Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 oktober 2000
gepubliceerd op 16 december 2000

Decreet betreffende het onderwijs XII-Ensor

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2000036221
pub.
16/12/2000
prom.
20/10/2000
ELI
eli/decreet/2000/10/20/2000036221/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 OKTOBER 2000. - Decreet betreffende het onderwijs XII-Ensor (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs

Art. 2.Artikel 21 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 21.Bij schoolverandering tussen de eerste schooldag van september en de laatste schooldag van juni is de nieuwe inschrijving rechtsgeldig de eerste schooldag nadat de directie van de nieuwe school de schoolverandering schriftelijk heeft meegedeeld aan de directie van de oorspronkelijke school. De mededeling gebeurt of wel bij aangetekend schrijven of bij afgifte tegen ontvangstbewijs. In geval van betwisting geldt de datum van de poststempel van het aangetekend schrijven of de datum van het ontvangstbewijs. »

Art. 3.In artikel 86 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. In afwijking van § 1 is de teldag voor de regelmatige leerlingen van programmatiescholen en van scholen die bij een herstructurering betrokken zijn de eerste schooldag van de maand oktober van het lopende schooljaar. Voor scholen in programmatie geldt deze bepaling gedurende de eerste drie schooljaren wat een kleuterschool en gedurende zes schooljaren wat een lagere school of een basisschool betreft. »

Art. 4.In hetzelfde decreet wordt een artikel 92bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 92bis.In afwijking van artikel 92, § 3, 3° en 4°, van dit decreet, worden de kosten verbonden aan het verstrekken van één schooljaar gratis zwemmen, waar elke leerling lager onderwijs recht op heeft, niet als sociaal voordeel beschouwd. ».

Art. 5.§ 1. In de artikelen 100, § 1, 110, 122, § 1, 123, § 1, 132, § 1 en § 2, en 133, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, worden de woorden « op de laatste schooldag van september van het lopende schooljaar » vervangen door de woorden « op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar ». § 2. In de artikelen 102, § 2, 103, § 2, en 112, § 1, worden de woorden « op de laatste schooldag van september » vervangen door de woorden « op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar ». § 3. In de artikelen 102, § 1, 103, § 1, en 111, worden de woorden « op de laatste schooldag van september » vervangen door de woorden « op de eerste schooldag van oktober ».

Art. 6.In artikel 125 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De regering kan na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, afwijkingen toestaan op de programmatie- en rationalisatienormen. ».

Art. 7.§ 1. Aan afdeling 3 « Paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel » van hoofdstuk IX van hetzelfde decreet wordt een « Onderafdeling A. - Gewoon basisonderwijs » toegevoegd, bestaande uit een artikel 146bis, dat luidt als volgt : «

Artikel 146bis.§ 1. In het gewoon kleuteronderwijs kan het ambt van kinderverzorgster, dat behoort tot het paramedisch personeel, gefinancierd of gesubsidieerd worden. § 2. De regering bepaalt de modaliteiten waarop dit ambt kan worden ingericht binnen het lestijdenpakket bedoeld in artikel 130, § 2. § 3. De inrichting van dit ambt mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden in onderwijsambten ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking.

De niet-naleving van deze bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. ». § 2. De artikelen 147 tot en met 153 van hetzelfde decreet vormen « Onderafdeling B. - Buitengewoon basisonderwijs ».

Art. 8.In artikel 194 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.In afwijking van artikel 140, 6°, van dit decreet wordt bij het berekenen van het lestijdenpakket in het gewoon basisonderwijs een coëfficiënt van 1,1 toegepast op de kinderen tussen twee jaar en zes maanden en drie jaar. De regering kan deze coëfficiënt verhogen tot 1,5. »; 2° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.Onverminderd de bepalingen van artikel 20 van dit decreet worden kinderen tussen twee jaar en zes maanden en drie jaar als regelmatige leerling beschouwd vanaf de datum waarop ze mogen instappen. »

Art. 9.De artikelen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2000, met uitzondering van : 1° artikel 8, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 februari 2000, 2° artikel 8, 2°, dat in werking treedt op 1 februari 2001. HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs

Art. 10.In artikel 84bis van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 1991 en gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, eerste lid, worden de woorden "eerste en tweede leerjaar van de derde graad in dezelfde onderwijsvorm en in dezelfde onderverdeling van het onderwijs" vervangen door de woorden « eerste leerjaar van de derde graad van het algemeen, technisch of kunstsecundair onderwijs en het tweede leerjaar van de derde graad van het algemeen, technisch of kunstsecundair onderwijs »;2° in § 1, 2°, tweede lid, worden de woorden « eerste leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs » vervangen door de woorden « eerste leerjaar van de derde graad van het algemeen, technisch, kunst- of beroepssecundair onderwijs »;3° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.In afwijking van de toelatings- en overgangsvoorwaarden zoals vastgelegd bij besluit van de Vlaamse regering en bij wijze van overgangsmaatregel, kan de Vlaamse regering voor het schooljaar 2000-2001 op vraag van de betrokken schooldirectie in individuele gevallen een verandering van studierichting eniof onderwijsvorm in de derde graad toestaan, voorzover deze verandering gemotiveerd wordt door medische, psychische of sociale redenen. »

Art. 11.In artikel 84ter van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 12 juni 1991, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Voor de toepassing van artikel 84bis, § 1, wordt met het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs gelijkgesteld : 1° het getuigschrift van lager secundair onderwijs;2° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt in de schooljaren 1996-1997 tot en met 1998-1999.»

Art. 12.Aan artikel 6, § 2, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid, zijn de bepalingen van § 1 van toepassing op : 1° de opties van het eerste leerjaar van de tweede graad van het algemeen secundair onderwijs op 1 september 2001;2° de opties van het tweede leerjaar van de tweede graad van het algemeen secundair onderwijs op 1 september 2002;3° de opties van het eerste leerjaar van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs op 1 september 2003;4° de opties van het tweede leerjaar van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs op 1 september 2004.»

Art. 13.In de artikelen 28, § 2, en 38, § 2, van hetzelfde decreet wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De Vlaamse regering neemt de beslissing, bedoeld in § 1, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad. »

Art. 14.In hetzelfde decreet wordt een artikel 56bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 56bis.Op verzoek van de betrokken inrichtende macht kan de Vlaamse regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een instelling een afwijking toestaan op de rationalisatienorm. De regering bepaalt de periode waarvoor de afwijking geldt. »

Art. 15.Aan artikel 89 van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Deze verhoogde leerlingencoëfficiënt blijft behouden gedurende een periode van 4 schooljaren nadat de norm van 125 inwoners per km2 werd overschreden. »

Art. 16.De artikelen 91 en 92 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden opgeheven.

Art. 17.In artikel 157, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 december 1998, worden de woorden « voor het schooljaar 1998-1999 en het schooljaar 1999-2000 » vervangen door de woorden « voor het schooljaar 1998-1999 tot en met het schooljaar 2001-2002 ».

Art. 18.Artikel 3, § 3, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt opgeheven.

Art. 19.Aan artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990, wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Bij een fusie van inrichtende machten waardoor er een nieuwe inrichtende macht ontstaat of bij een overname van de onderwijsbevoegdheid door een andere inrichtende macht, kan het gebouw waarvoor er een beroep werd gedaan op de DIGO, met behoud van de bestemming en binnen hetzelfde onderwijsnet, worden overgedragen of ter beschikking worden gesteld van de nieuw bevoegde inrichtende macht door gebruik te maken van één van de rechtsfiguren uit het burgerlijk recht.

De nieuw bevoegde inrichtende macht treedt ten aanzien van de DIGO in de rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke inrichtende macht op voorwaarde dat de nieuw bevoegde inrichtende macht eigenaar wordt van het gebouw of het zakelijk recht overneemt dat noodzakelijk was voor het bekomen van de subsidie door de DIGO. Indien de nieuw bevoegde inrichtende macht de eigendom of het zakelijk recht niet overneemt, blijft de oorspronkelijke inrichtende macht verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen die door deze wet worden opgelegd voor het bekomen van de subsidies. »

Art. 20.De artikelen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2000, met uitzondering van : 1° artikelen 16 en 17, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1998;2° artikelen 11 en 15, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1999;3° artikel 10, 1° en 2°, die in werking treden op 1 september 2001;4° artikel 12 dat, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de tweede graad van het algemeen secundair onderwijs, in werking treedt op 1 september 2001. HOOFDSTUK IV. - Onderwijs voor sociale promotie

Art. 21.In artikel 8, eerste lid, van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, wordt het woord « gunstig » geschrapt.

Art. 22.In hetzelfde decreet wordt een artikel 10bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 10bis.In afwachting van de uitvoering van de artikelen 9 en 10 blijft, met uitzondering van wat bepaald is in artikel 40, § 2, tweede lid, de bestaande studiebekrachtiging tot op een door de Vlaamse regering te bepalen datum van toepassing. De Vlaamse regering bepaalt het model van de studiebewijzen die tijdens deze overgangsperiode door deze centra uitgereikt worden. »

Art. 23.In artikel 50, § 2, van hetzelfde decreet wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° niet-werkende, verplicht ingeschreven werkzoekenden en uitkeringsgerechtigde werklozen, met uitzondering van de bruggepensioneerden; ».

Art. 24.De artikelen 83 en 84 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 25.Aan artikel 7 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III, gewijzigd bij het decreet van 1 december 1998, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Tijdens de schooljaren 1999-2000 en 2000-2001 gelden de verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling niet voor de personeelsleden die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking in centra voor volwassenenonderwijs. In het centrum waar zij ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, worden de ter beschikking gestelde personeelsleden belast met pedagogische en administratieve taken. Zij ontvangen voor deze prestaties een wachtgeld of wachtgeldtoelage die gelijk is aan een activiteitswedde. »

Art. 26.De artikelen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 1999, behalve de artikelen 21 en 23 die in werking treden op 1 september 2000. HOOFDSTUK V. - Tertiair onderwijs Afdeling 1. - Hogescholen

Art. 27.In artikel 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd door de decreten van 19 april 1995, 8 juli 1996, 14 juli 1998 en 18 mei 1999, wordt 28°bis opgeheven.

Art. 28.Aan artikel 26, § 1, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De hogeschool kan, in afwijking van de in het eerste lid vermelde diplomavereiste, een student die het diploma van een basisopleiding nog niet heeft behaald, eveneens toelaten tot een voortgezette opleiding. Het diploma van de voortgezette opleiding kan evenwel slechts behaald worden na het behalen van het diploma van de basisopleiding. De hogeschool legt daartoe de criteria en de voorwaarden vast in de onderwijsregeling. »

Art. 29.Artikel 39 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 april 1996, wordt opgeheven.

Art. 30.Artikel 40 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 40.§ 1. Alle basisopleidingen bestaande uit één cyclus zijn ingedeeld in drie studiejaren. De minimale studieduur voor het behalen van de betreffende graad bedraagt drie academiejaren. § 2. Elke cyclus van de basisopleidingen van twee cycli is ingedeeld in twee studiejaren. De minimale studieduur voor het behalen van de graad, verbonden aan elke cyclus, bedraagt twee academiejaren. § 3. In afwijking van § 2 is de tweede cyclus van de basisopleidingen die leiden tot de graad van handelsingenieur, architect, licentiaat in productontwikkeling, meester in productdesign of meester in muziek, ingedeeld in drie studiejaren. De minimale studieduur voor het behalen van elk van deze graden, bedraagt drie academiejaren. § 4. De in § 2 en in § 3 bedoelde studieduur van de tweede cyclus wordt berekend met ingang van het academiejaar waarin de student zich regelmatig heeft laten inschrijven voor de tweede cyclus of in voorkomend geval met ingang van het academiejaar waarin de student zich voor de eerste maal heeft laten inschrijven voor het volgen van opleidingsonderdelen uit het eerste studiejaar van de tweede cyclus in combinatie met een aangepast programma van het laatste studiejaar van de eerste cyclus, zoals bedoeld in § 5, 2°. § 5. In afwijking van artikel 22 : 1° kunnen de houders van het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie of van het kandidaatsdiploma van de academische opleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, het diploma van licentiaat in de kinesitherapie behalen, indien zij aan hun studie ten minste twee academiejaren besteden;2° kan het hogeschoolbestuur personen die krachtens dit decreet een beperkt jaarprogramma volgen op grond van overzetting van examencijfers of vrijstelling in het laatste jaar van de eerstecyclusopleiding, toelaten tot de inschrijving voor de tweede cyclus.De bevoegde examencommissie of examencommissies kan of kunnen consecutief delibereren over de twee betreffende studiejaren in hetzelfde academiejaar. Het hogeschoolbestuur legt criteria en voorwaarden vast in de onderwijsregeling. »

Art. 31.Artikel 46 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 32.Aan artikel 55 van hetzelfde decreet wordt een 12° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 12° de criteria en voorwaarden waaronder studenten, bedoeld in artikel 26, § 1, tweede lid, een voortgezette opleiding kunnen volgen. »

Art. 33.In artikel 58 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° worden de woorden « onderwijs- en onderzoeksactiviteiten » vervangen door het woord « onderzoeksactiviteiten »;2° 2° wordt opgeheven;3° 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° zij voorziet, zoveel mogelijk met andere binnenlandse en buitenlandse hogescholen, in een regelmatige beoordeling, ten minste om de acht jaar, van de kwaliteit van de onderzoeksactiviteiten van de hogeschool.Van de uitkomsten van deze beoordeling wordt er een openbaar verslag gemaakt; ».

Art. 34.In hetzelfde decreet wordt een artikel 58bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 58bis.§ 1. De hogescholen zorgen voor de interne en externe kwaliteitsbewaking van de onderwijsactiviteiten. Zij moeten permanent op eigen initiatief toezien op de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten. Zij betrekken de studenten, de alumni en de externe deskundigen uit het beroepsveld bij de processen van interne en externe kwaliteitsbewaking. Zij voorzien gezamenlijk in een regelmatige externe beoordeling van de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten, naar gelang van het geval per opleiding of per cluster van opleidingen. De externe beoordeling gebeurt ten minste om de zes jaar voor de opleidingen van één cyclus en ten minste om de acht jaar voor de opleidingen van twee cycli. § 2. De externe beoordeling van eenzelfde opleiding of cluster van opleidingen, bedoeld in § 1, gebeurt voor alle hogescholen die deze opleiding of deze cluster van opleidingen organiseren, door eenzelfde visitatiecommissie die het geheel van haar werkzaamheden afrondt binnen een bestek van 24 maanden. § 3. De Vlaamse Hogescholenraad coördineert de gezamenlijke externe beoordelingen. § 4. Hogescholen en universiteiten kunnen een gezamenlijke externe beoordeling organiseren van verwante hogeschoolopleidingen van twee cycli en academische opleidingen. In voorkomend geval treden de Vlaamse Hogescholenraad en de Vlaamse Interuniversitaire Raad gezamenlijk als coördinator op en nemen zij de voorschriften voor de externe beoordeling, vermeld in § 1 en § 2, in acht. § 5. De visitatiecommissies brengen de uitkomst van hun beoordeling van elke opleiding, cluster van opleidingen en van verwante opleidingen samen in een openbaar verslag. § 6. De hogescholen geven gevolg aan de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in het beleid van de hogeschool. »

Art. 35.In artikel 60 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden « volgens de artikelen 58, » vervangen door de woorden « volgens de artikelen 58bis, ».

Art. 36.Artikel 60bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt ingetrokken.

Art. 37.Artikel 100 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 38.In artikel 128 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Voor de artistiek gebonden onderwijsactiviteiten van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, architectuur en productontwikkeling geldt bij aanstelling en benoeming in de ambten van docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar als vereist bekwaamheidsbewijs eveneens een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs of van het hoger onderwijs van academisch niveau, aangevuld met zes jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs. »

Art. 39.De artikelen van deze afdeling treden in werking op 1 oktober 2000, met uitzondering van de artikelen 27, 37 en 38, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1996. Afdeling 2. - Universiteiten

Art. 40.Aan artikel 35 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 27 januari 1993,5 april 1995, 8 juli 1998 en 18 mei 1999, wordt tussen het eerste lid en het tweede lid, een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Het universiteitsbestuur kan, in afwijking van het eerste lid, personen die een beperkt jaarprogramma volgen op grond van overdracht van examencijfers of vrijstelling in het laatste studiejaar van de eerste cyclusopleiding, toelaten tot de inschrijving voor de tweede cyclus. De bevoegde examencommissie of examencommissies kan of kunnen consecutief delibereren over de twee betreffende studiejaren in hetzelfde academiejaar. Het universiteitsbestuur legt criteria en voorwaarden vast in de onderwijsregeling. »

Art. 41.Aan artikel 36 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het universiteitsbestuur kan, in afwijking van het eerste lid, personen die een beperkt jaarprogramma volgen op grond van overdracht van examencijfers of vrijstelling in het laatste studiejaar van de tweedecyclusopleidingen, vermeld in het eerste lid, toelaten tot de inschrijving voor respectievelijk een licentie in het notariaat of een licentie in de godgeleerdheid. Voor het behalen van het diploma van deze licenties is het bezit van het in het eerste lid vereiste diploma van de tweede cyclus van de academische opleiding noodzakelijk. De bevoegde examencommissie of examencommissies kan of kunnen consecutief delibereren over de twee betreffende studiejaren in hetzelfde academiejaar. Het universiteitsbestuur legt criteria en voorwaarden vast in de onderwijsregeling. »

Art. 42.Aan artikel 37 van hetzelfde decreet wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het universiteitsbestuur kan, in afwijking van het eerste lid, personen die een beperkt jaarprogramma volgen op grond van overdracht van examencijfers of vrijstelling, in het laatste studiejaar van de tweedecyclusopleiding, toelaten tot de inschrijving voor een aanvullende opleiding of een specialisatieopleiding. Voor het behalen van het diploma van gediplomeerde in de aanvullende studies of van gediplomeerde in de gespecialiseerde studies is het bezit van het in het eerste lid vereiste diploma van de tweedecyclusopleiding noodzakelijk.

De bevoegde examencommissie of examencommissies kan of kunnen consecutief delibereren over de twee betreffende studiejaren in hetzelfde academiejaar. Het universiteitsbestuur legt criteria en voorwaarden vast in de onderwijsregeling. »

Art. 43.In artikel 49 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 27 januari 1993, 5 april 1995, 23 juni 1998, 8 juli 1998, 14 juli 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt opgeheven;2° de volgende leden worden toegevoegd : « De studieduur voor het behalen van een diploma van een academische opleiding van de eerste cyclus wordt berekend met ingang van het academiejaar waarin een student zich regelmatig heeft laten inschrijven, rekening houdend met de in artikel 34 vastgestelde toelatingsvoorwaarden. De studieduur voor het behalen van een diploma van een academische opleiding van de tweede cyclus wordt berekend met ingang van het academiejaar waarin een student zich regelmatig heeft laten inschrijven voor de tweede cyclus of in voorkomend geval met ingang van het academiejaar waarin de student zich met toepassing van het in artikel 53, tweede lid, bedoelde besluit, voor het eerst heeft laten inschrijven voor het volgen van opleidingsonderdelen uit het eerste studiejaar van de tweede cyclus in combinatie met een aangepast programma van het laatste studiejaar van de eerste cyclus. De bevoegde examencommissies kunnen binnen één academiejaar voor eenzelfde student consecutief beraadslagen over twee opeenvolgende studiejaren, met dien verstande dat een student voor een bepaald studiejaar niet geslaagd kan worden verklaard vooraleer hij geslaagd is verklaard voor het voorafgaande studiejaar.

De studieduur voor het behalen van een diploma van licentiaat in de godgeleerdheid, van licentiaat notariaat of van een voortgezette academische opleiding wordt berekend met ingang van het academiejaar waarin een student regelmatig werd ingeschreven voor de overeenstemmende opleiding of, in voorkomend geval, met ingang van het academiejaar waarin een student werd ingeschreven voor de overeenstemmende opleiding in combinatie met een inschrijving in het laatste studiejaar van de tweede cyclusopleiding overeenkomstig het bepaalde in artikel 36, tweede lid, of in artikel 37, vierde lid, naar gelang het geval.

De in dit artikel bepaalde studieduur is ook van toepassing op de personen die via de in artikel 54 bedoelde examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap een academische graad wensen te behalen.

Niemand wordt tot het eindexamen van een tweede cyclus, voorzien in artikel 14, toegelaten indien hij over de twee cycli van zijn studiën niet ten minste de som van de tijden bepaald voor elk der twee cycli, voorzien in het artikel 1bis, 4°, van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd bij besluit van de Regent van 31 december 1949, heeft besteed. »

Art. 44.Aan artikel 65 van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De onderwijsopdracht kan geheel of gedeeltelijk bestaan uit de begeleiding van studenten bij scripties of eindverhandelingen en van promovendi tijdens de voorbereiding van hun doctoraatsproefschrift. »

Art. 45.Aan artikel 97 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het ten laste van de universiteit komende jaarsalaris van de gepromoveerde onderzoekers in dienst van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen of van het Vlaams Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk-Technologisch onderzoek in de Industrie, die vóór 1 oktober 1999 werden benoemd of aangesteld in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel en waarvan de opdracht uitsluitend onderwijsactiviteiten omvat, wordt beperkt tot het verschil tussen het jaarsalaris dat zij zouden ontvangen als lid van het zelfstandig academisch personeel in een voltijds dienstverband met dezelfde anciënniteit, en het jaarsalaris à 100 % dat zij ontvangen als onderzoeker in dienst van een van de eerder genoemde instellingen. »

Art. 46.In artikel 122 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « onderwijs- en onderzoeksactiviteiten » vervangen door het woord « onderzoeksactiviteiten »;2° in het eerste lid wordt de bepaling na het tweede gedachtestreepje opgeheven.

Art. 47.In hetzelfde decreet wordt een artikel 122bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 122bis.§ 1. De universiteiten zorgen voor de interne en externe kwaliteitsbewaking van de onderwijsactiviteiten. Zij moeten permanent op eigen initiatief toezien op de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten. Zij betrekken de studenten, de alumni en de externe deskundigen uit het beroepsveld bij de processen van interne en externe kwaliteitsbewaking. Zij voorzien gezamenlijk in een regelmatige externe beoordeling van de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten, naar gelang van het geval per opleiding of per cluster van opleidingen. De beoordeling gebeurt ten minste om de acht jaar. § 2. De externe beoordeling van eenzelfde opleiding of cluster van opleidingen, bedoeld in § 1, gebeurt voor alle universiteiten die deze opleiding of cluster van opleidingen organiseren, door eenzelfde visitatiecommissie die het geheel van haar werkzaamheden afrondt binnen een bestek van 24 maanden. § 3. De Vlaamse Interuniversitaire Raad coördineert de gezamenlijke externe beoordelingen. § 4. Universiteiten en hogescholen kunnen een gezamenlijke externe beoordeling organiseren van verwante academische opleidingen en hogeschoolopleidingen van twee cycli. In voorkomend geval treden de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad gezamenlijk als coördinator op en nemen zij de voorschriften voor de externe beoordeling, bedoeld in § 1 en § 2, in acht. § 5. De visitatiecommissies brengen de uitkomst van hun beoordeling van elke opleiding, cluster van opleidingen en van verwante opleidingen samen in een openbaar verslag. § 6. De universiteiten geven gevolg aan de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in het beleid van de universiteit. »

Art. 48.In artikel 124, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden « volgens de artikelen 122 » geschrapt en vervangen door de woorden « volgens artikel 122bis ».

Art. 49.De artikelen van deze afdeling treden in werking op 1 oktober 2000, behalve artikel 45 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 1999. HOOFDSTUK VI. - Rechtspositie Afdeling 1. - {dt}Decreet{edt} van 27 maart 1991 betreffende de

rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs

Art. 50.In artikel 12, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, worden tussen de woorden « door een vastbenoemd personeelslid » en de woorden « van de in dit hoofdstuk » de woorden « en door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor doorlopende duur » ingevoegd.

Art. 51.In artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 21 december 1994, 14 juli 1998 en 18 mei 1999, wordt een § 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis. Onverminderd de bepalingen van § 1 komen vastbenoemde personeelsleden die in een instelling van de scholengroep een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, prioritair in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling in de hieronder vermelde volgorde : 1° in de instelling waar het vastbenoemde personeelslid in een betrekking met onvolledige prestaties is aangesteld;2° in instellingen van dezelfde scholengroep.»

Art. 52.Aan artikel 21bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er worden een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het ambt van godsdienstleraar gebeurt door de directeur, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het ambt van leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer, gebeurt door de directeur, in consensus met de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. » ; 2° er wordt een § 17 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 17.Wanneer een personeelslid wordt ontslagen of wanneer het een beoordeling of evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen vooraleer het het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van de scholengroep die niet behoren tot een scholengemeenschap, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven, of het blijft verder fungeren in een andere instelling van dezelfde scholengroep, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 4 geacht niet ontslagen te zijn geweest.

Wanneer een personeelslid wordt ontslagen of wanneer het een beoordeling of evaluatie met de eindconclusie « onvoldoende » heeft gekregen vooraleer het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor de instellingen van een scholengemeenschap, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door een instelling van de betrokken scholengemeenschap of het blijft verder fungeren in deze scholengemeenschap, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 4 geacht niet ontslagen te zijn geweest. »

Art. 53.Aan artikel 21ter van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 18 mei 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 5 wordt tussen het tweede en het derde lid, een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Dit recht geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.»; 2° een 17 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 17.Wanneer een personeelslid wordt ontslagen of wanneer het een beoordeling of een evaluatie met de eindconclusie « onvoldoende » heeft gekregen vooraleer het het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van het bestuur, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door het bestuur dat het ontslag heeft gegeven, of het blijft verder fungeren in een andere instelling van hetzelfde bestuur, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 5 geacht niet ontslagen te zijn geweest. »

Art. 54.In artikel 22 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de woorden « aan de raad van bestuur » vervangen door de woorden « aan de algemeen directeur »;2° in § 4, eerste lid, worden de woorden « , of dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 21bis tijdelijk werd aangesteld voor een doorlopende duur » geschrapt.

Art. 55.In artikel 24, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden tussen de woorden « in artikel 21, § 1 » en de woorden « , bedoelde dienstanciënniteit » de woorden « , en artikel 21bis, § 4 » ingevoegd.

Art. 56.In artikel 36bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 4° wordt vervangen door wat volgt : « 4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 21bis, § 5.

De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing : - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling : - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voorzover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking.

De bepalingen van dit punt gelden tot en met 31 maart 2000; »; 2° er wordt een 4°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 4°bis.op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van deze scholengemeenschap.

Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 21bis, § 5.

De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing : - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling; - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voorzover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking; - op het personeelslid dat bij een inrichtende macht reeds een vaste benoeming heeft voor een ambt, een vak of een specialiteit waarvoor hij over een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs beschikt en dat bij deze inrichtende macht een uitbreiding van zijn vaste benoeming wenst in dat ambt, dat vak of die specialiteit.

De bepalingen van dit punt gelden met ingang van 1 april 2000;".

Art. 57.In artikel 36bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt 5° vervangen door wat volgt : « 5° als laatste evaluatie of beoordeling geen evaluatie of beoordeling met eindconclusie « onvoldoende » heeft verkregen. Als het personeelslid niet werd geëvalueerd of niet werd beoordeeld, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn. »

Art. 58.In artikel 36ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 2 maart 1999 en 18 mei 1999, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Dit artikel geldt voor het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs. »

Art. 59.In artikel 36quater, § 2, van hetzelfde decreet wordt 4° vervangen door wat volgt : « 4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Deze bepaling is niet van toepassing : - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling; - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen; ».

Art. 60.Artikel 55quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt opgeheven.

Art. 61.In artikel 55quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Elke nieuwe aanstelling in het bevorderingsambt van directeur wordt bij mandaat toegewezen. Deze toewijzing gebeurt : 1. voor de CLB's, met uitzondering van de permanente ondersteuningscel : vanaf 1 september 2000;2. voor het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs : vanaf een door de Vlaamse regering te bepalen datum.» ; 2° in § 3 worden de woorden « die toegelaten zijn tot de proeftijd op 1 januari 2000 » en « op 31 augustus 2000 » vervangen door respectievelijk de woorden « die vóór een datum die de Vlaamse regering bepaalt tot de proeftijd zijn toegelaten » en « op een datum die de Vlaamse regering bepaalt ».

Art. 62.In artikel 95bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 2 maart 1999 en 18 mei 1999, wordt § 4 vervangen door wat volgt : « § 4. De definitieve aanwijzing krachtens dit artikel wordt vanaf 1 september 1999 tot uiterlijk 31 augustus 2000 verleend. » Afdeling 2. - {dt}Decreet{edt} van 27 maart 1991 betreffende de

rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

Art. 63.Aan artikel 23bis van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, vervangen door het decreet van 18 mei 1999, wordt een § 19 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 19. Een personeelslid heeft geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de scholengemeenschap indien het geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van de scholengemeenschap, met uitzondering van die instellingen die afhangen van dezelfde inrichtende macht als deze waar het een recht op tijdelijke aanstelling met doorlopende duur heeft verworven. »

Art. 64.In artikel 23ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 december 1998 en gewijzigd bij het decreet 18 mei 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 5 wordt tussen het tweede en het derde lid, een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Dit recht geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.»; 2° een § 19 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 19.Wanneer een personeelslid wordt ontslagen of wanneer het een evaluatie met de eindconclusie « onvoldoende » heeft gekregen vooraleer het het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van het bestuur, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door het bestuur dat het ontslag heeft gegeven, of het blijft verder fungeren in een andere instelling van hetzelfde bestuur, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 5 geacht niet ontslagen te zijn geweest. »

Art. 65.In artikel 31bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 4° wordt vervangen door wat volgt : « 4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 23bis, § 10.

De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing : - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling; - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voorzover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënnitelt hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking.

De bepalingen van dit punt gelden tot en met 31 maart 2000; »; 2° Een 4°bis wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4°bis.op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengemeenschap.

Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 23bis, § 10.

De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing : - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling; - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voorzover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking; - op het personeelslid dat bij een inrichtende macht reeds een vaste benoeming heeft voor een ambt, een vak of een specialiteit waarvoor hij over een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs beschikt en dat bij deze inrichtende macht een uitbreiding van zijn vaste benoeming wenst in dat ambt, dat vak of die specialiteit.

De bepalingen van dit punt gelden met ingang van 1 april 2000; ».

Art. 66.In artikel 31ter, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 1 december 1998 en gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, wordt 4° vervangen door wat volgt : « 4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Deze bepaling is niet van toepassing : - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling; - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen; ».

Art. 67.Artikel 44quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het decreet van 2 maart 1999, wordt opgeheven.

Art. 68.In artikel 44quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Elke nieuwe aanstelling in het bevorderingsambt van directeur wordt bij mandaat toegewezen. Deze toewijzing gebeurt : 1. voor de CLB's, met uitzondering van de permanente ondersteuningscel : vanaf 1 september 2000;2. voor het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs : vanaf een datum die de Vlaamse regering bepaalt.»; 2° in § 3 worden de woorden « op 31 augustus 2000 » vervangen door de woorden « op een datum die de Vlaamse regering bepaalt ».

Art. 69.Artikel 44terdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 december 1998, wordt opgeheven.

Art. 70.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999, met uitzondering van : 1° de artikelen 56, 2°, en 65, 2°, die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2000;2° de artikelen 51, 52, 2°, 53, 55, 58 tot en met 61, 63, 64, 66 tot en met 69 die in werking treden op 1 september 2000. HOOFDSTUK VII. - Centra voor leerlingenbegeleiding

Art. 71.In artikel 191, § 2, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, worden de woorden « op 1 september 2000 » vervangen door de woorden « op 31 augustus 2000 ».

Art. 72.Artikel 71 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000. HOOFDSTUK VIII. - Decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs XI

Art. 73.Aan artikel 170, § 3, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs XI, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Aan de Vlaamse regering wordt de bevoegdheid toegewezen voor het bepalen van de rechtspositieregeling van de administratieve diensten van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs. »

Art. 74.Aan artikel 175 van hetzelfde decreet worden de volgende woorden toegevoegd : « en dit vanaf het ogenblik dat zij met het ambt werden belast, maar ten vroegste vanaf 1 januari 1994 ».

Art. 75.Artikel 73 heeft uitwerking met ingang van 1 april 1999 en artikel 74 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999. HOOFDSTUK IX. - Regionale expertisenetwerken

Art. 76.§ 1. Regionale expertisenetwerken zijn allerlei vormen van samenwerking die erop gericht zijn een nascholingsaanbod te ontwikkelen om leerkrachten te leren hoe ze de informatie- en communicatietechnologie in al haar aspecten kunnen integreren in hun lessen. § 2. De Vlaamse Gemeenschap kan met deze regionale expertisenetwerken een overeenkomst sluiten inzake de door het netwerk te leveren ondersteunings- en nascholingsactiviteiten, onder de volgende voorwaarden : 1° het netwerk beschikt over expertise inzake nascholing in de pedagogische, technische en organisatorische aspecten van de introductie van nieuwe media in het onderwijs;2° het netwerk moet voldoende geografisch en/of digitaal uitgebouwd zijn zodat een voldoende aantal scholen er een beroep op kan doen;3° het netwerk is netoverschrijdend samengesteld en heeft een niveau- en netoverschrijdende werking;4° een departement lerarenopleiding van een erkende universiteit en een departement lerarenopleiding van een hogeschool moeten deel uitmaken van het netwerk. § 3. De Vlaamse regering regelt de verdere voorwaarden en procedures voor het verzekeren via de regionale expertisenetwerken, van een nascholingsaanbod in het kader van het beleid rond informatie- en communicatietechnologie.

Art. 77.Artikel 76 heeft uitwerking met ingang van 1 december 1999. HOOFDSTUK X. - Tijdelijke projecten in het secundair onderwijs Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 78.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn alleen van toepassing op gefinancierde en gesubsidieerde scholen.

Art. 79.De regering kan tijdelijke projecten organiseren in het gewoon en in het buitengewoon secundair onderwijs.

Deze projecten bieden het hoofd aan dringende of onvoorziene problemen of testen experimenten uit, zonder daarbij de inrichting van het onderwijs te wijzigen.

Art. 80.Afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, kunnen aan scholen die deelnemen aan de projecten extra betrekkingen eniof extra middelen worden toegekend.

De extra betrekkingen en/of extra middelen worden toegekend binnen een schooljaar en dienen aangewend te worden zoals door de regering bepaald.

De personeelsleden die fungeren in de extra betrekkingen worden aangesteld als tijdelijk personeelslid. De extra betrekkingen kunnen niet vacant worden verklaard. De inrichtende macht kan in geen geval personeelsleden vast benoemen, affecteren of muteren in de extra betrekkingen.

Art. 81.De onderwijsinspectie evalueert ten minste jaarlijks de lopende projecten en formuleert de resultaten daarvan in een advies aan de regering dat voorgelegd wordt aan het Vlaams Parlement. De regering beslist op basis van het advies over de voortgang of beëindiging van de projecten.

De verlenging van een tijdelijk project dat reeds drie jaar duurt kan alleen gebeuren na een gemotiveerde mededeling aan het Vlaams Parlement.

Art. 82.De artikelen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2000. Afdeling 2. - Scholen met bijzondere noden

Art. 83.De Vlaamse regering kent gedurende het schooljaar 2000-2001 projectmatig extra betrekkingen toe aan scholen met bijzondere noden.

Bij het vaststellen van de bijzondere noden van een school houdt de regering rekening met minstens één van de volgende criteria : - de ligging van de school; - het totale aantal leerlingen; - het absolute of relatieve aantal beroepsschoolleerlingen; - de schoolse achterstand; - het relatieve of absolute aantal neveninstromers; - de aanwezigheid van anti-sociaal gedrag; - objectieve indicatoren van kansarmoede en risicofactoren.

Art. 84.De extra betrekkingen bedoeld in artikel 80 worden voltijds toegekend.

Een extra betrekking kan : - halftijds of voltijds worden uitgeoefend in het ambt van leraar; - halftijds of voltijds worden uitgeoefend in het ambt van opvoeder; - halftijds worden uitgeoefend in het ambt van leraar en, in afwijking van artikel 94, § 4, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, in het ambt van opvoeder.

Art. 85.De extra betrekkingen bedoeld in artikel 80 zijn niet onderworpen aan de reglementering inzake de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. De inrichtende macht kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het terbeschikkinggestelde personeelslid.

Art. 86.Een inrichtende macht is niet verplicht om in de extra betrekkingen bedoeld in artikel 80 een personeelslid aan te stellen dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig de artikelen 21bis of 90bis, § 2, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs in de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra.

Art. 87.De artikelen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2000. HOOFDSTUK XI. - Decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt

Art. 88.Aan artikel 31, § 2, van het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van § 1 kan een inrichtende macht of directeur een personeelslid aanstellen dat niet tot de vervangingspool behoort, als dit personeelslid voldoet aan volgende voorwaarden : 1° het heeft zich kandidaat gesteld voor een aanstelling in de vervangingspool volgens artikel 14, § 1;2° het is niet geselecteerd op grond van artikel 16 en heeft dit schriftelijk aan de betrokken inrichtende macht meegedeeld;3° het heeft volgens de regels voor tijdelijke aanstelling in wervingsambten die op haar of hem van toepassing zijn, hetzij volgens het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, hetzij volgens het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, dezelfde voorrangsrechten als de leden van de vervangingspool die op het ogenblik van de te verrichten vervanging beschikbaar zijn.» .

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 20 oktober 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN _______ Nota (1) Zitting 1999-2000. Stukken. - Ontwerp van decreet, 367 - Nr. 1. - Amendementen, 367 - Nr. 2. - Verslag, 367 - Nr.3.

Zitting 2000-2001.

Stukken. - Amendement, 367 - Nr. 4. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 367 - Nr. 5.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 11 oktober 2000.

^