gepubliceerd op 30 augustus 2005
Decreet houdende wijziging van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I
15 JULI 2005. - Decreet houdende wijziging van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende wijziging van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I.
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.In het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-1, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, het decreet van 30 april 2004 en de decreten van 7 mei 2004, worden de hoofdstukken II tot en met V, die bestaan uit de artikelen 11.1 tot en met V.7, vervangen door wat volgt : « HOOFDSTUK II. - Algemene bepaling Artikel II.1. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° aanvullende lestijden : de lestijden bedoeld in artikel 3, 1°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;2° administratieve groep : entiteit binnen de onderwijsstructuur geïdentificeerd door een uniek administratief groepsnummer;3° anderstalige nieuwkomer : de leerling bedoeld in artikel 2, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs, respectievelijk artikel 4, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 1995 betreffende de organisatie van een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers in het voltijds secundair onderwijs;4° inrichtende macht : de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor één of meer scholen, in het basisonderwijs wordt hiermee het schoolbestuur bedoeld.Wat het gemeenschapsonderwijs betreft, worden met inrichtende macht inzonderheid de bestuursorganen bedoeld die zijn vermeld, naargelang van het geval, in het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, respectievelijk in het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; 5° integratiesector : de integratiecentra en de integratiediensten bedoeld in artikel 2, 9° en 10°, van het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;6° kadastraal perceel : een deel van het Belgisch grondgebied dat door een kadastraal perceelnummer wordt geïdentificeerd zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 20 september 2002 tot vaststelling van de vergeldingen en de nadere regels voor de afgifte van kadastrale uittreksels en inlichtingen;7° leefeenheid : leerlingen met ten minste één gemeenschappelijke ouder of ouders en leerlingen met eenzelfde hoofdverblijfplaats;8° leerling : elke onderwijszoekende die voldoet aan de bij of krachtens wet of decreet bepaalde toelatingsvoorwaarden of overeenkomstig artikel 48, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II als vrije leerling wordt beschouwd;9° neveninstromer : de leerling die : a) in het betrokken schooljaar ingeschreven is in een leerjaar van de tweede of derde graad van het beroepssecundair onderwijs, respectievelijk het technisch secundair onderwijs;en b) het voorafgaand schooljaar niet in de school ingeschreven was;en c) het voorafgaand schooljaar een oriënteringsattest B of C behaalde;10° onderwijsniveau : indeling van het leerplichtonderwijs in kleuteronderwijs, lager onderwijs, en secundair onderwijs;11° OETC : onderwijs in eigen taal en cultuur;12° onthaalbureau : de rechtspersoon die aangeduid wordt voor het realiseren van inburgeringstrajecten in het kader van het Vlaamse inburgeringsbeleid;13° onthaaljaar : het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers bedoeld in artikel 50, § 5, 7°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;14° ouders : de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de leerling onder hun bewaring hebben.In het geval de leerling meerderjarig is, wordt onder dit begrip de meerderjarige leerling verstaan; 15° pedagogisch project : het geheel van de fundamentele uitgangspunten voor een school en haar werking;16° puntenwaarden : de puntenwaarden bedoeld in afdeling 2 van titel XI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs; 17° relatieve aanwezigheid in de vestigingsplaats/school : de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere van de gelijke kansenindicatoren zoals bepaald in artikel V1.2, § 1, en het aantal leerlingen in een vestigingsplaats/school. Deze procentuele verhouding wordt berekend door het departement Onderwijs op basis van door de scholen aangereikte cijfergegevens afkomstig van een driejaarlijkse centraal georganiseerde telling op de eerste schooldag van februari, tenzij het lokaal overlegplatform beslist om tussentijds op de eerste schooldag van februari te hertellen; 18° relatieve aanwezigheid in het werkingsgebied : de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere van deze gelijke kansenindicatoren zoals bepaald in artikel V1.2, § 1, en het totaal aantal leerlingen van alle scholen binnen het werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, binnen een deelgebied van het werkingsgebied of binnen een gemeente indien er geen lokaal overlegplatform is. Deze procentuele verhouding wordt berekend door het departement Onderwijs op basis van door de scholen aangereikte cijfergegevens afkomstig van een driejaarlijkse centraal georganiseerde telling op de eerste schooldag van februari, tenzij het lokaal overlegplatform beslist om tussentijds op de eerste schooldag van februari te hertellen; 19° school : een pedagogisch geheel, waar onderwijs georganiseerd wordt en dat onder leiding staat van één directeur;20° schoolse achterstand : het niet meer op leeftijd zitten van een leerling in het betrokken leerjaar;21° trekkende bevolking : de binnenschippers, de kermis- en circusexploitanten en -artiesten en de woonwagenbewoners bedoeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;22° uren-leraar : uren-leraar zoals bedoeld in artikel 56 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;23° vervangingsinkomen : een vergoeding voor blijvende ongeschiktheid, een invaliditeitsuitkering, een vergoeding voor volledige werkloosheid, een inkomensvervangende tegemoetkoming aan gehandicapten, een leefloon, een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de door de Vlaamse Regering opgelijste diverse voordelen van dezelfde aard;24° vestigingsplaats : het gebouw of gebouwencomplex waarin een school of een gedeelte van een school gevestigd is. HOOFDSTUK III. - Recht op inschrijving Afdeling 1. - Beginselen
Artikel III. 1. § 1. Elke leerling heeft recht op inschrijving in de school of vestigingsplaats, gekozen door zijn ouders.. Is de leerling 12 jaar of ouder, dan gebeurt de schoolkeuze in samenspraak met de leerling. Bij de keuze van vestigingsplaats wordt rekening gehouden met het aanwezige onderwijsaanbod. § 2. Voorafgaand aan een eerste inschrijving stelt de inrichtende macht de ouders en de leerling in kennis van het pedagogisch project en het schoolreglement van de school. Het pedagogisch project en het schoolreglement eerbiedigen de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder.
De inschrijving wordt genomen na instemming van de ouders met dit project en dit reglement. § 3. Inschrijvingen voor een bepaald schooljaar kunnen ten vroegste starten op de eerste schooldag van september van het voorafgaande schooljaar.
De inschrijvingen voor de kleuters die tijdens een bepaald schooljaar wél 2 jaar en 6 maanden worden maar op de laatste instapdatum van dat schooljaar niet meer kunnen instappen, kunnen eveneens starten de eerste schooldag van september van het voorafgaande schooljaar. § 4. Behoudens definitieve uitsluiting, geldt een inschrijving van een leerling in een school voor de duur van de hele schoolloopbaan in die school. § 5. In afwijking van § 4 kunnen inrichtende machten van basisscholen waarvan de maximum capaciteit van het kleuteronderwijs groter is dan die van het lager onderwijs, opteren voor een nieuwe inschrijving bij de overgang tussen beide onderwijsniveaus. Inrichtende machten die van deze mogelijkheid gebruik maken, nemen dit op in hun schoolreglement. § 6. Inrichtende machten met kleuterscholen, lagere scholen en desgevallend secundaire scholen waarvan één of meerdere vestigingsplaatsen gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, kunnen ervoor opteren om bij de overgang van een leerling van een autonome kleuterschool naar een lagere of basisschool of van een autonome eerste graad secundair onderwijs naar een tweede graad secundair onderwijs de inschrijvingen van de ene naar de andere school te laten doorlopen. Inrichtende machten die van deze mogelijkheid gebruik maken, nemen dit op in hun schoolreglement. Afdeling 2. - Voorrangsregelingen
Artikel III.2. Elke leerling die tot dezelfde leefeenheid behoort als een reeds ingeschreven leerling, heeft bij voorrang op alle leerlingen, een recht op inschrijving in de betrokken school. De inrichtende macht bepaalt het tijdstip waarop of de periode waarbinnen men het recht kan doen gelden.
Artikel III.3. §1. Onverminderd de toepassing van artikel III.2, kunnen inrichtende machten voor één of meerdere van hun scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, in het gewoon basisonderwijs en in de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs een voorrang verlenen aan leerlingen van wie de thuistaal het Nederlands is op voorwaarde dat : 1° de thuistaal Nederlands aangetoond is met een verklaring op eer;2° het lokaal overlegplatform Brussel vooraf voor het werkingsgebied, of desgevallend per deelgebied het percentage dat voorrang mag krijgen heeft vastgelegd.Dit percentage moet minstens 20 zijn. Indien het lokaal overlegplatform geen percentage vastlegt, kan tot 25 % leerlingen met thuistaal Nederlands voorrang worden verleend. § 2. De inrichtende macht bepaalt het niveau binnen de school waarop en de periode waarin deze voorrangsregeling van toepassing is. Hierbij gelden de principes zoals bepaald in artikel III.8, § 2, tweede lid, eerste en derde streepje.
Artikel III.4. § 1. Onverminderd de toepassing van artikel III.2, kunnen inrichtende machten voor één of meerdere van hun scholen in het Nederlandse taalgebied, in het gewoon basisonderwijs en in de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs een voorrang verlenen aan leerlingen die beantwoorden aan één of meerdere van de gelijke kansenindicatoren zoals opgesomd in artikel VI.2, § 1. De inrichtende macht bepaalt het percentage voorrang dat kan gegeven worden, alsook de periode waarbinnen men het recht kan doen gelden. De inrichtende macht bepaalt eveneens het niveau binnen de school waarop de voorrangsregeling van toepassing is. Hierbij gelden de principes zoals bepaald in artikel III.8, § 2, tweede lid, eerste en derde streepje. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel III.2, kunnen inrichtende machten voor één of meerdere van hun scholen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, in het gewoon basisonderwijs en in de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs een voorrang verlenen aan leerlingen die beantwoorden aan één of meerdere gelijke kansenindicatoren zoals opgesomd in artikel VI.2, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°. De inrichtende macht bepaalt het percentage voorrang dat kan gegeven worden, alsook de periode waarbinnen men het recht kan doen gelden. De inrichtende macht bepaalt eveneens het niveau binnen de school waarop de voorrangsregeling van toepassing is. Hierbij gelden de principes zoals bepaald in artikel III.8, § 2, tweede lid, eerste en derde streepje.
Artikel III.5. § 1. Onverminderd de toepassing van artikel III.2, kunnen inrichtende machten voor één of meerdere van hun scholen in het Nederlandse taalgebied in het gewoon basisonderwijs en in de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs een voorrang verlenen aan leerlingen die niet voldoen aan één of meerdere gelijke kansenindicatoren zoals bepaald in artikel VI.2, § 1, op voorwaarde dat de relatieve aanwezigheid van de leerlingen die beantwoorden aan één of meerdere gelijke kansenindicatoren zoals opgesomd in artikel VI.2, § 1, in de school minstens 10 % boven de relatieve aanwezigheid ligt van deze leerlingen in het werkingsgebied van het lokaal overlegplatform of in het door het lokaal overlegplatform afgebakende deelgebied of in de gemeente indien er geen lokaal overlegplatform is.
De inrichtende macht bepaalt de periode waarbinnen men het recht kan doen gelden. De inrichtende macht bepaalt eveneens, en met inachtname van het bepaalde in § 2, het niveau binnen de school waarop de voorrangsregeling van toepassing is. Hierbij gelden de principes zoals bepaald in artikel III.8, § 2, tweede lid, eerste en derde streepje. § 2. Wanneer de inrichtende macht deze voorrangsregeling wil toepassen op het niveau van één of meerdere vestigingsplaatsen, dan moet in elk van deze vestigingsplaatsen de relatieve aanwezigheid van de leerlingen die beantwoorden aan één of meerdere gelijke kansenindicatoren zoals opgesomd in artikel VI.2, § 1, minstens 10 % boven de relatieve aanwezigheid liggen van deze leerlingen in het werkingsgebied van het lokaal overlegplatform of in het door het lokaal overlegplatform afgebakende deelgebied of in de gemeente indien er geen lokaal overlegplatform is.
Artikel III.6. Voor de toepassing van de artikelen III.2 tot III.5 gebeuren de inschrijvingen binnen elke voorrangsperiode chronologisch.
Elke voorrangsperiode moet voorafgaan aan het begin van de reguliere inschrijvingsperiode.
De periode waarbinnen het voorrangsrecht van toepassing is, kan niet langer zijn dan zes weken. Afdeling 3. - Weigering
Artikel III.7. Een inrichtende macht weigert de inschrijving van een onderwijszoekende die niet voldoet aan de bij of krachtens wet of decreet bepaalde toelatingsvoorwaarden. Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de inrichtende macht om een leerling als vrije leerling in de zin van artikel 48, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II te beschouwen.
Een inschrijving in de loop van het voorafgaande schooljaar is mogelijk onder de opschortende voorwaarde dat de onderwijszoekende op de dag van de effectieve instap aan de toelatingsvoorwaarden voldoet.
Artikel III.8. § 1. Een inrichtende macht kan elke bijkomende inschrijving weigeren wanneer omwille van materiële omstandigheden de capaciteit overschreden wordt. § 2. De inrichtende macht bepaalt autonoom tot op welk niveau ze de in § 1 bepaalde weigeringsgrond wil toepassen. De weigeringsgrond kan toegepast worden : - in het gewoon basisonderwijs : op het niveau van de school, van de vestigingsplaats, het niveau kleuteronderwijs, het niveau lager onderwijs, het niveau van het leerjaar of van de leerlingengroep, zoals gedefinieerd in artikel 3, 28°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997; - in het buitengewoon basisonderwijs : op het niveau van de school, van de vestigingsplaats, het niveau kleuteronderwijs, het niveau lager onderwijs en voor elk type afzonderlijk; - in het gewoon secundair onderwijs : op het niveau van de school, van de vestigingsplaatsen, het studiegebied of de administratieve groep; - in het buitengewoon secundair onderwijs : op het niveau van de school, van de vestigingsplaats, op het niveau van een opleidingsvorm, een type, een administratieve groep en de pedagogische eenheid, zoals bepaald in artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs. Binnen opleidingsvorm 3 kan het eveneens toegepast worden op het niveau van een opleiding. Voor opleidingsvorm 4 gelden dezelfde principes als voor het gewoon secundair onderwijs. § 3. In afwijking van § 1 kan een inrichtende macht in volgende situaties toch overgaan tot een inschrijving : 1° voor de toelating van een anderstalige nieuwkomer in het gewoon basisonderwijs;2° voor de toelating van leerlingen in het basisonderwijs die geplaatst zijn door de jeugdrechter of door de comités voor bijzondere jeugdzorg of die als interne verblijven in een internaat verbonden aan of met de school;3° voor de toelating in het buitengewoon basis- en secundair onderwijs van leerlingen die opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang verbonden aan een school voor buitengewoon onderwijs;4° voor de toelating in een school voor gewoon basis- of secundair onderwijs die een project voert met betrekking tot OETC, van leerlingen die effectief deelnemen aan het project. Artikel III.9. § 1. Een inrichtende macht kan de inschrijving weigeren in een school waar de betrokken leerling het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar definitief werd uitgesloten. § 2. Een inrichtende macht van een school voor gewoon secundair onderwijs waarvan de draagkracht onder druk staat kan slechts na overleg en goedkeuring binnen het lokaal overlegplatform de inschrijving weigeren van een leerling die omwille van een definitieve uitsluiting in de loop van het schooljaar van school verandert. Deze weigering moet gebaseerd zijn op en conform zijn aan vooraf door het lokaal overlegplatform bepaalde criteria.
Voor het bepalen van deze criteria wordt ten reinste rekening gehouden met de volgende elementen : 1° het aantal leerlingen die voldoen aan de gelijke kansenindicatoren zoals bedoeld in artikel VI.2, § 1, en artikel VI.11, § 1; 2° het aantal leerlingen met een begeleidingsdossier in het kader van problematische afwezigheden;3° het aantal eerder in de loop van het schooljaar ingeschreven leerlingen die in hetzelfde schooljaar elders werden uitgesloten. Artikel III.10. § 1. Het in artikel III.1, § 1, bedoelde recht op inschrijving geldt onverkort voor leerlingen die blijkens een inschrijvingsverslag georiënteerd worden naar een type van het buitengewoon onderwijs. § 2. Leerlingen die blijkens een inschrijvingsverslag georiënteerd worden naar een type van buitengewoon onderwijs, type 8 uitgezonderd, worden door een schoolbestuur of inrichtende macht van een school voor gewoon basisonderwijs en gewoon secundair onderwijs ingeschreven, onder de opschortende voorwaarde van de vaststelling van onvoldoende draagkracht in de school om tegemoet te komen aan de noden op het vlak van onderwijs, therapie en verzorging van de betreffende leerling. § 3. De inrichtende macht beslist tot weigering na overleg met de ouders en met het centrum voor leerlingenbegeleiding dat de school begeleidt.
Zij houdt daarbij ten minste rekening met volgende elementen : 1° de verwachtingen van de ouders ten aanzien van het kind en ten aanzien van de school;2° de concrete ondersteuningsnoden van de leerling op het vlak van de leergebieden, sociaal functioneren, communicatie, mobiliteit;3° een inschatting van het regulier aanwezige draagvlak in de school inzake zorg.Het schoolteam concretiseert de mogelijkheden waarover ze beschikt om tegemoet te komen aan de noden van de betreffende leerling; 4° de beschikbare ondersteunende maatregelen binnen én buiten het onderwijs;5° het intensief betrekken van de ouders bij de verschillende fasen van het overleg- en beslissingsproces. Afdeling 4. - Procedure
Artikel III.11. § 1. Inrichtende machten hanteren voor elk van hun scholen een inschrijvingsregister waarin ze alle gerealiseerde inschrijvingen en geweigerde inschrijvingen chronologisch noteren. § 2. Het respecteren van de chronologie van de geweigerde inschrijvingen om bij het begin van het schooljaar open gekomen plaatsen op te vullen, vervalt na afloop van de eerste tien schooldagen van het lopende schooljaar.
Artikel III. 12. Het verloop van gerealiseerde en geweigerde inschrijvingen in een school kan onderworpen worden aan een controle door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Artikel III. 13. Een inrichtende macht die een leerling weigert, deelt haar beslissing binnen een termijn van vier kalenderdagen bij aangetekend schrijven of tegen afgiftebewijs mee aan de ouders van de leerling en aan de voorzitter van het lokaal overlegplatform.
De motivering bevat zowel de feitelijke als de juridische grond van de beslissing tot weigering en bevat de melding dat de ouders voor informatie of bemiddeling een beroep kunnen doen op het lokaal overlegplatform of klacht kunnen indienen bij de Commissie inzake leerlingenrechten.
De ouders krijgen op hun verzoek toelichting bij de beslissing van de inrichtende macht. HOOFDSTUK IV. - Institutionele bepalingen Afdeling 1. - De lokale overlegplatforms
Onderafdeling 1. - Oprichting en samenstelling Artikel IV.1. Voor de toepassing van dit decreet worden lokale overlegplatforms voor het basisonderwijs en lokale overlegplatforms voor het secundair onderwijs opgericht.
Artikel IV.2. § 1. Het werkingsgebied van een lokaal overlegplatform stemt in beginsel overeen met het grondgebied van een gemeente.
De Vlaamse Regering kan dit werkingsgebied beperken tot het grondgebied van de op basis van artikel 41 van de Grondwet opgerichte binnengemeentelijke territoriale organen of uitbreiden tot het grondgebied van verschillende aangrenzende gemeenten.
Een wijkgerichte werking van het lokaal overlegplatform leidt niet tot het oprichten van een lokaal overlegplatform op wijkniveau. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de gemeenten of regio's waar bij prioriteit een lokaal overlegplatform moet worden opgericht.
Voor de toepassing van dit decreet kunnen eveneens lokale overlegplatforms worden ingericht in andere dan de in het eerste lid bedoelde gemeenten of regio's, voor zover zij aan alle voorwaarden van deze afdeling voldoen.
Artikel IV.3. § 1. Een lokaal overlegplatform omvat alle ondergenoemde participanten die in het werkingsgebied aanwezig zijn en zich aanmelden : 1° de directies en inrichtende machten van alle in het werkingsgebied gelegen scholen;2° directies en inrichtende machten van de niet in het werkingsgebied gelegen scholen voor buitengewoon onderwijs wanneer tussen deze scholen en de in het werkingsgebied gelegen scholen frequent leerlingenstromen bestaan;3° de directies en inrichtende machten van de centra voor leerlingenbegeleiding die de in het werkingsgebied gelegen scholen begeleiden;4° een vertegenwoordiger van elke representatieve vakorganisatie die de beroepsbelangen van het personeel van de in het werkingsgebied gelegen scholen behartigt;5° twee vertegenwoordigers van erkende ouderverenigingen;b° twee vertegenwoordigers van leerlingenraden, indien het gaat om lokale overlegplatforms voor het secundair onderwijs;7° ten hoogste vier vertegenwoordigers van lokale socio-culturele en/of -economische partners;8° twee vertegenwoordigers van organisaties van etnisch-culturele minderheden in de zin van artikel 1, 7°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1999 houdende de erkenning en subsidiëring van het forum van organisaties van etnisch-culturele minderheden;9° twee vertegenwoordigers van een vereniging waar armen het woord nemen;10° een vertegenwoordiger van de integratiesector.Wanneer in het werkingsgebied zowel een integratiecentrum als een integratiedienst werkzaam zijn, wordt vanuit beide organisaties in een vertegenwoordiger voorzien; 11 ° een vertegenwoordiger van elk van de in het werkingsgebied gelegen onthaalbureaus; 12° een vertegenwoordiger van het schoolopbouwwerk. De Vlaamse Regering bepaalt welke organen worden belast met de coordinatie van het aanduiden van de in het eerste lid, 4°, 5°, 6°, 8°, 9° en 10°, bedoelde participanten.
De in het eerste lid, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 8°, 9°, 10° en 11°, bedoelde participanten duiden bij een eerste samenkomst de in het eerste lid, 7° en 12°, bedoelde participanten aan. Zij worden daartoe samengeroepen door de in § 3 bedoelde deskundige. § 2. De Vlaamse Regering stelt na overleg met het lokaal overlegplatform een voorzitter aan, die vertrouwd is met het ruime onderwijsveld. De voorzitter zetelt niet in een inrichtende macht en is geen personeelslid van één van de betrokken scholen, scholengroepen, scholengemeenschappen of centra voor leerlingenbegeleiding.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de voorzitter wordt vergoed. § 3. De Vlaamse Regering voorziet, rekening houdend met artikel IV 2, § 2, eerste lid, in de financiering of subsidiëring van een deskundige die de inhoudelijke en organisatorische ondersteuning van het lokaal overlegplatform waarneemt. Zij bepaalt de nadere aanwervings- en functioneringsvoorwaarden van de deskundige.
De deskundige kan niet worden aangesteld als voorzitter. § 4. Een vertegenwoordiger van het betrokken gemeentebestuur of de betrokken gemeentebesturen - in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad : van de Vlaamse Gemeenschapscommissie - dient het lokaal overlegplatform van advies over gemeentelijke aangelegenheden die een nauwe band vertonen met de in artikel 1V4, eerste lid, bedoelde bevoegdheden. Deze persoon treedt niet op in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de gemeente, respectievelijk de Vlaamse Gemeenschapscommissie als inrichtende macht.
Onderafdeling 2. - Bevoegdheid Artikel IV.4. Een lokaal overlegplatform heeft volgende opdrachten : 1° het opmaken van een omgevingsanalyse inzake ongelijke onderwijskansen binnen het werkingsgebied.De participanten van het lokaal overleg leveren daartoe de noodzakelijke kwantitatieve en kwalitatieve gegevens; 2° het maken van afspraken inzake het nastreven van de in artikel 1.3, eerste lid, bedoelde doelstellingen; 3° het maken van afspraken inzake de opvang, het aanbod en de toeleiding van leerlingen naar het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers; 4° het herberekenen van de relatieve aanwezigheid van leerlingen die beantwoorden aan ten minste één van de in artikel VI.2, § 1, bedoelde gelijke kansenindicatoren in het werkingsgebied en het opdelen van het werkingsgebied in deelgebieden; 5° het maken van afspraken inzake de uitoefening van de bemiddelingsbevoegdheid;6° het maken van afspraken over het hanteren van gezamenlijke inschrijvingsperiodes; 7° het maken van afspraken over de toepassing van de voorrangsregels zoals bepaald in hoofdstuk III, afdeling 2, inzonderheid afspraken over het effectief voorzien in de scholen betrokken bij het lokaal overlegplatform van een voorrangsrecht voor leerlingen die beantwoorden aan de gelijke kansenindicatoren zoals bepaald in artikel VI.2, § 1; 8° het maken van afspraken over de communicatie over het inschrijvingsbeleid van de scholen; 9° het vastleggen van de criteria en de procedures volgens dewelke scholen voor secundair onderwijs de inschrijving van een elders definitief uitgesloten leerling kunnen weigeren zoals bepaald in artikel III.4, § 2; 10° het ontwikkelen van instrumenten om dubbele inschrijvingen te voorkomen. Een lokaal overlegplatform kan beslissen om bijkomende opdrachten op te nemen.
De Vlaamse Regering kan bijkomende opdrachten toewijzen aan de lokale overlegplatforms.
Onderafdeling 3. - Werking Artikel IV.5. De werking van een lokaal overlegplatform wordt geregeld in een bij consensus tot stand gekomen huishoudelijk reglement dat : 1° voorziet in de oprichting van een orgaan dat de besprekingen en beslissingen van het lokaal overlegplatform voorbereidt en dat gemachtigd kan worden de bevoegdheden van het lokaal overlegplatform uit te oefenen.Het huishoudelijk reglement bepaalt op welke wijze de verschillende participanten in dit orgaan worden vertegenwoordigd; 2° voldoet aan de door de Vlaamse Regering bepaalde minimale eisen.De regering waakt erover dat de administratieve planlast voor de scholen en de centra voor leerlingenbegeleiding niet wordt verzwaard. Afdeling 2. - De Commissie inzake leerlingenrechten
Onderafdeling 1. - Oprichting en samenstelling Artikel IV.6. Bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap wordt een onafhankelijke commissie ingesteld, "Commissie inzake leerlingenrechten" genaamd, verder genoemd "de Commissie".
Artikel IV.7. § 1. De Commissie bestaat uit een voorzitter en zes leden en wordt bijgestaan door een ambtenaar van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, die fungeert als secretaris.
De voorzitter is een jurist.
Twee leden zijn vertrouwd met de onderwijsregelgeving en het ruime onderwijsveld.
Twee leden hebben een bijzondere kennis of verdienste op het vlak van de kinderrechtenbescherming.
Twee leden zijn vertrouwd met het grondwettelijk en administratief recht. § 2. De leden van de Commissie genieten de burgerlijke en politieke rechten en bieden alle waarborgen met het oog op een onafhankelijke uitoefening van hun opdracht.
Het lidmaatschap van de Commissie is onverenigbaar met : 1° het lidmaatschap van een wetgevende vergadering, een provincieraad, een gemeenteraad of een raad van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, van een regering, een bestendige deputatie, of de hoedanigheid van burgemeester;2° de hoedanigheid van personeelslid van het onderwijs of van een centrum voor leerlingenbegeleiding, het hoger onderwijs uitgezonderd;3° het lidmaatschap van een inrichtende macht of van een centrum voor leerlingenbegeleiding, het hoger onderwijs uitgezonderd;4° de hoedanigheid van personeelslid van de pedagogische begeleidingsdiensten;5° de hoedanigheid van verantwoordelijk leider, vast gevolmachtigde of vast afgevaardigde van een vakorganisatie die de beroepsbelangen van het personeel van het onderwijs behartigt;6° de hoedanigheid van personeelslid van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap. § 3. De Vlaamse Regering stelt de leden en hun plaatsvervangers aan en bepaalt de wijze waarop zij vergoed worden.
Onderafdeling 2. - Bevoegdheid Artikel IV.8. De Commissie adviseert en oordeelt naar recht inzake het recht op inschrijving, overeenkomstig de bepalingen van artikelen V.1 en V.4. Tegen een uitspraak van de Commissie staat geen beroep open bij de Vlaamse Regering.
De Commissie kan in een situatie zoals bepaald in artikel V.2, § 5, de Vlaamse Regering adviseren een bedrag op de werkingsmiddelen van de school terug te vorderen of in te houden.
Onderafdeling 3. - Werking Artikel IV.9. De Commissie stelt binnen een maand na haar instelling haar reglement van orde op. Zij garandeert daarbij de hoorplicht. Het reglement wordt bekrachtigd door de Vlaamse Regering.
Artikel IV.10. De zittingen van de Commissie zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden. HOOFDSTUK V. - Rechtsbescherming Artikel V.1. § 1. Ouders en andere belanghebbenden kunnen binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de vaststelling van een weigering een schriftelijke klacht indienden bij de Commissie. Klachten die na de termijn van dertig kalenderdagen na de vaststelling van de betwiste feiten ingediend worden, zijn onontvankelijk. § 2. De Commissie oordeelt binnen een termijn van vijf kalenderdagen, die ingaat de dag na die van betekening of van poststempel van de schriftelijke klacht, over de gegrondheid van de weigering tot inschrijving.
Artikel V.2. § 1. In geval van een weigering op basis van de bepalingen van artikel III.9, § 2, en artikel III.10, start het lokaal overlegplatform een bemiddeling om een oplossing voor de geweigerde leerling te zoeken. Het lokaal overlegplatform organiseert daartoe een bemiddelingscel, waarvan het de samenstelling en de werkingsprincipes bepaalt.
Bij weigeringen op basis van andere bepalingen dan deze van artikel III.9, § 2, en artikel III.10, start het lokaal overlegplatform een bemiddeling wanneer de ouders er uitdrukkelijk om verzoeken. § 2. Het lokaal overlegplatform bemiddelt binnen een termijn van tien kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de in artikel III.13, eerste lid, bedoelde betekening of afgifte, tussen de leerling en zijn ouders en de inrichtende machten van de scholen binnen het werkingsgebied, met het oog op een definitieve inschrijving van de leerling in een school.
De bemiddeling schort de termijn van 30 kalenderdagen, zoals bepaald in artikel V.1, § 1, op. § 3. Wanneer het lokaal overlegplatform binnen de in § 2 bedoelde termijn geen definitieve inschrijving realiseert, wordt de Commissie gevat om haar oordeel uit te spreken over de gegrondheid van de weigeringsbeslissing. De Commissie formuleert dit oordeel binnen een termijn van vijf kalenderdagen, die ingaat de dag na het verstrijken van de in § 2 bedoelde termijn. § 4. Indien de Commissie de weigeringsbeslissing gegrond acht, schrijven de ouders de leerling in in een andere school. De ouders kunnen bij het zoeken naar een andere school bijgestaan worden door het lokaal overlegplatform, inzonderheid door de centra voor leerlingenbegeleiding die deel uitmaken van dat lokaal overlegplatform. § 5. Indien de Commissie de weigering niet of niet afdoende gemotiveerd of niet conform de criteria bepaald door het lokaal overlegplatform acht, kan de leerling zijn recht op inschrijving in de school van keuze laten gelden.
Artikel V.3. Het oordeel van de Commissie wordt uiterlijk binnen een termijn van drie werkdagen bij aangetekend schrijven verstuurd naar de betrokkenen en de voorzitter van het lokaal overlegplatform.
Artikel V.4. § 1. De Commissie stelt de Vlaamse Regering onverwijld in kennis van het in artikel IV.8, tweede lid, bedoelde advies. § 2. Binnen een termijn van veertien kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het advies, beslist de Vlaamse Regering over het opleggen van een financiële sanctie die kan bestaan uit een terugvordering of inhouding op de werkingsmiddelen van de school.
Voorafgaandelijk aan het opleggen van een sanctie gaat de Vlaamse Regering na of de betrokken leerling alsnog in de school van aanmelding werd ingeschreven. § 3. De in artikel IV.8, tweede lid, bedoelde terugvordering of inhouding : 1° kan niet meer bedragen dan tien procent van het werkingsbudget van de school;2° kan er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou zijn getroffen. Artikel V.5. Indien de school niet gelegen is in het werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, wordt de bemiddeling waargenomen door de voorzitter of deskundige van een bestaand overlegplatform en een onderwijsinspecteur, die allen door de Vlaamse Regering worden aangeduid.
Artikel V.6. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere procedureregelen.
Zij garandeert daarbij de hoorplicht. ».
Art. 3.Dit decreet treedt in werking vanaf 1 september 2005 en is voor het eerst van toepassing op het schooljaar 2006-2007 en de daarop betrekking hebbende inschrijvingen.
De bestaande hoofdstukken II tot en met V van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I blijven nog van toepassing op inschrijvingen die genomen worden voor het schooljaar 2005-2006. Op 1 juli 2006 worden ze opgeheven.
Inschrijvingen voor het schooljaar 2006-2007 kunnen ten vroegste starten op 9 januari 2006. Inschrijvingen voor het schooljaar 2006-2007 en volgende, voor die datum genomen, vervallen.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 15 juli 2005.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE _______ Nota's (1) Zitting 2004-2005. Stukken. - Voorstel van decreet, 331 - Nr. 1. - Advies van de Raad van State, 331 - Nr. 2. - Amendementen, 331 - Nrs. 3 en 4. - Verslag, 331 - Nr. 5. - Amendementen, 331 - Nr. 6. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 331 - Nr. 7.
Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 7 juli 2005.