Etaamb.openjustice.be
Decreet van 18 mei 1999
gepubliceerd op 20 juli 1999

Decreet betreffende het onderwijs X

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035897
pub.
20/07/1999
prom.
18/05/1999
ELI
eli/decreet/1999/05/18/1999035897/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 MEI 1999. - Decreet betreffende het onderwijs X (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling Artikel I.1 Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Hogescholen Artikel II.1 Artikel 2, 44°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt gewijzigd als volgt : « 44° werving : eerste aanstelling of benoeming tot personeelslid in een ambt voorzien op de personeelsformatie van de hogeschool;".

Artikel II.2 Aan artikel 20bis van hetzelfde decreet wordt een streep toegevoegd, dat luidt als volgt : « de initiële lerarenopleiding dans. ».

Artikel II.3 Artikel 20sexies van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° aan § 1 en § 3 worden twee strepen toegevoegd, die luiden als volgt : « de voortgezette lerarenopleiding niet-confessionele zedenleer voor het lager onderwijs, waarvoor het overeenstemmend diploma wordt verleend; de voortgezette lerarenopleiding godsdienst voor het lager onderwijs waarvoor het overeenstemmend diploma wordt verleend. »; 2° in § 2 worden telkens na het woord "zedenleer" en na het woord « godsdienst » de woorden "voor het lager onderwijs" ingevoegd. Artikel II.4 Artikel 20septies van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° de huidige tekst, die § 1 wordt, wordt aangevuld met een tweede lid, dat luidt als volgt : « Hogescholen die een initiële lerarenopleiding organiseren, kunnen een voortgezette lerarenopleiding intercultureel onderwijs organiseren, waarvoor het overeenkomstige diploma wordt verleend.»; 2° er worden een § 2 en een § 3 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 2.Tot de voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs worden toegelaten : de houders van een diploma van een initiële lerarenopleiding; de personeelsleden van het buitengewoon onderwijs. § 3. Het ministerieel besluit van 10 mei 1924 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid tot het opvoeden van abnormale kinderen.

Reglement en programma van de voorbereidende cursussen en van de examens, zoals gewijzigd, wordt opgeheven met ingang van het academiejaar 1999-2000.

De studenten die zich ten laatste in het academiejaar 1998-1999 ingeschreven hebben voor de normaalleergangen, kunnen deze voleindigen, op voorwaarde dat zij hun studies niet onderbreken.

De instellingen kunnen getuigschriften uitreiken tot uiterlijk 2002. ».

Artikel II.5 In bijlage I - Lijst van studiegebieden, opleidingen en opties - van hetzelfde decreet wordt aan punt 8, Studiegebied onderwijs, De voortgezette leraren-opleidingen, een streep toegevoegd, die luidt als volgt : « de voortgezette lerarenopleiding intercultureel onderwijs, waarvoor het overeenkomstig diploma wordt verleend ».

Artikel II.6 Aan titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, onderafdeling 4, van hetzelfde decreet wordt een artikel 20octies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 20octies Hogescholen die een initiële lerarenopleiding organiseren, kunnen een voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren organiseren, waarvoor het overeenkomstige diploma wordt verleend. ».

Artikel II.7 In bijlage I - Lijst van studiegebieden, opleidingen en opties - van hetzelfde decreet wordt aan punt 8, Studiegebied onderwijs, De voortgezette leraren-opleidingen, een streep toegevoegd, die luidt als volgt : « de voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren, waarvoor het overeenkomstige diploma wordt verleend. ».

Artikel II.8 Aan titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, onderafdeling 4, van hetzelfde decreet wordt een artikel 20novies toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 20novies De hogeschool die de basisopleiding dans van één cyclus aanbiedt, kan aansluitend bij deze basisopleiding een initiële lerarenopleiding organiseren, waarvoor het diploma van leraar dans wordt verleend.

Deze lerarenopleiding bestaat uit één studiejaar en bedraagt ten minste 1.500 en ten hoogste 1.800 uren onderwijs- en andere studie-activiteiten.

Tot de lerarenopleiding dans worden toegelaten : 1° de geslaagden van het tweede studiejaar van de basisopleiding dans van één cyclus.Om het diploma van leraar dans te behalen, moeten de studenten in kwestie het diploma van de basisopleiding dans van één cyclus behaald hebben; 2° de kandidaten die voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden tot de basisopleidingen van één cyclus, geslaagd zijn voor een artistiek toelatingsexamen, georganiseerd door de hogeschool die de basisopleiding dans van één cyclus organiseert, en vijf jaar nuttige ervaring als professioneel danser in een erkend gezelschap kunnen aantonen.».

Artikel II.9 Aan artikel 41, § 1, van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse regering bepaalt daarenboven de voorwaarden waaronder aan de houders van het diploma in de ziekenhuisverpleegkunde of psychiatrische verpleegkunde of van het brevet van ver-pleger of verpleegster, vrijstellingen en studieduurverkorting kunnen verleend worden. ».

Artikel II.10 Artikel 77 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1, eerste zin, worden tussen de woorden "legt" en "een" de woorden "vóór 1 mei 1999" gevoegd;2° § 2 wordt gewijzigd als volgt : 1° in de eerste zin wordt het woord "driejaarlijks" vervangen door het woord "vijfjaarlijks";2° er wordt een derde zin toegevoegd, die luidt als volgt : « In afwijking van de termijn van vijf jaar, gebeurt de eerste evaluatie van het personeelslid na de eerste aanstelling, of na benoeming of bevordering na maximum drie jaar.» ; 3° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De eerste evaluatie conform de in § 1 bedoelde evaluatieregeling is voor alle personeelsleden afgerond uiterlijk op het einde van het academiejaar 2000-2001.». 3° aan § 6 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen maakt vóór eind 1999 een evaluatie op van de evaluatiereglementen van de hogescholen.» ; 4° er wordt een § 7 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7.De evaluatie van het onderwijzend personeel belast met de opleidingsonderdelen godsdienst en niet-confessionele zedenleer behoort, voor wat betreft de vakinhoudelijke aspecten van deze opleidingsonderdelen, tot de bevoegdheid van de leden van de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, zoals bedoeld in het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. ».

Artikel II.11 In hetzelfde decreet wordt een artikel 90bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 90bis § 1. Een benoemd personeelslid of een personeelslid bedoeld in artikel 318, 2°, kan mits zijn toestemming belast worden met een opdracht in een ander ambt. Het personeelslid ontvangt de salarisschaal verbonden aan het ambt waarbinnen het de opdracht uitoefent en is onderworpen aan de statutaire bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden in het betreffende ambt.

Het personeelslid behoudt de rechten verbonden aan zijn vorige ambt zolang het niet benoemd is in een ander ambt. § 2. De bezoldiging gebeurt met ingang van het academiejaar 1999-2000 volgens de modaliteiten die respectievelijk gelden voor de benoemde personeelsleden en de personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2°. ».

Artikel II.12 Artikel 92, § 1, 5°, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden : « of mits instemming van het hogeschoolbestuur, op het einde van het academiejaar waarin het personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. » Artikel II.13 Artikel 93, § 1, 5°, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden : « of mits instemming van het hogeschoolbestuur, op het einde van het academiejaar waarin het personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt". » Artikel II.14 In hetzelfde decreet wordt een artikel 93bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 93bis § 1. De onderwijsbevoegdheid godsdienst of niet-confessionele zedenleer van personeelsleden belast met de lesopdracht godsdienst of niet-confessionele zedenleer eindigt van rechtswege vanaf het ogenblik dat de bevoegde instantie van de betrokken levensbeschouwing, zoals bedoeld in het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, daartoe beslist.

Deze beslissing moet uitdrukkelijk gemotiveerd zijn. § 2. Het hogeschoolbestuur bepaalt het opdrachtvolume waarvoor het personeelslid zijn aanstelling of benoeming behoudt. Bij vermindering van het opdrachtvolume of volledig ontslag gelden inzake de opzeggingstermijnen de bepalingen van artikel 92, § 2, en artikel 93, § 2, laatste lid. Het hogeschoolbestuur bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden tijdens de opzeggingstermijn worden vervangen. ».

Artikel II.15 Artikel 109 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid wordt het woord "benoemd" geschrapt;2° het derde lid wordt geschrapt. Artikel II.16 Artikel 116 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° de huidige tekst wordt § 1;2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.de leden van het onderwijzend perso-neel die belast zijn met de opleidingsonderdelen godsdienst of niet-confessionele zedenleer worden aangesteld door het hogeschoolbestuur, in consensus met de bevoegde instantie van de betrokken levensbeschouwing, zoals bedoeld in artikel 77, § 7. ».

Artikel II.17 Artikel 119, § 2, van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : « § 2. Elke werving in een vacante betrekking, met uitzondering van de aanstelling van minder dan één academiejaar, kan slechts gebeuren na een openbare oproep, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. ».

Artikel II.18 Artikel 140 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door de tekst die luidt als volgt : « § 1.Bij de eerste aanstelling of benoeming of bij ambtswijziging schaalt het hogeschoolbestuur de leden van het onderwijzend personeel of de algemeen directeur in de overeenstemmende salarisschaal in. Het kan daarbij rekening houden, geheel of gedeeltelijk, met de verworven nuttige beroepservaring. » ; 2° de huidige tekst van § 1, tweede lid, wordt § 2;3° er wordt een § 3 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3.In afwijking van § 1 kan het hogeschoolbestuur voor de personeelsleden die op 31 december 1997 in dienst waren uiterlijk tot 31 augustus 1999 een beslissing nemen inzake het verlenen van een geldelijke anciënniteitsbijslag op basis van verworven nuttige beroepservaring. » ; 4° de huidige § 2 wordt § 4;5° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.In afwijking van § 1 worden de diensten, gepresteerd bij de vzw Studiecentrum Open Hoger Onderwijs in aanmerking genomen als geldelijke anciënniteitsbijslag, voorzover ze gepresteerd werden vanaf de aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet. ».

Artikel II.19 Artikel 156 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° het eerste lid wordt vervangen door de tekst die luidt als volgt : « § 1.Bij de eerste aanstelling of benoeming of bij ambtswijziging schaalt het hogeschoolbestuur de leden van het administratief en technisch personeel in de overeenstemmende salarisschaal in. Het kan daarbij rekening houden, geheel of gedeeltelijk, met de verworven nuttige beroepservaring. » ; 2° het huidige tweede lid wordt § 2;3° er wordt een § 3 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3.In afwijking van § 1 kan het hogeschoolbestuur voor de personeelsleden die op 31 december 1997 in dienst waren uiterlijk tot 31 augustus 1999 een beslissing nemen inzake het verlenen van een geldelijke anciënniteitsbijslag op basis van verworven nuttige beroepservaring. » ; 4° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.In afwijking van § 1 worden de diensten, gepresteerd bij de vzw Studiecentrum Open Hoger Onderwijs in aanmerking genomen als geldelijke anciënniteitsbijslag, voor zover ze gepresteerd werden vanaf de aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet. ».

Artikel II.20 Aan artikel 163, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "hetzij door ambtswijziging" toegevoegd.

Artikel II.21 In artikel 179, 12°, van hetzelfde decreet worden na de woorden "initiële lerarenopleiding van academisch niveau" de woorden "en de initiële leraren-opleiding dans," toegevoegd. » Artikel II.22 Titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 2, onderafdeling 2, van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° Artikel 219 wordt geschrapt;2° Artikel 220 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 220 De universiteiten en de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap stellen uiterlijk op 1 oktober 2000 gezamenlijk een deontologische code op betreffende het voeren van publiciteit.Zij richten uiterlijk op dezelfde datum gezamenlijk een geschillencommissie op. Zij bepalen bij gezamenlijk reglement de samenstelling en de werking van deze commissie, met inbegrip van het secretariaat en de duur van het mandaat van de leden. De Vlaamse regering bekrachtigt de deontologische code en het reglement inzake de geschillencommissie. » ; 3° Artikel 221 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 221 Bij ontstentenis van een deontologische code en een geschillencommissie zoals bedoeld in artikel 220 op de vastgestelde datum, stelt de Vlaamse regering een deontologische code op en richt zij een geschillencommissie op.De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling en de werking van deze commissie, met inbegrip van het secretariaat en de duur van het mandaat van de leden. » ; 4° Artikel 222 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 222 De geschillencommissie opgericht overeenkomstig artikel 220 of 221 behandelt op vraag van een hogeschool, een universiteit of de Vlaamse regering de inbreuken op de deontologische code en brengt desgevallend aanmaningen uit ten overstaan van de betrokken hogeschool of universiteit. Ingeval een hogeschool of universiteit geen gevolg geeft aan de aanmaningen van de geschillencommissie, kan de Vlaamse regering, na de geschillencommissie en de hogeschool of universiteit gehoord te hebben, bepalen ten hoogste 5% van de werkingsuitkeringen van het lopende begrotingsjaar, zoals bedoeld in artikel 229, in te houden. ».

Artikel II.23 Artikel 231quater van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° de huidige tekst wordt § 1;2° de woorden « die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben » worden geschrapt;3° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.In afwijking van de bepalingen van de artikelen 122, § 2, en 231, kan het hogeschoolbestuur personeelsleden zoals bedoeld in artikel 318, 2°, die op 1 januari 1996 met toepassing van artikel 317 werden geconcordeerd naar een ambt waarvoor zij niet in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs, op hun verzoek benoemen in een ambt waarvoor zij wel het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten.

Deze benoeming is mogelijk voor het volume van de opdracht waarop zij krachtens artikel 326 aanspraak kunnen maken. Door deze benoeming verliezen deze personeelsleden het genot van de in artikel 319 bedoelde overgangsmaatregelen en bekomen zij de salarisschaal verbonden aan het ambt waarin zij benoemd worden. » Artikel II.24 Aan artikel 234 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Indien het hogeschoolbestuur nalaat de jaarrekening en/of het jaarverslag tijdig in te dienen, dan kan de Vlaamse regering bepalen ten hoogste 5% van het bedrag van de werkingsuitkeringen van het lopende begrotingsjaar, zoals bedoeld in artikel 229, in te houden.

De inhouding van de werkingsuitkeringen is evenredig met de duur van de nalatigheid. De inhouding wordt verrekend vanaf de betaling van de eerstvolgende schijf, volgend op de overschrijding van de indieningsdatum van de jaarrekening en/of het jaarverslag. De ingehouden bedragen worden op het einde van het begrotingsjaar samen met de uitbetaling van het saldo verdeeld over alle hogescholen a rato van hun relatief aandeel in de enveloppe. ».

Artikel II.25 Artikel 243 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1 worden na de woorden "de bezoldigingsregeling" de woorden "en het administratief statuut" toegevoegd en worden de woorden "van de commissarissen en" geschrapt;2° § 2 wordt vervangen door de tekst die luidt als volgt : « § 2.De bezoldiging van de commissaris van de Vlaamse regering bij de hogescholen wordt gedurende de vier eerste jaren van de opdracht vastgesteld in de salarisschaal A211, zoals opgenomen in bijlage 11 van de rechtspositieregeling van het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Na vier jaar wordt de commissaris definitief ingeschaald in de salarisschaal A214, zoals opgenomen in bijlage 11 van de rechtspositieregeling van het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap blijft op hen van toepassing. » ; 3° § 4 wordt vervangen door de tekst die luidt als volgt : « § 4.De commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen wordt gedurende de eerste vier jaren van de opdracht bezoldigd op dezelfde wijze als de directeur-generaal bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Na vier jaren wordt de commissaris-coördinator bezoldigd op dezelfde wijze als de gewoon hoogleraar bij de hogescholen. ».

Artikel II.26 Artikel 277 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1 wordt het woord "benoemd" geschrapt;2° § 4 wordt geschrapt. Artikel II.27 Artikel 286 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid wordt het woord "benoemd" geschrapt;2° het tweede lid wordt geschrapt. Artikel II.28 Aan artikel 288 van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De commissaris-coördinator stelt vóór eind 1999 een evaluatie op van de werking van de medezeggenschapsorganen en de onderhandelingscomités. ».

Artikel II.29 In artikel 302, § 1, van hetzelfde decreet wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « § 1. In de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde vrije hogescholen onderhandelen het hogeschoolbestuur en de representatieve vakorganisaties over de aangelegenheden, bedoeld in en krachtens de artikelen 2, 9 en 11 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Het arbeidsreglement in de hogescholen vormt daarenboven eveneens voorwerp van onderhandeling in het hogeschoolonderhandelingscomité.

Over dezelfde aangelegenheden kan niet én in het hogeschoolonderhandelingscomité én op een ander niveau worden onderhandeld. ».

Artikel II.30 Artikel 304bis van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° de huidige tekst wordt § 1;2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Voor de toepassing van dit artikel worden onder representatieve vakorganisaties verstaan de vakorganisaties die voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. ».

Artikel II.31 In hetzelfde decreet wordt een artikel 312ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 312ter Het diploma van "maatschappelijk adviseur", uitgereikt door een onderwijsinstelling georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap, kan gelijkgesteld worden met het diploma van "maatschappelijk assistent".

De houders van een diploma van "maatschappelijk adviseur" moeten daartoe een aanvraag indienen bij de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs, via de administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek van het departement Onderwijs, en het bewijs leveren dat hun diploma uitgereikt is door een instelling die op grond van de onderwijswetgeving daartoe gemachtigd was. ».

Artikel II.32 In hetzelfde decreet wordt een artikel 312quater ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 312quater Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering draagt de Vlaamse Gemeenschap bij in het dekken van de kosten van projecten van innovatie van het hoger onderwijs. ».

Artikel II.33 In hetzelfde decreet wordt een artikel 312quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 312quinquies Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering draagt de Vlaamse Gemeenschap bij in het dekken van de kosten van projecten van internationale samenwerking op het vlak van het hogescholenonderwijs. ».

Artikel II.34 In artikel 315, § 4, van hetzelfde decreet worden in de eerste zin na het woord « terbeschikkingstelling » de woorden « politiek verlof » ingevoegd.

Artikel II.35 Artikel 318bis van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° er wordt een nieuw artikel 318bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 318bis De personeelsleden behorend tot het onderwijzend personeel die vóór de inwerkingtreding van dit decreet ter beschikking gesteld waren bij ontstentenis van betrekking in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs of in het onderwijs voor sociale promotie en die wedertewerkgesteld waren in een hogeschool op 30 juni 1995, worden gelijkgesteld met de personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2°, mits ze voldoen aan de andere voorwaarden van artikel 318, 2°, en mits ze op 1 januari 1999 titularis zijn van een betrekking van het onderwijzend personeel in een hogeschool.» ; 2° de huidige tekst van artikel 318bis wordt artikel 318ter. Artikel II.36 Aan artikel 327 wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. In afwijking van § 2, eerste lid, eindigt de bezoldiging van de personeelsleden belast met onderwijsactiviteiten, mits toestemming van het personeelslid inzake het verder uitoefenen van de onderwijsactiviteiten, op het einde van het academiejaar waarin het personeelslid voldoet aan de in § 2, eerste lid, bepaalde voorwaarden. ».

Artikel II.37 Aan artikel 337, § 5, van hetzelfde decreet wordt een streep toegevoegd, die luidt als volgt : « voor de personeelsleden vastbenoemd op 31 december 1995 in een selectieambt of bevorderingsambt in de categorie van het administratief personeel is de schaalanciënniteit gelijk aan de dienstanciënniteit verworven op 31 december 1995 in het betreffende selectieambt of bevorderingsambt. ».

Artikel II.38 Aan artikel 339, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten inzake deze tewerkstelling. ».

Artikel II.39 Aan artikel 340ter, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De financiering wordt toegekend bij besluit van de Vlaamse regering. ».

Artikel II.40 In § 1 van artikel 340sexies van hetzelfde decreet wordt 3° vervangen door wat volgt : « 3° zij staan onder de controle van een commissaris bij de hogescholen. ».

Artikel II.41 Artikel 362, § 1, van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : « Artikel 362 § 1. De Vlaamse regering stelt de opdracht van de inspecteurs hoger onderwijs die op 30 juni 1998 benoemd zijn, opnieuw vast.

De in het eerste lid bedoelde inspecteurs hoger onderwijs behouden tot hun uitdiensttreding op persoonlijke titel hun ambt voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1998 en de daaraan verbonden salarisschaal, alsmede de verworven geldelijke anciënniteit overeenkomstig de op die datum geldende reglementering. Zij behouden de rechtspositieregeling die op hen van toepassing was op 30 juni 1998. ». Artikel II.42 In bijlage I - Lijst van studiegebieden, opleidingen en opties - van hetzelfde decreet wordt in punt 8, Studiegebied onderwijs, een nieuw derde lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « De initiële lerarenopleiding dans, waarvoor het diploma van leraar dans wordt verleend. ».

Artikel II.43 In bijlage I - Lijst van studiegebieden, opleidingen en opties - van hetzelfde decreet worden in punt 8, Studiegebied onderwijs, De voortgezette leraren-opleidingen, vierde en vijfde streep, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "aan onderwijzers(essen)" worden geschrapt;2° na het woord "zedenleer" en na het woord "godsdienst" worden telkens de woorden "voor het lager onderwijs" ingevoegd. Artikel II.44 In Bijlage II, 103°, van hetzelfde decreet worden de woorden "Grondgebied : gemeente Hasselt" vervangen door de woorden "Grondgebied : gemeenten Hasselt en Diepenbeek".

Artikel II.45 In artikel 160, § 2, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II worden de woorden "en van het gemeenschapsonderwijs" vervangen door de woorden "van het gemeenschapsonderwijs en van de hogescholen".

Artikel II.46 Aan artikel 68 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III, wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. De studenten die op basis van de overgangsbepalingen, voorzien in § 1 tot en met § 3 van dit artikel, een diploma verwerven van het hoger onderwijs van het lange type, worden geacht ook in het bezit te zijn van het met hun diploma overeenstemmende kandidaatsdiploma. ».

Artikel II.47 Aan artikel 22 van het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. In afwijking van de bepalingen van artikel 36 kan de Vlaamse regering tijdelijke personeelsleden bedoeld in artikel 20, op hun verzoek benoemen. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.

Deze benoeming is mogelijk in het ambt waarvoor zij overgangsmaatregelen genieten en voor het volume van de opdracht waarvan zij op 31 december 1995 titularis waren en die zij in hoofdambt uitoefenden ».

Artikel II.48 Artikel 35, § 3, van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : « § 3. In afwijking van § 1 worden alle benoemde personeelsleden en de tijdelijke personeelsleden bedoeld in artikel 20 en de benoemde personeelsleden bedoeld in artikel 27 beschouwd als behorend tot het personeelskader. ».

Artikel II.49 Aan artikel 11 van de wet van 15 juli 1983 houdende oprichting van de Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer wordt de volgende zin toegevoegd : « Zij blijven eveneens onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut dat op hen van toepassing zou zijn, indien zij in dienst zouden gebleven zijn in hun dienst of instelling van herkomst. ».

Artikel II.50 1° artikel II.49 heeft uitwerking met ingang van 1 april 1991; 2° artikel II.46 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1994; 3° de artikelen II.25 en II.29 hebben uitwerking met ingang van 1 oktober 1994; 4° de artikelen II.4, 2°, II.28, II.34, II38 en II.45 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1995; 5° de artikelen II.11, II.17, II.18, 1° tot en met 4°, II.19, 1° tot en met 3°, en II.37 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1996; 6° de artikelen II.18, 5°, en II.19, 4°, hebben uitwerking met ingang van 1 september 1996; 7° de artikelen II.30 en II.32 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1997; 8° de artikelen II.24 en II.31 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1998; 9° artikel II.41 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1998; 10° de artikelen II.1, II.3, II.4, 1°, II.5, II.6, II.7, II.10, II.14, II.16, II.20, II.36, II.43 en II.44 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1998; 11° artikel II.48 heeft uitwerking met ingangvan 1 oktober 1998; 12° de artikelen II.22, II.33, II.35, II.39 en II.40 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1999; 13° de artikelen II.2, II.8, II.9, II.12, II.13, II.21, II.23, II.42 en II.47 hebben uitwerking op 1 september 1999. HOOFDSTUK III. - Universiteiten Artikel III.1 In artikel 35, zesde lid, van het decreet van 12 juni 1991 wordt de eerste zin gewijzigd als volgt : « Het universiteitsbestuur kan, in afwijking van het eerste lid, personen die in het bezit zijn van een einddiploma van een universiteit of instelling van hoger onderwijs in het buitenland, voorzover deze laatste een opleidingsprogramma van ten minste vier jaar aanbiedt, of die geslaagd zijn voor de hele cyclus van een instelling die leidt tot het ambt van bedienaar van een erkende eredienst, toelaten tot de inschrijving in een opleiding van de tweede cyclus van het studiegebied Godgeleerdheid, Godsdienstwetenschappen en Kerkelijk recht. ».

Artikel III.2 In artikel 41, tweede lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap worden de woorden "de rector van de universiteit" vervangen door de woorden "het universiteitsbestuur".

Artikel III.3 Artikel 43, § 7, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 7. In afwijking van het bepaalde in § 3 kan het universiteitsbestuur voor de specialisatie-opleidingen die het aanduidt een hoger inschrijvingsgeld vaststellen op grond van één of meerdere van de volgende criteria : 1° de hoogte van de kosten van organisatie van de opleiding veroorzaakt door het aantrekken van hoog gespecialiseerd personeel, de uitrustingskosten van laboratoria, de kosten van bibliotheken, de kosten van het studie- en leermateriaal of de kosten van specifieke begeleidings- en supervisietaken;2° het aanbod van bijzondere faciliteiten zoals bedrijfsbezoeken, veldactiviteiten of residentiële seminaries;3° het feit dat voor de toegang tot de opleiding een bepaalde beroepservaring wordt gevraagd of het feit dat de opleiding wordt georganiseerd in samenwerking met de industrie of een beroepsorganisatie om te voorzien in de opleidingsbehoeften van die sector;4° het internationale karakter van de opleiding. Het hoger inschrijvingsgeld is beperkt tot maximum het dubbele van het basiseenheidsbedrag per onderwijsbelastingseenheid, vastgesteld en geïndexeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 130, § 2.

Het universiteitsbestuur deelt elke beslissing daaromtrent, samen met de verantwoording, mee aan de Vlaamse regering via de regeringscommissaris.

Het universiteitsbestuur kan de hoogte van de inschrijvingsgelden differentiëren naar gelang het gaat om beursstudenten of bijna-beursstudenten of het gaat om bijzondere categorieën van studenten op grond van sociale overwegingen. ».

Artikel III.4 Artikel 68 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 68 Binnen de formatie van het assisterend academisch personeel kunnen de universiteiten assistenten in een voltijds of deeltijds dienstverband aanstellen die uitsluitend belast zijn met taken van praktijkgebonden onderwijs. Het universiteitsbestuur geeft deze personeelsleden de titel van praktijkassistent of praktijklector. ».

Artikel III.5 Artikel 69 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 69 Doctor-assistenten kunnen benevens hun wetenschappelijke activiteiten belast worden met het verstrekken van onderwijs. Het universiteitsbestuur legt bij het begin van ieder academiejaar de opleidingsonderdelen vast die door de doctor-assistenten verzorgd worden.

Ook gepromoveerde onderzoekers in vast of tijdelijk dienstverband van de universiteiten of van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen kunnen onder dezelfde voorwaarden belast worden met het verstrekken van onderwijs. ».

Artikel III.6 Artikel 70 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel III.7 In artikel 73, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt het woord "of" tussen de woorden "voltijdse" en "deeltijdse benoeming" vervangen door de woorden "en/of".

Artikel III.8 Artikel 76 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 8 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 76 De opdracht van een lid van het zelfstandig academisch personeel in een deeltijds dienstverband kan ofwel uitsluitend onderwijsactiviteiten, ofwel uitsluitend onderzoeksactiviteiten of een combinatie van beide bevatten. Ook wetenschappelijke dienstverlening kan tot de taakstelling van die leden van het zelfstandig academisch personeel behoren.

Deze deeltijdse opdrachten worden uitgedrukt als een procentueel aandeel van een voltijdse opdracht. Voor het bepalen van een procentueel aandeel komt elke halve dag per week die besteed wordt ten dienste van de universiteit overeen met 10 %. Het procentueel aandeel moet minstens 10 % van een voltijdse aanstelling omvatten en wordt altijd als een veelvoud van vijf uitgedrukt. In afwijking van het vorenstaande bedraagt het procentueel aandeel van een deeltijdse opdracht die uitsluitend onderwijsactiviteiten omvat, ten minste 5 %.

De bestaande forfaitaire deeltijdse opdrachten moeten voor het academiejaar 2001-2002 zijn omgevormd in een procentueel deeltijdse opdracht. In het nieuwe dienstverband genieten ze ten minste hetzelfde jaarsalaris. Bij deze omvorming houdt het universiteitsbestuur rekening met de verworven ervaring, de doorlopen beroepscarrière en de verworven kwalificaties voor het bepalen van de geldelijke anciënniteit.

De leden van het zelfstandig academisch personeel in een deeltijds dienstverband met een omvang van ten minste 80 % zijn onderworpen aan dezelfde voorschriften inzake de uitoefening van nevenactiviteiten als de leden van het zelfstandig academisch personeel in een voltijds dienstverband. ».

Artikel III.9 Artikel 77 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met volgende zin : "In afwijking van het vorenstaande bedraagt het procentueel aandeel van een deeltijdse opdracht van assistenten die uitsluitend belast zijn met taken van praktijkgebonden onderwijs, ten minste 5 %. ».

Artikel III.10 Artikel 81 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 81 Het universiteitsbestuur stelt een reglement op dat de tijdelijke vervanging van de leden van het zelfstandig academisch personeel regelt. De leden van het zelfstandig academisch personeel worden vervangen door leden van het academisch personeel of door wetenschappelijke medewerkers in dienst van de universiteit of werkzaam aan de universiteit. In uitzonderlijke gevallen kunnen externen als tijdelijk vervangend academisch personeel worden aangesteld, met afwijking van de decretale voorschriften inzake diploma en openbaarheid van vacature. Zij worden ingeschaald in een van de salarisschalen van docent.

Een tijdelijke aanstelling zoals vermeld in het eerste lid kan nooit langer duren dan één academiejaar en eindigt in ieder geval op het einde van het academiejaar. Deze aanstellingen zijn maximaal viermaal hernieuwbaar. Het universiteitsbestuur is ertoe gehouden aan te tonen welke inspanningen het heeft geleverd om de uitzonderlijke situatie weg te werken. ».

Artikel III.11 Artikel 92, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 27 januari 1993, wordt aangevuld met een tweede volzin die luidt als volgt : « Een verlenging van de aanstelling van een lid van het assisterend academisch personeel kan slechts na een gunstige evaluatie. ».

Artikel III.12 Artikel 94 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 94 Doctor-assistenten worden aangesteld voor maximaal twee termijnen van ten hoogste drie jaar.

De aanstelling voor de tweede periode kan slechts na een gunstige evaluatie van de geleverde wetenschappelijke onderzoeksprestaties.

Doctor-assistenten die op 30 september 1999 in dienst zijn, kunnen na het beëindigen van de lopende aanstelling, voor één bijkomende periode van ten hoogste drie jaar aangesteld worden. ».

Artikel III.13 Artikel 95 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 95 De Vlaamse regering bepaalt de salarisschalen van de leden van het assisterend academisch personeel.

Het universiteitsbestuur schaalt de leden van het assisterend academisch personeel bij een eerste aanstelling in de overeenstemmende salarisschaal in, rekening houdend, geheel of gedeeltelijk, met de verworven ervaring, de doorlopen beroepscarrière en de verworven kwalificaties.

Het salaris van een deeltijds assisterend academisch personeelslid is een evenredig deel van het salaris van een voltijds assisterend academisch personeelslid. Bij de uitbreiding van een deeltijdse naar een voltijdse aanstelling kan de inschalingsanciënniteit worden heroverwogen indien het betrokken personeelslid tijdens de deeltijdse aanstelling nieuwe beroepservaring verworven heeft.

De anciënniteitsopbouw in een salarisschaal is gelijk aan de nominale aanstellingsduur, ongeacht de omvang van het dienstverband. ».

Artikel III.14 Artikel 96 van hetzelfde decreet zoals gewijzigd, wordt aangevuld met een tweede lid, dat luidt als volgt : « Voor de graden van docent en hoofddocent kan de Vlaamse regering twee salarisschalen vastleggen. Overgang van de laagste salarisschaal naar de hogere salarisschaal van dezelfde graad is slechts mogelijk na een gunstige evaluatie van het betrokken personeelslid.

Bij bevordering naar de hogere salarisschaal verkrijgt het betrokken personeelslid het onmiddellijk hogere salaris in die schaal. ».

Artikel III.15 Artikel 97 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 97 Bij de eerste benoeming of aanstelling in een graad van het zelfstandig academisch personeel schaalt het universiteitsbestuur de leden van het zelfstandig academisch personeel in de overeenstemmende salarisschaal in, rekening houdend, geheel of gedeeltelijk, met de verworven ervaring, de doorlopen beroepscarrière en de verworven kwalificaties.

Het salaris van een deeltijds zelfstandig academisch personeelslid is een evenredig deel van het salaris van een voltijds zelfstandig academisch personeelslid.

Bij de bevordering naar een hogere graad van het zelfstandig academisch personeel verkrijgt het betrokken personeelslid het onmiddellijk hogere salaris in de schaal van de nieuwe graad.

Bij de uitbreiding van een deeltijds naar een voltijds dienstverband of bij het heropnemen van een voltijds dienstverband zoals bedoeld in artikel 105, kan de inschalingsanciënniteit worden heroverwogen indien het betrokken personeelslid tijdens de aanstelling in het deeltijds dienstverband belangrijke nieuwe beroepservaring verworven heeft. De heroverweging van de inschalingsanciënniteit moet uitdrukkelijk en grondig gemotiveerd worden.

In geval van een deeltijds dienstverband met een omvang van 25% of minder, is de anciënniteitsopbouw in een salarisschaal met het oog op het verkrijgen van de volgende salaristrappen gelijk aan één vierde van de nominale aanstellingsduur. In alle andere gevallen is de anciënniteitsopbouw in een salarisschaal gelijk aan de nominale aanstellingsduur, ongeacht de omvang van het dienstverband. ».

Artikel III.16 Na artikel 97 van hetzelfde decreet wordt een nieuw artikel 97bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 97bis § 1. Het salaris van de leden van het assisterend academisch personeel die tevens benoemd of aangesteld zijn als lid van het zelfstandig academisch personeel met een deeltijds dienstverband, is samengesteld uit twee delen. Elk deel is hetzelfde evenredig aandeel als de omvang van het dienstverband van het salaris aan 100% dat de betrokkene zou genoten hebben in geval van een benoeming of aanstelling in een voltijds dienstverband.

In geval van uitbreiding van het dienstverband als lid van het zelfstandig academisch personeel tot een voltijds dienstverband in dezelfde graad, wordt het betrokken personeelslid ingeschaald op dezelfde salaristrap in de schaal verbonden aan die graad.

In geval van benoeming of aanstelling in een hogere graad van het zelfstandig academisch personeel wordt het betrokken personeelslid ingeschaald in de overeenkomstige salarisschaal op de salaristrap onmiddellijk boven het salaris aan 100% in de schaal van de vroegere graad in het zelfstandig academisch personeel. § 2. De omvang van de gecombineerde opdrachten samen is beperkt tot het equivalent van een voltijds dienstverband. § 3. In geval van de combinatie van een voltijds dienstverband als lid van het assisterend academisch personeel met een deeltijds dienstverband als lid van het zelfstandig academisch personeel waarvan de opdracht uitsluitend onderwijsactiviteiten omvat, is de omvang van de opdracht beperkt tot ten hoogste twee jaaruren. Bij benoeming of aanstelling in een voltijds dienstverband als lid van het zelfstandig academisch personeel gebeurt de inschaling in de overeenkomstige salarisschaal, rekening houdend met het salaris dat de betrokkene genoot als lid van het zelfstandig academisch personeel. ».

Artikel III.17 Artikel 99 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel III.18 Aan artikel 105, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Evenwel kan het universiteitsbestuur het deeltijds dienstverband, vanaf het ogenblik dat het betrokken lid aan de gestelde voorwaarden voldoet, uitbreiden tot een voltijds dienstverband. ».

Artikel III.19 Artikel 106 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel III.20 In hoofdstuk IV van hetzelfde decreet wordt een afdeling 5 ingevoegd, waarvan de tekst luidt als volgt : « Afdeling 5. - Evaluatie Artikel 106bis Het universiteitsbestuur legt de regels vast voor de evaluatie van de prestaties en de wijze van functioneren van de leden van het academisch personeel.

Ten minste om de vijf jaar moet er een evaluatie plaatsvinden van de wijze waarop elk lid van het academisch personeel zijn taak heeft vervuld in de voorbije periode. De evaluatieprocedure moet voorzien in een beroepsmogelijkheid met onafhankelijke beroepsinstanties. De procedure moet de rechten van het personeelslid maximaal waarborgen.

In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin moet er evenwel een evaluatie plaatsvinden drie jaar na de eerste aanstelling en na elke benoeming of bevordering.

Indien de geleverde prestaties en de bereikte resultaten als ondermaats worden geëvalueerd, kan het universiteitsbestuur besluiten dat de anciënniteitsopbouw met het oog op de volgende salaristrap gedurende één jaar wordt gehalveerd.

Indien het eindoordeel van een evaluatie "onvoldoende" is, kan het universiteitsbestuur de anciënniteitsopbouw met het oog op de volgende salaristrap gedurende één jaar stopzetten.

Indien het eindoordeel van twee opeenvolgende evaluaties « onvoldoende » is of driemaal « onvoldoende » is in de loop van de beroepscarrière, kan het universiteitsbestuur het betrokken personeelslid ontslaan. In deze gevallen wordt een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de periode die nodig is om de voordelen van de sociale zekerheid en werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Tijdens deze opzeggingsperiode wordt het personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld en kan het universiteitsbestuur het betrokken personeelslid met een andere opdracht belasten. Het betrokken personeelslid geniet dan het brutosalaris verbonden aan het ambt waarin het was benoemd.

Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn.

De eerste evaluatie moet voor elk personeelslid afgerond zijn uiterlijk op 31 december 2002.

Het universiteitsbestuur deelt de vastgestelde evaluatieprocedure mee aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering maakt ten laatste in 2006 een evaluatie van de effecten en de uitkomsten van de door de universiteiten gehanteerde evaluatieprocedures. ».

Artikel III.21 Aan artikel 108 van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : « Het universiteitsbestuur stelt voor elke functie een functiebeschrijving en -profiel vast. ».

Artikel III.22 Artikel 109 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel III.23 Artikel 111 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 8 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 111 Benoemingen of aanstellingen in de functies waarin de personeelsformatie voorziet, gebeuren door werving, bevordering, overheveling of mutatie.

De benoemingen of aanstellingen vinden in principe plaats in een voltijds of deeltijds vast dienstverband. De omvang van een deeltijds dienstverband wordt uitgedrukt in een procentueel aandeel van een voltijds dienstverband. Het procentueel dienstverband moet ten minste 10 % van een voltijdse aanstelling omvatten en wordt als een veelvoud van vijf uitgedrukt. Een halve dag per week komt overeen met 10 %. De betrokkenen verkrijgen hetzelfde procentueel aandeel van het salaris dat zij zouden genieten in een voltijds dienstverband. Om te voorzien in tijdelijke personeelsbehoeften of in tijdelijke vervangingen van personeelsleden, kan het universiteitsbestuur personeel aanwerven, doch enkel op contractuele basis. De duur van de waarneming van vacante betrekkingen in afwachting van de definitieve opvulling ervan kan ten hoogste twee jaar bedragen.

Het universiteitsbestuur kan de omvang van het dienstverband wijzigen met instemming of op verzoek van het personeelslid. In geval van een vermindering van de omvang behoudt het personeelslid gedurende zes jaar het recht van terugkeer naar de oorspronkelijke omvang. ».

Artikel III.24 Artikel 112 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 15 juli 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 112 Onder werving wordt verstaan het aantrekken van personeelsleden na een openbare vacature en na een vergelijkende selectieprocedure. Het universiteitsbestuur kan een wervingsreserve aanleggen voor een cluster van verwante functies.

Het vacaturebericht vermeldt tenminste de volgende gegevens : de functie-inhoud; de functie-eisen, inclusief specifieke diploma-eisen indien nodig; de graad of de graden; de omvang van de functie; het vast of tijdelijk karakter; de selectieprocedure.

Het universiteitsbestuur kan de kandidaat in kwestie, afhankelijk van diens beroepservaring en aantoonbare kwaliteiten, benoemen of aanstellen in één van de graden vermeld in het vacaturebericht. In het vacaturebericht mogen ten hoogste twee opeenvolgende graden van hetzelfde niveau vermeld worden. ».

Artikel III.25 Artikel 113 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 8 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 113 Het vacaturebericht wordt ten minste in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. ».

Artikel III.26 Artikel 114 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 114 Onder bevordering wordt verstaan de benoeming of aanstelling in een functie van een hogere graad na interne bekendmaking en na het met succes doorlopen van de door het universiteitsbestuur vastgelegde selectieprocedure.

In afwijking van het eerste lid kan een bevordering in een functie van de onmiddellijk hogere graad en van de daaropvolgende graad plaatsvinden zonder interne bekendmaking en zonder selectie indien dit gebeurt in het kader van een vooraf door het universiteitsbestuur bepaalde loopbaanplanning en binnen de perken van de personeelsformatie. Deze afwijking geldt enkel voor de zeer goed functionerende en presterende personeelsleden. De bevordering moet afdoende gemotiveerd worden op basis van een evaluatie van de door de betrokkene geleverde prestaties.

Een eerste bevordering in een leidinggevende functie vindt steeds plaats na interne bekendmaking en selectie. » .

Artikel III.27 Artikel 116 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 116 Het universiteitsbestuur weegt bij elke selectie minstens de verworven kennis en ervaring, de opleiding, de technische en persoonlijke bekwaamheden en de potentialiteit van de kandidaten af tegen de functiebeschrijving en het functieprofiel. De beslissing wordt gemotiveerd op grond van die afweging. ».

Artikel III.28 Artikel 116bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 8 juli 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 116bis Onder mutatie wordt verstaan de verandering van functie in dezelfde graad op verzoek van het betrokken personeelslid, ambtshalve of als resultaat van een selectie na interne bekendmaking. Het universiteitsbestuur legt de procedure voor mutatie vast. ».

Artikel III.29 Artikel 118 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 118 Het universiteitsbestuur legt een evaluatieprocedure vast met inbegrip van een beroepsmogelijkheid met onafhankelijke beroepsinstanties. De procedure moet de rechten van het personeelslid maximaal waarborgen.

Ten minste om de vijf jaar vindt er een evaluatie plaats van de geleverde prestaties, de bereikte resultaten en de wijze van functioneren van elk lid van het administratief en technisch personeel, gerelateerd aan de functiebeschrijving en het functieprofiel. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin moet er evenwel een evaluatie plaatsvinden drie jaar na de eerste aanstelling en na elke benoeming of bevordering.

Indien de geleverde prestaties en de bereikte resultaten als ondermaats worden geëvalueerd, kan het universiteitsbestuur besluiten dat de anciënniteitsopbouw met het oog op de volgende salaristrap gedurende één jaar wordt gehalveerd.

Indien het eindoordeel van een evaluatie « onvoldoende » is, kan het universiteitsbestuur de anciënniteitsopbouw met het oog op de volgende salaristrap gedurende één jaar stopzetten.

Indien het resultaat van deze evaluatie tweemaal na elkaar of driemaal in de loop van de beroepscarrière een « onvoldoende » oplevert, kan het universiteitsbestuur het betrokken personeelslid ontslaan. In deze gevallen wordt een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de periode die nodig is om de voordelen van de sociale zekerheid en werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Tijdens deze opzeggingsperiode wordt het personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld en kan het universiteitsbestuur het betrokken personeelslid met een andere opdracht belasten. Het betrokken personeelslid geniet dan het brutosalaris verbonden aan het ambt waarin het was benoemd.

Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die opzeggingstermijn.

Indien de prestaties van een personeelslid als ondermaats of als onvoldoende worden beoordeeld, kan het universiteitsbestuur het personeelslid op zijn verzoek terugzetten in een lagere graad.

Het universiteitsbestuur deelt de vastgestelde evaluatieprocedure mee aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering maakt ten laatste in 2006 een evaluatie van de effecten en de uitkomsten van de door de universiteiten gehanteerde evaluatieprocedures. ».

Artikel III.30 Artikel 120, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Vlaamse regering bepaalt de graden en de niveaus en stelt de daaraan verbonden salarisschalen van het administratief en technisch personeel vast. De leden van het administratief en technisch personeel en hun rechthebbenden ontvangen de vergoedingen, toelagen en bijkomende bezoldigingen die aan de personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en aan hun rechthebbenden worden toegekend.

Voor wat het vakantiegeld betreft, laat de Vlaamse regering vooraf een onderzoek uitvoeren naar de financiële effecten van de verplichting van de toekenning van het vakantiegeld van de overheid.

Het universiteitsbestuur bepaalt de vergoedingen voor bijzondere prestaties.

Het universiteitsbestuur schaalt de leden van het administratief en technisch personeel bij eerste aanstelling of benoeming in in de overeenstemmende salarisschaal, rekening houdend, geheel of gedeeltelijk, met de verworven ervaring, de doorlopen beroepscarrière en de verworven kwalificaties.

Het salaris van een lid van het administratief en technisch personeel in deeltijds dienstverband is een evenredig deel van het salaris van een lid van het administratief en technisch personeel in voltijds dienstverband.

De anciënniteitsopbouw in een salarisschaal is gelijk aan de nominale aanstellingsduur, ongeacht de omvang van het dienstverband.

Het universiteitsbestuur kan aan door hem bepaalde categorieën van het administratief en technisch personeel een arbeidsmarktschaarstetoeslag toekennen van maximaal 20% van het jaarsalaris voor een periode van maximum twee jaar. Deze toeslag is hernieuwbaar zolang de arbeidsmarktkrapte voortduurt. ».

Artikel III.31 Artikel 128 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 8 juli 1996, wordt aangevuld met een vierde lid dat luidt als volgt : « Het universiteitsbestuur kan een bedrag uit het Bijzonder Onderzoeksfonds dat krachtens artikel 168 van dit decreet in elke universiteit werd ingesteld, voegen bij het bedrag van de werkingsuitkering voor de dekking van de gewone uitgaven bedoeld in de eerste alinea. De Vlaamse regering kan een maximumpercentage vastleggen van de bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap in het Bijzonder Onderzoeksfonds dat mag getransfereerd worden naar de werkingsuitkering. ».

Artikel III.32 Aan artikel 130, § 8, van hetzelfde decreet, zoals toegevoegd bij decreet van 24 juli 1996, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: « Ingeval het reële aantal onderwijsbelastingseenheden van de opleidingen in kwestie hoger is dan het aantal van peildatum 1 februari 1996, wordt het reële aantal in rekening gebracht bij de bepaling van de hoogte van het bedrag van de werkingsuitkering. ».

Artikel III.33 In Hoofdstuk VIII van hetzelfde decreet wordt een afdeling 4bis ingevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 4bis. - Deontologie en geschillencommissie Artikel 151bis De universiteiten en de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap stellen uiterlijk op 1 oktober 2000 gezamenlijk een deontologische code op betreffende het voeren van publiciteit. Zij richten uiterlijk op dezelfde datum gezamenlijk een geschillencommissie op. Zij bepalen bij gezamenlijk reglement de samenstelling en de werking van deze commissie, met inbegrip van het secretariaat en de duur van het mandaat van de leden. De Vlaamse regering bekrachtigt de deontologische code en het reglement inzake de geschillencommissie.

Artikel 151ter Bij ontstentenis van een deontologische code en een geschillencommissie zoals bedoeld in artikel 151bis op de vastgestelde datum, stelt de Vlaamse regering een deontologische code op en richt zij een geschillencommissie op. De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling en de werking van deze commissie, met inbegrip van het secretariaat en de duur van het mandaat van de leden.

Artikel 151quater De geschillencommissie opgericht overeenkomstig artikel 151bis of 151ter behandelt op vraag van een hogeschool, een universiteit of de Vlaamse regering de inbreuken op de deontologische code en brengt desgevallend aanmaningen uit ten overstaan van de betrokken hogeschool of universiteit.

In geval een hogeschool of universiteit geen gevolg geeft aan de aanmaningen van de geschillencommissie, kan de Vlaamse regering, na de geschillencommissie en de hogeschool of universiteit gehoord te hebben, bepalen ten hoogste 5% van de werkingsuitkeringen van het lopende begrotingsjaar, zoals bedoeld in artikel 130, in te houden. ».

Artikel III.34 § 1. Artikel 158, derde, vierde en vijfde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 27 januari 1993, worden vervangen door de volgende bepaling : « Met ingang van 1 januari 1994 kunnen ten laste van ten hoogste 80 percent van de saldi van de werkingsuitkeringen van de vorige begrotingsjaren enkel wetenschappelijke, pedagogische, administratieve of technische medewerkers tijdelijk op contractuele basis worden aangesteld.

De aanstellingstermijn kan éénmaal verlengd worden, waarbij de totale aanstellingstermijn niet meer dan twee jaar mag bedragen.

De wetenschappelijke of pedagogische medewerkers genieten de salarisschalen van het assisterend academisch personeel. De administratieve of technische medewerkers genieten de salarisschalen van het administratief en technisch personeel. ». § 2. Artikel 158, zesde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 27 januari 1993, wordt opgeheven.

Artikel III.35 In artikel 159 van hetzelfde decreet worden het eerste en tweede lid vervangen door de volgende bepaling : « Bij het vaststellen van de personeelsformatie en de begrote jaarlijkse bezettingsgraad mag het aantal betrekkingen van het zelfstandig academisch personeel, uitgedrukt in voltijdse eenheden, ten hoogste 70 percent van het totaal aantal plaatsen in de formatie van het academisch personeel bedragen.

Zo lang het bovengenoemde aantal is overschreden, mag geen enkele benoeming of aanstelling in de desbetreffende personeelscategorie worden gedaan. ».

Artikel III.36 Artikel 160 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 8 juli 1996, wordt aangevuld met een vierde lid, dat luidt als volgt : « Om vanaf het begrotingsjaar 2000 na te gaan of de 80 percent- of 85 percentnorm wordt overschreden, wordt er rekening gehouden met het bedrag dat de universiteit uit het Bijzonder Onderzoeksfonds heeft toegevoegd aan de werkingsuitkering overeenkomstig het bepaalde in artikel 128, vierde lid. ».

Artikel III.37 Artikel 162, derde lid, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende zin : « Het universiteitsbestuur brengt eveneens verslag uit over de wijze van organisatie en de effecten van de onderwijsbegeleiding in de eerste kandidatuur. ».

Artikel III.38 Artikel 169bis van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° de huidige tekst van het artikel wordt § 1;2° er worden drie paragrafen toegevoegd, waarvan de tekst luidt als volgt : « § 2.Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering zal de Vlaamse Gemeenschap universitaire steunpunten subsidiëren. Deze steunpunten bieden wetenschappelijke ondersteuning aan de overheid en aan de onderwijsinstellingen op het gebied van thema's door de Vlaamse regering vastgelegd. De ondersteuning moet zowel onderzoek als vorming en materiaalontwikkeling behelzen. § 3. Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering draagt de Vlaamse Gemeenschap bij in het dekken van de kosten van projecten van internationale samenwerking op het vlak van het universitair onderwijs. § 4. Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering draagt de Vlaamse Gemeenschap bij in het dekken van de kosten van projecten van innovatie van het hoger onderwijs. ».

Artikel III.39 Artikel 181, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « Wanneer het universiteitsbestuur bij de rangschikkingsoperatie aan het aldus gerangschikte personeelslid geen graad toekent, verkrijgt het personeelslid ambtshalve de graad van docent. ».

Artikel III.40 Artikel 181, derde lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « De betrokkenen die aldus gerangschikt worden in de graad van docent, behouden in afwijking van het krachtens artikel 96 van dit decreet vastgestelde salaris het aan hun vroegere graad verbonden salaris, met inbegrip van het jaarsalaris dat zij eventueel genoten als deeltijds lid van het onderwijzend personeel in dezelfde universiteit vastgesteld overeenkomstig de voor de inwerkingtreding van dit decreet op hen toepasselijke regels. ».

Artikel III.41 § 1. Artikel 181, zesde lid, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « Tot op de datum van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse regering bedoeld in artikel 63, blijft op hen de op 30 september 1991 van kracht zijnde regeling inzake administratieve standen, tuchtregeling en ambtsbeëindiging van toepassing. Zij zijn onderworpen aan de evaluatieprocedure bedoeld in artikel 106bis. ». § 2. Artikel 181, achtste lid, tweede volzin van hetzelfde decreet heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1991.

Artikel III.42 In Hoofdstuk X van hetzelfde decreet wordt een artikel 181bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 181bis § 1. Het universiteitsbestuur kan per 1 januari 2000 de onderzoekers in vast dienstverband van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen (FWO) rangschikken in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel van de universiteit. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 88 en 90 doet het universiteitsbestuur daartoe aan de betrokkenen een benoemingsvoorstel met vermelding van de graad waarin de betrokkene kan gerangschikt worden en de opdracht van de betrokkene. § 2. De betrokkenen die aldus gerangschikt worden in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel, verkrijgen in de salarisschaal verbonden aan hun graad het salaris dat onmiddellijk hoger is dan het salaris dat zij genoten in hun vorig dienstverband à 100%. Voor de toepassing van deze bepalingen wordt rekening gehouden met het salaris dat betrokkenen genoten in hoofde van hun benoeming in een deeltijds dienstverband met een opdracht van uitsluitend onderwijsactiviteiten. § 3. De onderzoekers van het FWO die tevens benoemd waren als lid van het zelfstandig academisch personeel in een deeltijds dienstverband en wier dienstverband ingevolge de toepassing van § 1 voltijds werd in een hogere graad, worden ingeschaald in de salarisschaal van hun nieuwe graad op de salaristrap onmiddellijk hoger dan de salaristrap à 100% in hun oude salarisschaal van het zelfstandig academisch personeel. ».

Artikel III.43 Artikel 182, derde lid van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : « De beslissingen van het universiteitsbestuur houdende benoeming of aanstelling van de leden van het onderwijzend personeel of van het vastbenoemd wetenschappelijk personeel die overeenkomstig de voorheen geldende bepalingen werden getroffen en waarvan de administratieve procedure werd aangevat vóór 1 oktober 1991, doch die ingaan in het academiejaar 1991-1992, zijn rechtsgeldig, op voorwaarde dat de uiteindelijke beslissingen door het universiteitsbestuur genomen werden vóór 1 oktober 1992. Voor de aldus benoemde of aangestelde personeelsleden gelden de bepalingen van artikel 181 en van het tweede lid van dit artikel. De rangschikking of een latere benoeming of aanstelling in een graad van het zelfstandig academisch personeel van de leden van het onderwijzend personeel, die overeenkomstig de voorheen geldende bepalingen werden aangesteld of benoemd, worden geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van het eerste lid van artikel 83. De leden van het onderwijzend of wetenschappelijk personeel die op het moment van hun benoeming in het bezit waren van een diploma van doctor op proefschrift zonder de formele erkenning van de gelijkwaardigheid ervan met een Belgisch diploma van doctor, worden geacht te voldoen aan de diplomavoorwaarden zoals die waren voorgeschreven in de wet van 28 april 1953 of in het koninklijk besluit van 31 oktober 1953. ».

Artikel III.44 Aan artikel 182bis van hetzelfde decreet wordt een vierde en vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Het principe van de onmiddellijk hogere jaarwedde vervat in het artikel 41 van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, geldt ook voor de vaststelling van de hoogte van het salaris als lid van het onderwijzend personeel in geval van benoeming van een lid van het wetenschappelijk personeel tot lid van het onderwijzend personeel met een deeltijds dienstverband in combinatie met een deeltijdse opdracht als lid van het wetenschappelijk personeel.

Hetzelfde principe van de onmiddellijk hogere jaarwedde geldt ook voor de vaststelling van de hoogte van het salaris bij benoeming van een geassocieerd docent tot docent en bij benoeming van een geassocieerd hoogleraar tot hoogleraar. ».

Artikel III.45 Na artikel 182ter van hetzelfde decreet wordt een artikel 182quater ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 182quater De benoemingen en aanstellingen vanaf 1 oktober 1991 tot en met 30 september 1994 in één van de graden van artikel 64, tweede lid, van personeelsleden die gelijktijdig aangesteld worden als onderzoeker bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Vlaams Instituut voor de Bevordering van het Wetenschappelijk-Technologisch Onderzoek in de Industrie en het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in de Nijverheid en Landbouw worden als regelmatig beschouwd. ».

Artikel III.46 In artikel 186bis, § 1, 1°, van hetzelfde decreet worden de woorden « 1 oktober 1982" vervangen door de woorden « 1 januari 1983 ».

Artikel III.47 Aan artikel 186bis van hetzelfde decreet wordt een § 8 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 8. In afwijking van de op het ogenblik van de beslissing van het universiteitsbestuur toepasselijke regelgeving worden de leden van het vastbenoemd wetenschappelijk personeel, die voldoen aan de diplomavereisten om te worden benoemd in een graad van het onderwijzend personeel en in het bezit zijn van een diploma van geaggregeerde van het Hoger Onderwijs, geacht regelmatig te zijn benoemd vanaf de datum van benoeming als lid van het wetenschappelijk personeel. ».

Artikel III.48 Aan artikel 186ter van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In het kader van het sanerings- en herstructureringsplan kunnen publiekrechtelijke instellingen administratief en technisch personeel aanstellen op contractuele basis voor een bepaalde duur. ».

Artikel III.49 In artikel 188, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 27 januari 1993, worden de woorden "8 mei" vervangen door de woorden "1 oktober".

Artikel III.50 Aan artikel 188 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De bevorderingen van de in het eerste lid van artikel 107 bedoelde personeelsleden in een functie van de onmiddellijk hogere graad zonder vacature doorgevoerd in het kader van een door het universiteitsbestuur vooraf bepaalde loopbaanplanning en binnen de perken van de personeelsformatie, worden als regelmatig beschouwd, indien deze zijn gebeurd na een gunstige beoordeling en expliciete motivering. ».

Artikel III.51 Aan artikel 188 van hetzelfde decreet wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van de op het ogenblik van de beslissing van het universiteitsbestuur toepasselijke regelgeving voor de vaste benoeming van het meesters-, vak- en dienstpersoneel in de rijksuniversiteiten, worden de in het eerste lid van artikel 107 bedoelde personeelsleden van een universiteit bedoeld in artikel 3, geacht regelmatig te zijn benoemd vanaf de datum van inwerkingtreding van de beslissingen van het universiteitsbestuur houdende de eerste benoeming in een deeltijdse betrekking. De prestaties van de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel, geleverd in een deeltijds dienstverband voor 1 januari 1992, worden pro rata meegerekend voor het bepalen van hun geldelijke anciënniteit. ».

Artikel III.52 Artikel 191, 4°, achtste lid, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Zij zijn onderworpen aan de rechtspositierege-ling van de respectievelijke personeelscategorie. Tot op het moment van inwerkingtreding van de bij of krachtens dit decreet vastgestelde rechtspositieregeling, blijft op hen de op 30 september 1991 van kracht zijnde rechtspositieregeling van toepassing. ».

Artikel III.53 Aan artikel 201, elfde lid, van hetzelfde decreet, zoals ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, wordt volgende zin toegevoegd : « In afwijking van artikel 36, tweede zin zoals ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, kan het universiteitsbestuur de studenten die in 1997-1998 of eerder met goed gevolg het eerste licentiaat Godgeleerdheid (oud programma) afwerkten, toelaten tot het licentiaat in de Godgeleerdheid (nieuw programma). ».

Artikel III.54 In artikel 5 van de wet van 7 april 1971 houdende de oprichting en de werking van de Universitaire Instelling Antwerpen worden de woorden « Rechten en Politieke en Sociale Wetenschappen » vervangen door « Rechten, Politieke en Sociale Wetenschappen ».

Artikel III.55 In artikel 6, A, 1, van dezelfde wet worden de woorden « en de vice-rector » geschrapt.

Artikel III.56 In artikel 6, B, tweede alinea, van dezelfde wet worden de woorden « Commissie van Parlementsleden, waarvan sprake in artikel 18« vervangen door « de Raad van Bestuur ».

Artikel III.57 In artikel 6, C, van dezelfde wet worden in de aanhef van dit artikel de woorden « Worden door de Vlaamse regering benoemd : » vervangen door : « Worden door de Raad van Bestuur gecoöpteerd : ».

Artikel III.58 In artikel 6, C, van dezelfde wet wordt de voorlaatste alinea « De benoemingen voorzien sub A, 1, en C, worden door de Vlaamse regering voorgesteld na overleg met de Commissie van Parlementsleden waarvan sprake in artikel 18. » geschrapt.

Artikel III.59 In artikel 14, tweede alinea, 1°, van dezelfde wet worden de woorden « en vice-rector » geschrapt.

Artikel III.60 In artikel 16, eerste alinea, tweede zin, van dezelfde wet worden na de woorden « van een academische opleiding », de woorden « of een diploma van de tweede cyclus van een opleiding van academisch niveau » toegevoegd.

Artikel III.61 Artikel 19 van dezelfde wet wordt geschrapt.

Artikel III.62 1° De artikelen III.16, III.18, III.39, III.40, III.41, III.43, III.45, III.48, III.49, III.50 en III.52 gaan in op 1 oktober 1991; 2° Artikel III.38 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995; 3° Artikel III.3 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1996; 4° De artikelen III.1, III.2 en III.53 hebben uitwerking met ingang van 1 oktober 1998; 5° Artikel III.33 treedt in werking op 1 september 1999; 6° De artikelen III.4 tot III.15, III.17, III.19 tot III.29, III.34, III.35, III.37 en III.54 tot III.61 treden in werking op 1 oktober 1999; 7° De artikelen III.30, III.31, III.36 en III.42 treden in werking op 1 januari 2000, behalve voor wat betreft de vakantiegeldregeling van artikel III.30 die pas in werking treedt op datum te bepalen door de Vlaamse regering na het onderzoek van de Vlaamse regering, zoals bepaald in artikel III.30 en ten laatste op 1 januari 2002; 8° Artikel III.44 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1965; 9° Artikel III.51 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1971; 10° Artikel III.46 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1982; 11° Artikel III.47 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1985; 12° Artikel III.32 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997. ». HOOFDSTUK IV. - Kwaliteitsbewaking in hogescholen en universiteiten Artikel IV.1 Artikel 58 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt gewijzigd als volgt : « Artikel 58 De hogeschool zorgt voor de interne en externe kwaliteitsbewaking : 1° zij moet permanent en op eigen initiatief toezien op de kwaliteit van haar onderwijs- en onderzoeksactiviteiten;2° zij betrekt de studenten, de alumni en de externe deskundigen uit het beroepsveld bij de processen van interne en externe kwaliteitsbewaking;3° zij voorziet, zoveel mogelijk met andere binnenlandse en buitenlandse hogescholen, in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten van de hogeschool.Van de uitkomsten van deze beoordeling wordt een openbaar verslag gemaakt.

De beoordeling gebeurt : ten minste om de vijf jaar voor de opleidingen van één cyclus; ten minste om de acht jaar voor de opleidingen van academisch niveau; 4° zij geeft gevolg aan de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in het beleid van de hogeschool.».

Artikel IV.2 Artikel 59 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° in 2° worden de woorden "verricht de Vlaamse regering regelmatig een vergelijkend onderzoek" vervangen door de woorden "kan de Vlaamse regering regelmatig een vergelijkend onderzoek laten verrichten", worden de woorden "Zij stelt" vervangen door de woorden "In voorkomend geval stelt zij" en worden tussen de woorden "kennisgeving naar" en de woorden "de Vlaamse Onderwijsraad" de woorden "de Vlaamse Hogescholenraad," ingevoegd;2° er wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° de hogescholen rapporteren jaarlijks in hun jaarverslag over hun kwaliteitsbewaking en over de maatregelen die zij getroffen hebben om gevolg te geven aan de bevindingen en aanbevelingen van de interne en externe beoordeling.» ; 3° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Indien naar het oordeel van de Vlaamse regering de uitkomsten van een kwaliteitsbeoordeling van een externe visitatiecommissie doen blijken dat de kwaliteit van de onderwijs- of onderzoeksactiviteiten van de hogeschool in kwestie zorgen baart, moet het hogeschoolbestuur binnen de zes maanden nadat de Vlaamse regering haar oordeel heeft medegedeeld, een plan voorleggen waarin het aangeeft welke maatregelen het voorneemt te nemen om de vastgestelde tekortkomingen te remediëren.Het hogeschoolbestuur rapporteert vervolgens jaarlijks op een gedetailleerde wijze over de uitvoering van het plan en over de effecten die de genomen maatregelen sorteren. Na vier jaar voorziet het hogeschoolbestuur in een externe beoordeling van de kwaliteit van de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten in kwestie. Van de uitkomsten hiervan wordt een openbaar verslag gemaakt. ».

Artikel IV.3 Artikel 60, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : « Indien de kwaliteit van het onderwijs in een opleiding aan een hogeschool na een grondig kwaliteitsonderzoek uitgevoerd volgens de artikelen 58 of 59 duurzaam onvoldoende wordt geacht, of in redelijkheid moet geacht worden niet te behoren tot het hoger onderwijs, kan de Vlaamse regering besluiten dat 1° de opleiding en de in die opleiding ingeschreven studenten niet financierbaar zijn en/of;2° het hogeschoolbestuur de opleiding niet meer mag bekronen met een graad, verbonden aan een hogeschoolopleiding. De ingeschreven studenten moeten wel de mogelijkheid krijgen hun opleiding af te ronden met een graad, verbonden aan een hogeschoolopleiding. De Vlaamse regering neemt daartoe de nodige maatregelen. ».

Artikel IV.4 In hetzelfde decreet wordt een artikel 60bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 60bis In afwijking van artikel 58, 3°, en artikel 59, 1°, zal de Vlaamse regering tot en met het academiejaar 2002-2003 zelf de kwaliteit van de opleidingen van één cyclus evalueren op grond van een externe beoordeling. Vanaf het academiejaar 1999-2000 zal zij daarvoor tewerk gaan zoals aangegeven in artikel 59, 2°. ».

Artikel IV.5 Artikel 122, eerste lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Artikel 122 De universiteit zorgt voor de interne en externe kwaliteitsbewaking : zij moet permanent en op eigen initiatief toezien op de kwaliteit van haar onderwijs- en onderzoeksactiviteiten; zij betrekt de studenten, de alumni en de externe deskundigen uit het beroepsveld bij de processen van interne en externe kwaliteitsbewaking; zij voorziet, zoveel mogelijk met andere binnenlandse en buitenlandse universiteiten, in een regelmatige beoordeling, ten minste om de acht jaar, van de kwaliteit van de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten van de universiteit. Van de uitkomsten van deze beoordeling wordt een openbaar verslag gemaakt; zij geeft gevolg aan de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in het beleid van de universiteit. ».

Artikel IV.6 In artikel 123, 2°, van hetzelfde decreet worden de woorden "laat de Vlaamse regering vergelijkend onderzoek verrichten" vervangen door de woorden "kan de Vlaamse regering vergelijkend onderzoek laten verrichten" en worden de woorden "Zij stelt" vervangen door de woorden "In voorkomend geval stelt zij".

Artikel IV.7 Aan artikel 123 van hetzelfde decreet wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° de universiteiten rapporteren jaarlijks in hun jaarverslag over hun kwaliteitsbewaking en over de maatregelen die zij getroffen hebben om gevolg te geven aan de bevindingen en aanbevelingen van de interne en externe beoordeling. ».

Artikel IV.8 Aan artikel 123 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Indien naar het oordeel van de Vlaamse regering de uitkomsten van een kwaliteitsbeoordeling van een externe visitatiecommissie doen blijken dat de kwaliteit van de onderwijs- of onderzoeksactiviteiten van de universiteit in kwestie zorgen baart, moet het universiteitsbestuur binnen de zes maanden nadat de Vlaamse regering haar oordeel heeft medegedeeld, een plan voorleggen waarin het aangeeft welke maatregelen het voorneemt te nemen om de vastgestelde tekortkomingen te remediëren. Het universiteitsbestuur rapporteert vervolgens jaarlijks op een gedetailleerde wijze over de uitvoering van het plan en over de effecten die de genomen maatregelen sorteren.

Na vier jaar voorziet het universiteitsbestuur in een externe beoordeling van de kwaliteit van de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten in kwestie. Van de uitkomsten hiervan wordt een openbaar verslag gemaakt. ».

Artikel IV.9 Artikel 124, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Indien de kwaliteit van het onderwijs in een opleiding aan een universiteit na een grondig kwaliteitsonderzoek uitgevoerd volgens de artikelen 122 of 123 duurzaam onvoldoende wordt geacht, of in redelijkheid moet geacht worden niet te behoren tot het academisch onderwijs, kan de Vlaamse regering besluiten dat 1° de studenten van die opleiding niet in aanmerking komen voor het bepalen van de hoogte van de subsidies bedoeld in hoofdstuk VIII en/of;2° het universiteitsbestuur de opleiding niet meer mag bekronen met een academische graad. De ingeschreven studenten moeten wel de mogelijkheid krijgen hun opleiding af te ronden met een academische graad. De Vlaamse regering neemt daartoe de nodige maatregelen. ».

Artikel IV.10 Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998. HOOFDSTUK V. - Dienstverlening door universiteitenen hogescholen Artikel V.1 Artikel 6 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 6.Indien de prestaties kunnen leiden tot het nemen van octrooien, licenties of het vestigen van andere intellectuele rechten, moet reeds bij het afsluiten van het contract tussen de universiteit of hogeschool en opdrachtgever in een regeling worden voorzien die een billijke return verzekert voor de universiteit of hogeschool. Deze return kan niet alleen de vorm aannemen van een reële en billijke financiële vergoeding, maar ook van het gedeelde eigendomsrecht van de onderzoeksresultaten, zonder evenwel afbreuk te doen aan het geldende auteursrecht. ».

Artikel V.2 Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt vervangen door volgend artikel : « Onder spin-off bedrijven moeten, voor de toepassing van dit decreet, worden verstaan ondernemingen met rechtspersoonlijkheid overeenkomstig de wetten op de handelsvennootschappen waarvan de bedrijfsactiviteit gericht is op de maatschappelijke of industriële valorisatie van de wetenschappelijke kennis, resultaten van wetenschappelijk of projectmatig wetenschappelijk onderzoek, technologie of administratieve of logistieke innovaties van de universiteit of hogeschool, en waar de universiteit of hogeschool aan deelneemt. ».

Artikel V.3 Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 10.Onder deelnemen moet, voor de toepassing van dit decreet, verstaan worden de rechtstreekse inbreng van de universiteit of hogeschool in die spin-off bedrijven als vennoot van immateriële activa of van financiële middelen. ».

Artikel V.4 Artikel 11 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel V.5 Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 12 § 1. Rechtstreekse financiële inbreng door de universiteit of de hogeschool is slechts mogelijk wanneer de wetenschappelijke kennis, resultaten van wetenschappelijk of projectmatig wetenschappelijk onderzoek, technologie of administratieve of logistieke innovaties waarvan de terbeschikkingstelling de basis vormt voor de oprichting van, of de deelname aan een spin-off bedrijf, op een billijke wijze door het spin-off bedrijf of door andere deelnemende vennoten aan de deelnemende universiteit of hogeschool wordt vergoed. De vergoeding wordt bepaald in gemeen overleg tussen de universiteit of hogeschool en de andere deelnemende vennoten. De commissaris van de Vlaamse regering kan het universiteitsbestuur of het hogeschoolbestuur vragen de hoogte van de vergoeding te laten schatten door een bedrijfsrevisor of een ander onafhankelijk expert.

De valorisatie van deze wetenschappelijke kennis, resultaten van wetenschappelijk of projectmatig wetenschappelijk onderzoek, technologie of administratieve of logistieke innovaties kan eveneens gebeuren door de inbreng van de waarde ervan, geheel of gedeeltelijk, als immateriële activa in het spin-off bedrijf. In ruil voor deze immateriële inbreng en naargelang van de vorm ervan, kan de universiteit of hogeschool hetzij aandelen of winstbewijzen verkrijgen, met of zonder stemrecht. Desgevallend kunnen aan de universiteit of hogeschool obligaties worden toegekend. § 2. Het gebruik van infrastructuur, personeel of lokalen van de universiteit of hogeschool kan nooit als inbreng in een spin-off bedrijf beschouwd worden, maar dient steeds het voorwerp van een overeenkomst tussen het bedrijf en de universiteit of hogeschool te zijn. De vergoeding die het bedrijf hiervoor betaalt, moet minstens kostendekkend zijn voor de universiteit of de hogeschool. ».

Artikel V.6 In artikel 14 wordt tweemaal tussen de woorden "haar" en "inbreng" het woord "rechtstreekse" ingevoegd.

Artikel V.7 In artikel 16 van hetzelfde decreet wordt de laatste zin geschrapt.

Artikel V.8 Artikel 18 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 18 § 1. Iedere deelname in een spin-off bedrijf dient te worden goedgekeurd door het universiteits- of hogeschoolbestuur. Bij deze goedkeuring dient het universiteits- of hogeschoolbestuur zich uitdrukkelijk akkoord te verklaren met : de oprichtingsakte van de vennootschap; het businessplan waaruit blijkt hoe de ingebrachte wetenschappelijke kennis, resultaten van wetenschappelijk of projectmatig wetenschappelijk onderzoek, technologie of administratieve of logistieke innovaties gevaloriseerd zullen worden; de waarde van de wetenschappelijke kennis, resultaten van wetenschappelijk of projectmatig wetenschappelijk onderzoek, technologie of administratieve of logistieke innovaties; in voorkomend geval de grootte van de financiële inbreng; in voorkomend geval het ontwerp van overeenkomst tussen het spin-off bedrijf en de universiteit of hogeschool voor het gebruik van lokalen, infrastructuur, diensten of personeel. § 2. Het universiteits- of hogeschoolbestuur kan in een reglement bijkomende voorwaarden vastleggen voor het nemen van participaties in een spin-off bedrijf. § 3. Het universiteits- of hogeschoolbestuur beslist over de bestemming van de opbrengsten van de participatie. » .

Artikel V.9 In artikel 19 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Ten minste om de vijf jaar dient het universiteits- of hogeschoolbestuur een evaluatie te maken over de participatie in het spin-off bedrijf. ».

Artikel V.10 In § 1 van artikel 20 van hetzelfde decreet worden de woorden "en indien hiervoor een juridische of rationele verantwoording bestaat" geschrapt.

Artikel V.11 Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 23 § 1. Tussen de in de artikelen 20, § 1, en 21 vermelde VZW's of andere rechtspersonen en de universiteit of hogeschool dient een overeenkomst afgesloten te worden die minstens omvat : 1° de voorwaarden voor medebeheer van de VZW, de internationale vereniging met wetenschappelijk doel of de instelling van openbaar nut als de universiteit of hogeschool zelf deelneemt zoals bepaald in artikel 20, § 1, voor zover deze voorwaarden niet in de oprichtingsakte bepaald zouden zijn;2° in voorkomend geval de voorwaarden waaronder de VZW of andere rechtspersoon gebruik kan maken van lokalen, infrastructuur, diensten of personeelsleden van de universiteit of hogeschool en de vergoeding die hiervoor betaald dient te worden.Behoudens de kosten waarvoor de overeenkomst bepaalt dat zij afzonderlijk aan de universiteit of hogeschool moeten worden terugbetaald, kan de overeenkomst ook bepalen dat de VZW of andere rechtspersoon een percentage op de som van lidmaatschapsgelden, schenkingen in contanten, overheidstoelagen in de mate dat de financierende overheid dit toelaat en inkomsten uit activiteiten als voorafname afdraagt aan de instelling als vergoeding voor de terbeschikkingstelling of gebruik van haar algemene infrastructuur en diensten; 3° de wijze waarop de universiteit of hogeschool in voorkomend geval deelneemt in de opbrengsten van de andere rechtspersoon;4° de verplichting jaarlijks de jaarrekeningen en een jaarverslag ter kennisneming aan de universiteit of hogeschool op te sturen. § 2. Tussen de VZW's of andere rechtspersonen waarin de universiteit of hogeschool niet deelneemt of die geen activiteiten uitoefenen zoals bedoeld in artikel 21 en die enkel gebruik maken van lokalen of infrastructuur, al dan niet met bijhorende diensten, of van diensten of personeel van de instelling en de universiteit of hogeschool, dient een overeenkomst afgesloten te worden waarin de voorwaarden voor gebruik door de VZW of andere rechtspersoon van lokalen, infrastructuur, diensten of personeel en de vergoeding, die hiervoor moet betaald worden, bepaald worden. » .

Artikel V.12 In artikel 24 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "naam" en "van" de woorden "en het logo" ingevoegd.

Artikel V.13 Artikel 26 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 26 De bestaande en toekomstige rechts-personen waarin de universiteit of hogeschool participeert, of waarin de universiteit of hogeschool (een) vertegenwoordiger( s) heeft, moeten voldoen aan de in het decreet opgenomen voorwaarden.

Doen ze dat niet, dan dient elke verdere terbeschikkingstelling of gebruik van lokalen, infrastructuur, personeel of andere diensten van de universiteit of hogeschool onmiddellijk worden gestaakt en dan trekt de universiteit of hogeschool haar participatie terug uit de rechtspersoon of trekt zij haar vertegenwoordiger(s) in de bestuursorganen van de rechtspersoon terug. ».

Artikel V.14 Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 september 1995. HOOFDSTUK VI. - Investeringskredieten voor de hogescholen Artikel VI.1 Afdeling 1 van Hoofdstuk II van titel IV van het decreet van 13 juli

1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, zoals gewijzigd door de decreten van 19 april 1995, 8 juli 1996 en 15 juli 1997, waarvan de huidige tekst de artikelen 196 tot 200 omvat, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Afdeling 1. - Investeringen Artikel 196 Het hogeschoolbestuur stelt voor een tijdvak van ten minste vijf jaar een investeringsplan vast. Dit investeringsplan omvat in elk geval het voorgenomen beleid ten aanzien van de investeringen van de hogeschool in het betreffende tijdvak. Het wordt, waar nodig, jaarlijks bijgesteld. De financiële gevolgen ervan worden, per betrokken jaar, geraamd in de begroting van de hogeschool.

De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen omtrent het opmaken van dit investeringsplan.

Artikel 197 § 1. Binnen de perken en volgens de modaliteiten bepaald in dit decreet, draagt de Vlaamse Gemeenschap met jaarlijkse uitkeringen bij in de financiering van de investeringen van de hogescholen. § 2. Tot op een datum te bepalen bij decreet worden de in § 1 bedoelde uitkeringen opgesplitst per groep van hogescholen : de Vlaamse Autonome Hogescholen, de gesubsidieerde officiële hogescholen en de gesubsidieerde vrije hogescholen. Deze indeling in groepen blijft minimaal behouden zolang het bepaalde van artikel 200 wordt toegepast. § 3. De investeringsuitkeringen bedragen voor de begrotingsjaren 1999 en 2000 : voor de Vlaamse Autonome Hogescholen : 123,6 miljoen BEF; voor de gesubsidieerde officiële hogescholen : 34,9 miljoen BEF; voor de gesubsidieerde vrije hogescholen : 218,4 miljoen BEF. Voor het begrotingsjaar 2000 worden deze bedragen aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies. § 4. Het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap stelt, in vier gelijke schijven, de investeringsuitkeringen ter beschikking van de hogescholen.

Artikel 198 Deze investeringsuitkeringen dragen uitsluitend bij tot de dekking van de uitgaven voor de aankoop van gebouwen, voor de gehele of gedeeltelijke nieuwbouw of verbouwing, voor de voorafgaande afbraakwerken, voor de omgevingswerken, voor de eerste uitrusting, voor de aankoop van gronden, voor de aankoop van didactische en wetenschappelijke apparatuur bestemd voor het onderwijs, voor de onroerende investeringen m.b.t. de sociale voorzieningen en tot dekking van de kapitaal- en interestlasten voortspruitend uit leningen ten behoeve van de investeringsuitgaven.

Artikel 199 De investeringsuitkering per hogeschool is gelijk aan het resultaat van de vermenigvuldiging van de geldwaarde per punt met het aantal punten van de individuele hogeschool.

De geldwaarde per punt wordt bepaald door het in artikel 197 bedoelde bedrag te delen door het totaal aantal punten van al de hogescholen samen. Zolang de in artikel 197 bedoelde uitkeringen worden onderverdeeld per groep van hogescholen, wordt de geldwaarde per punt vastgesteld binnen de in artikel 197, § 2, bedoelde groepen.

Het aantal punten per hogeschool wordt vastgesteld als volgt : het aantal punten is gelijk aan de som van de producten van het aantal financierbare studenten in iedere financieringsgroep enerzijds en het overeenkomstige puntengewicht per financierbare student anderzijds; behoren tot financieringsgroep 1 : de opleidingen uit de studiegebieden `Handelswetenschappen en Bedrijfskunde', `Sociaal Agogisch werk', ` Onderwijs' en `Gezondheidszorg' met uitzondering van de basisopleiding `Laboratorium- en Voedingstechnologie'. Behoren tot groep 2 : de opleidingen uit de studiegebieden ` Industriële Wetenschappen en Technologie', `Architectuur', ` Biotechniek', `Audiovisuele en Beeldende Kunst', `Muziek en Dramatische Kunst', Toegepaste Taalkunde, `Productontwikkeling' en de basisopleiding `Laboratorium- en Voedingstechnologie'; elke financieringsgroep krijgt een puntengewicht. Groep 1 krijgt 1 punt, groep 2 krijgt 2,5 punten; voor de berekening van het aantal studenten worden de financierbare studenten op 1 februari van het voorgaande begrotingsjaar in aanmerking genomen; de financierbaarheid van de studenten wordt bepaald overeenkomstig artikel 177.

Onverminderd het bepaalde van artikel 200bis komen voor de berekening bedoeld in dit artikel alle hogescholen in aanmerking ongeacht hun aantal financierbare studenten.

Artikel 200 § 1. Bij het in werking treden van deze afdeling wordt er door de Vlaamse regering binnen de groepen van respectievelijk de gesubsidieerde vrije hogescholen en de gesubsidieerde officiële hogescholen zoals bepaald in artikel 197, § 2, een verrekening gemaakt van de investeringsmiddelen die aan de individuele hogescholen en aan hun rechtsvoorgangers door de DIGO werden toegekend sinds de oprichting van deze instellingen. Hierbij wordt het verschil gemaakt tussen de investeringsmiddelen waarop ze op basis van de berekeningswijze van artikel 199 theoretisch recht hadden gedurende deze periode en de investeringsmiddelen die ze effectief gekregen hebben. Dit saldo wordt met ingang van het begrotingsjaar 2000 verrekend. De verrekening van het verleden gebeurt begrotingsjaar per begrotingsjaar, waarna de som van de verrekening wordt gemaakt : indien het bedrag waarop een hogeschool of zijn rechtsvoorgangers theoretisch recht had, kleiner is dan het bedrag dat ze in realiteit gedurende deze periode heeft ontvangen, dan wordt het verschil in mindering gebracht op de uitkeringen waarop de hogeschool vanaf het begrotingsjaar 2000 recht heeft en dit tot het saldo nul wordt. Dit saldo wordt verhoudingsgewijs verdeeld onder de hogescholen die gedurende deze periode minder hebben gekregen dan het bedrag waarop ze theoretisch recht hadden en dit tot het saldo van iedere hogeschool nul is.

Deze verrekening wordt aangehouden tot op het ogenblik dat alle verschillen in min of in meer tussen de individuele hogescholen zijn weggewerkt.

Hiervoor berekent de Vlaamse regering binnen iedere in artikel 197 bedoelde groep : de som van alle investeringsmiddelen die werden toegekend aan alle hogescholen en aan hun rechtsvoorgangers per begrotingsjaar en voor al de begrotingsjaren samen; de som van al de investeringsmiddelen die aan de individuele hogescholen en aan hun rechtsvoorgangers per begrotingsjaar en voor al de begrotingsjaren samen effectief werden toegekend; per begrotingsjaar en voor al de begrotingsjaren samen het theoretisch bedrag aan investeringsmiddelen waarop de individuele hogeschool en hun rechtsvoorgangers recht hadden op basis van de berekeningswijze bedoeld in artikel 199; per hogeschool en voor hun rechtsvoorgangers, voor al de begrotingsjaren samen het verschil tussen het bedrag aan investeringsmiddelen waarop ze theoretisch recht hadden en het bedrag aan investeringsmiddelen dat ze in werkelijkheid hebben gekregen.

Onverminderd het bepaalde van artikel 200bis komen voor de berekening bedoeld in dit artikel alle hogescholen en hun rechtsvoorgangers in aanmerking ongeacht hun aantal financierbare studenten.

Indien een investering werd gerealiseerd ten voordele van een onderwijsinstelling voor het hoger onderwijs en van een onderwijsinstelling van een ander onderwijsniveau wordt voor het bepalen van het bedrag dat in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van dit artikel een verdeelsleutel toegepast op basis van de fysische en financiële normen die van kracht waren op het ogenblik dat het bouwdossier door de bevoegde investeringsdienst werd goedgekeurd.

Indien een investering werd gerealiseerd ten voordele van een onderwijsinstelling van het hoger onderwijs, maar de investering wordt overgenomen door een onderwijsinstelling van een ander onderwijsniveau en deze overdracht wordt erkend door de Raad van Beheer van DIGO voor 31 december 1999, dan wordt deze investering niet mee verrekend bij de onderwijsinstelling van het hoger onderwijs. Indien een investering werd gerealiseerd ten voordele van een onderwijsinstelling van een ander onderwijsniveau, maar de investering wordt overgenomen door een onderwijsinstelling van het hoger onderwijs en deze overdracht wordt erkend door de Raad van Beheer van DIGO voor 31 december 1999, dan wordt deze investering mee verrekend bij die onderwijsinstelling van het hoger onderwijs. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder investeringsmiddelen begrepen : voor de dossiers die op uiterlijk 31 december 1999 afgehandeld zijn en waarvoor er een eindafrekening werd gemaakt, het bedrag van de eindafrekening; voor de op genoemde datum niet afgehandelde dossiers, het bedrag van de voorgenomen of in uitvoering zijnde investering waarvoor door de controleur van de vastleggingen een vastleggingsmachtiging werd verleend; wordt voor de investeringsdossiers die door de DIGO werden goedgekeurd vóór 1 oktober 1989 in het stelsel van de gewaarborgde leningen met rentesubsidie, het bedrag van de rentesubsidie niet in aanmerking genomen; wordt met de investeringsmiddelen die werden toegekend aan een instelling voor hoger onderwijs die bij het van kracht worden van dit decreet overgegaan is naar een andere groep, bedoeld in artikel 197, § 2, geen rekening gehouden; wordt het puntengewicht per financierbare student bepaald overeenkomstig artikel 199, met dien verstande dat de studentenaantallen voor de academiejaren voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet gerekend worden overeenkomstig de studentenaantallen die in aanmerking werden genomen voor de financiering van het academiejaar 1994-1995.

Artikel 200bis De investeringsuitkering waarop de hogescholen met minder dan 2000 financierbare studenten op basis van deze afdeling recht hebben, worden niet toegekend aan deze hogescholen maar worden verdeeld onder de hogescholen die de hiervoor vermelde norm wel bereiken. Deze verdeling geschiedt op basis van de berekeningswijze bedoeld in artikel 199 en per groep zoals bedoeld in artikel 197, § 3.

Artikel 200ter De hogescholen kunnen bij het opstellen van hun investeringsplan en bij de behandeling van de individuele investeringsdossiers onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering, een beroep doen op de medewerking van de diensten van de DIGO en van het Gemeenschapsonderwijs. Deze medewerking wordt door DIGO en het Gemeenschapsonderwijs gratis verstrekt.

Artikel 200quater De investeringsdossiers die door de DIGO en de IVAH, zoals bedoeld in artikel 201, principieel werden goedgekeurd en waarvoor er een vastleggingsmachtiging werd verleend vóór het inwerking treden van deze afdeling, blijven ten laste van deze instellingen overeenkomstig de decretale bepalingen die van toepassing waren op deze beide instellingen op het ogenblik dat de overeenkomstige vastleggingsmachtigingen werden verleend. Het bedrag van de hiervoor vermelde vastlegging mag evenwel vanaf het begrotingsjaar 2000 niet meer worden verhoogd ten laste van de DIGO of van de IVAH. Artikel 200quinquies Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2000. Vanaf deze datum zijn de DIGO en de IVAH enkel nog bevoegd voor de afhandeling van de in artikel 200quater bedoelde dossiers. De saldi op de rekeningen van DIGO en IVAH dienen, op het ogenblik dat zij aan al hun verplichtingen, zowel in vastleggingen als in ordonnancering, voldaan hebben, terug te vloeien naar de Vlaamse Gemeenschap. ».

Artikel VI.2 Artikel 204 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met twee nieuwe paragrafen, luidend als volgt : « § 4. In afwijking op §§ 1 en 2 bestaan de middelen vanaf het begrotingsjaar 2000 enkel nog uit ordonnanceringskredieten voor de ordonnancering van de vastleggingen met betrekking tot de investeringsdossiers die vóór 1 januari 2000 door de controleur van de vastleggingen werden goedgekeurd. § 5. Het aandeel in de tegemoetkoming voor eigenaarsonderhoud bestemd voor de gebouwen gebruikt door de Vlaamse Autonome Hogescholen ontstaan uit instellingen van het Gemeenschapsonderwijs, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, wordt vanaf het begrotingsjaar 2000 onder deze hogescholen verdeeld op basis van de hiernavolgende criteria : a) bruto gebouwde oppervlakte voor gebouwen in : eigendom erfpacht vruchtgebruik b) ouderdom van de gebouwen : voor de ouderdom van de gebouwen worden volgende gewichtscoëfficiënten ingebouwd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het departement onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap stelt deze middelen ter beschikking van de Vlaamse Autonome Hogescholen.».

Artikel VI.3 Artikel 206 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een nieuwe paragraaf, luidend als volgt : « § 3. In afwijking op §§ 1 en 2 bestaan de middelen vanaf het begrotingsjaar 2000 enkel nog uit ordonnanceringskredieten voor de ordonnancering van de vastleggingen met betrekking tot de investeringsdossiers die vóór 1 januari 2000 door de controleur van de vastleggingen werden goedgekeurd. ».

Artikel VI.4 Hoofdstuk II van titel IV van het hetzelfde decreet wordt aangevuld met een afdeling 3, die de artikelen 206bis tot 206sexies omvat, luidend als volgt : "Afdeling 3. - Instelling van Openbaar nut voor de Vlaamse Autonome Hogescholen Artikel 206bis De Vlaamse Autonome Hogescholen richten een instelling van openbaar nut op, hierna `de instelling' genaamd.

Artikel 206ter § 1. De instelling wordt bestuurd door een raad van bestuur, samengesteld uit de algemeen directeurs van de Vlaamse Autonome Hogescholen. § 2. De instelling stelt een reglement van orde op en bepaalt zijn vestigingsplaats. § 3. De raad van bestuur kiest onder zijn leden met gewone meerderheid van de aanwezige leden een voorzitter en een ondervoorzitter. § 4. De raad van bestuur bezit alle bestuurs- en beslissingsbevoegdheden om de opdracht van de instelling uit te voeren. § 5. De raad van bestuur neemt haar be-slissingen met gewone meerderheid van de aanwezige leden. De raad kan slechts geldig beslissen indien ten minste de helft plus één van de leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. § 6. De raad van bestuur is belast met : 1° het opstellen van de jaarlijkse begroting met detail van alle ontvangsten en uitgaven.Ze bezorgt elk jaar vóór 15 oktober de begroting van het daaropvolgend kalenderjaar aan de Vlaamse regering; 2° het voeren van een economische boekhouding;3° het jaarlijks opmaken van de uitvoeringsrekening van de begroting van het afgesloten kalenderjaar.Ze bezorgt ze vóór 1 juli aan de Vlaamse regering; 4° het opmaken van een verslag van de activiteiten van het afgelopen kalenderjaar.Dit verslag wordt vóór 1 juli bezorgd aan de Vlaamse regering.

Artikel 206quater De investeringsmiddelen die krachtens titel IV, hoofdstuk II, afdeling 1, worden toegekend aan de Vlaamse Autonome Hogescholen worden door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap toegekend aan de instelling en worden door deze instelling jaarlijks verdeeld onder de Vlaamse Autonome Hogescholen. Hierbij wordt het gelijkheidsbeginsel gerespecteerd.

Artikel 206quinquies De instelling beschikt niet over eigen administratieve diensten. Zij kan een samenwerkingsakkoord afsluiten met de ARGO voor de administratieve voorbereiding, begeleiding en afhandeling van de dossiers.

Artikel 206sexies De commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen oefent toezicht uit op de instelling overeenkomstig titel IV, hoofdstuk V, afdeling 2 van dit decreet.".

Artikel VI.5 Artikel 346 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel VI.6 Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 18 mei 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, E. BALDEWIJNS _______ Nota (1) Zitting 1998-1999 : Stukken.- Ontwerp van decreet : 1348, nr. 1. - Amendementen : 1348, nrs. 2 tot 5. - Verslag : 1348, nr. 6. - Advies van de Raad van State : 1348, nrs. nr. 7. - Amendementen : 1348, nrs. 8 en 9.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 3 en 5 mei 1999.

^