Etaamb.openjustice.be
Decreet van 22 juni 2007
gepubliceerd op 21 augustus 2007

Decreet betreffende het onderwijs XVII

bron
vlaamse overheid
numac
2007036415
pub.
21/08/2007
prom.
22/06/2007
ELI
eli/decreet/2007/06/22/2007036415/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

VLAAMSE OVERHEID


22 JUNI 2007. - Decreet betreffende het onderwijs XVII (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende het onderwijs XVII. HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling Artikel I.1 Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs Afdeling I. - Decreet Basisonderwijs Artikel II.1 Artikel 2 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 2 § 1. De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op het gewoon en het buitengewoon, erkend, gefinancierd en gesubsidieerd basisonderwijs, tenzij het uitdrukkelijk anders vermeld wordt. Het decreet is niet van toepassing op de internaten, semi-internaten, opvangcentra en observatiecentra die verbonden zijn aan basisscholen. § 2. In afwijking van § 1 is artikel 27, § 4, van toepassing op internaten. ».

Artikel II.2 In artikel 3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 22 december 2000, 13 juli 2001, 28 juni 2002, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er worden een punt 4°bis en 4°ter ingevoegd, die luiden als volgt : « 4°bis Agion : Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs; 4°ter Agodi : Agentschap voor Onderwijsdiensten; »; 2° er worden een punt 8°bis en 8°ter ingevoegd, die luiden als volgt : « 8°bis bijkomende lestijden : lestijden die niet behoren tot het lestijdenpakket en geen extra lestijden zijn; 8°ter bijkomende uren : uren die niet behoren tot het urenpakket en geen extra uren zijn; »; 3° er wordt voor punt 9°bis, dat punt 9°ter wordt, een nieuw punt 9°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 9°bis CKG-school : school die verbonden is aan een centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning;»; 4° punt 12° wordt geschrapt;5° er wordt een punt 14°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 14°bis extra uren : uren die toegekend zijn in het kader van een tijdelijk project;»; 6° er wordt een punt 25°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 25°bis kleuterparticipatie : de inschrijving in en deelname aan het kleuteronderwijs van niet-leerplichtige leerlingen met het oog op het realiseren van de ontwikkelingsdoelen;»; 7° punt 45°bis wordt vervangen door wat volgt : « 45°bis puntenenveloppe : het aantal punten waarover een school en/of scholengemeenschap op basis van het aantal regelmatige leerlingen op een welbepaalde teldag of op basis van het gemiddeld aantal leerlingen tijdens de telperiode beschikt en dat het aantal organiseerbare betrekkingen van beleids- en ondersteunend personeel en/of bestuurs- en onderwijzend personeel bepaalt;»; 8° punt 46° wordt vervangen door wat volgt : « 46° rationalisatienorm : het aantal regelmatige leerlingen dat op een welbepaalde teldag of tijdens een welbepaalde telperiode in een school, een vestigingsplaats, een onderwijsniveau of een type moet ingeschreven zijn om na de programmatieperiode nog gefinancierd of gesubsidieerd te blijven;».

Artikel II.3 In artikel 25 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een § 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis. De tussenkomst in de kosten van het vervoer bedoeld in § 1, 1° en 2°, bedraagt voor het gesubsidieerd onderwijs per schooljaar 75 % van de kostprijs van een treinkaart van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.De Vlaamse Regering stelt de nadere uitvoeringsregels met betrekking tot de toekenning en de uitbetaling van deze tussenkomst vast.

Het Gemeenschapsonderwijs neemt de tussenkomst in de kosten van het vervoer bedoeld in § 1, 1°, ten laste van haar werkingsmiddelen. ».

Artikel II.4 Aan artikel 26ter, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het hervatten van huisonderwijs om aan de leerplicht voor de betrokken leerling te voldoen, kan uitsluitend mits de onderwijsinspectie voorafgaandelijk toestemming verleent. Die toestemming wordt verleend als de onderwijsinspectie oordeelt, op basis van elementen aangereikt door de ouders, dat de tekortkomingen die bij de controle destijds aanleiding hebben gegeven tot beëindiging van het huisonderwijs, zijn of worden weggewerkt. De regering legt de aanvraagprocedure voor de ouders vast. ».

Artikel II.5 Aan artikel 40 van hetzelfde decreet wordt het volgende leergebiedoverschrijdende thema toegevoegd, dat luidt als volgt : « informatie en communicatietechnologie. ».

Artikel II.6 Artikel 44bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997, 14 februari 2003 en 7 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 44bis § 1. Een schoolbestuur kan oordelen dat de conform artikel 44 vastgelegde ontwikkelingsdoelen en/of eindtermen onvoldoende ruimte laten voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen en/ of ermee onverzoenbaar zijn. In dat geval dient het schoolbestuur bij de regering een afwijkingsaanvraag in. Deze aanvraag is slechts ontvankelijk indien precies wordt aangegeven waarom de ontwikkelingsdoelen en/of eindtermen voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen onvoldoende ruimte laten en/of waarom ze ermee onverzoenbaar zijn. Het schoolbestuur stelt in dezelfde aanvraag vervangende ontwikkelingsdoelen en/of eindtermen voor. § 2. De regering beoordeelt of de aanvraag ontvankelijk is en beslist in voorkomend geval of de vervangende ontwikkelingsdoelen en/of eindtermen in hun geheel gelijkwaardig zijn met die welke conform artikel 44 werden vastgelegd en toelaten gelijkwaardige studiebewijzen en diploma's af te leveren.

De gelijkwaardigheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria : 1° het respect voor de fundamentele rechten en vrijheden;2° de vereiste inhoud : a) het onderwijsaanbod in de ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs omvat minstens inhouden voor lichamelijke opvoeding, muzische vorming, Nederlands, wereldoriëntatie, wiskundige initiatie;b) het onderwijsaanbod in de eindtermen voor het lager onderwijs omvat minstens inhouden voor lichamelijke opvoeding, muzische vorming, Nederlands, wereldoriëntatie, wiskunde, leren leren, informatie en communicatietechnologie en sociale ontwikkeling of sociale vaardigheden, het onderwijsaanbod omvat ook inhouden voor het leergebied Frans indien dit in toepassing van artikel 10 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs en artikel 7 van de wet van 2 augustus 1963 op het gebruik van de talen in bestuurszaken verplicht is gesteld;c) het onderwijsaanbod in de ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs, met uitzondering van het type 2 zoals bepaald in artikel 10 omvat minstens inhouden voor lichamelijke opvoeding, muzische vorming, Nederlands, wereldoriëntatie, wiskunde, leren leren, informatie en communicatietechnologie en sociale ontwikkeling of sociale vaardigheden. Deze inhouden moeten enkel in hun geheel evenwaardig zijn met de inhouden waarvoor conform artikel 44 ontwikkelingsdoelen en eindtermen werden vastgelegd; 3° de vervangende ontwikkelingsdoelen en eindtermen slaan op kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes;4° de vervangende ontwikkelingsdoelen en eindtermen zijn geformuleerd in termen wat van leerlingen verwacht kan worden;5° de vervangende ontwikkelingsdoelen en eindtermen zijn zo geformuleerd dat, afhankelijk van het statuut van de eindtermen, nagegaan kan worden in welke mate de leerlingen deze verwerven of de scholen deze nastreven bij de leerlingen;6° aangegeven wordt welke eindtermen leergebiedgebonden, leergebiedoverschrijdend of attitudinaal zijn. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid en van de gelijkwaardigheid, wint de regering het gemotiveerd advies in van de onderwijsinspectie en van een commissie ad hoc.

Voor de samenstelling van deze laatste commissie stelt de regering een lijst op van onafhankelijke deskundigen, na overleg met een gemengde commissie met vertegenwoordigers van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad. Deze lijst geldt voor een periode van vier jaar.

Uit voornoemde lijst kiezen de aanvrager en de regering elk één deskundige. Beide deskundigen wijzen binnen acht dagen in gemeen overleg een derde deskundige aan, die tevens voorzitter van de commissie is. Als er geen consensus bereikt wordt, wijst de regering uit de voornoemde lijst de derde deskundige aan.

De regering bepaalt de verdere regels van deze procedure, met dien verstande dat de aanvrager gehoord wordt. § 3. Het schoolbestuur dient uiterlijk op 1 september van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de vervangende ontwikkelingsdoelen/eindtermen zullen gelden, een afwijkingsaanvraag in. De regering beslist uiterlijk op 31 december van het voorafgaande schooljaar over de aanvraag.

De regering legt dit besluit binnen de zes maand ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement. Indien het Vlaams Parlement dit besluit niet bekrachtigt, houdt het op rechtskracht te hebben. § 4. In afwijking van wat bepaald is in § 3, kan het schoolbestuur een afwijkingsaanvraag indienen binnen een termijn van één maand na de publicatie van een bekrachtigingsdecreet, indien deze publicatie gebeurt na 1 september van het schooljaar voorafgaand aan de inwerkingtreding.

In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, is het schoolbestuur gebonden door de eindtermen en ontwikkelingsdoelen vanaf 1 september volgend op de bekrachtiging van de goedkeuring van de afwijkingsaanvraag. ».

Artikel II.7 In artikelen 78 en 125quinquies van hetzelfde decreet worden de woorden « het departement » telkens vervangen door het woord « Agodi ».

Artikel II.8 Artikel 86 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 86 § 1. Het werkingsbudget wordt ieder schooljaar per school berekend op basis van het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar. § 2. In afwijking van § 1 is de teldag voor de berekening van het werkingsbudget voor scholen in programmatie de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar.

Die teldag geldt in het gewoon basisonderwijs voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en voor de vijf daaropvolgende schooljaren.

Die teldag geldt in het buitengewoon basisonderwijs voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en voor de twee daaropvolgende schooljaren. § 3. In afwijking van § 1 is de teldag voor de berekening van het werkingsbudget voor scholen die betrokken zijn bij een herstructurering de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar. § 4. Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen en op scholen voor type 5 worden de woorden « de eerste schooldag van oktober » telkens gelezen als de woorden « de maand september » en wordt het woord « teldag » telkens gelezen als het woord « telperiode ».

Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen en scholen voor type 5 worden de woorden « op basis van het aantal regelmatige leerlingen, ingeschreven op de eerste schooldag van februari » gelezen als de woorden « op basis van het gemiddeld aantal regelmatige leerlingen, ingeschreven tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari ». § 5. Het werkingsbudget van een school voor type 5 kan alleen volledig worden aangewend als een door de regering vastgelegd gemiddelde van onderwijsdagen per kind gedurende de telperiode wordt bereikt.

Als dat gemiddelde niet wordt bereikt, dan wordt het werkingsbudget evenredig verminderd. ».

Artikel II.9 In artikelen 88 en 105 van hetzelfde decreet wordt het woord « DIGO » vervangen door het woord « Agion ».

Artikel II.10 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt in hoofdstuk VIII - Programmatie en rationalisatie van scholen, in afdeling 2 - Programmatie, het opschrift van « Onderafdeling A - Oprichten van scholen » vervangen door « Onderafdeling A - Programmatie van scholen ».

Artikel II. 11 In artikel 102 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 10 juli 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « en vierde » vervangen door de woorden « , vierde, vijfde en zesde »;2° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen worden de woorden « op de eerste schooldag van oktober » telkens gelezen als de woorden « tijdens de maand september ». ».

Artikel II.12 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt een artikel 105bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 105bis Bij het vastleggen van de verschillende programmatienormen neemt de regering de volgende principes in acht : 1° de programmatienormen zijn verschillend naargelang de bevolkingsdichtheid van de gemeenten;2° a) voor het gewoon basisonderwijs worden programmatienormen vastgelegd voor de eerste zes bestaansjaren;b) voor het buitengewoon basisonderwijs worden programmatienormen vastgelegd voor de eerste drie bestaansjaren;3° a) de programmatienormen voor het gewoon basisonderwijs liggen tussen 25 en 165 leerlingen;b) de programmatienormen voor het buitengewoon basisonderwijs liggen tussen 5 en 180 leerlingen.».

Artikel II.13 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt in hoofdstuk VIII - Programmatie en rationalisatie van scholen, in afdeling 2 - Programmatie, het opschrift van « Onderafdeling C - Oprichten van vestigingsplaatsen » vervangen door « Afdeling 2bis - Oprichten van vestigingsplaatsen, niveaus of types. Onderafdeling A - Oprichten van vestigingsplaatsen ».

Artikel II.14 Artikel 108bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij decreet van 7 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 108bis § 1. Elke school voor gewoon kleuter-, lager-, of basisonderwijs die op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar voldoet aan de door de regering vastgelegde rationalisatienormen, mag één of meer vestigingsplaatsen oprichten. Daartoe moeten de school en al haar reeds bestaande vestigingsplaatsen en niveaus op de eerste schooldag van oktober van het oprichtingsjaar van de nieuwe vestigingsplaatsen de door de regering vastgelegde rationalisatienormen bereiken en moeten de nieuwe vestigingsplaatsen de door de regering vastgelegde rationalisatienormen bereiken. § 2. In afwijking van § 1 kan een school voor gewoon basisonderwijs in programmatie, vanaf het tweede jaar dat ze opgenomen is in de financierings- of subsidieregeling, één of meer vestigingsplaats(en) oprichten. In voorkomend geval gelden de programmatienormen. § 3. Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen worden de woorden « op de eerste schooldag van oktober » telkens gelezen als de woorden « tijdens de maand september » en worden de woorden « op de eerste schooldag van februari » gelezen als de woorden « tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari. ». » Artikel II.15 Artikel 109 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 109 § 1. Elke school voor buitengewoon basisonderwijs die op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar voldoet aan de door de regering vastgelegde rationalisatienormen, mag binnen een afstand van minder dan twee kilometer van de administratieve vestigingsplaats één of meer vestigingsplaats(en) oprichten. § 2. Elke school voor buitengewoon basisonderwijs die op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar voldoet aan de door de regering vastgelegde rationalisatienormen, mag op een afstand van twee kilometer en meer van de administratieve vestigingsplaats één of meer vestigingsplaats(en) oprichten. Daartoe moeten de school al haar reeds bestaande types in scholen en al haar reeds bestaande types in vestigingsplaatsen op de eerste schooldag van oktober van het oprichtingsjaar van de nieuwe vestigingsplaatsen de door de regering vastgelegde rationalisatienormen bereiken en moeten de types in de nieuwe vestigingsplaatsen de door de regering vastgelegde rationalisatienormen bereiken. § 3. In afwijking van § 1 en § 2 kan een school voor buitengewoon basisonderwijs in programmatie vanaf het tweede jaar, dat ze opgenomen is in de financierings- of subsidieregeling één of meer vestigingsplaats(en) oprichten. In voorkomend geval gelden de programmatienormen. § 4. Onverminderd de bepalingen in § 1, § 2 en § 3 kan een school voor type 5 pas een nieuwe vestigingsplaats oprichten na goedkeuring door de regering. § 5. Voor de toepassing van dit artikel op een school voor type 5 worden de woorden « op de eerste schooldag van oktober » telkens gelezen als de woorden « tijdens de maand september » en worden de woorden « op de eerste schooldag van februari » gelezen als de woorden « tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari. ».

Artikel II.16 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt in hoofdstuk VIII - Programmatie en rationalisatie van scholen, in afdeling 2 - Programmatie, het opschrift van « Onderafdeling D - Oprichten van een niveau » vervangen door « Onderafdeling B - Oprichten van een niveau ».

Artikel II.17 Artikel 110 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 oktober 2000, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 110 § 1. Elke gefinancierde of gesubsidieerde school of vestigingsplaats die alleen gewoon lager onderwijs of alleen gewoon kleuteronderwijs organiseert, kan gefinancierde of gesubsidieerde basisschool of vestigingsplaats basisonderwijs worden. Daartoe moeten de school en elke vestigingsplaats of niveau van de school op de eerste schooldag van oktober van het oprichtingsjaar van het nieuwe niveau de door de regering vastgelegde rationalisatienormen bereiken en moet het nieuw opgerichte niveau de door de regering vastgelegde rationalisatienormen bereiken. § 2. Elke gefinancierde of gesubsidieerde school die alleen buitengewoon lager onderwijs organiseert of alleen buitengewoon kleuteronderwijs organiseert, kan voor de door haar georganiseerde types basisschool worden. Daartoe moeten de school en elk type in de school en elk type in de vestigingsplaatsen van de school op de eerste schooldag van oktober van het oprichtingsjaar van het nieuwe niveau de door de regering vastgelegde rationalisatienormen bereiken. § 3. In afwijking van § 2 kan een school voor buitengewoon basisonderwijs in programmatie vanaf het tweede jaar, dat ze opgenomen is in de financierings- of subsidieregeling een niveau oprichten. In voorkomend geval gelden de programmatienormen. § 4. Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen en op scholen voor type 5 worden de woorden « op de eerste schooldag van oktober » telkens gelezen als de woorden « tijdens de maand september. ». » Artikel II.18 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt in hoofdstuk VIII - Programmatie en rationalisatie van scholen, in afdeling 2 - Programmatie, het opschrift van « Onderafdeling E - Oprichten van een type » vervangen door « Onderafdeling C - Oprichten van een type ».

Artikel II.19 Artikel 111 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 oktober 2000, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 111 § 1. Met uitzondering van de scholen voor type 5, kan een school voor buitengewoon onderwijs die voldoet aan de rationalisatienorm, per 1 september een nieuw type oprichten, met uitzondering van type 5, op voorwaarde dat : 1° de school als geheel op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar voldoet aan de door de regering vastgelegde rationalisatienormen;2° het opgerichte type op de eerste schooldag van oktober van het oprichtingsjaar voldoet aan de door de regering vastgelegde rationalisatienorm. § 2. In afwijking van § 1 kan een school voor buitengewoon basisonderwijs, met uitzondering van de scholen voor type 5, in programmatie vanaf het tweede jaar, dat ze opgenomen is in de financierings- of subsidieregeling één of meer types, met uitzondering van type 5, oprichten op voorwaarde dat de school het voorgaande schooljaar voldeed aan de door de regering vastgelegde programmatienormen. In dat geval zijn de programmatienormen van toepassing. ».

Artikel II.20 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt in hoofdstuk VIII - Programmatie en rationalisatie van scholen, in afdeling 2 - Programmatie, het opschrift van « Onderafdeling F - Omvorming van een type » vervangen door « Onderafdeling D - Oprichten van een type door omvorming ».

Artikel II.21 In artikel 112 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 oktober 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het woord « programmatienorm » vervangen door het woord « rationalisatienorm »;2° er wordt een § 6 toegevoegd die luidt als volgt : « § 6.In een school kunnen, gedurende de programmatieperiode geen types omgevormd worden. ».

Artikel II.22 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt in hoofdstuk VIII - Programmatie en rationalisatie van scholen, in afdeling 2 - Programmatie, onderafdeling G - programmatienormen, bestaande uit artikel 113 opgeheven.

Artikel II.23 Artikel 114 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 114 § 1. De teldag voor de rationalisatie is de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar. § 2. In afwijking van § 1 is de teldag voor het behalen van de rationalisatienormen voor scholen die betrokken zijn bij een herstructurering of voor scholen die door een beslissing van de regering moeten afbouwen, de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar. In het geval van een herstructurering geldt deze teldag voor het schooljaar van de herstructurering, in het geval van afbouw geldt deze teldag voor de duur van de afbouw. § 3. Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen en op scholen voor type 5 wordt het woord « teldag » telkens gelezen als het woord « telperiode » en worden de woorden « eerste schooldag van februari » telkens gelezen als de woorden « periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari ».

Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen en op scholen voor type 5 worden de woorden « de eerste schooldag van oktober » telkens gelezen als de woorden « de maand september ». ».

Artikel II.24 Artikel 115 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 115 Scholen, vestigingsplaatsen, niveaus of types die op de teldag, zoals bepaald in artikel 114, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren : 1° de school in haar geheel voldeed aan de rationalisatienormen of behoudsnormen;2° elke vestigingsplaats, elk niveau, elk type van de school en elk type van de vestigingsplaatsen voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen.».

Artikel II.25 Artikel 116 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 116 In afwijking van de rationalisatienormen kan een gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs die twee of meer types organiseert, deze types behouden, wanneer de school als geheel op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar de door de regering vastgestelde rationalisatienormen bereikt en elk type afzonderlijk op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar de door de regering vastgelegde behoudsnorm bereikt.

Types die door de regering vastgelegde behoudsnormen niet bereiken, worden met ingang van 1 september van het daaropvolgende schooljaar niet langer gefinancierd of gesubsidieerd. ».

Artikel II.26 In artikel 117 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid opgeheven.

Artikel II.27 In artikel 118, § 1, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid opgeheven.

Artikel II.28 In artikel 120, § 2, eerste lid, en § 3, eerste lid, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden « van dezelfde groep » en de woorden « waar onderwijs van hetzelfde niveau gegeven wordt » de woorden « en van hetzelfde taalstelsel » ingevoegd.

Artikel II.29 Artikel 122 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 oktober 2000, wordt opgeheven.

Artikel II.30 Artikel 123 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 oktober 2000, wordt opgeheven.

Artikel II.31 In artikel 124, 5°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden « van type 5 » en de woorden « het gemiddelde » de woorden « en voor een CKG-school » ingevoegd.

Artikel II.32 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt in hoofdstuk VIII - Programmatie en rationalisatie van scholen, afdeling 5 - Afwijkingen, bestaande uit artikel 125 opgeheven.

Artikel II.33 In artikel 125novies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, wordt er een punt 3°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 3°bis maakt afspraken over de aanwending van de puntenenveloppe zorg+ ter bevordering van de kleuterparticipatie toegekend aan de scholengemeenschap zoals bepaald in artikel 125duodecies 1; ».

Artikel II.34 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt een artikel 125duodecies 1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 125duodecies 1 § 1. De scholengemeenschap ontvangt jaarlijks een door de regering vastgelegde puntenenveloppe zorg+ ter bevordering van de kleuterparticipatie. § 2. Bij het tellen van de leerlingen voor de puntenenveloppe zorg+ ter bevordering van de kleuterparticipatie gelden de volgende regels : 1° alleen de regelmatige leerlingen kleuteronderwijs op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar worden geteld;2° in afwijking van punt 1°, worden in de CKG-scholen en in de scholen voor type 5 de leerlingen geteld op basis van het gemiddeld aantal regelmatige leerlingen tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari;3° elke leerling telt voor één teleenheid. § 3. De scholengemeenschap kan de puntenenveloppe zorg+ ter bevordering van de kleuterparticipatie alleen voor dat doel gebruiken. ».

Artikel II.35 Artikel 126bis van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel II.36 In artikel 129 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden tussen de woorden « fusie » en « kan » de woorden « met uitzondering van scholen voor type 5 » ingevoegd;2° in § 1, 1°, worden tussen de woorden « de rationalisatienorm » en het woord « ligt » de woorden « voor scholen » ingevoegd. Artikel II.37 Artikel 131 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel II.38 Artikel 132 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000, 13 juli 2001 en 10 juli 2003, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 132 § 1. De lestijden volgens de schalen worden ieder schooljaar per school berekend op basis van het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar en aan de hand van de lestijdenschalen die door de regering worden vastgelegd. § 2. In afwijking van § 1 is de teldag voor de berekening van de lestijden volgens de schalen voor scholen in het gewoon onderwijs in programmatie de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar. Die teldag geldt voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en voor de vijf daaropvolgende schooljaren. § 3. In afwijking van § 1 is de teldag voor de berekening van de lestijden volgens de schalen voor scholen in het buitengewoon onderwijs in programmatie de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar. Die teldag geldt voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en voor de twee daaropvolgende schooljaren. § 4. In afwijking van § 1 is de teldag voor de berekening van de lestijden volgens de schalen voor scholen die betrokken zijn bij een herstructurering de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar. § 5. Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen en op scholen voor type 5 worden de woorden « de eerste schooldag van oktober » telkens gelezen als de woorden « de maand september » en wordt het woord « teldag » telkens gelezen als het woord « telperiode ».

Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen en op scholen voor type 5 worden de woorden « op basis van het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op de eerste schooldag van februari » gelezen als de woorden « op basis van het gemiddeld aantal regelmatige leerlingen, ingeschreven tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari ». § 6. De lestijden volgens de schalen van een school voor type 5 kunnen slechts volledig worden aangewend als een door de regering vastgelegd gemiddelde van onderwijsdagen per kind gedurende de telperiode wordt bereikt.

Als dat gemiddelde niet wordt bereikt, dan worden de lestijden volgens de schalen evenredig verminderd. § 7. In afwijking van § 1 is het aantal lestijden volgens de schalen voor scholen voor type 5 die betrokken zijn bij of die ontstaan zijn door een fusie gelijk aan de som van de lestijdenpakketten van de betrokken scholen. ».

Artikel II.39 Artikel 133 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 oktober 2000, wordt opgeheven.

Artikel II.40 Artikel 134 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt opgeheven.

Artikel II.41 Aan artikel 138 van hetzelfde decreet wordt in § 1 een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 8° lestijden voor het voeren van een gelijkekansenbeleid in het kader van de kleuterparticipatie, verder « GOK+lestijden » genoemd. ».

Artikel II.42 In hetzelfde decreet wordt artikel 139novies vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 139novies § 1. Een school voor gewoon basisonderwijs of gewoon kleuteronderwijs ontvangt voor het schooljaar 2007-2008 GOK+lestijden op voorwaarde dat ze op de eerste schooldag van februari 2005 ten minste 40 % leerlingen telde, die beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijke kansenindicatoren. § 2. Bij het tellen van de leerlingen voor deze aanvullende lestijden gelden de volgende regels : 1° alleen de regelmatige leerlingen, die op de eerste schooldag van februari van 2005 beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijke kansenindicatoren, worden geteld;2° elk van deze leerlingen telt voor één teleenheid. § 3. Deze GOK+lestijden kunnen binnen de scholen enkel in het gewoon kleuteronderwijs aangewend worden. § 4. De regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten het aantal GOK+lestijden alsook de wijze van berekening. ».

Artikel II.43 Artikel 142, § 2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, wordt vervangen door wat volgt : « § 2. De overdracht van lestijden moet vóór 15 oktober van het lopende schooljaar gebeuren. De regering kan de soorten lestijden bepalen waarbij van deze datum afgeweken wordt. ».

Artikel II.44 In artikel 146, § 1, van hetzelfde decreet worden tussen het woord « school » en de woorden « een aantal » de woorden « , met uitzondering van scholen voor type 5, » en tussen de woorden « vereiste rationalisatienorm » en het woord « ligt » de woorden « voor scholen » toegevoegd.

Artikel II.45 In artikel 148 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, worden de woorden « de artikelen 131, 132 en 133 » vervangen door de woorden « het artikel 132 ».

Artikel II.46 In artikel l53sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.De punten uit de puntenenveloppes voor het voeren van een zorgbeleid, ICT en administratieve ondersteuning kunnen in het schooljaar 2007-2008 samengelegd worden op het niveau van de scholengemeenschap. In afwijking van § 3 kunnen de punten voor ICT en administratieve ondersteuning die op het niveau van de scholengemeenschap samengelegd worden, vrij aangewend worden.

Scholengemeenschappen, waar scholen van het gemeenschapsonderwijs deel van uitmaken, kunnen deze vrij aan te wenden punten aanwenden om het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur in de scholengroep, waar één of meerdere scholen van de scholengemeenschap deel van uit maken, school- of klasvrij te maken.

Dit samenleggen mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking. De niet-naleving van deze bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. Het schoolbestuur moet met het oog op de controle een verklaring op erewoord bezorgen aan het departement waarin het verklaart deze bepaling in acht te nemen. »; 2° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.De punten voor ICT kunnen samengelegd worden op het niveau van een samenwerkingsplatform, zoals bedoeld in artikel X.53 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV. De punten voor ICT kunnen op het niveau van het samenwerkingsplatform enkel voor ICT-coördinatie gebruikt worden.

Dit samenleggen mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking. De niet-naleving van deze bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. Het schoolbestuur moet met het oog op de controle een verklaring op erewoord bezorgen aan het departement waarin het verklaart deze bepaling in acht te nemen. ».

Artikel II.47 In hetzelfde decreet wordt een artikel 164bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 164bis Personeelsleden kunnen niet belast worden met lestijden of uren buiten het lestijden- en urenpakket, behoudens indien deze in de plage gelegen zijn.

Als een schoolbestuur dit verbod overtreedt, valt de bezoldiging ten laste van het schoolbestuur. ».

Artikel II.48 In artikel 177 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 10 juli 2003 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 10° wordt vervangen door wat volgt : « 10° de misbruiken bij het berekenen en aanwenden van lestijden, uren en punten.»; 2° punt 11° wordt opgeheven. Artikel II.49 Artikel 188 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 14 februari 2003, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « Artikel 188 Scholen die een herstructurering hebben doorgevoerd op 1 september 2002, 2003, 2004, 2005, 2006 of 2007 hebben de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar als teldag voor de berekening van de lestijden volgens de schalen tijdens het schooljaar van de herstructurering.

In geval van oprichting van een vestigingsplaats voor kleuteronderwijs of van een niveau kleuteronderwijs in een school of vestigingsplaats voor gewoon basisonderwijs geldt die teldag voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en de twee daaropvolgende schooljaren.

In geval van oprichting van een vestigingsplaats voor basisonderwijs of lager onderwijs of van een onderwijsniveau lager onderwijs in een school of vestigingsplaats voor gewoon basisonderwijs geldt die teldag voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en de vijf daaropvolgende schooljaren.

In het geval van oprichting van een type in een school voor buitengewoon basisonderwijs geldt die teldag voor het schooljaar van oprichting en de twee daaropvolgende schooljaren. ».

Artikel II.50 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt een artikel 188bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 188bis Scholen die opgericht werden op 1 september 2004, 2005, 2006 of 2007 hebben een programmatieperiode van vier schooljaren. ».

Artikel II.51 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt een artikel 188ter ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 188ter De teldag voor de berekening van het werkingsbudget is voor scholen die op 1 september 2002, 2003, 2004, 2005, 2006 of 2007 betrokken waren bij een herstructurering, voor het schooljaar van de herstructurering, de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar.

In geval van oprichting van een vestigingsplaats voor kleuteronderwijs of van een niveau kleuteronderwijs in een school of vestigingsplaats voor gewoon basisonderwijs geldt die teldag voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en de twee daaropvolgende schooljaren.

In geval van oprichting van een vestigingsplaats voor basisonderwijs of lager onderwijs of van een onderwijsniveau lager onderwijs in een school of vestigingsplaats voor gewoon basisonderwijs geldt die teldag voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en de vijf daaropvolgende schooljaren.

In het geval van oprichting van een type in een school voor buitengewoon basisonderwijs geldt die teldag voor het schooljaar van oprichting en de twee daaropvolgende schooljaren. ».

Artikel II.52 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt een artikel 188quater ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 188quater Scholen die voor het schooljaar 2007-2008 van de regering een afwijking gekregen hebben op de rationalisatienormen, komen in aanmerking om een beroep te doen op de bepalingen van artikel 115 voor het schooljaar 2008-2009. » .

Afdeling II. - Inwerkingtreding Artikel II.53 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2007, met uitzondering van : 1° artikel II.28 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1997; 2° de artikelen II.1 en II.3 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2006; 3° de artikelen II.2, 3°, 8°, II.8, II.10 tot en met II.23, II.25 tot en met II.27, II.29 tot en met II.31, II.36 tot en met II.40, II.44 tot en met II.45, II.49 tot en met II.51 die in werking treden op 1 september 2008. 4° de artikelen II.24, II.32 en II.52 die in werking treden op 1 februari 2008.

HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs Afdeling I. - Decreet betreffende het onderwijs II Artikel III.1 In artikel 47 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 15 juli 2005, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° is de onderafdeling 5 op geen enkele opleidingsvorm van toepassing, met uitzondering van artikel 57bis, § 2, en artikel 59quinquies, die van toepassing zijn op alle opleidingsvormen; ».

Artikel III.2 Aan artikel 57, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 14 februari 2003, worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Bedoelde aanwending vindt plaats onder vorm van hetzij lesuren hetzij uren die geen lesuren zijn.

Onder uren die geen lesuren zijn, wordt verstaan : 1° enerzijds opdrachten van het onderwijzend personeel die geen betrekking hebben op de realisatie van de wekelijkse lessenroosters, meer bepaald « interne pedagogische begeleiding », « bijzondere pedagogische taken », « nascholing », « inhaallessen », « klassenraad » en « klassendirectie ».Het organiseren van interne pedagogische begeleiding kan uitsluitend in een onderwijsinstelling met beroepssecundair onderwijs; 2° anderzijds opdrachten van het onderwijzend personeel die, zoals lesuren, wel betrekking hebben op de realisatie van de wekelijkse lessenroosters doch die niet binnen de context van vakken kunnen worden gevat, meer bepaald « seminaries ».Seminaries kunnen uitsluitend worden georganiseerd buiten de basisvorming, het beroepenveld, de basisoptie en het fundamenteel gedeelte van de optie, zoals bedoeld respectievelijk in artikel 48, 4° tot en met 7°. Een opdracht seminaries moet steeds als een afzonderlijke betrekking worden aangeboden en vergt altijd het akkoord van het personeelslid dat er wordt mee belast. ».

Artikel III.3 In artikel 58, § 3, van hetzelfde decreet worden de woorden « het departement » vervangen door de woorden « het Agentschap voor Onderwijsdiensten ».

Artikel III.4 In artikel 58bis, § 1, 3°, van hetzelfde decreet worden de woorden « het departement » vervangen door de woorden « het Agentschap voor Onderwijsdiensten ».

Artikel III.5 In artikel 59ter, § 4, van hetzelfde decreet worden de woorden « het departement » vervangen door de woorden « het Agentschap voor Onderwijsdiensten ».

Artikel III.6 In hetzelfde decreet wordt een artikel 59quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 59quinquies De uren-leraar die worden berekend voor een erkende godsdienst, voor niet-confessionele zedenleer, voor cultuurbeschouwing respectievelijk voor eigen cultuur en religie, dienen voor de desbetreffende cursus te worden aangewend, hetzij als lesuren hetzij als uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden. Het principe van de aanwending voor de desbetreffende cursus geldt ook indien de uren-leraar het voorwerp uitmaken van herverdeling of overdracht. Uitsluitend indien de voor de betrokken cursus bevoegde inspectie zich akkoord verklaart, kunnen de uren-leraar voor aanwending naar een andere levensbeschouwelijke cursus worden overgeheveld. ».

Artikel III.7 In artikel 66 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan door de Vlaamse Gemeenschap worden erkend, gefinancierd of gesubsidieerd in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat : 1° hetzij is verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waar technisch of beroepssecundair onderwijs wordt georganiseerd;2° hetzij autonoom is. Onverminderd de in artikel 70 gestelde normen, beslist de inrichtende macht of een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs al dan niet autonoom is.

Voor de toepassing van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs wordt een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs beschouwd als een school. ».

Artikel III.8 Artikel 70 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 70 § 1. Voor financiering of subsidiëring van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs geldt als : 1° programmatienorm : 40 regelmatige leerlingen indien het centrum is verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs;2° rationalisatienorm : 40 regelmatige leerlingen indien het centrum is verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs;3° programmatienorm : 260 regelmatige leerlingen indien het centrum autonoom is;4° rationalisatienorm : 240 regelmatige leerlingen indien het centrum autonoom is. Voor de toepassing van deze bepaling worden onder regelmatige leerlingen de leerlingen verstaan bedoeld in artikel 64bis.

De desbetreffende norm dient bereikt : 1° hetzij op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of op de eerstvolgende lesdag indien voornoemde datum op een vrije dag valt : voor wat betreft de programmatienorm in het geval een centrum overgaat van niet-autonoom naar autonoom evenals voor wat betreft de rationalisatienorm;2° hetzij op 1 oktober van het betrokken schooljaar of op de eerstvolgende lesdag indien voornoemde datum op een vrije dag valt : voor wat betreft de programmatienorm in andere gevallen dan in 1° vermeld. § 2. Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat de rationalisatienorm niet meer bereikt, dient per 1 september daaropvolgend, onverminderd het in artikel 66, § 2, gestelde : 1° hetzij over te gaan tot geleidelijke afbouw;2° hetzij te fusioneren met een ander al dan niet autonoom centrum;3° hetzij over te gaan van autonoom naar niet-autonoom centrum, verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waaraan nog geen centrum is verbonden, mits de alsdan geldende rationalisatienorm wordt bereikt.».

Artikel III.9 Artikel 71 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 71 § 1. De omkadering die aan elk door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt toegekend is als volgt : 1° voor wat betreft het bestuurspersoneel : a) één betrekking in het ambt van coördinator indien het centrum is verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs;b) de voor het voltijds gewoon secundair onderwijs vigerende bepalingen zijn van toepassing indien het centrum autonoom is;2° voor wat betreft het onderwijzend personeel : het aantal betrekkingen wordt bepaald op basis van volgend aantal wekelijkse uren-leraar per leerling : a) voor de schijf 1 tot en met 49 leerlingen : 3,4 uren-leraar;b) vanaf de 50e leerling : 2,45 uren-leraar;c) indien de leerling in het centrum enkel de technische of praktische vakken volgt, zoals bedoeld in artikel 67, § 2 : 1,6 uren-leraar. De hierboven vermelde coëfficiënten worden door de Vlaamse Regering verhoogd, rekening houdend met de beschikbare begrotingskredieten, voor enerzijds de deeltijds leerplichtige regelmatige leerlingen en anderzijds, uiterlijk tot en met het schooljaar dat eindigt in het kalenderjaar waarin de leerlingen de leeftijd van 20 jaar bereiken, de regelmatige leerlingen die het deeltijds beroepssecundair onderwijs ononderbroken volgen vanaf een datum waarop ze nog deeltijds leerplichtig waren. De uren-leraar die het resultaat zijn van deze verhoging kunnen evenwel enkel worden aangewend voor leerlingenbegeleiding onder vorm van trajectbegeleiding, georiënteerd naar werkplekervaring.

Van het totaal aantal wekelijkse uren-leraar per centrum kan maximum 20 % omgezet worden in een krediet, voorbehouden voor de aanwerving van voordrachtgevers. De modaliteiten ter zake met inbegrip van de vergoeding van deze voordrachtgevers worden door de Vlaamse Regering bepaald; 3° voor wat betreft het ondersteunend personeel : één of meer betrekkingen in het ambt van opvoeder of administratief medewerker kunnen worden ingericht.In voorkomend geval dienen voor een volledige betrekking 24 wekelijkse uren-leraar en voor een halve betrekking 12 wekelijkse uren-leraar in mindering te worden genomen van het totaal aantal wekelijkse uren-leraar per centrum. § 2. Als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs ontstaat hetzij door fusie van bestaande centra hetzij door afsplitsing van één of meer vestigingsplaatsen van een bestaand centrum, dan wordt voor de berekening van de omkadering, de fusie respectievelijk de afsplitsing, geacht te hebben plaatsgevonden op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of op de eerstvolgende lesdag indien voornoemde datum op een vrije dag valt. § 3. Onverminderd het in § 1, 2°, tweede en derde lid, en 3°, gestelde, mogen de wekelijkse uren-leraar vrij worden aangewend.

Vooraleer over de aanwendingscriteria door het centrum in samenspraak met de centrumraad wordt beslist, dienen onderhandelingen plaats te vinden in het lokale comité. ».

Artikel III.10 Artikel 72 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 72 Indien een centrum een beroep doet op een meewerkend centrum, een meewerkende instelling voor voltijds secundair onderwijs of een meewerkende instelling voor volwassenenonderwijs, dan kan het centrum uren overdragen naar de meewerkende entiteit(en), op voorwaarde evenwel dat vooraf een akkoord tussen de betrokken partijen wordt gesloten. ».

Artikel III.11 In hetzelfde decreet wordt een artikel 74quinquies 2 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 74quinquies 2 Het miskennen van het recht op tijdelijk of permanent onderwijs aan huis is een overtreding die, na aanmaning, aanleiding kan geven tot sancties door de Vlaamse Regering.

De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties. Ze waarborgt de rechten van verdediging. ».

Artikel III.12 In artikel 74novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Het studiereglement bevat de grote krachtlijnen van de organisatie van de studies, waaronder alleszins : 1° het studieaanbod van de school of het centrum;2° de lesspreiding tezamen met de vakantie- en verlofregeling;3° het evaluatiestelsel met inbegrip van de remediëringsmaatregelen;4° in voorkomend geval : a) de bijdrageregeling en de afwijkingen hierop;b) de verhaalmogelijkheden tegen beslissingen van delibererende klassenraden;c) de stageregeling;d) het onderwijs aan huis voor zieke jongeren.»; 5° aan § 3 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « In voorkomend geval moet bij de beslissing tot definitieve uitsluiting worden bepaald of deze uitsluiting door de school ook betrekking heeft op het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of op het centrum voor deeltijds secundair zeevisserijonderwijs dat aan deze school is verbonden.Bij uitsluiting door een centrum geldt dezelfde redenering met betrekking tot de school waaraan dit centrum is verbonden. ».

Afdeling II. - Decreet houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs Artikel III.13 In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, wordt het punt 12° vervangen door wat volgt : « 12° inrichtende macht : de inrichtende macht zoals bedoeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet, zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die voor een of meer instellingen verantwoordelijk is; ».

Artikel III.14 In artikel 28 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De inrichtende macht stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.De Vlaamse Regering kan voor uitzonderlijke gevallen een datumoverschrijding toestaan. »; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De Vlaamse Regering neemt die beslissing na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de Inspectie Secundair Onderwijs. ».

Artikel III.15 In artikel 38, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt de volgende zin toegevoegd : « De inrichtende macht stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.De Vlaamse Regering kan voor uitzonderlijke gevallen een datumoverschrijding toestaan. »; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De Vlaamse Regering neemt die beslissing na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de Inspectie Secundair Onderwijs. ».

Artikel III.16 In artikel 47 van hetzelfde decreet worden in het tweede lid tussen de woorden « de leerlingen » en de woorden « van het derde » de woorden « van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers en » ingevoegd.

Artikel III.17 Aan artikel 56bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 oktober 2000, wordt de volgende zin toegevoegd : « De inrichtende macht stuurt daartoe uiterlijk op 1 maart van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten. ».

Artikel III.18 In artikel 62 van hetzelfde decreet worden in het tweede lid tussen de woorden « is gehecht » en de woorden « of een instelling » de woorden « een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs » ingevoegd.

Artikel III.19 In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de woorden « het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap » vervangen door de woorden « het Agentschap voor Onderwijsdiensten ».

Artikel III.20 In artikel 71 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 15 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan punt 2° wordt de volgende zin toegevoegd : « Aan de scholengemeenschap Steinerscholen Secundair Onderwijs, die is opgericht op basis van een afwijking op de multisectoraliteitsverplichting verleend bij besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006, wordt toelating gegeven om uiterlijk tot 31 augustus 2009 samen te werken met meer dan één centrum voor leerlingenbegeleiding.»; 2° in punt 6° worden de woorden « de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs » vervangen door de woorden « het Gemeenschapsonderwijs of het Agentschap voor Infrastructuur »;3° er wordt een punt 12° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 12° maakt afspraken/beslist over de verdeling over haar instellingen van de extra punten om een beleid betreffende taak- en functiedifferentiatie gestalte te geven.De verdelingscriteria worden onderhandeld in het bevoegde lokaal onderhandelingscomité van de scholengemeenschap. Bij ontstentenis van een akkoord binnen de scholengemeenschap over de verdelingscriteria, worden de extra punten recht evenredig verdeeld volgens het aandeel dat het aantal punten van elke afzonderlijke instelling uitmaakt binnen de totaliteit van de aantallen punten van de diverse instellingen die tot de scholengemeenschap behoren. ».

Artikel III.21 In artikel 81 van hetzelfde decreet worden de woorden « de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs » en het woord « DIGO » respectievelijk vervangen door de woorden « het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs » en het woord « Agion ».

Artikel III.22 In artikel 83, § 3, van hetzelfde decreet worden de woorden « een halve onderwijsopdracht » vervangen door de woorden « een onderwijsopdracht die gelijk is aan een halve onderwijsopdracht, verminderd met vier uren-leraar ».

Artikel III.23 In artikel 96 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 15 juli 2005 en 7 juli 2006, wordt § 5 opgeheven.

Artikel III.24 In artikel 98 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 15 juli 2005 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.In afwijking van § 1 kent de scholengemeenschap tijdens de schooljaren 2007-2008 tot en met 2010-2011, rekening houdend met artikel 71, 9°, en artikel 97, aan elke instelling voor buitengewoon secundair onderwijs het aantal punten toe dat zij voor deze instelling ontvangt volgens artikel 96, § 2bis.

De instelling voor buitengewoon onderwijs wendt deze punten aan : 1° voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in ambten van het ondersteunend personeel;en/of 2° voor de oprichting van betrekkingen in ambten van het ondersteunend personeel. Heeft de instelling hierna nog punten over dan kan zij de resterende punten ter beschikking stellen van de scholengemeenschap. »; 3° in § 5 worden het derde en vierde lid vervangen door wat volgt : « Vaste benoeming in een vacante betrekking is alleen mogelijk als binnen de instellingen van dezelfde scholengemeenschap de som van het aantal vacante betrekkingen in een ambt van het ondersteunend personeel groter is dan de som van het aantal personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel.Vaste benoeming kan enkel in het positieve verschil dat voormelde bewerking oplevert.

In afwijking van het voorgaande lid kan een personeelslid van een instelling die behoort tot een scholengemeenschap toch worden vast benoemd in een vacante betrekking, als het gaat om : 1° een personeelslid dat ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking en in een instelling van de scholengemeenschap gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is in een vacante betrekking van het ondersteunend personeel;2° een personeelslid dat voldoet aan artikel 40ter, § 2, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of artikel 35bis, § 2, van het decreet personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. ».

Artikel III.25 In artikel 98bis, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt opgeheven;2° in § 4 worden het derde en vierde lid vervangen door wat volgt : « Vaste benoeming in een vacante betrekking is alleen mogelijk als binnen de instellingen van dezelfde inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, de som van het aantal vacante betrekkingen in een ambt van het ondersteunend personeel groter is dan de som van het aantal personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel.Vaste benoeming kan enkel in het positieve verschil dat voormelde bewerking oplevert.

In afwijking van het voorgaande lid kan een personeelslid van een instelling van een inrichtende macht die niet behoort tot een scholengemeenschap toch worden vast benoemd in een vacante betrekking, als het gaat om : 1° een personeelslid dat ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking en in een instelling van de inrichtende macht die niet behoort tot een scholengemeenschap gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is in een vacante betrekking van het ondersteunend personeel;2° een personeelslid dat voldoet aan artikel 40ter, § 2, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of artikel 35bis, § 2, van het decreet personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. ».

Artikel III.26 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een hoofdstuk XIbis, bestaande uit artikel 99ter tot en met artikel 99quinquies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK XIbis Taak- en functiedifferentiatie Afdeling I. - Algemene bepalingen Artikel 99ter Deze titel is van toepassing op het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.

Afdeling II. - Instellingen die behoren tot een scholengemeenschap Artikel 99quater § 1. Aan de instellingen die behoren tot een scholengemeenschap worden vanaf het schooljaar 2007-2008 extra middelen onder vorm van een puntenenveloppe toegekend. De puntenenveloppe wordt toegekend aan de scholengemeenschap.

Deze extra middelen worden aangewend om een beleid betreffende taak- en functiedifferentiatie gestalte te geven. § 2. De puntenenveloppe wordt als volgt samengesteld : 1° de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorafgaande schooljaar van alle instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs die tot de scholengemeenschap behoren, vermenigvuldigd met een bepaalde coëfficiënt.Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar boven indien het resultaat na de komma 50 of meer bedraagt, zoniet vindt een afronding naar onder plaats; 2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van het betreffende schooljaar van alle instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs die tot de scholengemeenschap behoren, vermenigvuldigd met een bepaalde coëfficiënt.Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar boven indien het resultaat na de komma 50 of meer bedraagt, zoniet vindt een afronding naar onder plaats. Onder uren-leraar worden de uren-leraar verstaan, berekend in uitvoering van artikel 57 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. De som van de resultaten van 1° en 2° vormt het aantal punten dat de scholengemeenschap voor het betrokken schooljaar ontvangt.

De Vlaamse Regering bepaalt de coëfficiënten voor de vaststelling van de puntenenveloppe. § 3. Als een scholengemeenschap naast instellingen voor gewoon secundair onderwijs eveneens een of meerdere instellingen voor buitengewoon secundair onderwijs bevat, ontvangt zij elk schooljaar naast de punten bedoeld in § 2 ook een aantal punten voor deze instellingen.

Dit aantal punten is samengesteld uit de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorafgaande schooljaar van alle instellingen voor buitengewoon secundair onderwijs die tot de scholengemeenschap behoren, vermenigvuldigd met een bepaalde coëfficiënt. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar boven indien het resultaat na de komma 50 of meer bedraagt, zoniet vindt een afronding naar onder plaats.

De Vlaamse Regering bepaalt de coëfficiënt voor de vaststelling van deze puntenenveloppe. § 4. De scholengemeenschap verdeelt de puntenenveloppe op de wijze zoals bepaald in artikel 71, 12°.

Voordat de scholengemeenschap overgaat tot de verdeling van de punten, kan ze een aantal punten voorafnemen om haar beleid betreffende functie- en taakdifferentiatie op niveau van de scholengemeenschap gestalte te geven. Deze voorafname bedraagt maximum 10 % van de puntenenveloppe. Een overschrijding van dit maximum is echter mogelijk als zowel over de besteding van de punten als over de gevolgen hiervan op de personeelsleden, binnen het bevoegde lokaal onderhandelingscomité van de scholengemeenschap een akkoord wordt bereikt.

De scholengemeenschap verschaft ten aanzien van het lokaal onderhandelingscomité van de scholengemeenschap en ten aanzien van het personeel van de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren, volledige klaarheid over de betrekkingen die ze op basis van voorafname van de puntenenveloppe creëert op het niveau van de scholengemeenschap. Tevens toont de scholengemeenschap aan dat de aldus ingerichte betrekkingen het beleid betreffende functie- en taakdifferentiatie op het niveau van de scholengemeenschap daadwerkelijk gestalte geven.

De verdeling van de puntenenveloppe mag niet tot gevolg hebben dat bijkomende personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking moeten worden gesteld, tenzij ze onmiddellijk kunnen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld worden in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledige schooljaar.

De betrekkingen die op basis van de voorafname worden ingericht, komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en vaste benoeming. De personeelsleden werken voor de totaliteit van de scholengemeenschap. § 5. Met de puntenenveloppe kunnen personeelsleden aangesteld worden in wervingsambten. De Vlaamse Regering bepaalt welke wervingsambten hiervoor in aanmerking komen en legt voor elk desbetreffend ambt de puntenwaarde vast op basis van een bekwaamheidsbewijs of een salarisschaal. ».

Afdeling III. - Instellingen die niet behoren tot een scholengemeenschap Artikel 99quinquies § 1. Aan een instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort, worden vanaf het schooljaar 2007-2008 extra middelen onder vorm van een puntenenveloppe toegekend. Deze extra middelen worden aangewend om een beleid betreffende taak- en functiedifferentiatie gestalte te geven. § 2. De puntenenveloppe voor een instelling van het voltijds gewoon secundair onderwijs wordt als volgt samengesteld : 1° de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorafgaande schooljaar vermenigvuldigd met een bepaalde coëfficiënt. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar boven indien het resultaat na de komma 50 of meer bedraagt, zoniet vindt een afronding naar onder plaats; 2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van het betreffende schooljaar vermenigvuldigd met een bepaalde coëfficiënt.Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar boven indien het resultaat na de komma 50 of meer bedraagt, zoniet vindt een afronding naar onder plaats. Onder uren-leraar worden de uren-leraar verstaan, berekend in uitvoering van artikel 57 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. De som van de resultaten van 1° en 2° vormt het aantal punten dat de onderwijsinstelling voor het betrokken schooljaar ontvangt.

De Vlaamse Regering bepaalt de coëfficiënten voor de vaststelling van de puntenenveloppe. § 3. De puntenenveloppe voor een instelling van het buitengewoon secundair onderwijs wordt samengesteld door de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorafgaande schooljaar te vermenigvuldigen met een bepaalde coëfficiënt. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar boven indien het resultaat na de komma 50 of meer bedraagt, zoniet vindt een afronding naar onder plaats.

De Vlaamse Regering bepaalt de coëfficiënt voor de vaststelling van de puntenenveloppe. § 4. Met de puntenenveloppe kunnen personeelsleden aangesteld worden in wervingsambten. De Vlaamse Regering bepaalt welke wervingsambten hiervoor in aanmerking komen en legt voor elk desbetreffend ambt de puntenwaarde vast op basis van een bekwaamheidsbewijs of een salarisschaal. § 5. De aanwending van de puntenenveloppe wordt onderhandeld in het bevoegde lokaal onderhandelingscomité. ».

Artikel III.27 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een hoofdstuk XIter, bestaande uit artikel 99sexies tot en met artikel 99novies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK XIter. - Ondersteuning van instellingen die binnen het studiegebied Maritieme opleidingen de optie Rijn- en Binnenvaart organiseren Afdeling I. - Algemene bepalingen Artikel 99sexies Deze titel is van toepassing op een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde instelling die binnen het studiegebied Maritieme opleidingen de optie Rijn- en Binnenvaart organiseert.

Afdeling II. - Het varend personeel Artikel 99septies Een instelling, als vermeld in artikel 99sexies, heeft jaarlijks recht op een forfaitaire puntenenveloppe van 605 punten.

De Vlaamse Regering kan deze puntenenveloppe aanpassen in functie van de beschikbare begrotingskredieten. Zij houdt daarbij rekening met het aantal leerlingen dat is ingeschreven in de studierichting Rijn- en Binnenvaart.

Artikel 99octies De instelling wendt de puntenenveloppe, vermeld in artikel 99septies, aan om betrekkingen op te richten in de personeelscategorie van het varend personeel en om 1 betrekking op te richten in een ambt van het ondersteunend personeel.

De oprichting van betrekkingen in de personeelscategorie van het varend personeel is gebaseerd op een puntensysteem, waarbij aan elk ambt een aantal punten wordt gekoppeld. Dit aantal punten wordt bepaald op basis van de salarisschaal van het personeelslid dat de betrekking uitoefent.

De Vlaamse Regering bepaalt de ambten en legt voor elk ambt de puntenwaarde vast volgens de salarisschaal.

Artikel 99novies Het personeelslid dat in een betrekking in een ambt van het varend personeel wordt aangesteld, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid. De bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, zijn van toepassing, met uitzondering van volgende bepalingen : 1° de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling.De inrichtende macht kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Die aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het terbeschikkinggestelde personeelslid; 2° de bepalingen van artikelen 21 en 21bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of artikelen 23 en 23bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs zijn niet van toepassing;3° de betrekking kan niet vacant worden verklaard.De inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regeling voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van de personeelsleden die worden aangesteld in een betrekking in een ambt van het varend personeel. ».

Artikel III.28 In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk XIquater, bestaande uit artikel 99decies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK XIquater. - Ondersteuning van topsportscholen Artikel 99decies § 1. Aan elke topsportschool met tweede en derde graad voltijds secundair onderwijs die onder toepassing valt van het tussen de Vlaamse Regering, de sportinstanties en de onderwijsverstrekkers gesloten topsportconvenant, wordt een betrekking van topsportschoolcoördinator toegekend.

Deze bijkomende betrekking is niet opdeelbaar; ze kan slechts door één personeelslid, dat exclusief en voltijds met topsportschoolcoördinatie is belast, worden uitgeoefend. De betrekking wordt ingericht in één van de volgende ambten, naar keuze van de betrokken inrichtende macht : adjunct-directeur, technisch adviseur-coördinator, technisch adviseur, leraar. § 2. In geval de betrekking wordt ingericht in het ambt van leraar, dan wordt de opdracht uitgeoefend onder vorm van uren die geen lesuren zijn, meer bepaald als bijzondere pedagogische taken.

In voorkomend geval worden de desbetreffende uren niet verrekend bij toepassing van de bepaling dat maximum 3 % van het aantal uren-leraar van een onderwijsinstelling gebruikt kan worden voor bijzondere pedagogische taken, zoals vermeld in artikel 57, § 3bis, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. ».

Afdeling III. - Opheffen van bepalingen Artikel III.29 In het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden de artikelen 11, 11bis, 12, 13, 15 en 17 opgeheven.

Artikel III.30 In het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 tot vaststelling van het pakket « uren-leraar » in het voltijds secundair onderwijs wordt artikel 15ter opgeheven.

Afdeling IV. - Buitengewoon secundair onderwijs Onderafdeling I. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het buitengewoon onderwijs Artikel III.31 In het koninklijk besluit nr. 65 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 2, § 5, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002, wordt de datum « 15 september » vervangen door de datum « 1 november »;2° in artikel 2, § 6, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002, wordt de datum « 15 november » vervangen door de datum « 1 november ». Artikel III.32 Aan artikel 25 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 65, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 1994 en bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 1994, wordt het getal « 90 » vervangen door het getal « 72 »;2° in § 3 wordt het getal « 90 » vervangen door het getal « 72 ». Onderafdeling II. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de andere ambten in het buitengewoon onderwijs Artikel III.33 In het koninklijk besluit nr. 67 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair onderwijs, worden in artikel 3 de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002, wordt de datum « 15 september » vervangen door de datum « 1 november »;2° in § 6, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002, wordt de datum « 15 november » vervangen door de datum « 1 november ». Afdeling V. - Inwerkingtreding Artikel III.34 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2007, met uitzondering van : 1° artikel III.20, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006; 2° artikel III.27 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2007.

HOOFDSTUK IV. - Levenslang Leren Afdeling I. - Deeltijds kunstonderwijs Artikel IV.1 Artikel 98 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 98 § 1. In instellingen voor deeltijds kunstonderwijs worden uren-opsteller gefinancierd of gesubsidieerd. § 2. De oprichting van betrekkingen in het ambt van opsteller is gebaseerd op het aantal financierbare leerlingen ingeschreven op de voor de financierbaarheid relevante teldag. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van de uren alsook het aantal en de wijze van berekening ervan. ».

Artikel IV.2 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een artikel 98bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 98bis § 1. In de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs die op 30 juni 2007 beschikken over een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het ambt van studiemeester-opvoeder, waar een vastbenoemd personeelslid of een tijdelijk personeelslid in een vacante betrekking titularis van is, of waar op 30 juni 2007 een vast benoemd studiemeester-opvoeder ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking, wordt dat ambt gefinancierd of gesubsidieerd, zolang datzelfde personeelslid er titularis is.

Het recht vermeld in het eerste lid is beperkt tot de omvang van de betrekking waarvan dat personeelslid titularis was op 30 juni 2007. § 2. De omkadering voor de betrekkingen vermeld in § 1, wordt in mindering gebracht van de omkadering voor uren-opsteller zoals bedoeld in artikel 98, § 1.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop deze vermindering gebeurt. ».

Afdeling II. - Decreet tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs Artikel IV.3 In artikel 41 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4, 2°, worden de volgende woorden toegevoegd : « of voor zover deze combinatie door de Vlaamse Regering bekrachtigd wordt »;2° in § 4, 3°, worden de woorden « dat nieuw verworven diploma in het voltijds secundair onderwijs kan worden uitgereikt » vervangen door de woorden « de opleiding conform 2° leidt tot een diploma secundair onderwijs »;3° er wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6.Ter uitvoering van § 4, 2°, bepaalt de Vlaamse Regering de opleidingen TSO of BSO van de derde graad van andere studiegebieden die in combinatie met een opleiding algemene vorming TSO of BSO van de derde graad van het studiegebied algemene vorming leiden tot een diploma secundair onderwijs. Hiertoe moeten die opleidingen voldoen aan volgende voorwaarden : 1° de minimale duur van de opleiding omvat 480 lestijden;2° de opleiding beoogt een brede maatschappelijke participatie;3° de opleiding, in combinatie met een opleiding algemene vorming TSO of BSO van de derde graad van het studiegebied algemene vorming, verleent toegang tot het hoger onderwijs;4° de opleiding, in combinatie met een opleiding algemene vorming TSO of BSO van de derde graad van het studiegebied algemene vorming, verleent in voldoende mate toegang tot de arbeidsmarkt.».

Artikel IV.4 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2007, met uitzondering van artikel IV.3 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2004.

HOOFDSTUK V. - Hoger Onderwijs Afdeling I. - Decreet betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap Artikel V.1 Aan artikel 96 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt na de eerste zin een nieuwe zin ingevoegd die luidt als volgt : « De hogere salarisschaal kan zowel worden toegekend bij een aanstelling of benoeming als bij de bevordering van een personeelslid dat reeds in dienst is.»; 2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Het universiteitsbestuur houdt bij de toekenning van de hogere salarisschaal rekening met de verworven ervaring, de doorlopen beroepscarrière en de verworven kwalificaties.».

Artikel V.2 Aan artikel 112 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt er tussen de eerste en de tweede zin een zin toegevoegd die luidt als volgt : « Een vacature wordt via ten minste twee openbare informatiekanalen bekendgemaakt.»; 2° in het derde lid worden de woorden « ten hoogste twee opeenvolgende graden van hetzelfde niveau » vervangen door de woorden « ten hoogste drie opeenvolgende graden ». Artikel V.3 Artikel 113 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel V.4 In artikel 117, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet worden de woorden « en 113 » opgeheven.

Afdeling II. - Decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap Artikel V.5 In artikel 89, 7°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden de tweede en derde zin opgeheven.

Artikel V.6 Artikel 92, § 1, 3°, van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel V.7 Artikel 95 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 95 In de gevallen vermeld in artikel 92, § 1, 8, artikel 92, § 2, en artikel 93, § 2 en § 3, motiveert het hogeschoolbestuur de beslissing die leidt tot de beëindiging van de aanstelling of de definitieve ambtsneerlegging. ».

Artikel V.8 In artikel 101 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De ambten van het onderwijzend personeel van de hogescholen worden in de volgende drie groepen ingedeeld : 1° groep 1 : de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector en de hoofdlector;2° groep 2 : het assisterend personeel : de assistent, de doctor-assistent en de werkleider;3° groep 3 : de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar. De ambten van groep 1 kunnen uitsluitend worden verleend in de professionele bacheloropleidingen. De lectoren en hoofdlectoren kunnen ook belast worden met praktijkgericht onderwijs in de academische bacheloropleidingen.

De ambten van groep 2 kunnen uitsluitend worden verleend in de academische opleidingen. De praktijkassistenten, de benoemde assistenten en de werkleiders kunnen ook belast worden met een opdracht in de professionele bacheloropleidingen.

De ambten van groep 3 kunnen zowel in de professionele als in de academische opleidingen worden verleend. ».

Artikel V.9 Artikel 119 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 119 § 1. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden voor aanstelling of benoeming. Een vacature wordt via ten minste twee openbare informatiekanalen bekendgemaakt. § 2. Elke werving in een vacante betrekking, met uitzondering van de aanstelling van minder dan één academiejaar, kan slechts gebeuren na een openbare vacature. ».

Artikel V.10 Aan artikel 122 van hetzelfde decreet wordt een § 2bis toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis. In afwijking van de bepalingen in § 2, kan het hogeschoolbestuur een lid van het onderwijzend personeel dat de leeftijd van 55 jaar bereikt heeft en de voorwaarden voor vaste benoeming vervult, en dat sinds 1 januari 1996 ononderbroken in dienst is van de hogeschool als assistent, benoemen in het ambt van assistent. Indien het personeelslid reeds een benoeming heeft in een ander onderwijsniveau, kan het slechts ten belope van maximaal één voltijdse benoeming vastbenoemd zijn. ».

Artikel V.11 Artikel 166 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 166 § 1. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden voor aanstelling en/of benoeming. Een vacature wordt via ten minste twee openbare informatiekanalen bekendgemaakt. § 2. Elke werving in een vacante betrekking kan slechts gebeuren na een openbare vacature. ».

Artikel V.12 Artikel 168 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel V.13 Artikel 197 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 197 Deze investeringsmiddelen dragen uitsluitend bij tot de dekking van de uitgaven voor de aankoop van gebouwen, voor de gehele of gedeeltelijke nieuwbouw of verbouwing, voor de voorafgaande afbraakwerken, voor de omgevingswerken, voor de eerste uitrusting, voor de aankoop van gronden, voor de aankoop van didactische en wetenschappelijke apparatuur, voor de onroerende investeringen met betrekking tot de sociale voorzieningen, tot dekking van de kapitaal- en intrestlasten voortspruitend uit leningen ten behoeve van de investeringsuitgaven, tot dekking van de investeringsuitgaven bij publieke private samenwerkingsovereenkomsten en tot dekking van de investeringsuitgaven bij promotieovereenkomsten voor aanneming van werken. ».

Artikel V.14 In hetzelfde decreet wordt het artikel 199 geschrapt.

Artikel V.15 Aan het eerste lid van artikel 231 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° bij het tweede streepje wordt het getal « 36 » vervangen door het getal « 30 »;2° het derde streepje wordt opgeheven. Artikel V.16 In hetzelfde decreet wordt een artikel 232bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 232bis De afwijking tussen de begrote en de gerealiseerde personeelsformatie, uitgedrukt in geld, bedraagt ten hoogste 2,5 %.

Als de in het eerste lid vermelde afwijking groter is dan 2,5 % voegt het hogeschoolbestuur hiervoor een verantwoording toe bij de jaarrekening. De verantwoording wordt door de regeringscommissaris beoordeeld bij de analyse van de jaarrekening.

Als de regeringscommissaris oordeelt dat er geen redelijke verantwoording is voor de overschrijding van de in het eerste lid vermelde afwijking, dient de commissaris hiertegen een met redenen omkleed bezwaar in bij de Vlaamse Regering.

Indien de Vlaamse Regering dit bezwaar bijtreedt, kan zij als sanctie een deel van de toekomstige werkingsuitkering van de hogeschool inhouden.

Als de Vlaamse Regering van plan is een deel van de werkingsuitkeringen in te houden, deelt zij dit mee aan het hogeschoolbestuur. Het hogeschoolbestuur heeft dertig dagen om zijn bezwaren tegen dit voornemen aan de Vlaamse Regering mee te delen. De Vlaamse Regering neemt na het verstrijken van de termijn van dertig dagen binnen dertig dagen een beslissing en deelt deze binnen zeven dagen aan het hogeschoolbestuur mee.

Het maximale bedrag dat de Vlaamse Regering kan inhouden, wordt berekend door het bedrag van de werkingsuitkeringen, zoals vastgesteld in de jaarrekening, te vermenigvuldigen met het verschil tussen het vastgestelde afwijkingspercentage en het getolereerde afwijkingspercentage, zoals bedoeld in het eerste lid.

De inhouding van de werkingsuitkering kan er niet toe leiden dat het aandeel in de enveloppe voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn. ».

Artikel V.17 De laatste zin van artikel 322 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Met uitzondering van diegenen die in toepassing van artikel 17 van de wet van 7 juli 1970 zoals gewijzigd door artikel 12 van de wet van 18 februari 1977 een afwijking, onbeperkt in de tijd, van het vereiste bekwaamheidsbewijs verkregen hebben, kunnen de tijdelijke personeelsleden in dit nieuwe ambt niet benoemd worden. ».

Afdeling III. - Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen Artikel V.18 De eerste zin in artikel 11 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt aangevuld met de woorden « en opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die leiden tot een diploma van gegradueerde ».

Artikel V.19 In artikel 69, § 3, van hetzelfde decreet worden in de eerste zin na het woord « graden » de woorden « en op voorwaarde dat aan de authenticiteitcontrole van de betreffende diploma's of certificaten is voldaan, voorzover door de Vlaamse overheid maatregelen zijn uitgevaardigd » toegevoegd.

Artikel V.20 Aan artikel 95bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2004, wordt een zesde punt toegevoegd dat luidt als volgt : « 6° de rechtspersonen met als maatschappelijk doel het verwerven of beheren van gebouwen en infrastructuur bestemd voor onderwijs, onderzoek, wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening, verblijven van studenten, onderzoekers en gastprofessoren of voor de valorisatie van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. ».

Artikel V.21 Aan artikel 124 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 maart 2004, wordt een § 11 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 11. De master- na masteropleidingen die het Europa College Brugge met ingang van het academiejaar 2007-2008 in het arrondissement Brugge organiseert overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, worden niet als nieuwe opleidingen beschouwd in de zin van artikel 60septies. Zij worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar 2009-2010. ».

Artikel V.22 In artikel 130, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « 31 oktober 2007 » vervangen door de woorden « 31 oktober 2008 ».

Afdeling IV. - Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen Artikel V.23 Artikel 9 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen wordt gewijzigd als volgt : 1° in punt 4° wordt de tweede zin geschrapt;2° er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Het instellingsbestuur kan personen toelaten die in een land buiten de Europese Unie een diploma of certificaat hebben behaald dat niet als gelijkwaardig is erkend zoals bepaald in punt 4° van lid 1.Dit kan enkel op voorwaarde dat dit document toegang verleent tot een bacheloropleiding in het land waar het is uitgereikt die vergelijkbaar is met een Vlaamse bacheloropleiding én op voorwaarde dat aan de authenticiteitcontrole van de betreffende diploma's of certificaten is voldaan, voor zover door de Vlaamse overheid maatregelen zijn uitgevaardigd. ».

Afdeling V. - Statuut beheerders van publiekrechtelijke universiteiten Artikel V.24 Aan artikel 13 van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden na de woorden « te wijzigen » de woorden « in het algemeen belang » ingevoegd;2° er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Behoudens het bepaalde in het eerste lid, krijgen personeelsleden van een universiteit of hogeschool die bezoldigd worden op de werkingsuitkeringen of ambtenaren van een ministerie of instelling van de Vlaamse overheid die het mandaat van beheerder of algemeen beheerder opnemen, voor de duur van het mandaat een verlof voor de uitoefening van een mandaat waarvan het algemeen belang wordt erkend. Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit. Het wordt niet bezoldigd. ».

Afdeling VI. - Inwerkingtreding Artikel V.25 De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2007 met uitzondering van : 1° artikel V.17 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1996; 2° artikel V.1, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 1999; 3° artikel V.24 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2003; 4° de artikelen V.5. en V.6 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2004; 5° de artikelen V.19, V.22 en V.23 die uitwerking hebben met ingang van het academiejaar 2006-2007; 6° artikel V.18 dat inwerking treedt op 1 september 2007.

HOOFDSTUK VI. - Centra voor leerlingenbegeleiding Artikel VI.1 Aan artikel 63 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding wordt volgende zin toegevoegd : « Deze centra moeten echter nog steeds elk de afzonderlijke rationalisatienorm, zoals bedoeld in artikel 66, bereiken. ».

Artikel VI.2 Aan artikel 64 van hetzelfde decreet wordt volgende zin toegevoegd : « Deze centra moeten echter nog steeds elk de afzonderlijke rationalisatienorm, zoals bedoeld in artikel 66, bereiken. ».

Artikel VI.3 Aan artikel 73 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Een personeelslid dat op 1 september 2006 op basis van de voorrang bepaald in § 3 wordt aangesteld in een betrekking van intercultureel bemiddelaar en reeds in het ambt van medewerker vast benoemd is, wordt onmiddellijk beschouwd als vast benoemd in het ambt van intercultureel bemiddelaar. Het personeelslid behoudt hierbij alle rechten die hij heeft verworven in het ambt van medewerker. ».

Artikel VI.4 In artikel 192 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « tien » wordt vervangen door het woord « vijftien »;2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd dit artikel geheel of gedeeltelijk op te heffen.».

Artikel VI.5 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2007 met uitzondering van artikelen VI.1, VI.2, VI.3 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2006.

HOOFDSTUK VII. - Inspectie en Begeleidingsdiensten Afdeling I. - Decreet betreffende de inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten Artikel VII.1 Aan artikel 5 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « onderwijs voor sociale promotie » vervangen door de woorden « volwassenenonderwijs »;2° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.De onderwijsinspectie is ten aanzien van de erkende vormingen in het kader van de invulling van de leerplicht, bevoegd voor de controle met betrekking tot het totale aantal effectief georganiseerde uren, de afwerking van het programma, de kwaliteit van de vorming en de toepassing van de taalwetten, met uitsluiting van de pedagogische methodes. ».

Artikel VII.2 In artikel 9, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « departement Onderwijs » worden vervangen door de woorden « departement Onderwijs en Vorming »;2° het punt 4° wordt opgeheven. Artikel VII.3 In artikel 20bis, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling » vervangen door de woorden « de coördinerende inspecteurs »;2° in § 2, 4°, worden de woorden « met het departement » vervangen door de woorden « met het beleidsdomein Onderwijs en Vorming » en worden de woorden « naargelang het geval aan de bevoegde administratie, aan de directieraad van het departement, aan de Vlaamse Regering » vervangen door de woorden « naargelang van het geval aan het departement Onderwijs en Vorming, aan het bevoegde agentschap of aan de beleidsraad binnen het beleidsdomein Onderwijs en Vorming, of aan de Vlaamse Regering ». Artikel VII.4 In artikel 35, § 1, tweede lid, en § 2, eerste lid, 3°, en derde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 april 1999, worden de woorden « nuttige ervaring » telkens vervangen door de woorden « relevante ervaring ».

Artikel VII.5 In artikel 45 van hetzelfde decreet worden de woorden « Departement Onderwijs » vervangen door de woorden « het beleidsdomein Onderwijs en Vorming ».

Artikel VII.6 In artikel 48bis van hetzelfde decreet worden tussen het woord « elk » en het woord « personeelslid » de woorden « vast benoemd of tijdelijk » ingevoegd.

Artikel VII.7 In artikel 48undevicies, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « de secretaris-generaal van het departement Onderwijs » vervangen door de woorden « de secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming ».

Artikel VII.8 In artikel 48vicies, 5°, eerste en tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « de secretaris-generaal van het departement Onderwijs » telkens vervangen door de woorden « de secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming ».

Artikel VII.9 In artikel 48viciester, van hetzelfde decreet gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998 en het decreet van 13 april 1999, worden de woorden « coördinerend inspecteur-generaal van het departement Onderwijs » vervangen door de woorden « secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming ».

Artikel VII.10 In artikel 51, § 2, van hetzelfde decreet, worden de woorden « de secretaris-generaal van het departement Onderwijs » vervangen door de woorden « de secretaris-generaal van het departement Onderwijs en Vorming ».

Artikel VII.11 In artikel 59 van hetzelfde decreet worden de woorden « departement Onderwijs » vervangen door de woorden « departement Onderwijs en Vorming ».

Artikel VII.12 In artikel 62, § 2, van hetzelfde decreet gewijzigd bij het decreet van 13 april 1999, worden de woorden « departement Onderwijs » vervangen door de woorden « departement Onderwijs en Vorming ».

Artikel VII.13 In artikel 89 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vierde lid worden de woorden « per 425 » vervangen door de woorden « per 350 »;2° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Indien een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft op 10 voltijdse of 20 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur kunnen één voltijdse of twee halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur worden omgezet in één voltijdse betrekking of twee halftijdse betrekkingen van adviseur-coördinator. Per bijkomende schijf van 35 voltijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een begeleidingsdienst recht heeft, kan een betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in een bijkomende voltijdse of twee halftijdse betrekkingen van adviseurcoördinator. ».

Artikel VII.14 In artikel 92 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° van § 1, worden de woorden « van 120.000 frank per betrekking » vervangen door de woorden « van 1.487,00 euro per halftijdse betrekking »; 2° in punt 2° van § 1, worden de woorden « van 53 miljoen frank » vervangen door de woorden « van 1.313.836,00 euro »; 3° in § 2 worden de woorden « van 4.500 frank » vervangen door de woorden « van 111,50 euro ».

Afdeling II. - Decreet betreffende de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken Artikel VII.15 In artikel 6, § 4, van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « De erkende instanties en verenigingen staan in voor de terugbetaling van de reis-, verblijfs- en werkingskosten van deze personen. ».

Artikel VII.16 Artikel 13 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 13 Niemand kan in vast verband worden benoemd in één van de ambten bedoeld in artikel 10, § 1, dan wanneer hij ten tijde van de benoeming voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie is, behoudens door de Vlaamse Regering te verlenen vrijstelling;2° van onberispelijk gedrag zijn, zoals dat blijkt door een uittreksel van het strafregister dat niet langer dan één jaar tevoren werd afgegeven;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten, behoudens een door de Vlaamse Regering te verlenen vrijstelling die samengaat met de vrijstelling bedoeld in 1°;4° voldoen aan de bepalingen van de taalwetten terzake;5° - hetzij houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs, organiek of bij overgangsmaatregel, voor het onderwijzen van de betreffende godsdienst in het basisonderwijs of secundair onderwijs, zoals bepaald in het besluit van 26 september 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de bezoldigingsregeling van de leermeesters godsdienst en de godsdienstleraars; - hetzij houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs, organiek of bij overgangsmaatregel, voor het onderwijzen van de niet-confessionele zedenleer in het basisonderwijs, zoals bepaald in het besluit van 27 juni 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de bezoldigingsregeling in het gewoon kleuter-, lager en basisonderwijs, of in het secundair onderwijs, zoals bepaald in het besluit van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs; - hetzij houder zijn van een minimaal vereist bekwaamheidsbewijs voor het onderwijzen van het opleidingsonderdeel godsdienst of niet-confessionele zedenleer in de hogescholen, zoals bedoeld in artikel 128 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. ».

Artikel VII.17 In § 2 van het artikel 20 van hetzelfde decreet worden de woorden « departement Onderwijs » vervangen door de woorden « het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming ».

Artikel VII.18 In artikel 27, § 1, van hetzelfde decreet worden de woorden « met een forfaitair bedrag, bepaald door de Vlaamse Regering. » vervangen door de woorden « met 3.970,51 euro per aangeduide persoon bedoeld in artikel 4. Vanaf 2008 wordt dit bedrag jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. ».

Afdeling III. - Inwerkingtreding Artikel VII.19 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2007, met uitzondering van : 1° artikel VII, 18, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2007;2° artikel VII, 13, 1°, dat in werking treedt op 1 september 2008. HOOFDSTUK VIII. - Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. - Decreet betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Artikel VIII.1 Aan artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 1 december 1998, 18 mei 1999, 13 juli 2001, 10 juli 2003 en 7 juli 2006, wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Voor de toepassing van hoofdstuk III in het deeltijds kunstonderwijs worden de diensten, gepresteerd in het ambt van studiemeester-opvoeder, ook beschouwd als zijnde gepresteerd in het ambt van opsteller. ».

Artikel VIII.2 In artikel 17, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 13 juli 2001, 14 februari 2003 en 7 juli 2006, worden in punt 5° de woorden « door een attest van goed zedelijk gedrag » vervangen door de woorden « uit een uittreksel uit het strafregister ».

Artikel VIII.3 In artikel 40septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt opgeheven;2° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.In de volgende betrekkingen van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel zijn geen vaste benoeming, mutatie of affectatie mogelijk : 1° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de puntenenveloppe voor de scholengemeenschap, vermeld in artikel 125duodecies van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;2° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten die worden overgedragen, als vermeld in artikel 153sexies, § 4, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs; de betrekkingen die worden opgericht op basis van de puntenenveloppe zorg+ ter bevordering van de kleuterparticipatie, vermeld in artikel 125duodecies 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ».

Artikel VIII.4 In artikel 40octies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en vervangen bij het decreet van 10 juli 2003, wordt in punt 2° het woord « beleidsmedewerker » vervangen door de woorden « ICT-coördinator en de zorgcoördinator ».

Artikel VIII.5 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een artikel 48quater ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 48quater Bij de omvorming van een centrum voor deeltijds beroepssecundair, onderwijs verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waar technisch of beroepssecundair onderwijs wordt georganiseerd, tot een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, heeft de coördinator van het centrum in kwestie voorrang voor een vaste benoeming in het ambt van directeur van het autonome centrum.

In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk moet het personeelslid geen proeftijd doorlopen in het ambt van directeur. De raad van bestuur kan dit personeelslid vast benoemen in het ambt van directeur van het autonome centrum, mits hij voldoet aan de bepalingen van artikel 46, 1° tot en met 3° en 5°. ».

Artikel VIII.6 Artikel 55 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003 en 7 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 55 § 1. In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de raad van bestuur een lid van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in deze categorie, de hogere salarisschaal 106 toekennen.

Als de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de raad van bestuur die hogere salarisschaal toekennen aan één voltijdse betrekking van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.

Als de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur die hogere salarisschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.

Als de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur die hogere salarisschaal toekennen aan drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. § 2. In afwijking op dit hoofdstuk en in afwijking van § 1, kan de raad van bestuur een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt van het ondersteunend personeel en dat met toepassing van dit decreet werd geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal.

Bij die vaste benoeming moet steeds rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het personeelslid.

Het personeelslid hoeft zich geen kandidaat te stellen voor die vaste benoeming.

De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal, heeft tot gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt die verbonden is aan die hogere salarisschaal, vermeld in artikel 97 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.

De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal kan alleen plaatsvinden als de verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn nageleefd. § 3. Een personeelslid komt alleen in aanmerking voor de bevordering vermeld in § 1 en § 2, als hij voor zijn opdracht in een ambt van de personeelscategorieën bedoeld in § 1 of § 2 als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » heeft gekregen.

Als het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt die voorwaarde geacht voldaan te zijn. ».

Artikel VIII.7 In artikel 55quinquiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 4 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het personeelslid mag als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconlusie « onvoldoende » hebben verkregen.»; 2° een § 5 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.Bij afwezigheid van het personeelslid dat met toepassing van § 1 initieel belast is met het mandaat van algemeen directeur, kan de raad van bestuur een ander personeelslid voor de duur van die afwezigheid belasten met het mandaat. Voor een periode van maximaal 60 dagen mag de raad van bestuur een lid van het college van directeurs aanduiden om het mandaat van algemeen directeur waar te nemen. Bij toepassing van deze bepaling en in afwijking van artikel 55undecies, § 2, eindigt de aanstelling uiterlijk na het verstrijken van voormelde termijn van maximaal 60 dagen. ».

Artikel VIII.8 In artikel 55octiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de woorden « op een bijwedde » en de woorden « de grootte van de bijwedde » respectievelijk vervangen door de woorden « op een niet-verworven salarisschaal » en de woorden « de niet-verworven salarisschaal ».

Artikel VIII.9 In artikel 55vicies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 10 juli 2001 en 15 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het tweede lid van § 1 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Het personeelslid mag als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » hebben verkregen.»; 2° aan § 1 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Bij afwezigheid van het personeelslid dat met toepassing van het eerste lid initieel belast is met het mandaat van coördinerend directeur, kan de scholengroep op voordracht van de scholengemeenschap een ander personeelslid voor de duur van die afwezigheid belasten met het mandaat.Dat personeelslid oefent tot de dag waarop het afwezige personeelslid opnieuw effectief zijn mandaat opneemt, de bevoegdheden van coördinerend directeur uit. »; 3° in § 2 worden de woorden « op een bijwedde » en de woorden « de grootte van de bijwedde » respectievelijk vervangen door de woorden « op een niet-verworven salarisschaal » en de woorden « de niet-verworven salarisschaal ». Artikel VIII.10 In artikel 56ter, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « weddenschalen » wordt vervangen door het woord « salarisschalen »;2° er wordt aan de opsomming een liggend streepje toegevoegd, dat luidt als volgt : « - de nuttige ervaring ». Artikel VIII.11 In hoofdstuk VIter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een artikel 56quater ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 56quater § 1. De Vlaamse Regering kan bij het wijzigen of invoeren van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een module, een vak, een specialiteit of de classificatie van een vak of specialiteit, voorwaarden voor individuele concordanties bepalen.

Een individuele concordantie houdt de omzetting in van de bestaande benaming van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een module, een vak, een specialiteit of een classificatie van een vak of specialiteit naar een nieuwe benaming voor een welbepaald personeelslid.

De individuele concordantie is persoonsgebonden en eenmalig. § 2. Over een individuele concordantie wordt steeds overlegd tussen de raad van bestuur of zijn afgevaardigde en het personeelslid.

Als beide partijen tot een overeenkomst komen, wordt een individueel concordantieformulier opgesteld dat door beide partijen wordt ondertekend.

De Vlaamse Regering bepaalt hoe de individuele concordantie wordt meegedeeld opdat ze uitwerking zou hebben ten aanzien van de overheid. § 3. Als de raad van bestuur of zijn afgevaardigde en het personeelslid geen overeenkomst bereiken als vermeld in § 2, dan deelt de raad van bestuur of zijn afgevaardigde de reden hiervan schriftelijk mee aan het betrokken personeelslid.

Het personeelslid kan vervolgens bij de Commissie Bezwaarschriften, hierna commissie te noemen, een gemotiveerd bezwaarschrift neerleggen.

Het personeelslid kan zich ook met een bezwaarschrift tot de commissie wenden als de raad van bestuur nalaat om een beslissing te nemen.

Dat bezwaarschrift houdt in dat het personeelslid een eigen voorstel indient tot concordantie of dat het personeelslid een voorstel indient om geen concordantie te verkrijgen.

De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de indiening van een bezwaarschrift.

De commissie hoort de betrokken partijen. Ze houdt bij haar uitspraak rekening met de bepalingen van § 1.

Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken personeelslid niet aanvaardt, is de door de raad van bestuur gemaakte keuze voor het personeelslid bindend en definitief vanaf de vastgelegde ingangsdatum van de concordantie.

Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken personeelslid aanvaardt, is die beslissing ten aanzien van de raad van bestuur bindend en definitief vanaf de vastgelegde ingangsdatum van de concordantie.

De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling van de commissie. § 4. De Vlaamse Regering kan inzake een individuele concordantie nadere administratieve en geldelijke bepalingen vastleggen voor de personeelsleden voor wie krachtens § 1 een individuele concordantie nodig is. Het betreft bepalingen over : 1° de prestaties geleverd als tijdelijk personeelslid;2° de rechten met betrekking tot de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur;3° de kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling, een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;4° de vacantverklaring van betrekkingen met het oog op een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;5° de draagwijdte van de vaste benoeming;6° de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling;7° de bekwaamheidsbewijzen;8° de salarisschalen;9° de nuttige ervaring.».

Artikel VIII.12 In artikel 67, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003 en 7 juli 2006, wordt het woord « weddeschaal » vervangen door het woord « salarisschaal ».

Artikel VIII.13 Aan artikel 77 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Als in de voormelde wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse Regering uitgevaardigde verlofstelsels wordt vermeld dat als gevolg van een tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten verlof het salaris tijdens het jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar, enkel voor de bezoldiging, een aantal kalenderdagen eveneens als dergelijk verlof wordt beschouwd. De aldus met een periode van verlof gelijkgestelde dagen worden niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van verlof waarop het personeelslid nog recht heeft. Om dat aantal kalenderdagen te berekenen : 1° worden het aantal kalenderdagen genoten verlof opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of dienstjaar;2° wordt het resultaat met 0,2 vermenigvuldigd;3° wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond.».

Artikel VIII.14 In artikel 77quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « De Vlaamse Regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere bepalingen op, onder meer voor wat betreft de beslissende en/of adviserende instantie en de bepaling van het totaal aantal.»; 2° in § 3, tweede lid, wordt in punt 1° het tweede gedachtestreepje opgeheven. Artikel VIII.15 Aan artikel 82 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997 en 14 februari 2003, worden een vierde, vijfde, zesde en zevende lid toegevoegd die luiden als volgt : « De wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie die, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk aansluiten bij een voorafgaande periode van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden, en die een nieuwe periode van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden onmiddellijk voorafgaan, worden eveneens als een periode van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden beschouwd.

Onverminderd de berekeningswijze van de tijdens de zomervakantie toe te kennen uitgestelde bezoldiging en als in de voormelde wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse Regering vastgelegde voorwaarden wordt vermeld dat als gevolg van een tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden het salaris tijdens het jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar een aantal kalenderdagen niet worden bezoldigd. Om dat aantal kalenderdagen te berekenen : 1° worden alle kalenderdagen genoten terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of dienstjaar;2° wordt het resultaat met 0,2 vermenigvuldigd;3° wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond. Als ten gevolge van die berekening het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld in overeenstemming met de regeling die in dit geval voor de vastbenoemde personeelsleden wordt toegepast.

Onverminderd de berekeningswijze van de geldelijke anciënniteit voor tijdelijke personeelsleden met het recht op uitgestelde bezoldiging, komen de voormelde dagen wel in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit en worden niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden waarop het personeelslid nog recht heeft.

In afwijking van de bepalingen van het vijfde lid eindigt de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend voor een volledig schooljaar of dienstjaar steeds bij het einde van dat schooljaar of dienstjaar, de zomervakantie inbegrepen. ».

Artikel VIII.16 Aan artikel 83, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 6° die ter beschikking gesteld zijn of worden wegens persoonlijke aangelegenheid. ».

Artikel VIII.17 In artikel 100undecies, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, wordt het woord « weddenschaal » vervangen door het woord « salarisschaal ».

Afdeling II. - Decreet betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Artikel VIII.18 Aan artikel 6 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 21 december 1994, 1 december 1998, 13 juli 2001 en 7 juli 2006, wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Voor de toepassing van hoofdstuk III in het deeltijds kunstonderwijs worden de diensten, gepresteerd in het ambt van studiemeester-opvoeder, ook beschouwd als zijnde gepresteerd in het ambt van opsteller. ».

Artikel VIII.19 In artikel 19, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 7 juli 2006, worden in punt 3° de woorden « door een attest van goed zedelijk gedrag » vervangen door de woorden « uit een uittreksel uit het strafregister ».

Artikel VIII.20 In artikel 36quinquies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en vervangen bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt opgeheven;2° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.In volgende betrekkingen van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel zijn geen vaste benoeming, mutatie of affectatie mogelijk : 1° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de puntenenveloppe voor de scholengemeenschap, vermeld in artikel 125duodecies van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;2° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten die worden overgedragen, als vermeld in artikel 153sexies, § 4, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;3° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de puntenenveloppe zorg+ ter bevordering van de kleuterparticipatie, vermeld in artikel 125duodecies 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.».

Artikel VIII.21 In artikel 36sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en vervangen bij het decreet van 10 juli 2003, wordt in punt 2° het woord « beleidsmedewerker » vervangen door de woorden « ICT-coördinator en de zorgcoördinator ».

Artikel VIII.22 In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een artikel 43quater ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 43quater Bij de omvorming van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waar technisch of beroepssecundair onderwijs wordt georganiseerd, tot een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, heeft de coördinator van het centrum in kwestie voorrang voor een vaste benoeming in het ambt van directeur van het autonome centrum.

De inrichtende macht kan dat personeelslid vast benoemen in het ambt van directeur van het autonome centrum, mits hij voldoet aan de bepalingen van artikel 40. ».

Artikel VIII.23 Artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003 en 7 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 44 § 1. In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de inrichtende macht een lid van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in deze categorie, de hogere salarisschaal 106 toekennen.

Als de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de inrichtende macht die hogere salarisschaal toekennen aan één voltijdse betrekking van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.

Als de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de inrichtende macht die hogere salarisschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.

Als de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de inrichtende macht die hogere salarisschaal toekennen aan drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. § 2. In afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk en in afwijking van § 1, kan de inrichtende macht een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt van het ondersteunend personeel en dat met toepassing van dit decreet werd geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal.

Bij die vaste benoeming moet steeds rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het personeelslid.

Het personeelslid hoeft zich geen kandidaat te stellen voor deze vaste benoeming.

De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal, heeft tot gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt die verbonden is aan die hogere salarisschaal, vermeld in artikel 97 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.

De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal kan alleen plaatsvinden als de verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn nageleefd. § 3. Een personeelslid komt alleen in aanmerking voor de bevordering bepaald in § 1 en § 2, als hij voor zijn opdracht in een ambt van de personeelscategorieën bedoeld in § 1 of § 2 als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » heeft gekregen.

Als het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt die voorwaarde geacht voldaan te zijn. ».

Artikel VIII.24 In artikel 44quaterdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 18 mei 1999 en vervangen bij het decreet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 worden een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Het personeelslid mag als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » hebben verkregen. Bij afwezigheid van het personeelslid dat met toepassing van het eerste lid initieel belast is met het mandaat van algemeen directeur, kan de inrichtende macht een ander personeelslid voor de duur van die afwezigheid belasten met het mandaat. Dat personeelslid oefent tot de dag waarop het afwezige personeelslid opnieuw effectief zijn mandaat opneemt, de bevoegdheden van algemeen directeur uit. »; 2° in § 2 worden de woorden « op een bijwedde » en de woorden « de grootte van de toelage » respectievelijk vervangen door de woorden « op een niet-verworven salarisschaal » en de woorden « de niet-verworven salarisschaal ». Artikel VIII.25 In artikel 44quinquiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 18 mei 1999 en vervangen bij de decreten van 13 juli 2001 en 15 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het tweede lid van § 1 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Het personeelslid mag als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie « onvoldoende » hebben verkregen.»; 2° aan § 1 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Bij afwezigheid van het personeelslid dat met toepassing van het eerste lid initieel belast is met het mandaat van coördinerend directeur, kan de inrichtende macht een ander personeelslid voor de duur van die afwezigheid belasten met het mandaat.Dat personeelslid oefent tot de dag waarop het afwezige personeelslid opnieuw effectief zijn mandaat opneemt, de bevoegdheden van coördinerend directeur uit. »; 3° in § 2 worden de woorden « op een bijwedde » en de woorden « de grootte van de toelage » respectievelijk vervangen door de woorden « op een niet-verworven salarisschaal » en de woorden « de niet-verworven salarisschaal ». Artikel VIII.26 Aan artikel 51 van hetzelfde decreet, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Als in de voormelde wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse Regering uitgevaardigde verlofstelsels wordt vermeld dat als gevolg van een tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten verlof het salaris tijdens het jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar, enkel voor de bezoldiging, een aantal kalenderdagen eveneens als dergelijk verlof wordt beschouwd. De aldus met een periode van verlof gelijkgestelde dagen worden niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van verlof waarop het personeelslid nog recht heeft. Voor het berekenen van dit aantal kalenderdagen : 1° worden het aantal kalenderdagen genoten verlof opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of dienstjaar;2° wordt het resultaat met 0,2 vermenigvuldigd;3° wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond.».

Artikel VIII.27 In artikel 51quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « De Vlaamse Regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere bepalingen op, onder meer voor wat betreft de beslissende en/of adviserende instantie en de bepaling van het totaal aantal.»; 2° in § 3, tweede lid, wordt in punt 1° het tweede gedachtestreepje opgeheven. Artikel VIII.28 Aan artikel 56 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997 en 14 februari 2003, worden een vierde, vijfde, zesde en zevende lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie die, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk aansluiten aan een voorafgaande periode van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden, en die een nieuwe periode van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden onmiddellijk voorafgaan, worden eveneens als een periode van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden beschouwd.

Onverminderd de berekeningswijze van de tijdens de zomervakantie toe te kennen uitgestelde bezoldiging en als in de voormelde wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse Regering vastgelegde voorwaarden wordt vermeld dat als gevolg van een tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden het salaris tijdens het jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar een aantal kalenderdagen niet worden bezoldigd. Om dit aantal kalenderdagen te berekenen : 1° worden alle kalenderdagen genoten terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of dienstjaar;2° wordt het resultaat met 0,2 vermenigvuldigd;3° wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond. Als ten gevolge van die berekening het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld in overeenstemming met de regeling die in dat geval voor de vastbenoemde personeelsleden wordt toegepast.

Onverminderd de berekeningswijze van de geldelijke anciënniteit voor tijdelijke personeelsleden met het recht op uitgestelde bezoldiging, komen de voormelde dagen wel in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit en worden niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden waarop het personeelslid nog recht heeft.

In afwijking van de bepalingen van het vijfde lid eindigt de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden toegekend voor een volledig schooljaar of dienstjaar steeds bij het einde van dat schooljaar of dienstjaar, de zomervakantie inbegrepen. ».

Artikel VIII.29 Aan artikel 57, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 6° die ter beschikking gesteld zijn of worden wegens persoonlijke aangelegenheid. ».

Artikel VIII.30 In artikel 65, § 6, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2001, wordt het woord « weddenschaal » vervangen door het woord « salarisschaal ».

Artikel VIII.31 In artikel 74quater, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « weddenschalen » wordt vervangen door het woord « salarisschalen »;2° er wordt aan de opsomming een liggend streepje toegevoegd, dat luidt als volgt : « - de nuttige ervaring ». Artikel VIII.32 In hoofdstuk Xter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een artikel 74quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 74quinquies § 1. De Vlaamse Regering kan bij het wijzigen of invoeren van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een module, een vak, een specialiteit of de classificatie van een vak of specialiteit voorwaarden voor individuele concordanties bepalen.

Een individuele concordantie houdt de omzetting in van de bestaande benaming van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een module, een vak, een specialiteit of een classificatie van een vak of specialiteit naar een nieuwe benaming voor een welbepaald personeelslid.

De individuele concordantie is persoonsgebonden en eenmalig. § 2. Over een individuele concordantie wordt steeds overlegd tussen de inrichtende macht of haar afgevaardigde en het personeelslid.

Als beide partijen tot een overeenkomst komen, wordt een individueel concordantieformulier opgesteld dat door beide partijen wordt ondertekend.

De Vlaamse Regering bepaalt hoe de individuele concordantie wordt meegedeeld opdat ze uitwerking zou hebben ten aanzien van de overheid. § 3. Als de inrichtende macht of haar afgevaardigde en het personeelslid geen overeenkomst bereiken als vermeld in § 2, dan deelt de inrichtende macht of haar afgevaardigde de reden hiervan schriftelijk mee aan het betrokken personeelslid.

Het personeelslid kan vervolgens bij de Commissie Bezwaarschriften, hierna commissie te noemen, een gemotiveerd bezwaarschrift neerleggen.

Het personeelslid kan zich ook met een bezwaarschrift tot de commissie wenden als de inrichtende macht nalaat om een beslissing te nemen.

Dat bezwaarschrift houdt in dat het personeelslid een eigen voorstel indient tot concordantie of dat het personeelslid een voorstel indient om geen concordantie te verkrijgen.

De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de indiening van een bezwaarschrift.

De commissie hoort de betrokken partijen. Ze houdt bij haar uitspraak rekening met de bepalingen van § 1.

Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken personeelslid niet aanvaardt, is de door de inrichtende macht gemaakte keuze in hoofde van het personeelslid bindend en definitief vanaf de vastgelegde ingangsdatum van de concordantie.

Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken personeelslid aanvaardt, is die beslissing ten aanzien van de inrichtende macht bindend en definitief vanaf de vastgelegde ingangsdatum van de concordantie.

De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling van de commissie. § 4. De Vlaamse Regering kan inzake een individuele concordantie nadere administratieve en geldelijke bepalingen vastleggen voor de personeelsleden voor wie krachtens § 1 een individuele concordantie nodig is.

Het betreft bepalingen over : 1° de prestaties geleverd als tijdelijk personeelslid;2° de rechten met betrekking tot de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur;3° de kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling, een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;4° de vacantverklaring van betrekkingen met het oog op een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;5° de draagwijdte van de vaste benoeming;6° de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling;7° de bekwaamheidsbewijzen;8° de salarisschalen;9° de nuttige ervaring.».

Artikel VIII.33 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2007, met uitzondering van : 1° artikelen VIII.4, VIII.8, VIII.9, 3°, VIII.21, VIII.24, 2°, en VIII.25, 3°, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2005; 2° artikelen VIII.6, VIII.11, VIII.16, VIII.23, VIII.29 en VIII.32 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2006.

HOOFDSTUK IX. - Andere bepalingen Afdeling I. - Wet tot wijziging sommige bepalingen van de onderwijswetgeving Artikel IX.1 In de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving worden in artikel 2, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, in het derde lid de woorden « , zijnde het Gemeenschapsonderwijs, een gemeentebestuur of een provinciebestuur » geschrapt.

Artikel IX.2 In artikel 3, § 5, en in artikel 6, van dezelfde wet worden de woorden « het departement » vervangen door de woorden « het Agentschap voor Onderwijsdiensten ».

Artikel IX.3 In artikel 24, § 2, van dezelfde wet wordt punt 4° vervangen door wat volgt : « 4° georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een inrichtende macht, zoals bedoeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet, zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon; ».

Artikel IX.4 In artikel 24bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een inrichtende macht, zoals bedoeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet, zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;»; 2° in § 2, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « uiterlijk op 15 juni » worden vervangen door de woorden « uiterlijk op 15 januari »;b) de volgende zin wordt toegevoegd : « Tot financiering of subsidiëring van het structuuronderdeel in kwestie, steeds met terugwerkende kracht vanaf 1 september van het betrokken schooljaar, kan slechts worden overgegaan indien de resultaten van de inspectie gunstig zijn of geacht worden gunstig te zijn.»; 3° in § 3, worden de woorden « de bevoegde onderwijsadministratie » vervangen door de woorden « het Agentschap voor Onderwijsdiensten ». Artikel IX.5 In artikel 24ter van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de woorden « uiterlijk op 15 juni » vervangen door de woorden « uiterlijk op 15 januari »;2° aan § 2, wordt de volgende zin wordt toegevoegd : « Tot erkenning van het structuuronderdeel in kwestie, steeds met terugwerkende kracht vanaf 1 september van het betrokken schooljaar, kan slechts worden overgegaan indien de resultaten van de inspectie gunstig zijn of geacht worden gunstig te zijn.»; 3° in § 3, worden de woorden « de bevoegde onderwijsadministratie » vervangen door de woorden « het Agentschap voor Onderwijsdiensten ». Artikel IX.6 In artikel 27, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2001, wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « In de gesubsidieerde internaten worden er salaristoelagen verleend voor volgende personeelsleden : 1° één betrekking in het ambt van beheerder;2° twee of meer betrekkingen in het ambt van studiemeester-opvoeder internaat indien het internaat een tehuis is voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben;het aantal betrekkingen wordt bepaald overeenkomstig de normen die voor de Gemeenschapsinternaten gelden; 3° betrekkingen in het ambt van studiemeester-opvoeder internaat indien het internaat niet onder toepassing van 2° valt, op basis van volgende normen : a) twee betrekkingen indien in het internaat uitsluitend internen uit het secundair onderwijs verblijven;b) twee en een halve betrekkingen indien in het internaat ook internen uit het basisonderwijs verblijven.».

Artikel IX.7 In artikel 28, van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 5 juli 1989, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Wanneer het arbeidsgerecht, bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, een beslissing van een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs houdende beëindiging of vermindering van de opdracht van een door haar vastbenoemd personeelslid, strijdig acht met het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, bekomt dit personeelslid de salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de opdracht die hem ontnomen werd, alsof hij in dienstactiviteit was gebleven, en verliest de inrichtende macht de salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de betrekking, zolang zij de betrekking aan een ander niet-rechthebbend personeelslid toewijst.

Deze bepaling heeft ook uitwerking wanneer de kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 69 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, het ontslag van een vastbenoemd personeelslid door de inrichtende macht als gevolg van een tuchtmaatregel vernietigt.

Het verlies van de salaristoelage voor een betrekking neemt een einde voor de inrichtende macht : 1° ofwel op het ogenblik dat de onregelmatige handeling door de inrichtende macht is hersteld;2° ofwel indien dezelfde of een andere inrichtende macht het benadeelde personeelslid, met zijn akkoord, overneemt;3° ofwel op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid zonder geldige reden weigert een door dezelfde inrichtende macht of een andere inrichtende macht aangeboden betrekking in hetzelfde ambt met dezelfde statutaire toestand te aanvaarden;4° ofwel op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid zich, om redenen vreemd aan het geschil, in de voorwaarden voor definitieve ambtsneerlegging bevindt. De salaristoelage, die gedurende de periode tussen het onrechtmatig ontslag en de betekening aan de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd voor het onderwijs van het vonnis of arrest, of van de uitspraak van de hierboven vermelde kamers van beroep of het hierboven vermelde college van beroep, aan de inrichtende macht werd toegekend, wordt van deze inrichtende macht teruggevorderd en wordt vervolgens toegekend aan het ten onrechte ontslagen personeelslid.

Vanaf de hogervermelde betekening betalen de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd voor onderwijs de salaristoelage rechtstreeks aan het ten onrechte ontslagen personeelslid tot op het ogenblik dat voldaan wordt aan één van de vier voorwaarden, hierboven vermeld. ».

Afdeling II. - Wet betreffende de leerplicht Artikel IX.8 In artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 2bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis.Onderwijs met beperkt leerplan of een voor de vervulling van de leerplicht erkende vorming kan slechts worden gevolgd in combinatie met reëel werkplekleren. Deze combinatie omvat minimum 28 uren per week. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder werkplekleren verstaan elke vorm van activiteit, naast de leercomponent, die samen met die leercomponent het voltijds engagement uitmaakt. De Vlaamse Regering bepaalt die vormen van activiteit. »; 2° in § 6, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt in het zesde lid de volgende zin toegevoegd : « Het hervatten van huisonderwijs om aan de leerplicht voor de betrokken leerling te voldoen, kan uitsluitend mits voorafgaande toestemming van de onderwijsinspectie.Die toestemming wordt verleend, indien de onderwijsinspectie oordeelt, op basis van elementen aangereikt door de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben, dat de tekortkomingen die bij de controle destijds aanleiding hebben gegeven tot beëindiging van het huisonderwijs, zijn of worden weggewerkt.

De Vlaamse Regering legt de aanvraagprocedure vast. »; 3° in § 7, worden tussen de woorden « het vreemdelingen- » en de woorden « of in het bevolkingsregister » de woorden « , het wacht- » ingevoegd. Artikel IX.9 In artikel 3 van dezelfde wet wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. De personen die de ouderlijke macht uitoefenen of de leerplichtige in rechte of in feite onder hun bewaring hebben, zijn in voorkomend geval verplicht ervoor te zorgen dat de leerling aan de in artikel 1, § 2bis, vermelde voorwaarde van werkplekleren voldoet. De Vlaamse Regering regelt de controle op de naleving hiervan.

De schooldirecties en directies van vormingsinstellingen zijn verplicht onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden hun medewerking te verlenen aan de controle op de regelmatige deelname van de deeltijds leerplichtige aan het werkplekleren. ».

Afdeling III. - Koninklijk besluit houdende rationalisatie en programmatie van internaten Artikel IX.10 In artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, vervangen bij het decreet van 7 juli 2006, wordt in § 1, het punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° ofwel als autonoom internaat georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een inrichtende macht, zoals bedoeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet, zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, ofwel verbonden zijn aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde instelling voor gewoon basis- of secundair onderwijs; ».

Afdeling IV. - Decreet betreffende het mentorschap en de nascholing in Vlaanderen Artikel IX.11 In artikel 2 van het decreet van 16 april 1996 betreffende het mentorschap en de nascholing in Vlaanderen, laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, worden in § 1, 2°, de volgende woorden toegevoegd : « vanaf het schooljaar 2008-2009 ».

Artikel IX.12 Artikel 3 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 3 Voor het mentorschap worden de volgende budgetten voorzien : 1° voor de ondersteuning van de student/cursist tijdens de stage : a) voor het schooljaar 2007-2008 : 5.231.066,31 euro; b) vanaf het schooljaar 2008-2009 : 3.510.527,59 euro; 2° voor de ondersteuning van de leraar in opleiding vanaf het schooljaar 2008-2009 : 5.027.288,72 euro; 3° voor de aanvangsbegeleiding gedurende het eerste jaar van de beroepsuitoefening als leraar : a) voor het schooljaar 2007-2008 : 2.678.597,57 euro; b) vanaf het schooljaar 2008-2009 : 4.371.847,57 euro.

De beschikbare budgetten volgen de evolutie van het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij wet van 30 maart 1994.

De Vlaamse Regering bepaalt per budget de verdeelsleutel over het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs. ».

Artikel IX.13 In artikel 4, § 2, van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « volwassenenonderwijs » vervangen door de woorden « secundair volwassenenonderwijs »;2° in het tweede lid wordt het eerste gedachtestreepje geschrapt.».

Artikel IX.14 In artikel 6 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 15 december 2006, wordt in het tweede lid, derde gedachtestreepje, het woord « volwassenenonderwijs » vervangen door de woorden « secundair volwassenenonderwijs ».

Artikel IX.15 In artikel 43 van hetzelfde decreet wordt punt 4° vervangen door wat volgt : « 4° nascholing voor directeurs; ».

Artikel IX.16 In artikel 44 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.De Vlaamse Regering stelt volgens de hiernavolgende tabel vanaf 2006 elk jaar middelen in duizenden euro ter beschikking voor de nascholing : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld in § 2, worden de woorden « Vanaf 1997 worden de bedragen vermeld in deze titel geïndexeerd als volgt » vervangen door de woorden « Vanaf 2007 worden de bedragen voor « Gemeenschapsonderwijs en representatieve verenigingen van inrichtende machten », « Scholen basisonderwijs » en « Scholen secundair onderwijs » en vanaf 2008 worden alle bedragen in deze titel geïndexeerd als volgt : ».

Artikel IX.17 Artikel 44bis van hetzelfde decreet wordt geschrapt.

Artikel IX.18 In hetzelfde decreet wordt het opschrift van hoofdstuk V vervangen door wat volgt : « HOOFDSTUK V. - Nascholing voor directeurs ».

Artikel IX.19 Artikel 56 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 56 De Vlaamse Gemeenschap stelt volgens de tabel in artikel 44, § 1, vanaf 2008 middelen ter beschikking van het gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten voor de vorming van directeurs. Elke directeur kan gedurende zijn loopbaan ten bedrage van 1.500 euro beroep doen op deze middelen om kosten verbonden aan het volgen van de opleiding te dekken. Er wordt een regeling uitgewerkt waarbij er eenmaal per jaar een aanvraag kan worden ingediend en nieuw aangestelde directeurs voorrang krijgen.

De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten met betrekking tot de toekenningen en uitbetaling van de middelen, de wijze waarop de voorrangsregeling voor nieuw aangestelde directeurs wordt toegepast en de wijze waarop de representatieve vakorganisaties worden betrokken. ».

Artikel IX.20 Artikel 59 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Afdeling V. - Decreet betreffende de subsidiëring van ouderkoepelverenigingen Artikel IX.21 In artikel 5 van het decreet betreffende de subsidiëring van ouderkoepelverenigingen van 20 juni 1996 worden de woorden « legt het bedrag van de subsidie-enveloppes vast op basis van » vervangen door de woorden « houdt bij het vastleggen van het bedrag van de subsidie-enveloppes ten dele rekening met ».

Afdeling VI. - Decreet betreffende het onderwijs VII Artikel IX.22 In artikel 67 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII worden tussen het woord « leerling » en de woorden « of studenten » het woord « cursisten, » ingevoegd en wordt tussen het woord « secundair » en het woord « hoger » het woord « volwassenenonderwijs, » ingevoegd.

Afdeling VII. - Decreet betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek Artikel IX.23 In artikel V13 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek wordt in het tweede lid de laatste zin vervangen door wat volgt : « Deze regeling wordt door middel van het school- of centrumreglement aan de ouders of aan de personen die de minderjarige leerling in rechte of in feite onder hun bewaring hebben, dan wel aan de meerderjarige leerling meegedeeld. ».

Artikel IX.24 In artikel V.22 van hetzelfde decreet wordt de woorden « magistraat of eremagistraat » vervangen door de woorden « onafhankelijke persoon die aangesteld wordt door de Vlaamse Regering ».

Artikel IX.25 In artikel V.23 van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Leden van het kabinet van een minister van de federale regering, van de Vlaamse Regering of van de Brusselse Gewestregering, afgevaardigden van het Gemeenschapsonderwijs of personeel van de administratieve diensten van het gemeenschapsonderwijs of leden van de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs, van een inrichtende macht of schoolbestuur, van een centrum voor leerlingenbegeleiding, het hoger onderwijs uitgezonderd, kunnen geen deel uitmaken van de Commissie. ».

Afdeling VIII. - Decreet betreffende gelijke onderwijskansen-I Artikel IX.26 In artikel III.2 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I worden in de eerste zin de volgende woorden toegevoegd : « of de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen op basis van artikel III. 1, § 6. ».

Artikel IX.27 In artikel III.9, § 1, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : « Dergelijke weigering van inschrijving kan eveneens in een school waar de inschrijving van de ene naar de andere school normaliter doorloopt op basis van artikel III.1, § 6. ».

Artikel IX.28 In artikel III. 10, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden « onder de opschortende voorwaarde » vervangen door de woorden « onder de ontbindende voorwaarde ».

Artikel IX.29 In artikel IV. 3 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt in punt 7° het woord « vier » vervangen door het woord « tien »;2° er wordt een § 5 toegevoegd die luidt als volgt : « § 5.De inrichtende machten zoals bedoeld in artikel IV.3, § 1, 1°, 2° en 3°, kunnen zich respectievelijk laten vertegenwoordigen door een directie van de school van de eigen inrichtende macht of door een directie van een centrum voor leerlingenbegeleiding van de eigen inrichtende macht.».

Artikel IX.30 In artikel IV.4 van hetzelfde decreet wordende volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 3° wordt na de woorden « anderstalige nieuwkomers » het volgende zinsdeel toegevoegd : « en de opvolging van gewezen anderstalige nieuwkomers in het gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs »;2° er wordt een punt 11° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 11° maakt afspraken over het verhogen van de kleuterparticipatie.».

Artikel IX.31 In artikel IV.7, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° afgevaardigden van het Gemeenschapsonderwijs of personeel van de administratieve diensten van het gemeenschapsonderwijs of leden van de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs, van een inrichtende macht of schoolbestuur, van een centrum voor leerlingenbegeleiding, het hoger onderwijs uitgezonderd;»; er wordt een punt 7° toegevoegd dat luidt als volgt : « 7° de functie van kabinetslid bij een minister van de federale regering, van de Vlaamse Regering of van de Brusselse Gewestregering. ».

Artikel IX.32 In hetzelfde decreet wordt hoofdstuk VII - Aanvullende lestijden voor het voeren van een zorgbeleid, bestaande uit artikel VII. 1 tot en met VII.5 opgeheven.

Afdeling IX. - Decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad Artikel IX.33 In artikel 67, § 2, van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt : « In dit laatste artikel moet het begrip jaar als « schooljaar » gelezen worden. ».

Afdeling X. - Decreet betreffende het onderwijs XIV Artikel IX.34 Artikel X.27 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV wordt opgeheven.

Artikel IX.35 In artikel X.35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 mei 2004, 15 juli 2005 en 7 juli 2006, wordt punt 40° toegevoegd : « 40° het decreet betreffende het onderwijs XVII. ».

Artikel IX.36 Aan artikel X.61 van hetzelfde decreet wordt een punt 8° toegevoegd dat luidt als volgt : « 8° de personeelsleden van de kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel, bedoeld in artikel X.22 van dit decreet. ».

Artikel IX.37 Aan artikel X.62 van hetzelfde decreet wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt : « 3° artikel X.61, 8°, dat in werking treedt op 1 januari 2007. ».

Afdeling XI. - Decreet betreffende het onderwijs XV Artikel IX.38 Artikel VII.20 van het decreet betreffende het onderwijs XV van 15 juli 2005 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel VII.20 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2005, met uitzondering van artikelen VII.4, VII.5, VII.9, VII. 14, 2°, en VII. 18 die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2005. ».

Afdeling XII. - Decreet betreffende de organisatie van tijdelijke projecten Artikel IX.39 Aan artikel 6 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst zal § 1 vormen;2° in § 1 wordt voor het eerste lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Op tijdelijke projecten die in werking treden uiterlijk 31 maart 2007 zijn de hiernavolgende evaluatiebepalingen van toepassing.»; 3° een § 2 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Op tijdelijke projecten die in werking treden na 31 maart 2007 zijn de hiernavolgende evaluatiebepalingen van toepassing.

In de loop van het laatste werkingsjaar van het tijdelijke project of, in het geval het tijdelijke project langer dan drie jaren duurt, in het derde werkingsjaar, evalueert een expertenpanel het tijdelijke project, in het bijzonder op het vlak van haalbaarheid en wenselijkheid van een organieke implementatie.

Het expertenpanel, dat wordt aangeduid door de Vlaamse Regering, is samengesteld uit afgevaardigden van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming, afgevaardigden van de onderwijsinspectie en externen. Als externe experten worden alleszins afgevaardigden van het Gemeenschapsonderwijs en van de representatieve verenigingen van de schoolbesturen of inrichtende machten en afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties opgenomen. De Vlaamse Regering kan nadere evaluatieregels vastleggen.

De resultaten van de evaluatie worden geformuleerd in een advies aan de Vlaamse Regering dat voorgelegd wordt aan het Vlaams Parlement. De Vlaamse Regering beslist, op basis van het advies, over de voortgang of beëindiging van de tijdelijke projecten en eventueel, in het geval van beëindiging gevolgd door een organieke implementatie, over invoering van aanvullende structurele financiering of subsidiëring. ».

Afdeling XIII. - Decreet betreffende het onderwijs XVI Artikel IX.40 In artikel VIII. 10 van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI worden de zinsnede « In artikel III.4, § 1 » vervangen door de zinsnede « In artikel III.5, § 1 ».

Artikel IX.41 Artikel IX.2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel IX.2 In het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 september 2003, 27 augustus 2004 en 13 januari 2006, en bekrachtigd bij decreet van 9 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 14 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 14 Met het oog op de implementatie van het experiment tijdens het schooljaar 2007-2008 wordt aan elke school voor voltijds gewoon secundair onderwijs de volgende extra personeelsomkadering toegekend : a) één vijfde van een betrekking in een ambt naar keuze van de inrichtende macht per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd;b) 0,20 uren-leraar per regelmatige leerling in het experiment op 1 februari 2007. Voor de toepassing van deze bepalingen wordt de vierde graad van het studiegebied personenzorg buiten beschouwing gelaten. »; 2° artikel 20 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 20 Met het oog op de implementatie van het experiment tijdens het schooljaar 2007-2008 wordt aan elk centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs de volgende extra personeelsomkadering toegekend : a) één vijfde van een betrekking in een ambt naar keuze van de inrichtende macht per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd;b) 0,20 uren-leraar per regelmatige leerling in het experiment op 1 februari 2007 voorbehouden voor leerlingenbegeleiding onder vorm van trajectbegeleiding, georiënteerd naar werkplek-leren.»; 3° artikel 26 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 26 Met het oog op de implementatie van het experiment tijdens het schooljaar 2007-2008 wordt aan elke school voor buitengewoon secundair onderwijs de volgende extra personeelsomkadering toegekend : a) één vijfde van een betrekking in een ambt naar keuze van de inrichtende macht per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd;b) 0,20 uren-leraar per regelmatige leerling in het experiment op 1 februari 2007.»; 4° in artikel 33 worden de woorden « 31 augustus 2007 » vervangen door de woorden « 31 augustus2008 ».».

Afdeling XIV. - Decreet betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen Artikel IX.42 In het decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen, zoals gewijzigd, wordt een artikel 55bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 55bis Aan het personeel dat door middel van een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld is als busbegeleider bij een basisschool of een secundaire school kan tijdens de maanden juli en augustus een bestaanszekerheidsvergoeding worden toegekend. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de modaliteiten. ».

Afdeling XV. - Inwerkingtreding Artikel IX.43 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2007, met uitzondering van : 1° artikel IX.21 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2006; 2° artikelen IX.33 en IX. 38 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2006; 3° artikelen IX.34, IX.36, IX.37 en IX.39 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2007; 4° artikel IX.6 dat in werking treedt op 1 september 2008; 5° artikel IX.8, 1°, en artikel IX.9 die in werking treden op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum; 6° artikel IX.42 dat in werking treedt op 1 juli 2007.

HOOFDSTUK X. - Autonome bepalingen Afdeling I. - Volwassenenonderwijs Artikel X.1 § 1. Het Centrum voor Volwassenenonderwijs Leuven/Landen, te Leuven, wordt gemachtigd om tijdens het schooljaar 2006-2007 het verkorte traject voor de opleidingen « Algemene vorming BSO 3 » en « Kantooradministratie en gegevensbeheer BSO 3 », opgestart tijdens het schooljaar 2003-2004, verder te zetten. § 2. Het centrum baseert zich voor de organisatie van het verkorte traject tijdens het schooljaar 2006-2007 op : 1° het door de onderwijsinspectie goedgekeurde leerplan;2° het voorlopige modulaire structuurschema « Algemene vorming BSO 3 » dat, in uitvoering van artikel 75 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, is goedgekeurd op 31 mei 2002;3° het voorlopige modulaire structuurschema « Kantooradministratie en gegevensbeheer BSO 3 » dat, in uitvoering van artikel 75 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, is goedgekeurd op 31 mei 2004. § 3. Het centrum baseert zich voor de organisatie van het verkorte traject vanaf het schooljaar 2007-2008 op : 1° het door de onderwijsinspectie goedgekeurde leerplan;2° de opleiding « Algemene vorming BSO 3 » die, in uitvoering van artikel 15 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, door de Vlaamse Regering is goedgekeurd;3° het voorlopige modulaire structuurschema « Kantooradministratie en gegevensbeheer BSO 3 » dat, in uitvoering van artikel 75 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, is goedgekeurd op 31 mei 2006. § 4. Het centrum is gemachtigd om het verkorte traject aan te bieden tot en met 31 augustus 2009.

Artikel X.2 Aan de centra voor volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben in het studiegebied onderwijs van het hoger beroepsonderwijs worden voor het schooljaar 2007-2008 bijkomende leraarsuren toegekend ten bedrage van tien procent van het aantal leraarsuren in de categorie pedagogisch van het hoger onderwijs voor sociale promotie gegenereerd tijdens de referteperiode 1 februari 2006 tot en met 31 januari 2007.

Deze bijkomende leraarsuren kunnen enkel aangewend worden voor de inrichting van de specifieke lerarenopleiding.

Afdeling II. - Time-outprojecten Artikel X.3 De Vlaamse Regering kan een subsidie verlenen aan organisaties die door middel van een Time-outprogramma opvang en begeleiding bieden aan leerlingen uit het voltijds onderwijs, met een beperkt leerplan of uit de erkende vormingen, die wegens pedagogische, juridische, sociale of persoonlijke redenen tijdelijk uit het onderwijs worden genomen met de bedoeling hen opnieuw in het onderwijs op te nemen.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder deze subsidies kunnen worden toegekend, de wijze van selectie, de duur en de evaluatie van de projecten.

Afdeling III. - Deeltijds kunstonderwijs Artikel X.4 De volgende projecten deeltijds kunstonderwijs worden met ongewijzigde voorwaarden verlengd tot en met 31 augustus 2008 : a) intergemeentelijke samenwerking Haspengouwse academie;b) intergemeentelijke samenwerking Hagelandse academie;c) intergemeentelijke samenwerking Noord-Limburg;d) intergemeentelijke samenwerking Noorderkempen;e) intergemeentelijke samenwerking Noord-Antwerpen;f) aanhechting studierichting beeldende kunst in Stedelijke Academie voor Artistieke Vorming van Ronse. Artikel X.5 De volgende tijdelijke projecten deeltijds kunstonderwijs worden met ongewijzigde voorwaarden verlengd tot en met 31 augustus 2008 : 1° wisselwerking muzische vorming in de Gemeentelijke Academie voor Muziek, Woordkunst en Dans van Hamme;2° wisselwerking muzische vorming in de Gemeentelijke Academie voor Muziek en Woord van Hemiksem;3° wisselwerking muzische vorming in de Stedelijke Muziekacademie van Izegem;4° wisselwerking muzische vorming in het Stedelijk Conservatorium en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Kortrijk;5° wisselwerking muzische vorming in de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier;6° wisselwerking muzische vorming in de Gemeentelijke Academie voor Muziek en Woord van Schoten;7° wisselwerking muzische vorming in de Gemeentelijke Muziekacademie van Sint-Agatha-Berchem;8° wisselwerking muzische vorming in de Haspengouwse Academie voor Muziek, Woord en Dans en in de Haspengouwse Academie voor Beeldende Kunsten van Sint-Truiden;9° wisselwerking muzische vorming in de Academie Regio Tienen Muziek, Woord en Dans en in de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst Armand Knaepen van Tienen;10° koordirigentenopleiding in de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier;11° koordirigentenopleiding in de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Waregem;12° hafabradirigentenopleiding in de Academie Genk-Muziek, Woord en Dans van Genk;13° hafabradirigentenopleiding in de Stedelijke Academie Muziek-Woord-Dans Emiel Hullebroeck van Gentbrugge;14° hafabradirigentenopleiding in de Stedelijke Servaisacademie voor Muziek, Woord en Dans van Halle;15° ortho-agogische muzikale vorming in de Gemeentelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Grimbergen;16° volksmuziek in de lagere graad in de Stedelijke Academie voor Muziek en Woord van Ieper;17° volksmuziek in de lagere graad in de Gemeentelijke Muziekacademie van Gooik;18° volksmuziek in de middelbare graad in de Stedelijke Academie voor Muziek en Woord van Ieper;19° volksmuziek in de middelbare graad in de Gemeentelijke Muziekacademie van Gooik;20° volksmuziek in de hogere graad in de Gemeentelijke Muziekacademie van Gooik;21° animatiefilm in de middelbare graad in de Stedelijke Academie van Brugge;22° animatiefilm in de middelbare graad in de Academie voor Beeldende Kunst van Gent;23° animatiefilm in de hogere graad in de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Merksem;24° animatiefilm in de hogere graad in de Academie Beeldende Kunsten van de Vlaamse Gemeenschap van Etterbeek;25° digitale vormgeving in de Academie Beeldende Kunsten van het Gemeenschapsonderwijs van Anderlecht;26° digitale vormgeving in de Gemeentelijke Kunstschool Academia van Borsbeek;27° digitale vormgeving in de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten De Meiboom van Halle;28° digitale vormgeving in de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst van Menen;29° digitale vormgeving in de Stedelijke Kunstacademie van Oostende;30° scenografie in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Deeltijds Kunstonderwijs van Antwerpen;31° therapeutische beeldende vorming in de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst « Kunstacademie De Lei » van Leuven;32° therapeutische beeldende vorming in de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten van Hasselt. Afdeling IV. - Brussels ondersteuningscentrum secundair onderwijs Artikel X.6 De vzw Brussels ondersteuningscentrum secundair onderwijs ontvangt de in deze afdeling bedoelde subsidiëring voor zover zij voldoet aan volgende voorwaarden : 1° zij stelt zich tot doel een netoverschrijdende structuur uit te bouwen ter ondersteuning van de Nederlandstalige scholen voor secundair onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Deze structuur is in het bijzonder gericht op het ondersteunen van de taalvaardigheid van de leerlingen, en zal taaltoetsen afnemen bij leerlingen, begeleidingsinitiatieven ontwikkelen en uitvoeren voor het taalvaardigheidsonderricht; 2° zij legt uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand na afsluiting van het boekjaar de jaarrekening en het jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering. Artikel X.7 § 1. De Vlaamse Regering waarborgt tot en met 31 augustus 2008 een subsidiëring voor de loonkosten van de personeelsleden en de werkingsmiddelen binnen de door de Vlaamse Gemeenschap voorziene begrotingskredieten. § 2. De Vlaamse Regering kan beslissen over de uitvoering van de subsidiëring bedoeld in § 1 een samenwerkingsakkoord te sluiten met de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

Afdeling V. - Inwerkingtreding Artikel X.8 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op de volgende data : 1° artikel X.1 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006; 2° artikel X.3 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006; 3° artikel X.4 dat in werking treedt op 1 juli 2007; 4° artikelen X.2, X.5, X.6 en X.7 treden in werking op 1 september 2007.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 22 juni 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE _______ Nota's (1) Zitting 2006-2007. Stukken. - Ontwerp van decreet : 1220 - Nr. 1. - Amendementen : 1220 - Nr. 2. - Verslag : 1220 - Nr. 3. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1220 - Nr. 4.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : Vergadering van 13 juni 2007.

^