gepubliceerd op 08 mei 1999
Koninklijk besluit tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de openbare brandweerdiensten
19 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de openbare brandweerdiensten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe de toegang tot de functie van brandweerofficier te regelen alsook zijn loopbaan te organiseren.
Het koninklijk besluit van 20 juli 1972 heeft reeds als doel de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria en de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden vast te stellen voor de officieren van de brandweerdiensten. Deze tekst werd gewijzigd door de koninklijke besluiten van 27 maart 1974, 5 juni 1978, 2 oktober 1978, 29 juli 1992 en 19 maart 1997.
Een grondige herziening van deze tekst blijkt vandaag noodzakelijk te zijn, om met name de aanwervingsvoorwaarden en procedure van de brandweerofficieren aan te passen aan de huidige vereisten.
De artikelen 6 tot 24 van de ontworpen tekst zijn van toepassing op het beroepspersoneel van de brandweerdiensten, terwijl de artikelen 25 tot 44 bestemd zijn voor het vrijwillige personeel van diezelfde diensten. De principes die toegepast worden op beide personeelscategorieën zijn voor het grootste deel identiek; daarom zullen zij simultaan uitgelegd worden in dit verslag.
De artikelen 1 tot 5, alsook 45 tot 56 zijn gemeenschappelijk voor de twee personeelscategorieën, beroeps en vrijwilliger.
Commentaar bij de artikelen : De artikelen 1 tot 5 stellen de algemene principes die van toepassing zijn op de loopbaan van de officieren, of zij nu beroeps of vrijwilliger zijn.
Enkel artikel 1 dat het toepassingsgebied van de tekst bepaalt, werd aanzienlijk gewijzigd.
Het herhaalt dat de door de Koning uitgevaardigde reglementering van toepassing is zowel op de gemeenten, als op de intercommunales en op de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, die een instelling van openbaar nut is.
De artikelen 6 tot 11 en 25 tot 30 bepalen de aanwervingsvoorwaarden en procedure.
In de artikelen 6 en 25 wordt voortaan bepaald dat de oproep tot gegadigden bekendgemaakt moet worden in verschillende kranten die in het gehele land worden verspreid; dit betekent dat de oproep bekendgemaakt moet worden in kranten met een voldoende brede verspreiding om een grote openbaarheid van de oproep tot gegadigden te verzekeren.
De in artikelen 8, 10, 27 en 29 bedoelde samenstelling van de examencommissie werd om objectiviteits- en onpartijdigheidsredenen gewijzigd en verduidelijkt. De examencommissie mag niet meer bestaan uit plaatselijke verkozenen. Zij moet daarentegen voor ten minste 50 % samengesteld zijn uit personen die niet behoren tot het gemeentebestuur (bijvoorbeeld officieren van andere brandweerdiensten, een lid van de Brandweerinspectie); met dien verstande dat zij voor maximum 50 % samengesteld kan zijn uit de gemeentesecretaris, de officieren van de brandweerdienst in kwestie of andere leden van het gemeentebestuur.
Wat de aanwervingsvoorwaarden betreft, werden de verplichting om de Belgische nationaliteit te bezitten en de verplichting om op een bepaald grondgebied te verblijven, behouden. Anderzijds worden thans andere diploma's dan deze die tot nu toe vereist waren, in aanmerking genomen. Ten slotte werd de maximumleeftijd opgeheven.
Niettegenstaande het principe van de vestigingsvrijheid, bekrachtigd door het vierde aanvullend protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en de vaste rechtspraak van de Raad van State (met name RVS, 25 november 1992, VIe Kamer, 1° 41.149), bepaalt de tekst dat de verblijfplaats van het lid van de brandweerdienst op het gemeentelijk grondgebied of in een door de gemeenteraad te bepalen zone gevestigd moet zijn.
Aangezien de opdrachten voor hulp aan personen en aan goederen toevertrouwd aan de leden van de brandweerdiensten immers de openbare veiligheid als doel hebben, kunnen zij derhalve een beperking van het algemene principe van de vestigingsvrijheid terdege rechtvaardigen.
De noodzaak om een verplichting te voorzien voor de vrijwillige officieren om op een bepaald grondgebied te verblijven, is vanzelfsprekend. Deze zijn immers niet van wacht in de kazerne, maar moeten zich wel zo vlug mogelijk kunnen begeven naar de plaats van de ramp binnen de sector die beschermd wordt door de brandweerdienst. Het is dus belangrijk dat zij hun hoofdverblijfplaats in deze sector hebben, zodat er voldoende mensen aanwezig zijn om een eerste vertrek te verzekeren.
Deze noodzaak geldt eveneens voor de beroepsofficieren van de gemengde brandweerdiensten (samengesteld uit zowel beroepspersoneelsleden als vrijwilligers). De beroepsofficier is vaak de enige officier van het korps en eveneens de dienstchef. Daardoor kan hij op elk moment opgeroepen worden.
Teneinde rekening te houden met deze operationele behoeften, werd er beslist om te verwijzen naar het begrip hoofdverblijfplaats, zoals gedefinieerd in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, en niet naar het begrip van woonplaats bedoeld in artikel 102 van het Burgerlijk Wetboek, zoals de Raad van State voorstelt in zijn advies van 10 maart 1999. Het begrip hoofdverblijf is immers gebaseerd op een feitelijke situatie, dit wil zeggen de vaststelling van een effectief verblijf op een bepaald grondgebied gedurende het grootste deel van het jaar, die perfect overeenkomt met de noodzaak om te beschikken over personeel dat op elk moment opgeroepen kan worden op zeer korte tijd.
De voorwaarde van de Belgische nationaliteit wordt behouden, gezien de interpretatie die het Gerechtshof van de Europese Gemeenschappen geeft aan het principe van het vrije verkeer van de werknemers.
Het Gerechtshof heeft besloten dat dit principe geen betrekking had op de betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deel-name aan de uitoefening van de openbare macht inhouden en op de functies die de bescherming van de algemene belangen van de Staat of van andere openbare instanties als doel hebben.
Aangezien de officieren van de brandweerdiensten met name beschikken over de macht om personen en goederen te vorderen krachtens artikel 5 van de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming, behoort hun functie duidelijk tot de uitoefening van de openbare macht. Zij is bijgevolg voorbehouden aan personen met de Belgische nationaliteit.
Wat de diplomavoorwaarde betreft, heeft het ontwerp als doel de types diploma die in aanmerking genomen kunnen worden, te actualiseren en uit te breiden.
De ontworpen tekst opent de toegang tot de functie van officier, die nu voornamelijk beperkt is tot enkel de houders van de diploma's van ingenieur (burgerlijk, industrieel, technisch), voor de houders van de volgende diploma's. In de brandweerdiensten die tot categorie X of Y behoren, zijn de diploma's die in aanmerking genomen worden de diploma's die toegang geven tot betrekkingen van niveau 1 bij het federaal Openbaar Ambt, overeenkomstig het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, evenals de diploma's bedoeld in bijlage 1 van het besluit. In de brandweerdiensten die tot categorie Z behoren of tot een gemeente die geen groepscentrum is, gaat het om de diploma's die toegang geven tot de betrekkingen van niveau 1, 2+ en 2 bij het federaal Openbaar Ambt, overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937.
Door deze bepaling zullen kandidaten met meer uiteenlopende achtergronden (licentiaten in de wiskunde, scheikunde,|PO) zich kandidaat kunnen stellen. Deze uitbreiding zal ook de aanwerving bevorderen in bepaalde brandweerdiensten waar de kandidaturen thans zeer beperkt zijn omwille van de diplomavereisten.
De geschiktheid van de kandidaten voor het uitoefenen van een functie die een veelheid aan technische aspecten behelst, zal geverifieerd worden bij de aanwervingsproeven en bij de proeven die leiden tot het behalen van het brevet van onderluitenant.
De maximumleeftijd van 35 jaar wordt door de ontworpen tekst opgeheven. Het gaat om de toepassing van het principe dat bekrachtigd werd door de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling.
De lichamelijke proeven zullen, ondanks het advies van de Raad van State van 10 maart 1999, door de Minister van Binnenlandse Zaken bepaald worden.
De Raad van State laat immers de subdelegatie aan de Minister van Binnenlandse Zaken toe van de vaststelling van de selectieproeven, omdat artikel 8, derde lid, van het besluit de selectiecriteria bepaalt. Wat de lichamelijke proeven betreft, is het exclusieve criterium natuurlijk dat men zich ervan moet vergewissen dat de toekomstige brandweermannen een fysieke conditie hebben die toereikend is om hun functie uit te oefenen.
De artikelen 12 tot 17 en 31 tot 37 hebben betrekking op de stage en op de benoeming of de effectieve indienstneming van de onderluitenant.
De stage duurt één jaar.
Rekening houdend met de verplichting voor de stagiair om het brevet van onderluitenant te behalen vóór het einde van de stage, werd er voorzien om aan de plaatselijke overheid de mogelijkheid te bieden de stage maximum twee keer te verlengen met een jaar. Behalve de tijd die noodzakelijk is voor de opleiding, kan het nuttig blijken de periode tijdens welke de dienstchef de waarde en de bekwaamheden van de stagiair kan beoordelen, te verlengen.
Aangezien de stage maximum twee keer verlengd kan worden met dezelfde periode, kan de totale duur van de stage tot drie jaar oplopen.
In artikel 37 wordt de indienstneming van de vrijwillige officier voor een werkelijke duur van vijf jaar omgezet in een indienstneming voor onbepaalde duur om zo de functie stabieler te maken.
De artikelen 18 tot 20 en 38 tot 40 betreffen de toegang, bij bevordering, tot de graad van onderluitenant. Deze artikelen vergen geen toelichting.
De artikelen 21 tot 24 en 41 tot 44 hebben betrekking op de toegang tot de verschillende graden die hoger zijn dan die van onderluitenant.
Deze artikelen vergen geen toelichting.
Artikel 45 regelt de voorwaarden voor de benoeming tot dienstchef van de brandweerdienst. De diplomavoorwaarde werd ook hier versoepeld.
De artikelen 46 tot 50 hebben betrekking op de korps-geneesheer. De prioriteit die toegekend wordt aan bepaalde medische specialisaties, werd uitgebreid. Er werd besloten de dienstregeling van de officier-geneesheer over te laten aan het oordeel van de plaatselijke overheden.
De artikelen 51 tot 56 zijn de slotbepalingen van het besluit.
Het leek nuttig de aan artikel 52 te geven interpretatie te verduidelijken.
Artikel 52, tweede lid, stelt de brevetten A, B en C gelijk met het brevet van onderluitenant, zij het enkel voor de vrijwillige leden van de brandweerdiensten. De tweede zin van dit lid bevestigt dit principe gewoon. De gelijkstelling is volledig; dit betekent dat het bezit van de brevetten A, B en C de toegang mogelijk maakt tot de graad van onderluitenant en tot de graden hoger dan die van onderluitenant.
Artikel 53 maakt de uitzonderlijke professionalisering van de vrijwillige dienstchef van de vrijwillige korpsen die behoren tot categorie Z of van de autonome brandweerkorpsen mogelijk. Het gaat om een innovatie.
Deze maatregel is noodzakelijk door de aanzienlijke toename van het werk van de officier-dienstchef (opdracht van brandpreventie, administratief en beheerswerk). De gemeenteraad kan een betrekking van beroepsofficier-dienstchef creëren door wijziging van het organieke reglement van de brandweerdienst. Eens deze betrekking gecreëerd is kan zij op uitzonderlijke wijze en één enkele keer toegekend worden aan de vrijwillige officier-dienstchef die de functie vervult en aan de vereiste voorwaarden voldoet. Deze maatregel moet noodzakelijkerwijze aangevuld worden door een minimumkader van beroepsofficieren te voorzien in de korpsen waarvoor de gemeenten gebruik zullen maken van deze bevoegdheid. De in de ontworpen tekst voorziene maatregel wordt derhalve opgenomen in een breder kader, waardoor de plaatselijke overheden de definitieve beslissing kunnen nemen om hun brandweerdienst te laten leiden door beroeps-officieren.
De tekst die voorgelegd werd aan de Raad van State voorzag in een anciënniteit van 6 jaar als officier-dienstchef om te kunnen genieten van deze maatregel. Er werd beslist om deze anciënniteitsvoorwaarde terug te brengen tot 2 jaar. In de praktijk blijkt immers meer en meer de noodzaak om de bestaande dienstchef in heel wat vrijwilligerskorpsen dringend te professionaliseren. De sterk toegenomen werkdruk, vooral inzake brandpreventie als gevolg van de nieuwe basisnormen, is hier de oorzaak van. Deze versoepeling moet meer gemeenten in staat stellen om hun dienstchef die reeds 10 jaar officier is, op korte termijn te professionaliseren. Een voltijdse dienstchef maakt ontegensprekelijk een gevoelige verbetering van de werking van het korps mogelijk.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid, toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, J. PEETERS
19 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de openbare brandweerdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming, inzonderheid op de artikelen 9 en 13, § 3, vervangen bij de gewone wet van 16 juli 1993;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1972 tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 1974, 5 juni 1978, 2 oktober 1978, 29 juli 1992 en 19 maart 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 maart 1997 betreffende de opleiding, de brevetten en de loopbaan van de leden van de brandweer;
Overwegende dat de Gewestregeringen bij het ontwerp van dit besluit werden betrokken;
Gelet op het akkoord van de Inspecteur van financiën, gegeven op 28 juli 1998;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 14 oktober 1998;
Gelet op het protocol nr. 98/07 van 8 januari 1999 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad, op 24 juli 1998, betreffende de adviesaanvraag binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 10 maart 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Veiligheid, toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt met de term « gemeente » ook een brandweerintercommunale en de Brusselse Hoofdstedelijke dienst voor brandweer en dringende medische hulp bedoeld.
De bevoegdheden toegewezen door onderhavig besluit aan de burgemeester en aan de gemeenteraad worden dan uitgeoefend door de bevoegde organen van de intercommunale of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 2.In elke openbare brandweerdienst geschiedt de toegang tot het officiers-niveau, zowel bij aanwerving als bij bevordering, in de graad van onderluitenant en binnen de perken van de vacante betrekkingen in de bij het organiek reglement vastgestelde formatie.
Art. 3.Wanneer een betrekking van onderluitenant vacant verklaard wordt, beslist de gemeenteraad of die betrekking door aanwerving of bij bevordering te begeven is. De gemeenteraad neemt de nodige maatregelen om de vacante betrekkingen onverwijld te verlenen.
Art. 4.De beroepsonderluitenant, die in vast verband benoemd is, of de onderluitenant-vrijwilliger, die effectief in dienst genomen is, legt de eed af in handen van de burgemeester.
Art. 5.De benoeming, de dienstneming of de bevordering van een officier wordt aan de belanghebbende medegedeeld en ter kennis van de andere leden van de dienst gebracht door de burgemeester of zijn gemachtigde. HOOFDSTUK II. - Beroepsofficieren Afdeling 1. - Toegang bij aanwerving
tot de graad van beroepsonderluitenant Onderafdeling 1. - De kandidaturen
Art. 6.Wanneer een bij aanwerving te verlenen betrekking van beroepsonderluitenant vacant verklaard wordt of uiterlijk binnen twaalf maanden zal worden, richt de gemeenteraad een oproep tot kandidaten.
De oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. De oproep wordt aangeplakt in de kazerne en in de vooruitgeschoven posten als deze bestaan. Deze bekendmakingen en dit aanplakken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure.
De oproep vermeldt de te vervullen voorwaarden, de opgelegde proeven, de stof ervan en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen.
Elke kandidatuur moet per aangetekende brief aan de burgemeester worden gericht.
Art. 7.§ 1. Kandidaten voor een betrekking van beroepsonderluitenant moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° ten minste 21 jaar oud zijn;3° een minimale lengte hebben van 1,60 m;4° van goed zedelijk gedrag zijn;5° in orde zijn met de dienstplichtwetten;6° zijn hoofdverblijfplaats hebben in de gemeente waar de brandweerdienst gevestigd is, of binnen een door de gemeenteraad te bepalen zone;7° houder zijn van het volgende diploma of getuigschrift : a) in de brandweerdiensten van categorie X en Y : hetzij een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, hetzij een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit;b) in de brandweerdiensten van categorie Z of van een gemeente die geen groepscentrum is : een diploma of getuigschrift dat ten minste toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 2 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937. § 2. De gemeenteraad bepaalt de datum waarop aan de voorwaarde bedoeld in § 1, 6°, voldaan moet zijn.
Art. 8.Kandidaten worden aan selectieproeven onderworpen. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de inhoud en de nadere regels van deze proeven bepalen.
De gemeenteraad organiseert deze proeven. Hij bepaalt de samenstelling van de examencommissie die verplicht de officier-dienstchef omvat. De examencommissie bestaat voor ten minste de helft uit experts die niet tot de gemeentediensten behoren. Gemeenteraadsleden kunnen het examen als waarnemer bijwonen. Zij mogen echter niet deelnemen aan de beoordeling van de kandidaten en aan de deliberatie door de examencommissie.
De proeven dienen de technische vaardigheden van de kandidaten, hun geschiktheid tot leidinggeven, hun maturiteit en de manier waarop zij hun eigen ideeën uiteenzetten, te beoordelen.
Art. 9.Kandidaten die geschikt zijn bevonden bij de selectieproeven moeten zich onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek dat op grond van de in bijlage II van dit besluit bepaalde maatstaven wordt verricht door de officier-geneesheer van de dienst, de geneesheer aangewezen door de gemeenteraad of de Sociaal-Medische Rijksdienst.
Art. 10.De medisch geschikt bevonden kandidaten worden onderworpen aan proeven inzake lichamelijke geschiktheid. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de inhoud en de nadere regels van deze proeven bepalen.
De gemeenteraad organiseert die proeven. Hij bepaalt de samenstelling van de examencommissie die verplicht de officier-dienstchef omvat. De examencommissie bestaat voor ten minste de helft uit experts die niet tot de gemeentediensten behoren. Gemeenteraadsleden kunnen het examen als waarnemer bijwonen. Zij mogen echter niet deelnemen aan de beoordeling van de kandidaten en aan de deliberatie door de examencommissie.
Art. 11.De selectieproeven worden ingericht als vergelijkend examen.
Kandidaten die de voorwaarden vervullen en die geslaagd zijn voor het geneeskundig onderzoek, de proeven inzake lichamelijke geschiktheid en de selectieproeven, worden door de gemeenteraad toegelaten tot de proeftijd in orde van rangschikking resulterend uit de selectieproeven bedoeld in artikel 8.
Onderafdeling 2. - De proeftijd
Art. 12.De proeftijd duurt één jaar. Zij kan door de gemeenteraad maximum twee maal verlengd worden met een periode van één jaar.
Op het einde van de proeftijd maakt de officier-dienstchef een verslag op over de geschiktheid tot bevelvoering van de kandidaat, over zijn ondernemingsgeest en over zijn wijze van dienen. Hij vermeldt daarin eveneens de diploma's en brevetten die de kandidaat tijdens de proeftijd heeft behaald. Hij stelt de benoeming, het ontslag of de verlenging van de proeftijd voor.
Dat verslag is conform aan het model vastgesteld in bijlage III van dit besluit; het wordt genotificeerd aan het personeelslid op proef, dat er kennis van neemt en het ondertekent en dagtekent.
Art. 13.Het personeelslid op proef moet voor het einde van zijn proeftijd het brevet van onderluitenant behalen overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 maart 1997 betreffende de opleiding, de brevetten en de loopbaan van de leden van de brandweer.
Art. 14.Met het oog op zijn opleiding kan de gemeenteraad op advies van de officier-dienstchef het personeelslid op proef maximaal twee maanden van zijn proeftijd laten doorbrengen bij een andere brandweerdienst.
Gedurende deze periode, zorgt de officier-dienstchef van deze dienst of elke andere door hem aangewezen officier ervoor dat het personeelslid op proef slechts aan de operaties deelneemt in de mate dat zijn theoretische en praktische vorming zulks toelaat.
Op het einde van deze periode stelt de officier-dienstchef van deze dienst een evaluatieverslag op omtrent het personeelslid op proef.
Art. 15.Wanneer de wijze van dienen van het personeelslid op proef niet voldoet, kan de gemeenteraad, op schriftelijk en met redenen omkleed voorstel van de officier-dienstchef, op elk moment een einde maken aan de proeftijd.
Dat voorstel wordt aan het personeelslid op proef genotificeerd, dat er kennis van neemt en het ondertekent en dagtekent.
Art. 16.Het personeelslid op proef kan een bezwaarschrift indienen bij de gemeenteraad tegen het verslag en het voorstel die respectievelijk in de artikelen 12 en 15 voorzien zijn. Dit bezwaarschrift moet schriftelijk gebeuren binnen tien dagen vanaf de datum waarop het personeelslid op proef het voormelde verslag of het voormelde voorstel heeft getekend. De gemeenteraad wint het advies in van een commissie die voor de ene helft samengesteld is uit leden aangewezen door deze raad en voor de andere helft uit leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties van het personeel. Op zijn verzoek wordt het personeelslid op proef door bovenvermelde commissie of door de gemeenteraad gehoord.
Art. 17.Het personeelslid op proef dat houder is van het brevet van onderluitenant overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997, en die door de gemeenteraad geschikt geacht wordt, wordt in vast verband benoemd tot de graad van beroepsonderluitenant.
Indien dit niet het geval is, wordt hij ontslagen. De gemeenteraad mag alleen afwijken van een gunstig verslag van de officier-dienstchef bedoeld in artikel 12 na het personeelslid op proef te hebben verzocht zijn standpunt te doen gelden. Afdeling 2. - Toegang, bij bevordering,
tot de graad van beroepsonderluitenant
Art. 18.Wanneer een bij bevordering toe te wijzen betrekking van beroepsonderluitenant vacant verklaard wordt, worden de beroepsonderofficieren, -korporaals en brandweermannen van de dienst daarvan bij nota in kennis gesteld. In die nota worden de te vervullen voorwaarden alsmede de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven.
De korporaals en brandweermannen die voldoen aan de in § 1 bedoelde voorwaarden kunnen alleen tot beroepsonderluitenant bevorderd worden bij gebrek aan onderofficieren die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen.
Elke kandidatuur moet per brief aan de burgemeester gericht worden.
Art. 19.Voor elke bij bevordering te verlenen betrekking van beroepsonderluitenant kunnen zich kandidaat stellen de beroepsonderofficieren, de korporaals en de brandweermannen.
De kandidaten moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° ten minste drie jaar dienstanciënniteit tellen bij het brandweerkorps;3° titularis zijn van het brevet van onderluitenant overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997;4° een gunstig verslag van de officier-dienstchef hebben gekregen of een gunstige beslissing van de bevoegde overheid hebben gekregen;5° voor de kandidaten korporaals en brandweermannen : titularis zijn van een diploma dat toegang geeft tot de betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 of houder zijn van een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit.
Art. 20.Het in artikel 19, 2e alinea, 4°, bedoelde verslag stemt overeen met het model dat in bijlage IV van dit besluit is vastgesteld; het wordt genotificeerd aan de kandidaat, die er kennis van neemt en het dagtekent en ondertekent.
De kandidaat kan een bezwaarschrift indienen bij de gemeenteraad tegen het in het eerste lid bedoelde verslag. Dit bezwaarschrift moet schriftelijk gebeuren binnen de tien dagen vanaf de datum waarop hij het voormelde verslag heeft getekend.
Op zijn verzoek wordt hij door de gemeenteraad gehoord. Afdeling 3. - Toegang tot de hogere graden
dan die van beroepsonderluitenant
Art. 21.De toegang tot hogere graden dan die van beroepsonderluitenant geschiedt bij bevordering.
Art. 22.Wanneer een hogere officiersbetrekking dan die van beroepsonderluitenant vacant verklaard wordt, worden de beroepsofficieren van de dienst daarvan bij nota in kennis gesteld. In die nota worden de te vervullen voorwaarden en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven.
Elke kandidatuur moet per brief aan de burgemeester gericht worden.
Art. 23.De beroepsofficieren van de dienst mogen hun kandidatuur indienen voor elke vacant verklaarde betrekking van een hogere graad dan die van beroepsonderluitenant.
Om toegang te hebben tot de in het eerste lid bedoelde betrekkingen, moeten de kandidaten houder zijn van het brevet van onderluitenant, van het brevet van technicus-brandvoorkoming en een gunstig verslag hebben gekregen van de officier-dienstchef.
Art. 24.§ 1. Bevorderd kunnen worden : 1° de kandidaten die houder zijn van de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking en die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen;2° bij gebrek aan onder 1° bedoelde kandidaten, de kandidaten die houder zijn van de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking en die minder dan drie jaar graadanciënniteit tellen. § 2. Bij gebrek aan een kandidaat in de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking, beslist de gemeenteraad ofwel de kandidaten van de dienst die ten minste drie jaar anciënniteit hebben als officier te bevorderen, met voorkeur voor de houders van de hoogste graad, ofwel een beroep te doen op kandidaten van een andere brandweerdienst.
Wanneer er beslist is om een beroep te doen op kandidaten van een andere brandweerdienst, wordt de oproep bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. De oproep wordt aangeplakt in de kazerne en in de vooruitgeschoven posten als deze bestaan. Deze bekendmakingen en dit aanplakken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure. De kandidaten moeten houder zijn van een graad evenwaardig aan de graad van de vacant verklaarde plaats of, bij ontstentenis, de onmiddellijk lagere graad. HOOFDSTUK III. Officieren-vrijwilligers Afdeling 1. - Toegang bij aanwerving
tot de graad van onderluitenant-vrijwilliger Onderafdeling 1. - De kandidaturen
Art. 25.Wanneer een bij aanwerving te verlenen betrekking van onderluitenant-vrijwilliger vacant verklaard wordt of uiterlijk binnen twaalf maanden zal worden, richt de gemeenteraad een oproep tot kandidaten.
De oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. De oproep wordt aangeplakt in de kazerne en in de vooruitgeschoven posten als deze bestaan. Deze bekendmakingen en dit aanplakken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure.
De oproep vermeldt de te vervullen voorwaarden, de opgelegde proeven, de stof ervan en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen.
Elke kandidatuur moet per aangetekende brief aan de burgemeester worden gericht.
Art. 26.§ 1. Kandidaten voor een betrekking van onderluitenant-vrijwilliger moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° ten minste 21 jaar oud zijn;3° een minimale lengte hebben van 1,60 m;4° van goed zedelijk gedrag zijn;5° in orde zijn met de dienstplichtwetten;6° zijn hoofdverblijfplaats hebben in de gemeente waar de brandweerdienst gevestigd is, of binnen een door de gemeenteraad te bepalen zone;7° houder zijn van het volgende diploma of getuigschrift : a) in de brandweerdiensten van categorie X en Y : hetzij een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, hetzij een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit;b) in de brandweerdiensten van categorie Z of van een gemeente die geen groepscentrum is : een diploma of getuigschrift dat ten minste toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 2 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937. § 2. De gemeenteraad bepaalt de datum waarop aan de voorwaarde bedoeld in § 1, 6°, voldaan moet zijn.
Art. 27.Kandidaten worden aan selectieproeven onderworpen. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de inhoud en de nadere regels van deze proeven bepalen.
De gemeenteraad organiseert deze proeven. Hij bepaalt de samenstelling van de examencommissie die verplicht de officier-dienstchef omvat. De examencommissie bestaat voor ten minste de helft uit experts die niet tot de gemeentediensten behoren. Gemeenteraadsleden kunnen het examen als waarnemer bijwonen. Zij mogen echter niet deelnemen aan de beoordeling van de kandidaten en aan de deliberatie door de examencommissie.
De proeven dienen de technische vaardigheden van de kandidaten, hun geschiktheid tot leidinggeven, hun maturiteit en de manier waarop zij hun eigen ideeën uiteenzetten, te beoordelen.
Art. 28.Kandidaten die geschikt zijn bevonden bij de selectieproeven moeten zich onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek dat op grond van de in bijlage II van dit besluit bepaalde maatstaven wordt verricht door de officier-geneesheer van de dienst, de geneesheer aangewezen door de gemeenteraad of de Sociaal-Medische Rijksdienst.
Art. 29.De medisch geschikt bevonden kandidaten worden onderworpen aan proeven inzake lichamelijke geschiktheid. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de inhoud en de nadere regels van deze proeven bepalen.
De gemeenteraad organiseert die proeven. Hij bepaalt de samenstelling van de examencommissie die verplicht de officier-dienstchef omvat. De examencommissie bestaat voor ten minste de helft uit experts die niet tot de gemeentediensten behoren. Gemeenteraadsleden kunnen het examen als waarnemer bijwonen. Zij mogen echter niet deelnemen aan de beoordeling van de kandidaten en aan de deliberatie door de examencommissie.
Art. 30.De selectieproeven worden ingericht als vergelijkend examen.
Kandidaten die de voorwaarden vervullen en die geslaagd zijn voor het geneeskundig onderzoek, de proeven inzake lichamelijke geschiktheid en de selectieproeven, worden door de gemeenteraad toegelaten tot de proeftijd in orde van rangschikking resulterend uit de selectieproeven bedoeld in artikel 27.
Onderafdeling 2. - De proeftijd
Art. 31.Voor zijn indiensttreding gaat het personeelslid op proef een dienstverbintenis aan voor een even lange duur als de proeftijd. Het model van die aanstelling wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld.
Het personeelslid op proef kan zijn dienstverbintenis op elk ogenblik opzeggen, met een opzegtermijn van drie maanden.
Art. 32.De proeftijd duurt één jaar. Zij kan door de gemeenteraad maximum twee maal verlengd worden met een periode van één jaar.
Op het einde van de proeftijd maakt de officier-dienstchef een verslag op over de geschiktheid tot bevelvoering van de kandidaat, over zijn ondernemingsgeest en over zijn wijze van dienen. Hij vermeldt daarin eveneens de diploma's en brevetten die de gegadigde tijdens de proeftijd heeft behaald. Hij stelt de benoeming, het ontslag of de verlenging van de proeftijd voor.
Dat verslag is conform aan het model vastgesteld in bijlage III van dit besluit; het wordt genotificeerd aan het personeelslid op proef, dat er kennis van neemt en het ondertekent en dagtekent.
Art. 33.Het personeelslid op proef moet voor het einde van zijn proeftijd het brevet van onderluitenant behalen overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997.
Art. 34.Wanneer de wijze van dienen van het personeelslid op proef niet voldoet, kan de gemeenteraad, op schriftelijk en met redenen omkleed voorstel van de officier-dienstchef, op elk moment een einde maken aan de proeftijd.
Dat voorstel wordt aan het personeelslid op proef genotificeerd, dat er kennis van neemt en het ondertekent en dagtekent.
Art. 35.Het personeelslid op proef kan een bezwaarschrift indienen bij de gemeenteraad tegen het verslag en het voorstel die respectievelijk in de artikelen 32 en 34 voorzien zijn. Dit bezwaarschrift moet schriftelijk gebeuren binnen tien dagen vanaf de datum waarop het personeelslid op proef het voormelde verslag of het voormelde voorstel heeft getekend. De gemeenteraad wint het advies in van een commissie die voor de ene helft samengesteld is uit leden aangewezen door deze raad en voor de andere helft uit leden van de brandweerdienst aangewezen door de Koninklijke Belgische brandweerfederatie. Op zijn verzoek wordt het personeelslid op proef door bovenvermelde commissie of door de gemeenteraad gehoord.
Art. 36.Het personeelslid op proef dat houder is van het brevet van onderluitenant overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997 en die door de gemeenteraad geschikt geacht wordt, wordt in vast verband benoemd tot de graad van onderluitenant-vrijwilliger.
Indien dit niet het geval is, wordt hij ontslagen. De gemeenteraad mag alleen afwijken van een gunstig verslag van de officier-dienstchef bedoeld in artikel 32 na het personeelslid op proef te hebben verzocht zijn standpunt te doen gelden.
Art. 37.Bij de effectieve aanwerving van de onderluitenant-vrijwilliger, vernieuwt de gemeenteraad de aanstelling voor een onbepaalde duur. Het model van die aanstelling wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld. Afdeling 2. - Toegang, bij bevordering,
tot de graad van onderluitenant-vrijwilliger
Art. 38.Wanneer een bij bevordering toe te wijzen betrekking van onderluitenant-vrijwilliger vacant verklaard wordt, worden de onderofficieren-, de korporaals- en de brandweermannen-vrijwilligers van de dienst daarvan bij nota in kennis gesteld. In die nota worden de te vervullen voorwaarden alsmede de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven.
Elke kandidatuur moet per brief aan de burgemeester gericht worden.
Art. 39.Voor elke bij bevordering te verlenen betrekking van onderluitenant-vrijwilliger kunnen zich kandidaat stellen de onderofficieren-, de korporaals- en de brandweermannen-vrijwilligers.
De kandidaten moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° ten minste drie jaar dienstanciënniteit tellen bij het brandweerkorps;3° houder zijn van het brevet van onderluitenant overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997;4° een gunstig verslag van de officier-dienstchef hebben gekregen of een gunstige beslissing van de bevoegde overheid hebben gekregen;5° voor de kandidaten korporaals en brandweermannen : houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot de betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 of houder zijn van een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit.
Art. 40.Het in artikel 39, tweede lid, 4°, bedoelde verslag stemt overeen met het model dat in bijlage IV van dit besluit is vastgesteld; het wordt genotificeerd aan de kandidaat, die er kennis van neemt en het dagtekent en ondertekent.
De kandidaat kan een bezwaarschrift indienen bij de gemeenteraad tegen het in het eerste lid bedoelde verslag. Dit bezwaarschrift moet schriftelijk gebeuren binnen de tien dagen vanaf de datum waarop hij het voormelde verslag heeft getekend.
Op zijn verzoek wordt hij door de gemeenteraad gehoord. Afdeling 3. - Toegang tot hogere graden
dan die van onderluitenant-vrijwilliger
Art. 41.De toegang tot hogere graden dan die van onderluitenant-vrijwilliger geschiedt bij bevordering.
Art. 42.Wanneer een hogere officiersbetrekking dan die van onderluitenant-vrijwilliger vacant verklaard wordt, worden de officieren-vrijwilligers van de dienst daarvan bij nota in kennis gesteld. In die nota worden de te vervullen voorwaarden en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven.
Elke kandidatuur moet per brief aan de burgemeester gericht worden.
Art. 43.De officieren-vrijwilligers van de dienst mogen hun kandidatuur indienen voor elke vacant verklaarde betrekking van een hogere graad dan die van onderluitenant-vrijwilliger.
Om toegang te hebben tot de in het eerste lid bedoelde betrekkingen, moeten de kandidaten houder zijn van het brevet van onderluitenant, van het brevet van technicus-brandvoorkoming en een gunstig verslag hebben gekregen van de officier-dienstchef.
Art. 44.§ 1. Bevorderd kunnen worden : 1° de kandidaten die houder zijn van de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking en die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen;2° bij gebrek aan onder 1° bedoelde kandidaten, de kandidaten die houder zijn van de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking en die minder dan drie jaar graadanciënniteit tellen. § 2. Bij gebrek aan een kandidaat in de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking, beslist de gemeenteraad ofwel de kandidaten van de dienst die ten minste drie jaar anciënniteit hebben als officier te bevorderen, met voorkeur voor de houder van de hoogste graad, ofwel een beroep te doen op kandidaten van een andere brandweerdienst.
Wanneer er beslist is om een beroep te doen op kandidaten van een andere brandweerdienst, wordt de oproep bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. De oproep wordt aangeplakt in de kazerne en in de vooruitgeschoven posten als deze bestaan. Deze bekendmakingen en dit aanplakken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure. De kandidaten moeten houder zijn van een graad evenwaardig aan de graad van de vacant verklaarde plaats of, bij ontstentenis, de onmiddellijk lagere graad. HOOFDSTUK IV. - De dienstchefs
Art. 45.Als dienstchef kan enkel de officier worden aangewezen die de volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste 3 jaar dienstanciënniteit als officier hebben in een brandweerdienst;2° houder zijn van het brevet van technicus brandvoorkoming;3° houder zijn van het brevet van dienstchef;4° in een brandweerdienst van klasse X of Y, houder zijn van een diploma dat toegang verleent tot betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 of een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit. HOOFDSTUK V. - De officieren-geneesheren
Art. 46.§ 1. Kandidaten voor een betrekking van onderluitenant-geneesheer moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° zijn hoofdverblijfplaats hebben in de gemeente waar de brandweerdienst gevestigd is, of binnen een door de gemeenteraad te bepalen zone;3° van goed zedelijk gedrag zijn;4° in orde zijn met de dienstplichtwetten;5° houder zijn van het diploma van doctor in de geneeskunde en gerechtigd zijn de geneeskunde in België uit te oefenen. Voorrang wordt gegeven aan de geneesheren specialisten in anesthesiologie of specialisten in de algemene heelkunde of aan de houders van het certificaat bijzondere bekwaamheid in rampengeneeskunde en rampenmanagement. § 2. De gemeenteraad bepaalt de datum waarop aan de voorwaarde bedoeld in § 1, 2°, voldaan moet zijn.
Art. 47.De oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. In die oproep worden de te vervullen voorwaarden en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven. Deze bekendmaking is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure.
Elke kandidatuur moet per aangetekende brief aan de burgemeester worden gericht.
Art. 48.De door de gemeenteraad aangewezen kandidaat heeft de graad van onderluitenant-geneesheer.
Als de onderluitenant-geneesheer vrijwilliger is, wordt hij aangeworven voor onbepaalde duur. Het model van deze aanstelling wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld.
Art. 49.De onderluitenant-geneesheer, die vijf jaar dienstanciënniteit telt, kan door de gemeenteraad tot de graad van luitenant-geneesheer bevorderd worden.
In de centra van de categorie X kan elke luitenant-geneesheer, die als zodanig vijf jaar dienst telt, tot de graad van kapitein-geneesheer bevorderd worden.
Art. 50.De gemeenteraad bepaalt of de prestaties van de officier-geneesheer vol- of deeltijds zijn. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 51.Het koninklijk besluit van 20 juli 1972 tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 1974, 5 juni 1978, 2 oktober 1978, 29 juli 1992 en 19 maart 1997 wordt opgeheven.
Art. 52.Het brevet van kandidaat-beroepsofficier uitgereikt vóór de datum van inwerkingtreding van het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997 wordt gelijkgesteld met het door een erkend opleidingscentrum uitgereikt brevet van onderluitenant.
De brevetten A, B en C, uitgereikt vóór de inwerkingtreding van het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997, worden voor de vrijwillige leden van de brandweer gelijkgesteld met het door een erkend opleidingscentrum uitgereikt brevet van onderluitenant. De gelijkstelling van de brevetten A, B en C met het brevet van onderluitenant geeft slechts toegang tot de graad van onderluitenant-vrijwilliger.
Art. 53.De officier-vrijwilliger in de vrijwillige en gemengde brandweerdiensten, die als dienstchef werd aangewezen, kan vast benoemd worden als beroepsofficier in zijn dienst met behoud van zijn graad, mits hij de volgende voorwaarden vervult : - 10 jaar dienstanciënniteit tellen als officier-vrijwilliger waarvan minstens 2 jaar als officier-dienstchef; - houder zijn van het brevet technicus-brandvoorkoming.
In elke brandweerdienst kan deze maatregel slechts eenmaal worden toegepast.
Art. 54.Artikel 45, 4°, is niet van toepassing op de officieren van de brandweerdiensten van de categorie Y die reeds in dienst zijn op het moment dat dit besluit van kracht wordt.
Art. 55.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 45, 3°, dat in werking treedt op 1 mei 2002.
Art. 56.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Veiligheid, toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, J. PEETERS
Bijlage I Diploma van technisch ingenieur uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, die door de Staat is erkend, aangenomen of gesubsidieerd, in een van de volgende specialiteiten of in een andere door de gemeenteraad aangenomen specialiteit voor zover deze verenigbaar is met de opdrachten van de brandweerdienst : - Technisch ingenieur sterkstroom; - Technisch ingenieur zwakstroom; - Technisch ingenieur scheikundige bedrijven; - Technisch ingenieur openbare werken; - Technisch ingenieur kernbedrijven; - Technisch ingenieur scheikunde der kernbedrijven; - Technisch ingenieur burgerlijke bouwkunde; - Technisch ingenieur mechanische bedrijven; - Technisch ingenieur industriële scheikunde; - Technisch ingenieur mijnbouw; - Technisch ingenieur electriciteitsbedrijven; - Technisch ingenieur metaalbedrijven voor openbare werken; - Technisch ingenieur openbare werken en aardkunde.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, J. PEETERS
Bijlage II Basiscriteria voor het geneeskundig onderzoek De kandidaat voor een betrekking van onderluitenant : - moet een sterke lichaamsgesteldheid hebben die hem toelaat vermoeiende en ononderbroken fysische inspanningen te leveren, de weersgesteldheden te trotseren, op elk soort van terreinen te gaan en te lopen, te kruipen, te klimmen, te springen, te zwemmen, zware lasten te dragen; - mag niet onderhevig zijn aan duizeligheid; - moet bekwaam zijn in alle omstandigheden, zowel 's nachts als overdag autovoertuigen van alle typen te besturen, en mag niet lijden aan kwalen die een plotselinge bezwijming tijdens het sturen kunnen veroorzaken (epilepsie, duizeligheid, neiging tot flauwvallen, aandoeningen van de hartvaten die plotselinge bewusteloosheid kunnen veroorzaken, suikerziekte, die inspuitingen of inneming van hypoglycaemiërende geneesmiddelen noodzakelijk maakt); - moet een gezichtsscherpte hebben, zo nodig met brilleglazen, van 13/10 voor beide ogen samen, met een minimum van 3/10 voor het minst goede oog. De gezichtsscherpte zonder bril mag echter niet minder bedragen dan 5/10 voor beide ogen samen; - moet voor elk oor een gehoorscherpte hebben die hem toelaat zonder het dragen van een hoorapparaat, de normale conversatiestem te horen op 2,50 m afstand de rug naar de onderzoekende geneesheer gekeerd; - mag geen afwijking of gebrek vertonen waardoor zijn prestige ernstig in het gedrang kan komen bij het uitoefenen van zijn bevelvoering en geen spraakstoornissen vertonen.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, J. PEETERS
Bijlage III Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, J. PEETERS
Bijlage IV Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, J. PEETERS