gepubliceerd op 23 december 2013
Decreet houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit
13 DECEMBER 2013. - Decreet houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit TITEL 1. - Inleidende bepalingen Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen en definities Artikel 1.1.0.0.1. Deze codex regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 1.1.0.0.2. In deze codex wordt verstaan onder : 1° belastingen en toebehoren : de belastingen in hoofdsom waarop deze codex van toepassing is, met inbegrip van de opcentiemen of de opdeciem, interesten, administratieve geldboetes, belastingverhogingen en kosten van vervolging of tenuitvoerlegging;2° belasting op de inverkeerstelling : de belasting die geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 3, van deze codex;3° belastingplichtige : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon in wiens hoofde een belasting wordt geheven;4° belastingschuldige : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die met toepassing van deze codex of het gemeen recht gehouden is tot betaling van een belasting;5° bevoegde personeelslid : het personeelslid van de Vlaamse administratie dat wordt aangewezen conform de besluiten van de Vlaamse Regering, en dat belast is met de uitvoering van de bepalingen van deze codex;6° decreet van 19 april 1995 : het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten;7° decreet van 22 december 1995 : het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996;8° entiteit van de Vlaamse administratie : een intern of extern verzelfstandigd agentschap of een departement als vermeld in het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 en in de in uitvoering van dat decreet goedgekeurde oprichtingsbesluiten;9° eurovignet : de belasting die geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 4, van deze codex;10° kadastraal inkomen : het inkomen, vastgesteld overeenkomstig titel IX van het federale WIB 92 en geïndexeerd overeenkomstig artikel 518 van het federale WIB 92;11° kinderen : de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot of van de wettelijk samenwonende, alsook de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft;12° leegstandsheffing bedrijfsruimten : de belasting die geheven wordt conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 6, van deze codex;13° onroerende voorheffing : de belasting die geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 1, van deze codex;14° vennootschappen : enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard.Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en die voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt; 15° verkeersbelasting : de belastingen die geheven worden overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 2, van deze codex;16° verkrottingsheffing woningen en gebouwen : de belasting die geheven wordt conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 5, van deze codex;17° WIB 92 : het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992. In titel 2, hoofdstuk 1, wordt verstaan onder : 1° gehandicapte persoon : de als gehandicapt aangemerkte personen, vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°, van het federale WIB 92;2° gehandicapt kind : hetzij het kind dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 47, 56septies of 63 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, en de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van deze bepalingen, hetzij het kind dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 26, § 1, § 1bis en § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, en de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van deze bepalingen;3° grensarbeider : de persoon die in de grensstreek van een buurland werkt en die volgens het bevolkingsregister op 1 januari van het aanslagjaar zijn woonplaats heeft in de grensstreek van België, waarnaar hij gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert. In titel 2, hoofdstuk 2, wordt verstaan onder : 1° stoom- of motorvoertuigen : de motorvoertuigen, omschreven in de reglementering voor de inschrijving van motorvoertuigen en de aanhangwagens, de stoom- of motorvaartuigen en -boten en, in het algemeen, alle stoom- of motorvervoermiddelen tot voortbeweging, alsook de aanhangwagens en opleggers ervan;2° lichte vrachtauto : in afwijking van punt 1°, elke auto, opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken waarvan de maximaal toegelaten massa niet meer bedraagt dan 3500 kg en die : a) bestaat uit een volledig van de laadruimte afgesloten enkele cabine die ten hoogste twee plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een open laadbak;b) bestaat uit een volledig van de laadruimte afgesloten dubbele cabine die ten hoogste zes plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een open laadbak;c) gelijktijdig bestaat uit een passagiersruimte die ten hoogste twee plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een daarvan afgesloten laadruimte waarvan de afstand tussen elk punt van de scheidingswand achter de zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, altijd minstens 50% bedraagt van de lengte van de wielbasis.De laadruimte moet bovendien over haar hele oppervlakte bestaan uit een vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor extra banken, zetels of veiligheidsgordels, die deel uitmaakt van het koetswerk; d) gelijktijdig bestaat uit een passagiersruimte die ten hoogste zes plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een daarvan volledig afgesloten laadruimte waarvan de afstand tussen elk punt van de scheidingswand achter de laatste rij zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, altijd minstens 50 % bedraagt van de lengte van de wielbasis.De laadruimte moet bovendien over haar hele oppervlakte bestaan uit een vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor extra banken, zetels of veiligheidsgordels, die deel uitmaakt van het koetswerk.
Als het voertuig, aangewezen als lichte vrachtauto in de reglementering, vermeld in punt 1°, niet beantwoordt aan een van de voertuigtypes, vermeld in punt a) tot en met d), wordt het, afhankelijk van zijn constructie, beschouwd als een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus; 3° beroepsmatig gebruik : het gebruik van een voertuig voor de rechtstreekse uitoefening van een werkzaamheid tegen betaling of met winstoogmerk;4° persoonlijk gebruik : elk ander gebruik dan beroepsmatig gebruik;5° gewone verblijfplaats : de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor personen zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont.De gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend verblijft op verschillende plaatsen in twee of meer staten, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als zijn persoonlijke bindingen, op voorwaarde dat hij op geregelde tijden terugkeert naar die plaats. Die laatste voorwaarde vervalt als de betrokkene in een staat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur. Het feit dat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst.
In titel 2, hoofdstuk 3, wordt verstaan onder : 1° wegvoertuigen : de personenauto's, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en motorfietsen, zoals die voertuigen zijn omschreven in de reglementering van de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens en zoals ze worden verstaan in de zin van de laatste zin van punt 2° van het vorige lid, voor zover die voertuigen voorzien zijn van of voorzien moeten zijn van een andere nummerplaat dan een in het kader van de bedoelde regeling uitgereikte "proefrittenplaat", "handelaarsplaat" of tijdelijke plaat die geen internationale kentekenplaat is;2° luchtvaartuigen : de vliegtuigen, watervliegtuigen, helikopters, zweefvliegtuigen, luchtballons of bestuurbare luchtschepen en andere luchtvaartuigen, zwaarder of lichter dan lucht, met of zonder motor, als ze ingeschreven zijn of moeten zijn;3° boten : de jachten en pleziervaartuigen die langer zijn dan 7,5 meter, als daarvoor een vlaggenbrief afgeleverd is of afgeleverd moet zijn. In titel 2, hoofdstuk 4, wordt verstaan onder voertuigen : de motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen.
Art. 1.1.0.0.3. De begrippen, gehanteerd in titel 2, hoofdstuk 5, van deze codex, worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk VIII, afdeling 2, van het decreet van 22 december 1995.
De begrippen, gehanteerd in titel 2, hoofdstuk 6, van deze codex, worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de bepalingen van het decreet van 19 april 1995.
Art. 1.1.0.0.4. De Vlaamse Regering kan eenieder die onderhevig is aan de bepalingen van deze codex de verplichting opleggen om documenten en formulieren te gebruiken waarvan ze de inhoud en het gebruik bepaalt.
TITEL 2. - Belastingheffing Hoofdstuk 1. - Onroerende voorheffing Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.1.1.0.1. Overeenkomstig artikel 249 van het federale WIB 92 wordt de belasting geheven op inkomsten uit onroerende goederen, gelegen in het Vlaamse Gewest. Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.1.2.0.1. De belastingplichtige is degene die op 1 januari van het aanslagjaar de eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is van de belastbare goederen. Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.1.3.0.1. De onroerende voorheffing wordt vastgesteld op basis van het kadastraal inkomen van de belastbare goederen dat op 1 januari van het aanslagjaar bekend is.
Art. 2.1.3.0.2. Voor de vaststelling van de belastbare grondslag wordt geen rekening gehouden met de vermindering overeenkomstig artikel 15 van het federale WIB 92. Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.1.4.0.1. § 1. Het tarief van de onroerende voorheffing bedraagt 2,5 %. § 2. In afwijking van paragraaf 1 bedraagt het tarief 1,6 % voor : 1° de eigendommen die aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn of aan gemeenten toebehoren en als sociale woningen worden verhuurd;2° de eigendommen die aan de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of aan de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in artikel 40 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, toebehoren en als sociale woningen worden verhuurd;3° de eigendommen die aan het Vlaams Woningfonds toebehoren en als sociale woningen worden verhuurd. Het verlaagde tarief, vermeld in het eerste lid, is ook van toepassing op gelijkaardige onroerende goederen van gelijkaardige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben. § 3. In afwijking van paragraaf 1 bedraagt het tarief voor materieel en outillage als vermeld in artikel 471, § 3, van het federale WIB 92, 2,5 % vermenigvuldigd met de coëfficiënt, vermeld in het tweede lid.
De toepassing van de coëfficiënt mag geen aanleiding geven tot een hoger tarief dan het tarief dat van toepassing is in het vorige aanslagjaar.
De coëfficiënt wordt verkregen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar 1996 te delen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de inkomsten. Daarbij worden de volgende afrondingen toegepast : 1° het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers wordt afgerond op het hogere of lagere honderdste naargelang het cijfer van de duizendsten al of niet vijf bereikt;2° de coëfficiënt wordt afgerond op het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet vijf bereikt;3° na de toepassing van de coëfficiënt wordt het verkregen tariefbedrag afgerond op het hogere of lagere honderdste naargelang het cijfer van de duizendsten al of niet vijf bereikt. Art. 2.1.4.0.2. Overeenkomstig artikel 464, 1°, van het federale WIB 92, zijn de provincies, de agglomeraties en de gemeenten gemachtigd tot het heffen van opcentiemen op de onroerende voorheffing. Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.1.5.0.1. § 1. Er wordt een vermindering verleend van : 1° 25 % van de onroerende voorheffing voor de woning waar de belastingplichtige volgens het bevolkingsregister op 1 januari van het aanslagjaar zijn hoofdverblijfplaats heeft, als het kadastraal inkomen van zijn gezamenlijke, in het Vlaamse Gewest gelegen, onroerende goederen niet meer bedraagt dan 745 euro;2° de onroerende voorheffing berekend volgens de volgende tabel voor de kinderen die in aanmerking komen voor een kinderbijslag, voor de woning die op 1 januari van het aanslagjaar wordt betrokken door een gezin met ten minste twee kinderen die daar volgens het bevolkingsregister hun woonplaats hebben en die in aanmerking komen voor kinderbijslag.Daarbij wordt een gehandicapt kind voor twee gerekend.
aantal kinderen dat in aanmerking komt
totaalbedrag van de vermindering in euro
2
5,40
3
8,55
4
11,97
5
15,69
6
19,68
7
23,97
8
28,56
9
33,42
10
38,60
Eenheden boven het tiende geven recht op een verhoging van de vermindering met 5,40 euro. De totale bedragen, vermeld in de tabel, en het bedrag van de voormelde verhoging van de vermindering met 5,40 euro worden jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. Die aanpassing gebeurt op basis van een coëfficiënt die verkregen wordt door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de inkomsten, te delen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar 1996. Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond door weglating van de centgedeelten na de tweede decimaal; 3° de onroerende voorheffing per gehandicapte persoon, met uitsluiting van de gehandicapte kinderen, vermeld in punt 2°, voor de woning waar de gehandicapte persoon volgens het bevolkingsregister op 1 januari van het aanslagjaar zijn woonplaats heeft.Deze vermindering wordt berekend alsof het een gehandicapt kind betreft. § 2. Er wordt een vermindering verleend van : 1° 20 % van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor woningen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E60;2° 20 % van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor andere gebouwde onroerende goederen dan woningen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E70;3° 40 % van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E40;4° 50 % van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar ten hoogste een E-peil hebben volgens de volgende tabel :
datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning
E-peil
vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013
E50
vanaf 1 januari 2014
E40
5° 100 % van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E30. Het E-peil, vermeld in het eerste lid, is het peil van primair energieverbruik, zoals berekend ter uitvoering van titel XI van het Energiedecreet van 8 mei 2009.
De grens van het E-peil waaraan het gebouwde onroerend goed moet voldoen voor de vermindering, wordt vastgesteld rekening houdend met het ogenblik waarop de volledige aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend.
De termijn van tien jaar, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, neemt een aanvang in het jaar dat volgt op het jaar waarin het E-peil dat recht geeft op een vermindering, voor de eerste keer is bepaald voor het gebouwde onroerend goed in kwestie. Die termijn kan op zijn vroegst een aanvang nemen vanaf het aanslagjaar 2009.
De termijn van vijf jaar, vermeld in het eerste lid, 4° en 5°, neemt een aanvang in het jaar dat volgt op het jaar waarin het E-peil dat recht geeft op een vermindering, voor de eerste keer is bepaald voor het gebouwde onroerend goed in kwestie. Die termijn kan op zijn vroegst een aanvang nemen vanaf het aanslagjaar 2014.
Alleen de gebouwde onroerende goederen waarvoor het vereiste E-peil voor het gebouw als geheel is bepaald, komen in aanmerking voor de verminderingen, vermeld in het eerste lid. De verminderingen worden alleen toegekend als het gaat om de gebouwen, vermeld in artikel 9.1.11, § 1, artikel 9.1.15, eerste lid, en artikel 9.1.18 van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Bij de overdracht van een onroerend goed waarvoor een vermindering als vermeld in het eerste lid, is verleend, wordt de vermindering vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar van de overdracht, verder toegekend aan de verkrijger van het goed, voor de nog resterende aanslagjaren in de periode van tien jaar of vijf jaar.
Art. 2.1.5.0.2. § 1. Op aanvraag van de belastingschuldige wordt : 1° de vermindering van de onroerende voorheffing, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 1°, op 50 % gebracht voor een tijdperk van vijf jaar dat aanvangt met het eerste jaar waarvoor de onroerende voorheffing is verschuldigd, als het een woning betreft die de belastingplichtige heeft laten bouwen of nieuw gebouwd heeft aangekocht; 2° een vermindering van 20 % van de onroerende voorheffing verleend voor de woning die wordt betrokken door een oorlogsverminkte die het voordeel geniet van artikel 13 van de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen, gecoördineerd op 5 oktober 1948;3° een kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing verleend als het belastbaar inkomen overeenkomstig artikel 15 van het federale WIB 92 kan worden verminderd; 4° de vermindering van de onroerende voorheffing, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, verleend voor de kinderen van grensarbeiders die ingevolge de regelgeving in het land waar de grensarbeiders zijn tewerkgesteld, van ieder stelsel van kinderbijslag zijn uitgesloten, als ze volgens de Belgische regelgeving inzake kinderbijslag in aanmerking zouden komen voor kinderbijslag. § 2. Voor onroerende goederen die langer dan twaalf maanden niet in gebruik zijn genomen, rekening houdend met het vorige aanslagjaar, kan de kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, alleen worden verleend voor : 1° een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed, opgenomen in een onteigeningsplan;2° een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed in renovatie of verbouwing met sociaal of cultureel doel, uitgevoerd door een sociale woonorganisatie of in opdracht van een overheid;3° een onroerend goed waarvan door toedoen van een ramp, overmacht, een lopende gerechtelijke of administratieve procedure of onderzoek of een niet-afgehandelde procedure van erfenis de belastingplichtige zijn zakelijke rechten niet kan uitoefenen. De kwijtschelding of proportionele vermindering voor het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, kan worden verleend voor een periode van maximaal vijf jaar.
In het geval, vermeld in het eerste lid, 3°, is de onroerende voorheffing opnieuw verschuldigd vanaf 1 januari van het aanslagjaar dat volgt op het jaar waarin de omstandigheden die het vrije genot van het onroerend goed belemmerden, wegvallen.
Art. 2.1.5.0.3. De verminderingen, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 1° tot en met 3°, artikel 2.1.5.0.1, § 2, eerste lid, 1° tot en met 5°, en artikel 2.1.5.0.2, § 1, 1° en 2°, worden beoordeeld naar de toestand op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar van de onroerende voorheffing wordt genoemd. Die verminderingen kunnen worden samengevoegd, met uitzondering van de vermindering, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 2, eerste lid, 3°, die niet samengevoegd kan worden met de verminderingen, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 2, eerste lid, 1° en 2°.
Art. 2.1.5.0.4. De verminderingen, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2° en 3°, en artikel 2.1.5.0.2, § 1, 2°, zijn van de huur aftrekbaar, niettegenstaande elk beding dat strijdig is daarmee. De verminderingen zijn niet van toepassing op het gedeelte van de woning of van het onroerend goed dat wordt bewoond door personen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin of die niet tot het gezin van de betrokken oorlogsverminkte of van het gehandicapt kind of de gehandicapte persoon behoren.
Art. 2.1.5.0.5. Als de grens van 745 euro, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 1°, wordt overschreden, blijft de vermindering van 25 % ingevolge die bepaling niettemin behouden voor de belastingplichtige die ze genoten heeft voor het aanslagjaar 1979, zolang : 1° de belastingplichtige zijn woning volledig blijft betrekken;2° het overschrijden van de grens van 745 euro uitsluitend het gevolg is van de algemene perequatie van de kadastrale inkomens die van toepassing is met ingang van het aanslagjaar 1980;3° het kadastraal inkomen van zijn gezamenlijke, in het Vlaamse Gewest gelegen, onroerende goederen niet meer bedraagt dan 992 euro. Art. 2.1.5.0.6. Voor de onbebouwde onroerende goederen in het Vlaams Ecologisch Netwerk, vermeld in artikel 17 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, wordt aan de belastingplichtige een belastingkrediet toegekend dat gelijk is aan 2,5 % van het kadastraal inkomen.
Het belastingkrediet, vermeld in het eerste lid, komt volledig ten laste van het Vlaamse Gewest en kan nooit meer bedragen dan de onroerende voorheffing, zoals bepaald in artikel 2.1.4.0.1.
Het belastingkrediet, vermeld in het eerste lid, geldt vanaf de inwerkingtreding van het definitief vastgestelde plan, vermeld in artikel 21, § 9, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, of van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 2.2.8 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009.
Art. 2.1.5.0.7. Aan de belastingplichtige rechtspersoon wordt een belastingkrediet toegekend dat gelijk is aan het bedrag van de onroerende voorheffing, zoals bepaald in artikel 2.1.4.0.1.
Het belastingkrediet, vermeld in het eerste lid, komt volledig ten laste van het Vlaamse Gewest. Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.1.6.0.1. Op aanvraag van de belastingschuldige wordt een vrijstelling van de onroerende voorheffing verleend voor het kadastraal inkomen van : 1° de onroerende goederen of delen ervan, gelegen in het Vlaamse Gewest die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of van andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen;2° de onroerende goederen die een vreemde staat heeft bestemd voor de huisvesting van zijn diplomatieke of consulaire zendingen of van culturele instellingen die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, op voorwaarde van wederkerigheid;3° de onroerende goederen die de aard van nationale domeingoederen hebben, op zichzelf niets opbrengen en voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt;4° de nieuwe onroerende goederen, vermeld in artikel 471, § 3, van het federale WIB 92, waarvoor overeenkomstig artikel 472, § 2, van het federale WIB 92 een kadastraal inkomen wordt vastgesteld vanaf 1 januari 2008;5° de nieuwe onroerende goederen, vermeld in artikel 471, § 3, van het federale WIB 92, die overeenkomstig artikel 472, § 2, van het federale WIB 92 na 1 januari 1998 en voor 1 januari 2008 aanleiding hebben gegeven tot een verhoogd kadastraal inkomen in vergelijking met het kadastraal inkomen per 1 januari 1998;6° de nieuwe onroerende goederen, vermeld in artikel 471, § 3, van het federale WIB 92, waarvoor voor de eerste keer, overeenkomstig artikel 472, § 2, van het federale WIB 92, een kadastraal inkomen is vastgesteld na 1 januari 1998 en voor 1 januari 2008;7° de onroerende goederen die onder de toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990 vallen en die met toepassing van artikel 16 van het voormelde decreet als milieubeschermend bos zijn erkend, of die met toepassing van artikel 22 van het voormelde decreet als bosreservaat zijn erkend of aangewezen, of die erkend zijn voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal als vermeld in artikel 42 van het voormelde decreet;8° de als monument beschermde onroerende goederen of delen van dergelijke onroerende goederen die de Vlaamse Regering in erfpacht heeft gegeven of in volle eigendom heeft afgestaan aan een openmonumentenvereniging als vermeld in artikel 1, 11°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten. De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 3°, is van de drie voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 3°, samen afhankelijk.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 5°, wordt verleend voor het gedeelte dat het kadastraal inkomen, vastgesteld op 1 januari 1998, overschrijdt.
De vrijstellingen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, worden ook verleend als het onroerend goed in kwestie het voorwerp uitmaakt van een financiering door middel van financiële leasing of huurkoop met uitgestelde eigendomsoverdracht voor de duur van de overeenkomst.
Onder die overeenkomsten worden zowel de leasingovereenkomsten, vermeld in artikel 44, § 3, 2°, b), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, als de leasingovereenkomsten, vermeld in de uitvoeringsbesluiten van het Wetboek van Vennootschappen, begrepen.
In afwijking van het eerste lid, 4°, wordt de vrijstelling verleend, hetzij voor nieuwe onroerende goederen waarvoor voor de eerste keer een kadastraal inkomen is vastgesteld, hetzij voor het gedeelte dat het kadastraal inkomen, vastgesteld op 1 januari 1998, overschrijdt voor nieuwe onroerende goederen die na 1 januari 1998 aanleiding hebben gegeven tot een verhoogd kadastraal inkomen in vergelijking met het kadastraal inkomen per 1 januari 1998, voor de belastingplichtige die behoort tot een doelgroep waarvoor de Vlaamse Regering, met toepassing van artikel 7.7.1, § 2, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, een ontwerp van energiebeleidsovereenkomst heeft voorgelegd aan het Vlaams Parlement, en de belastingplichtige die overeenkomst niet heeft ondertekend of niet naleeft.
De nieuwe onroerende goederen die geplaatst worden in industriële, nijverheids- of handelsgebouwen die met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 in overtreding zijn inzake de bouwvergunning, komen niet in aanmerking voor de toepassing van het eerste lid, 4° en 5°.
Art. 2.1.6.0.2. Op aanvraag van de belastingschuldige wordt ook een vrijstelling van de onroerende voorheffing verleend voor het kadastraal inkomen van : 1° de onroerende goederen met een maximale vloeroppervlakte van 15 are waarvan minstens 50 % wordt gebruikt voor het uitoefenen van een kleinhandel of voor het bedrijf van een ambachtsman die rechtstreeks in contact staat met het publiek en die, op grond van een geldige stedenbouwkundige vergunning, verbouwd worden tot een woning die bestemd is voor de huisvesting van een gezin of van een alleenstaande;2° de onroerende goederen die aanleiding geven tot een verhoogd kadastraal inkomen ingevolge de uitvoering van renovatiewerkzaamheden als vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 18°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, alsook sloopwerkzaamheden, gevolgd door vervangingsbouw. De vrijstellingen, vermeld in het eerste lid, kunnen niet worden samengevoegd en zijn overdraagbaar op de rechtsopvolger.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de aanvraag van de vrijstellingen.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt verleend voor een periode van drie jaar vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar van effectieve bewoning dat blijkt uit de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt verleend voor het gedeelte dat meer bedraagt dan het vastgestelde kadastraal inkomen vóór de aanvang van de renovatiewerkzaamheden. De vrijstelling wordt verleend voor een periode van vijf jaar vanaf het aanslagjaar waarin het verhoogde kadastraal inkomen als grondslag van de onroerende voorheffing wordt gebruikt.
De volgende goederen komen in aanmerking voor de toepassing van het eerste lid, 2° : de onroerende goederen die opgenomen zijn in de inventaris van de verwaarloosde gebouwen of woningen of van de ongeschikte of onbewoonbare woningen met toepassing van hoofdstuk VIII, afdeling 2, van het decreet van 22 december 1995. Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.1.7.0.1. De belasting wordt geheven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 3.3.2.0.1, eerste lid, 1°, en tweede lid, 1°.
Hoofdstuk 2. - Verkeersbelasting Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.2.1.0.1. Overeenkomstig artikel 3 van het federale Wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, wordt er een belasting geheven op de stoom- of motorvoertuigen dienende hetzij tot het vervoer van personen, hetzij tot het vervoer van goederen of van om het even welke voorwerpen over de wegen. Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.2.2.0.1. § 1. De belastingplichtige is degene die een of meer van de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.1.0.1, aanwendt voor eigen gebruik of ze exploiteert, hetzij als ze zijn eigendom of persoonlijk bezit zijn, hetzij als hij er bestendig of gewoonlijk over beschikt door huur of andere overeenkomst. § 2. De belasting ontstaat ten aanzien van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die vermeld is of vermeld moet zijn op het inschrijvingsbewijs zolang een voertuig op naam van die persoon is ingeschreven of ingeschreven moet zijn in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid. De bedoelde voertuigen zijn de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik, de trage auto's voor dubbel gebruik, de minibussen, de ziekenauto's, de motorfietsen, de motorfietsen-driewielers, de motorfietsen-vierwielers, de lichte vrachtauto's, de trage lichte vrachtauto's, de bootaanhangwagens, de kampeeraanhangwagens, de kampeerauto's, de aanhangwagens en opleggers met een maximaal toegelaten massa tot 3500 kg.
Deze paragraaf is niet van toepassing op : 1° de voertuigen van alle aard die niet worden bedoeld in het eerste lid;2° de voertuigen van alle aard die niet onderworpen zijn aan de reglementering voor de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens. Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.2.3.0.1. De belasting wordt, naargelang van het geval, vastgesteld op basis van het vermogen van de motor, van zijn cilinderinhoud of van de maximaal toegelaten massa van het voertuig, vastgesteld door de bevoegde overheid, tenzij anders is bepaald in deze codex.
Art. 2.2.3.0.2. § 1. Het belastbaar vermogen van de motor van de voertuigen (pk) wordt berekend volgens de volgende formule : pk = k * d2 * c * n. § 2. De parameters, vermeld in paragraaf 1, worden gedefinieerd als volgt : 1° d = de cilinderboring, in meter;2° c = de zuigerslag, in meter;3° n = het aantal cilinders;4° k = een coëfficiënt in functie van de cilinderboring, vermeld in de volgende tabel :
cilinderboring in millimeter tot en met
coëfficiënt
69
6000
70
5887
71
5777
72
5672
73
5570
74
5471
75
5376
76
5284
77
5194
78
5108
79
5024
80
4943
81
4864
82
4788
83
4714
84
4642
85
4572
86
4504
87
4438
88
4373
89
4310
90 en meer
4250
Voor de voertuigen waarvan de motor met zware olie wordt aangedreven en die uitsluitend worden gebruikt voor het bezoldigd vervoer van personen krachtens een machtiging uitgereikt voor de exploitatie van autocardiensten, ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars, wordt de coëfficiënt k vastgesteld als volgt : 1° cilinderboring tot en met 89 : 3400;2° cilinderboring 90 en meer : 3500. Cilinderboring en zuigerslag worden uitgedrukt in millimeter.
Gedeelten van een millimeter worden voor een millimeter aangerekend of weggelaten, naargelang ze al dan niet de halve millimeter overschrijden. § 3. Het belastbaar vermogen van de motor van de voertuigen (pk) mag echter niet hoger zijn dan het belastbaar vermogen dat wordt berekend volgens de volgende formule : pk = 4 * Cy + Gew / 4. § 4. De parameters, vermeld in paragraaf 3, worden gedefinieerd als volgt : 1° Cy = de cilinderinhoud van de motor, in liter;2° Gew = het gewicht van het rijklare voertuig, in honderden kilogram. Gedeelten van een deciliter worden voor een deciliter aangerekend of weggelaten, naargelang ze al dan niet de halve deciliter overschrijden.
Gedeelten van honderd kilogram worden voor honderd kilogram aangerekend of weggelaten, naargelang ze al dan niet de vijftig kilogram overschrijden.
Art. 2.2.3.0.3. § 1. In afwijking van de bepalingen van artikel 2.2.3.0.2 wordt het belastbaar vermogen van de motor van de voertuigen (pk) die uitgerust zijn met motoren met draaiende zuigers, berekend volgens de volgende formule : pk = 4 * V + Gew / 4. § 2. De parameters, vermeld in paragraaf 1, worden gedefinieerd als volgt : 1° V = het nuttige volume van de verbrandingskamers, in liter;2° Gew = het gewicht van het rijklare voertuig, in honderden kilogram. Het nuttige volume van de verbrandingskamers is gelijk aan de gemiddelde cilinderinhoud van motoren met heen- en weergaande zuigers, waarvan de werkelijke motorkracht volgens de normen die aangenomen zijn door de automobielconstructeurs, overeenstemt met die van motoren met draaiende zuigers.
Gedeelten van honderd kilogram worden voor honderd kilogram aangerekend of weggelaten, naargelang ze al dan niet de vijftig kilogram overschrijden.
Art. 2.2.3.0.4. In afwijking van de bepalingen van artikel 2.2.3.0.2 wordt het belastbaar vermogen van de motor van de voertuigen (pk) die uitgerust zijn met elektromotoren, berekend volgens de volgende formule : pk = 0,0012 * n * e * i.
De parameters, vermeld in het eerste lid, worden gedefinieerd als volgt : 1° n = het aantal elementen;2° e = de gemiddelde elektromotorische kracht aan de klemmen van een element bij gewone regeling, in volt;3° i = de gemiddelde sterkte van de stroom bij dezelfde regeling, in ampère. Art. 2.2.3.0.5. Het belastbaar vermogen van de motor van personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen die niet zijn uitgerust met elektromotoren en die vanaf 1 januari 1972 in de belasting moeten worden aangegeven, wordt uitsluitend berekend volgens de formules, vermeld in artikel 2.2.3.0.2, § 3, en artikel 2.2.3.0.3, § 1, waarin de parameter Gew / 4 wordt vervangen door een coëfficiënt in functie van de cilinderinhoud van de motor of van het nuttige volume van de verbrandingskamers, vermeld in de volgende tabel :
cilinderinhoud of nuttig volume van de verbrandingskamers, in liter
coëfficiënt
tot en met 0,9
1,50
1 tot met 1,2
1,75
1,3 tot en met 1,5
2,00
1,6 en 1,7
2,25
1,8 en 1,9
2,50
2 en 2,1
2,75
2,2 en 2,3
3,00
2,4 tot en met 2,6
3,25
2,7 tot en met 3,3
3,50
3,4 tot en met 3,9
3,75
4 tot en met 4,9
4,00
5 tot met 5,9
4,50
6 en meer
5,00
Art. 2.2.3.0.6. De opname en de controle van de elementen die nodig zijn voor de vaststelling van het belastbaar vermogen en het belastbaar gewicht, gebeuren door middel van aanduidingen op facturen, in catalogussen, beschrijvende handleidingen, weegbons of in andere bewijskrachtige documenten.
Zo nodig gaat de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie over tot het wegen van het voertuig of tot een grondig onderzoek ervan.
Art. 2.2.3.0.7. De plaats, de datum en het uur van de weging of van het volledige onderzoek van het voertuig worden ten minste vijf dagen vooraf meegedeeld aan de betrokkenen, die ertoe gehouden zijn het voertuig in bedrijfsvaardige toestand aan te bieden.
Art. 2.2.3.0.8. Breuken van fiscale paardenkracht worden naar boven of naar beneden afgerond, naargelang ze al dan niet de helft overschrijden.
Breuken van deciliter van de cilinderinhoud worden naar boven of naar beneden afgerond, naargelang ze al dan niet de halve deciliter overschrijden. Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.2.4.0.1. § 1. De belasting wordt, ofwel per periode van twaalf opeenvolgende maanden, ofwel per kalenderjaar, berekend op de wijze die in de hierna volgende paragrafen wordt vermeld. § 2. Voor de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik en de minibussen wordt de belasting berekend, op basis van fiscale paardenkracht (pk), volgens de volgende tabel :
aantal pk
totaalbedrag van de belasting in euro
4 en minder
69,72
5
87,24
6
126,12
7
164,76
8
203,76
9
242,64
10
281,16
11
364,92
12
448,56
13
532,08
14
615,84
15
699,48
16
916,20
17
1133,16
18
1350,00
19
1566,36
20
1783,20
meer dan 20
1783,20 verhoogd met 97,20 per pk boven 20
§ 3. Voor de lichte vrachtauto's bedraagt de belasting 19,32 euro per 500 kg maximaal toegelaten massa. § 4. Voor de motorfietsen bedraagt de belasting 49,44 euro. § 5 Voor de autobussen en de autocars bedraagt de belasting 4,44 euro per fiscale paardenkracht als het belastbaar vermogen 10 fiscale paardenkracht niet te boven gaat, met een minimum van 69,94 euro.
Als het belastbaar vermogen 10 fiscale paardenkracht te boven gaat, wordt de belasting voor de autobussen en de autocars berekend, op basis van fiscale paardenkracht (pk), volgens de volgende tabel :
aantal pk
totaalbedrag van de belasting in euro
11
51,48
12
59,04
13
67,08
14
75,60
15
84,60
16
94,08
17
104,04
18
114,48
19
125,40
20
136,80
21
148,68
22
161,04
23
173,88
24
187,20
25
201,00
26
215,28
27
230,04
28
245,28
29
261,00
30
277,20
31
293,88
32
311,04
33
328,68
34
346,80
35
365,40
36
384,48
37
404,04
38
424,08
39
444,60
40
465,60
41
487,08
42
509,04
43
531,48
44
549,12
meer dan 44
549,12, verhoogd met 12,48 per pk boven 44
§ 6. Voor de motorvoertuigen of de samengestelde voertuigen, bestemd voor het vervoer van goederen, waarvan de maximaal toegelaten massa 3 500 kg overschrijdt, wordt de belasting, afhankelijk van het aantal assen van het voertuig en de aard van de ophanging, berekend volgens de volgende bepalingen en tabellen : 1° voor de alleenrijdende motorvoertuigen is de in aanmerking te nemen maximaal toegelaten massa (MTM) voor de toepassing van tabel 1 tot en met 4 de eigen maximaal toegelaten massa van het motorvoertuig. Tabel 1 - Motorvoertuig met hoogstens twee assen
MTM in kg
één as of twee assen
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijkwaardig erkend is
andere ophangings- systemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
3999
59,97
74,96
4000
4999
74,96
93,70
5000
5999
89,94
112,44
6000
6999
104,93
131,19
7000
7999
119,93
149,93
8000
8999
134,68
168,37
9000
9999
149,68
187,11
10.000
10.999
164,68
205,85
11.000
11.999
179,67
224,59
12.000
12.999
194,65
243,33
13.000
13.999
209,64
262,07
14.000
14.999
224,64
280,81
15.000
15.999
239,64
299,55
16.000
16.999
254,64
318,30
17.000
> 17.000
269,61
337,04
Tabel 2 - Motorvoertuig met drie assen
MTM in kg
drie assen
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijkwaardig erkend is
andere ophangings- systemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
15.999
209,67
299,55
16.000
16.999
222,81
318,30
17.000
17.999
235,92
337,04
18.000
18.999
249,03
355,78
19.000
19.999
262,15
374,52
20.000
20.999
262,15
374,52
21.000
21.999
265,69
379,57
22.000
22.999
277,76
396,83
23.000
23.999
289,84
414,08
24.000
24.999
301,93
431,33
25.000
> 25.000
314,01
448,59
Tabel 3 - Motorvoertuig met vier assen
MTM in kg
vier assen
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijk- waardig erkend is
andere ophangings- systemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
23.999
248,44
414,08
24.000
24.999
258,80
431,33
25.000
25.999
269,14
448,59
26.000
26.999
279,50
465,84
27.000
27.999
289,84
483,09
28.000
28.999
300,20
500,35
29.000
29.999
337,21
517,60
30.000
30.999
337,21
534,86
31.000
> 31.000
337,21
552,11
Tabel 4 - Motorvoertuig met meer dan vier assen
MTM in kg
meer dan vier assen
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijkwaardig erkend is
andere ophangingssystemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
3999
59,97
74,96
4000
4999
74,96
93,70
5000
5999
89,94
112,44
6000
6999
104,93
131,19
7000
7999
119,93
149,93
8000
8999
134,68
168,37
9000
9999
149,68
187,11
10.000
10.999
164,68
205,85
11.000
11.999
179,67
224,59
12.000
12.999
194,65
243,33
13.000
13.999
209,64
262,07
14.000
14.999
224,64
280,81
15.000
15.999
224,67
299,55
16.000
16.999
238,72
318,30
17.000
17.999
252,78
337,04
18.000
18.999
249,03
355,78
19.000
19.999
262,15
374,52
20.000
20.999
262,15
374,52
21.000
21.999
265,69
379,57
22.000
22.999
277,76
396,83
23.000
23.999
269,14
414,08
24.000
24.999
280,37
431,33
25.000
25.999
291,57
448,59
26.000
26.999
279,50
465,84
27.000
27.999
289,84
483,09
28.000
28.999
300,20
500,35
29.000
29.999
337,21
517,60
30.000
30.999
337,21
534,86
31.000
> 31.000
337,21
552,11
2° Voor de samengestelde voertuigen is de in aanmerking te nemen maximaal toegelaten massa (MTM) voor de toepassing van tabel 5 tot en met 10 de som van de eigen maximaal toegelaten massa van de voertuigen die deel uitmaken van het samenstel. Tabel 5 - Motorvoertuig met hoogstens twee assen en aanhangwagen of oplegger met één enkele as
MTM in kg
1 + 1 of 2 + 1 assen
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijkwaardig erkend is
andere ophangingssystemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
3999
59,97
74,96
4000
4999
74,96
93,70
5000
5999
89,94
112,44
6000
6999
104,93
131,19
7000
7999
119,93
149,93
8000
8999
134,68
168,37
9000
9999
149,68
187,11
10.000
10.999
164,68
205,85
11.000
11.999
179,67
224,59
12.000
12.999
210,71
243,33
13.000
13.999
223,10
262,07
14.000
14.999
235,50
280,81
15.000
15.999
247,89
299,55
16.000
16.999
260,29
318,30
17.000
17.999
272,68
337,04
18.000
18.999
285,08
355,78
19.000
19.999
297,47
374,52
20.000
20.999
309,87
393,26
21.000
21.999
322,26
412,00
22.000
22.999
334,66
430,74
23.000
23.999
347,05
449,48
24.000
24.999
359,45
468,22
25.000
25.999
371,84
486,96
26.000
26.999
384,23
505,41
27.000
> 27.000
396,63
524,15
Tabel 6 - Motorvoertuig met twee assen en aanhangwagen of oplegger met twee assen
MTM in kg
2 + 2 assen
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijkwaardig erkend is
andere ophangingssystemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
23.999
260,29
449,48
24.000
24.999
269,58
468,22
25.000
25.999
278,88
486,96
26.000
26.999
288,18
505,41
27.000
27.999
297,47
524,15
28.000
28.999
409,02
542,89
29.000
29.999
421,42
561,63
30.000
30.999
433,81
580,37
31.000
31.999
446,21
580,37
32.000
32.999
485,60
580,37
33.000
33.999
466,04
705,98
34.000
34.999
480,91
705,98
35.000
35.999
485,87
705,98
36.000
36.999
490,83
705,98
37.000
> 37.000
495,79
705,98
Tabel 7 - Motorvoertuig met twee assen en aanhangwagen of oplegger met drie assen
MTM in kg
2 + 3 assen
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijkwaardig erkend is
andere ophangings- systemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
36.999
471,00
648,79
37.000
37.999
483,39
666,34
38.000
38.999
515,62
683,89
39.000
39.999
515,62
701,14
40.000
40.999
515,62
718,69
41.000
41.999
515,62
736,24
42.000
42.999
515,62
753,79
43.000
> 43.000
515,62
771,35
Tabel 8 - Motorvoertuig met drie assen en aanhangwagen of oplegger met hoogstens twee assen
MTM in kg
2 + 3 assen
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijkwaardig erkend is
andere ophangings- systemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
36.999
429,20
648,79
37.000
37.999
434,16
666,34
38.000
38.999
453,99
683,89
39.000
39.999
453,99
701,14
40.000
40.999
571,00
844,70
41.000
41.999
571,00
844,70
42.000
42.999
571,00
844,70
43.000
> 43.000
571,00
844,70
Tabel 9 - Motorvoertuig met drie assen en aanhangwagen of oplegger met drie assen
MTM in kg
3 + 3 assen
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijkwaardig erkend is
andere ophangings- systemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
36.999
286,07
648,79
37.000
37.999
291,03
666,34
38.000
38.999
298,41
683,89
39.000
39.999
305,95
701,14
40.000
40.999
313,61
718,69
41.000
41.999
313,61
736,24
42.000
42.999
313,61
753,79
43.000
> 43.000
313,61
771,35
Tabel 10 - Samengestelde voertuigen met een andere configuratie dan de configuraties, vermeld in tabel 5 tot en met 9
MTM in kg
Andere
van
tot en met
luchtvering of vering van de aangedreven as(sen) die als gelijkwaardig erkend is
andere ophangings- systemen van de aangedreven as(sen)
totaalbedrag van de belasting in euro
3501
3999
59,97
74,96
4000
4999
74,96
93,70
5000
5999
89,94
112,44
6000
6999
104,93
131,19
7000
7999
119,93
149,93
8000
8999
134,68
168,37
9000
9999
149,68
187,11
10.000
10.999
164,68
205,85
11.000
11.999
179,67
224,59
12.000
12.999
210,71
243,33
13.000
13.999
223,10
262,07
14.000
14.999
235,50
280,81
15.000
15.999
247,89
299,55
16.000
16.999
260,29
318,30
17.000
17.999
272,68
337,04
18.000
18.999
285,08
355,78
19.000
19.999
297,47
374,52
20.000
20.999
309,87
393,26
21.000
21.999
322,26
412,00
22.000
22.999
334,66
430,74
23.000
23.999
303,67
449,48
24.000
24.999
314,50
468,22
25.000
25.999
325,36
486,96
26.000
26.999
336,19
505,41
27.000
27.999
347,05
524,15
28.000
28.999
409,02
542,89
29.000
29.999
421,42
561,63
30.000
30.999
433,81
580,37
31.000
31.999
446,21
580,37
32.000
32.999
485,60
580,37
33.000
33.999
466,04
705,98
34.000
34.999
480,91
705,98
35.000
35.999
485,87
705,98
36.000
36.999
419,26
663,07
37.000
37.999
426,08
676,23
38.000
38.999
422,66
683,89
39.000
39.999
425,19
701,14
40.000
40.999
442,29
781,68
41.000
41.999
442,29
790,46
42.000
42.999
442,29
799,23
43.000
> 43.000
442,29
808,01
§ 7. De aanhangwagens en de opleggers zijn onderworpen aan een belasting van respectievelijk 32,64 euro of 67,80 euro, naargelang de maximaal toegelaten massa niet hoger is dan 500 kg, of 501 kg bereikt zonder 3500 kg te overschrijden.
In afwijking van het eerste lid zijn de aanhangwagens en opleggers waarvan de maximaal toegelaten massa 750 kg niet overschrijdt en die uitsluitend getrokken worden door een personenauto, een auto voor dubbel gebruik, een minibus, een ziekenauto, een motorfiets, een lichte vrachtauto, een kampeerwagen, een autobus of een autocar, vrijgesteld van de belasting. Die vrijstelling geldt alleen als de belastingplichtige geen rechtspersoon is. § 8. Voor de kampeerwagens wordt de belasting berekend volgens de volgende tabel :
MTM in kg
totaalbedrag van de belasting in euro
van
tot en met
0
1500
84
1501
3500
120
3501
7999
132
8000
10.999
168
11.000
> 11.000
264
Deze bepaling is alleen van toepassing op natuurlijke personen.
De kampeerwagens vallen buiten de toepassing van artikel 2.2.6.0.1, § 1, eerste lid, 13°, en artikel 2.2.6.0.1, § 2, 2°.
Art. 2.2.4.0.2. § 1. In afwijking van artikel 2.2.4.0.1 bedraagt de belasting 31,61 euro voor : 1° de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik, de minibussen en de motorfietsen die bij het ontstaan van de belastingplicht sedert meer dan vijfentwintig jaar in het verkeer zijn gebracht;2° de kampeeraanhangwagens en de aanhangwagens die speciaal zijn ontworpen voor het vervoer van één boot; 3° de militaire voertuigen uit verzamelingen, die niet onder de toepassing vallen van artikel 2.2.7.0.2, § 1, eerste lid, en die bij het ontstaan van de belastingschuld sedert meer dan dertig jaar in het verkeer zijn gebracht en slechts bij uitzondering op de openbare weg worden gebruikt ter gelegenheid van behoorlijk toegelaten manifestaties om zich naar die manifestaties te begeven of voor proefritten met het oog op die manifestaties, uitgevoerd binnen een straal van 25 kilometer, tussen zonsopgang en zonsondergang.
Artikel 2.2.6.0.3, eerste lid, artikel 2.2.6.0.4, artikel 3.3.2.0.1 en artikel 3.4.7.0.3 zijn niet van toepassing op de belasting, vermeld in het eerste lid. § 2. Als de belastingplichtige belasting voor een voertuig is verschuldigd, mag de belasting voor dat voertuig niet minder dan 31,61 euro bedragen.
Art. 2.2.4.0.3. De belasting, vastgesteld volgens artikel 2.2.4.0.1, § 2 en § 4, de minimumbelasting, vermeld in artikel 2.2.4.0.1, § 5, de belastingen, vermeld in artikel 2.2.4.0.1, § 7, alsook de belasting, vermeld in artikel 2.2.4.0.2, § 1, en de minimumbelasting, vermeld in artikel 2.2.4.0.2, § 2, zijn gekoppeld aan de schommelingen van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. De belastingbedragen worden aangepast op 1 juli van elk jaar op grond van de schommelingen van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk, vastgesteld tussen de maand mei van het vorige jaar en de maand mei van het lopende jaar. De belastingbedragen, vermeld in artikel 2.2.4.0.1 en artikel 2.2.4.0.2, zijn de bedragen die van toepassing waren op 1 juli 2013.
De aangepaste belastingbedragen, vermeld in het eerste lid, kunnen met maximaal 0,11 euro worden verlaagd om een veelvoud van twaalf te vormen.
Art. 2.2.4.0.4. De personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik en de minibussen, met inbegrip van de lichte vrachtauto's, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, derde lid, 2°, laatste zin, waarvan de motor, zelfs gedeeltelijk of tijdelijk, gedreven wordt met vloeibaar petroleumgas of andere vloeibare koolwaterstofgassen, zijn onderworpen aan een aanvullende verkeersbelasting van 89,16 euro, 148,68 euro of 208,20 euro, naargelang het belastbaar vermogen niet hoger is dan 7 pk, 8 pk bereikt zonder 13 pk te overschrijden of meer bedraagt dan 13 pk.
De aanvullende verkeersbelasting, vermeld in het eerste lid, wordt geregeld volgens de bepalingen die van toepassing zijn op de verkeersbelasting, met uitzondering van de bepalingen van artikel 2.2.4.0.2, § 2, artikel 2.2.4.0.3, artikel 2.2.4.0.5, § 2, artikel 2.2.5.0.2 en artikel 2.2.6.0.1, § 1, eerste lid, 3°, 4°, 5°, 7°, 8°, 9° en 11°. Als de belastingplichtige, met toepassing van het eerste en het tweede lid, aanvullende verkeersbelasting verschuldigd is voor een voertuig, mag de belasting voor dat voertuig niet minder bedragen dan 23,16 euro.
Art. 2.2.4.0.5. § 1. Overeenkomstig artikel 42 van het federale Wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zijn de provincies, de agglomeraties en de gemeenten niet gemachtigd tot het heffen van opcentiemen op de verkeersbelasting of enigerlei belasting op de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.1.0.1, behoudens wat betreft de vaartuigen, de bootjes, de bromfietsen en de motorfietsen respectievelijk bedoeld in artikel 2.2.6.0.1, § 1, eerste lid, 6° en 10° . § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor de gemeenten een opdeciem geheven op de verkeersbelasting die het Vlaamse Gewest op autovoertuigen heft.
Als de gemeente deel uitmaakt van een agglomeratie van gemeenten, wordt 20 % van de opbrengst van die opdeciem toegekend aan de agglomeratie van gemeenten. § 3. In afwijking van paragraaf 2 wordt de opdeciem niet toegepast op de belasting op : 1° voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor bezoldigd vervoer van personen krachtens een machtiging uitgereikt voor de exploitatie van autocardiensten, ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars; 2° voertuigen waarvoor de belasting verminderd is met toepassing van artikel 2.2.5.0.2. Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.2.5.0.1. De belasting wordt verminderd met 25 % voor elk voertuig dat uitsluitend wordt gebruikt voor het bezoldigd vervoer van personen krachtens een machtiging uitgereikt voor de exploitatie van autocardiensten, ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars, dat bij het ontstaan van de belastingplicht sedert ten minste vijf jaar in het verkeer is gebracht. De datum waarop het voertuig voor het eerst in het verkeer is gebracht, is die welke op het inschrijvingsbewijs van het voertuig is vermeld.
De vermindering, vermeld in het eerste lid, wordt ook verleend voor aanhangwagens die uitsluitend worden getrokken door voertuigen als vermeld in het eerste lid.
Art. 2.2.5.0.2. De belasting wordt verminderd met 75 % voor elk voertuig dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van goederen of voorwerpen, als het voertuig uitsluitend wordt gebruikt in het kader van de havenactiviteit binnen de havenomheining, zoals bepaald door de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering kan de nodige controlemaatregelen bepalen.
Dit artikel is niet van toepassing op de belasting vastgesteld conform artikel 2.2.4.0.2, § 1.
Art. 2.2.5.0.3. De belasting wordt met 10 % verminderd als ze is verschuldigd krachtens een regelmatige aangifte, ingediend door een belastingplichtige die op 1 januari van het aanslagjaar, en dit tot minstens 30 juni drie of meer motorvoertuigen aangeeft die zijn geïnvesteerd in een handels- of nijverheidsbedrijf en die uitsluitend worden gebruikt voor het bezoldigd vervoer van personen krachtens een machtiging uitgereikt voor de exploitatie van autocardiensten, ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars.
De vermindering van 10 % is niet van toepassing op de belasting, verminderd met toepassing van artikel 2.2.5.0.2. Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.2.6.0.1. § 1. Met uitzondering van de motorvoertuigen en van de samengestelde voertuigen gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg met een maximaal toegelaten massa van minstens twaalf ton, wordt er een vrijstelling van de belasting verleend voor : 1° de voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een openbare dienst van de staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten of de gemeenten;2° de voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor gemeenschappelijk vervoer van personen krachtens : a) een machtiging uitgereikt voor de exploitatie van openbare autobusdiensten of van bijzondere autobusdiensten, ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars;b) een machtiging afgeleverd ter uitvoering van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg;c) een concessie van de openbare machten;3° de ziekenauto's die uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van gewonden en zieken;4° de personenauto's die als persoonlijk vervoermiddel worden gebruikt door grootoorlogsinvaliden of door personen met een handicap;5° de voertuigen die uitsluitend op proef worden gebruikt door de fabrikanten of handelaars of door hun bedienden;6° de vaartuigen en bootjes;7° de eigenlijke tractoren, de voertuigen-werktuigmachines die speciaal zijn ontworpen voor de landbouw, en de aanhangwagens, als die voertuigen uitsluitend worden gebruikt om landbouwarbeid te verrichten, zelfs als ze het personeel, de voorwerpen of de producten vervoeren die daarvoor onmisbaar zijn en om de vruchten van de uitvoering van die arbeid te vervoeren naar om het even welke plaats van de onderneming van de landbouwer voor de rekening van wie de werken zijn uitgevoerd.Voor zover hij er eigenaar van is of er het bestendige of gewoonlijke gebruik van heeft, mag de landbouwer die voertuigen, met vrijstelling van belasting, ook gebruiken voor het vervoer van vee, waren of goederen, die voortkomen van zijn landbouwbedrijf of ervoor zijn bestemd, alsook van brandhout, bestemd voor eigen verbruik. Dat geldt ook als die voertuigen toebehoren aan een van de leden van een groep landbouwers die, zij het tijdelijk, in gemeenschap werken, en als er vee, waren of goederen mee worden vervoerd die voortkomen van het bedrijf van een van hen of die ervoor zijn bestemd; 8° de vrachtauto's, lichte vrachtauto's en de auto's voor dubbel gebruik die door de landbouwer voor eigen rekening worden aangewend binnen de perken en onder de voorwaarden, vermeld in 7°, zijn ook vrijgesteld als de landbouwer sedert een datum vóór 1 juli 1965 eigenaar is van die voertuigen of er het bestendige of gewoonlijke gebruik van heeft;9° de tractoren en aanhangwagens die aan de ondernemingen van vlasroting en vlaszwingeling toebehoren en die uitsluitend voor de noodwendigheden van de onderneming van de eigenaar binnen een straal van ten hoogste tien kilometer worden gebruikt, hetzij om het vlas naar de installaties van die ondernemingen te brengen, hetzij om het vlas tijdens de roting- en zwingelverrichtingen te vervoeren, met inbegrip van het vervoer van het gezwingeld vlas naar de plaats van levering;10° de bromfietsen en de motorfietsen voorzien van een motor met een cilinderinhoud van maximaal 250 kubieke centimeter;11° de autovoertuigen die uitsluitend aangewend worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder;12° de autovoertuigen die gebruikt worden door een Belgische verblijfhouder en ter beschikking zijn gesteld van hem door zijn werkgever die in het buitenland gevestigd is, en die in het buitenland zijn ingeschreven;13° de motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor het goederenvervoer over de weg, die slechts af en toe op de openbare weg in België rijden en die worden gebruikt door natuurlijke personen of rechtspersonen die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit hebben, als het vervoer met die voertuigen niet leidt tot concurrentievervalsing;14° de voertuigen die ingezet worden door vervoerders die gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Regering en die uitsluitend gebruikt worden voor het vervoer van personen met een handicap of met een ernstig beperkte mobiliteit. De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 4°, is beperkt tot één personenauto per begunstigde en is afhankelijk van de voorlegging aan het bevoegde personeelslid van : 1° een getuigschrift, uitgereikt door de overheid die het invaliditeitspensioen heeft toegekend, met de vermelding dat de betrokkene de hoedanigheid van grootoorlogsinvalide heeft en een invaliditeitspensioen van ten minste 60 % geniet;2° een invaliditeitsattest, uitgereikt door de FOD Sociale Zekerheid, met de vermelding dat de betrokkene recht heeft op vrijstelling van de verkeersbelasting, of dat hij is getroffen door volledige blindheid of volledige verlamming van de bovenste ledematen, of dat die ledematen geamputeerd zijn, of dat hij is aangetast door een blijvende invaliditeit die rechtstreeks toe te schrijven is aan de onderste ledematen en ten minste 50 % bedraagt. De volgende voertuigen komen in aanmerking voor de toepassing van de vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 11° : 1° de autovoertuigen die uitsluitend worden gebruikt voor taxidiensten onder de voorwaarden, vermeld in het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, en die ingericht zijn krachtens een vergunning die regelmatig afgeleverd is ter uitvoering van het voormelde decreet;2° de autovoertuigen die, naar constructie en uitrusting, geschikt zijn voor het vervoer van ten hoogste negen personen, de bestuurder inbegrepen, en die, met uitsluiting van elk ander gebruik, met bestuurder worden verhuurd om personen te vervoeren, op voorwaarde dat de duur van elke verhuring niet meer dan één dag bedraagt en dat de verhuring op het voertuig en niet op elk van de plaatsen slaat;3° de autovoertuigen die tegelijk worden gebruikt voor taxidiensten als vermeld in 1°, en voor verhuring met bestuurder als vermeld in 2°. § 2. Wat betreft de motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg met een maximaal toegelaten massa van minstens twaalf ton, wordt er een vrijstelling van de belasting verleend voor : 1° de motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor de landsverdediging, voor de diensten van de burgerbescherming en de rampeninterventie, voor de brandweerdiensten en andere hulpdiensten, voor de diensten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de openbare orde en voor de diensten voor onderhoud en beheer van de wegen en die als zodanig geïdentificeerd zijn;2° de motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen die slechts af en toe op de openbare weg in België rijden en die worden gebruikt door natuurlijke personen of rechtspersonen die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit hebben, als het vervoer met die voertuigen niet leidt tot concurrentievervalsing. § 3. De vrijstellingen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 13°, en paragraaf 2, 2°, kunnen alleen worden verleend als ze worden aangevraagd voor het begin van het belastbare tijdperk.
Het begrip `af en toe', vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 13°, en paragraaf 2, 2°, is voldaan als het voertuig in kwestie maximaal dertig dagen op de openbare weg wordt gebruikt.
De vrijstelling kan worden bewezen door een rittenblad bij te houden dat moet worden aangevraagd bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. Het rittenblad moet zich op elk moment aan boord van het voertuig bevinden.
De geldigheidsduur van een rittenblad is maximaal twaalf opeenvolgende maanden vanaf de aanvangsdatum van het rittenblad. Als het belastbare tijdperk minder dan twaalf maanden bedraagt, wordt de geldigheidsduur van het rittenblad overeenkomstig ingekort.
De belastingplichtige die zijn aangifte of inschrijving stopzet en vervolgens opnieuw aangifte doet voor hetzelfde voertuig binnen een periode van twaalf maanden na de aanvangsdatum van het laatste geldige rittenblad, kan geen nieuw rittenblad aanvragen. De belastingplichtige die een rittenblad aanvraagt dat wordt geweigerd wegens laattijdige aanvraag, kan geen nieuw rittenblad aanvragen voor de periode van twaalf maanden die volgt op het begin van het lopende belastbare tijdperk waarvoor de aanvraag van een rittenblad werd geweigerd.
Art. 2.2.6.0.2. Er wordt een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de aanvullende verkeersbelasting verleend aan : 1° de niet-verblijfhouders als, in de staat waar ze verblijf houden, geen soortgelijke belasting bestaat of als de Belgische verblijfhouders daarvan vrijgesteld zijn, en naargelang van die vrijstelling;2° de internationale organisaties, hun vertegenwoordigers, ambtenaren en leden, voor zover ze vrijgesteld zijn van de verkeersbelasting op de autovoertuigen, ingevolge de voorrechten en immuniteiten die aan hen toegestaan zijn overeenkomstig het internationale recht. Art. 2.2.6.0.3. Als de voorwaarden tot vrijstelling in de loop van een aanslagjaar niet meer vervuld zijn, is de belasting verschuldigd in verhouding tot de niet-verstreken maanden.
Dit artikel is niet van toepassing op de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid.
Art. 2.2.6.0.4. De belasting, betaald voor vrachtauto's, tractors, aanhangwagens en opleggers, wordt terugbetaald als die voertuigen afstanden afleggen in het kader van gecombineerd vervoer als vermeld in artikel 1 van Richtlijn nr. 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen Lid-Staten.
De terugbetaling, vermeld in het eerste lid, wordt op forfaitaire wijze berekend, maar kan nooit meer bedragen dan 80 % van het jaarlijkse bedrag van de belasting.
Art. 2.2.6.0.5. § 1. Er wordt een vrijstelling van de belasting verleend voor de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik, de minibussen, met inbegrip van de aanhangwagens van die voertuigen, en de motorfietsen die tijdelijk in België worden ingevoerd door een natuurlijke persoon die zijn gewone verblijfplaats in een andere staat van de Europese Economische Ruimte heeft, en die op het Belgische grondgebied voor persoonlijk of voor beroepsmatig gebruik van de invoerder worden aangewend.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, wordt ook verleend aan de natuurlijke personen met gewone verblijfplaats in een land dat geen deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte, als in dat land dezelfde vrijstelling wordt toegekend aan de Belgische verblijfhouders. § 2. De vrijstelling, vermeld in paragraaf 1, wordt verleend voor een al dan niet ononderbroken duur van niet meer dan zes maanden per tijdvak van twaalf maanden.
In afwijking van het eerste lid wordt : 1° de duur van de vrijstelling op zeven maanden vastgesteld per tijdvak van twaalf maanden bij beroepsmatig gebruik van het voertuig door een tussenpersoon in handel, industrie of ambacht;2° de duur van de vrijstelling niet in de tijd beperkt als het voertuig door de invoerder wordt gebruikt voor de weg die hij in België regelmatig aflegt om zich uitsluitend van zijn verblijfplaats naar de arbeidsplaats van de onderneming in België en terug te begeven;3° de vrijstelling verleend voor de werkelijke duur van de studies als het voertuig wordt gebruikt door een student die in België verblijft, met als enig doel er te studeren. § 3. De tijdelijk ingevoerde voertuigen moeten zijn verkregen of moeten zijn ingevoerd met toepassing van de algemene belastingregeling voor de binnenlandse markt van een andere staat en mogen niet wegens de uitvoer in aanmerking komen voor ontheffing of teruggave van omzetbelastingen, accijnzen of andere verbruiksbelastingen.
De voertuigen, verkregen of ingevoerd in een andere staat, met vrijstelling van alle belastingen in het kader van de voorrechten, verleend aan de diplomatieke zendingen en consulaire posten en aan hun leden, aan de internationale instellingen en aan hun leden, en aan de krijgsmachten van de staten die toegetreden zijn tot het Noord-Atlantisch Verdrag, andere dan de Belgische krijgsmacht, en aan hun leden, worden geacht te hebben voldaan aan de algemene belastingregeling voor de binnenlandse markt van die staat. § 4. De tijdelijk ingevoerde voertuigen mogen in België niet worden overgedragen, noch verhuurd, noch uitgeleend. Bij tijdelijke invoer voor persoonlijk gebruik, met uitsluiting van het gebruik, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, 2° en 3°, en als ze toebehoren aan een verhuuronderneming met maatschappelijke zetel in het buitenland, kunnen ze aan een niet-verblijfhouder worden wederverhuurd met het oog op de wederuitvoer, als ze zich in België bevinden ingevolge de uitvoering van een huurovereenkomst die hier te lande is verstreken.
De voertuigen mogen ook naar de staat van de plaats van oorspronkelijke huur worden teruggebracht door een personeelslid van de verhuuronderneming, zelfs als dat personeelslid zijn gewone verblijfplaats in België heeft. § 5. Als de tijdelijke invoer plaatsvindt voor beroepsmatig gebruik en voor het gebruik, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, 2° en 3°, moet de voorwaarde, vermeld in paragraaf 3, vervuld zijn in de staat waarin de gebruiker zijn gewone verblijfplaats heeft. Die voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld als de voertuigen voorzien zijn van een gewone nummerplaat van die staat, met uitzondering van alle tijdelijke nummerplaten.
Voor voertuigen die ingeschreven zijn in een staat waar de afgifte van nummerplaten niet verbonden is aan de inachtneming van de algemene belastingregeling voor de buitenlandse markt, moeten de gebruikers, met alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed, bewijzen dat ze de verbruiksbelastingen hebben betaald.
De voertuigen die voor dezelfde doeleinden worden ingevoerd, mogen bovendien niet worden gebruikt voor vervoer van personen tegen betaling of ander materieel voordeel, of voor om het even welk vervoer van goederen, al dan niet tegen betaling. Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.2.7.0.1. De belasting wordt geheven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 3.3.2.0.1, eerste lid, 2° en 3°, en tweede lid, 2° en 3°. Art. 2.2.7.0.2. § 1. Met toepassing van artikel 2.2.7.0.1 is de belasting verschuldigd voor het aantal maanden dat begrepen is tussen de eerste dag van de maand waarin het voertuig in de loop van een kalenderjaar in gebruik is genomen op de openbare weg en 31 december van hetzelfde jaar, voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid.
Het verschuldigde bedrag is gelijk aan een twaalfde van de jaarlijkse belasting, vermenigvuldigd met het aantal maanden, vermeld in het eerste lid. § 2. In afwijking van paragraaf 1 en artikel 3.3.1.0.1, eerste lid, is geen enkele belasting verschuldigd voor de maand december als het gebruik na 15 december begint. § 3. Als het gebruik in de loop van het aanslagjaar ophoudt, is de belasting die betaald moet worden, het bedrag dat verschuldigd is voor de verstreken maanden.
Dat bedrag mag niet lager zijn dan het minimum, vermeld in artikel 2.2.4.0.2, § 2. § 4. Als het voertuig wordt gewijzigd, is de belasting die betaald moet worden, het bedrag dat verschuldigd is voor de verstreken maanden.
Hoofdstuk 3. - Belasting op de inverkeerstelling Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.3.1.0.1. Overeenkomstig artikel 94 van het federale Wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, wordt er een belasting geheven op de wegvoertuigen, de luchtvaartuigen en de boten, als ze op de openbare weg in het verkeer worden gesteld of worden gebruikt in België. Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.3.2.0.1. § 1. De belastingplichtige is degene die vermeld is, naargelang het geval, op het inschrijvingsbewijs of op de vlaggenbrief op het ogenblik van de eerste inverkeerstelling op de openbare weg van het wegvoertuig of op het ogenblik van een eerste gebruik van een luchtvaartuig of van een boot door de vermelde natuurlijke persoon of rechtspersoon.
De wegvoertuigen worden geacht in het verkeer te zijn gesteld als ze ingeschreven zijn of moeten zijn in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid.
De luchtvaartuigen worden geacht in België te zijn gebruikt als ze ingeschreven zijn of moeten zijn door het Directoraat-generaal Luchtvaart.
De boten worden geacht in België te zijn gebruikt als daarvoor een vlaggenbrief is uitgereikt of moet zijn uitgereikt door de Federale Overheidsdienst Mobiliteit. § 2. In afwijking van paragraaf 1 is de belasting niet verschuldigd voor een wegvoertuig of een luchtvaartuig dat wordt ingeschreven, of voor een boot waarvoor een vlaggenbrief wordt uitgereikt naar aanleiding van een overdracht tussen echtgenoten of een overdracht tussen uit de echt gescheiden personen ingevolge de echtscheiding, op voorwaarde dat de overdrager voor hetzelfde wegvoertuig, hetzelfde luchtvaartuig of dezelfde boot de belasting al heeft betaald. Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.3.3.0.1. § 1. Voor de wegvoertuigen wordt de belasting vastgesteld op basis van het vermogen van de motor, uitgedrukt in fiscale paardenkracht of in kilowatt. § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt de belasting op de wegvoertuigen, vermeld in artikel 2.3.4.1.1, vastgesteld op basis van milieukenmerken.
De milieukenmerken van het wegvoertuig worden uitgedrukt in functie van de CO2-uitstoot en de milieuklasse euronorm 0, 1, 2, 3, 4, 5 of 6.
De aanwezigheid van een roetfilter wordt ook in rekening gebracht.
Euronormen zijn de maximumdrempels voor de concentratie van bepaalde vervuilende stoffen in de uitlaatgassen van autovoertuigen, bepaald in opeenvolgende Europese richtlijnen en verordeningen. Afdeling 4. - Tarieven
Onderafdeling 1. - Bedrag van de belasting voor personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen als vermeld in artikel 1.1.0.0.2, vierde lid, 1°, die worden geacht in het verkeer te zijn gesteld in het Vlaamse Gewest Art. 2.3.4.1.1. De belasting op de personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en de minibussen, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, vierde lid, 1°, die worden geacht in het verkeer te zijn gesteld in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de voertuigen die worden geacht in het verkeer te zijn gesteld door vennootschappen, autonome overheidsbedrijven en verenigingen zonder winstgevend doel, met leasingactiviteiten, wordt berekend op de wijze, vermeld in artikel 2.3.4.1.2 tot en met 2.3.4.1.7 en artikel 2.3.6.0.2.
Art. 2.3.4.1.2. De belasting wordt berekend volgens de volgende formule :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De parameters, vermeld in het eerste lid, worden gedefinieerd als volgt : 1° CO2 = de CO2-uitstoot van het wegvoertuig, gemeten tijdens de homologatie ervan volgens de geldende Europese regelgeving;2° f = 0,88 voor wegvoertuigen die aangedreven worden door lpg; f = 0,93 voor wegvoertuigen die aangedreven worden door aardgas; f = 0,744 voor wegvoertuigen die aangedreven worden door zowel aardgas als benzine, als ze als benzinewagen gehomologeerd zijn; f = 1 voor andere wegvoertuigen; 3° x = CO2-correctie in functie van de technologische evolutie;x is gelijk aan 0 g CO2/km en wordt jaarlijks verhoogd met 4,5 g CO2/km vanaf het jaar 2013; 4° c = constante (luchtcomponent) in functie van de euronorm en de brandstofsoort van het wegvoertuig, vermeld in de volgende tabel :
Brandstofsoort
euronorm
bedrag in euro
diesel
euro 0
2215,96
euro 1
650,13
euro 2
471,60
euro 3
371,59
euro 3 + roetfilter
351,23
euro 4
351,23
euro 4 + roetfilter
345,26
euro 5
345,26
euro 6
12,74
benzine, lpg en aardgas
euro 0
881,37
euro 1
394,16
euro 2
117,87
euro 3
73,94
euro 4
17,75
euro 5
15,96
euro 6
15,96
5° LC = leeftijdscorrectie in functie van de ouderdom van het wegvoertuig, vermeld in de volgende tabel :
ouderdom van het wegvoertuig op basis van de datum van de eerste inschrijving ervan, in het binnenland of in het buitenland, vermeld op het inschrijvingsbewijs
waarde LC in %
minder dan 12 volle maanden
100
van 12 volle maanden tot en met 23 volle maanden
90
van 24 volle maanden tot en met 35 volle maanden
80
van 36 volle maanden tot en met 47 volle maanden
70
van 48 volle maanden tot en met 59 volle maanden
60
van 60 volle maanden tot en met 71 volle maanden
50
van 72 volle maanden tot en met 83 volle maanden
40
van 84 volle maanden tot en met 95 volle maanden
30
van 96 volle maanden tot en met 107 volle maanden
20
meer dan 107 volle maanden
10
Art.2.3.4.1.3. De belasting bedraagt nooit minder dan 41,61 euro en nooit meer dan 10.402 euro. In afwijking van artikel 2.3.4.1.2 bedraagt de belasting op wegvoertuigen die een eerste keer in het verkeer zijn gesteld 25 jaar geleden of eerder 41,61 euro.
Art. 2.3.4.1.4. De bedragen, vermeld in artikel 2.3.4.1.2, tweede lid, 4°, en de bedragen, vermeld in artikel 2.3.4.1.3, zijn gekoppeld aan de schommelingen van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. De bedragen worden aangepast op 1 juli van elk jaar op grond van de schommelingen van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk, vastgesteld tussen de maand mei van het vorige jaar en de maand mei van het lopende jaar. De bedragen, vermeld in artikel 2.3.4.1.2 en artikel 2.3.4.1.3, zijn de bedragen die van toepassing waren op 1 juli 2013.
Art. 2.3.4.1.5. Als de euronorm van het wegvoertuig niet bekend is, wordt die parameter bepaald aan de hand van de datum van de eerste inschrijving van het wegvoertuig, vermeld in de volgende tabel :
datum van de eerste inschrijving van het wegvoertuig in het binnenland of in het buitenland
euronorm
tot en met 31 december 1993
euro 0
vanaf 1 januari 1994 tot en met 31 december 1996
euro 1
vanaf 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000
euro 2
vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005
euro 3
vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010
euro 4
vanaf 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2015
euro 5
vanaf 1 september 2015
euro 6
Art. 2.3.4.1.6. Als de CO2-uitstoot van het wegvoertuig niet bekend is, wordt die parameter bepaald aan de hand van de brandstofsoort, de cilinderinhoud en de euronorm, vermeld in de volgende tabel :
brandstofsoort
cilinderinhoud in cc
Euronorm
6
5
4
3
2
1
0
CO2-emissies in g/km
benzine en lpg
minder dan 1400
117
125
140
150
164
173
175
1400 tot en met 2000
150
159
172
185
200
211
213
meer dan 2000
228
238
247
259
279
295
297
diesel
minder dan 1400
98
103
120
116
125
132
133
1400 tot en met 2000
117
125
144
151
163
173
174
meer dan 2000
159
169
201
199
214
226
228
aardgas
minder dan 1400
94
100
112
120
131
139
140
1400 tot en met 2000
120
127
138
148
160
169
171
meer dan 2000
182
190
198
207
223
236
238
Art. 2.3.4.1.7. De aanwezigheid van een roetfilter als vermeld in artikel 2.3.4.1.2, tweede lid, wordt vastgesteld op basis van de PM-gegevens of op basis van de gegevens over de premie voor de aankoop en installatie van emissieverminderende voorzieningen in wegvoertuigen met een dieselmotor. Onder PM wordt verstaan : de uitstoot van deeltjes, gemeten tijdens de homologatie van het wegvoertuig volgens de geldende Europese regelgeving.
Een roetfilter als vermeld in artikel 2.3.4.1.2, tweede lid, is een halfopen of een gesloten roetfilter.
Een gesloten roetfilter wordt geacht aanwezig te zijn bij wegvoertuigen van euronorm 3 en 4 met een uitstoot kleiner dan of gelijk aan 10 mg/km PM. Als in de waarden de combinatie van 0 mg/km PM en 0 g/km CO2 voorkomt, wordt er geacht geen gesloten roetfilter aanwezig te zijn.
Een halfopen roetfilter wordt geacht aanwezig te zijn bij wegvoertuigen als de premieaanvraag voor de aankoop en installatie van de roetfilter door de Vlaamse overheid is goedgekeurd.
Art. 2.3.4.1.8. Met behoud van de toepassing van artikel 2.3.6.0.2 wordt de belasting op de wegvoertuigen die niet voor de eerste keer worden ingeschreven, gedeeltelijk berekend op basis van de bepalingen van artikel 2.3.4.1.2 tot en met 2.3.4.1.7, en op basis van artikel 2.3.4.2.1, volgens de verdeling, vermeld in de volgende tabel :
periode waarin een afzonderlijke verdeling wordt toegepast, zowel op basis van artikel 2.3.4.1.2 tot en met 2.3.4.1.7 als op basis van artikel 2.3.4.2.1
percentage dat onderhevig is aan de belasting van artikel 2.3.4.1.2 tot en met 2.3.4.1.7
percentage dat onderhevig is aan de belasting van artikel 2.3.4.2.1
wegvoertuigen die ingeschreven waren of ingeschreven hadden moeten zijn in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid van 1 maart 2012 tot en met 31 december 2012
33
67
wegvoertuigen die ingeschreven zijn of ingeschreven zouden moeten zijn in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013
67
33
Dit artikel is alleen van toepassing op de wegvoertuigen die niet voor de eerste keer worden ingeschreven door een natuurlijke persoon.
Art. 2.3.4.1.9. De belasting op de wegvoertuigen, vermeld in artikel 2.3.4.1.1, die ingeschreven waren of ingeschreven hadden moeten zijn in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid vanaf 1 maart 2012 tot en met 30 april 2012, betreft het laagste bedrag dat verkregen wordt enerzijds op basis van artikel 2.3.4.1.2 tot en met 2.3.4.1.7 en 2.3.6.0.2, en anderzijds op basis van dezelfde artikelen, met dien verstande dat : 1° de formule, vermeld in artikel 2.3.4.1.2, eerste lid, als volgt wordt gewijzigd :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° de tabel, vermeld in artikel 2.3.4.1.2, tweede lid, 4°, voor diesel wordt vervangen door wat volgt :
brandstofsoort
euronorm
bedrag in euro
diesel
euro 0
8521,27
euro 1
2500,00
euro 2
1813,47
euro 3
731,42
euro 3 + roetfilter
190,89
euro 4
190,89
euro 4 + roetfilter
93,72
euro 5
93,72
euro 6
49,01
Onderafdeling 2. - Bedrag van de belasting voor motorfietsen, luchtvoertuigen, boten en andere voertuigen dan de wegvoertuigen, vermeld in artikel 2.3.4.1.1 Art. 2.3.4.2.1. § 1. De belasting op andere voertuigen dan de voertuigen, vermeld in artikel 2.3.4.1.1, wordt berekend op de wijze die hierna wordt vermeld : 1° voor de personenauto's, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en motorfietsen wordt de belasting berekend op basis van de volgende tabel :
aantal pk
aantal kW
totaalbedrag van de belasting in euro
8 en minder
70 en minder
61,50
9 tot en met 10
71 tot en met 85
123
11
86 tot en met 100
495
12 tot en met 14
101 tot en met 110
867
15
111 tot en met 120
1239
16 tot en met 17
121 tot en met 155
2478
meer dan 17
meer dan 155
4957
Als het vermogen van eenzelfde motor, uitgedrukt in fiscale paardenkracht (pk) en in kilowatt (kW), aanleiding geeft tot de heffing van een verschillend belastingbedrag, is de belasting voor het hoogste bedrag verschuldigd;2° de belasting bedraagt 619 euro voor ultralichte motorluchtvaartuigen en 2478 euro voor alle andere luchtvaartuigen;3° de belasting bedraagt 2478 euro voor boten. § 2. Voor de wegvoertuigen die beantwoorden aan de emissienorm "euro 4", wordt de belasting, berekend conform paragraaf 1, 1°, verminderd met de bedragen, vermeld in de volgende tabel, in voorkomend geval beperkt tot het bedrag van de belasting :
brandstofsoort en euronorm
aanslagjaar 2002, in euro
aanslagjaar 2003, in euro
diesel euro 4
- 620
- 496
benzine euro 4
- 323
- 248
Voor de wegvoertuigen waarvan de motor, ook al is het maar gedeeltelijk of tijdelijk, aangedreven wordt met vloeibaar petroleumgas of andere vloeibare koolwaterstoffen, wordt de belasting, berekend conform paragraaf 1, 1°, verminderd met 298 euro, in voorkomend geval beperkt tot het bedrag van de belasting.
Als de verbrandingsmotor van een wegvoertuig wordt aangedreven door verschillende brandstofsoorten en het voertuig daardoor in aanmerking komt voor een combinatie van de vermindering voor benzine en lpg, wordt de toe te kennen vermindering beperkt tot het hoogste bedrag dat voor dat aanslagjaar voor een bepaalde soort van brandstof van toepassing is.
De wegvoertuigen waaraan het Europese homologatieattest 98/69B of 1999/102B of 1999/96B is toegekend, worden geacht te beantwoorden aan de emissienorm "euro 4". § 3. De belasting, berekend conform paragraaf 1, 1°, en paragraaf 2, wordt verminderd tot het percentage van de belasting voor de wegvoertuigen, vermeld in de volgende tabel, naargelang de voertuigen al ingeschreven zijn geweest in het binnenland of in het buitenland voor ze definitief ingevoerd werden :
Termijn
Percentage
van 1 jaar tot 2 jaar
90
van 2 jaar tot 3 jaar
80
van 3 jaar tot 4 jaar
70
van 4 jaar tot 5 jaar
60
van 5 jaar tot 6 jaar
55
van 6 jaar tot 7 jaar
50
van 7 jaar tot 8 jaar
45
van 8 jaar tot 9 jaar
40
van 9 jaar tot 10 jaar
35
van 10 jaar tot 11 jaar
30
van 11 jaar tot 12 jaar
25
van 12 jaar tot 13 jaar
20
van 13 jaar tot 14 jaar
15
van 14 jaar tot 15 jaar
10
In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting voor de voertuigen die vijftien jaar en meer ingeschreven geweest zijn 61,50 euro.
Na toepassing van het eerste lid mag de belasting voor een voertuig niet minder dan 61,50 euro bedragen.
De belasting, berekend conform paragraaf 1, 2° en 3°, wordt verminderd tot het percentage van de belasting voor de luchtvaartuigen en boten, vermeld in de volgende tabel, naargelang de luchtvaartuigen en boten al normaal ingeschreven geweest zijn of voorzien geweest zijn van een vlaggenbrief in het binnenland of in het buitenland voor ze definitief ingevoerd werden :
Termijn
Percentage
van 1 jaar tot 2 jaar
90
van 2 jaar tot 3 jaar
80
van 3 jaar tot 4 jaar
70
van 4 jaar tot 5 jaar
60
van 5 jaar tot 6 jaar
50
van 6 jaar tot 7 jaar
40
van 7 jaar tot 8 jaar
30
van 8 jaar tot 9 jaar
20
van 9 jaar tot 10 jaar
10
In afwijking van het vierde lid bedraagt de belasting voor de luchtvaartuigen en boten die tien jaar of ouder zijn, en voor zelfbouwvliegtuigen van natuurlijke personen 61,50 euro.
Art. 2.3.4.2.2. Overeenkomstig artikel 107 van het federale Wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zijn de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties en de gemeenten niet gemachtigd om opcentiemen te heffen op de belasting op de inverkeerstelling. Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.3.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.3.6.0.1. § 1. Er wordt een vrijstelling van de belasting verleend voor : 1° de luchtvaartuigen en de boten die uitsluitend gebruikt worden voor een openbare dienst van de staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten of de gemeenten;2° de voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor het vervoer van zieke of gewonde personen en, als het wegvoertuigen betreft, die ingeschreven zijn als ziekenauto's;3° de voertuigen die als persoonlijk vervoermiddel gebruikt worden door : a) de militaire of burgerlijke grootoorlogsinvaliden die een invaliditeitspensioen van ten minste 60 % genieten;b) de personen die volledig blind zijn, volledig verlamd zijn aan de bovenste ledematen of van wie de bovenste ledematen geamputeerd zijn, en de personen die aangetast zijn door een blijvende invaliditeit die rechtstreeks toe te schrijven is aan de onderste ledematen en ten minste 50 % bedraagt. De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 3°, is beperkt tot één personenauto per begunstigde en is afhankelijk van de voorlegging aan het bevoegde personeelslid van : 1° een getuigschrift, uitgereikt door de overheid die het invaliditeitspensioen heeft toegekend, met de vermelding dat de betrokkene de hoedanigheid van grootoorlogsinvalide heeft en een invaliditeitspensioen van ten minste 60 % geniet;2° een invaliditeitsattest, uitgereikt door de FOD Sociale Zekerheid, met de vermelding dat de betrokkene recht heeft op vrijstelling van de verkeersbelasting, of dat hij is getroffen door volledige blindheid of volledige verlamming van de bovenste ledematen, of dat die ledematen geamputeerd zijn, of dat hij is aangetast door een blijvende invaliditeit die rechtstreeks toe te schrijven is aan de onderste ledematen en ten minste 50 % bedraagt. § 2. Er wordt ook een vrijstelling van de belasting verleend voor de wegvoertuigen, luchtvaartuigen en boten die binnen zes maanden na de inschrijving conform artikel 2.3.2.0.1, § 1, tweede en derde lid, of na de uitreiking van een vlaggenbrief conform artikel 2.3.2.0.1, § 1, vierde lid, worden overgebracht naar een andere staat van de Europese Economische Ruimte en daar onder een definitieve regeling worden ingeschreven of van een vlaggenbrief worden voorzien.
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, is afhankelijk van de voorlegging van de volgende documenten : 1° naargelang het geval, het bewijs van de afvoering van het wegvoertuig in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, van de doorhaling van het luchtvaartuig in het Belgisch luchtvaartuigregister of van het terugzenden van de vlaggenbrief aan de autoriteit die hem heeft afgeleverd;2° het bewijs van de inschrijving van het wegvoertuig of het luchtvaartuig, of van de aflevering van een vlaggenbrief of een gelijkwaardig document, volgens een definitieve regeling, in de betrokken staat van de Europese Economische Ruimte. Als een wegvoertuig in een andere staat van de Europese Economische Ruimte door een beroepshandelaar uit de automobielsector geleverd wordt, kan het document, vermeld in het tweede lid, 2°, geldig worden vervangen door een afschrift van de factuur die de overdracht bekrachtigt, en het bewijs van betaling van die factuur.
Art. 2.3.6.0.2. Op voertuigen die uitsluitend aangedreven worden door een elektrische motor of waterstof, en op plug-in hybride voertuigen wordt geen belasting geheven. Een plug-in hybride voertuig is een voertuig dat aangedreven wordt door een elektrische motor en een verbrandingsmotor waarvoor de energie geleverd wordt aan de elektrische motor door batterijen die volledig opgeladen kunnen worden via een aansluiting aan een externe energiebron buiten het voertuig.
Dit artikel is alleen van toepassing op de wegvoertuigen, vermeld in artikel 2.3.4.1.1. Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.3.7.0.1. De belasting wordt geheven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 3.3.2.0.1, eerste lid, 4°.
Hoofdstuk 4. - Eurovignet Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.4.1.0.1. Overeenkomstig artikel 2, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, van de federale wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, wordt er een recht voor gebruik van het wegennet geheven, hierna te noemen "eurovignet", op de voertuigen die bedoeld zijn of uitsluitend gebruikt worden voor het vervoer over de weg van goederen, en waarvan de maximaal toegelaten massa minstens twaalf ton bedraagt.
Art. 2.4.1.0.2. Overeenkomstig artikel 2bis van de federale wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, zijn de staat en de gemeenschappen niet gemachtigd om het eurovignet te heffen voor andere voertuigen dan de voertuigen, vermeld in artikel 2.4.1.0.1, of om een vermindering van die rechten toe te kennen. Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.4.2.0.1. De belastingplichtige is degene die de eigenaar is van het voertuig. Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.4.3.0.1. Het eurovignet wordt vastgesteld op basis van de geldigheidsduur ervan, het aantal assen van het voertuig en de emissienorm van het voertuig, tenzij het anders is bepaald in deze codex. Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.4.4.0.1. Het eurovignet, met inbegrip van de administratiekosten, wordt berekend volgens de volgende tabel :
geldigheids-duur eurovignet
type voertuig
emissienorm niet-EURO, in euro
emissienorm EURO I, in euro
emissienorm EURO II en schoner, in euro
1 jaar
voertuigen met maximaal drie assen
960
850
750
voertuigen met minimaal vier assen
1550
1400
1250
1 maand
voertuigen met maximaal drie assen
96
85
75
voertuigen met minimaal vier assen
155
140
125
1 week
voertuigen met maximaal drie assen
26
23
20
voertuigen met minimaal vier assen
41
37
33
Het eurovignet, met inbegrip van de administratiekosten, voor één dag is voor alle voertuigklassen gelijk en bedraagt 8 euro.
Art. 2.4.4.0.2. Overeenkomstig artikel 2bis van de federale wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, zijn de staat en de gemeenschappen niet gemachtigd om opcentiemen te heffen op het eurovignet. Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.4.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.4.6.0.1. § 1. Er wordt een vrijstelling van het eurovignet verleend voor : 1° de voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor de landsverdediging, voor de diensten van de burgerbescherming en de rampeninterventie, voor de brandweerdiensten en andere hulpdiensten, voor de diensten die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde en voor de diensten voor het onderhoud en beheer van de wegen die als zodanig geïdentificeerd zijn;2° de voertuigen die in België ingeschreven zijn en slechts af en toe op de openbare weg in België rijden en die worden gebruikt door natuurlijke personen of rechtspersonen die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit hebben, als het vervoer dat met die voertuigen plaatsvindt, beperkt is tot het Belgische grondgebied. § 2. De vrijstelling, vermeld in paragraaf 1, 2°, kan alleen worden toegekend als ze wordt aangevraagd voor het begin van het belastbare tijdperk.
Het begrip `af en toe', vermeld in paragraaf 1, 2°, is voldaan als het voertuig in kwestie maximaal dertig dagen op de openbare weg wordt gebruikt.
De vrijstelling, vermeld in paragraaf 1, 2°, kan worden bewezen door een rittenblad bij te houden dat moet worden aangevraagd bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. Het rittenblad moet altijd in het voertuig liggen.
De geldigheidsduur van een rittenblad is beperkt tot maximaal twaalf opeenvolgende maanden vanaf de aanvangsdatum ervan. Als het belastbare tijdperk minder dan twaalf maanden bedraagt, wordt de geldigheidsduur van het rittenblad overeenkomstig ingekort.
De belastingplichtige die zijn aangifte of inschrijving stopzet en vervolgens opnieuw aangifte doet voor hetzelfde voertuig binnen een periode van twaalf maanden na de aanvangsdatum van het laatst geldige rittenblad, kan geen nieuw rittenblad aanvragen. De belastingplichtige die een rittenblad aanvraagt dat wordt geweigerd wegens laattijdige aanvraag, kan geen nieuw rittenblad aanvragen voor de periode van twaalf maanden die volgt op het begin van het lopende belastbare tijdperk waarvoor de aanvraag van een rittenblad werd geweigerd. Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.4.7.0.1. Het eurovignet is verschuldigd vanaf het ogenblik dat de voertuigen, vermeld in artikel 2.4.1.0.1, op het wegennet rijden dat is aangeduid door de bevoegde overheid.
Voor de voertuigen die in België ingeschreven zijn of ingeschreven moeten zijn, is het eurovignet verschuldigd vanaf het ogenblik waarop ze op de openbare weg rijden.
Art. 2.4.7.0.2. Voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.4.7.0.1, tweede lid, is het eurovignet verschuldigd voor het volledige jaarbedrag per opeenvolgende tijdvakken van twaalf achtereenvolgende maanden, waarvan het eerste tijdvak ingaat op de dag dat het voertuig voor het eerst op de openbare weg rijdt.
Hoofdstuk 5. - Verkrottingsheffing woningen en gebouwen Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.5.1.0.1. Er wordt een verkrottingsheffing geheven op verwaarloosde gebouwen en verwaarloosde, ongeschikte of onbewoonbare woningen die opgenomen zijn in de inventaris. Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.5.2.0.1. De belastingplichtige van de heffing is degene die de houder is van een van de volgende zakelijke rechten met betrekking tot een gebouw of een woning op het ogenblik dat elke opeenvolgende periode van twaalf maanden na de opname in de inventaris verstreken is : 1° de volle eigendom;2° het recht van opstal of van erfpacht;3° het vruchtgebruik. Als een van de zakelijke rechten, vermeld in het eerste lid, in onverdeeldheid toebehoort aan meer dan één persoon, geldt de onverdeeldheid als belastingplichtige.
Bij ontstentenis van de kennisgeving, vermeld in artikel 27, § 3, van het decreet van 22 december 1995, aan de inventarisbeheerder en aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, wordt de overdrager van het zakelijk recht, in afwijking van het eerste lid, als belastingplichtige beschouwd voor de eerstvolgende heffing die na de overdracht van het zakelijk recht ontstaat. Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.5.3.0.1. De heffing wordt vastgesteld op basis van het kadastraal inkomen van het gebouw of de woning. Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.5.4.0.1. De heffing wordt berekend volgens de volgende formule : KI * (P + 1).
De parameters, vermeld in het eerste lid, worden gedefinieerd als volgt : 1° KI = het kadastraal inkomen, vermeld in artikel 2.5.3.0.1, dat niet minder bedraagt dan 990 euro. Als zich verschillende gebouwen of woningen op een kadastraal perceel bevinden, staat KI voor het kadastraal inkomen van de grond en de opstanden van het hele perceel, vermenigvuldigd met een breuk waarin de teller gelijk is aan de oppervlakte van het geïnventariseerde gebouw of de geïnventariseerde woning, en de noemer gelijk is aan de totale oppervlakte van de gebouwen of de woningen die zich op het kadastraal perceel bevinden, en bedraagt het KI niet minder dan 990 euro; 2° P = het aantal periodes van twaalf maanden dat het gebouw of de woning zonder onderbreking is opgenomen op de desbetreffende lijst in de inventaris, en dat niet meer bedraagt dan vier. Als een gebouw of een woning op verschillende lijsten van de inventaris voorkomt, kan voor ieder heffingsjaar alleen de hoogste heffing gevestigd worden. Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.5.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.5.6.0.1. De houder van een zakelijk recht wordt vrijgesteld van de heffing als hij het gebouw of de woning volledig en uitsluitend gebruikt als zijn hoofdverblijfplaats en als hij niet over een andere woning beschikt.
Art. 2.5.6.0.2. § 1. De houder van een zakelijk recht wordt vrijgesteld van de heffing op : 1° de gebouwen of de woningen die binnen de grenzen liggen van een door de bevoegde overheid goedgekeurd onteigeningsplan of waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning meer wordt afgeleverd omdat een onteigeningsplan wordt voorbereid;2° de gebouwen of de woningen die in het kader van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten beschermd zijn als monument of stads- en dorpsgezicht of die bij ministerieel besluit opgenomen zijn in een ontwerp van lijst tot bescherming in het kader van het voormelde decreet;3° de gebouwen of de woningen die getroffen zijn door een ramp die zich heeft voorgedaan onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige, gedurende een periode van twee jaar die volgt op de datum van de ramp;4° de gebouwen of de woningen waarvoor het sociaal beheersrecht conform artikel 90, § 2 en § 3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, ingesteld is;5° de woningen waarvoor een renovatiecontract als vermeld in artikel 18, § 2, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gesloten is. Onder een ramp als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt verstaan elke gebeurtenis die uiterlijk waarneembare schade veroorzaakt aan het gebouw of de woning, waardoor het gebruik of de bewoning van het gebouw of de woning geheel of ten dele onmogelijk wordt. § 2. Er wordt een vrijstelling van de heffing wegens overmacht verleend aan de houder van het zakelijk recht die aantoont dat de woning of het gebouw opgenomen blijft in de inventaris om redenen die onafhankelijk zijn van zijn wil. Die vrijstelling wordt verleend voor een termijn van één jaar, maar wordt jaarlijks verlengd als de overmacht aanhoudt.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen om de gevallen van overmacht te beoordelen en om de aanvang van de termijn van de vrijstelling te bepalen. Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.5.7.0.1. De heffing is verschuldigd als het gebouw of de woning gedurende twaalf opeenvolgende maanden is opgenomen in de inventaris.
Zolang het gebouw of de woning niet is geschrapt uit de inventaris, blijft de heffing verschuldigd bij het verstrijken van elke opeenvolgende periode van twaalf maanden, conform artikel 2.5.4.0.1 en artikel 3.3.2.0.1, eerste lid, 6°, en tweede lid, 5°.
Art. 2.5.7.0.2. Aan de verkrijger van een zakelijk recht als vermeld in artikel 2.5.2.0.1, wordt een opschorting van de heffing verleend gedurende een periode van twee jaar die volgt op de volledige overdracht van het gebouw of de woning, op voorwaarde dat in de loop van de voormelde periode geen nieuwe overdracht plaatsvindt, en zich een van de twee volgende gevallen voordoet : 1° het gebouw of de woning wordt in de loop van de voormelde periode geschrapt uit de inventaris; 2° bij het verstrijken van de voormelde periode loopt een periode van vrijstelling op grond van artikel 2.5.6.0.1 of 2.5.6.0.2, of loopt een periode van opschorting op grond van artikel 2.5.7.0.3, en die opschorting wordt achteraf niet ongedaan gemaakt.
De opschorting, vermeld in het eerste lid, geldt niet voor de volgende overdrachten : 1° de overdracht aan vennootschappen die door de overdrager rechtstreeks of onrechtstreeks in rechten of in feiten gecontroleerd worden;2° de overdracht die het gevolg is van een fusie, splitsing of een andere overgang onder algemene titel;3° de overdracht aan bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad, tenzij in geval van overdracht bij erfopvolging of testament. Art. 2.5.7.0.3. Er wordt een opschorting van de heffing verleend zodra de belastingplichtige een stedenbouwkundige vergunning, een schriftelijke bevestiging van de volledig bevonden aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, opgemaakt door de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, of een gedetailleerd renovatieschema voorlegt waaruit blijkt dat hij de nodige renovatiewerken gaat uitvoeren. Als de belastingplichtige tijdens de termijn van vier maanden na de kennisgeving van de administratieve akte, vermeld in artikel 32 van het decreet van 22 december 1995, een stedenbouwkundige vergunning, een schriftelijke bevestiging van de volledig bevonden aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, opgemaakt door de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, of een gedetailleerd renovatieschema voorlegt en dat document dateert van voor de administratieve akte, op basis waarvan de inventarisatie van het gebouw of de woning gebeurt, dan gaat de opschorting in op de datum van de inventarisatie in plaats van op de datum waarop de stedenbouwkundige vergunning, de schriftelijke bevestiging van de volledig bevonden aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, opgemaakt door de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, of het gedetailleerde renovatieschema voorgelegd wordt.
Het gedetailleerde renovatieschema moet de volgende stukken bevatten : 1° een tekening of schets van het gebouw of de woning met aanduiding van de geplande werken;2° een volledige opsomming en korte beschrijving van alle geplande werken;3° een raming van de kosten van de geplande werken door middel van een van de volgende stukken : a) een offerte voor de levering en plaatsing van materialen door een aannemer;b) een offerte voor de levering van materialen als de werken in eigen beheer worden uitgevoerd;c) een combinatie van beide offertes;4° een fotoreportage van de gebouwdelen die gerenoveerd worden. Voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk VIII, afdeling 2, van het decreet van 22 december 1995 wordt sloop die gevolgd wordt door vervangingsbouw, gelijkgesteld met renovatiewerkzaamheden.
De opschorting geldt voor de heffingen die verschuldigd zijn op de inventarisatiedata die in de periode van opschorting vallen.
De periode van opschorting eindigt op het moment dat de renovatiewerkzaamheden beëindigd zijn. Ze kan niet langer duren dan vier jaar, tenzij de renovatiewerkzaamheden betrekking hebben op drie of meer gebouwen of woningen, of dermate omvangrijk zijn dat ze niet kunnen worden voltooid in vier jaar, in welke gevallen de maximale periode vijf jaar bedraagt.
De opschorting wordt ongedaan gemaakt als de renovatiewerken die opgenomen zijn in de stedenbouwkundige vergunning of in het gedetailleerde renovatieschema, op het einde van de periode van opschorting niet beëindigd zijn, tenzij op dat ogenblik een periode van vrijstelling loopt met toepassing van artikel 2.5.6.0.1 of 2.5.6.0.2. De opschorting wordt ook ongedaan gemaakt als de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning geweigerd wordt. De opgeschorte heffingen zijn in die gevallen alsnog verschuldigd.
Als de renovatiewerkzaamheden worden uitgevoerd door een sociale woonorganisatie, de gemeente of het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, dan kan de termijn van vier of vijf jaar door de Vlaamse Regering worden verlengd op grond van een verslag over de voorbereiding of de vordering van de werkzaamheden.
Hoofdstuk 6. - Leegstandsheffing bedrijfsruimten Afdeling 1. - Belastbaar voorwerp
Art. 2.6.1.0.1. Er wordt een leegstandsheffing geheven op de bedrijfsruimten die opgenomen zijn in de inventaris. Afdeling 2. - Belastingplichtigen
Art. 2.6.2.0.1. De belastingplichtige is degene die op 1 januari van het aanslagjaar eigenaar is van de bedrijfsgebouwen die onderworpen zijn aan de heffing. Afdeling 3. - Belastbare grondslag
Art. 2.6.3.0.1. De heffing wordt vastgesteld op basis van het kadastraal inkomen van de gronden dat op 1 januari van het aanslagjaar bekend is, inclusief opstanden, van het perceel dat de leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimte uitmaakt, alsook voor de niet-landbouwbedrijven op basis van het kadastraal inkomen van alle aangrenzende percelen die één geheel ermee vormen en die behoren tot dezelfde eigenaar. Afdeling 4. - Tarieven
Art. 2.6.4.0.1. De heffing wordt berekend volgens de volgende tabel, waarbij het kadastraal inkomen wordt verdeeld in schijven, die elk worden onderworpen aan een specifiek heffingspercentage :
schijf van het kadastraal inkomen in euro
percentage van toepassing op het overeenstemmende gedeelte
totaalbedrag van de heffing op het voorgaande gedeelte in euro
tot en met 12.350
150
/
van 12.351 tot en met 37.150
125
18.525
van 37.151 tot en met 74.350
100
49.525
vanaf 74.351
75
123.875
De heffing bedraagt nooit minder dan 3.700 euro.
Voor de niet-landbouwbedrijven komt het bedrag van de heffing minstens overeen met een tarief van 2,47 euro/m2 oppervlakte van het grondvlak van het terrein, vastgelegd door de diensten van het kadaster. Zo niet geldt de laatste heffing als minimumtarief. Afdeling 5. - Verminderingen
Art. 2.6.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. - Vrijstellingen
Art. 2.6.6.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 7. - Wijze van heffing
Art. 2.6.7.0.1. De heffing is verschuldigd vanaf het kalenderjaar dat volgt op de derde opeenvolgende registratie in de inventaris voor geheel of gedeeltelijk leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten.
Onderafdeling 1. - Opschorting door een vernieuwing, al of niet gekoppeld aan de beëindiging van de leegstand Art. 2.6.7.1.1. Er wordt een opschorting van de heffing verleend voor de bedrijfsruimten waarvoor uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het aanslagjaar, een vernieuwingsvoorstel wordt ingediend, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden voor indiening en aanvaarding van dat voorstel, bepaald met toepassing van het vierde lid.
De opschorting blijft beperkt tot een termijn van twee jaar vanaf de betekening van het vernieuwingsvoorstel aan het departement. Tijdens die periode moet ook de eventuele leegstand zijn beëindigd.
Het departement kan eenmalig een verlenging van de opschortingstermijn toestaan met hoogstens twee jaar als : 1° de aanvraag tot subsidiëring met toepassing van artikel 42, § 1, van het decreet van 19 april 1995 wegens budgettaire redenen niet kan worden ingewilligd;2° de aanvaarde vernieuwing dermate buitengewone werkzaamheden omvat dat ze niet kan worden voltooid binnen de opschortingstermijn, vermeld in het tweede lid;3° de aanvaarde vernieuwing vanwege economische, ruimtelijke, juridische of (milieu)technische redenen dermate complex is dat ze niet kan worden voltooid binnen de opschortingstermijn, vermeld in het tweede lid. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de indiening en aanvaarding van het vernieuwingsvoorstel.
Art. 2.6.7.1.2. In de inventaris worden de datum van de indiening van het aanvaarde vernieuwingsvoorstel en de opschortingstermijn vermeld.
Onderafdeling 2. - Opschorting ingevolge een definitief gesloten brownfieldconvenant Art. 2.6.7.2.1. Er kan een opschorting van de heffing worden verleend op verzoek van de eigenaar(s) voor de bedrijfsruimten die het voorwerp uitmaken van een brownfieldconvenant, definitief gesloten conform hoofdstuk III van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten, voor zover de eigenaar actor is bij het brownfieldconvenant.
De opschorting kan worden toegekend voor een termijn die loopt vanaf de datum van de aanvraag van de opschorting tot aan de beëindiging van het brownfieldconvenant, met toepassing van artikel 10, § 3, van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten. Op het einde van die periode moet de verwaarlozing en/of de leegstand zijn beëindigd.
De opschorting wordt verleend voor de bedrijfsruimten waarvoor uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het aanslagjaar, een aanvraag tot opschorting met toepassing van het eerste en het tweede lid wordt ingediend die leidt tot een aanvaarding van het verzoek tot opschorting.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de indiening en aanvaarding van het verzoek tot opschorting.
Onderafdeling 3. - Opschorting ingevolge een conform verklaard bodemsaneringsproject Art. 2.6.7.3.1. Er kan een opschorting van de heffing worden verleend op verzoek van de eigenaar(s) voor de bedrijfsruimten die het voorwerp uitmaken van een door de OVAM conform verklaard bodemsaneringsproject, met toepassing van titel III, hoofdstuk V, van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming.
De opschorting kan worden toegekend voor een termijn die loopt vanaf de datum van de aanvraag van de opschorting tot aan de datum van de eindverklaring van de OVAM, vermeld in artikel 68 van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming, met een maximumtermijn van vijf jaar vanaf de conformverklaring van het bodemsaneringsproject. Op het einde van die periode moet de verwaarlozing en/of de leegstand zijn beëindigd.
De opschorting wordt verleend voor de bedrijfsruimten waarvoor uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het aanslagjaar, een aanvraag tot opschorting met toepassing van het eerste en het tweede lid wordt ingediend die leidt tot een aanvaarding van het verzoek tot opschorting.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de indiening en aanvaarding van het verzoek tot opschorting.
Onderafdeling 4. - Opschorting voor nieuwe eigenaars Art. 2.6.7.4.1. Nieuwe eigenaars van een geregistreerde bedrijfsruimte krijgen een opschorting van de heffing gedurende twee jaar vanaf de datum van het verlijden van de authentieke akte van overdracht. Als er verschillende eigenaars voor dezelfde bedrijfsruimte zijn, en minstens één ervan een nieuwe eigenaar is, gelet op de overdracht aan hem door erfopvolging of testament, krijgen ze een opschorting van de heffing gedurende twee jaar vanaf de datum van eigendomsoverdracht door erfopvolging of testament.
De volgende rechtspersonen of natuurlijke personen worden niet beschouwd als nieuwe eigenaar : 1° de vennootschappen waarin de vroegere eigenaars van de bedrijfsruimte rechtstreeks of onrechtstreeks participeren voor meer dan 10 % van het aandeelhouderschap;2° bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad, tenzij in geval van overdracht door erfopvolging of testament. Art. 2.6.7.4.2. In de inventaris worden de datum van het verlijden van de authentieke akte en de opschortingstermijn vermeld.
Onderafdeling 5. - Opschorting voor leegstaande maar niet-verwaarloosde bedrijfsruimten Art. 2.6.7.5.1. Er kan een opschorting van de heffing worden verleend op verzoek van de eigenaars voor de bedrijfsruimten die ten gevolge van bedrijfseconomische omstandigheden geheel of gedeeltelijk leegstaan, maar die in een goede staat worden gehouden zodat ze onmiddellijk opnieuw in gebruik genomen kunnen worden.
De opschorting blijft beperkt tot een termijn van een jaar. Tijdens die periode moet de leegstand zijn beëindigd.
De opschorting wordt verleend voor de bedrijfsruimten waarvoor uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het aanslagjaar, een aanvraag tot opschorting met toepassing van het eerste en het tweede lid wordt ingediend die leidt tot een aanvaarding van het verzoek tot opschorting.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de indiening en aanvaarding van het verzoek tot opschorting.
Art. 2.6.7.5.2. In de inventaris worden de datum van de indiening van de aanvaarde opschortingsaanvraag en de opschortingstermijn vermeld.
Onderafdeling 6. - Opschorting ingevolge staving van de beëindiging van de vernieuwing en/of de leegstand Art. 2.6.7.6.1. Als de eigenaar tijdens de toegestane opschortingstermijn een aanvraag tot schrapping uit de inventaris heeft ingediend conform artikel 12 van het decreet van 19 april 1995, krijgt hij een opschorting van de heffing gedurende de termijn dat zijn aanvraag, conform artikel 13 van het decreet van 19 april 1995, onderzocht wordt. Als de aanvraag tot schrapping geweigerd wordt, heeft die beslissing rechtsgevolgen vanaf de datum van de kennisgeving, vermeld in artikel 12 van het voormelde decreet.
Onderafdeling 7. - Sancties Art. 2.6.7.7.1. Als de opschortingen, verleend met toepassing van artikel 2.6.7.1.1, 2.6.7.2.1, 2.6.7.3.1, 2.6.7.4.1 en 2.6.7.5.1, bij het verstrijken van de toegestane opschortingstermijnen niet resulteren in een beëindiging van de verwaarlozing en/of de leegstand, is de opgeschorte heffing alsnog verschuldigd voor die termijnen, vermeerderd met de interesten.
Als de eigenaar, aan wie een opschorting is verleend met toepassing van artikel 2.6.7.1.1, 2.6.7.2.1, 2.6.7.3.1, 2.6.7.4.1 of 2.6.7.5.1, overgaat tot overdracht van de aan de heffing onderworpen bedrijfsruimte, is de opgeschorte heffing, vermeerderd met de interesten, alsnog verschuldigd voor de termijn waarvoor de opschorting is verkregen, tot de datum van de authentieke akte van overdracht.
Als de eigenaar, aan wie een opschorting is verleend met toepassing van artikel 2.6.7.6.1, overgaat tot overdracht van de aan de heffing onderworpen bedrijfsruimte, is de opgeschorte heffing, vermeerderd met de interesten, alsnog verschuldigd vanaf de datum van de kennisgeving, vermeld in artikel 12 van het decreet van 19 april 1995.
TITEL 3. - Inning en invordering Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen, opcentiemen, opdeciem en administratieve onkostenvergoedingen Art. 3.1.0.0.1. De bepalingen van titel 3 zijn, behalve bij afwijkende bijzondere bepalingen, van toepassing op alle belastingen, vermeld in titel 2.
De Vlaamse Regering kan : 1° de wijze regelen waarop men moet handelen voor de aangiften, de opmaak en de kennisgeving van de kohieren, de betalingen, de bewijzen van betaling en de inning en invordering van de verschuldigde bedragen;2° het tarief van de vervolgingskosten regelen. Als een vordering voor het gerecht, zelfs gedeeltelijk, maatregelen tot voorwerp heeft die ertoe strekken de invordering te verwezenlijken of te waarborgen van de belastingen en toebehoren, hebben de cassatietermijn alsook de voorziening in cassatie schorsende kracht.
Art. 3.1.0.0.2. § 1. Aan de belastingschuldigen wordt door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie een fiscaal identificatienummer toegekend, namelijk een van de volgende nummers : 1° het identificatienummer uit het Rijksregister van de natuurlijke personen;2° het ondernemingsnummer dat bekend is bij de Kruispuntbank van Ondernemingen;3° een automatisch gegenereerd nummer voor alle overige belastingschuldigen voor wie geen bekend nummer als vermeld in 1° of 2°, bestaat. § 2. Het fiscale identificatienummer mag worden gebruikt in de bestanden en repertoria van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. Het gebruik ervan is alleen geoorloofd met het doel om te identificeren. § 3. Naast de toepassing, vermeld in paragraaf 2, mag het fiscale identificatienummer van de natuurlijke personen alleen gebruikt worden als identificatiemiddel in de volgende externe betrekkingen die nodig zijn voor de uitvoering van deze codex en van andere regelgeving ter uitvoering ervan waarmee de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie is belast : 1° betrekkingen met de houder van het nummer of met zijn wettelijke vertegenwoordigers;2° betrekkingen met de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden als de houder van het nummer overleden is;3° betrekkingen met de lasthebbers aan wie de houder van het nummer een algemene lastgeving inzake belastingen heeft verleend, op voorwaarde dat de houder van het nummer zijn schriftelijke toestemming geeft aan de lasthebber;4° betrekkingen met de openbare overheden of de instellingen, gemachtigd krachtens artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;5° betrekkingen met de natuurlijke personen of rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die ertoe gehouden zijn informatie te verstrekken over de houder van het identificatienummer, in het kader van de verplichtingen die hun zijn opgelegd door deze codex of ingevolge de uitvoering ervan;6° betrekkingen met de bestuursdiensten van de staat, de besturen van de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten, alsook met de vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen naar publiek recht die met het oog op het verstrekken van bepaalde voordelen inkomstengetuigschriften aanvragen over de fiscale toestand van de houder van het nummer. De personen, instellingen en verenigingen, vermeld in het eerste lid, mogen alleen over het nummer beschikken voor de uitvoering van de vermelde verplichtingen.
De schriftelijke toestemming, vermeld in het eerste lid, 3°, kan op ieder ogenblik worden ingetrokken. De intrekking ervan heeft alleen uitwerking voor de toekomst. § 4. Als de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie aan een derde de uitvoering toevertrouwt van werken die nodig zijn om taken te vervullen waarmee ze is belast, is die entiteit gemachtigd, uitsluitend voor de uitvoering van die werken : 1° aan die derde de informatiegegevens, vermeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, mee te delen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die werken;2° het fiscale identificatienummer alleen als identificatiemiddel te gebruiken. De derden, vermeld in het eerste lid, mogen alleen over de beoogde informatiegegevens en over het fiscale identificatienummer beschikken gedurende de tijd die nodig is voor de uitvoering van die werken, en ze mogen het fiscale identificatienummer uitsluitend voor dat doel gebruiken. § 5. De volgende personen, instanties en verenigingen onderworpen aan de verplichting om het fiscale identificatienummer van de natuurlijke personen te vermelden : 1° de openbare overheden en instellingen, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, 4°, in hun betrekkingen met de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie telkens als ze ertoe gehouden zijn inlichtingen te verstrekken over de houder van dat identificatienummer;2° de natuurlijke personen of rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die zich bevinden in de toestand, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, 5°, en die verplicht zijn gebruik te maken van het identificatienummer van de natuurlijke personen met toepassing van de koninklijke besluiten van 5 december 1986 tot regeling in de sociale sector van het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen. Art. 3.1.0.0.3. De gegevens en de documenten die de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie heeft ontvangen, opgesteld of verzonden in het kader van de toepassing van de bepalingen van deze codex, met inbegrip van de door de belastingplichtigen ingediende aangiften, alsook de daarbij gevoegde documenten en bewijsstukken, en die fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, alsook de weergave ervan op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de bepalingen van deze codex.
Art. 3.1.0.0.4. § 1. Als er met toepassing van de bepalingen van deze codex opcentiemen of een opdeciem worden geheven, worden die, samen met de belasting zelf, geïnd door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. § 2. Als de provincies, de agglomeraties en de gemeenten ertoe besluiten opcentiemen te heffen met toepassing van de bepalingen van deze codex, stellen de provincieraad, respectievelijk de agglomeratieraad of de gemeenteraad daarvan uiterlijk op 31 januari van het aanslagjaar de opcentiemen voor het aanslagjaar in kwestie vast en delen ze die opcentiemen uiterlijk op 1 maart van hetzelfde jaar per aangetekende brief mee aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. § 3. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie stort aan de provincies, de agglomeraties en de gemeenten de ontvangsten die ze voor hun rekening verwezenlijkt hebben, door in de maand die volgt op de maand van de ontvangsten, verminderd met de ontheffingen van betaalde vorderingen die doorgevoerd zijn tijdens de maand van de inning van die ontvangsten.
Als de ontheffingen van betaalde vorderingen die in de loop van een maand zijn doorgevoerd ten laste van respectievelijk een provincie, een agglomeratie of een gemeente, meer bedragen dan de ontvangsten die door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie gedurende diezelfde maand voor rekening van die overheid zijn geïnd, vormt dat excedent voor de genoemde entiteit van de Vlaamse administratie een schuldvordering die terugvorderbaar is bij respectievelijk de provincie, de agglomeratie of de gemeente.
De schuldvordering, vermeld in het tweede lid, wordt ingevorderd door ambtshalve inhouding op de toekenning van de ontvangsten van de maand die volgt op die van de verrekening van de ontheffingen. Als het bedrag van de ontvangsten dat toegekend wordt gedurende de maand die volgt op die van de verrekening van de ontheffing ontoereikend is om het bedrag van de schuldvordering dat overblijft te vrijwaren, wordt dat saldo van de schuldvordering ingevorderd door ambtshalve inhouding op de toekenning van de ontvangsten van de daaropvolgende maand. Die verrekening wordt herhaald tot de schuldvordering is aangezuiverd. § 4. De ontvangsten, vermeld in paragraaf 3, kunnen naast de opcentiemen en de opdeciem ook de bedragen, vermeld in artikel 3.1.0.0.5, bevatten. Ontvangsten die voortkomen uit interesten, boetes of bij de belastingschuldige gerecupereerde invorderingskosten, worden evenwel nooit doorgestort en komen het Vlaamse Gewest toe. § 5. In afwijking van paragraaf 3 geldt voor de onroerende voorheffing de volgende regeling : 1° de Vlaamse Regering wordt ertoe gemachtigd voorschotten toe te staan aan de gemeenten, de agglomeraties en de provincies in het kader van de inning van de opcentiemen op de onroerende voorheffing;2° de voorschotten, vermeld in punt 1°, worden berekend op 95 % van het bedrag van de jaarontvangsten inzake opcentiemen op de onroerende voorheffing die geraamd zijn in hun respectieve goedgekeurde begrotingen, dat de gemeente respectievelijk de agglomeratie of de provincie uiterlijk op 15 mei van het aanslagjaar in kwestie aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie heeft opgegeven.Bij ontstentenis van een mededeling op de vervaldag wordt de berekening van de voorschotten gebaseerd op de jaarontvangsten inzake opcentiemen op de onroerende voorheffing die de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie per gemeente, agglomeratie en provincie voor het aanslagjaar in kwestie geraamd heeft; 3° als de conform paragraaf 2 meegedeelde opcentiemen wijzigen ten opzichte van het voorgaande aanslagjaar, zal de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie de geraamde jaarontvangsten aanpassen en meedelen op het ogenblik dat het saldo, vermeld in punt 5°, aan de gemeenten, agglomeraties of provincies wordt meegedeeld;4° de voorschotten, vermeld in punt 1°, worden vanaf het tweede semester van het begrotingsjaar in zes maandelijkse gelijke schijven uitbetaald met valuta op de vijfde bankwerkdag van iedere maand;5° het saldo van alle verworven opcentiemen op de laatste dag van de maand mei van het jaar dat volgt op het aanslagjaar in kwestie, verminderd met de voorschotten die al uitbetaald zijn voor het aanslagjaar in kwestie en verminderd met de bedragen van betaalde vorderingen die voor het aanslagjaar in kwestie en eventueel voor voorgaande aanslagjaren in ontheffing gezet zijn, wordt uiterlijk gestort op de laatste bankwerkdag van de maand juli van het jaar dat volgt op het aanslagjaar in kwestie;6° opcentiemen die worden verworven na de laatste dag van de maand mei van het jaar dat volgt op het aanslagjaar in kwestie, worden na vermindering met de nog niet verrekende bedragen van betaalde vorderingen die in ontheffing gezet zijn, doorgestort uiterlijk op de laatste bankwerkdag van de maand die volgt op de maand van de verwerving;7° als wordt vastgesteld dat het saldo, vermeld in 5° negatief is, wordt het voorschot van het eerstvolgende aanslagjaar, vermeld in 2° en 4°, verminderd met dat negatieve saldo.In voorkomend geval worden de verworven opcentiemen van het eerstvolgende aanslagjaar ook verminderd met hetzelfde negatieve saldo; 8° zowel de orderekeningen als de financiële rekening waarop de opcentiemen op de onroerende voorheffing voor rekening van de gemeenten, de agglomeraties en de provincies vooraf worden betaald, mogen een negatief saldo vertonen voor het bedrag van de gecumuleerde voorschotten. § 6. Na afloop van elk kalenderjaar stuurt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie naar elke provincie, agglomeratie en gemeente die opcentiemen heft, een lijst met vermelding van de totale opbrengst van de opcentiemen die, op basis van de inningen, aan respectievelijk de provincie, de agglomeratie of de gemeente toekomen.
Art. 3.1.0.0.5. De Vlaamse Regering bepaalt welk percentage van de leegstandsheffing bedrijfsruimten die elk jaar geïnd wordt, en van de verkrottingsheffing woningen en gebouwen die elk jaar geïnd wordt, met uitzondering van de gemeentelijke opcentiemen, de interesten en de administratieve geldboetes, aan de gemeenten wordt doorgestort als vergoeding voor de administratiekosten die ze in het kader van die belastingen moeten maken.
Art. 3.1.0.0.6. De provincies en de gemeenten die met toepassing van artikel 2.1.4.0.2 opcentiemen op de onroerende voorheffing heffen, en die met toepassing van artikel 2.1.5.0.1, § 2, en artikel 2.1.6.0.1, eerste lid, 4°, die opbrengsten derven, worden daarvoor volledig vergoed door het Vlaamse Gewest.
Hoofdstuk 2. - Inkohiering Afdeling 1. - Algemeen
Art. 3.2.1.0.1. § 1. De belastingen worden opgenomen in kohieren.
De kohieren bevatten ten minste de volgende elementen : 1° de identiteit van de belastingplichtige;2° de aanduiding van de belasting;3° het bedrag van de belasting, alsook het aanslagjaar waarop de belasting betrekking heeft;4° het nummer van het kohierartikel;5° de datum van uitvoerbaarverklaring. § 2. De opschorting van de belasting belet de inkohiering van de belasting niet. § 3. De geautomatiseerde bestanden van de kohieren hebben dezelfde bewijskracht als de originelen als die bestanden door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of onder haar controle zijn aangemaakt.
Art. 3.2.1.0.2. Aanslagen inzake de onroerende voorheffing die betrekking hebben op een kadastraal inkomen van minder dan 15 euro per artikel van de kadastrale legger, worden niet in een kohier opgenomen. Afdeling 2. - Uitvoerbaarverklaring
Art. 3.2.2.0.1. Van de belastingschuldigen mag alleen een som worden gevorderd krachtens een uitvoerbaar verklaard kohier dat de inningstitel vormt. Dat geldt zowel voor de belastingen zelf, als voor de eventuele administratieve geldboeten en belastingverhogingen, als voor de eventuele opcentiemen of de opdeciem voor de provincies, de agglomeraties en de gemeenten.
De kohieren worden opgemaakt en uitvoerbaar verklaard door het bevoegde personeelslid.
Het eurovignet kan door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden geïnd zonder toepassing van het eerste lid. Afdeling 3. - Overledenen en onverdeeldheden
Art. 3.2.3.0.1. De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor de inkohiering ten laste van overledenen en onverdeeldheden. Afdeling 4. - Aanslag voor overnemende of verkrijgende vennootschap
Art. 3.2.4.0.1. Als een vennootschap wordt overgenomen of gesplitst in het kader van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing als vermeld in artikel 671 tot en met 677 van het Wetboek van Vennootschappen, of een soortgelijke vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht, kan de aanslag die betrekking heeft op belastbare feiten die dateren van vóór de vermelde verrichting, binnen de termijnen, bepaald in dit hoofdstuk, gevestigd worden op naam van de overnemende vennootschap of de verkrijgende vennootschappen, zelfs op een tijdstip waarop de overgenomen of gesplitste vennootschap als rechtspersoon niet langer bestaat. Afdeling 5. - Berekening en afrondingswijze
Art. 3.2.5.0.1. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de berekening van de belastingen en de wijze waarop ze afgerond worden.
Hoofdstuk 3. - Aanslagprocedure Afdeling 1. - Algemeen
Art. 3.3.1.0.1. De belastingplichtige moet vóór de ingebruikname van het voertuig, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid, een aangifte onderschrijven die alle gegevens bevat die nodig zijn om de belasting te berekenen en voor het toezicht erop.
Bij gebrek aan andersluidende kennisgeving is de aangifte die ingediend is voor een jaar, geldig voor de volgende jaren.
Zolang er geen aangifte is gedaan van de verandering betreffende het houden van het voertuig, is de vroegere houder aansprakelijk voor de belasting, behalve in geval van verhaal op de verkrijger.
Art. 3.3.1.0.2. Voor de toepassing van titel 2, hoofdstuk 2 en 3, kan behalve in geval van wettige redenen de belastingplichtige die zijn voertuig niet inschrijft bij het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, die niet tijdig inlichtingen verstrekt conform artikel 3.13.1.2.3, die geen aangifte doet of die op de aangifte onjuiste gegevens over het voertuig vermeldt, door het bevoegde personeelslid van ambtswege aangeslagen worden, behoudens zijn recht om bezwaar in te dienen.
Als de belastingplichtige de gevraagde belastbare elementen niet verstrekt, wordt de ambtshalve aanslag forfaitair vastgesteld op 1.250 euro per aanslagjaar.
In afwijking van artikel 2.2.2.0.1, § 2, eerste lid, artikel 2.2.7.0.2, § 3 en § 4, en artikel 3.4.7.0.3 kan bij een ambtshalve gevestigde aanslag voor het desbetreffende aanslagjaar geen terugbetaling meer gedaan worden op basis van een afwijkende aangifte, een inschrijving bij het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid of een kennisgeving van belastbare elementen door de belastingplichtige met betrekking tot hetzelfde voertuig. De afwijkende aangifte, de inschrijving bij het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid of de kennisgeving van belastbare elementen door de belastingplichtige heeft pas uitwerking vanaf het volgende aanslagjaar.
Bij gebrek aan andersluidende kennisgeving is de aangifte die voor een jaar is ingediend, of de gevestigde ambtshalve aanslag geldig voor de volgende jaren.
Art. 3.3.1.0.3. Met toepassing van titel 2, hoofdstuk 4, moet de belastingplichtige, vooraf bij het bevoegde personeelslid een aangifte onderschrijven die alle gegevens bevat die nodig zijn om de belasting te berekenen en om de belastbare periode vast te stellen.
Als de belastingplichtige niet uit eigen beweging het eurovignet betaalt, geen aangifte onderschrijft of op de aangifte onjuiste gegevens over het voertuig vermeldt, vestigt het bevoegde personeelslid het eurovignet op grond van de gegevens waarover hij beschikt, behoudens het recht om bezwaar in te dienen.
Het aldus vastgestelde bedrag van het eurovignet wordt verhoogd met een administratieve boete conform artikel 3.18.0.0.2.
Bij gebrek aan andersluidende kennisgeving is de aangifte die voor een jaar is ingediend, of de gevestigde ambtshalve aanslag geldig voor de volgende jaren.
Art. 3.3.1.0.4. Met toepassing van titel 2, hoofdstuk 2 en 4, wordt bij schrapping of wissing uit het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid van een trekkend voertuig of van een alleen rijdend voertuig als vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid, 1°, en artikel 2.4.1.0.1, door het bevoegde personeelslid ambtshalve overgegaan tot de stopzetting van de aangifte, vermeld in artikel 3.3.1.0.2 en 3.3.1.0.3. Afdeling 2. - Aanslagjaar en belastbaar tijdperk
Art. 3.3.2.0.1. Het aanslagjaar is voor : 1° de onroerende voorheffing het kalenderjaar waarvan de inkomsten de grondslag voor de belasting vormen; 2° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, eerste lid, elk tijdperk van twaalf achtereenvolgende maanden. Het aanslagjaar is het jaar waarin dat tijdperk een aanvang neemt; 3° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid, de eerste keer het tijdperk dat gelijk is aan het aantal maanden dat begrepen is tussen de eerste dag van de maand waarin het voertuig in de loop van een burgerlijk jaar in gebruik is genomen op de openbare weg, en 31 december van hetzelfde jaar. Vervolgens wordt het aanslagjaar gevormd door een tijdperk van twaalf maanden dat aanvangt op 1 januari van elk volgend kalenderjaar, en het is het jaar waarin de voormelde tijdperken een aanvang nemen; 4° de belasting op de inverkeerstelling het jaar waarin de belasting verschuldigd is.Het begint op de eerste dag van de maand waarin de belasting verschuldigd is; 5° het eurovignet het jaar waarin de belasting verschuldigd is.Het begint op de dag waarop het voertuig, naargelang het geval, op het wegennet, aangeduid door de Koning, of op de openbare weg rijdt; 6° de verkrottingsheffing woningen en gebouwen het jaar waarin de belasting verschuldigd is met toepassing van artikel 2.5.2.0.1, eerste lid; 7° de leegstandsheffing bedrijfsruimten het kalenderjaar dat volgt op elke derde opeenvolgende registratie in de inventaris, waarin de belasting kan worden ingevoerd. Het belastbare tijdperk is voor : 1° de toepassing van de onroerende voorheffing gelijk aan het aanslagjaar; 2° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, eerste lid, gelijk aan elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden, waarvan de eerste ingaat de eerste dag van de maand waarin het voertuig in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid is ingeschreven of moet worden ingeschreven; 3° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid, voor de eerste keer gelijk aan het aantal maanden dat begrepen is tussen de eerste dag van de maand waarin het voertuig in de loop van een burgerlijk jaar in gebruik is genomen op de openbare weg, en 31 december van hetzelfde jaar. Vervolgens is het gelijk aan elke periode van twaalf maanden die aanvangt op 1 januari van elk volgend kalenderjaar; 4° het eurovignet voor de voertuigen die in België ingeschreven zijn of ingeschreven moeten zijn, gelijk aan de opeenvolgende tijdvakken van twaalf achtereenvolgende maanden, waarvan het eerste tijdvak ingaat op de dag waarop het voertuig, vermeld in artikel 2.4.1.0.1, op de openbare weg rijdt; 5° de verkrottingsheffing woningen en gebouwen gelijk aan de opeenvolgende periodes van twaalf maanden die volgen op de inventarisatiedatum, vermeld in artikel 24, 7°, van het decreet van 22 december 1995. Afdeling 3. - Aanslagtermijn
Art. 3.3.3.0.1. § 1. Voor de onroerende voorheffing mag de belasting of de aanvullende belasting worden geheven gedurende vijf jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waarvoor de belasting is verschuldigd.
Die termijn wordt met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van deze codex of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden. § 2. Voor de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling en het eurovignet kan de belasting of de aanvullende belasting worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de eerste dag van het aanslagjaar waarvoor ze verschuldigd is. § 3. Voor de leegstandsheffing bedrijfsruimten moet de belasting geheven worden vóór 31 december van het aanslagjaar. § 4. Voor de verkrottingsheffing woningen en gebouwen kan de belasting worden geheven vanaf het ogenblik waarop de periode van twaalf maanden, vermeld in artikel 2.5.7.0.1, eerste lid, verstreken is, tot uiterlijk de laatste dag van het kwartaal dat daarop volgt.
In het geval, vermeld in artikel 2.5.7.0.1, tweede lid, kan de belasting worden geheven tot uiterlijk de laatste dag van het kwartaal dat volgt op het verstrijken van de nieuwe periode van twaalf maanden.
Als er in een aanslagjaar verschillende verjaardagen zijn ten gevolge van opname van het gebouw en/of de woning op verschillende inventarislijsten, kan de belasting worden geheven vanaf de datum van de laatste verjaardag tot uiterlijk de laatste dag van het daaropvolgende kwartaal. § 5. Als de belastingschuldige binnen de termijn of datum, vermeld in paragraaf 1 tot en met 4, conform artikel 3.5.2.0.1, 3.5.2.0.2, 3.5.2.0.4 en 3.5.3.0.1 tot en met 3.5.3.0.3, een bezwaarschrift heeft ingediend, wordt die termijn of datum verlengd met een tijdperk dat gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en de datum van de beslissing van het bevoegde personeelslid, zonder dat die verlenging meer dan zes maanden mag bedragen. § 6. Met behoud van de toepassing van de bepalingen, vermeld in artikel 3.18.0.0.3, zijn de aanslagtermijnen, vermeld in dit artikel, ook van toepassing op de belastingverhogingen en de administratieve geldboetes.
Art. 3.3.3.0.2. De belasting en de opcentiemen mogen worden geheven, zelfs nadat de termijn, vermeld in artikel 3.3.3.0.1, § 1, is verstreken, als bewijskrachtige gegevens uitwijzen dat de belastingplichtige nagelaten heeft aangifte te doen met toepassing van artikel 473 van het federale WIB 92.
In het geval, vermeld in het eerste lid, moeten de belasting en de opcentiemen worden geheven binnen twaalf maanden vanaf de datum waarop de inbreuk, vermeld in het eerste lid, is vastgesteld. Afdeling 4. - Aanslagbiljet
Art. 3.3.4.0.1. Het aanslagbiljet vermeldt : 1° de verzendingsdatum;2° de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier;3° het kohierartikel;4° het aanslagjaar;5° de grondslag van de belasting;6° het te betalen bedrag;7° de uiterste betaaldatum;8° de termijn waarin de belastingschuldige bezwaar kan indienen, de benaming en het adres van de entiteit van de Vlaamse administratie die bevoegd is om het bezwaar te ontvangen, en de formaliteiten die daarbij moeten worden nageleefd. Afdeling 5. - Verzending
Art. 3.3.5.0.1. De aanslagbiljetten worden in gesloten omslag aan de belastingschuldigen toegezonden.
Zodra de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie voor een bepaalde belasting het daarvoor vereiste elektronische platform ter beschikking stelt, kunnen de belastingschuldigen er evenwel voor opteren om de aanslagbiljetten voor die belasting te ontvangen door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt. De aanbieding via een dergelijke procedure geldt als rechtsgeldige kennisgeving van het aanslagbiljet.
Art. 3.3.5.0.2. Als artikel 2.5.7.0.2 of 2.5.7.0.3 van toepassing is, moet het aanslagbiljet om geldig te zijn, verstuurd worden tegen het einde van het kwartaal dat volgt op de einddatum van de periode van opschorting.
Het eerste lid geldt voor de aanslagbiljetten die vanaf 5 augustus 2004 verstuurd worden.
Hoofdstuk 4. - Betalingen Afdeling 1. - Algemeen
Art. 3.4.1.0.1. De Vlaamse Regering kan bepalen aan wie de belastingen betaald moeten worden. Afdeling 2. - Betaaltermijn
Art. 3.4.2.0.1. De belasting moet uiterlijk binnen een termijn van twee maanden vanaf de verzendingsdatum, vermeld op het aanslagbiljet aan de belastingplichtige, betaald worden op de rekening van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
In het geval, vermeld in artikel 3.3.5.0.1, tweede lid, waarbij het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige is bezorgd, moet de belasting worden betaald binnen twee maanden na de verzendingsdatum, vermeld op het aanslagbiljet.
Art. 3.4.2.0.2. In afwijking van artikel 3.4.2.0.1 moet het eurovignet uit eigen beweging bij het bevoegde personeelslid worden betaald vóór het begin van ieder belastbaar tijdperk.
Art. 3.4.2.0.3. Het indienen van een bezwaar, een aanvraag tot ambtshalve ontheffing, een vordering in rechte of een verzoek om spreiding van betaling schort de verplichting tot betaling van de belastingen en toebehoren niet op.
Art. 3.4.2.0.4. In afwijking van artikel 3.4.2.0.1 moeten alle belastingen en toebehoren onverwijld worden betaald als de rechten van het Vlaamse Gewest in het gedrang komen. Als de belastingschuldige betwist dat de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar verkeren, wordt er over de betwisting uitspraak gedaan, zoals in kort geding, door de beslagrechter van de plaats waar de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie die de belasting moet innen, is gevestigd. Afdeling 3. - Wijze van betaling
Art. 3.4.3.0.1. De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor de wijze van betaling van de belastingen. Afdeling 4. - Vermeldingen op het betaalformulier
Art. 3.4.4.0.1. De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor de vermeldingen op het betaalformulier. Afdeling 5. - Bewijs van betaling
Art. 3.4.5.0.1. De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor het bewijs van betaling. Afdeling 6. - Datum van uitwerking van betaling
Art. 3.4.6.0.1. De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor de datum waarop de betaling uitwerking heeft. Afdeling 7. - Wijze van aanrekening van betaling, aanwending en
aanzuivering Art. 3.4.7.0.1. § 1. De belastingschuldige die een of meer belastingen en toebehoren te betalen heeft, moet bij elke betaling vermelden wat hij wil vereffenen.
Als een dergelijke vermelding ontbreekt, worden de betalingen aangerekend naar keuze van het bevoegde personeelslid, met behoud van de toepassing van paragraaf 2. Dat geldt ook als een som wordt aangewend met toepassing van artikel 3.4.7.0.2. § 2. Betalingen, teruggaven en moratoriuminteresten worden per afzonderlijke aanslag in de volgende volgorde aangerekend : 1° op de kosten van alle aard, ook als ze op verschillende aanslagen betrekking hebben;2° op de nalatigheidsinteresten;3° op de administratieve geldboetes en belastingverhogingen;4° op de verschuldigde belasting en de opcentiemen of de opdeciem. Art. 3.4.7.0.2. § 1. De bepalingen van boek III, titel III, hoofdstuk V, afdeling IV, van het Burgerlijk Wetboek zijn inzake de belastingen, vermeld in deze codex, niet van toepassing. § 2. Elke som die aan een persoon moet worden teruggegeven of betaald, hetzij in het kader van de toepassing van deze codex, hetzij krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling, kan naar keuze en zonder formaliteit door het bevoegde personeelslid worden aangewend ter betaling van de door hem verschuldigde bedragen bij de toepassing van deze codex of ter voldoening van de niet-fiscale schuldvorderingen waarvan de inning en invordering, door of krachtens een bepaling met kracht van wet door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden verzekerd.
Het eerste lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure. § 3. De aanwending met toepassing van paragraaf 2 kan voor betwiste aanslagen verricht worden als bewarende maatregel als vermeld in artikel 3.10.4.6.1.
Art. 3.4.7.0.3. Als een voertuig in de loop van een aanslagjaar wordt afgevoerd van het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid of een vrijstelling geniet, wordt de betaalde verkeersbelasting teruggegeven in verhouding tot de niet-verstreken maanden of, in dezelfde mate, aangerekend op de belasting die door de belastingschuldige voor een ander voertuig is verschuldigd.
Art. 3.4.7.0.4. Het eurovignet wordt terugbetaald voor de nog niet aangevangen volledige maanden van het tijdvak waarvoor het eurovignet is betaald, na aftrek van een bedrag van vijfentwintig euro voor administratiekosten.
In geval van vervanging van een voertuig onder hetzelfde inschrijvingsnummer wordt het eurovignet voor een jaar in mindering gebracht voor de volledige maanden die nog niet aangevangen zijn van de periode waarvoor het eurovignet voor een jaar door de belastingplichtige verschuldigd is voor het vervangende voertuig, na aftrek van een bedrag van vijfentwintig euro voor administratiekosten.
Art. 3.4.7.0.5. § 1. Voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.4.7.0.1, tweede lid, wordt op aanvraag van de belastingschuldige een evenredige teruggave van het eurovignet verleend voor de periodes van inactiviteit van het voertuig tijdens de belastbare periode.
Het bedrag, vermeld in het eerste lid, is gelijk aan een of twee twaalfde van het jaarbedrag naargelang de periodes van inactiviteit respectievelijk minstens dertig of zestig dagen bedragen. Het terug te geven bedrag wordt verminderd met een bedrag van vijfentwintig euro voor administratiekosten.
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, moet worden ingediend bij het bevoegde personeelslid op zijn vroegst de laatste dag van de belastbare periode en uiterlijk drie maanden na de laatste dag van de belastbare periode op straffe van verval.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de inactiviteit van het voertuig, vermeld in het eerste lid, moet worden bewezen bij de aanvraag tot gedeeltelijke teruggave van het jaarbedrag dat verschuldigd is voor het eurovignet. § 2. Als voor het eurovignet een van de verdragsluitende partijen beslist om de belasting van het gebruiksrecht te beëindigen en een tolheffing in te voeren, waardoor het gemeenschappelijke belastbare grondgebied inzake het gebruiksrecht wordt gewijzigd, kunnen de voertuigen, vermeld in artikel 2.4.7.0.1, tweede lid, een evenredige teruggave van het eurovignet verkrijgen voor de periodes van gebruik tijdens de belastbare periode van het wegennet waarop dat tolgeld geheven wordt.
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, moet worden ingediend bij het bevoegde personeelslid op zijn vroegst de laatste dag van de belastbare periode en uiterlijk drie maanden na de laatste dag van de belastbare periode op straffe van verval.
Het bedrag, vermeld in het eerste lid, is gelijk aan een of twee twaalfde van het jaarbedrag naargelang de periodes van gebruik van het voormelde wegennet waarop tolgeld wordt geheven, respectievelijk minstens dertig of zestig dagen bedragen.
Het terug te geven bedrag wordt verminderd met een bedrag van vijfentwintig euro voor administratiekosten als die maatregel niet cumulatief wordt toegepast met de maatregel, vermeld in paragraaf 1. Afdeling 8. - Betalingsfaciliteiten
Art. 3.4.8.0.1. § 1. De belastingschuldige kan verzoeken om spreiding van betaling van de belastingen en toebehoren.
Het verzoek tot spreiding van betaling, vermeld in het eerste lid, moet worden gemotiveerd en moet bewijskrachtige elementen bevatten met betrekking tot de financiële toestand van de verzoeker.
Het bevoegde personeelslid kan het verzoek inwilligen. § 2. In afwijking van paragraaf 1 geldt voor het eurovignet de volgende regeling : de belastingschuldigen die er telkens schriftelijk en gemotiveerd om verzoeken vóór de aanvang van het belastbare tijdperk, mogen het jaarbedrag van de belasting betalen in vier stortingen per achtereenvolgende periode van drie opeenvolgende maanden.
Voor de eerste drie stortingen wordt het verschuldigde bedrag berekend tegen het tarief, vermeld in artikel 2.4.4.0.1, tweede lid. De vierde storting is gelijk aan het verschil tussen het bedrag dat al betaald is voor het belastbare tijdperk, en het tarief, vermeld in artikel 2.4.4.0.1, eerste lid.
De Vlaamse Regering bepaalt de toepassingsvoorwaarden van deze paragraaf in geval van schrapping, wijziging of vervanging van het belastbare voertuig.
Hoofdstuk 5. - Bezwaar Afdeling 1. - Ontvangstmelding
Art. 3.5.1.0.1. Aan de indieners van de bezwaarschriften en de aanvragen tot ambtshalve ontheffing wordt een ontvangstmelding bezorgd die de datum van ontvangst van het administratief beroep vermeldt. Afdeling 2. - Bezwaartermijn
Art. 3.5.2.0.1. De bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van drie maanden na de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum, vermeld op het aanslagbiljet.
In het geval, vermeld in artikel 3.3.5.0.1, tweede lid, waarbij het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige is bezorgd, vangt de termijn aan vanaf de verzendingsdatum, vermeld op het aanslagbiljet.
Art. 3.5.2.0.2. Zolang er geen beslissing is gevallen, mag de belastingschuldige zijn oorspronkelijke bezwaarschrift aanvullen met nieuwe, schriftelijk geformuleerde bezwaren, zelfs als die buiten de termijn, vermeld in artikel 3.5.2.0.1, worden ingediend.
Art. 3.5.2.0.3. Als een aanvullende aanslag voor een bepaald aanslagjaar gevestigd wordt met toepassing van artikel 3.3.3.0.1 en de nieuwe aanslag op naam van dezelfde belastingplichtige voor een of meer aanslagjaren een door de aanvullende belasting veroorzaakte overmatige belasting doet ontstaan, kan de belastingschuldige binnen een termijn van drie maanden vanaf de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum, vermeld op het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat, een bezwaarschrift indienen tegen de voormelde overmatige belasting.
In het geval, vermeld in artikel 3.3.5.0.1, tweede lid, waarbij het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige is bezorgd, vangt de termijn aan vanaf de verzendingsdatum, vermeld op het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat.
Art. 3.5.2.0.4. Vanaf het aanslagjaar 2008 kan de termijn, vermeld in artikel 3.5.2.0.1, niet verstrijken voor 31 maart van het jaar dat volgt op het aanslagjaar, als met het bezwaarschrift de vermindering met toepassing van artikel 2.1.5.0.2, § 1, 3°, wordt ingeroepen.
Art. 3.5.2.0.5. De termijn, vermeld in artikel 3.5.2.0.1, is voor de leegstandsheffing bedrijfsruimten ook van toepassing in geval van opschorting van de belasting als vermeld in artikel 2.6.7.1.1, 2.6.7.2.1, 2.6.7.3.1, 2.6.7.4.1, 2.6.7.5.1 en 2.6.7.6.1. De persoon op naam van wie de belasting in het kohier is ingeschreven, kan echter alsnog om ontheffing verzoeken op basis van middelen die geen betrekking hebben op de vestiging van de belasting zelf en op basis van feiten die zich hebben afgespeeld gedurende de opschorting van de belasting en waarvan die persoon in het kader van de procedure, vermeld in artikel 3.5.2.0.1, geen kennis kon hebben.
Het verzoek, vermeld in het eerste lid, moet op straffe van verval bij het bevoegde personeelslid schriftelijk ingediend worden binnen een termijn van drie maanden vanaf de derde werkdag die volgt op de datum waarop de opschorting vervalt. Afdeling 3. - Natuurlijke personen en rechtspersonen die bezwaar
kunnen indienen en de wijze waarop ze bezwaar kunnen indienen Art. 3.5.3.0.1. De belastingschuldige kan tegen het bedrag van de gevestigde aanslag, opcentiemen en de opdeciem, verhogingen en boeten inbegrepen, schriftelijk bezwaar indienen bij de bevoegde personeelsleden.
De bezwaarindiener voegt bij het bezwaarschrift de nodige bewijskrachtige stukken om zijn bezwaar te staven.
Art. 3.5.3.0.2. De belastingschuldige die om om het even welke vrijstelling of vermindering verzoekt, kan er alleen het voordeel van verkrijgen of behouden als hij zijn recht op die vrijstelling of vermindering bewijst.
Art. 3.5.3.0.3. De bepalingen van artikel 3.5.2.0.1, 3.5.2.0.2 en 3.5.3.0.1 zijn ook van toepassing op aanvragen tot kwijtschelding of vermindering van de onroerende voorheffing in de gevallen, vermeld in artikel 2.1.5.0.1 en 2.1.5.0.2.
Art. 3.5.3.0.4. Als de belastingschuldige een bezwaar kon indienen met toepassing van artikel 32 van het decreet van 22 december 1995, of beroep kon aantekenen met toepassing van artikel 34bis van het voormelde decreet, of beroep kon aantekenen met toepassing van artikel 7 van het decreet van 19 april 1995, kan hij bij zijn bezwaar tegen de belasting de opname in de inventaris niet meer betwisten. Afdeling 4. - Onderzoeksbevoegdheden
Art. 3.5.4.0.1. Om de behandeling van het bezwaarschrift te verzekeren beschikt elk bevoegde personeelslid over de bewijsmiddelen en de bevoegdheden die aan de administratie verleend zijn met toepassing van artikel 3.13.1.1.1, 3.13.1.1.2, 3.13.1.1.3, 3.13.1.2.1 tot en met 3.13.1.2.5, 3.13.1.3.1 tot en met 3.13.1.3.6, 3.13.1.4.1, 3.13.1.4.2, 3.17.0.0.1 en 3.19.0.0.1.
Bovendien kan hij, in het kader van dat bezwaarschrift, van de kredietinstellingen die onderworpen zijn aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, alle inlichtingen vorderen waarvan ze kennis hebben en die nuttig kunnen zijn.
Art. 3.5.4.0.2. Op verzoek van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie zal er een protocol over de advisering bij de behandeling van ingediende bezwaren worden gesloten met de andere entiteiten van de Vlaamse administratie die bevoegd zijn voor een van de gegevens die noodzakelijk zijn om de belastingen, vermeld in deze codex, te bepalen. Afdeling 5. - Behandeltijd
Art. 3.5.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. - Beslissingswijze voor bezwaar
Art. 3.5.6.0.1. Het bevoegde personeelslid doet, als administratieve overheid, uitspraak bij een met redenen omklede beslissing over de bezwaren die aangevoerd worden door de belastingschuldige.
Het is het personeelslid, vermeld in het eerste lid, niet toegelaten bij zijn beslissing een aanvullende aanslag te vestigen, noch de compensatie te verwezenlijken tussen een rechtmatig bevonden ontheffing en een ontoereikendheid van aanslag die zou zijn vastgesteld. Afdeling 7. - Collectieve beslissing
Art. 3.5.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 8. - Hoorzitting
Art. 3.5.8.0.1. Als de bezwaarindiener dat in zijn bezwaarschrift heeft gevraagd, zal hij worden uitgenodigd om gehoord te worden voor de bezwaarbeslissing wordt genomen. Afdeling 9. - Kennisgeving
Art. 3.5.9.0.1. De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld en ze vermeldt de wijze waarop ertegen in rechte kan worden getreden. De beslissing is onherroepelijk als geen vordering is ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de termijn, vermeld in artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek.
Hoofdstuk 6. - Ambtshalve ontheffing Art. 3.6.0.0.1. Het bevoegde personeelslid verleent ambtshalve ontheffing van de overmatige belastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsook van die welke blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen en op voorwaarde dat : 1° die overmatige belastingen door de administratie zijn vastgesteld of door de belastingschuldige aan de administratie zijn bekendgemaakt binnen vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd;2° de aanslag nog niet het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing over de grond. Een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van jurisprudentie wordt niet beschouwd als nieuw gegeven.
Het bevoegde personeelslid verleent ook ambtshalve ontheffing van de verminderingen en vrijstellingen met toepassing van artikel 2.1.6.0.2, eerste lid, 1° en 2°, en artikel 2.1.5.0.1, § 1, 1° tot en met 3°, en § 2, eerste lid, 1° tot en met 3°, en artikel 2.1.5.0.2, § 1, 1°, 2° en 4°, als het feit dat aanleiding geeft tot die verminderingen of vrijstellingen, door de administratie is vastgesteld of door de belastingschuldige aan de administratie is bekendgemaakt binnen vijf jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarop die verminderingen moeten worden verleend.
Art. 3.6.0.0.2. Het bevoegde personeelslid doet bij met redenen omklede beslissing uitspraak over het verzoek dat ingediend is door de belastingschuldige.
Art. 3.6.0.0.3. De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld en ze vermeldt de wijze waarop ertegen in rechte kan worden getreden. De beslissing is onherroepelijk als geen vordering is ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de termijn, vermeld in artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek.
Hoofdstuk 7. - Nietigverklaring Art. 3.7.0.0.1. Een aanslag kan door het bevoegde personeelslid nietig verklaard worden omdat hij niet is gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel, binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd. Die termijn is niet van toepassing als de aanslag nietig is verklaard vanwege een regel over de verjaring.
Art. 3.7.0.0.2. § 1. Als een aanslag nietig verklaard is omdat hij niet is gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel, met uitzondering van een regel over de verjaring, kan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, zelfs als de termijn om de aanslag te vestigen al verlopen is, op naam van dezelfde belastingplichtige, op grond van dezelfde belastingelementen of op een gedeelte ervan, een nieuwe aanslag vestigen binnen drie maanden vanaf de datum waarop de beslissing van het bevoegde personeelslid niet meer voor de rechter kan worden gebracht. § 2. Als tegen een beslissing van het bevoegde personeelslid een vordering in rechte is ingesteld en de rechter de aanslag geheel of ten dele nietig verklaart, om een andere reden dan verjaring, blijft de zaak gedurende een termijn van zes maanden vanaf de rechterlijke beslissing ingeschreven op de rol. Gedurende die termijn van zes maanden die de termijnen om verzet of hoger beroep aan te tekenen of om een voorziening in cassatie in te dienen schorst, kan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie een subsidiaire aanslag door middel van conclusies aan het oordeel van de rechter onderwerpen op naam van dezelfde belastingschuldige en op grond van dezelfde belastingelementen als in de initiële aanslag of op grond van een deel van die belastingelementen.
Als de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie binnen de termijn van zes maanden een subsidiaire aanslag aan de rechter voorlegt, beginnen, in afwijking van het eerste lid, de termijnen om verzet of hoger beroep aan te tekenen of om een voorziening in cassatie in te dienen, te lopen vanaf de betekening van de rechterlijke beslissing over de subsidiaire aanslag.
De subsidiaire aanslag is alleen invorderbaar of terugbetaalbaar ter uitvoering van de rechterlijke beslissing.
Als de subsidiaire aanslag gevestigd wordt voor een met toepassing van paragraaf 3 gelijkgestelde belastingplichtige, wordt die aanslag aan de rechter onderworpen door een aan de gelijkgestelde belastingschuldige betekend verzoekschrift met dagvaarding om te verschijnen. § 3. De volgende personen worden gelijkgesteld met dezelfde belastingplichtige : 1° de erfgenamen van de belastingplichtige;2° zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende en de huwgemeenschap;3° de overnemende of de verkrijgende vennootschappen, naargelang het geval. Hoofdstuk 8. - Gerechtelijk beroep Art. 3.8.0.0.1. De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsook het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing.
Art. 3.8.0.0.2. Het verzoekschrift houdende voorziening in cassatie en het antwoord op de voorziening mag door een advocaat worden ondertekend en neergelegd.
Art. 3.8.0.0.3. Inzake de geschillen over de toepassing van deze codex kan het bevoegde personeelslid in naam van het Vlaamse Gewest verschijnen.
Hoofdstuk 9. - Interesten Afdeling 1. - Nalatigheidsinteresten
Art. 3.9.1.0.1. § 1. Bij wanbetaling binnen de termijnen, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 2, brengen de verschuldigde sommen ten bate van het Vlaamse Gewest, voor de duur van het verwijl, een interest van 7 % op jaarbasis op, berekend per kalendermaand.
Die interest wordt voor elke aanslag per kalendermaand berekend op de nog verschuldigde som, afgerond op het lagere veelvoud van tien euro, hetzij vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de vervaldag, hetzij vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de vorige betaling als een som is aangerekend op de hoofdsom van de schuld, tot op de laatste dag van de maand waarin de betaling plaatsvindt.
De nalatigheidsinterest is niet verschuldigd als hij geen vijf euro per maand bedraagt. § 2. Als de kennisgeving van de beslissing, vermeld in artikel 3.5.6.0.1, eerste lid, niet plaatsvindt binnen zes maanden na de datum van de ontvangst van het bezwaarschrift, is de nalatigheidsinterest, vermeld in paragraaf 1, niet verschuldigd voor het betwiste gedeelte van de aanslag gedurende het tijdperk dat begint op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de termijn van zes maanden verstrijkt en dat afloopt op het einde van de maand waarin een vordering conform artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek wordt ingesteld en, bij ontstentenis van een dergelijke vordering, op het einde van de maand waarin de voormelde beslissing is meegedeeld.
Art. 3.9.1.0.2. In bijzondere gevallen mag het bevoegde personeelslid, onder door hem bepaalde voorwaarden, vrijstelling verlenen voor al de nalatigheidsinteresten of voor een deel ervan. Afdeling 2. - Moratoriuminteresten
Art. 3.9.2.0.1. Bij terugbetaling van belastingen, nalatigheidsinteresten, belastingverhogingen of administratieve geldboeten wordt moratoriuminterest toegekend tegen een rentevoet van 7 % op jaarbasis, berekend per kalendermaand.
Die interest wordt per kalendermaand berekend op het bedrag van elke betaling, afgerond op het lagere veelvoud van tien euro. De maand waarin de betaling is uitgevoerd, wordt niet meegerekend, maar de maand waarin aan de belastingschuldige het bericht wordt gestuurd dat de terug te betalen som ter beschikking is, wordt voor een hele maand geteld.
Er wordt geen moratoriuminterest toegekend : 1° als de moratoriuminterest minder dan vijf euro per maand bedraagt;2° als de terugbetaling voortvloeit uit de kwijtschelding of de vermindering van een administratieve geldboete of een belastingverhoging die toegekend is als genademaatregel. Hoofdstuk 10. - Invordering Afdeling 1. - Herinnering
Art. 3.10.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 2. - Laatste herinnering
Art. 3.10.2.0.1. Het bevoegde personeelslid moet een herinneringsbrief sturen ten minste één maand voor de gerechtsdeurwaarder een bevel tot betaling opstelt, behalve als de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar zijn. Afdeling 3. - Vervolging
Onderafdeling 1. - Algemeen Art. 3.10.3.1.1. § 1. De belasting die wordt ingekohierd op naam van één natuurlijke persoon of rechtspersoon, kan ten laste van die persoon worden ingevorderd. § 2. De onroerende voorheffing die wordt ingekohierd op naam van verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen kan, behalve in geval van andersluidende wetsbepalingen, slechts ten laste van elk van hen worden ingevorderd voor het gedeelte dat verband houdt met hun aandeel in het onroerend goed. Het kohier is uitvoerbaar tegen elk van hen in de mate dat de aanslag ten laste van die natuurlijke personen of rechtspersonen kan worden ingevorderd op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van deze codex.
De verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling, het eurovignet, de leegstandsheffing bedrijfsruimten, de verkrottingsheffing woningen en gebouwen of de heffing vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, die ingekohierd is op naam van verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen, kan, behalve in geval van andersluidende bepalingen in deze codex, ten laste van elk van hen worden ingevorderd. De belastingschuldigen zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de belasting. § 3. Het kohier is uitvoerbaar tegen de personen die er niet in zijn opgenomen als ze gehouden zijn tot de betaling van de belastingschuld op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van deze codex.
Onderafdeling 2. - Rechtstreekse vervolging Art. 3.10.3.2.1. Als de belastingen en toebehoren niet voldaan worden, kunnen de bevoegde personeelsleden een dwangschrift uitvaardigen.
Op basis van dat dwangschrift kan via gerechtsdeurwaardersexploot een dwangbevel betekend worden tot betaling binnen vierentwintig uur, op straffe van tenuitvoerlegging door beslag.
In het dwangbevel wordt verwezen naar het dwangschrift en het kohieruittreksel die samen met het dwangbevel worden betekend.
Behalve in geval van andersluidende bepalingen zijn op het dwangbevel de bepalingen van deel V van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing.
Gedeeltelijke betalingen die verricht zijn ingevolge de betekening van een dwangbevel, verhinderen de voortzetting van de vervolgingen niet.
Binnen een termijn van dertig dagen na de betekening van het dwangbevel kan de belastingschuldige bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet aantekenen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie die de belasting moet innen, is gevestigd.
Dat verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel niet.
De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor de rechtstreekse vervolging.
Onderafdeling 3. - Onrechtstreekse vervolging Art. 3.10.3.3.1. De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor de onrechtstreekse vervolging.
Onderafdeling 4. - Vervolgingskosten Art. 3.10.3.4.1. De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor de vervolgingskosten.
Onderafdeling 5. - Met vervolging belaste personen Art. 3.10.3.5.1. De Vlaamse Regering kan bepalen welke personen belast zijn met vervolging en welke regels ze moeten naleven. Afdeling 4. - Bijzondere gevallen
Onderafdeling 1. - Invordering bij echtgenoten of ex-echtgenoten en bij wettelijk samenwonenden of ex-wettelijksamenwonenden Art. 3.10.4.1.1. Met behoud van de toepassing van artikel 3.10.4.1.2, mag de invordering van een belasting die is ingekohierd op naam van de ene echtgenoot of wettelijk samenwonende, worden vervolgd ten laste van de andere echtgenoot of wettelijk samenwonende op voorwaarde dat aan de andere echtgenoot of wettelijk samenwonende een exemplaar van het aanslagbiljet is toegezonden.
Door de verzending van het aanslagbiljet begint voor de geadresseerde de termijn voor bezwaar, vermeld in hoofdstuk 5, afdeling 2, te lopen.
Art. 3.10.4.1.2. § 1. De belasting mag, ongeacht het aangenomen huwelijksvermogensstelsel of ongeacht de notariële overeenkomst waarin de wettelijke samenwoning is geregeld, op al de eigen en de gemeenschappelijke goederen van beide echtgenoten of op al de eigen en de onverdeelde goederen van beide wettelijk samenwonenden worden verhaald.
De belasting die verschuldigd is door de ene echtgenoot of wettelijk samenwonende, mag evenwel niet op de eigen goederen van de andere echtgenoot of wettelijk samenwonende worden verhaald als die laatste een van de volgende feiten aantoont : 1° hij bezat die goederen vóór het huwelijk of vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning;2° de goederen komen voort van een erfenis of van een schenking door een andere persoon dan zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende;3° hij heeft die goederen verkregen door middel van fondsen die voortkomen van de realisatie van dergelijke goederen;4° het gaat om inkomsten die hem krachtens het burgerlijk recht eigen zijn of om goederen die hij met die inkomsten heeft verworven. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kunnen, in geval van feitelijke scheiding van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden, de belastingen die ontstaan zijn meer dan twee jaar na de datum van de feitelijke scheiding, niet meer worden ingevorderd op het inkomen van de andere echtgenoot of wettelijk samenwonende of op de goederen die de andere echtgenoot of wettelijk samenwonende met dat inkomen heeft verworven. § 3. Na de ontbinding van het huwelijk of de beëindiging van de wettelijke samenwoning, vermeld in artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen de belastingen die ontstaan zijn vóór die ontbinding of beëindiging, worden ingevorderd op de goederen van de beide echtgenoten of wettelijk samenwonenden, op de wijze, vermeld in paragraaf 1 en 2. § 4. Paragraaf 1 is niet van toepassing op belastingen die ontstaan zijn vóór het huwelijk en vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning. § 5. Voor de onroerende voorheffing, de leegstandsheffing bedrijfsruimten, de verkrottingsheffing woningen en gebouwen en de heffing vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, die betrekking hebben op een goed in de gemeenschap, is alleen paragraaf 1, eerste lid, van toepassing. § 6. Gelet op de hoofdelijkheid overeenkomstig artikel 3.10.3.1.1, § 2, tweede lid, is dit artikel niet van toepassing op de leegstandsheffing bedrijfsruimten, de verkrottingsheffing woningen en gebouwen en de heffing vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, als die belasting ingekohierd is op naam van beide echtgenoten of wettelijk samenwonenden en het belaste goed geen deel uitmaakt van de gemeenschap.
Onderafdeling 2. - Invordering bij vennootschappen Art. 3.10.4.2.1. De invordering van de belasting die gevestigd is op naam van de vennoten of leden van de burgerlijke vennootschappen en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, kan rechtstreeks ten laste van de burgerlijke vennootschap of vereniging worden vervolgd als die belasting proportioneel overeenstemt met het aandeel van de vennoten of leden in de niet-uitgekeerde winst of baten van die vennootschappen of verenigingen.
Art. 3.10.4.2.2. De invordering van de belasting van een met toepassing van artikel 673 tot en met 675 van het Wetboek van vennootschappen of van een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht gesplitste vennootschap die gevestigd is op naam van de verkrijgende vennootschappen, kan, behalve in geval van afwijkende vermeldingen in de akte die de verrichting vaststelt, worden verricht op naam van iedere verkrijgende vennootschap. Elke verkrijgende vennootschap is hoofdelijk gehouden tot betaling van de belasting.
Onderafdeling 3. - Invordering bij erfgenamen Art. 3.10.4.3.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Onderafdeling 4. - Invordering bij andere personen die gehouden zijn tot betaling van de schuld Art. 3.10.4.4.1. De administratie of de instelling die belast is met het beheer van een goed van de staat, van een gemeenschap of van een gewest, is verantwoordelijk voor de betaling van de belastingen die op dat goed betrekking hebben.
Art. 3.10.4.4.2. Zolang een eigendom niet is overgeschreven in de stukken van het kadaster, zijn de vroegere eigenaar of zijn erfgenamen, tenzij ze bewijzen dat de belastbare goederen op een andere eigenaar zijn overgegaan en dat ze de identiteit en het volledige adres van de nieuwe eigenaar laten kennen, aansprakelijk voor de betaling van de onroerende voorheffing, behoudens hun verhaal op de nieuwe eigenaar.
In geval van overlegging van het bewijsstuk, vermeld in het eerste lid, mag de invordering van de onroerende voorheffing, ingekohierd op naam van de vroegere eigenaar van een onroerend goed dat van titularis is veranderd, krachtens hetzelfde kohier worden voortgezet ten laste van de werkelijke schuldenaar van de belasting. De belastingschuldige ontvangt een nieuw exemplaar van het aanslagbiljet met de vermelding dat het krachtens deze bepaling is uitgereikt.
Onderafdeling 5. - Invordering van het eurovignet bij andere belastingschuldigen dan de eigenaar Art. 3.10.4.5.1. In geval van niet-betaling door de eigenaar zijn de ondernemer, de houder of de bestuurder van het voertuig hoofdelijk gehouden tot betaling van het eurovignet, onder voorbehoud van hun verhaal tegen de eigenaar.
Onderafdeling 6. - Invordering van betwiste belastingen Art. 3.10.4.6.1. In geval van bezwaar, van een aanvraag tot ontheffing als vermeld in artikel 3.6.0.0.1 of in geval van een vordering in rechte, kan de gedwongen invordering van de betwiste belastingen en toebehoren opgeschort worden totdat de beroepstermijn tegen de administratieve beslissing verstreken is of de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
In geval van bezwaar, van een aanvraag tot ontheffing als vermeld in artikel 3.6.0.0.1, of in geval van een vordering in rechte kunnen de betwiste belastingen en toebehoren voor het geheel het voorwerp zijn van bewarende beslagen of van alle andere maatregelen die ertoe strekken de invordering te waarborgen. Afdeling 5. - Zekerheden
Onderafdeling 1. - Waarborg Art. 3.10.5.1.1. § 1. Het bevoegde personeelslid kan een zakelijke zekerheid of een persoonlijke borgstelling eisen van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die onderworpen is aan een van de belastingen, vermeld in titel 2, als de venale waarde van zijn goederen in België die het pand van het Vlaamse Gewest vormen, na aftrek van de schulden en lasten die ze bezwaren, ontoereikend is om het bedrag te dekken dat vermoedelijk voor één jaar verschuldigd zal zijn krachtens deze codex.
De Vlaamse Regering bepaalt de gegevens die als grondslag dienen voor de bepaling van de bedragen van de zakelijke zekerheid en van de verbintenis van de persoonlijke borg, alsook de voorwaarden en de procedure van vaststelling. § 2. Binnen een maand na de kennisgeving van de beslissing, vermeld in paragraaf 1, kan de belastingschuldige een verhaal inleiden voor de beslagrechter van de plaats waar de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie die de belasting moet innen, is gevestigd.
De rechtspleging verloopt zoals in kort geding.
Art. 3.10.5.1.2. Het stellen van een zakelijke zekerheid of van een persoonlijke borg als vermeld in artikel 3.10.5.1.1, § 1, moet gebeuren binnen twee maanden na de kennisgeving van de beslissing van het bevoegde personeelslid of na de datum waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
Onderafdeling 2. - Voorrecht Art. 3.10.5.2.1. Voor de invordering van de belastingen en toebehoren heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op de inkomsten en op de roerende goederen van alle aard van de belastingschuldige, met uitzondering van schepen en vaartuigen.
Het voorrecht bezwaart ook de inkomsten en de roerende goederen van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende in de mate dat de invordering van de aanslagen kan worden vervolgd op de bewuste inkomsten en goederen.
Art. 3.10.5.2.2. Het voorrecht, vermeld in artikel 3.10.5.2.1, neemt de rang in onmiddellijk na het voorrecht, vermeld in artikel 19, 5°, van de Hypotheekwet van 16 december 1851.
De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine van de Hypotheekwet van 16 december 1851, is van toepassing op de belastingen, vermeld in deze codex.
Onderafdeling 3. - Wettelijke hypotheek Art. 3.10.5.3.1. De belastingen en toebehoren zijn gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op al de goederen in België die toebehoren aan de belastingschuldige en die vatbaar zijn daarvoor.
De hypotheek bezwaart ook de goederen van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende in de mate dat de invordering van de aanslagen op de vermelde goederen vervolgd mag worden.
Art. 3.10.5.3.2. De wettelijke hypotheek schaadt geenszins de vorige voorrechten en hypotheken. Ze neemt pas rang in vanaf haar inschrijving.
Art. 3.10.5.3.3. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van het bevoegde personeelslid.
Behalve als de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar verkeren en met behoud van de toepassing van artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.10, mag de inschrijving pas gevorderd worden vanaf de vervaldag van de gewaarborgde belastingen.
Artikel 19 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek voor de belastingen die opgenomen zijn in kohieren die vóór het vonnis van faillietverklaring uitvoerbaar zijn verklaard.
Art. 3.10.5.3.4. De inschrijving vindt plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een door het bevoegde personeelslid voor echt verklaard afschrift van het aanslagbiljet houdende vermelding van de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier.
Art. 3.10.5.3.5. Met behoud van de toepassing van artikel 87 van de Hypotheekwet van 16 december 1851 kan de inschrijving worden gevorderd voor een door het bevoegde personeelslid in het borderel te bepalen bedrag dat al de nalatigheidsinteresten en kosten vertegenwoordigt die voor de vereffening van de belasting verschuldigd zouden kunnen zijn.
Art. 3.10.5.3.6. Het bevoegde personeelslid verleent handlichting in de administratieve vorm zonder dat hij, tegenover de hypotheekbewaarder, ertoe gehouden is verantwoording van de betaling van de verschuldigde sommen te verstrekken.
Art. 3.10.5.3.7. Als de betrokkenen, voor ze de bedragen betaald hebben die door de wettelijke hypotheek gewaarborgd zijn, alle bezwaarde goederen of een deel ervan willen vrijmaken van de hypotheek, dienen ze daarvoor een verzoek in bij het bevoegde personeelslid. Dat verzoek wordt ingewilligd als het Vlaamse Gewest al voldoende zekerheid bezit, of als die eraan wordt gegeven, voor het bedrag dat verschuldigd is aan het Vlaamse Gewest.
Art. 3.10.5.3.8. De kosten van de hypothecaire formaliteiten voor de wettelijke hypotheek zijn ten laste van de belastingschuldige.
Hoofdstuk 11. - Wederzijdse internationale bijstand Art. 3.11.0.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.
Hoofdstuk 12. - Verplichtingen van derden Afdeling 1. - Notificatieverplichtingen van derden
Art. 3.12.1.0.1. De notarissen die een akte moeten opmaken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, van een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingen en toebehoren die aanleiding kunnen geven tot een hypothecaire inschrijving, als ze de volgende persoon of instantie niet op de hoogte brengen : 1° de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden;2° het bevoegde personeelslid in het ambtsgebied van wie de eigenaar of de vruchtgebruiker van het goed zijn woonplaats of zijn hoofdinrichting heeft en daarenboven, als het om een onroerend goed gaat, het bevoegde personeelslid in het ambtsgebied van wie dat goed ligt, als het bericht niet meegedeeld kan worden op de wijze, vermeld in 1°.In dat geval moet het bericht met een aangetekende brief worden verzonden.
Als die akte niet verleden wordt binnen drie maanden na de verzending van het bericht, wordt ze als niet bestaand beschouwd. Als het bericht meegedeeld is op de wijze, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding, meegedeeld door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
Als hetzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijze, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zal het bericht, opgesteld conform het eerste lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van het bericht, opgesteld conform het eerste lid, 1°.
Art. 3.12.1.0.2. Vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag die volgt op de verzending van het bericht, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, wordt door het bevoegde personeelslid aan de notaris kennisgegeven van het bedrag van de belastingen en toebehoren die aanleiding kunnen geven tot inschrijving van de wettelijke hypotheek van het Vlaamse Gewest op de goederen die het voorwerp van de akte zijn, op een van de volgende wijzen : 1° door gebruikmaking van informaticatechnieken;2° met een aangetekende brief. Als de kennisgeving heeft plaatsgevonden op de wijze, vermeld in het eerste lid, 1°, is de datum van die kennisgeving de datum van verzending ervan.
Als dezelfde kennisgeving achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijzen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zal de kennisgeving, opgesteld conform het eerste lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van de kennisgeving, opgesteld conform het eerste lid, 1°.
Art. 3.12.1.0.3. § 1. Als de akte, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, verleden is, geldt de kennisgeving, vermeld in artikel 3.12.1.0.2, als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige, en als verzet tegen de prijs als vermeld in artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek, in de gevallen waarin de notaris gehouden is de bedragen en waarden conform artikel 1639 tot en met 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen.
Met behoud van de rechten van derden is de notaris ertoe gehouden, als de akte, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, verleden is, behalve in geval van de toepassing van artikel 1639 tot en met 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie te betalen voor het bedrag van de belastingen en toebehoren die hem ter uitvoering van artikel 3.12.1.0.2 ter kennis zijn gebracht en in zoverre deze belastingen en toebehoren niet betwist worden.
Als de aldus door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen, verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, moet de notaris daarenboven, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, inlichtingen daarover verstrekken aan : 1° de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden; 2° het bevoegde personeelslid met een aangetekende brief, als de inlichtingen niet kunnen worden verstrekt op de wijze, vermeld in 1°, of als de notaris voorafgaandelijk het bericht, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, met een aangetekende brief heeft verstuurd.
De datum van de inlichting is, naargelang het geval, de datum van ontvangstmelding, meegedeeld door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, of de datum waarop de aangetekende brief neergelegd wordt bij de post. § 2. Als dezelfde inlichting achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijzen, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 1° en 2°, zal de inlichting, opgesteld conform paragraaf 1, derde lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van de inlichting, opgesteld conform paragraaf 1, derde lid, 1°. § 3. Met behoud van de rechten van derden kan de overschrijving of de inschrijving van de akte niet tegen het Vlaamse Gewest ingeroepen worden als de inschrijving van de wettelijke hypotheek plaatsvindt binnen acht werkdagen na de datum van de inlichting, vermeld in paragraaf 1, vierde lid.
Alle niet-ingeschreven schuldvorderingen waarvoor pas na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 1, derde lid, beslag wordt gelegd of verzet wordt aangetekend, zijn zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen inzake belastingen en toebehoren, die ter uitvoering van artikel 3.12.1.0.2 ter kennis zijn gegeven.
Art. 3.12.1.0.4. De inschrijvingen, genomen na de termijn, vermeld in artikel 3.12.1.0.3, § 3, eerste lid, of tot zekerheid van belastingen die niet overeenkomstig artikel 3.12.1.0.2 ter kennis zijn gegeven, kunnen niet worden ingeroepen tegen de hypothecaire schuldeisers, noch tegen de verkrijger die handlichting ervan zal kunnen vorderen.
Art. 3.12.1.0.5. De aansprakelijkheid door de notaris, opgelopen met toepassing van artikel 3.12.1.0.1 en 3.12.1.0.3, gaat, naargelang het geval, de waarde van het vervreemde goed of het bedrag van de hypothecaire inschrijving, na aftrek van de sommen en waarden waarop in zijn handen beslag onder derden werd gelegd, niet te boven.
Art. 3.12.1.0.6. § 1. De Vlaamse Regering kan voor de berichten en inlichtingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.1 en 3.12.1.0.3, de modellen vaststellen. § 2. De informatie in de berichten, kennisgevingen en inlichtingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.3, is dezelfde, ongeacht of ze worden meegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, of met een aangetekende brief.
Bij de verzending van de berichten, inlichtingen en kennisgevingen, vermeld in het eerste lid, gericht tot of afkomstig van het bevoegde personeelslid of de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, worden de betrokken personen geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer, vermeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, als het gaat om een rechtspersoon, en het rijksregisternummer als het gaat om een natuurlijke persoon en van het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. § 3. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de berichten, inlichtingen en kennisgevingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.3, moeten, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, worden verzekerd met aangepaste beveiligingstechnieken. § 4. Opdat de kennisgevingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.2, op geldige wijze als beslag onder derden zouden gelden als ze worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moeten ze een elektronische handtekening dragen, die met een van de volgende technieken wordt aangebracht : 1° creatie van een elektronische handtekening met behulp van een Belgische elektronische identiteitskaart;2° creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel, toegekend aan een bevoegde personeelslid, waarbij een certificaat gevoegd is dat uitgereikt is aan dat personeelslid, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer is opgeslagen; 3° creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel, toegekend aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, vermeld in artikel 3.12.1.0.2, waarbij een certificaat gevoegd is dat uitgereikt is aan die entiteit, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer is opgeslagen; 4° creatie van een geavanceerde elektronische handtekening als vermeld in artikel 2, 2°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten. Ongeacht de toegepaste techniek wordt er gegarandeerd dat alleen de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending, correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld. Die gegevens moeten gedurende een periode van tien jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd.
Art. 3.12.1.0.7. Artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.6 zijn van toepassing op elke persoon die bevoegd is om de authenticiteit te verlenen aan de akten, vermeld in artikel 3.12.1.0.1.
Art. 3.12.1.0.8. Met het akkoord van de belastingschuldige zijn de banken, onderworpen aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de ondernemingen, onderworpen aan het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen, en de hypotheekondernemingen, onderworpen aan de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, gemachtigd het bericht, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, toe te sturen en in staat om de kennisgeving, vermeld in artikel 3.12.1.0.2, te ontvangen.
De afgifte door die instellingen van een attest aan de notaris betreffende de verzending van het bericht en het gevolg dat daaraan gegeven wordt door de bevoegde personeelsleden, stelt de aansprakelijkheid van die instellingen in de plaats van die van de notaris.
Art. 3.12.1.0.9. Geen akte die in het buitenland verleden is en de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft, wordt in België tot overschrijving of inschrijving in de registers van een hypotheekbewaarder toegelaten, als er niet een attest bij gevoegd is van het bevoegde personeelslid in het ambtsgebied van wie het onroerend goed ligt en, in voorkomend geval, van het bevoegde personeelslid in het ambtsgebied van wie de betrokkene zijn woonplaats of zijn hoofdinrichting heeft.
Het attest, vermeld in het eerste lid, geeft er blijk van dat de eigenaar of de vruchtgebruiker geen belastingen schuldig is of dat de wettelijke hypotheek die de verschuldigde belastingen waarborgt, ingeschreven is.
Art. 3.12.1.0.10. Openbare ambtenaren of ministeriële officieren, belast met de openbare verkoping van roerende goederen waarvan de waarde ten minste 250 euro bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingen en toebehoren die de eigenaar op het ogenblik van de verkoping schuldig is, als ze niet ten minste acht werkdagen vooraf de volgende instanties of personen verwittigen op de volgende wijze : 1° de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden;2° het bevoegde personeelslid van de woonplaats of van de hoofdinrichting van de eigenaar met een aangetekende brief als het bericht niet meegedeeld kan worden op de wijze, vermeld in 1°. Als het bericht meegedeeld is conform het eerste lid, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding, meegedeeld door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
Als hetzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijzen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zal het bericht, opgesteld conform het eerste lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van het bericht, opgesteld conform het eerste lid, 1°.
Art. 3.12.1.0.11. Als de verkoping heeft plaatsgevonden, geldt de kennisgeving van het bedrag van de verschuldigde bedragen, die uiterlijk daags vóór de verkoping uitgevoerd wordt door de entiteit, vermeld in artikel 3.12.1.0.10, eerste lid, 1°, of door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.12.1.0.10, eerste lid, 2°, als beslag onder derden in handen van de openbare ambtenaren of ministeriële officieren als vermeld in artikel 3.12.1.0.10, eerste lid. De kennisgeving gebeurt : 1° door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt;2° met een aangetekende brief, als de kennisgeving niet op de wijze, vermeld in 1°, kan worden verzonden. Als de kennisgeving heeft plaatsgevonden conform het eerste lid, 1°, is de datum van de kennisgeving de datum van verzending ervan.
Als dezelfde kennisgeving achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijzen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zal de kennisgeving conform het eerste lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van de kennisgeving, opgesteld conform het eerste lid, 1°.
Met behoud van de rechten van derden en behalve in geval van de toepassing van artikel 1627 tot en met 1638 van het Gerechtelijk Wetboek, zijn de openbare ambtenaren of ministeriële officieren gehouden de bedragen en waarden die ze onder zich houden, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op de verkoping, te betalen aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ten bedrage van de belastingen en toebehoren die de openbare ambtenaar of de ministeriële officier ter uitvoering van het eerste lid ter kennis zijn gebracht en in zoverre deze belastingen en toebehoren niet betwist worden.
Art. 3.12.1.0.12. De aansprakelijkheid door de openbare ambtenaren en ministeriële officieren, opgelopen met toepassing van artikel 3.12.1.0.10 en 3.12.1.0.11, gaat, naargelang het geval, de waarde van de verkochte goederen, na aftrek van de sommen en waarden waarop in hun handen beslag onder derden werd gelegd, niet te boven.
Art. 3.12.1.0.13. § 1. De Vlaamse Regering kan voor de berichten en inlichtingen, vermeld in het artikel 3.12.1.0.10, de modellen vaststellen. § 2. De informatie in de berichten, kennisgevingen en inlichtingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.10 en 3.12.1.0.11, is dezelfde, ongeacht of ze worden meegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, of met een aangetekende brief.
Bij de verzending van de berichten, inlichtingen en kennisgevingen, vermeld in het eerste lid, gericht tot of afkomstig van het bevoegde personeelslid of de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, worden de betrokken personen geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer, vermeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, als het gaat om een rechtspersoon, en aan de hand van het rijksregisternummer als het gaat om een natuurlijke persoon, en aan de hand van het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. § 3. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de berichten, inlichtingen en kennisgevingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.10 en 3.12.1.0.11, moeten, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, worden verzekerd met aangepaste beveiligingstechnieken. § 4. Opdat de kennisgevingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.11, op geldige wijze als beslag onder derden zouden gelden als ze worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moeten ze een elektronische handtekening dragen, die met een van de volgende technieken wordt aangebracht : 1° creatie van een elektronische handtekening met behulp van een Belgische elektronische identiteitskaart;2° creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel, toegekend aan een bevoegde personeelslid, waarbij een certificaat is gevoegd dat uitgereikt is aan dat personeelslid, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer is opgeslagen; 3° creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel, toegekend aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, vermeld in artikel 3.12.1.0.11, waarbij een certificaat gevoegd is dat uitgereikt is aan die entiteit, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer is opgeslagen; 4° creatie van een geavanceerde elektronische handtekening als vermeld in artikel 2, 2°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten. Ongeacht de toegepaste techniek wordt er gegarandeerd dat alleen de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending, correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld.
Die gegevens moeten gedurende een periode van tien jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd.
Art. 3.12.1.0.14. § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.8 is de overdracht in eigendom of in vruchtgebruik van een geheel van goederen, samengesteld uit onder meer elementen die het behoud van de clientèle mogelijk maken, die voor de uitoefening van een vrij beroep, ambt of post of een industrieel, handels- of landbouwbedrijf worden aangewend, alsook de vestiging van een vruchtgebruik op dezelfde goederen, pas tegenstelbaar aan de bevoegde personeelsleden na verloop van de maand die volgt op de maand waarin een eensluidend verklaard afschrift van de akte tot overdracht of vestiging ter kennis is gebracht van het bevoegde personeelslid van de woonplaats of van de maatschappelijke zetel van de overdrager. § 2. De overnemer is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden, verschuldigd door de overdrager na verloop van de termijn, vermeld in paragraaf 1, voor het bedrag dat al door hem is betaald of verstrekt, of voor een bedrag dat overeenstemt met de nominale waarde van de aandelen die in ruil voor de overdracht zijn toegekend vóór de afloop van de voormelde termijn. § 3. Paragraaf 1 en 2 zijn niet van toepassing als de overdrager bij de akte van overdracht een certificaat voegt dat uitsluitend met dat doel is opgemaakt door het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, binnen dertig dagen die voorafgaan aan de kennisgeving van de overeenkomst.
De uitreiking van dat certificaat is afhankelijk van een aanvraag die de overdrager in tweevoud heeft ingediend bij het bevoegde personeelslid van de belastingen van de woonplaats of de maatschappelijke zetel van de overdrager.
Het certificaat wordt geweigerd door het bevoegde personeelslid als de overdrager bedragen verschuldigd blijft als belastingen en toebehoren op de dag van de aanvraag of als de aanvraag is ingediend na de aankondiging van of tijdens een belastingonderzoek of na het verzenden van een verzoek om inlichtingen.
Het certificaat wordt ofwel uitgereikt ofwel geweigerd binnen een termijn van dertig dagen na de indiening van de vraag van de overdrager. § 4. De overdrachten die worden uitgevoerd door een curator, een gerechtsmandataris, belast met het organiseren en realiseren van een overdracht onder gerechtelijk gezag met toepassing van artikel 60 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen of in geval van fusie, splitsing, inbreng van de algemeenheid van goederen of van een tak van werkzaamheid, verricht overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel. § 5. De Vlaamse Regering kan modellen vaststellen voor de aanvraag en het certificaat, vermeld in dit artikel.
Art. 3.12.1.0.15. Iedere rechtspersoon of natuurlijke persoon die, al dan niet samen met zijn echtgenoot of zijn wettelijk samenwonende of zijn descendenten, ascendenten en zijverwanten tot en met de tweede graad, onrechtstreeks of onmiddellijk minstens 33 % bezit van de aandelen in een binnenlandse vennootschap en die aandelen, of een gedeelte daarvan, voor minstens 75 % overdraagt uiterlijk in een tijdspanne van één jaar, is van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden en toebehoren als het actief van de vennootschap uiterlijk op de dag van de betaling van de prijs van de aandelen voor ten minste 75 % bestaat uit vorderingen, financiële vaste activa, geldbeleggingen of liquide middelen.
De hoofdelijke aansprakelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen voor de belastingschulden en toebehoren die betrekking hebben op : 1° het aanslagjaar waarin de overdracht van de aandelen plaatsvindt;2° de drie aanslagjaren voorafgaand aan de aanslagjaren waarin de overdracht van de aandelen plaatsvindt. Het eerste lid is niet van toepassing op de overgedragen aandelen van een genoteerde vennootschap of van een onderneming die onder het toezicht staat van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten. Afdeling 2. - Verplichtingen van kredietinstellingen of -inrichtingen
Art. 3.12.2.0.1. Als openbare of private kredietinstellingen of -inrichtingen kredieten, leningen of voorschotten toekennen waarvoor een voordeel is verleend in het kader van de regelgeving inzake economische expansie of waarvoor een dergelijk voordeel is aangevraagd aan de bevoegde overheid, mogen ze de fondsen noch geheel noch gedeeltelijk vrijgeven, tenzij nadat de genieter of aanvrager hun een attest heeft overgelegd dat is uitgereikt door het bevoegde personeelslid en waaruit een van de volgende feiten blijkt : 1° er zijn geen ingekohierde belastingen of toebehoren waarvoor de betalingstermijn verstreken is;2° er is een bepaald bedrag aan ingekohierde belastingen of toebehoren verschuldigd waarvoor de betalingstermijn verstreken is, in welk geval de betaling van de verschuldigde bedragen, in de vorm en binnen de termijnen, bepaald in het attest, het voorwerp moet uitmaken van een bijzonder beding in de beslissing tot toekenning van het voordeel. Hoofdstuk 13. - Onderzoek en controle Afdeling 1. - Administratieve controle
Onderafdeling 1. - Algemeen Art. 3.13.1.1.1. Elk bevoegde personeelslid, regelmatig belast met een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van een belasting, vermeld in deze codex, bij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, is van rechtswege gemachtigd alle inlichtingen op te zoeken of in te winnen die de juiste heffing van alle belastingen, vermeld in deze codex, die door deze persoon verschuldigd zijn, kunnen verzekeren.
Art. 3.13.1.1.2. Elke inlichting, elk stuk, elk proces-verbaal of elke akte, door een bevoegde personeelslid ontdekt of verkregen bij de uitoefening van zijn functie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een van de diensten, besturen of inrichtingen, vermeld in artikel 3.13.1.4.1, kan door het Vlaamse Gewest worden ingeroepen om elke som op te sporen die met toepassing van de bepalingen van deze codex verschuldigd is.
Art. 3.13.1.1.3. Met behoud van de toepassing van de bevoegdheden, vermeld in artikel 3.3.3.0.1, kan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie de onderzoekingen, vermeld in dit hoofdstuk, verrichten, zelfs als de desbetreffende belastingen al betaald zijn.
De onderzoekingen, vermeld in het eerste lid, mogen zonder voorafgaande kennisgeving worden verricht tot uiterlijk het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 3.3.3.0.1.
De onderzoekingen, vermeld in het eerste lid, mogen bovendien voor de onroerende voorheffing worden verricht gedurende de aanvullende termijn van vier jaar, vermeld in artikel 3.3.3.0.1, § 1, op voorwaarde dat de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze heeft kennisgegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die voor hem bestaan voor het bedoelde tijdperk.
Die voorafgaande kennisgeving, vermeld in het derde lid, is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag.
Art. 3.13.1.1.4. § 1. In de gevallen, vermeld in artikel 3.13.1.3.1, § 2, en 3.13.1.4.1, § 3, tweede lid, stelt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie de belastingschuldige in kennis van de aanwijzing of de aanwijzingen van belastingontduiking die een vraag om inlichtingen bij een financiële instelling rechtvaardigen. Deze kennisgeving gebeurt bij aangetekende brief, gelijktijdig met het verzenden van de voormelde vraag om inlichtingen.
Het eerste lid is niet van toepassing als de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar zijn. De kennisgeving gebeurt desgevallend post factum bij aangetekende brief, uiterlijk 30 dagen na het verzenden van de in het eerste lid vermelde vraag om inlichtingen. § 2. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie bezorgt de Vlaamse minister van Financiën eenmaal per jaar een verslag dat onder meer volgende informatie bevat : 1° het aantal keren dat in overeenstemming met artikel 3.13.1.2.5, tweede lid, een onderzoek is gevoerd bij financiële instellingen en gegevens zijn gebruikt met het oog op het belasten van hun cliënten; 2° het aantal keren dat in overeenstemming met artikel 3.13.1.3.1, § 2, en 3.13.1.4.1, § 3, tweede lid, een onderzoek is gevoerd en gegevens zijn opgevraagd bij financiële instellingen.
Dit verslag wordt openbaar gemaakt door de Vlaamse minister van Financiën en overgezonden aan het Vlaamse Parlement.
Onderafdeling 2. - Plichten van de belastingplichtige Art. 3.13.1.2.1. Eenieder die onderhevig is aan de belastingen, vermeld in deze codex, is verplicht de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, op haar verzoek, en zonder dat de belastingschuldige zich moet verplaatsen naar de kantoren van de administratie, met het oog op de controle ervan, alle documenten voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn verschuldigde belastingen te bepalen.
Behalve als ze door het gerecht in beslag genomen zijn, of behalve bij een afwijking, toegestaan door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, moeten de documenten aan de hand waarvan het bedrag van de verschuldigde belastingen kan worden vastgesteld, vermeld in het eerste lid, ter beschikking van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden bewaard in het kantoor, agentschap, bijhuis of elk ander beroeps- of privélokaal van de belastingplichtige waar die documenten zijn gehouden, opgesteld of toegezonden, tot het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 3.3.3.0.1.
Art. 3.13.1.2.2. De natuurlijke personen en rechtspersonen die een beroep doen op een computersysteem om de documenten waarvan de voorlegging is voorgeschreven met toepassing van artikel 3.13.1.2.1, geheel of ten dele, te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren, zijn ook verplicht, op verzoek van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, ter plaatse, de dossiers over de analyses, de programma's en het beheer van het gebruikte systeem, alsook de informatiedragers en alle gegevens die ze bevatten, ter inzage voor te leggen.
De gegevens die geplaatst zijn op de informatiedragers, moeten in een leesbare en verstaanbare vorm ter inzage worden voorgelegd.
Als de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie hen erom verzoekt, zijn de personen, vermeld in het eerste lid, verplicht met hun materiaal en in het bijzijn van de personeelsleden van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kopieën te maken van het geheel of een deel van de voormelde gegevens in de vorm die de personeelsleden van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie vragen, alsook om de informaticabewerkingen te verrichten die nodig zijn om het bedrag van de belastingen te bepalen.
De bepalingen van artikel 3.13.1.2.1, tweede lid, zijn van toepassing op de bewaring van de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van het gebruikte systeem, alsook van de gegevens die ze bevatten.
Art. 3.13.1.2.3. Met behoud van het recht van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie tot het vragen van mondelinge inlichtingen is eenieder die onderhevig is aan de belastingen, vermeld in deze codex, verplicht de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, op haar verzoek, binnen een maand vanaf de derde werkdag die volgt op de verzending van de aanvraag, schriftelijk alle inlichtingen te verstrekken die van hem worden gevorderd met het oog op het onderzoek van zijn fiscale toestand. De termijn kan om wettige redenen worden verlengd.
Art. 3.13.1.2.4. De verificaties en vragen om inlichtingen, vermeld in artikel 3.13.1.2.1, eerste lid, artikel 3.13.1.2.2, eerste tot en met derde lid, en artikel 3.13.1.2.3, mogen slaan op alle verrichtingen waaraan de belastingplichtige heeft deelgenomen. De aldus ingewonnen inlichtingen kunnen ook worden ingeroepen met het oog op het belasten van derden.
Art. 3.13.1.2.5. In afwijking van artikel 3.13.1.2.4, en met behoud van de toepassing van artikel 3.13.1.2.1 tot en met 3.13.1.2.3, is de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie niet gemachtigd om in de rekeningen, boeken en documenten van de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen inlichtingen in te zamelen met het oog op het belasten van hun cliënten.
Als het onderzoek dat uitgevoerd is met toepassing van artikel 3.13.1.2.1 tot en met 3.13.1.2.3, evenwel concrete elementen aan het licht brengt die het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking kunnen doen vermoeden, kan een personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd, een personeelslid met minstens de graad van directeur ermee belasten uit de rekeningen, boeken en documenten van de instelling inlichtingen putten die het mogelijk maken het onderzoek te voltooien en de belastingen te bepalen die door de cliënt verschuldigd zijn.
Art. 3.13.1.2.6. Natuurlijke personen of rechtspersonen zijn gehouden aan de bevoegde personeelsleden, voorzien van hun legitimatiebewijs en belast met het verrichten van een controle of een onderzoek over de toepassing van de belastingen, vermeld in deze codex, tijdens de uren dat er een werkzaamheid wordt uitgeoefend, vrije toegang te verlenen tot de beroepslokalen of de lokalen waar rechtspersonen hun werkzaamheden uitoefenen, zoals kantoren, fabrieken, werkplaatsen, werkhuizen, magazijnen, bergplaatsen, garages of tot hun terreinen die als werkplaats, werkhuis of opslagplaats van voorraden dienst doen, om aan die personeelsleden de mogelijkheid te verschaffen het bedrag van de verschuldigde belastingen vast te stellen.
De bevoegde personeelsleden, voorzien van hun legitimatiebewijs, mogen, als ze met dezelfde taak belast zijn, vrije toegang eisen tot alle andere lokalen, gebouwen, werkplaatsen of terreinen die niet bedoeld zijn in het eerste lid, maar waar werkzaamheden verricht of vermoedelijk verricht worden. Tot particuliere woningen of bewoonde lokalen hebben ze evenwel alleen toegang tussen vijf uur 's morgens en negen uur 's avonds en met machtiging van de rechter in de politierechtbank.
De personeelsleden, vermeld in het eerste en het tweede lid, mogen door middel van de gebruikte uitrusting en met de bijstand van de personen, vermeld in artikel 3.13.1.2.2, eerste lid, de betrouwbaarheid nagaan van de geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en bewerkingen, door inzonderheid de voorlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de gegevens die op informatiedragers geplaatst zijn, om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm.
Art. 3.13.1.2.7. De personeelsleden die belast zijn met de invordering, beschikken over alle onderzoeksbevoegdheden, vermeld in deze codex, om de vermogenssituatie van de schuldenaar te bepalen met het oog op de invordering van de belastingen en toebehoren.
De bevoegdheden van de personeelsleden, belast met de invordering, vermeld in het eerste lid, worden ook uitgeoefend zonder de beperkingen ten aanzien van de instellingen, vermeld in artikel 3.13.1.2.5, 3.13.1.3.1, § 2 tot en met § 5, en artikel 3.13.1.4.1.
Onderafdeling 3. - Plichten van derden Art. 3.13.1.3.1. § 1. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie mag, wat een bepaalde belastingschuldige betreft, geschreven attesten inzamelen, derden horen, een onderzoek instellen, en binnen de door haar bepaalde termijn, die om wettige redenen kan worden verlengd, van natuurlijke personen of rechtspersonen, alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alle inlichtingen vorderen die ze nodig acht om de juiste vestiging en inning van de belasting te verzekeren. § 2. Als de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie bij het onderzoek over een of meer aanwijzingen van belastingontduiking beschikt, wordt een bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling als een derde beschouwd waarop de bepalingen van paragraaf 1 van toepassing zijn.
In voorkomend geval kan een personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd, een personeelslid met minstens de graad van directeur ermee belasten om bij een bank-, wissel-, krediet- en spaarinstelling elke inlichting op te vragen die nuttig kan zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige te bepalen.
Het personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd mag de machtiging pas verlenen : 1° nadat het personeelslid dat het onderzoek voert, de inlichtingen en gegevens over de rekeningen tijdens het onderzoek met een verzoek om inlichtingen als vermeld in artikel 3.13.1.2.3, heeft gevraagd en bij die vraag duidelijk heeft aangegeven dat hij de toepassing van paragraaf 2 van dit artikel kan vragen als de belastingplichtige de gevraagde gegevens verborgen houdt of weigert te verschaffen. De opdracht, vermeld in het tweede lid, kan pas aanvangen als de termijn, vermeld in artikel 3.13.1.2.3, is verlopen; 2° nadat hij heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek een of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd en dat er vermoedens zijn dat de belastingplichtige gegevens daarover bij een instelling als vermeld in het tweede lid, verborgen houdt of dat de belastingplichtige weigert om die gegevens zelf te verschaffen. § 3. Als het personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek, vermeld in paragraaf 2, een of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd, kan hij de beschikbare gegevens over die belastingplichtige opvragen bij het centrale aanspreekpunt, vermeld in artikel 322 van het federale WIB 92. § 4. Paragraaf 2 en 3 zijn ook van toepassing als een inlichting wordt gevraagd door een buitenlandse staat in een van de volgende gevallen : 1° in het geval, vermeld in artikel 9 van het decreet van 21 juni 2013 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen;2° overeenkomstig de bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen in een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting die van toepassing is, of in een andere internationale overeenkomst in het kader waarvan de wederkerigheid is gewaarborgd. De vraag van de buitenlandse staat wordt gelijkgesteld met een aanwijzing van belastingontduiking als vermeld in paragraaf 2. In dat geval verleent het personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd, in afwijking van paragraaf 2, de machtiging op basis van de vraag, gesteld door de buitenlandse staat. § 5. De inlichtingen waarover de administratie uit hoofde van dit artikel beschikt, vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming met betrekking tot soortgelijke inlichtingen, vermeld in artikel 3.19.0.0.2.
Art. 3.13.1.3.2. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie mag van natuurlijke personen of rechtspersonen alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, binnen de door haar bepaalde termijn, voor alle of voor een deel van hun verrichtingen of activiteiten de overlegging vorderen van inlichtingen over elke persoon of groep van personen, zelfs als ze niet met naam zijn aangeduid, met wie ze rechtstreeks of onrechtstreeks contact hebben gehad uit hoofde van die verrichtingen of activiteiten. De termijn kan wegens wettige redenen worden verlengd.
Art. 3.13.1.3.3. De bepalingen van artikel 3.13.1.2.2 zijn van toepassing op verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alsook op derden op wie een beroep wordt gedaan om de documenten, waarvan de voorlegging is voorgeschreven door artikel 3.13.1.2.1, geheel of gedeeltelijk te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren door middel van computersystemen.
Art. 3.13.1.3.4. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie mag de juistheid nagaan van de inlichtingen, vermeld in artikel 3.13.1.3.1, 3.13.1.3.2 en 3.13.1.3.3.
Art. 3.13.1.3.5. De belastingschuldige wordt met een aangetekende brief opgeroepen om het getuigenverhoor bij te wonen.
De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen over alle daden en feiten waarvan ze kennis hebben en waarvan de vaststelling nuttig kan zijn voor de toepassing van de belastingwetten op de feiten waarover een geschil bestaat.
Voor ze getuigen, leggen ze de eed af, vermeld in artikel 934 van het Gerechtelijk Wetboek.
Het tegenbewijs is rechtens toegelaten.
Art. 3.13.1.3.6. Van de verklaringen van de getuigen en, als de belastingschuldige dat verlangt, van zijn eigen verklaringen wordt een proces-verbaal opgemaakt.
Na voorlezing wordt het proces-verbaal door de getuigen en de belastingschuldigen ondertekend.
Ze laten hun handtekening voorafgaan door de met de hand geschreven woorden "Gelezen en goedgekeurd". Als een van de betrokkenen weigert te ondertekenen, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal, dat de reden van de weigering nader omschrijft.
Een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal wordt aan de belastingschuldige betekend binnen acht dagen na zijn dagtekening.
Onderafdeling 4. - Plichten van openbare instellingen Art. 3.13.1.4.1. § 1. De bestuursdiensten van de staat, met inbegrip van de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten, alsook de openbare instellingen en inrichtingen, zijn gehouden, als ze daarvoor worden aangezocht door een personeelslid, belast met de vestiging of de invordering van de belastingen, hem alle inlichtingen die ze in hun bezit hebben, te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, in alle akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden die ze in hun bezit hebben, inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen die het bedoelde personeelslid nodig acht voor de vestiging of de invordering van de belastingen, vermeld in deze codex.
In de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen over de rechtspleging mag evenwel geen inzage worden verleend zonder uitdrukkelijk verlof van de federale procureur, de procureur-generaal of de auditeur-generaal.
De originelen van de ontvangstbewijzen-getuigschriften voor verstrekte hulp, uitgereikt door de geneesheren, de tandheelkundigen en de paramedische medewerkers, mogen echter niet worden meegedeeld zonder dat de nationale raad van de Orde van Geneesheren of de provinciale geneeskundige commissies de gelegenheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie daardoor geen inlichtingen krijgt over de identiteit van de zieken en van de verzekerden. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) wat de individueel verkregen inlichtingen betreft. § 3. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de naamloze vennootschap van publiek recht bpost.
Paragraaf 1 blijft evenwel van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 3.13.1.2.5, tweede lid, en artikel 3.13.1.3.1, § 2 tot en met § 5. § 4. De Kansspelcommissie, vermeld in artikel 9 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, moet de Vlaamse Regering er onverwijld van op de hoogte brengen dat ze bij een orgaan dat ze controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme, gericht op fiscale fraude. § 5. Onder openbare instellingen of inrichtingen als vermeld in paragraaf 1 wordt verstaan : de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten die de staat, een gemeenschap of een gewest mee beheert, waaraan de staat, een gemeenschap of een gewest een waarborg verstrekt, op de werkzaamheden waarvan de staat, een gemeenschap of een gewest toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de Federale Regering of een gemeenschaps- of gewestregering, op haar voordracht of met haar goedkeuring.
Art. 3.13.1.4.2. De diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen, vermeld in artikel 3.13.1.4.1, zijn gehouden de gegevens die noodzakelijk zijn om de belastingen, vermeld in deze codex, te bepalen, op elektronische wijze ter beschikking te stellen van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. De leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie richt daarvoor een eenmalig verzoek aan de diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen, vermeld in artikel 3.13.1.4.1, met vermelding van de frequentie en de wijze waarop de gegevens ter beschikking gesteld moeten worden. Afdeling 2. - Controle ter plaatse
Art. 3.13.2.0.1. Betreffende de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling en het eurovignet houden de bevoegde personeelsleden toezicht op de naleving van de bepalingen van deze codex en de uitvoeringsbesluiten ervan met betrekking tot de voertuigen die zich op de openbare weg bevinden. Ze kunnen het inschrijvingsboekje doen voorleggen van de wegvoertuigen en luchtvaartuigen en de vlaggenbrief van de boten, alsook een ander document dat de betaling van de belasting bewijst. Ze zijn gemachtigd zonder enige bijstand de garages, de hangars en de berg- of aanmeerplaatsen te onderzoeken.
Art. 3.13.2.0.2. In het kader van de uitoefening van hun opdracht kunnen de bevoegde personeelsleden : 1° bevelen geven aan bestuurders en het verkeer regelen als vermeld in artikel 11 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer;2° inlichtingen inwinnen en controle uitoefenen door personen te ondervragen en documenten en andere informatiedragers in te kijken;3° de bijstand vorderen van de lokale en federale politie bij de uitoefening van controles waarbij ze zich tijdens de uitoefening van hun ambt desgevraagd kenbaar maken door hun legitimatiebewijs voor te leggen. Art. 3.13.2.0.3. Met behoud van de bevoegdheden die toevertrouwd worden aan de andere officieren of agenten van gerechtelijke politie en aan de leden van het operationele kader van de lokale en de federale politie, hebben de bevoegde personeelsleden die toezicht houden op de uitvoering van de bepalingen van deze codex en de uitvoeringsbesluiten ervan, de hoedanigheid van agent of officier van de gerechtelijke politie.
Art. 3.13.2.0.4. § 1. Als de niet-betaling van de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling of het eurovignet wordt vastgesteld op de openbare weg, moet de bestuurder van het voertuig dat aan een van die belastingen onderhevig is, de niet-betaalde belasting en de boete samen met de interesten en kosten in handen van het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, betalen op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding. § 2. In geval van niet-betaling van de sommen, vermeld in paragraaf 1, op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding, wordt het voertuig door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, aangehaald tot de verschuldigde sommen betaald zijn.
Het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, stelt in het geval, vermeld in het eerste lid, een proces-verbaal van aanhaling op.
De aanhaling, vermeld in het eerste lid, kan onder meer bestaan uit het inhouden van de boorddocumenten, het inhouden van de vrachtbrief, het plaatsen van een wielklem, het wegtakelen van het voertuig, vermeld in paragraaf 1, naar een stallingplaats en het stallen van het voertuig.
Het aangehaalde voertuig mag niet worden vervreemd noch worden verplaatst zonder toestemming van het bevoegde personeelslid. § 3. Als de sommen, vermeld in paragraaf 1, niet betaald zijn binnen een week na de dag van de vaststelling van de overtreding, vermeld in paragraaf 1, is er een vermoeden dat de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar zijn.
Als de belastingschuldige betwist dat de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar verkeren, wordt er over de betwisting uitspraak gedaan, zoals in kort geding door de beslagrechter van de plaats waar de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie die de belasting moet innen, is gevestigd.
De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan in het geval, vermeld in het eerste lid, een dwangschrift opstellen en laten overgaan tot betekening van een dwangbevel en eventueel tot uitvoerend roerend beslag op het voertuig.
In het dwangschrift en het dwangbevel kunnen naast de sommen, vermeld in paragraaf 1, andere openstaande schulden worden opgenomen die betrekking hebben op de belastingen, opcentiemen, opdeciem, interesten en kosten die door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden geïnd. § 4. Het risico en de eventuele kosten die voortvloeien uit de aanhaling en het beslag, zijn ten laste van de belastingschuldige.
Het beslag wordt na betaling van alle sommen en bijbehorende kosten die opgenomen zijn in het dwangbevel, opgeheven. § 5. Met behoud van de toepassing van artikel 1627 van het Gerechtelijk Wetboek wordt de opbrengst van de verkoop van het voertuig, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, derde lid, 1° en 2°, en artikel 2.2.1.0.1, aangerekend volgens de regels, vermeld in artikel 3.4.7.0.1. Het eventuele overschot wordt aan de belastingschuldige terugbetaald.
Art. 3.13.2.0.5. Als een overtreding inzake de bepalingen van deze codex betreffende de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling of het eurovignet wordt geconstateerd, zal een proces-verbaal worden opgemaakt door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3. Het proces-verbaal vermeldt minstens de overtreding alsook de elementen die moeten toelaten de overtreder te identificeren.
Na het opstellen van de processen-verbaal, vermeld in het eerste lid, wordt een afschrift ervan aan de overtreder afgeleverd binnen vijftien dagen na de vaststelling van de overtreding, op straffe van verval van de bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal.
De processen-verbaal, vermeld in het eerste lid, opgemaakt door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, verdienen het volle geloof in rechten totdat de valsheid ervan bewezen is.
Hoofdstuk 14. - Verjaring Afdeling 1. - Termijn
Art. 3.14.1.0.1. De belastingen, vermeld in deze codex, verjaren na verloop van vijf jaar vanaf de datum waarop ze betaald moeten zijn conform artikel 3.4.2.0.1 of 3.4.2.0.2. Afdeling 2. - Stuiting
Art. 3.14.2.0.1. De termijn, vermeld in artikel 3.14.1.0.1, kan worden gestuit op de wijze, vermeld in artikel 2244 tot en met artikel 2250 van het Burgerlijk Wetboek, of door afstand te doen van de termijn die verlopen is op de verjaring. In geval van stuiting van de verjaring treedt een nieuwe verjaring in, die op dezelfde wijze kan worden gestuit na verloop van vijf jaar na de laatste akte of handeling waardoor de vorige verjaring is gestuit, als geen geding voor het gerecht aanhangig is. Afdeling 3. - Schorsing
Art. 3.14.3.0.1. Elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing of de invordering van de belastingen, vermeld in deze codex, dat wordt ingesteld door het Vlaamse Gewest, door de schuldenaar van de belastingen of door iedere andere persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld met toepassing van deze codex, van de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan, of van het gemeen recht, schorst de verjaring.
Het bezwaar en de aanvraag tot ontheffing, vermeld in artikel 3.6.0.0.1, schorsen de verjaring ook.
Art. 3.14.3.0.2. In het geval, vermeld in artikel 3.14.3.0.1, eerste lid, vangt de schorsing aan met de inleidende vordering en eindigt als de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
In het geval, vermeld in artikel 3.14.3.0.1, tweede lid, vangt de schorsing aan met het verzoek waarbij het administratief beroep wordt ingeleid. Ze eindigt : 1° als de belastingplichtige een rechtsvordering heeft ingesteld, op de dag dat de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan;2° in de andere gevallen, na verloop van de termijn die voor de belastingplichtige openstaat om een beroep in te stellen tegen de administratieve beslissing. Hoofdstuk 15. - Strafrechtelijke vervolging Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 3.15.1.0.1. Overeenkomstig artikel 460 van het federale WIB 92 wordt de strafvordering uitgeoefend door het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie kan echter geen vervolgingen instellen, indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van het bevoegd personeelslid dat niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het Openbaar Ministerie kan de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.
Art. 3.15.1.0.2. § 1. Overeenkomstig artikel 461 van het federale WIB 92 en onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde overleg kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van deze codex of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van het bevoegde personeelslid. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. Het bevoegde personeelslid antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan.
In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering. § 2. Overeenkomstig artikel 462 van het federale WIB 92 en in het kader van de kennisgeving en het overleg bedoeld in artikel 29, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, deelt het bevoegde personeelslid, de gegevens van het fiscaal dossier met betrekking tot de feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van deze codex of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten mede aan het Openbaar Ministerie. Afdeling 2. - Opsporing van inbreuken
Art. 3.15.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 3. - Strafrechtelijke sancties
Art. 3.15.3.0.1. Een persoon die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden de bepalingen van deze codex of van de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan, overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met een geldboete van 250 euro tot 125.000 euro of met een van die straffen alleen.
Art. 3.15.3.0.2. Een persoon wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 250 euro tot 125.000 euro of met een van die straffen alleen als hij, met het oogmerk om een van de misdrijven, vermeld in artikel 3.15.3.0.1, te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of als hij gebruikmaakt van een geschrift dat op die manier vervalst is.
Een persoon die willens en wetens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van het Vlaamse Gewest kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruikmaakt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met een geldboete van 250 euro tot 125.000 euro of met een van die straffen alleen.
Art. 3.15.3.0.3. Een persoon die een valse getuigenis aflegt, die als tolk of als deskundige een valse verklaring aflegt, of die een of meer getuigen, deskundigen of tolken in een van de informatiegevallen die toegelaten zijn met toepassing van artikel 3.5.4.0.1, 3.5.8.0.1, 3.13.1.3.1 en 3.13.1.3.5, verleidt, wordt gestraft overeenkomstig de bepalingen van artikel 220 tot en met 224 van het Strafwetboek.
Art. 3.15.3.0.4. De niet-verschijning of de weigering om te getuigen in de onderzoeken die toegelaten zijn met toepassing van artikel 3.5.4.0.1, 3.5.8.0.1, 3.13.1.3.1 en 3.13.1.3.5, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 125 euro tot 12.500 euro of met een van die straffen alleen.
Art. 3.15.3.0.5. De schending van het beroepsgeheim, vermeld in artikel 3.19.0.0.2, wordt gestraft conform artikel 458 van het Strafwetboek.
Art. 3.15.3.0.6. § 1. Als de beoefenaar van een van de volgende beroepen of van een ander beroep dat tot doel heeft voor een of meer belastingplichtigen boek te houden of te helpen houden, ofwel voor eigen rekening ofwel als hoofd, lid of bediende van een vennootschap, vereniging, groepering of onderneming of, meer in het algemeen, het beroep dat erin bestaat een of meer belastingplichtigen raad te geven of bij te staan bij het vervullen van de verplichtingen, opgelegd bij deze codex of bij de besluiten die vastgesteld zijn ter uitvoering ervan, wordt veroordeeld wegens een van de misdrijven, vermeld in artikel 3.15.3.0.1 tot en met 3.15.3.0.5, kan het vonnis hem het verbod opleggen om gedurende drie maanden tot vijf jaar, rechtstreeks of onrechtstreeks, dezelfde beroepen op welke wijze ook uit te oefenen : 1° belastingadviseur;2° zaakbezorger;3° deskundige in belastingzaken of in boekhouden. De rechter kan bovendien, als hij zijn beslissing op dat stuk motiveert, voor een duur van drie maanden tot vijf jaar de sluiting bevelen van de inrichtingen van de vennootschap, vereniging, groepering of onderneming waarvan de veroordeelde hoofd, lid of bediende is. § 2. Het verbod en de sluiting, vermeld in paragraaf 1, treden in werking vanaf de dag waarop de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan.
Art. 3.15.3.0.7. Een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks het verbod of de sluiting, uitgesproken met toepassing van artikel 3.15.3.0.6, overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met een geldboete van 250 euro tot 125.000 euro of met een van die straffen alleen.
Art. 3.15.3.0.8. De wet van 5 maart 1952 betreffende de opdecimes op de strafrechterlijke geldboeten, is niet van toepassing op de misdrijven, vermeld in artikel 3.15.3.0.1, 3.15.3.0.2, 3.15.3.0.4 en 3.15.3.0.7.
Art. 3.15.3.0.9. Personen die als daders of als medeplichtigen van misdrijven als vermeld in artikel 3.15.3.0.1 tot en met 3.15.3.0.4, zijn veroordeeld, zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting.
De natuurlijke personen of de rechtspersonen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de geldboeten en kosten die het gevolg zijn van de veroordelingen die met toepassing van artikel 3.15.3.0.1 tot en met 3.15.3.0.7 tegen hun gemachtigden of bedrijfsleiders zijn uitgesproken.
Art. 3.15.3.0.10. De rechter kan bevelen dat ieder vonnis of arrest houdende veroordeling tot een gevangenisstraf, uitgesproken met toepassing van artikel 3.15.3.0.1 tot en met 3.15.3.0.4 en artikel 3.15.3.0.7, wordt aangeplakt in de plaatsen die hij bepaalt en, eventueel bij uittreksel, wordt bekendgemaakt op de wijze die hij bepaalt, op kosten van de veroordeelde.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt ook voor iedere met toepassing van artikel 3.15.3.0.6 uitgesproken beslissing tot verbod van het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België of tot sluiting van de in het land geëxploiteerde inrichtingen.
Art. 3.15.3.0.11. Als de verkeersbelasting of de belasting op de inverkeerstelling niet is betaald, kan de rechtbank de nummerplaat van het voertuig verbeurd verklaren en de teruggave ervan bevelen aan het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid.
Hoofdstuk 16. - Verval van het recht op vertegenwoordiging Art. 3.16.0.0.1. De Vlaamse Regering kan voor een tijdperk dat vijf jaar niet overtreft, elke persoon het recht ontzeggen belastingplichtigen te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van lasthebber, behalve als die persoon onderworpen is aan een wettelijk ingestelde beroepstucht of zijn last vervult krachtens de wet of een rechterlijke beslissing.
Art. 3.16.0.0.2. Het besluit, vermeld in artikel 3.16.0.0.1, mag pas worden uitgevaardigd nadat de betrokken lasthebber is uitgenodigd om binnen twintig dagen te verschijnen, om te worden gehoord door het bevoegde personeelslid. De lasthebber mag zich door een raadsman laten bijstaan.
Er wordt een proces-verbaal opgemaakt van het verhoor, vermeld in het eerste lid. Na voorlezing wordt het proces-verbaal door het bevoegde personeelslid en de betrokken lasthebber ondertekend. Ze laten hun handtekening voorafgaan door de met de hand geschreven woorden "Gelezen en goedgekeurd". Als de betrokkene weigert te ondertekenen, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal, dat de reden van de weigering nader omschrijft.
Een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal wordt binnen acht dagen na zijn dagtekening aan de lasthebber ter kennis gegeven.
Art. 3.16.0.0.3. Het besluit, vermeld in artikel 3.16.0.0.1, waarvan een eensluidend verklaard afschrift met een aangetekende brief naar de betrokken lasthebber wordt gestuurd, wordt in uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, tenzij de betrokkene zijn beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. In dat geval zal de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad alleen plaatsvinden als het besluit niet door de Raad van State verbroken is.
Hoofdstuk 17. - Bewijsmiddelen van de administratie Art. 3.17.0.0.1. Om het bestaan en het bedrag van de belastingschuld te bepalen, alsook ter vaststelling van een overtreding van de bepalingen van deze codex of van de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan, kan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie alle bewijsmiddelen aanvoeren die door het gemeen recht toegelaten zijn, met inbegrip van de processen-verbaal, opgesteld door het bevoegde personeelslid, maar met uitzondering van de eed.
De processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Art. 3.17.0.0.2. Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen de juridische kwalificatie, door de partijen gegeven aan een akte alsook aan afzonderlijke akten die dezelfde verrichting tot stand brengen, als de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, vaststelt dat die kwalificatie tot doel heeft de belasting te ontwijken, tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt.
Hoofdstuk 18. - Belastingverhogingen en administratieve geldboetes Art. 3.18.0.0.1. Het bevoegde personeelslid kan een administratieve geldboete van 50 euro tot 1250 euro opleggen voor iedere overtreding van de bepalingen van deze codex, alsook van de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan, met uitzondering van overtredingen van artikel 3.1.0.0.2, § § 2 tot en met 4.
De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, kan ook worden opgelegd voor iedere overtreding van artikel 473, 474 en 475 van het federale WIB 92 die de vestiging van de belastingen, opgenomen in deze codex, verhindert.
Als de overtredingen, vermeld in het eerste en tweede lid, blijven bestaan nadat een administratieve boete wordt opgelegd, kan daarvoor een nieuwe administratieve boete worden opgelegd telkens als de overtreding opnieuw wordt vastgesteld. In dat geval worden de bedragen, vermeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met een factor die overeenkomt met het aantal keer dat de overtreding is vastgesteld.
Dezelfde overtreding kan maximaal tien keer per kalenderjaar worden beboet.
De administratieve geldboeten, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, worden ingevorderd volgens de regels die van toepassing zijn op de overeenstemmende belasting.
Zonder afbreuk te doen aan de geldigheid van de bestuurs- of gerechtelijke handelingen verricht met het oog op de vestiging of de invordering van de belastingschuld, worden de opeisbaarheid van de fiscale geldboeten en het verloop van de verjaring van de vordering tot voldoening geschorst wanneer het Openbaar Ministerie de strafvordering overeenkomstig artikel 3.15.1.0.1 uitoefent. De aanhangigmaking bij de correctionele rechtbank maakt de fiscale geldboeten definitief niet opeisbaar. Daarentegen maakt de beschikking van buitenvervolgingstelling een einde aan de schorsing van de opeisbaarheid en de schorsing van de verjaring.
Art. 3.18.0.0.2. In geval van overtreding van de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 4, alsook van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, wordt het ontdoken bedrag van de belasting verhoogd volgens een schaal, zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering. Die verhoging mag niet meer dan drie keer het bedrag van de ontdoken belasting en niet minder dan 250 euro bedragen.
Zonder afbreuk te doen aan de geldigheid van de bestuurs- of gerechtelijke handelingen verricht met het oog op de vestiging of de invordering van de belastingschuld, worden de opeisbaarheid van de belastingverhoging en het verloop van de verjaring van de vordering tot voldoening geschorst wanneer het Openbaar Ministerie de strafvordering overeenkomstig artikel 3.15.1.0.1 uitoefent. De aanhangigmaking bij de correctionele rechtbank maakt de belastingverhoging definitief niet opeisbaar. Daarentegen maakt de beschikking van buitenvervolgingstelling een einde aan de schorsing van de opeisbaarheid en de schorsing van de verjaring.
Art. 3.18.0.0.3. In afwijking van artikel 3.2.2.0.1 kunnen de bevoegde personeelsleden tijdens de uitvoering van het toezicht, vermeld in artikel 3.13.2.0.1, de administratieve geldboetes, vermeld in artikel 3.18.0.0.1, of de belastingverhogingen, vermeld in artikel 3.18.0.0.2, opleggen zonder dat ze moeten worden ingekohierd. Als daarbij geen contante betaling verkregen kan worden, worden die administratieve geldboetes of belastingverhogingen op een later tijdstip alsnog ingekohierd.
Art. 3.18.0.0.4. De ontdoken verkeersbelasting wordt op het drievoudige gebracht als ze een tiende van de oorspronkelijke belasting overschrijdt.
Hoofdstuk 19. - Beroepsgeheim Art. 3.19.0.0.1. Als een met toepassing van artikel 3.13.1.2.1, eerste lid, artikel 3.13.1.2.2, eerste tot en met derde lid, artikel 3.13.1.2.3 en artikel 3.13.1.3.1 tot en met 3.13.1.3.4 aangezochte persoon het beroepsgeheim doet gelden, verzoekt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie om tussenkomst van de territoriaal bevoegde tuchtoverheid om te oordelen of, en eventueel in welke mate, de vraag om inlichtingen of de overlegging van documenten verzoenbaar is met het eerbiedigen van het beroepsgeheim.
Art. 3.19.0.0.2. Een persoon die, op welke grond ook, optreedt bij de toepassing van de bepalingen van deze codex of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, is, buiten de uitoefening van zijn ambt verplicht tot volstrekte geheimhouding over alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft.
De personeelsleden van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie oefenen hun ambt uit als ze aan andere administratieve diensten van de staat, daaronder begrepen de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtsmachten, en van de gemeenschappen en de gewesten en aan de openbare instellingen of inrichtingen, vermeld in artikel 3.13.1.4.1, inlichtingen verstrekken die voor die diensten, instellingen of inrichtingen nodig zijn voor de uitvoering van wettelijke of reglementaire bepalingen die eraan zijn opgedragen.
De personeelsleden van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie oefenen ook hun ambt uit als ze met betrekking tot de fiscale toestand van een belastingplichtige een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling inwilligen van de echtgenoot of wettelijk samenwonende op de goederen van wie de aanslag wordt ingevorderd.
Personen die deel uitmaken van diensten waaraan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ingevolge het tweede lid inlichtingen van fiscale aard heeft verstrekt, zijn tot dezelfde geheimhouding verplicht en mogen de verkregen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de wettelijke bepalingen voor de uitvoering waarvan ze zijn verstrekt.
De bepalingen van het vierde lid zijn ook van toepassing op de personen die behoren tot diensten waaraan ingevolge een controle als vermeld in titel 3, hoofdstuk 13, inlichtingen van fiscale aard kunnen worden verstrekt.
TITEL 4. - Wijzigingsbepalingen Hoofdstuk 1. - Wijzigingen van het wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen Art. 4.1.0.0.1. Artikel 95 van het wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, ingevoegd bij de wet van 1 juni 1992 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010, wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 95.Artikel 35 is van toepassing op de belasting op de inverkeerstelling.".
Hoofdstuk 2. - Wijzigingen van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 Art. 4.2.0.0.1. Aan artikel 24 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1997, 7 juli 1998, 24 maart 2006 en 29 april 2011, worden 9° en 10° toegevoegd, die luiden als volgt : "9° inventaris : de inventaris, vermeld in artikel 28; 10° houder van een zakelijk recht : de persoon, vermeld in artikel 2.5.2.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.".
Art. 4.2.0.0.2. In hoofdstuk VIII, afdeling 2, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 9 november 2012, wordt onderafdeling 1, die bestaat uit artikel 25 en 26, opgeheven.
Art. 4.2.0.0.3. In artikel 27 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 mei 2004, 24 december 2004, 23 december 2005, 24 maart 2006, 16 juni 2006 en 27 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de zinnen "Behoort één van die zakelijke rechten in onverdeeldheid toe aan meer dan één persoon dan geldt de onverdeeldheid als belastingplichtige.De leden van de onverdeeldheid zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de verschuldigde heffing." opgeheven; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : " § 3.De instrumenterende ambtenaar, belast met de overdracht van het zakelijk recht, vermeld in artikel 2.5.2.0.1, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, moet de verkrijger van het zakelijk recht uiterlijk op het ogenblik van de overdracht van het zakelijk recht op de hoogte brengen van de kennisgeving van de vaststelling tot ongeschiktheid of verwaarlozing ervan of van de opname van het gebouw en/of de woning in de inventaris, vermeld in artikel 28 tot en met 35. Een door beide partijen ingevuld en ondertekend formulier wordt door de notaris of een partij uiterlijk zeven dagen na de overdracht van het zakelijk recht aan de inventarisbeheerder en aan de bevoegde personeelsleden, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, eerste lid, 4°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, gezonden. Bij ontstentenis van die kennisgeving aan de inventarisbeheerder en aan de ambtenaren, vermeld in artikel 38, eerste lid, wordt de overdrager van het zakelijk recht, in afwijking van paragraaf 1, als belastingplichtige beschouwd voor de eerstvolgende heffing die na de overdracht van het zakelijk recht ontstaat.".
Art. 4.2.0.0.4. In artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1997, 7 mei 2004, 24 december 2004, 24 maart 2006, 27 maart 2009 en 29 april 2011, wordt de zinsnede "artikel 39, § 2," telkens vervangen door de zinsnede "titel 3, hoofdstuk 5, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013,".
Art. 4.2.0.0.5. In hoofdstuk VIII, afdeling 2, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 9 november 2012, wordt onderafdeling 4, die bestaat uit artikel 36 en 37, opgeheven.
Art. 4.2.0.0.6. Artikel 38 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 24 december 2004 en 24 maart 2006, wordt opgeheven.
Art. 4.2.0.0.7. Artikel 39 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1996, 7 juli 1998, 30 juni 2000, 7 mei 2004, 24 december 2004, 24 juni 2005, 21 november 2008, 18 december 2009, 29 april 2011 en 8 juli 2011, wordt opgeheven.
Art. 4.2.0.0.8. In artikel 40 van hetzelfde decreet worden paragraaf 1 tot en met 3 en paragraaf 5 en 6 opgeheven.
Art. 4.2.0.0.9. Artikel 40bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 november 2008, wordt opgeheven.
Art. 4.2.0.0.10. In hoofdstuk VIII, afdeling 2, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 9 november 2012, worden onderafdeling 6, die bestaat uit artikel 41 tot en met 42bis, onderafdeling 7, die bestaat uit artikel 43 tot en met 44, en onderafdeling 8, die bestaat uit artikel 44, opgeheven.
Hoofdstuk 3. - Wijzigingen van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten Art. 4.3.0.0.1. In artikel 2 van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2003, 10 maart 2006, 23 juni 2006 en 11 mei 2012, worden 13°, 14° en 16° opgeheven. Art. 4.3.0.0.2. Artikel 15 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 23 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 4.3.0.0.3. Artikel 16 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 6 juli 2001 en 23 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 4.3.0.0.4. In artikel 17 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996, 8 juli 1997, 5 juli 2002, 27 juni 2003, 10 maart 2006, 21 november 2008 en 27 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "artikel 45 van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit" vervangen door de zinsnede "artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof";2° in paragraaf 2, tweede lid, wordt de zinsnede "Hoofdstuk VIII, Afdeling 2, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen
tot begeleiding van de begroting 1996, zoals later gewijzigd" vervangen door de zinsnede "titel 2, hoofdstuk 5, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013";3° in paragraaf 3, 2°, wordt de zinsnede "zoals ingevoerd bij dit decreet" vervangen door de zinsnede "vermeld in titel 2, hoofdstuk 6, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013";4° in paragraaf 3, 4°, wordt de zinsnede "Hoofdstuk VIII, Afdeling 2, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, zoals later gewijzigd" vervangen door de zinsnede "titel 2, hoofdstuk 5, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 décembre 2013". Art. 4.3.0.0.5. Artikel 19 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 4.3.0.0.6. Artikel 20 tot en met 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 maart 2006, worden opgeheven.
Art. 4.3.0.0.7. In hoofdstuk III van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2012, worden afdeling 2, die bestaat uit artikel 24 tot en met 33, en afdeling 3, die bestaat uit artikel 34 tot en met 41, opgeheven.
Hoofdstuk 4. - Wijzigingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 Art. 4.4.0.0.1. In artikel 2.6.17 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, wordt in paragraaf 1 de zinsnede "artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991" vervangen door de zinsnede "artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof".
Art. 4.4.0.0.2. In titel II, hoofdstuk VI, afdeling 2, onderafdeling 7 van dezelfde codex wordt sectie 1, dat bestaat uit artikel 2.6.18, vervangen door wat volgt : "Sectie 1 Suppletieve toepassing van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 Art. 2.6.18. Onverminderd de bepalingen van of krachtens deze afdeling, zijn de bepalingen van titel 3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 van toepassing op de planbatenheffing.".
Hoofdstuk 5. - Wijzigingen van andere decreten Art. 4.5.0.0.1. In artikel 31 van het decreet van 5 juli 2013 tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten wordt de zinsnede "artikel 36, § 1, van het voormelde decreet" vervangen door de zinsnede "artikel 2.6.7.4.1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.".
Hoofdstuk 6. - Kruisverwijzingen Art. 4.6.0.0.1. Kruisverwijzingen naar bepalingen, opgeheven naar aanleiding van deze codificatie, moeten worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel 1 uit bijlage 1, die integraal deel uitmaakt van deze codex.
Art. 4.6.0.0.2. De Vlaamse Regering wordt ertoe gemachtigd om verwijzingen in andere decreten naar bepalingen die in deze codex zijn onder gebracht waar nodig aan te passen.
TITEL 5. - Opheffingsbepalingen en overgangsmaatregelen Art. 5.0.0.0.1. § 1. De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het WIB 92, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaamse Gewest, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 juni 2013, met uitzondering van artikel 249, artikel 464 en titel IX, met behoud van de toepassing van artikel 5.0.0.0.6; 2° het wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zoals van toepassing op de verkeersbelasting op de autovoertuigen en de belasting op de inverkeerstelling wat betreft het Vlaamse Gewest, het laatst gewijzigd bij het decreet van 9 november 2012, met uitzondering van artikel 3, 35, 42, 94, 95 en 107;3° de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend in Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 wat betreft het Vlaamse Gewest, het laatst gewijzigd bij het decreet van 9 november 2012, met uitzondering van artikel 1, 2, eerste lid, 2bis en 3, eerste lid. Art. 5.0.0.0.2. Artikel 29 van het decreet van 6 juli 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001, gewijzigd bij het decreet van 9 november 2012, wordt opgeheven.
Art. 5.0.0.0.3. Artikel 52 van het decreet van 23 december 2010 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2011 wordt opgeheven.
Art. 5.0.0.0.4. In artikel 7 van het decreet van 23 mei 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2008, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt paragraaf 1 opgeheven.
Art. 5.0.0.0.5. Artikel 6 van het decreet van 21 december 2012 tot wijziging van artikel 257, 258 en 376 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en artikel 7 van het decreet van 23 mei 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2008, wat de vermindering van de onroerende voorheffing voor energiezuinige gebouwen betreft, worden opgeheven.
Art. 5.0.0.0.6. Artikel 433 tot en met 440 van het WIB 92, zoals ze van toepassing waren op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaamse Gewest, vóór de inwerkingtreding van deze codex, blijven van toepassing voor berichten die met toepassing van artikel 433 van het WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaamse Gewest vóór de inwerkingtreding van deze codex, zijn verzonden vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.8.
Art. 5.0.0.0.7. Artikel 3.3.1.0.4 is alleen van toepassing op elke schrapping of wissing van een voertuig die plaatsvindt na de inwerkingtreding van deze codex.
Art. 5.0.0.0.8. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie is bevoegd om de overeenkomstig de toepassing van artikel 5, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten overgedragen en nog niet afgehandelde dossiers waarvoor een dwangschrift door de federale ontvanger is uitgevaardigd, te innen en verder in te vorderen.
Art. 5.0.0.0.9. Voor de aanslagen die de rechter vóór de inwerkingtreding van artikel 3.7.0.0.2 geheel of ten dele nietig heeft verklaard om een andere reden dan verjaring, worden de subsidiaire aanslagen die voorgelegd worden na de sluiting van de debatten door een aan de belastingschuldige betekend verzoekschrift met toepassing van artikel 356 van het WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaamse Gewest vóór de inwerkingtreding van artikel 3.7.0.0.2, geldig aan het oordeel van de rechter onderworpen op voorwaarde dat de procedures zijn ingeleid binnen zes maanden na de rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan.
Art. 5.0.0.0.10. De reeds begonnen verjaringen worden geregeld overeenkomstig titel 3, hoofdstuk 14, van deze codex.
TITEL 6. - Citeertitel Art. 6.0.0.0.1. Deze codex wordt aangehaald als : Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
TITEL 7. - Inwerkingtredingsbepalingen Art. 7.0.0.0.1. Titel 1, 3, 4, 5, 6 en 7 van dit decreet treden in werking op 1 januari 2014, met uitzondering van artikel 5.0.0.0.1, 2° en 3°, dat in werking treedt vanaf aanslagjaar 2014 voor wat betreft de bepalingen van de verkeersbelasting op de autovoertuigen, de belasting op de inverkeerstelling en het eurovignet die overeenkomstig de concordantietabel 1 uit bijlage 1 een corresponderende bepaling hebben in titel 2 van deze codex.
Titel 2 treedt in werking vanaf aanslagjaar 2014.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 13 december 2013.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, Ph. MUYTERS _______ Nota Zitting 2013-2014 Stukken - Ontwerp van decreet : 2210 - Nr. 1 - Verslag : 2210 - Nr. 2 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 2210 - Nr. 3 Handelingen - Bespreking en aanneming : Vergadering van 4 december 2013.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het decreet van 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit.