB. § 2. De cursist die bij de VDAB is ingeschreven als niet-werkende werkzoekende en die zijn studie of leertijd heeft beëindigd, heeft recht op : 1° een forfaitaire verplaatsingsvergoeding van 0,15 euro per kilometer voor de verplaatsingen, heen en terug, tussen zijn verblijfplaats en de opleidingsplaats.De verplaatsingsvergoeding kan door de Vlaamse Regering worden aangepast op voorstel of na raadpleging van de raad van bestuur; 2° een vergoeding van 15 euro voor het middagmaal, 15 euro voor het avondmaal en 50 euro voor de overnachting, als de cursist een beroepsopleiding volgt waarbij een overnachting vereist is.De VDAB bepaalt wanneer overnachting vereist is. De vergoeding kan door de Vlaamse Regering worden aangepast op voorstel of na raadpleging van de raad van bestuur; 3° terugbetaling van de effectieve uitgaven voor kinderopvang voor alle niet-schoolgaande kinderen tot ze toegelaten worden tot het kleuteronderwijs en voor alle schoolgaande kinderen tot het einde van het basisonderwijs.Die uitgaven worden alleen terugbetaald voor de dagen waarop effectief beroepsopleiding wordt gevolgd, onder de volgende voorwaarden : a) de uitgaven zijn betaald aan een van de volgende instellingen : 1) instellingen of opvangvoorzieningen die worden erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd door Kind en Gezin;2) instellingen of opvangvoorzieningen die worden erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd door de lokale openbare besturen of door de besturen van de gemeenschappen of gewesten;3) kinderdagverblijven of zelfstandige opvanggezinnen die onder het toezicht staan van Kind en Gezin;4) kleuter- of lagere scholen, of instellingen of opvangvoorzieningen die verbonden zijn aan de school of de inrichtende macht;b) de cursist verantwoordt het bedrag van de uitgaven met bewijsstukken. § 3. De volgende categorieën van cursisten hebben recht op een premie van één euro per effectief gevolgd uur beroepsopleiding : 1° de leefloongerechtigde, vermeld in de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie of de behoeftige, vermeld in de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun, verleend door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, die een of meer personen ten laste heeft;2° de uitkeringsgerechtigde werkloze die volgens de werkloosheidsreglementering wordt beschouwd als werknemer met gezinslast en die bij de start van de opleiding minstens één jaar bij de VDAB is ingeschreven als niet-werkende werkzoekende.Voor de berekening van de periode van één jaar geldt de termijn vanaf de inschrijving als niet-werkende werkzoekende, die niet langer dan drie maanden onderbroken mag worden door een voltijdse tewerkstelling tijdens het jaar dat voorafgaat aan de opleiding, gerekend van datum tot datum; 3° de niet-werkende werkzoekende die een of meer personen ten laste heeft, die niet behoort tot de personen, vermeld in 1° of 2°, en die ofwel een inkomensvervangende tegemoetkoming ontvangt, als vermeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, ontvangt, ofwel een invaliditeitsuitkering ontvangt, als vermeld in het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. De premie wordt betaald onder de volgende voorwaarden : 1° de beroepsopleidingen worden georganiseerd gedurende minstens vierentwintig uur per week;2° de cursist heeft effectief minstens honderdvijftig uur beroepsopleiding gevolgd; 3° de cursist bewijst dat hij behoort tot een van de categorieën, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, met een attest van het O.C.M.W., van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of van de instelling die de inkomensvervangende tegemoetkoming of de invaliditeitsuitkering betaalt.

De VDAB kan een afwijking toestaan voor de niet-werkende werkzoekenden met een indicatie van arbeidshandicap als uit een medisch attest blijkt dat ze geen vierentwintig uur opleiding per week mogen volgen. § 4. De cursist die de opleiding volgt via een vorm van afstandsleren, heeft alleen recht op gratis gebruik van de cursuspakketten. § 5. De vergoedingen en de premie, vermeld in § 1 tot en met 3, zijn ten laste van de VDAB. § 6. De vergoedingen en de premie, vermeld in dit artikel, worden minstens één keer per maand betaald. Ze worden overgeschreven op een bankrekening of uitbetaald met een circulaire cheque.

Art. 7.De cursist die bij de VDAB is ingeschreven als niet-werkende werkzoekende en die een door de VDAB erkende beroepsopleiding volgt bij een natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie de VDAB samenwerkt of die in opdracht van de VDAB opleiding organiseert, heeft recht op de vergoedingen en de premie, vermeld in artikel 6.

Art. 8.De cursist die bij de VDAB is ingeschreven als niet-werkende werkzoekende en die een opleiding volgt in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 87, heeft recht op : 1° de vergoedingen en de premie, vermeld in artikel 6;2° de terugbetaling van het inschrijvingsgeld als andere tegemoetkomingen voor studiefinanciering niet mogelijk zijn;3° de terugbetaling van de studiekosten.De VDAB bepaalt jaarlijks het bedrag van de studiekosten op basis van het cursusmateriaal, de stagekledij en de verplichte studieactiviteiten.

Art. 9.De cursist die bij de VDAB is ingeschreven als niet-werkende werkzoekende en die een opleiding volgt die past in een door de VDAB erkend traject naar werk, in een centrum voor volwassenenonderwijs, als vermeld in artikel 109, § 3, 8°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs of aan een hogeschool of een universiteit als werkstudent, als vermeld in artikel 2, 22°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, heeft gedurende een jaar recht op : 1° de vergoedingen en de premie, vermeld in artikel 6;2° de terugbetaling van het inschrijvingsgeld;3° de terugbetaling van het cursusmateriaal.

Art. 10.De VDAB kan, binnen de uitgetrokken budgettaire middelen, overeenkomsten sluiten met vervoersmaatschappijen waardoor de niet-werkende werkzoekende een verminderd tarief kan genieten voor verplaatsingen voor onder meer sollicitaties, trajectbegeleiding en de medische en psychologische onderzoeken, vermeld in artikel 35.

Onderafdeling II. - Verzekering

Art. 11.De VDAB verzekert de cursist, vermeld in artikel 6 tot en met 9, tegen ongevallen die zich tijdens de opleiding, de stage of op de weg van en naar de opleidingsplaats of stageplaats voordoen. De verzekering verleent dezelfde waarborgen als die welke zijn opgenomen in de wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen en de uitvoeringsbesluiten ervan. Bij een ongeval wordt de vergoeding berekend op basis van het loon waarop een meerderjarige werknemer in loondienst, die tewerkgesteld is in het aan te leren beroep, recht heeft.

De volgende cursisten vallen niet onder de toepassing van het eerste lid : 1° de werknemer die op verzoek van zijn werkgever een opleiding volgt als vermeld in artikel 70;2° de cursist die een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent;3° de leerling.

Art. 12.De cursist die in het kader van zijn opleiding of stage schade berokkent aan de VDAB of aan derden, is alleen aansprakelijk als het gaat om bedrog, een zware fout of een herhaalde lichte fout. Afdeling III. - Mandaat tot het verrichten van kosteloze

arbeidsbemiddeling

Art. 13.Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die arbeidsbemiddeling tot doel heeft, kan na advies van de SERR, bevoegd voor de regio waar de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon gevestigd is, of, als het een natuurlijke persoon betreft, waar die persoon zijn kantoor houdt, onder de voorwaarden, bepaald door de raad van bestuur, worden gemandateerd om activiteiten op het vlak van kosteloze arbeidsbemiddeling uit te oefenen.

Art. 14.De natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 13, richt aan de VDAB een verzoek waarin zijn algemene werking, bestaansredenen, opzet en doel worden uiteengezet.

De rechtspersoon, vermeld in artikel 13, voegt bij zijn aanvraag tot mandatering de volgende gegevens : 1° een exemplaar van zijn statuten of oprichtingsbesluit, alsook de lijst van zijn bestuurders.De statuten of het oprichtingsbesluit vermelden de volgende gegevens : a) de benaming van het bureau, het adres van de hoofdzetel en de locaties waar de bemiddelingsactiviteiten zullen worden uitgeoefend;b) het doel, waaruit blijkt dat het bureau werkzoekenden kosteloos plaatst;c) de samenstelling van de raad van bestuur van het bureau, de wijze van benoeming van de bestuurders, hun ontslagneming of hun afzetting, hun bevoegdheden en de duur van hun mandaat;d) de organisatie van de controle op de verrichtingen van het bureau door de leden van de raad van bestuur;e) de voorwaarden volgens dewelke eventueel de versmelting met een ander bureau voor bijzondere arbeidsbemiddeling of zijn ontbinding plaatsvindt;2° bewijsstukken waaruit blijkt dat de activiteiten op het vlak van arbeidsbemiddeling uitgevoerd zullen worden door personen die over de nodige kwalificaties beschikken;3° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij beschikt over het nodige materiaal, materieel en de nodige accommodatie om de arbeidsbemiddeling te verstrekken. De natuurlijke persoon, vermeld in artikel 13, voegt bij zijn aanvraag tot mandatering de volgende gegevens : 1° de locaties waar de activiteiten op het vlak van arbeidsbemiddeling zullen worden uitgeoefend;2° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij beschikt over de nodige kwalificaties om activiteiten op het vlak van arbeidsbemiddeling uit te oefenen;3° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij beschikt over het nodige materiaal, materieel en de nodige accommodatie om de arbeidsbemiddeling te verstrekken;4° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij kosteloos bemiddelt of zal bemiddelen voor werkzoekenden;5° een verklaring dat hij bij een eventuele overschakeling naar een rechtspersoon, door een rechtspersoon op te richten of zich aan te sluiten bij een bestaande rechtspersoon, dat onmiddellijk aan de VDAB zal melden en zich zal schikken naar de voorwaarden, vermeld in het tweede lid.

Art. 15.Het mandaat om kosteloze arbeidsbemiddeling uit te oefenen, kan door de raad van bestuur worden verleend als de natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 13, voldoet aan een van de volgende voorwaarden : 1° activiteiten als opleidings- of begeleidingsverstrekker verrichten in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 betreffende de opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers;2° activiteiten als dienstverlener in de pijler opleiding verrichten in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 tot toekenning van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen voor ondernemerschapsbevorderende diensten;3° een sectorale instelling zijn die beheerd wordt door de sociale partners;4° beschikken over een van de volgende kwaliteitscertificaten : a) Q*for-certificaat;b) ISO-certificaat;c) CEDEO-certificaat;d) Recognised for Excellence;e) K2c-, K2b- of K2a-label voor opleiding of begeleiding;f) ESF-label, uitgereikt door de vzw ESF-agentschap;g) Borea-keurmerk;h) andere door de raad van bestuur aanvaarde certificaten.

Art. 16.Met behoud van de toepassing van artikel 5 van het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest moet de natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 13 : 1° de door de raad van bestuur vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de rechten van de werkzoekende en de voorwaarden, opgelegd naar aanleiding van een evaluatie, naleven.De voorwaarden worden opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst die wordt gesloten tussen de VDAB en de natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 13; 2° de collectieve arbeidsovereenkomsten, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, over de aanwerving en selectie van werknemers toepassen;3° gevolg geven aan elke aanbieding van werk of elk verzoek om werk.

Art. 17.Het toezicht en de controle op de bepalingen van titel II, hoofdstuk I, afdeling III wordt uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 30 april 2004 tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn.

Art. 18.De natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 13, registreert de vacatures die hij behandelt in het elektronische databestand van de VDAB. Die vacatures worden onder dezelfde voorwaarden als de VDAB-vacatures gepubliceerd via de bestaande publicatiemiddelen.

Art. 19.Het mandaat wordt, na advies van de SERR, bevoegd voor de regio waar de maatschappelijke zetel van het bureau gevestigd is, of, als het een natuurlijke persoon betreft, waar die persoon zijn kantoor houdt, door de raad van bestuur geschorst of stopgezet als de persoon de bepalingen van dit besluit overtreedt, de voorwaarden, vastgesteld door de raad van bestuur, niet naleeft, of als zijn bedrijvigheid in die mate afneemt dat zijn bestaan kennelijk niet meer verantwoord is. Afdeling IV. - Mandaat tot het verrichten van kosteloze

trajectbegeleiding

Art. 20.Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die trajectbegeleiding tot doel heeft, kan na advies van de SERR, bevoegd voor de regio waar de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon gevestigd is, of, als het een natuurlijke persoon betreft, waar die persoon zijn kantoor houdt, onder de voorwaarden, vastgesteld door de raad van bestuur, worden gemandateerd om activiteiten op het vlak van kosteloze trajectbegeleiding uit te oefenen.

Art. 21.De natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 20, richt aan de VDAB een verzoek waarin zijn algemene werking, bestaansredenen, opzet en doel worden uiteengezet.

De rechtspersoon, vermeld in artikel 20, voegt bij zijn aanvraag tot mandatering de volgende gegevens : 1° een exemplaar van zijn statuten of oprichtingsbesluit, alsook de lijst van zijn bestuurders.De statuten of het oprichtingsbesluit vermelden de volgende gegevens : a) de benaming van de rechtspersoon, het adres van de hoofdzetel en de locaties waar de begeleidingsactiviteiten zullen worden uitgeoefend;b) het doel waaruit blijkt dat de rechtspersoon werkzoekenden kosteloos begeleidt;c) de samenstelling van de raad van bestuur van de rechtspersoon, de wijze van benoeming van de bestuurders, hun ontslagneming of hun afzetting, hun bevoegdheden en de duur van hun mandaat;d) de organisatie van de controle op de verrichtingen van de rechtspersoon door de leden van de raad van bestuur;e) de voorwaarden volgens dewelke eventueel de versmelting met een andere rechtspersoon voor kosteloze begeleiding of zijn ontbinding plaatsvindt;2° bewijsstukken waaruit blijkt dat de activiteiten op het vlak van trajectbegeleiding uitgevoerd zullen worden door personen die over de nodige kwalificaties beschikken;3° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij beschikt over het nodige materiaal, materieel en de nodige accommodatie om de trajectbegeleiding te verstrekken. De natuurlijke persoon, vermeld in artikel 20, voegt bij zijn aanvraag tot mandatering de volgende gegevens : 1° de locaties waar de activiteiten op het vlak van trajectbegeleiding zullen worden uitgeoefend;2° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij beschikt over de nodige kwalificaties om activiteiten op het vlak van trajectbegeleiding uit te oefenen;3° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij beschikt over het nodige materiaal, materieel en de nodige accommodatie om de trajectbegeleiding te verstrekken;4° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij werkzoekenden kosteloos begeleidt of zal begeleiden;5° een verklaring dat hij bij een eventuele overschakeling naar een rechtspersoon, door een rechtspersoon op te richten of zich aan te sluiten bij een bestaande rechtspersoon, dit onmiddellijk aan de VDAB zal melden en zich zal schikken naar de voorwaarden, vermeld in het tweede lid.

Art. 22.Het mandaat om kosteloze trajectbegeleiding uit te oefenen, kan door de raad van bestuur worden verleend als de natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 20, activiteiten van private arbeidsbemiddeling verricht in overeenstemming met titel II, hoofdstuk I, afdeling III of in overeenstemming met het decreet van 13 april 1999 betreffende de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest.

De natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 20, moet bovendien aan een van de volgende voorwaarden voldoen : 1° activiteiten als opleidings- of begeleidingsverstrekker verrichten in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 betreffende de opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers;2° activiteiten als dienstverlener in de pijler opleiding verrichten in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 tot toekenning van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen voor ondernemerschaps-bevorderende diensten;3° een sectorale instelling zijn die beheerd wordt door de sociale partners;4° beschikken over een van de volgende kwaliteitscertificaten : a) Q*for-certificaat;b) ISO-certificaat;c) CEDEO-certificaat;d) Recognised for Excellence;e) K2c-, K2b- of K2a-label voor opleiding of begeleiding;f) ESF-label, uitgereikt door de vzw ESF-agentschap;g) Borea-keurmerk;h) andere door de raad van bestuur aanvaarde certificaten.

Art. 23.De natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 20, moet : 1° de door de raad van bestuur vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de rechten van de werkzoekende en de voorwaarden, opgelegd naar aanleiding van een evaluatie, naleven.De voorwaarden worden opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst die wordt gesloten tussen de VDAB en de natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 20; 2° gevolg geven aan elk verzoek om begeleiding.

Art. 24.De natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 20, registreert de begeleidingsactiviteiten die hij uitvoert in het elektronische databestand van de VDAB.

Art. 25.Het mandaat wordt, na advies van de SERR, bevoegd voor de regio waar de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon gevestigd is, of, als het een natuurlijke persoon betreft, waar die persoon zijn kantoor houdt, door de raad van bestuur geschorst of stopgezet als de persoon de bepalingen van dit besluit overtreedt, de voorwaarden, vastgesteld door de raad van bestuur, niet naleeft, of als zijn bedrijvigheid in die mate afneemt dat zijn bestaan kennelijk niet meer verantwoord is. Afdeling V. - Mandaat tot het verrichten van kosteloze

competentieontwikkeling

Art. 26.Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die competentieontwikkeling tot doel heeft, kan na advies van de SERR, bevoegd voor de regio waar de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon gevestigd is, of, als het een natuurlijke persoon betreft, waar die persoon zijn kantoor houdt, onder de voorwaarden, bepaald door de raad van bestuur, worden gemandateerd om activiteiten op het vlak van kosteloze competentieontwikkeling uit te oefenen.

Art. 27.De natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 26, richt aan de VDAB een verzoek waarin zijn algemene werking, bestaansredenen, doel en opzet worden uiteengezet.

De rechtspersoon, vermeld in artikel 26, voegt bij zijn aanvraag tot mandatering de volgende gegevens : 1° een exemplaar van zijn statuten of oprichtingsbesluit, alsook de lijst van zijn bestuurders.De statuten of het oprichtingsbesluit vermelden de volgende gegevens : a) de benaming van de rechtspersoon, het adres van de hoofdzetel en de locaties waar de activiteiten op het vlak van competentieontwikkeling zullen worden uitgeoefend;b) het doel waaruit blijkt dat de rechtspersoon werkzoekenden kosteloos opleidt;c) de samenstelling van zijn raad van bestuur, de wijze van benoeming van de bestuurders, hun ontslagneming of hun afzetting, hun bevoegdheden en de duur van hun mandaat;d) de organisatie van de controle op de verrichtingen van de rechtspersoon door de leden van de raad van bestuur;e) de voorwaarden volgens dewelke eventueel de versmelting met een andere rechtspersoon voor kosteloze competentieontwikkeling of zijn ontbinding plaatsvindt;2° bewijsstukken waaruit blijkt dat de activiteiten op het vlak van competentieontwikkeling uitgevoerd zullen worden door personen die over de nodige kwalificaties beschikken;3° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij beschikt over het nodige materiaal, materieel en de nodige accommodatie om de competentieontwikkeling te verstrekken. De natuurlijke persoon, vermeld in artikel 26, voegt bij zijn aanvraag tot mandatering de volgende gegevens : 1° de locaties waar de activiteiten op het vlak van competentieontwikkeling zullen worden uitgeoefend;2° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij beschikt over de nodige kwalificaties om activiteiten op het vlak van competentieontwikkeling uit te oefenen;3° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij beschikt over het nodige materiaal, materieel en de nodige accommodatie om de competentieontwikkeling te verstrekken;4° bewijsstukken waaruit blijkt dat hij werkzoekenden kosteloos opleidt of zal opleiden;5° een verklaring dat hij bij een eventuele overschakeling naar een rechtspersoon, door een rechtspersoon op te richten of zich aan te sluiten bij een bestaande rechtspersoon, dat onmiddellijk aan de VDAB zal melden en zich zal schikken naar de voorwaarden, vermeld in het tweede lid.

Art. 28.Het mandaat om kosteloze competentieontwikkeling uit te oefenen, kan door de raad van bestuur worden verleend als de natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 26, voldoet aan een van de volgende voorwaarden : 1° activiteiten als opleidings- of begeleidingsverstrekker verrichten in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 betreffende de opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers;2° activiteiten als dienstverlener in de pijler opleiding verrichten in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 tot toekenning van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen voor ondernemerschaps-bevorderende diensten;3° een sectorale instelling zijn die beheerd wordt door de sociale partners;4° beschikken over een van de volgende kwaliteitscertificaten : a) Q*for-certificaat;b) ISO-certificaat;c) CEDEO-certificaat;d) Recognised for Excellence;e) K2c-, K2b- of K2a-label voor opleiding of begeleiding;f) ESF-label, uitgereikt door de vzw ESF-agentschap;g) Borea-keurmerk;h) andere door de raad van bestuur aanvaarde certificaten.

Art. 29.De natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 26, moet : 1° de door de raad van bestuur vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de rechten van de werkzoekende en de voorwaarden, opgelegd naar aanleiding van een evaluatie, naleven.De voorwaarden worden opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst die wordt gesloten tussen de VDAB en de natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 26; 2° gevolg geven aan elk verzoek om competentieontwikkeling.

Art. 30.De natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in artikel 26, registreert de activiteiten op het vlak van competentieontwikkeling die hij uitvoert in het elektronische databestand van de VDAB.

Art. 31.Het mandaat wordt, na advies van de SERR, bevoegd voor de regio waar de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon gevestigd is, of, als het een natuurlijke persoon betreft, waar die persoon zijn kantoor houdt, door de raad van bestuur geschorst of stopgezet als de persoon de bepalingen van dit besluit overtreedt, de voorwaarden, vastgesteld door de raad van bestuur, niet naleeft, of als zijn bedrijvigheid in die mate afneemt dat zijn bestaan kennelijk niet meer verantwoord is. HOOFDSTUK II. - Arbeidsbemiddeling, georganiseerd door de VDAB Afdeling I. - Universele dienstverlening voor de werkzoekende

Art. 32.Iedereen die voldoet aan de vereiste van wettig verblijf, vermeld in artikel 1, 6°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, mag zich als werkzoekende bij de VDAB inschrijven.

Art. 33.De werkzoekende die zich bij de VDAB inschrijft, verstrekt de volgende gegevens : 1° identificatiegegevens;2° studie- en beroepsverleden;3° beroepskwalificaties met de eventuele vermelding van de behaalde titel of titels van beroepsbekwaamheid;4° beroepsaspiraties;5° ervaring en verworven competenties. De VDAB reikt aan de werkzoekende die erom verzoekt een bewijs van inschrijving uit.

Art. 34.De VDAB kan, binnen de uitgetrokken budgettaire middelen, alle initiatieven nemen om de werkzoekende te helpen bij de verbetering van zijn tewerkstellingsmogelijkheden.

De VDAB prospecteert de arbeidsmarkt met de bedoeling zo veel mogelijk vacatures te kennen. De VDAB maakt die vacatures bekend bij de werkzoekenden.

Voor de werkzoekende met een verminderde competitiviteitsgraad op de arbeidsmarkt kan de VDAB bijzondere stappen zetten om zijn opname in het arbeidscircuit te verbeteren.

Art. 35.In het belang van de niet-werkende werkzoekende kan de VDAB, met het oog op een werkaanbieding, beroepsopleiding of een trajectbepaling : 1° de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de niet-werkende werkzoekende laten nagaan door middel van een geneeskundig onderzoek;2° de niet-werkende werkzoekende onderwerpen aan een psychologisch onderzoek;3° de beroepskwalificatie van de niet-werkende werkzoekende laten onderzoeken. De niet-werkende werkzoekende heeft recht op een bespreking van de resultaten van de onderzoeken, vermeld in het eerste lid. De onderzoeken zijn gratis voor de niet-werkende werkzoekende. Afdeling II. - Trajectwerking

Art. 36.De trajectwerking omvat alle opleidings- en begeleidingsacties en start met de trajectbepaling. Tijdens de trajectbepaling worden de trajectstappen uitgestippeld die nodig zijn voor een integratie op de arbeidsmarkt.

Art. 37.De VDAB sluit een overeenkomst voor trajectbegeleiding met de niet-werkende werkzoekende voor de aanvang van de trajectbegeleiding of uiterlijk op de eerste dag van de trajectbegeleiding.

Art. 38.De overeenkomst voor trajectbegeleiding wordt schriftelijk aangegaan. Aan iedere partij van de overeenkomst wordt een exemplaar overhandigd.

Art. 39.De overeenkomst vermeldt : 1° de identiteit van de partijen;2° de aanvangsdatum van de trajectbegeleiding en de vermoedelijke duur ervan;3° de omschrijving, inhoud en doelstelling van de trajectbegeleiding;4° de tijdens de trajectbepaling afgesproken acties;5° de rechten en plichten van de partijen, vermeld in het decreet van 30 april 2004 houdende het Handvest van de Werkzoekende en in de werkloosheidsreglementering.

Art. 40.De bepalingen van deze afdeling zijn ook van toepassing als de trajectbegeleiding wordt georganiseerd door natuurlijke personen of rechtspersonen met wie de VDAB samenwerkt of die in opdracht van de VDAB trajectbegeleiding organiseren voor niet-werkende werkzoekenden. Afdeling III. - Stage in het kader van beroeps- en loopbaanoriëntering

Art. 41.De VDAB kan in het kader van de begeleiding naar werk of de voorbereiding daarop een oriënterende stage organiseren in samenwerking met een onderneming, een vereniging zonder winstoogmerk of een administratieve overheid.

Art. 42.De niet-werkende werkzoekende die een oriënterende stage loopt heeft recht op de vergoedingen, vermeld in artikel 6.

Art. 43.De VDAB sluit ten gunste van de werkzoekende die een oriënterende stage loopt, een verzekeringscontract af voor ongevallen die zich voordoen tijdens de oriënterende stage of op de weg van en naar de plaats waar de oriënterende stage plaatsvindt. Dat verzekeringscontract voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 11.

De werkzoekende die in het kader van oriënterende stage schade berokkent aan de VDAB of aan derden, is alleen aansprakelijk als het gaat om bedrog, een zware fout en een herhaalde lichte fout.

Art. 44.Voor de uitvoering van de oriënterende stage wordt tussen de VDAB, de werkzoekende en de onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid een overeenkomst gesloten, waarvan het model door de raad van bestuur wordt bepaald.

De overeenkomst vermeldt : 1° de identiteit van de partijen;2° de aanvangsdatum van de oriënterende stage en de vermoedelijke duur ervan.De stage mag maximaal dertig dagen duren; 3° de omschrijving van de activiteiten die in het kader van de oriënterende stage plaatsvinden op de werkvloer;4° de verplichtingen van de partijen van de overeenkomst. Afdeling IV. - Universele dienstverlening voor de werkgever

Art. 45.De VDAB helpt de werkgevers bij de preselectie van de meest geschikte kandidaten.

Art. 46.De werkgevers delen in hun werkaanbieding de volgende informatie mee : 1° de aard van de functie;2° de aard van het aangeboden contract;3° de arbeidsduur en arbeidstijdregeling;4° de bezoldiging;5° de vereiste competenties, de vereiste titel of titels van beroepsbekwaamheid;6° de plaats waar de functie verricht moet worden, behalve als dat vooraf niet kan worden vastgesteld of als het gaat om functies die niet aan een bepaalde plaats van tewerkstelling gebonden zijn;7° eventueel de bedoeling om een wervingsreserve aan te leggen;8° de wijze waarop gesolliciteerd kan worden;9° de aanwervings- en selectieprocedure.

Art. 47.De werkgevers die een beroep doen op de diensten van de VDAB, leven de collectieve arbeidsovereenkomsten na over de aanwerving en selectie van werknemers, die gesloten zijn in de Nationale Arbeidsraad.

De VDAB behandelt alleen de werkaanbiedingen die voldoen aan de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen. HOOFDSTUK III. - Tewerkstellingscellen Afdeling I. - Oprichting en doel van de tewerkstellingscel

Art. 48.De onderneming in herstructurering of haar vertegenwoordiger, minstens een van de representatieve werknemersorganisaties, en de VDAB sluiten een overeenkomst tot oprichting van de tewerkstellingscel. Die overeenkomst bepaalt : 1° de identiteitsgegevens van de betrokken partijen in de tewerkstellingscel;2° de adresgegevens van de tewerkstellingscel;3° de doelstelling van de tewerkstellingscel;4° de nauwkeurige opgave van de diverse begeleidingsmaatregelen die door elk van de betrokken partijen en het outplacementbureau worden genomen voor de werknemers die getroffen worden door een herstructurering van hun onderneming;5° de afspraken over het meedelen van gegevens van de werknemers die getroffen worden door een herstructurering van hun onderneming, aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;6° de aanwijzing van een aanspreekpunt voor de werknemers die getroffen worden door een herstructurering van hun onderneming;7° de regeling voor interne en externe communicatie van de tewerkstellingscel;8° de geldigheidsduur van de overeenkomst.

Art. 49.De tewerkstellingscel heeft als taak de werknemers die getroffen worden door een herstructurering van hun onderneming en die ingeschreven zijn in de tewerkstellingscel, zo snel mogelijk te begeleiden naar een nieuwe duurzame tewerkstelling door hen minstens een outplacementbegeleiding aan te bieden.

De tewerkstellingscel streeft naar een optimaal gebruik van het beschikbare pakket aan begeleidingsmaatregelen voor elke werknemer die bij de tewerkstellingscel is ingeschreven.

Art. 50.De tewerkstellingscel wordt uiterlijk opgericht op de dag waarop de eerste werknemer die getroffen wordt door een herstructurering van zijn onderneming, ontslagen wordt, en is minstens operationeel tot alle begeleidingsmaatregelen die zijn opgenomen in de overeenkomst, vermeld in artikel 48, zijn afgerond.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt evenwel niet gelijkgesteld met een ontslag : het niet-verlengen van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd wegens de herstructurering, of het feit dat een arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid die een tewerkstelling bij de werkgever in herstructurering als voorwerp heeft, ingevolge de herstructurering niet verlengd wordt. Afdeling II. - Opdrachten van de VDAB in de tewerkstellingscel

Art. 51.De VDAB neemt de directie van de tewerkstellingscel op zich en is belast met de organisatie en de coördinatie van de tewerkstellingscel. Dat omvat de volgende taken : 1° alle betrokken partijen samenroepen om de tewerkstellingscel op te richten;2° de taken en dienstverlening van de tewerkstellingscel coördineren;3° de dienstverlening en de werkzaamheden van de tewerkstellingscel evalueren.

Art. 52.De directie van de tewerkstellingscel zorgt voor de inschrijving van de werknemers die getroffen worden door een herstructurering van hun onderneming, en levert een bewijs van inschrijving in de tewerkstellingscel af. De betrokken werknemers schrijven zich ook in als werkzoekende bij de VDAB. Afdeling III. - Opdrachten van het outplacementbureau

Art. 53.Het outplacementbureau voert de outplacementbegeleiding uit overeenkomstig de aanvullende gedragscode die als bijlage 1 is gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2009 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 2°, e), van het decreet van 7 mei 2004.

Art. 54.Het outplacementbureau neemt op verzoek van de leden van de stuurgroep, vermeld in artikel 56, deel aan de stuurgroep en verschaft daar de nodige informatie om de voortgang en de evaluatie van de outplacementbegeleiding mogelijk te maken.

Art. 55.Het outplacementbureau maakt voor elke werknemer die getroffen wordt door een herstructurering van zijn onderneming en die op het einde van de outplacementbegeleiding nog geen duurzame tewerkstelling heeft aangevat, een eindverslag van de outplacementbegeleiding op. Het outplacementbureau bezorgt dat verslag aan de VDAB binnen een maand na het einde van de outplacementbegeleiding. Afdeling IV. - Stuurgroep van de tewerkstellingscel

Art. 56.De werking van de tewerkstellingscel wordt aangestuurd en gevolgd door een stuurgroep.

Art. 57.De stuurgroep van de ad-hoctewerkstellingscel is minstens samengesteld uit : 1° minstens een vertegenwoordiger van de VDAB;2° minstens een vertegenwoordiger van de onderneming in herstructurering;3° de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties. De VDAB zit de stuurgroep voor.

Art. 58.§ 1. De stuurgroep van de permanente tewerkstellingscel is samengesteld uit vaste leden en ad-hocleden. De stuurgroep kan zich laten bijstaan door deskundigen.

De vaste leden, vermeld in het eerste lid zijn de volgende : 1° minstens een vertegenwoordiger van de VDAB;2° de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties die in de SERV vertegenwoordigd zijn en aangesteld worden door de SERR;3° minstens een vertegenwoordiger van de onderneming in herstructurering of de vertegenwoordigers van de representatieve werkgeversorganisaties die in de SERV vertegenwoordigd zijn en aangesteld worden door de SERR. Een afgevaardigde van het opleidingsfonds van de sector, als er een is, kan ad-hoclid van de stuurgroep van de permanente tewerkstellingscel zijn.

In het tweede lid wordt verstaan onder de SERV de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 inzake de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. § 2. De werking van de stuurgroep van de permanente tewerkstellingscel wordt geregeld in een huishoudelijk reglement.

Het huishoudelijk reglement bepaalt ten minste : 1° de bevoegdheden van de VDAB als voorzitter van de permanente stuurgroep;2° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging;3° de periodiciteit van de vergaderingen;4° de bekendmaking van de handelingen;5° het aantal aanwezige leden dat minimaal nodig is om geldig te vergaderen;6° de aanwijzing van de bevoegde permanente stuurgroep als de werkgever in herstructurering actief is in de ambtsgebieden van verschillende SERR's;7° de locatie van de permanente tewerkstellingscel. Afdeling V. - Rapportering en evaluatie

Art. 59.Het outplacementbureau rapporteert mondeling over de ondernomen acties, de resultaten en de stand van zaken in het kader van de begeleiding en hertewerkstelling van de werknemers die getroffen worden door een herstructurering van hun onderneming, tijdens de bijeenkomsten van de stuurgroep. In het schriftelijke verslag van die bijeenkomsten worden de persoonsgegevens van de betrokken werknemers niet vermeld.

Art. 60.De VDAB rapporteert jaarlijks aan de raad van bestuur en trimestrieel aan de SERR's over de werking van de tewerkstellingscellen.

TITEL III. - Competentieontwikkeling HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Art. 61.Competentieontwikkeling kan onder meer bestaan uit : 1° een beroepsopleiding, dat is een van de volgende activiteiten die door de VDAB wordt georganiseerd of als dusdanig door de VDAB wordt erkend : a) het aanleren van een vak, een beroep of een functie;b) bijscholing in het vak, het beroep of de functie;c) het verwerven van de noodzakelijke basisvaardigheden voor de uitoefening van een beroepsactiviteit;d) beroepsomscholing, vervolmaking en uitbreiding van de vakkennis of de aanpassing ervan aan de ontwikkelingen binnen het vak, het beroep of de functie;2° het bijbrengen en beheren van competenties;3° een persoonsgerichte vorming;4° een sollicitatietraining;5° de observatie van een persoon als vermeld in artikel 62, tijdens een bepaalde periode, zodat zijn lichamelijke en intellectuele vaardigheden kunnen worden vastgesteld en, met het oog op de realisatie van de doelstellingen, vermeld in dit artikel, de meest geschikte beroepsrichting kan worden bepaald;6° oriëntering met het oog op competentieversterking en oriëntering naar de arbeidsmarkt;7° aanvullende dienstverlening, zoals informatieverstrekking over opleiding en werk, loopbaanbegeleiding en certificering.

Art. 62.De activiteiten, vermeld in artikel 61, kunnen volgens de voorwaarden, vermeld in titel III, worden gevolgd door : 1° een werkzoekende;2° een werknemer op eigen verzoek;3° een werknemer op verzoek van zijn werkgever;4° een persoon met een zelfstandige beroepsactiviteit;5° een leerling op verzoek van zijn onderwijsinstelling.

Art. 63.De competentieontwikkeling wordt aangeboden in het Nederlands. In uitzonderlijke omstandigheden kan de raad van bestuur de toestemming geven om daarvan af te wijken.

Art. 64.Om de competentieontwikkeling te organiseren, kan de VDAB eigen centra oprichten of samenwerken met derden. Als met derden wordt samengewerkt, kunnen de kosten onder de partijen worden verdeeld.

De raad van bestuur bepaalt de wijze waarop de competentieontwikkeling wordt aangeboden.

Art. 65.De raad van bestuur stelt een huishoudelijk reglement op voor de centra. Het reglement bepaalt onder meer de rechten en de plichten van de cursisten, zowel voor orde en tucht als voor de uitvoering van opdrachten die ze in het kader van de opleiding krijgen. Het reglement wordt ter beschikking gesteld van de cursist voor de aanvang van de opleiding en het moet aangeplakt zijn op een goed zichtbare plaats in elk centrum. HOOFDSTUK II. - De organisatie van de beroepsopleiding Afdeling I. - Toelating tot de beroepsopleiding

Art. 66.De VDAB kan aan de niet-werkende werkzoekende voorstellen om een passende beroepsopleiding te volgen.

Art. 67.De werkzoekende, de werknemer en de persoon met een zelfstandige beroepsactiviteit die een beroepsopleiding wil volgen, doet een aanvraag bij de VDAB.

Art. 68.De VDAB beslist of een kandidaat voor een beroepsopleiding in aanmerking komt.

Die beslissing wordt genomen op basis van de arbeidsmarktvereisten en arbeidsmarktbehoeften, en op grond van de geschiktheid en het competentieprofiel van de kandidaat.

Als de toelating tot de beroepsopleiding geweigerd wordt, kan de werkzoekende om herziening van zijn aanvraag verzoeken bij de raad van bestuur, die een uitspraak doet na advies van de SERR.

Art. 69.De onderwijsinstelling kan met toestemming van de betrokken leerlingen aan de VDAB vragen dat een of meer van hun leerlingen bij de VDAB een beroepsopleiding kunnen volgen. De raad van bestuur bepaalt, binnen de uitgetrokken budgettaire middelen, welke onderwijsniveaus daarvoor in aanmerking komen, alsook de voorwaarden.

Art. 70.De werkgever kan met toestemming van de betrokken werknemers aan de VDAB vragen dat een of meer van zijn werknemers door de VDAB worden opgeleid. De VDAB kan die beroepsopleidingen organiseren met behulp van de infrastructuur van de onderneming of van derden.

Die werknemers kunnen tot de opleiding toegelaten worden als de werkgever er zich schriftelijk toe verbindt dat hij met de werknemers die de beroepsopleiding volgen, overeenkomt dat de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst tijdens de opleiding is geschorst en dat ze gedurende de opleiding verder aanspraak blijven maken op hun loon en de andere voordelen, onder meer de verzekering tegen arbeidsongevallen en ongevallen op de weg van en naar het werk, die ze zouden ontvangen als ze effectief in de onderneming zouden werken.

Art. 71.Als werknemers op verzoek van hun werkgever een beroepsopleiding volgen, moet de werkgever daarvoor betalen. Het bedrag wordt bepaald op basis van de inhoud en de duur van de opleiding.

Art. 72.§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder algemene opleiding verstaan : een opleiding die bestaat in onderricht dat niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, maar door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de inzetbaarheid van de werknemer wordt verbeterd. § 2. De werkgevers kunnen een vermindering verkrijgen van het bedrag, vermeld in artikel 71, voor de algemene opleiding van de volgende categorieën van werknemers : 1° de risicowerknemers, op voorwaarde dat het opleidingscontract binnen zes maanden na hun aanwerving wordt gesloten.Als risicowerknemers worden beschouwd : a) de werknemers die gedurende de twaalf maanden die aan de indienstneming voorafgaan, zonder onderbreking werkloosheids- of wachtuitkeringen hebben ontvangen;b) de werknemers die op het ogenblik van de indienstneming sinds minstens zes maanden zonder onderbreking het leefloon ontvangen hebben;c) de werknemers die op het ogenblik van de indienstneming door de VDAB erkend zijn als personen met een arbeidshandicap;d) de werknemers, ouder dan achttien jaar, die geen houder zijn van een diploma of een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs;e) de werknemers die tegelijkertijd de volgende voorwaarden vervullen : 1) ze hebben geen werkloosheids-, wacht- of onderbrekingsuitkeringen ontvangen gedurende de periode van drie jaar die aan de indienstneming voorafgaat;2) ze hebben geen beroepsactiviteit verricht gedurende de periode van drie jaar die de indienstneming voorafgaat;3) ze hebben voor die periode van drie jaar de beroepsactiviteit onderbroken of hebben nooit een dergelijke activiteit verricht;f) de werknemers van minder dan achttien jaar die onderworpen zijn aan de deeltijdse leerplicht en die het secundair onderwijs met volledig leerplan niet meer volgen.In afwijking van de termijn van zes maanden, vermeld in punt 1°, geldt voor die categorie een termijn van twee jaar; 2° de werknemers die met werkloosheid bedreigd worden : a) in geval van collectief ontslag, na kennisgeving aan de hand van de nominatieve lijst van de betrokken werknemers aan de VDAB, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag;b) in geval van individueel ontslag, als ze tegelijkertijd de volgende voorwaarden vervullen : 1) ze hebben kennis gekregen van de opzegging overeenkomstig de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;2) ze zijn ingeschreven op een nominatieve lijst die, naargelang van het geval, voor advies is voorgelegd aan de ondernemingsraad, de vakbondsafvaardiging, het comité voor preventie en bescherming op het werk of de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties;c) de werknemers die behoren tot een onderneming in moeilijkheden.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Beroepsomscholing en -Bijscholing, bepaalt, na advies van de raad van bestuur, wat moet worden verstaan onder onderneming in moeilijkheden; d) de werknemers die behoren tot een onderneming in herstructurering. De Vlaamse minister, bevoegd voor de Beroepsomscholing en -Bijscholing, bepaalt, na advies van de raad van bestuur, wat moet worden verstaan onder onderneming in herstructurering; 3° de werknemers die behoren tot ondernemingen met niet meer dan 25 werknemers;4° de werknemers die om medische redenen hun huidige functie niet langer kunnen uitoefenen.De medische ongeschiktheid van die werknemers moet worden erkend door een arbeidsgeneesheer als vermeld in het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers; 5° de werknemers die een werkervaring opdoen in het kader van een door de VDAB erkend traject naar werk. De vermindering van het bedrag, vermeld in artikel 71, bedraagt 50 % voor de risicowerknemers, vermeld in het eerste lid, 1°, a) tot en met e), en 100 % voor de risicowerknemers, vermeld in het eerste lid, 1°, f).

De vermindering van het bedrag, vermeld in artikel 71, bedraagt 100 % voor de werknemers, vermeld in het eerste lid, 2°, a) tot en met c), en 50 % voor de werknemers, vermeld in het eerste lid, 2°, d).

De vermindering van het bedrag, vermeld in artikel 71, bedraagt 50 % voor de ondernemingen, vermeld in het eerste lid, 3°, met minder dan 10 werknemers en 25 % voor de ondernemingen met 10 tot 25 werknemers.

De vermindering van het bedrag, vermeld in 73, wordt niet toegekend als de raad van bestuur bepaalt dat het ondernemingen betreft die kunstmatige afsplitsingen of filialen zijn van grotere ondernemingen.

De vermindering van het bedrag, vermeld in artikel 73, bedraagt 100 % voor de werknemers, vermeld in het eerste lid, 4°.

De vermindering van het bedrag, vermeld in artikel 71, bedraagt 100 % voor de werknemers, vermeld in het eerste lid, 5°.

Art. 73.Als de werkgever binnen vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de opleidingsovereenkomst gesloten wordt, overgaat tot collectief ontslag zonder naleving van de informatie- en raadplegingsprocedures, vermeld in het tweede lid, moet de werkgever de tegemoetkomingen die hij heeft ontvangen op basis van artikel 72, 1°, 2°, c) en d), en 3° en 4°, aan de VDAB terugstorten.

Onder informatie- en raadplegingsprocedures als vermeld in het eerste lid wordt verstaan : de procedures, vermeld in : 1° artikelen 3, 7 en 11 van de CAO nummer 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 12 september 1976;2° artikel 6 van de CAO nummer 24 van 2 oktober 1975 betreffende de procedure van inlichting en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers met betrekking tot het collectief ontslag, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 21 januari 1976;3° artikelen 6 tot en met 8 van het koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag;4° artikelen 4 en 37 van de CAO nummer 62 van 6 februari 1996 betreffende de instelling van een Europese Ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 22 maart 1996;5° artikel 66 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling.

Art. 74.Ondernemingen of groeperingen van ondernemingen kunnen geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de betaling van de opleidingskosten van hun werknemers nadat ze een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten met de VDAB. De graad van vrijstelling wordt door de raad van bestuur bepaald naar rata van de inbreng van de ondernemingen of de groeperingen van ondernemingen.

Art. 75.§ 1. De regelgeving, vermeld in artikel 72, valt onder de toepassing van de de-minimissteun, vermeld in Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de-minimissteun, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 28 december 2006, en de eventuele latere wijzigingen van die verordening. § 2. De regelgeving, vermeld in artikel 72, valt onder de toepassing van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikelen 87 en 88 van het verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 9 augustus 2008, en de eventuele latere wijzigingen van die verordening.

De tegemoetkoming op basis van de percentages, vermeld in artikel 72, wordt voor de toepassing van deze regelgeving beperkt tot de toegestane steunintensiteit én het maximumbedrag van twee miljoen euro, vermeld in artikel 6 van de verordening. De onderneming moet op eenvoudig verzoek de totale kosten van het opleidingsproject aan de VDAB meedelen.

Art. 76.Aan personen met een zelfstandige beroepsactiviteit en aan werknemers die op hun verzoek een opleiding volgen, met uitzondering van de onvrijwillig deeltijdse werknemer, vermeld in artikel 1, 9°, wordt een tegemoetkoming in de opleidingskosten gevraagd. Het bedrag van die tegemoetkoming wordt bepaald op basis van de inhoud en de duur van de opleiding.

In uitzonderlijke omstandigheden kan de raad van bestuur beslissen dat geen tegemoetkoming in de opleidingskosten wordt gevraagd.

Art. 77.De personen die een beroepsopleiding of stage hebben gevolgd, hebben recht op een attest van de verworven competenties, met vermelding van het leertraject en de leerinhouden. Afdeling II. - De overeenkomst voor beroepsopleiding

Art. 78.Met uitzondering van de werknemers die op verzoek van hun werkgever een beroepsopleiding volgen, vermeld in artikelen 70 tot en met 73, wordt met iedere cursist die een beroepsopleiding volgt een overeenkomst gesloten voor de aanvang van de opleiding of uiterlijk op de eerste dag van de opleiding.

Art. 79.De overeenkomst wordt schriftelijk aangegaan. Aan iedere partij die betrokken is bij de overeenkomst, wordt een exemplaar overhandigd.

Art. 80.De overeenkomst vermeldt : 1° de identiteit van de partijen;2° de aanvangsdatum van de opleiding en de vermoedelijke duur ervan;3° de omschrijving, de inhoud en de doelstelling van de opleiding;4° de rechten en plichten van de partijen, vermeld in het decreet van 30 april 2004 houdende het Handvest van de Werkzoekende en de wetgeving op de arbeidsbescherming.

Art. 81.De onmogelijkheid voor de cursist om de opleiding te volgen wegens ziekte of ongeval schorst de uitvoering van de overeenkomst. De cursist is ertoe gehouden zijn ongeschiktheid te rechtvaardigen met een geneeskundig getuigschrift.

Art. 82.De VDAB kan de overeenkomst beëindigen zonder opzegging : 1° als de cursist valse stukken heeft voorgelegd bij zijn toelating tot het centrum of als hij ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen betreffende de goede orde of tucht van het centrum, in zijn contractuele verplichtingen of in de uitvoering van de opdrachten die hem in het kader van de opleiding zijn opgelegd;2° als de schorsing, vermeld in artikel 81, een dusdanige duur heeft bereikt dat de re-integratie van de cursist in de opleiding niet zonder moeilijkheden kan verlopen;3° als de cursist niet geschikt is om met goed gevolg de opleiding te volgen.

Art. 83.De bepalingen van deze afdeling zijn ook van toepassing als de opleiding wordt georganiseerd door natuurlijke personen of rechtspersonen waarmee de VDAB samenwerkt of die in opdracht van de VDAB opleiding organiseren voor niet-werkende werkzoekenden.

De raad van bestuur bepaalt op basis van de arbeidsmarktvereisten en arbeidsmarktbehoeften welke opleidingen een niet-werkende werkzoekende kan volgen met een VDAB-overeenkomst bij natuurlijke personen of rechtspersonen als vermeld in het eerste lid. Afdeling III. - Opleidingsstage en praktisch werk

Art. 84.De VDAB kan in het kader van een beroepsopleiding een opleidingsstage organiseren. Tijdens de opleidingsstage worden uitsluitend competenties die vooraf werden verworven, verder ontwikkeld op de werkvloer.

De opleidingsstage en het praktische werk moeten nuttig en passend zijn in het kader van de opleiding. De opleidingsstage en het praktische werk worden in het opleidingsprogramma ingeschakeld op het ogenblik dat de cursist over de nodige vaardigheden beschikt om ze uit te voeren, zodoende ze ertoe bijdragen dat de cursist vertrouwd raakt met de jobinhoud, de arbeidsomstandigheden en het arbeidsritme.

Art. 85.Om de doeltreffendheid van de beroepsopleiding van de cursist te verhogen, kan de VDAB, in samenwerking met een onderneming, een vereniging zonder winstoogmerk of een administratieve overheid praktische werken organiseren na gunstig advies van de SERR en op voorwaarde dat die werken verenigbaar zijn met het doel van de opleiding.

De volgende voorwaarden moeten in acht worden genomen bij de uitvoering van de werken : 1° de handelswaarde van het uit te voeren werk mag niet meer bedragen dan 8925 euro.Dat bedrag is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100). Het bedrag wordt verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarbij rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld; 2° de grondstoffen en materialen zijn voor rekening van de aanvrager van het praktische werk;3° de verplaatsingskosten van de cursisten en de instructeur zijn voor rekening van de aanvrager van het praktische werk;4° aan ondernemingen en verenigingen zonder winstoogmerk rekent de VDAB voor de uitvoering van het praktische werk een prijs aan per uur en per cursist.De raad van bestuur bepaalt het bedrag; 5° voor administratieve overheden en voor verenigingen zonder winstoogmerk met een humanitair en welzijnskarakter is de uitvoering van het praktische werk gratis.De raad van bestuur bepaalt de lijst van de verenigingen zonder winstoogmerk met een humanitair en welzijnskarakter; 6° eventuele fouten of onvolkomenheden aan het werk zijn voor rekening van de aanvrager van het praktische werk.

Art. 86.Om de beroepsopleiding af te stemmen op de vereisten van de nationale of de internationale arbeidsmarkt, kan de VDAB samenwerkingsovereenkomsten sluiten met instellingen, organisaties of verenigingen van andere gemeenschappen, gewesten of staten. Afdeling IV. - Opleiding in een onderwijsinstelling

Art. 87.Rekening houdend met de arbeidsmarktvereisten en arbeidsmarktbehoeften bepaalt de raad van bestuur welke opleidingen een niet-werkende werkzoekende kan volgen met een VDAB-overeenkomst in een door de openbare besturen opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstelling.

Art. 88.De VDAB beslist of een niet-werkende werkzoekende een opleiding in een onderwijsinstelling kan volgen met een VDAB-overeenkomst.

Die beslissing wordt genomen op basis van de geschiktheid en het competentieprofiel van de kandidaten.

Een schoolverlater in wachttijd kan geen opleiding in een onderwijsinstelling volgen.

Bij een negatieve beslissing kan de niet-werkende werkzoekende om een herziening van zijn aanvraag verzoeken bij de raad van bestuur, die uitspraak doet na advies van de SERR. De VDAB beslist ook over de verlenging of de voortijdige beëindiging van de opleiding.

Art. 89.Bij het einde van de opleiding heeft de cursist recht op een diploma, getuigschrift of certificaat. De cursist die de opleiding niet beëindigt, heeft recht op een deelcertificaat van de onderwijsinstelling, met de vermelding van de verworven competenties, het leertraject en de leerinhouden. HOOFDSTUK III. - De individuele beroepsopleiding Afdeling I. - Algemeen stelsel

Art. 90.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder individuele beroepsopleiding : de beroepsopleiding, vermeld in artikel 61, 1°, als ze wordt verstrekt in een onderneming, een vereniging zonder winstoogmerk of bij een administratieve overheid.

Art. 91.De VDAB beslist of een werkzoekende een individuele beroepsopleiding kan volgen.

Die beslissing wordt genomen op basis van de arbeidsmarktvereisten en arbeidsmarktbehoeften en op grond van de geschiktheid en het competentieprofiel van de kandidaat.

Bij een negatieve beslissing kan de werkzoekende om een herziening van zijn aanvraag verzoeken bij de raad van bestuur, die uitspraak doet na advies van de SERR. De VDAB beslist ook over de verlenging of voortijdige beëindiging van de individuele beroepsopleiding. Als de VDAB de beslissing tot voortijdige beëindiging van de individuele beroepsopleiding neemt, is hij geen enkele vergoeding verschuldigd aan de cursist, de onderneming, de vereniging zonder winstoogmerk of de administratieve overheid.

Art. 92.§ 1. De VDAB bepaalt de opleidingsduur van de individuele beroepsopleiding. De opleidingsduur bedraagt ten minste vier weken en ten hoogste 26 weken.

De individuele beroepsopleiding kan georganiseerd worden in aansluiting op een opleiding in een centrum voor beroepsopleiding, waarbij de totale opleidingsduur de duur van dezelfde opleiding in een centrum voor een beroepsopleiding niet mag overschrijden. § 2. Voor een laaggeschoolde langdurig werkzoekende kan, wegens de pedagogische noodzaak, na advies van de SERR, de opleidingsduur vastgesteld worden op ten hoogste 52 weken. Als de individuele beroepsopleiding voorafgegaan wordt door een opleiding in een centrum, mag de totale opleidingsduur van 52 weken worden overschreden, als de opleidingsduur van de individuele beroepsopleiding 52 weken niet overschrijdt. § 3. Als verschillende laaggeschoolde langdurig uitkeringsgerechtigde werklozen of leefloongerechtigden als vermeld in de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, en de behoeftigen, vermeld in de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun, verleend door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, een individuele beroepsopleiding in dezelfde vestiging van een onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid starten, op hetzelfde ogenblik en met dezelfde opleidingsinhoud, wordt vooraf advies gevraagd aan de SERR. De VDAB beschikt over de mogelijkheid om in verschillende vestigingen van een onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid verschillende cursisten een individuele beroepsopleiding te laten starten op hetzelfde ogenblik en met dezelfde opleidingsinhoud.

In voorkomend geval wordt het advies van de SERR of de raad van bestuur gevraagd.

Art. 93.§ 1. De cursist die een individuele beroepsopleiding volgt, krijgt een premie die met elke productieve arbeid overeenkomt. Het bedrag van die productiviteitspremie wordt uitgedrukt als een percentage van het verschil tussen het normale loon van het beroep en het inkomen waarop de cursist recht heeft op grond van werkloosheid, leefloon of financiële maatschappelijke dienstverlening. § 2. Als de cursist geen uitkering geniet op grond van werkloosheid, leefloon of financiële maatschappelijke dienstverlening, wordt het bedrag van de productiviteitspremie uitgedrukt als een percentage van het verschil tussen het normale loon van het beroep en een compensatievergoeding.

De compensatievergoeding bedraagt 9,60 euro per dag bij een zesdaagse werkweek.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de beroepsomscholing en -bijscholing, bepaalt op voorstel van de raad van bestuur de categorieën niet-werkende werkzoekenden aan wie die compensatievergoeding wordt toegekend.

Die compensatievergoeding wordt betaald door de VDAB en kan worden verminderd met het bedrag van een andere financiële tegemoetkoming, toegekend door de federale of de Vlaamse overheid in het kader van opleiding. § 3. Voor opleidingen van vier tot 26 weken bedragen de percentages, vermeld in § 1 : 1° laatste maand van de opleiding : 100 %;2° voorlaatste maand van de opleiding : 95 %;3° derde laatste maand van de opleiding : 90 %;4° vierde laatste maand van de opleiding : 85 %;5° vijfde laatste maand van de opleiding : 80 %;6° zesde laatste maand van de opleiding : 75 %. Als de opleiding, vermeld in artikel 92, langer dan zes maanden duurt, bedraagt het percentage 100 % voor elke extra maand. § 4. De VDAB betaalt maandelijks de productiviteitspremie en de compensatievergoeding aan de cursist. De VDAB geeft de cursist een overzicht van de premie en de vergoedingen die aan hem werden uitbetaald. § 5. De onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid waar de cursist de individuele beroepsopleiding volgt, is aan de VDAB maandelijks een bedrag verschuldigd dat overeenstemt met de percentages van het verschil tussen het normale loon van het beroep en de gemiddelde werkloosheidsuitkering, vermeld in § 3. De gemiddelde werkloosheidsuitkering wordt jaarlijks door de raad van bestuur bepaald met het oog op de budgettaire neutraliteit tussen de betaalde productiviteitspremie en het bedrag dat gefactureerd wordt aan de werkgever.

Art. 94.De werkgever verbindt er zich toe met de cursist die in zijn onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid een individuele beroepsopleiding heeft gevolgd, onmiddellijk na het einde van de opleiding een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur te sluiten.

Met behoud van de toepassing van de wettelijke bepalingen over het beëindigen van de arbeidsovereenkomsten om een dringende reden mag de werkgever aan de arbeidsovereenkomst, vermeld in het eerste lid, op zijn vroegst een einde maken na verloop van de tijd die overeenstemt met de duur van de opleiding.

De werkgever verbindt er zich toe de cursist die de opleiding in de onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid beëindigd heeft, tewerk te stellen in de onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid onder de voorwaarden die voor dat beroep gelden en minstens tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke golden gedurende de periode dat de cursist de opleiding volgde.

De werkgever verbindt er zich toe de cursist een attest met de vermelding van de verworven competenties te geven bij het einde van de opleiding.

Art. 95.De werkgever verzekert de cursist die in zijn onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid een individuele beroepsopleiding volgt, tegen ongevallen tijdens de opleiding en op de weg van en naar de opleidingsplaats. De verzekering verleent dezelfde waarborgen als de waarborgen, vermeld in de wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen en de uitvoeringsbesluiten ervan. Bij een ongeval wordt de vergoeding berekend op basis van het loon waarop een meerderjarige werknemer in loondienst die tewerkgesteld is in het aan te leren beroep, recht heeft.

De cursist die in het kader van zijn individuele beroepsopleiding schade berokkent aan de werkgever of aan derden, is alleen aansprakelijk in geval van bedrog, een zware fout of een herhaalde lichte fout.

De cursist heeft op kosten van de werkgever recht op een tegemoetkoming in zijn verplaatsingskosten, volgens de regels van de voor de onderneming geldende collectieve arbeidsovereenkomst. Als er voor de onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid geen specifieke collectieve arbeidsovereenkomst met een dergelijke regeling bestaat, gelden de voorschriften van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19septies van 31 mei 2007 tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19ter van 5 maart 1991 tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 van 26 maart 1975 betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers.

Art. 96.De VDAB kan beslissen om aan de onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid die haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, of die een cursist die bij haar een individuele beroepsopleiding heeft gevolgd, ontslaat zonder dringende reden, gedurende drie jaar geen individuele beroepsopleiding toe te kennen. Die periode van drie jaar gaat in op de datum waarop de VDAB kennis krijgt van de overtreding.

Tegen die weigering van de VDAB, vermeld in het eerste lid, kan de onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid beroep aantekenen bij de raad van bestuur binnen dertig dagen na de schriftelijke kennisgeving van de beslissing.

Art. 97.Voor de uitvoering van de individuele beroepsopleiding wordt tussen de VDAB, de cursist en de onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid een overeenkomst gesloten, waarvan het model door de raad van bestuur wordt bepaald.

Art. 98.De VDAB rapporteert aan de SERR's over het stelsel van de individuele beroepsopleiding. Afdeling II. - De instapopleiding

Art. 99.In deze afdeling wordt verstaan onder instapopleiding : de individuele beroepsopleiding, vermeld in artikel 90, die verstrekt wordt aan : 1° de jonge werknemer die aan de volgende drie voorwaarden voldoet : a) bij de VDAB ingeschreven als niet-werkende werkzoekende en in wachttijd zitten overeenkomstig artikel 36, § 1, eerste lid, 4°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;b) de instapopleiding starten binnen vier maanden na de inschrijving als werkzoekende bij de VDAB;c) ten hoogste een van de volgende diploma's of studiebewijzen hebben : 1) algemeen secundair onderwijs van de eerste graad;2) technisch secundair of kunstsecundair onderwijs van de derde graad;3) het eerste jaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs;4) middenstandsopleiding;5) deeltijds beroepssecundair onderwijs;6) buitengewoon secundair onderwijs;7) secundair alternerend beroepsonderwijs;2° de volledig werkloze, vermeld in artikel 1 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering, die een beroepsopleiding als vermeld in artikel 61, van minstens 400 uur heeft gevolgd binnen de periode van negen maanden voor de instapstage, vermeld in artikel 36quater van het koninklijk besluit van 25 november 1991, op voorwaarde dat de instapstage start binnen de periode van vier maanden na het einde van de beroepsopleiding. De VDAB kan een instapopleiding weigeren aan een werkgever en beslist als enige over de verlenging of de voortijdige beëindiging van de instapopleiding.

Art. 100.De duur van de instapopleiding bedraagt negen weken.

Art. 101.De cursist die een instapopleiding volgt, ontvangt een premie die met elke productieve arbeid overeenkomt. Het bedrag van de productiviteitspremie wordt uitgedrukt als het verschil tussen het normale loon van het beroep en de werkloosheids-, stage-, of wachtuitkering of leefloon.

De VDAB betaalt maandelijks de productiviteitspremie aan de cursist.

De VDAB geeft de cursist een overzicht met vermelding van de premie en de vergoedingen die aan hem werden uitbetaald.

De onderneming, vereniging zonder winstoogmerk of administratieve overheid is aan de VDAB maandelijks een bedrag verschuldigd dat overeenstemt met het verschil tussen het normale loon van het beroep en de gemiddelde werkloosheidsuitkering. De gemiddelde werkloosheidsuitkering wordt jaarlijks door de raad van bestuur bepaald met het oog op de budgettaire neutraliteit tussen de betaalde productiviteitspremie en het bedrag dat gefactureerd wordt aan de werkgever.

Art. 102.Artikel 94, eerste lid tot en met derde lid, en artikelen 95 tot en met 98 zijn van toepassing op de instapopleiding. Afdeling III. - IBO-interim

Art. 103.In deze afdeling wordt verstaan onder : 1° IBO-interim : het samengaan van enerzijds uitzendarbeid bij de werkgever-gebruiker, gedurende een periode van ten hoogste acht weken, en anderzijds een onmiddellijk daaropvolgende individuele beroepsopleiding als vermeld in artikel 90, bij diezelfde werkgever-gebruiker.Het uitzendbureau selecteert de persoon aan wie de IBO-interim wordt gegeven, en de werkgever-gebruiker, en begeleidt beide partijen bij de individuele beroepsopleiding; 2° uitzendarbeid : het verrichten van arbeid onder een arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid, als vermeld in artikel 7, 2°, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, om de reden, vermeld in artikel 1, § 7, van dezelfde wet;3° het uitzendbureau : het erkende bureau voor uitzendactiviteiten, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 2000 tot uitvoering van het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest;4° de werkgever-gebruiker : de onderneming, de vereniging zonder winstoogmerk of de administratieve overheid waar de IBO-interim, vermeld in artikel 103, plaatsvindt. De IBO-interim kan door de VDAB als tewerkstellingstraject worden erkend onder de door hem vastgestelde voorwaarden.

Art. 104.De VDAB beslist, binnen de uitgetrokken budgettaire middelen, of een uitkeringsgerechtigde werkloze, een niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende, een leefloontrekker of een persoon die recht heeft op financiële maatschappelijke dienstverlening en die in het bevolkingsregister is ingeschreven, een IBO-interim kan volgen.

De IBO-interim kan alleen gegeven worden aan een van de volgende personen : 1° personen ouder dan vijftig jaar;2° personen met een indicatie van een arbeidshandicap;3° personen van allochtone afkomst. In het tweede lid, 3° wordt onder personen van allochtone afkomst verstaan : personen met een nationaliteit van een land buiten de Europese Unie of personen van wie minstens één ouder of twee grootouders een nationaliteit hebben van een land buiten de Europese Unie.

Art. 105.De VDAB bepaalt de opleidingsduur van de individuele beroepsopleiding, verstrekt binnen het kader van een IBO-interim. Die opleidingsduur bedraagt ten minste vier weken en, behoudens toepassing van artikel 92, paragraaf 2, ten hoogste 26 weken.

De VDAB beslist over de verlenging of de voortijdige beëindiging van de individuele beroepsopleiding. Als de VDAB beslist tot voortijdige beëindiging van de individuele beroepsopleiding, is hij met behoud van de toepassing van artikel 110, geen enkele vergoeding verschuldigd aan de persoon aan wie de IBO-interim wordt gegeven, de werkgever-gebruiker of het uitzendbureau.

Art. 106.De persoon aan wie de IBO-interim wordt gegeven, mag in de drie maanden voor de IBO-interim, hoogstens veertien werkdagen uitzendarbeid hebben verricht voor de werkgever-gebruiker in dezelfde functie als de functie waarvoor de IBO-interim wordt gegeven. De werkdagen uitzendarbeid worden in mindering gebracht van de maximumperiode van uitzendarbeid, vermeld in artikel 103.

Art. 107.Het uitzendbureau dat voor IBO-interim ingeschakeld wil worden, moet dat voor de aanvang van de eerste IBO-interim aan de VDAB meedelen. De VDAB bepaalt de wijze van mededeling.

Art. 108.Voor de aanvang van de individuele beroepsopleiding wordt tussen de VDAB, de persoon aan wie de IBO-interim zal worden gegeven, de werkgever-gebruiker en het uitzendbureau een overeenkomst gesloten, waarvan het model door de raad van bestuur wordt bepaald.

Art. 109.Het uitzendbureau stelt voor de aanvang van iedere individuele beroepsopleiding een begeleidings en opleidingsplan op, waarvan het model door de VDAB wordt bepaald.

Het begeleidingsplan bevat een concrete weergave van de begeleiding die het uitzendbureau gedurende de individuele beroepsopleiding zal bieden.

Het opleidingsplan bevat een concrete weergave van de competenties die de persoon aan wie de IBO-interim wordt gegeven gedurende de individuele beroepsopleiding moet verwerven.

De individuele beroepsopleiding kan pas starten nadat de VDAB het begeleidings- en opleidingsplan heeft goedgekeurd. De VDAB neemt daarover een beslissing binnen vijf werkdagen na de ontvangst van dat plan.

Art. 110.De VDAB betaalt het uitzendbureau een vergoeding van 1.200 euro per begonnen individuele beroepsopleiding als voldaan is aan een van de volgende voorwaarden : 1° een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur wordt gesloten tussen de werkgever-gebruiker en de persoon aan wie de IBO-interim werd gegeven onmiddellijk na de voltooiing van de individuele beroepsopleiding;2° een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur wordt gesloten tussen de werkgever-gebruiker of een andere werkgever, en de persoon aan wie de IBO-interim werd gegeven, voor de beëindiging van de individuele beroepsopleiding, op voorwaarde dat de individuele beroepsopleiding minstens dertien weken heeft geduurd. Als niet aan de voorwaarden van het eerste lid voldaan is betaalt de VDAB het uitzendbureau een vergoeding van 500 euro per begonnen individuele beroepsopleiding.

Art. 111.Artikelen 92 tot en met 96 en artikel 98 zijn van toepassing op de individuele beroepsopleiding, verstrekt binnen de IBO-interim, met dien verstande dat de woorden "in een onderneming, vereniging zonder winstoogmerk, of een administratieve overheid" moeten worden gelezen als de woorden "bij een werkgever-gebruiker", en dat het woord "werkgever" moet worden gelezen als het woord "werkgever-gebruiker".

TITEL IV. - Slotbepalingen

Art. 112.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 1992 tot uitvoering van artikel 87, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 november 1994, 15 juli 2002 en 26 oktober 2007;3° het ministerieel besluit van 14 februari 1994 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 89, § 4, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding.

Art. 113.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Art. 114.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Tewerkstellingsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de Beroepsomscholing en -Bijscholing, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 juni 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

^