Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 juli 2017
gepubliceerd op 24 juli 2017

Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2017030652
pub.
24/07/2017
prom.
06/07/2017
ELI
eli/wet/2017/07/06/2017030652/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

6 JULI 2017. - Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - Wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Gerechtelijk Wetboek, in het bijzonder met het oog op de invoering van een voorafgaand geschiktheidsvonnis in de procedure voor binnenlandse adoptie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2.In boek I, titel VIII, hoofdstuk I, afdeling 2, paragraaf 1, C, van het Burgerlijk Wetboek, wordt een artikel 346-1/1 ingevoegd, luidende : "Art. 346-1/1. De persoon of de personen met gewone verblijfplaats in België die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats ook in België heeft, moeten alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat zij bekwaam en geschikt zijn om een adoptie aan te gaan.

In afwijking van het eerste lid, moet de adoptant geen vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat hij bekwaam en geschikt is om te adopteren alvorens hij de procedure tot totstandkoming van de adoptie opstart, wanneer hij een kind wenst te adopteren : 1° dat met hem, met zijn echtgenoot, met de persoon met wie hij samenwoont of met zijn voormalige partner, zelfs overleden, verwant is tot in de derde graad;of 2° met wie hij, vóór de voorgenomen adoptie, het dagelijkse leven heeft gedeeld;of 3° met wie hij, vóór de voorgenomen adoptie, een duurzame sociale en affectieve band tot stand heeft gebracht. In die gevallen wordt de geschiktheid van de adoptant door de familierechtbank beoordeeld tijdens de procedure tot totstandkoming van de adoptie.".

Art. 3.In boek I, titel VIII, hoofdstuk I, afdeling 2, paragraaf 1, C, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 346-1/2 ingevoegd, luidende : "Art. 346-1/2. De geschiktheid wordt door de familierechtbank beoordeeld op grond van een door haar te bevelen maatschappelijk onderzoek.

Wanneer de procedure tot totstandkoming van de adoptie betrekking heeft op een kind bedoeld in artikel 346-1/1, tweede lid, heeft het maatschappelijk onderzoek dat wordt bevolen zowel betrekking op de geschiktheid van de kandidaat-adoptant als op het belang van het in de procedure bedoelde kind om te worden geadopteerd.

Wanneer de adoptant een in artikel 346-1/1, tweede lid, 1°, bedoeld kind wenst te adopteren, beslist de rechter over de opportuniteit om al dan niet dat maatschappelijk onderzoek te bevelen.

Om de geschiktheid van de adoptant te beoordelen houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de persoonlijke, familiale en medische toestand van de betrokkene, en met zijn beweegredenen.".

Art. 4.Artikel 346-2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004, 20 juni 2012 en 30 juli 2013, wordt vervangen als volgt : "Art. 346-2. Vooraleer over hun geschiktheid wordt geoordeeld, moeten, in alle gevallen, de persoon of personen die een kind wensen te adopteren, de voorbereiding hebben gevolgd die door de bevoegde gemeenschap wordt verstrekt, en die meer bepaald de informatie inhoudt over de stappen in de procedure, de juridische en de andere gevolgen van de adoptie, en over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie.

De voorbereiding is niet verplicht voor de adoptant of de adoptanten die voornoemde voorbereiding reeds gevolgd hebben bij een vorige adoptie en van wie de geschiktheid om te adopteren door de familierechtbank is erkend. De voorbereiding moet niet worden hernieuwd in het kader van de procedure tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren.".

Art. 5.In boek I, titel VIII, hoofdstuk I, afdeling 2, paragraaf 1, C, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 346-2/1 ingevoegd, luidende : "Art. 346-2/1. De federale centrale autoriteit bedoeld in artikel 360-1, 2°, stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap bedoeld in artikel 360-1, 3°, onverwijld de beslissingen die haar in afschrift zijn toegezonden door de griffier van de familierechtbank of van het hof van beroep, met betrekking tot de geschiktheid, de ongeschiktheid of de verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten, alsook het in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie.".

Art. 6.In artikel 361-1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, wordt het woord "interlandelijke" opgeheven.

Art. 7.Artikel 361-2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, vervangen bij de wet van 30 december 2009 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt vervangen als volgt : "Art. 361-2. "De federale centrale autoriteit stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap onverwijld alle beslissingen die haar overeenkomstig de artikelen 1231-1/8, 1231-1/14 en 1231-57 van het Gerechtelijk Wetboek zijn toegezonden met betrekking tot de geschiktheid, de ongeschiktheid of de verlenging van de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten, alsook het in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie.".

Art. 8.In boek I, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2, paragraaf 2, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 361-2/1 ingevoegd, luidende : "Art. 361-2/1. Het rapport bedoeld in artikel 15 van het Verdrag op grond waarvan aan de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst voldoende gegevens ter beschikking moeten worden gesteld met betrekking tot hun persoon om haar de mogelijkheid te bieden voor ieder kind voor wie een adoptie nodig is, de persoon of personen aan te wijzen die het kind de meest geschikte omgeving en de beste waarborgen voor een goede integratie kunnen bieden, bevat gegevens inzake hun identiteit, hun wettelijke bekwaamheid, hun persoonlijke, familiale en medische toestand, hun sociaal milieu, hun beweegredenen en hun geschiktheid om een adoptie aan te gaan, alsmede inzake de kinderen voor wie zij de zorg op zich zouden kunnen nemen.

Wanneer een beslissing tot verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of adoptanten de geschiktheidsvoorwaarden wijzigt, wordt een tweede verslag bijgevoegd dat enkel betrekking heeft op de nieuwe voorwaarden van die beslissing.

Ook het schriftelijk advies van het openbaar ministerie bedoeld in artikel 1231-1/5 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt bijgevoegd.".

Art. 9.In artikel 361-3, 2°, a) van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, worden de woorden "en de levensbeschouwelijke opvattingen ervan" opgeheven.

Art. 10.In artikel 361-5 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1°, worden de woorden "en de levensbeschouwelijke opvattingen ervan" opgeheven;b) in de bepaling onder 3°, worden de woorden "van het verslag van het openbaar ministerie, overeenkomstig artikel 1231-33 van het Gerechtelijk Wetboek" vervangen door de woorden "van het schriftelijk advies van het openbaar ministerie, overeenkomstig artikel 1231-1/8 van het Gerechtelijk Wetboek".

Art. 11.In artikel 363-1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 6 december 2005, wordt het eerste lid aangevuld als volgt : ", en dat in dat laatste geval contact werd toegestaan door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschappen in België".

Art. 12.In artikel 365-4, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 6 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin worden de woorden "wordt in tweevoud opgesteld en" opgeheven;2° de bepaling onder 8° wordt opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 13.Artikel 1231-1 van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en opgeheven bij de wet van 2 juni 2010, wordt hersteld als volgt : "Art. 1231-1. Telkens wanneer een verzoek houdende de erkenning in België van een vreemde beslissing inzake adoptie hangende is bij de federale centrale autoriteit of bij het rechtscollege waarbij het beroep aanhangig is gemaakt dat is ingesteld tegen de beslissing van de federale centrale autoriteit, kan de familierechtbank waarbij een verzoekschrift tot totstandkoming van een adoptie betreffende hetzelfde kind aanhangig is gemaakt pas uitspraak doen wanneer tegen de beslissing van de federale centrale autoriteit geen beroep meer mogelijk is of wanneer ingeval tegen die beslissing beroep is ingesteld, de beslissing van het rechtscollege waarbij dat beroep is ingesteld in kracht van gewijsde is gegaan.".

Art. 14.In deel IV, boek IV, hoofdstuk VIIIbis, van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling 1bis ingevoegd, luidende : "Afdeling 1bis. - Bepalingen inzake de geschiktheid om te adopteren".

Art. 15.In afdeling 1bis, ingevoegd bij artikel 14, wordt onderafdeling 1 ingevoegd, luidende : "Onderafdeling 1. - Algemene bepaling".

Art. 16.In onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 15, wordt een artikel 1231-1/1 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/1. Deze afdeling is van toepassing in de gevallen bedoeld in artikel 346-1/1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.".

Art. 17.In afdeling 1bis, ingevoegd bij artikel 14, wordt een onderafdeling 2 ingevoegd, luidende : "Onderafdeling 2. - Procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren".

Art. 18.In onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 17, wordt een artikel 1231-1/2 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/2. Het verzoek wordt bij eenzijdig verzoekschrift ingediend bij de familierechtbank. Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd en ondertekend hetzij door de adoptant of de adoptanten, hetzij door hun advocaat.

Bij het verzoekschrift worden gevoegd : 1° het origineel of een voor eensluidend verklaard afschrift van de stukken vereist voor het onderzoek van het verzoek; 2° het attest waaruit blijkt dat de door de bevoegde gemeenschap georganiseerde voorbereiding werd gevolgd.".

Art. 19.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 1231-1/3 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/3. § 1. Om ontvankelijk te zijn, worden bij het verzoekschrift naast het attest bedoeld in artikel 1231-1/2, tweede lid, 2°, volgende stukken gevoegd : een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte of een daarmee gelijkgesteld stuk, een bewijs van de nationaliteit, een verklaring betreffende de gewone verblijfplaats van de adoptant of de adoptanten en een uittreksel van de huwelijksakte of een uittreksel van de verklaring van wettelijke samenwoning of nog het bewijs van meer dan drie jaar samenwonen. § 2. Voor zover de respectieve betrokkenen op de datum van het verzoekschrift zijn opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, worden zij vrijgesteld van het overleggen van : 1° een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte of een hiermee gelijkgesteld stuk voor zover het gaat om een akte van een persoon die in België werd geboren;2° een bewijs van de nationaliteit;3° een verklaring betreffende de gewone verblijfplaats van de adoptant of de adoptanten;4° een uittreksel van de huwelijksakte, indien het huwelijk in België plaatsvond;5° een uittreksel van de verklaring van wettelijke samenwoning;6° het bewijs van meer dan drie jaar samenwonen. De in het eerste lid, 2°, 3°, 5° en 6°, bedoelde gegevens die in het Rijksregister zijn opgenomen, gelden tot bewijs van het tegendeel. De griffie van de rechtbank controleert in dat geval de gegevens aan de hand van het Rijksregister en voegt een uittreksel uit het Rijksregister bij het dossier.

De griffie van de rechtbank vraagt zelf een afschrift van de in het eerste lid, 1° en 4°, bedoelde akte op bij de houder van het register.

Hetzelfde geldt wanneer de akte in België is overgeschreven en de griffie de plaats van de overschrijving ervan kent. § 3. De bepalingen van paragraaf 2 zijn niet van toepassing op personen die zijn ingeschreven in het wachtregister. § 4. Indien de vermeldingen van het verzoekschrift onvolledig zijn of indien de griffie bepaalde informatie niet tijdig kon verkrijgen, nodigt de rechter de verzoeker of verzoekers uit om de nodige inlichtingen te verstrekken of om het dossier van de procedure te vervolledigen.".

Art. 20.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 1231-1/4 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/4. Binnen dertig dagen na het verzoek bedoeld in artikel 1231-1/2 beveelt de rechtbank ambtshalve, zonder bijeenroeping van de partijen, en bij beschikking, een maatschappelijk onderzoek teneinde inzicht te krijgen in de geschiktheid tot adopteren van de adoptant of de adoptanten. Dat bevel is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Tijdens dit maatschappelijk onderzoek worden de diensten die door de bevoegde gemeenschappen zijn aangewezen, geraadpleegd.

Het verslag van het maatschappelijk onderzoek wordt neergelegd ter griffie binnen vier maanden te rekenen van de datum van dat bevel. Het wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie.".

Art. 21.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 1231-1/5 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/5. Naast de uitvoering van het maatschappelijk onderzoek bedoeld in artikel 1231-1/4 gaat het openbaar ministerie over tot een moraliteitsonderzoek van de adoptant of adoptanten, in het bijzonder door de raadpleging van hun strafregister. Het openbaar ministerie gaat na of de verzoekers bekwaam zijn om te adopteren en stelt een schriftelijk advies op dat acht dagen voor de zitting wordt neergelegd in het dossier van de rechtspleging.".

Art. 22.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 1231-1/6 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/6. Binnen drie dagen na de neerlegging ter griffie van het verslag van het maatschappelijk onderzoek worden de adoptant of de adoptanten opgeroepen bij gerechtsbrief : 1° om kennis te nemen van het verslag;daartoe beschikken zij over een termijn van vijftien dagen; 2° om persoonlijk te verschijnen voor de rechtbank binnen de maand die volgt op het verstrijken van de in 1° bedoelde termijn.".

Art. 23.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 1231-1/7 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/7. De familierechtbank spreekt zich daarna uit over de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten om tot een adoptie over te gaan.

Het vonnis wordt met redenen omkleed. In geval van een positief vonnis wordt daarin opgave gedaan van het aantal kinderen dat de adoptant of de adoptanten kunnen adopteren, alsook van de eventuele beperkingen van hun geschiktheid.

Het vonnis mag slechts in een enkele procedure tot adoptie van een of meer kinderen worden aangewend. De geldigheid van het vonnis verstrijkt vier jaar na de uitspraak.".

Art. 24.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 1231-1/8 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/8. Binnen drie dagen na de datum waarop het vonnis definitief is geworden, bezorgt de griffier een afschrift ervan aan de federale centrale autoriteit. Wanneer de adoptant of de adoptanten krachtens het vonnis geschikt zijn om te adopteren, bezorgt de griffier haar een afschrift van het in artikel 1231-1/5 bedoelde schriftelijk advies van het openbaar ministerie. De griffier stelt de adoptant of de adoptanten daarvan in kennis.

De federale centrale autoriteit past de artikelen 346-2/1 en 361-2 van het Burgerlijk Wetboek toe.".

Art. 25.In de afdeling 1bis, ingevoegd bij artikel 14, wordt een onderafdeling 3 ingevoegd, luidende : "Onderafdeling 3. - Procedure tot verlenging van de termijn van geschiktheid om te adopteren".

Art. 26.In onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 25, wordt een artikel 1231-1/9 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/9. De adoptant of de adoptanten kunnen bij eenzijdig verzoekschrift bij de familierechtbank die het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis heeft uitgesproken om verlenging verzoeken van de termijn van hun geschiktheid om te adopteren. Het verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie ten vroegste vijf maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis en ten laatste op de laatste dag van de geldigheidsduur van het geschiktheidsvonnis. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de adoptant of de adoptanten of door hun advocaat, en het verzoekschrift vermeldt dat de adoptant of de adoptanten een adoptieprocedure wensen verder te zetten.

De adoptant of de adoptanten bezorgen de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap een afschrift van het verzoekschrift en een attest van gezinssamenstelling.".

Art. 27.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 1231-1/10 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/10. Opdat het verzoek ontvankelijk zou zijn, worden daarbij de in artikel 1231-1/3 bedoelde documenten gevoegd, met uitzondering van het voor eensluidend verklaard afschrift van de geboorteakte of van het daarmee gelijkgesteld stuk.

Bovendien wordt de tussen de adoptant of de adoptanten en een erkende adoptiedienst ondertekende overeenkomst of het akkoord van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap over het adoptieplan als bijlage bijgevoegd.".

Art. 28.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 1231-1/11 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/11, § 1. Na de ontvangst van het verzoekschrift zendt de griffie onverwijld een kopie aan de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap die alle relevante elementen onderzoekt. § 2. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de toestand van de adoptant of de adoptanten geen wijzigingen heeft ondergaan die van aard zijn om de geschiktheid, vastgesteld door het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis, te wijzigen, bezorgt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap binnen een maand aan de griffie een met redenen omkleed attest om de familierechtbank hierover te informeren. § 3. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de toestand van de adoptant of de adoptanten wijzigingen heeft ondergaan die van aard zijn om de geschiktheid, vastgesteld door het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis, te wijzigen, informeert de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap de griffie hierover binnen een maand en gaat zij onverwijld over tot een actualisering van het maatschappelijk onderzoek.

De bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap bezorgt de griffie een actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek opgesteld in het kader van de procedure houdende vaststelling van de geschiktheid om te adopteren binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de in paragraaf 1 bedoelde schriftelijke mededeling van de griffie.

De actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek gebeurt door de diensten die bevoegd zijn voor het opstellen van het verslag van het oorspronkelijk maatschappelijk onderzoek.

De actualisering bevat een evaluatie van de huidige situatie van de adoptant of de adoptanten en beschrijft de mogelijke elementen die een impact kunnen hebben op de geschiktheid om te adopteren. § 4. Indien de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap de griffie niet binnen de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde termijn van een maand informeert over de toestand van de adoptant of de adoptanten, worden de adoptant of de adoptanten geacht zich in een toestand te bevinden die overeenstemt met de in het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis vastgestelde toestand. De griffie informeert het openbaar ministerie.

Het openbaar ministerie gaat over tot de actualisering van het moraliteitsonderzoek uitgevoerd in toepassing van artikel 1231-1/5.

Hij stelt een schriftelijk advies op dat acht dagen voor de zitting wordt neergelegd in het dossier van de procedure.".

Art. 29.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 1231-1/12 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/12. In de in artikel 1231-1/11, § 3, bedoelde gevallen, worden de adoptant of de adoptanten opgeroepen bij gerechtsbrief binnen drie dagen na de neerlegging ter griffie van de actualisering van het verslag van het maatschappelijk onderzoek, teneinde : 1° binnen een termijn van vijftien dagen kennis te nemen van het verslag;2° persoonlijk te verschijnen voor de familierechtbank binnen de vijftien dagen die volgen op het verstrijken van de termijn bedoeld in de bepaling onder 1°.".

Art. 30.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 1231-1/13 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/13. De familierechtbank doet uitspraak over de verlenging van de termijn van geschiktheid van de adoptant of de adoptanten om over te gaan tot een adoptie : 1° in de gevallen bedoeld in artikel 1231-1/11, § 2, binnen vijftien dagen na ontvangst van het met redenen omklede getuigschrift van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, zonder bijeenroeping van de partijen, behalve indien de rechter beslist hen op te roepen;2° in de gevallen bedoeld in artikel 1231-1/11, § 3, binnen vijftien dagen na de zitting;3° in de gevallen bedoeld in artikel 1231-1/11, § 4, binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn van een maand. Het vonnis vermeldt in voorkomend geval het aantal kinderen dat de adoptant of de adoptanten kunnen adopteren, alsook de eventuele beperkingen van hun geschiktheid.

Het vonnis tot verlenging van de geschiktheidstermijn om te adopteren kan enkel dienen voor één procedure tot adoptie van een of meer kinderen.

De geldigheid van het vonnis verstrijkt twee jaar na het uitspreken ervan. Wanneer op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift echter een kind werd voorgesteld en aanvaard, kan de rechtbank bepalen dat de geldigheid van het vonnis tot verlenging van de geschiktheid wordt behouden tot aan de uitspraak van de adoptie.

Het vonnis tot verlenging van de geschiktheidstermijn om te adopteren gaat van kracht op de dag dat het voorgaande geschiktheidsvonnis verstrijkt.

De adoptant of de adoptanten kunnen opeenvolgende verzoekschriften tot verlenging van de termijn van hun geschiktheid om te adopteren indienen, in het kader van dezelfde adoptieprocedure.".

Art. 31.In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 1231-1/14 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-1/14. Binnen drie dagen na de datum waarop het vonnis definitief is geworden, bezorgt de griffier een afschrift van het vonnis aan de federale centrale autoriteit. Wanneer het vonnis de termijn van de geschiktheid om te adopteren verlengt, bezorgt de griffier haar ook een kopie van het schriftelijk advies van het openbaar ministerie bedoeld in artikel 1231-1/11, § 4, tweede lid. De griffier stelt de adoptant of de adoptanten daarvan in kennis.

De federale centrale autoriteit en de centrale autoriteit van de gemeenschap maken toepassing van de artikelen 346-2/1 en 361-2 van het Burgerlijk Wetboek.".

Art. 32.In artikel 1231-3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004 en 30 juli 2013, die vervangen is bij de wet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Ingeval de totstandkoming van een vonnis waaruit blijkt dat de verzoekers bekwaam en geschikt zijn om te adopteren, overeenkomstig artikel 346-1/1 van het Burgerlijk Wetboek, noodzakelijk is, wordt het verzoekschrift ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van dit vonnis."; 2° het tweede lid wordt aangevuld met een bepaling onder 3°, luidende : "3° ingeval de totstandkoming van een vonnis waaruit blijkt dat de verzoekers bekwaam en geschikt zijn om te adopteren, overeenkomstig artikel 346-1/1 van het Burgerlijk Wetboek, noodzakelijk is, een voor eensluidend verklaard afschrift van dit vonnis en de tussen de adoptant of de adoptanten en de erkende adoptiedienst dat hun het kind heeft toevertrouwd ondertekende overeenkomst.".

Art. 33.In artikel 1231-4, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 6 december 2005 en 14 januari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende woorden : ", alsook een uittreksel van de huwelijksakte of een uittreksel van de verklaring van wettelijke samenwoning of nog het bewijs van meer dan drie jaar samenwonen"; 2° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin : "De griffier bezorgt daarenboven een afschrift van het verzoekschrift aan de federale centrale autoriteit, die de centrale autoriteiten van de gemeenschappen daarvan op de hoogte brengt.".

Art. 34.In artikel 1231-5 van hetzelfde Wetboek ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004, 17 maart 2013 en 12 mei 2014, worden de woorden "overgaat tot de uitvoering van een moraliteitsonderzoek van de adoptant of adoptanten, inzonderheid door de raadpleging van hun strafregister, of in de gevallen dat een dergelijke onderzoek reeds werd gevoerd met toepassing van artikel 1231-1/5, tot de bijwerking van dat onderzoek, en" ingevoegd tussen de woorden "die" en "onverwijld".

Art. 35.In artikel 1231-6 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004 en 30 juli 2013, wordt het eerste lid vervangen als volgt : "In de gevallen bedoeld in artikel 346-1/1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, beveelt de familierechtbank een maatschappelijk onderzoek teneinde inlichtingen te bekomen over de geschiktheid van de adoptant of de adoptanten om te adopteren en over het belang van het in de procedure bedoelde kind om te worden geadopteerd. Tijdens dit onderzoek worden de diensten die door de bevoegde gemeenschappen zijn aangewezen, geraadpleegd. Wanneer het echter gaat om een kind bedoeld in artikel 346-1/1, tweede lid, 1°, van het Burgerlijk Wetboek, kan de rechter beslissen om geen maatschappelijk onderzoek te bevelen.".

Art. 36.In artikel 1231-7, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt het woord "twee" vervangen door het woord "vier".

Art. 37.In artikel 1231-8, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "van de verslagen van het openbaar ministerie en van het maatschappelijk onderzoek" vervangen door de woorden "van het advies van het openbaar ministerie en de inlichtingen verzameld krachtens artikel 1231-5, en, in voorkomend geval, van het verslag van het maatschappelijk onderzoek".

Art. 38.In artikel 1231-9 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden "van beide verslagen" vervangen door de woorden "van het advies van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van het verslag van het maatschappelijk onderzoek".

Art. 39.In deel IV, boek IV, hoofdstuk VIIIbis, afdeling 2, onderafdeling 1, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 1231-18/1 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-18/1. Wanneer het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, bezorgt de griffier onverwijld een afschrift ervan aan de federale centrale autoriteit.

De federale centrale autoriteit stuurt de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap onverwijld het vonnis dat haar in afschrift is toegezonden door de griffier.".

Art. 40.In deel IV, boek IV, hoofdstuk VIIIbis, afdeling 3, van hetzelfde Wetboek, worden onderafdeling 1, die de artikelen 1231-27 tot 1231-33 omvat, en onderafdeling 1bis, die de artikelen 1231-33/1 tot 1231-33/7 omvat, opgeheven.

Art. 41.In artikel 1231-41, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de woorden "artikelen 1231-31 en 1231-33/5" vervangen door de woorden "artikelen 1231-1/7 en 1231-1/13".

Art. 42.In artikel 1231-42, 3°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, worden de woorden "artikelen 1231-32 van dit Wetboek" vervangen door de woorden "artikelen 361-2/1".

Art. 43.In artikel 1231-53 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, worden de woorden "afdelingen 2, 3 en 4" vervangen door de woorden "afdelingen 1bis, 2, 3 en 4".

Art. 44.In deel IV, boek IV, hoofdstuk VIIIbis, afdeling 5, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 1231-57 ingevoegd, luidende : "Art. 1231-57. De artikelen 1231-1/8, 1231-1/14 en 1231-18/1 zijn van toepassing op de griffie van het hof van beroep.". HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Overgangsbepalingen

Art. 45.De hoofdstukken 1 en 2 van deze titel zijn van toepassing op eenieder die een kind wenst te adopteren en geen bemiddelingsovereenkomst heeft getekend met de erkende binnenlandse adoptiedienst van de Vlaamse Gemeenschap, of van wie de kandidatuur niet ontvankelijk is verklaard door een adoptiedienst erkend voor de binnenlandse adoptie in de Franse Gemeenschap, op de dag van de inwerkingtreding van deze titel.

Art. 46.Wanneer het oorspronkelijke geschiktheidsvonnis werd uitgesproken door een jeugdrechtbank, moet het verzoek tot verlenging van de termijn van de geschiktheid om te adopteren bedoeld in artikel 1231-1/9 van het Gerechtelijke Wetboek worden ingediend bij de familierechtbank die gelegen is in het rechtsgebied van de jeugdrechtbank die dat oorspronkelijke geschiktheidsvonnis heeft uitgesproken. Afdeling 2. - Inwerkingtreding

Art. 47.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze titel en uiterlijk op 1 januari 2020, met uitzondering van de artikelen 11, 13, 33 en 39, die in werking treden op de tiende dag na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

TITEL 3. - Wijziging van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de verjaring van schuldvorderingen wegens levering van goederen en diensten via distributienetten voor water, gas of elektriciteit of de levering van elektronische communicatiediensten of omroeptransmissie- en omroepdiensten via elektronische communicatienetwerken

Art. 48.Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "Schuldvorderingen wegens levering van goederen en diensten via distributienetten voor water, gas of elektriciteit of de levering van elektronische communicatiediensten of omroeptransmissie- en omroepdiensten via elektronische communicatienetwerken verjaren na verloop van vijf jaren.".

TITEL 4. - Wijzigingen van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht HOOFDSTUK 1. - Naam en voornamen

Art. 49.Artikel 37 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : " § 2. Bezit de persoon twee of meer nationaliteiten, dan wordt rekening gehouden met de nationaliteit die de persoon daaruit kiest.

De keuze wordt uitdrukkelijk geformuleerd in een gedagtekend en ondertekend geschrift op het ogenblik dat de vaststelling van de naam of de voornamen van de persoon voor de eerste keer aan de Belgische overheid wordt voorgelegd.

In geval van onenigheid of bij afwezigheid van keuze, is artikel 3 toepasselijk.".

Art. 50.Artikel 39 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Vaststelling of verandering van naam of voornamen in het buitenland

Art. 39.§ 1. Een buitenlandse rechterlijke of administratieve beslissing of een door een buitenlandse overheid opgestelde akte betreffende de vaststelling of de verandering van naam of voornamen van een persoon wordt erkend, afgezien van de naleving van de voorwaarden bedoeld in artikel 25, in het geval van een rechterlijke beslissing, en in de artikelen 18 en 21, in de andere gevallen, als : 1° de vaststelling of de verandering van naam of voornamen overeenstemt met het door de betrokkene gekozen recht van een Staat waarvan hij de nationaliteit bezit op het tijdstip van de beslissing of de akte;of 2° ingeval de beslissing is gewezen of de akte is opgesteld in de Staat op wiens grondgebied de persoon zijn gewone verblijfplaats heeft, de beslissing of de akte overeenstemt met het door de betrokkene gekozen recht van een Staat waarvan hij de nationaliteit heeft of op wiens grondgebied hij zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip van de beslissing of van de akte. De persoon kan een keuze maken betreffende het toepasselijke recht bedoeld in het eerste lid voor de Belgische overheid op het tijdstip van de inschrijving van een buitenlandse beslissing of akte betreffende de naam en voornamen in een bevolkingsregister, een consulair bevolkingsregister, een vreemdelingenregister of een wachtregister of op het tijdstip van de overschrijving ervan in een register van de burgerlijke stand. De verklaring moet gebeuren ten laatste binnen vijf jaar volgend op de uitspraak van de buitenlandse beslissing of het opstellen van de akte betreffende de vaststelling of de verandering van de naam of voornamen. Die verklaring is enkel mogelijk als het recht van de Staat waar de beslissing werd gewezen of waar de akte werd opgesteld niet voorziet in deze keuzemogelijkheid.

In de zin van deze paragraaf worden onder het recht van een Staat de rechtsregels begrepen met inbegrip van de regels van het internationaal privaatrecht. § 2. Het in artikel 27, § 1, vierde lid, bedoelde beroep is ook toepasselijk wanneer een buitenlandse administratieve beslissing niet wordt erkend.". HOOFDSTUK 2. - Aanpassing van het Wetboek van internationaal privaatrecht aan verschillende Europese verordeningen Afdeling 1. - Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20

december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed

Art. 51.In artikel 55, § 2, van dezelfde wet wordt het derde lid vervangen als volgt : "De keuze kan worden uitgedrukt ten laatste bij de eerste verschijning voor het rechtscollege waarbij de vordering tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed aanhangig is gemaakt.". Afdeling 2. - Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december

2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen en Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen

Art. 52.Artikel 73 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Internationale bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen

Art. 73.§ 1. De bevoegdheid van de Belgische rechters om kennis te nemen van alle vorderingen betreffende een onderhoudsverplichting voortvloeiend uit familiebetrekkingen, afstamming of verwantschap, daaronder begrepen de onderhoudsverplichtingen jegens kinderen ongeacht de huwelijkse staat van hun ouders, wordt bepaald in de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen. § 2. De Belgische rechters zijn bevoegd om kennis te nemen van alle vorderingen betreffende een onderhoudsverplichting die niet worden bedoeld in de eerste paragraaf 1, naast de gevallen bepaald in de algemene bepalingen van deze wet, indien : 1° de onderhoudsgerechtigde bij de instelling van de vordering zijn gewone verblijfplaats in België heeft;of 2° de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige bij de instelling van de vordering Belg zijn.".

Art. 53.Artikel 74 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Recht toepasselijk op de onderhoudsverplichting

Art. 74.Het recht dat toepasselijk is op de onderhoudsverplichting voortvloeiend uit familiebetrekkingen, afstamming of verwantschap, daaronder begrepen de onderhoudsverplichtingen jegens kinderen ongeacht de huwelijkse staat van hun ouders, wordt bepaald in artikel 15 van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, dat verwijst naar het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, waarin ernaar wordt verwezen.".

Art. 54.Artikel 75 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Recht toepasselijk op de onderhoudsverplichting die niet voortvloeit uit familiebetrekkingen

Art. 75.§ 1. De onderhoudsverplichting die niet wordt bedoeld in artikel 74 wordt beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.

In geval van wijziging van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde is het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip van de verandering. § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt de onderhoudsverplichting beheerst door het recht van de Staat waarvan de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige de nationaliteit hebben indien de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van die Staat heeft.". Afdeling 3. - Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement

en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring

Art. 55.Artikel 77 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Internationale bevoegdheid inzake erfopvolging

Art. 77.§ 1. De bevoegdheid van de Belgische rechters om kennis te nemen van de vorderingen betreffende erfopvolging wordt bepaald door de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring. § 2. In afwijking van de algemene bepalingen van deze wet worden de vorderingen betreffende erfopvolging die van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, beheerst door de bevoegdheidsregels bedoeld in de artikelen 4 tot 19 van de in paragraaf 1 bedoelde verordening.".

Art. 56.Artikel 78 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "Recht toepasselijk op de erfopvolging

Art. 78.§ 1. Het recht toepasselijk op de erfopvolging wordt bepaald door de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring. § 2. Elk onderdeel van de erfopvolging dat van het toepassingsgebied van deze verordening wordt uitgesloten, wordt beheerst door het toepasselijke recht krachtens de artikelen 20 tot 38 ervan. § 3. De toepassing van de bepalingen van het Verdrag betreffende de wetsconflicten inzake de vorm van testamentaire beschikkingen, gesloten te `s-Gravenhage op 5 oktober 1961, wordt uitgebreid naar de uiterste wilsbeschikkingen die noch door de verordening, noch door het Verdrag worden beoogd.".

Art. 57.De artikelen 79 tot 84 van dezelfde wet worden opgeheven. Afdeling 4. - Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement

en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)

Art. 58.In artikel 98 van dezelfde wet wordt de eerste paragraaf vervangen als volgt : " § 1. Het recht toepasselijk op de contractuele verbintenissen wordt vastgesteld door de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).

Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, worden contractuele verbintenissen die door de in het eerste lid bedoelde verordening van het toepassingsgebied ervan worden uitgesloten, beheerst door het recht dat krachtens de verordening van toepassing is.". Afdeling 5. - Overgangsbepalingen van het Wetboek van internationaal

privaatrecht

Art. 59.Artikel 126, § 1, van dezelfde wet, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Artikel 77, zoals het luidde voor het werd vervangen bij de wet van 6 juli 2017 blijft toepasselijk op de nalatenschappen die zijn opengevallen vóór 17 augustus 2015 en, indien het gaat om de vorderingen betreffende erfopvolging bedoeld in artikel 77, § 2, op de nalatenschappen die zijn opengevallen vóór de tiende dag die volgt op de bekendmaking van diezelfde wet in het Belgisch Staatsblad.".

Art. 60.In artikel 127 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een paragraaf 6/1 ingevoegd, luidende : " § 6/1.Artikel 78, zoals het luidde voor het werd vervangen bij de wet van 6 juli 2017 en de artikelen 79 tot 84 zoals ze luidden vóór ze werden opgeheven bij de wet van 6 juli 2017, blijven toepasselijk op de nalatenschappen die zijn opengevallen vóór 17 augustus 2015 en, indien het gaat om de erfrechtelijke aangelegenheden bedoeld in artikel 78, § 2, op de nalatenschappen die zijn opengevallen vóór de tiende dag die volgt op de bekendmaking van diezelfde wet in het Belgisch Staatsblad."; 2° er wordt een paragraaf 7/1 ingevoegd, luidende : " § 7/1.Artikel 98, § 1, zoals het luidde voor het werd vervangen bij de wet van 6 juli 2017 blijft toepasselijk op de contractuele verbintenissen bedoeld in artikel 98, § 1, tweede lid, die zijn gesloten vóór de tiende dag die volgt op de bekendmaking van diezelfde wet in het Belgisch Staatsblad.". HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepaling

Art. 61.De artikelen 52 tot 54 zijn van toepassing ingeval procedures zijn ingesteld, gerechtelijke schikkingen zijn goedgekeurd of getroffen en authentieke akten zijn opgesteld, vanaf 18 juni 2011, daaronder begrepen op het geëiste levensonderhoud voor een periode voorafgaand aan die datum. De artikelen 73, § 2, en 75, van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, zoals vervangen door respectievelijk de artikelen 52 en 54, zijn evenwel van toepassing ingeval de procedures zijn ingesteld, gerechtelijke schikkingen zijn goedgekeurd of getroffen en authentieke akten zijn opgesteld vanaf de tiende dag volgend op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

De artikelen 55 en 56 zijn van toepassing op de nalatenschappen die zijn opengevallen vanaf 17 augustus 2015. De artikelen 77, § 2, en 78, § 2, van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, zoals vervangen door respectievelijk de artikelen 55 en 56 van deze wet, zijn evenwel van toepassing op de nalatenschappen die openvallen vanaf de tiende dag volgend op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 58 is van toepassing op de vanaf 17 december 2009 afgesloten overeenkomsten. Artikel 98, § 1, tweede lid, van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, zoals vervangen door artikel 58 van deze wet, is evenwel van toepassing op de overeenkomsten afgesloten vanaf de tiende dag na de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtreding

Art. 62.De artikelen 49 en 50 treden in werking op de door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 51 heeft uitwerking met ingang van 21 juni 2012.

De artikelen 57, 59 en 60, 1°, hebben uitwerking met ingang van 17 augustus 2015.

Artikel 60, 2°, heeft uitwerking met ingang van 17 december 2009.

TITEL 5. - Diverse wijzigingen op het gebied van het familierecht en met betrekking tot de familierechtbank HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 63.Artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 2007 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt gewijzigd als volgt : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.De echtgenoten kunnen op elk ogenblik overeenkomen omtrent de eventuele uitkering tot levensonderhoud, het bedrag ervan en de nadere regels volgens welke het overeengekomen bedrag zal kunnen worden herzien."; 2° in paragraaf 9, tweede lid, worden de woorden ", met inachtneming van de in artikel 1257 van het Gerechtelijk Wetboek gestelde voorwaarden" opgeheven.

Art. 64.In artikel 331sexies van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006 en gewijzigd bij de wetten van 17 maart 2013 en 25 april 2014, worden de woorden "door de voorzitter van de rechtbank" vervangen door de woorden "naargelang het geval, door de familierechtbank of door de vrederechter".

Art. 65.In boek I, titel VII, hoofdstuk V, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 335quater ingevoegd, luidende : "

Art. 335quater.In afwijking van de artikelen 335, §§ 1 en 3, en 335ter, §§ 1 en 2, kunnen de vader en de moeder of de moeder en de meemoeder, naargelang het geval, de naam van het kind kiezen op het tijdstip van de verklaring van keuze van het toepasselijke recht, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze.

Van de verklaring wordt melding gemaakt op de kant van de geboorteakte die wordt overgeschreven of ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en van alle opgemaakte en erkende hen betreffende akten.".

Art. 66.In boek I, titel VIII, hoofdstuk I, afdeling 2, § 1, E, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 348-5/1 ingevoegd, luidende : "Art. 348-5/1. In afwijking van de artikelen 348-3 en 348-5 wordt, in geval van adoptie zoals bedoeld in artikel 361-5, de toestemming gegeven door een voogd ad hoc aangewezen door de rechtbank op verzoek van iedere betrokken persoon of van de procureur des Konings.".

Art. 67.In artikel 353-2, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en vervangen bij de wet van 8 mei 2014, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "De partijen kunnen de rechtbank evenwel vragen dat de geadopteerde één van zijn namen behoudt, voorafgegaan of gevolgd door één naam van de adoptant of van de echtgenoot, van de samenwonende of van de voormalige partner. De samenstelling van de naam van de geadopteerde is beperkt tot één naam voor de geadopteerde en één naam voor de adoptant of voor de echtgenoot, voor de samenwonende of voor de voormalige partner.".

Art. 68.Artikel 353-4bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 mei 2006 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, wordt vervangen als volgt : "Art. 353-4bis. De door de adoptant of de adoptanten gekozen naam geldt ook voor de later door hen geadopteerde kinderen.

Het eerste lid is evenwel niet van toepassing wanneer de adoptanten een naam aan een geadopteerd kind toekennen overeenkomstig de artikelen 353-1, derde lid, 353-2, § 1, tweede lid tot vierde lid, en 353-3.".

Art. 69.In artikel 353-5, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, worden de woorden "353-2, § 1, tweede en derde lid" vervangen door de woorden "353-2, § 1, tweede tot vierde lid".

Art. 70.In artikel 410, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt : "5° een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden; de vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen

Art. 71.Artikel 569, eerste lid, 22°, en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, worden opgeheven.

Art. 72.Artikel 570 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 16 juli 2004, wordt vervangen als volgt : "

Art. 570.§ 1. De rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak, ongeacht de waarde van het geschil, over de vorderingen bedoeld in de artikelen 23, § 1, eerste lid, en 27, § 1, vierde lid, eerste zin, en § 2, eerste zin, van het Wetboek van internationaal privaatrecht.

De familierechtbank doet uitspraak over de vorderingen bedoeld in artikel 31, § 1, derde lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht. De familierechtbank doet eveneens uitspraak over de vorderingen bedoeld in de artikelen 23, § 1, tweede lid, en 27, § 1, vierde lid, tweede zin, en § 2, tweede zin, van hetzelfde Wetboek. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, doet de rechtbank van koophandel uitspraak over de vorderingen bedoeld in artikel 121 van het Wetboek van internationaal privaatrecht.".

Art. 73.In artikel 572bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, die gewijzigd is bij de wet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : "1° vorderingen betreffende de staat van personen, met inbegrip van vorderingen betreffende de Belgische nationaliteit en met betrekking tot de erkenning van de status van staatloze;"; b) in de bepaling onder 7° worden de woorden ", met uitzondering van die welke betrekking hebben op het leefloon" opgeheven.

Art. 74.Artikel 591, 14° van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juli 2013, wordt vervangen als volgt : "14° van de vorderingen betreffende de terugvordering van het leefloon zoals bedoeld in artikel 26 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en van de vorderingen betreffende de terugvordering van de kosten van de maatschappelijke dienstverlening zoals bedoeld in artikel 98, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;".

Art. 75.Artikel 626 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014, wordt opgeheven.

Art. 76.Artikel 628 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 9°, zijn alleen de familierechtbanken te Brussel bevoegd wanneer de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet of niet meer in België heeft.".

Art. 77.In artikel 629bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, die gewijzigd is bij de wet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, worden de woorden "en de vorderingen met betrekking tot het in artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde persoonlijke contact" ingevoegd tussen de woorden "goederen van die kinderen" en de woorden "of aangaande kinderen waarvan";2° er wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, luidende : " § 2/1.De vorderingen aangaande de afstamming worden voor de familierechtbank van de woonplaats of, bij ontstentenis, van de gewone verblijfplaats van het kind gebracht.

Indien het kind geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, is de familierechtbank van Brussel bevoegd om kennis te nemen van de vordering.

Het begrip "gewone verblijfplaats" moet worden opgevat in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek van Internationaal privaatrecht."; 3° paragraaf 7, tweede lid, wordt vervangen als volgt : "De familierechtbank kan beslissen om de zaak te verwijzen naar de familierechtbank van een ander arrondissement indien daar een jeugddossier werd samengesteld of indien de goede rechtsbedeling een dergelijke verwijzing vereist.De verwijzing naar een ander arrondissement waar een jeugddossier werd samengesteld, gebeurt op verzoek van een partij of van het openbaar ministerie.".

Art. 78.In het derde deel, titel III, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 632bis ingevoegd, luidende : "

Art. 632bis.Procedures tot erkenning van de status van staatloze behoren tot de bevoegdheid van de familierechtbank die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats of zijn verblijfplaats heeft of, bij gebreke daarvan, waar de verzoeker zich bevindt. Wanneer evenwel de procedure in het Duits wordt gevoerd, is alleen de familierechtbank van Eupen bevoegd.".

Art. 79.In artikel 731, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden "dan wel aan de familiekamers" vervangen door de woorden "dan wel van de familiekamers".

Art. 80.In artikel 1253ter/3, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, die gewijzigd is bij de wet van 8 mei 2014, worden de woorden "termijn van drie maanden zoals bepaald" vervangen door de woorden "termijn bepaald".

Art. 81.In artikel 1253ter/4, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, die gewijzigd is bij de wet van 8 mei 2014, wordt het tweede lid vervangen als volgt : "De zaken worden ingeleid en behandeld zoals in kort geding.".

Art. 82.In de inleidende zin van artikel 1253ter/5, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013 en die zelf gewijzigd is bij de wet van 8 mei 2014, worden de woorden "artikelen 19, tweede lid" vervangen door de woorden "artikelen 19, derde lid" en worden in de Franse tekst de woorden ", à titre provisoire, les mesures" vervangen door de woorden "les mesures provisoires".

Art. 83.In artikel 1253ter/6, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden "die niet meer dan vijfenzeventig dagen mag bedragen" vervangen door de woorden "die niet meer dan drie maanden of, als de termijn geheel of gedeeltelijk loopt gedurende de gerechtelijke vakantie, vier maanden mag bedragen".

Art. 84.Artikel 1294bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007, opgeheven bij de wet van 8 mei 2014, wordt hersteld als volgt : "

Art. 1294bis.Indien afstand wordt gedaan van de procedure, verbinden de in artikel 1288 bedoelde overeenkomsten de partijen voorlopig, tot wanneer artikel 1280 wordt toegepast. Indien de overeenkomsten niet de vorm van een uitvoerbare titel hebben, wordt, op verzoek van de meest gerede partij, de zaak vastgesteld op de eerste nuttige zitting die geacht wordt spoedeisend te zijn, zoals bedoeld in artikel 1256, derde lid. Indien een van de partijen daarom verzoekt, spreekt de familierechtbank een voorlopige maatregel uit, in overeenstemming met de overeenkomsten.".

Art. 85.Artikel 1296 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 2 juni 2010, wordt vervangen als volgt : "

Art. 1296.De griffier deelt het proces-verbaal en de stukken mee aan de procureur des Konings met het oog op diens schriftelijke conclusie.".

Art. 86.In artikel 1390bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987, vervangen bij de wet van 29 mei 2000 en gewijzigd bij de wet van 14 januari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "203ter, 220, § 3, 221 en 301bis van het Burgerlijk Wetboek of artikel 1280, lid 6" vervangen door de woorden "203ter, 220, § 3, 221, 301, § 11, van het Burgerlijk Wetboek of artikel 1253ter/5, eerste lid, 6° ";2° in het derde lid worden de woorden "203ter, 220, § 3, 221 en 301bis van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 1280, zesde lid" vervangen door de woorden "203ter, 220, § 3, 221, 301, § 11, van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 1253ter/5, eerste lid, 6° ". Afdeling 2. - Overgangsbepaling

Art. 87.Artikel 84 is van toepassing op alle overeenkomsten bedoeld in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek die ondertekend worden na de inwerkingtreding van deze wet. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht

Art. 88.Artikel 23, § 1, van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht wordt aangevuld met een lid, luidende : "De familierechtbank is bevoegd om kennis te nemen van vorderingen tot erkenning of uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse rechterlijke beslissing wanneer zij een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 572bis van het Gerechtelijk Wetboek betreffen.".

Art. 89.In artikel 68, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden "de toestemming van de geadopteerde" vervangen door de woorden "de in het eerste lid bedoelde toestemming". HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het Consulair Wetboek

Art. 90.In artikel 7, 4°, van het Consulair Wetboek, gewijzigd bij de wet van 18 december 2014, worden de woorden "de artikelen 335 en 335ter" vervangen door de woorden "de artikelen 335, 335ter en 335quater".

Art. 91.In artikel 15 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden "bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel" vervangen door de woorden "naargelang het geval, bij de Nederlandstalige familierechtbank te Brussel of bij de Franstalige familierechtbank te Brussel;"; 2° in het vijfde lid worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 92.In artikel 16 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "De rechtbank van eerste aanleg te Brussel" vervangen door de woorden "De Nederlandstalige familierechtbank te Brussel of de Franstalige familierechtbank te Brussel, naargelang het geval,";2° in het tweede lid worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank".

Art. 93.In artikel 71, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

Art. 94.In artikel 15 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, vervangen bij de wet van 4 december 2012 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 5, eerste en tweede lid, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" telkens vervangen door het woord "familierechtbank";2° in paragraaf 5, derde lid, worden de woorden "de familiekamer van" ingevoegd tussen de woorden "de beslissing, bij een aan" en de woorden "het hof van beroep";3° in paragraaf 6, tweede lid, worden de woorden "rechtbank van eerste aanleg" vervangen door het woord "familierechtbank";4° in paragraaf 6, derde lid, worden de woorden "de familiekamer van" ingevoegd tussen de woorden "verzoekschrift gericht aan" en de woorden "het hof van beroep". TITEL 6. - Legaten HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek

Art. 95.Artikel 910, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1949 en 5 augustus 1992, wordt aangevuld met de volgende zin : "De machtiging is evenwel niet vereist voor legaten aan verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen, geregeld door de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, aan congregaties of huizen van ziekenverplegende vrouwen, geregeld door het keizerlijk decreet van 18 februari 1809 betreffende de congregaties of huizen van ziekenverplegende vrouwen, en aan seminaries, geregeld door het keizerlijk decreet van 6 november 1813 op de bewaring en het beheer der goederen welke de geestelijkheid in verschillende delen van het keizerrijk bezit.". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het keizerlijk decreet van 18 februari 1809 betreffende de congregaties of huizen van ziekenverplegende vrouwen

Art. 96.Artikel 13 van het keizerlijk decreet van 18 februari 1809 betreffende de congregaties of huizen van ziekenverplegende vrouwen, wordt vervangen als volgt : "

Art. 13.In alle gevallen moeten de schenkingsakten worden bezorgd aan de bisschop van de woonplaats van de schenker. De bisschop moet de schenkingsakten, samen met zijn advies, overzenden aan de minister bevoegd voor de erediensten opdat de machtiging voor de aanvaarding zou worden gegeven.". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het keizerlijk decreet van 6 november 1813 op de bewaring en het beheer der goederen welke de geestelijkheid in verschillende delen van het keizerrijk bezit

Art. 97.Artikel 67 van het keizerlijk decreet van 6 november 1813 op de bewaring en het beheer der goederen welke de geestelijkheid in verschillende delen van het keizerrijk bezit wordt vervangen en in de Nederlandse lezing vastgesteld als volgt : "

Art. 67.De notaris voor wie een akte verleden werd houdende schenking onder levenden ten voordele van een seminarie of een kerkelijke secundaire school, zal daarvan kennis geven aan de bisschop, die de stukken, samen met zijn advies, moet overzenden aan de minister bevoegd voor de erediensten, opdat, zo daartoe grond bestaat, de machtiging voor de aanvaarding op de gewone wijze zou worden gegeven.

Die giften worden enkel onderworpen aan het vaste recht van één frank.". HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen

Art. 98.In artikel 16, eerste lid, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen, vervangen bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "of bij testament" opgeheven.

Art. 99.In artikel 33, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "of bij testament" opgeheven.

Art. 100.In artikel 54, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet van 27 december 2004, worden de woorden "of bij testament" opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepaling

Art. 101.De aanvragen tot machtiging, ingediend vóór de inwerkingtreding van deze titel, op basis van de artikelen die gewijzigd zijn bij de artikelen 95 tot 100, blijven onderworpen aan de procedure die van toepassing was op het ogenblik van de indiening van de aanvraag.

TITEL 7. - Verzoeken betreffende de grensoverschrijdende maatregelen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en de bescherming van kinderen

Art. 102.Artikel 633septies, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt vervangen als volgt : "Onverminderd artikel 1322decies, § 4, tweede tot zesde lid, is enkel de familierechtbank die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het kind voor zijn ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd om kennis te nemen van de in artikel 1322decies bedoelde verzoeken.".

Art. 103.Artikel 1322sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 1998 en gewijzigd bij de wetten van 10 mei 2007 en van 30 juli 2013, wordt gewijzigd als volgt : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : "De zaken bedoeld in artikel 1322bis worden ingeleid en behandeld zoals in kort geding."; 2° het tweede, derde en vierde lid worden opgeheven.

Art. 104.Artikel 1322nonies, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007 en gewijzigd bij de wet van 27 november 2013, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de beslissing bedoeld in het eerste lid.".

Art. 105.In artikel 1322decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 4 wordt aangevuld met vijf leden, luidende : "In het kader van haar conclusies kan elk van de partijen de rechtbank verzoeken om het geschil te verwijzen naar een gerecht waarbij vroeger een geschil inzake ouderlijke verantwoordelijkheid of een daarmee samenhangend geschil aanhangig is gemaakt, opdat beide verzoeken zouden worden samengevoegd wegens samenhang. De familierechtbank waartoe minstens één van de partijen zich heeft gewend, kan de verzoeken ambtshalve samenvoegen.

In elk van de gevallen neemt de rechtbank haar beslissing in het hoger belang van het kind.

Geen enkel rechtsmiddel kan worden ingediend tegen de beslissing tot verwijzing.

In geval van verwijzing van het geschil zijn de artikelen 661 en 662 van toepassing."; 2° paragraaf 5 wordt aangevuld met een lid, luidende : "Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen die beschikking."; 3° paragraaf 6 wordt vervangen als volgt : " § 6.Wanneer de zaak bij de rechtbank aanhangig is gemaakt overeenkomstig artikel 11, 7, eerste lid, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad, onderzoekt zij in haar beslissing de motieven en bewijselementen waarop de beslissing die is genomen overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag van `s-Gravenhage van 25 oktober 1980, is gegrond.

De beslissing gewezen op grond van artikel 11, 7, eerste lid, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad, kan op verzoek van één van de partijen tevens betrekking hebben op het omgangsrecht.

In voorkomend geval, geeft de rechtbank in haar beslissing de reden aan waarom het kind niet werd gehoord.".

Art. 106.Artikel 1322duodecies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : " § 4. Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een beslissing houdende bepaling van maatregelen tot bescherming op grond van artikel 11, 4, van de Verordening van de Raad bedoeld in artikel 1322bis, 3°. ".

TITEL 8. - Wijzigingen met betrekkingen tot de verklaring tot aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving en verwerping van een nalatenschap en invoering van een centraal erfrechtregister HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek inzake de verklaringen van aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving en verwerping van een nalatenschap

Art. 107.Artikel 784 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2014 en gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, wordt gewijzigd als volgt : 1° het artikel wordt vervangen als volgt : "Art.784. De verwerping van een nalatenschap wordt niet vermoed : zij moet worden gedaan door middel van een verklaring afgelegd ten overstaan van een notaris, in een authentieke akte.

Binnen vijftien dagen volgend op de authentieke akte, wordt de verwerping door toedoen van de notaris en op kosten van de verwerpende erfgerechtigde bekendgemaakt door een mededeling in het Belgisch Staatsblad.

Ingeval de verwerper of verwerpers op eer verklaren in de akte dat volgens hun kennis het nettoactief van de nalatenschap niet meer bedraagt dan 5 000 euro, wordt de verklaring van verwerping bedoeld in het eerste lid, kosteloos verleden en geregistreerd en wordt zij vrijgesteld van de betaling van recht op geschriften en bekendmakingskosten. Elke drie jaar, op de verjaardag van de inwerkingtreding van deze bepaling, wordt het bedrag van 5 000 euro van rechtswege aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die aan de aanpassing voorafgaat. Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de maand die voorafgaat aan de maand tijdens welke deze bepaling in werking treedt."; 2° het tweede lid, vervangen bij de bepaling onder 1°, wordt vervangen als volgt : "Binnen vijftien dagen volgend op de authentieke akte, wordt de verwerping, door toedoen van de notaris en op kosten van de verwerpende erfgerechtigde, geregistreerd in het centraal erfrechtregister.".

Art. 108.Artikel 793 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 12 mei 2014, wordt gewijzigd als volgt : 1° het artikel wordt vervangen als volgt : "Art.793. De verklaring waarbij een erfgenaam te kennen geeft dat hij deze hoedanigheid slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving aanneemt, moet worden afgelegd ten overstaan van een notaris, in een authentieke akte.

Binnen vijftien dagen volgend op de authentieke akte wordt de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving door toedoen van de notaris en op kosten van de onder voorrecht aanvaardende erfgenaam bekendgemaakt door een mededeling in het Belgisch Staatsblad, met verzoek aan de schuldeisers en de legatarissen, bij aangetekend bericht, hun rechten te doen kennen binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van de bekendmaking.

Bij aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving wegens onbekwaamheid van de erfgenaam, wordt de verklaring afgelegd door de vader en de moeder of door degene van hen die het ouderlijk gezag uitoefent, door de ontvoogde minderjarige of door de voogd. Er wordt vervolgens gehandeld overeenkomstig het tweede lid. De vrederechter ziet toe op de inachtneming van deze vormen. In geval van belangentegenstelling tussen de onbekwame en zijn wettelijke vertegenwoordiger, wordt door de vrederechter, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, hetzij ambtshalve, een voogd ad hoc aangewezen.

Behoudens later bewijs van de werkelijkheid van hun schuldvorderingen, maken de schuldeisers en legatarissen zich bekend bij gewone aangetekende zending, gericht aan de woonplaats die de erfgenaam gekozen heeft en die in de opgenomen verklaring is vermeld."; 2° het tweede lid, vervangen bij de bepaling onder 1°, wordt vervangen als volgt : "Binnen vijftien dagen volgend op de authentieke akte, wordt de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, door toedoen van de notaris en op kosten van de onder voorrecht aanvaardende erfgenaam, geregistreerd in het centraal erfrechtregister, met verzoek aan de schuldeisers en legatarissen om, bij aangetekend bericht, hun rechten te doen kennen binnen drie maanden te rekenen van de datum van registratie in het register.". HOOFDSTUK 2. - Invoering van een centraal erfrechtregister

Art. 109.In boek III, titel I, van het Burgerlijk Wetboek wordt een hoofdstuk VII ingevoegd, luidende : "Centraal erfrechtregister".

Art. 110.In het hoofdstuk VII, ingevoegd bij artikel 109, wordt een artikel 892/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 892/1.§ 1. De akten en attesten van erfopvolging die door een notaris worden opgemaakt overeenkomstig artikel 1240bis worden geregistreerd in het centraal erfrechtregister. § 2. De Europese erfrechtverklaringen die worden opgemaakt overeenkomstig artikel 68 van de Europese Verordening nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, alsmede de Europese erfrechtverklaringen die worden opgemaakt door de bevoegde gerechtelijke autoriteit overeenkomstig artikel 72, tweede lid, in fine, van dezelfde Verordening, worden geregistreerd in het centraal erfrechtregister.

De correcties, de wijzigingen en de intrekkingen van die Europese erfrechtverklaringen, worden eveneens geregistreerd. § 3. De akten houdende de verklaring van verwerping, die worden opgemaakt overeenkomstig artikel 784, worden opgenomen in het centraal erfrechtregister. § 4. De akten houdende de verklaring waarbij een erfgenaam te kennen geeft dat hij deze hoedanigheid slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving aanneemt, die worden opgemaakt overeenkomstig artikel 793, worden opgenomen in het centraal erfrechtregister. § 5. Het centraal erfrechtregister geldt als authentieke bron voor alle gegevens die erin zijn opgenomen.".

Art. 111.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 892/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 892/2.De akten houdende de verklaring waarbij een erfgenaam te kennen geeft dat hij deze hoedanigheid slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving aanneemt, die worden opgemaakt overeenkomstig artikel 793, worden bekendgemaakt door een mededeling in het Belgisch Staatsblad.".

Art. 112.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 892/3 ingevoegd, luidende : "

Art. 892/3.Het beheer en de inrichting van het centraal erfrechtregister worden toevertrouwd aan de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.".

Art. 113.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 892/4 ingevoegd, luidende : "

Art. 892/4.De beheerder wordt, met betrekking tot het in artikel 892/1 bedoelde register, beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.".

Art. 114.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 892/5 ingevoegd, luidende : "

Art. 892/5.De beheerder stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan.".

Deze is meer bepaald belast met : 1° het verstrekken van deskundige adviezen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging van persoonsgegevens en informatie en inzake hun verwerking;2° het informeren en adviseren van de beheerder die de persoonsgegevens behandelt over zijn verplichtingen binnen het kader van deze wet en binnen het algemeen kader van de bescherming van de gegevens en de persoonlijke levenssfeer.3° het opstellen, het toepassen, het bijwerken en het controleren van een beleid inzake de beveiliging en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;4° het vormen van het contactpunt voor de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;5° de uitvoering van de andere opdrachten inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging die door de Koning worden bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bij het uitoefenen van zijn opdrachten handelt de functionaris voor de gegevensbescherming volledig onafhankelijk en brengt rechtstreeks verslag uit aan de beheerder.

De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels bepalen volgens dewelke de functionaris voor de gegevensbescherming zijn opdrachten uitvoert.".

Art. 115.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 892/6 ingevoegd, luidende : "

Art. 892/6.De toegang tot de gegevens van het centraal erfrechtregister is kosteloos.

Onverminderd het eerste lid, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de gegevens van de akten en attesten van erfopvolging opgemaakt door de Belgische notarissen, van de Europese erfrechtverklaringen, van de verklaringen van verwerping en van de verklaringen van aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, die door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat in het centraal erfrechtregister moeten worden opgenomen, de vorm en de nadere regels van de registratie, de nadere regels inzake de toegang tot het register, de andere akten betreffende het erfrecht die kunnen worden opgenomen in het register, de nadere regels van de mededeling in het Belgisch Staatsblad en het tarief van de kosten.".

Art. 116.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 892/7 ingevoegd, luidende : "

Art. 892/7.Het is de beheerder verboden om de gegevens opgenomen in het centraal erfrechtregister te verstrekken aan anderen dan de personen die toegang hebben tot die gegevens zoals bepaald door de Koning ingevolge artikel 892/6.

Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in het eerste lid bedoelde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen.

Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen van toepassing.".

Art. 117.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 892/8 ingevoegd, luidende : "

Art. 892/8.De beheerder staat in voor de controle op de werking en het gebruik van het register.". HOOFDSTUK 3. - Opheffing van artikel 1185 van het Gerechtelijk Wetboek inzake de verklaringen van verwerping van een nalatenschap

Art. 118.Artikel 1185 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 25 april 2014, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Kosteloze verklaringen van verwerping Afdeling 1. - Wijziging van het Wetboek der Registratie-, hypotheek-

en griffierechten

Art. 119.Artikel 161 van het Wetboek der Registratie-, hypotheek- en griffierechten, laatstelijk gewijzigd bij de ordonnantie van 29 juli 2015, wordt aangevuld met de bepaling onder 18°, luidende : "18° de verklaring van verwerping ten overstaan van een notaris bedoeld in artikel 784, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, onder de voorwaarden bedoeld in het derde lid van hetzelfde artikel.". Afdeling 2. - Wijziging van het Wetboek diverse rechten en taksen

Art. 120.Artikel 21 van het Wetboek diverse rechten en taksen, hersteld bij de wet van 19 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 19 mei 2010, wordt aangevuld met de bepaling onder 13°, luidende : "13° de verklaring van verwerping ten overstaan van een notaris bedoeld in artikel 784, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, onder de voorwaarden bedoeld in het derde lid van hetzelfde artikel.". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI tot regeling van het notarisambt

Art. 121.Artikel 117, § 3, van de wet van 25 ventôse jaar XI tot regeling van het notarisambt, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "De notaris kan van het notarieel fonds een bedrag van 100 euro, inclusief btw, terugvorderen voor elke akte houdende één of meer verklaringen van verwerping van nalatenschap overeenkomstig artikel 784, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek die hij kosteloos heeft verleden met toepassing van het derde lid van hetzelfde artikel, indien de akte geen andere rechtshandelingen, verklaringen of vaststellingen bevat die aanleiding geven tot honorarium of salaris.". HOOFDSTUK 6. - Overgangsbepaling

Art. 122.De artikelen 107, 1°, 108, 1°, en 119 tot 121 zijn van toepassing op elke in deze bepalingen bedoelde verklaring, afgelegd vanaf de inwerkingtreding van deze bepalingen, ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen.

De artikelen 107, 2°, 108, 2° en 110 zijn van toepassing op elke in deze bepalingen bedoelde verklaring, afgelegd vanaf de inwerkingtreding van deze bepalingen, ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen. HOOFDSTUK 7. - Inwerkingtreding

Art. 123.De artikelen 107, 2°, 108, 2° en 109 tot 117 treden in werking op de door de Koning bepaalde datum en uiterlijk op 1 januari 2020.

TITEL 9. - Notariaat HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 124.In artikel 976 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 2 februari 1983, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1° worden het vierde tot het zesde lid opgeheven;b) in de bepaling onder 2° worden het derde tot het vijfde lid opgeheven.

Art. 125.In artikel 1008 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 2 februari 1983 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden ", waarin melding wordt gemaakt van de deponering bedoeld in artikel 976" worden opgeheven; 2° het artikel wordt aangevuld met de volgende zin : "Als bijlage bij het verzoekschrift wordt een uitgifte van het proces-verbaal bedoeld in artikel 976 met een gewaarmerkte kopie van het testament neergelegd alsook, in geval van een internationaal testament, van de verklaring bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de wet van 2 februari 1983 tot invoering van een testament in de internationale vorm en tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende het testament.". HOOFDSTUK 2. - Opheffing van de wet van 16 floréal jaar IV (5 mei 1796) en van artikel 16, van Titel III, van het decreet van 29 september-6 oktober 1791 Art.126. De wet van 16 floréal jaar IV (5 mei 1796) ter bepaling van de plaats waar elk jaar het dubbel van het repertorium van de akten ontvangen door notarissen moet worden neergelegd, wordt opgeheven.

Art. 127.Artikel 16 van Titel III van het decreet van 29 september - 6 oktober 1791 betreffende de nieuwe organisatie van het notariaat en betreffende de vergoeding van de diensten van notaris, wordt opgeheven.

TITEL 10. - Diverse procedurele bepalingen HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 128.In artikel 19, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 26 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "in zoveel exemplaren als er partijen in het geding zijn, vermeerderd met één" worden ingevoegd tussen de woorden "of toegezonden aan de griffie" en de woorden ";de griffier roept de partijen"; 2° het lid wordt aangevuld met een zin, luidende : "Bij deze oproeping wordt een exemplaar van het verzoek gevoegd.".

Art. 129.In artikel 735, § 2, tweede lid, tweede streepje, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 april 2007, worden de woorden "tweede lid" vervangen door de woorden "derde lid".

Art. 130.In artikel 736, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "overlegt" vervangen door het woord "toezendt".

Art. 131.Artikel 742 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 24 juni 1970, wordt vervangen als volgt : "

Art. 742.De partijen leggen hun conclusies neer ter griffie samen met een inventaris van de medegedeelde stukken. Zij ontvangen van deze neerlegging een ontvangstbewijs.

De neerlegging gebeurt hetzij door afgifte ter griffie of ter terechtzitting, hetzij door verzending langs de post of het hiertoe bestemde informaticasysteem. In geval van verzending is de datum van de neerlegging deze van de ontvangst door de griffie.".

Art. 132.In de Franse tekst van artikel 745 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 26 april 2007, wordt het woord "adressées" vervangen door het woord "envoyées".

Art. 133.In artikel 747 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden "de overlegging" vervangen door de woorden "de toezending en de neerlegging";2° in de Franse tekst van paragraaf 2, derde lid, wordt het woord "adressées" vervangen door het woord "envoyées" en het woord "déposées" vervangen door het woord "remises";3° paragraaf 2, zesde lid, wordt opgeheven;4° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : " § 4.Onverminderd de toepassing van de in artikel 748, §§ 1 en 2, bedoelde uitzonderingen of van de mogelijkheid van de partijen om in onderlinge overeenstemming van het overeengekomen of door de rechter bepaalde tijdsverloop af te wijken, worden de conclusies die na het verstrijken van de termijnen ter griffie worden neergelegd of aan de tegenpartij gezonden, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een vonnis vorderen, dat in ieder geval op tegenspraak gewezen is.".

Art. 134.In artikel 748 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wet van 26 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst van paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord "déposées" vervangen door het woord "remises"; 2° in paragraaf 2, zesde lid, wordt de tweede zin vervangen als volgt : "Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een vonnis vorderen, dat in ieder geval op tegenspraak gewezen is.".

Art. 135.In artikel 775, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 april 2007, worden de woorden "schriftelijke opmerkingen" vervangen door het woord "conclusies".

Art. 136.Artikel 803 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een lid, luidende : "Wanneer op de inleidende zitting redelijke twijfel rijst of de gedinginleidende akte de niet verschenen verweerder in staat heeft gesteld zich te verdedigen, kan de rechter bevelen dat zij wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot.".

Art. 137.In artikel 804, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, worden de woorden "is verschenen overeenkomstig artikel 728 of 729 en ter griffie of ter zitting" opgeheven.

Art. 138.Artikel 806 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 oktober 2015, wordt aangevuld met de woorden ", met inbegrip van de rechtsregels die de rechter krachtens de wet ambtshalve kan toepassen".

Art. 139.In artikel 809 van hetzelfde Wetboek wordt het woord "overgelegd" vervangen door het woord "gezonden".

Art. 140.In artikel 818 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "artikel 751 of, in voorkomend geval, die van artikel 752" vervangen door de woorden "artikel 747 of, in voorkomend geval, die van artikel 748".

Art. 141.In artikel 875bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007 en vervangen bij de wet van 19 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt opgeheven; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Wanneer de ontvankelijkheid van de vordering wordt betwist, kan de rechter een onderzoeksmaatregel slechts bevelen nadat de vordering ontvankelijk werd verklaard, behalve wanneer de maatregel betrekking heeft op het vervuld zijn van de aangevoerde ontvankelijkheidsvoorwaarde.".

Art. 142.Artikel 1039, derde lid, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 143.In artikel 1047, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "ieder verstekvonnis" vervangen door de woorden "ieder verstekvonnis dat in laatste aanleg is gewezen".

Art. 144.In artikel 1050, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 oktober 2015, worden de woorden "ambtshalve of op verzoek van een van de partijen" ingevoegd tussen de woorden ", tenzij de rechter" en de woorden "anders bepaalt,".

Art. 145.Artikel 1064 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, wordt opgeheven.

Art. 146.In artikel 1066, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 2°, wordt het woord "uitsluitend" ingevoegd tussen de woorden "de bestreden beslissing" en de woorden "een beslissing alvorens recht te doen";2° de bepaling onder 6° wordt aangevuld met de woorden "of waarvan de voorlopige tenuitvoerlegging uitdrukkelijk is toegestaan of geweigerd, met dien verstande dat de debatten vooralsnog beperkt worden tot die bijzondere modaliteiten".

Art. 147.Artikel 1097, derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 april 2014, wordt aangevuld met de woorden "of indien het overweegt ambtshalve een cassatie zonder verwijzing, zoals bedoeld in artikel 1109/1, tweede lid, uit te spreken, zonder dat het openbaar ministerie op die mogelijkheid heeft gewezen in een schriftelijke conclusie".

Art. 148.Artikel 1109/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Indien het Hof een andere beslissing dan bedoeld in het eerste lid vernietigt, kan het een cassatie zonder verwijzing uitspreken, behalve indien er aanleiding toe bestaat de zaak terug te verwijzen overeenkomstig artikel 1110.".

Art. 149.In artikel 1110 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : "In geval van vernietiging verwijst het Hof van Cassatie, indien daartoe aanleiding bestaat, de zaak, hetzij naar het gerecht in hoogste feitelijke aanleg van dezelfde rang als datgene dat de bestreden beslissing gewezen heeft, hetzij naar hetzelfde gerecht, anders samengesteld."; 2° tussen het derde en het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "Dat gerecht voegt zich naar het arrest van het Hof van Cassatie betreffende het door dat Hof beslechte rechtspunt.Tegen de beslissing van dat gerecht wordt geen voorziening in cassatie toegelaten in zoverre deze beslissing overeenstemt met het vernietigingsarrest.".

Art. 150.De artikelen 1119 en 1120 van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.

Art. 151.Artikel 1121 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : "

Art. 1121.In de gevallen waarin het Hof van Cassatie tot vernietiging besluit krachtens de artikelen 1088 en 1089, doet de procureur-generaal bij dat Hof de gewezen beslissingen toekomen aan de minister van Justitie, die daarover ieder jaar verslag uitbrengt aan de Wetgevende Kamers.".

Art. 152.In artikel 1254, § 5, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007, worden de woorden "meegedeeld bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs" vervangen door de woorden "betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot of toegezonden bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs".

Art. 153.Artikel 1336 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : "

Art. 1336.Tegen de beslissing waarbij een aanvraag om uitstel van betaling wordt afgewezen, kan de schuldenaar geen verzet doen; de rechter in hoger beroep doet in voorkomend geval uitspraak binnen twee maanden.".

Art. 154.In artikel 1394/27, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 oktober 2015, wordt in de Franse tekst het woord "citations" vervangen door het woord "significations".

Art. 155.Artikel 1397 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 oktober 2015, wordt vervangen als volgt : "

Art. 1397.Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt of tenzij de rechter, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt, onverminderd artikel 1414, zijn de eindvonnissen uitvoerbaar bij voorraad, zulks niettegenstaande hoger beroep en zonder zekerheidsstelling indien de rechter deze niet heeft bevolen.

Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt of tenzij de rechter, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt en onverminderd artikel 1414, schorsen verzet of hoger beroep van de versteklatende partij tegen eindvonnissen die bij verstek zijn gewezen daarvan de tenuitvoerlegging.

Vonnissen alvorens recht te doen, waartoe alle voorlopige maatregelen behoren, zijn van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad." .

Art. 156.In artikel 1398/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013 en vervangen bij de wet van 19 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "of tenzij de rechter, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt," ingevoegd tussen de woorden "specifieke bepalingen" en de woorden "schorst verzet";2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 157.In artikel 1399 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met een bepaling onder 3°, luidende : "3° van de beslissingen in tuchtzaken."; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "De tenuitvoerlegging van het vonnis wordt eveneens geschorst gedurende de termijn waarbinnen verzet of hoger beroep kan worden aangetekend."; 3° in het laatste lid worden de woorden "deze vonnissen" vervangen door de woorden "de vonnissen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, ".

Art. 158.In artikel 1402 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "De rechters in hoger beroep kunnen" vervangen door de woorden "Onverminderd de toepassing van artikel 1066, tweede lid, 6°, kunnen de rechters in hoger beroep".

Art. 159.Artikel 1496 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek

Art. 160.In artikel 2244, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 25 juli 2008 en 23 mei 2013, worden de woorden ", een aanmaning tot betaling als bedoeld in artikel 1394/21 van het Gerechtelijk Wetboek" ingevoegd tussen de woorden "bevel tot betaling," en de woorden "of een beslag". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering

Art. 161.In artikel 435 van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 14 februari 2014, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "Dat gerecht voegt zich naar het arrest van het Hof van Cassatie betreffende het door dat Hof beslechte rechtspunt. Tegen de beslissing van dat gerecht wordt geen voorziening in cassatie toegelaten in zoverre deze beslissing overeenstemt met het vernietigingsarrest.".

Art. 162.Artikel 440 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 februari 2014, wordt opgeheven.

TITEL 11. - Wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt en van diverse wetten met het oog op de modernisering en de werklastvermindering van justitie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt

Art. 163.In artikel 2, eerste lid, van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, vervangen bij de wet van 4 mei 1999, wordt het woord "zevenenzestig" vervangen door het woord "zeventig".

Art. 164.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 april 1980, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "verblijf" wordt vervangen door het woord "kantoor";2° in de Franse tekst wordt het woord "résider" vervangen door de woorden "avoir son étude", worden de woorden "le lieu" vervangen door de woorden "la résidence" en wordt het woord "fixé" vervangen door het woord "fixée".

Art. 165.In artikel 6, eerste lid, 2°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 1999, wordt het woord "bijkantoor" vervangen door het woord "antenne" en worden de woorden "52, § 1" vervangen door de woorden "52, § 1 en § 1/1".

Art. 166.In artikel 8 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 213 van 13 december 1935 en gewijzigd bij de wetten van 1 maart 1950 en van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "of wettelijk samenwonende" ingevoegd tussen het woord "echtgenoot" en het woord "of" en wordt het woord "derde" vervangen door het woord "tweede";2° in het tweede lid worden de woorden "of wettelijk samenwonende" ingevoegd tussen het woord "echtgenoot" en de woorden ", zijn bloedverwant".

Art. 167.In artikel 9 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 18 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de woorden "gehuwd of wettelijk samenwonend zijn met elkaar," ingevoegd tussen de woorden "Twee notarissen die" en de woorden "bloed- of aanverwant" en worden de woorden "optreden in eenzelfde akte" vervangen door de woorden "eenzelfde akte verlijden";2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3.Een akte kan ook op afstand worden verleden voor twee of meer notarissen, waarbij de partijen en andere tussenkomende personen verschijnen voor de notaris van hun keuze en via videoconferentie het verlijden van de akte bijwonen, na akkoord van alle betrokkenen. De partijen en tussenkomende personen die niet bij de minuuthouder aanwezig zijn, worden vertegenwoordigd bij volmacht bij de ondertekening van de akte.".

Art. 168.In artikel 10 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde lid, eerste zin, worden de woorden "de wettelijk samenwonende, "ingevoegd tussen de woorden "echtgenoot," en de woorden "de bloed- of aanverwanten";2° in het vierde lid, tweede zin, worden de woorden "of wettelijk samenwonenden" ingevoegd tussen het woord "Echtgenoten" en het woord "mogen";3° in het vijfde lid worden de woorden "of wettelijk samenwonende" ingevoegd tussen het woord "echtgenoot" en de woorden ", hun bloed- of aanverwant".

Art. 169.In artikel 12 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wetten van 1 maart 2007, 6 mei 2009 en 21 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, eerste zin, wordt het woord "opmaakt" vervangen door het woord "verlijdt";2° in het eerste lid, tweede zin, worden de woorden "deze hoedanigheid en de zetel van de vennootschap in plaats van zijn standplaats" vervangen door de woorden "ook de benaming en de zetel van de vennootschap waarvan hij deel uitmaakt";3° in het vierde lid, tweede zin, wordt het woord "in" ingevoegd tussen de woorden "in het eerste lid en" en de woorden "het tweede lid";4° in het zesde lid wordt het eerste woord "ontvangen" vervangen door het woord "meegedeeld".

Art. 170.In artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 9 april 1980 en 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : "De uitvoerbare kracht strekt zich uit tot alle verbintenissen die zijn aangegaan in de akte."; 2° in het derde lid worden de woorden "de bepalingen van artikel 12. In de meest recente akte dient bovendien de verklaring van de partijen te worden opgenomen waarin ze" vervangen door de woorden "artikel 12, en mits in de meest recente akte bovendien de uitdrukkelijke, onvoorwaardelijke en specifieke verklaring van partijen wordt opgenomen, waarin zij" en worden de woorden "als authentieke akte te gelden" vervangen door de woorden "uitvoerbaar te zijn".

Art. 171.In artikel 33 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 213 van 13 december 1935 en gewijzigd bij de wetten van 26 juni 1947 en 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "De boeken worden bewaard tot het verstrijken van het tiende jaar na de datum van afsluiting."; 2° tussen het derde en vierde lid die het vierde en het tiende lid worden, worden vijf nieuwe leden ingevoegd, luidende : "Teneinde de toestand van het kantoor te allen tijde onmiddellijk te kennen, verzamelt de Nationale Kamer van notarissen de boekhoudinformatie bedoeld in het eerste lid, op een elektronische en permanente wijze en niet beperkt in de tijd.Deze gegevens worden bewaard tot het verstrijken van het tiende jaar na de datum van verzameling.

De aldus verzamelde gegevens worden verwerkt door de Nationale Kamer van notarissen die toezicht houdt op het naleven van de boekhoudkundige verplichtingen van de notaris. In het kader van dit toezicht kan de Nationale Kamer van notarissen alle noodzakelijke maatregelen nemen met een preventief of dwingend doel, onverminderd de bevoegdheid van de kamer van notarissen.

De Nationale Kamer van notarissen kan een recht van toegang en verwerking toekennen van noodzakelijke gegevens aan de betrokken kamer van notarissen zodat deze haar wettelijke opdracht kan uitoefenen.

De Nationale Kamer van notarissen bewaart de informatie met betrekking tot de toegang tot de gegevens tien jaar vanaf de toegang.

Alle personen die van voormelde gegevens kennis nemen en deze verwerken met toepassing van deze regelgeving, zijn gehouden tot het beroepsgeheim en de discretieplicht."; 3° het vierde lid dat het tiende lid wordt, wordt opgeheven.

Art. 172.In artikel 34 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 november 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3, eerste lid, eerste zin, worden de woorden "22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen" vervangen door de woorden "25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen";2° in paragraaf 4, tweede lid, wordt het woord "twee" vervangen door het woord "vier";3° in paragraaf 4, derde lid, wordt het getal "2 500" vervangen door het getal "10 000" en worden de twee laatste zinnen opgeheven;4° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden "na de afsluiting van het dossier" vervangen door de woorden "vanaf de dag dat geen enkele akte of overeenkomst nog moet worden opgesteld in het dossier".

Art. 173.In artikel 35 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wetten van 23 oktober 2009 en 14 november 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de woorden "of, in het geval bedoeld in artikel 35bis, door de keuze voor een taalrol in het kader van de indiening van het dossier."; 2° paragraaf 3, 2°, wordt aangevuld met de woorden "of van het bekwaamheidscertificaat bedoeld in artikel 35bis;".

Art. 174.Artikel 35bis van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 4 mei 1999, wordt hersteld als volgt : "

Art. 35bis.§ 1. Om het bekwaamheidscertificaat te verkrijgen, moet de betrokkene voorafgaandelijk de taalrol kiezen waarop hij wil ingeschreven worden en een dossier indienen bij de minister van Justitie dat het bewijs bevat dat de betrokkene : 1° met succes een postsecundaire studiecyclus met een minimumduur van drie jaar voltijds of een gelijkwaardige duur deeltijds in een universiteit of in een instelling voor hoger onderwijs of in een andere instelling met een gelijkwaardig opleidingsniveau en, in voorkomend geval, de vereiste professionele vorming bovenop deze studiecyclus, die betrekking heeft op het recht, heeft volbracht en die de diploma's, attesten of andere titels kan voorleggen die de uitoefening van het notarisambt toelaten in de betrokken lidstaat;2° ofwel als notaris benoemd werd door een officieel overheidsbesluit van een andere lidstaat, er werkzaam is onder de titel van notaris, beschikt over de notariële zegel verleend door die Staat en niet geschorst werd in de uitoefening van zijn ambt als notaris, hetzij beschikt over een door de benoemende overheid van een andere lidstaat afgeleverde bewijs dat de overeenkomstig de bepaling onder 1° voorgelegde diploma's, attesten of andere titels de toegang in die lidstaat openstellen tot de benoeming tot het notarisambt door een officieel overheidsbesluit dat hem tevens machtigt over de notariële zegel verleend door die lidstaat te beschikken. Na controle en bevestiging van de volledigheid van de documenten en bewijsstukken wordt het dossier door de minister van Justitie overgemaakt aan de benoemingscommissie voor het notariaat van de taalrol die werd gekozen door de betrokkene. § 2. Na kennisname van het dossier kan de betreffende benoemingscommissie, indien zij dit noodzakelijk acht, een bekwaamheidstest opleggen als compensatiemaatregel om de kennis van het nationale recht na te gaan, die wordt verantwoord door het feit dat de omstandigheden waarin het ambt wordt of kan worden uitgeoefend in de betrokken lidstaat niet identiek of gelijkwaardig zijn aan deze in België, en dat dit verschil de noodzaak verklaart van een specifieke vorming die betrekking heeft op materies die wezenlijk verschillen van deze die gedekt zijn door de vorming die de betrokkene aantoont.

Na controle en validatie van de documenten en bewijsstukken en, in voorkomend geval, na het volbrengen van de bekwaamheidstest bedoeld in het eerste lid, wordt het bekwaamheidscertificaat afgeleverd door de betreffende benoemingscommissie. § 3. Het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 38, § 11, kan de verdere modaliteiten bepalen van de procedure vermeld in § 2.".

Art. 175.In artikel 38, § 2, van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 4 mei 1999 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden "of die hebben gekozen voor een inschrijving op de Nederlandse taalrol overeenkomstig artikel 35bis;"; 2° in hetzelfde lid, wordt de bepaling onder 3° hersteld als volgt : "3° het afleveren van het bekwaamheidscertificaat bedoeld in artikel 35bis."; 3° in het derde lid, wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden "of die hebben gekozen voor een inschrijving op de Franse taalrol overeenkomstig artikel 35bis;"; 4° in hetzelfde lid, wordt de bepaling onder 3° hersteld als volgt : "3° het afleveren van het bekwaamheidscertificaat bedoeld in artikel 35bis.".

Art. 176.In artikel 39, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 4 mei 1999, worden de woorden "of van een bekwaamheidscertificaat bedoeld in artikel 35bis" ingevoegd tussen de woorden "bedoeld in artikel 36, § 4" en de woorden ", die kandidaat-notaris wil worden".

Art. 177.In artikel 43, § 1, van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 4 mei 1999, worden tussen de eerste en de tweede zin de volgende zinnen ingevoegd : "De kandidaat-notaris die benoemd werd op grond van zijn deelname aan het vergelijkend examen ingericht door de benoemingscommissies voor het notariaat na het behalen van het bekwaamheidscertificaat bedoeld in artikel 35bis, voldoet aan de vereiste van artikel 43, § 10, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken op grond van de taalrol van de benoemingscommissie die hem gerangschikt heeft na dit vergelijkend examen. Hij is niet vrijgesteld van de naleving van de voorwaarden opgelegd door artikel 43, § 10 tot 13, van dezelfde wet.".

Art. 178.In artikel 44, § 3, van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 4 mei 1999, wordt het tweede lid aangevuld met de woorden "onder de door de benoemingscommissie gerangschikte kandidaten".

Art. 179.In artikel 47 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 213 van 13 december 1935 en de wet van 9 april 1980 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt opgeheven; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : "Hij is gehouden het proces-verbaal van eedaflegging te laten registreren ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg van zijn standplaats.".

Art. 180.Artikel 49 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 april 1927, wordt vervangen als volgt : "

Art. 49.Alvorens zijn ambt te aanvaarden, moet de notaris zijn handtekening en paraaf neerleggen ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg van zijn standplaats.".

Art. 181.In artikel 50 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 25 april 2014 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden "en die lid zijn van hetzelfde genootschap;de notarissen met standplaats in de kantons Limburg-Aubel, Malmedy-Spa-Stavelot, Verviers-Herve en het tweede kanton Verviers, kunnen evenwel ook associëren ofwel met notarissen waarvan de standplaats in het gerechtelijk arrondissement Eupen gelegen is, ofwel met notarissen waarvan de standplaats in het gerechtelijk arrondissement Luik gelegen is". b) In paragraaf 3 worden de woorden ", a), eerste lid" opgeheven.

Art. 182.In artikel 51 van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "en de wijze waarop de notaris-titularis wiens standplaats ingevolge de toepassing van artikel 52 vacant is geworden, wordt vergoed" opgeheven;2° in paragraaf 3 worden in de bepaling onder a) de woorden "bedoeld in artikel 50, § 2, 3°.In het laatste geval wordt een notaris die zijn beroep uitoefent in de notarisvennootschap aangeduid als vaste vertegenwoordiger voor de uitoefening van dit mandaat" vervangen door de woorden "waarvan de enige aandeelhouder een notaris is die zijn beroep uitoefent in de notarisvennootschap, en die aangeduid wordt als vaste vertegenwoordiger voor de uitoefening van dit mandaat"; 3° in paragraaf 5 worden in het eerste lid de woorden "de zetel van de vennootschap" vervangen door de woorden "hun standplaats"; 4° paragraaf 5 wordt aangevuld met een lid luidende : "De gerechtelijke opdrachten waarmee een geassocieerde notaris wordt belast, kunnen van rechtswege en zonder nieuwe aanwijzing, uitgevoerd worden door de andere notarissen van de associatie."; 5° in paragraaf 6 wordt het eerste lid aangevuld met de woorden "op de zetel van de vennootschap";6° in paragraaf 7, eerste lid, worden de woorden "of wettelijk samenwonende" ingevoegd tussen het woord "echtgenoot" en het woord "of" en wordt het woord "derde" vervangen door het woord "tweede";7° in paragraaf 7, tweede lid, worden de woorden "of wettelijk samenwonende" ingevoegd tussen de woorden "zijn echtgenoot" en de woorden ", zijn bloed- of aanverwant".

Art. 183.In artikel 52 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.Een notaris die zijn beroep wenst uit te oefenen met een of meer notarissen die een andere standplaats hebben, moet een antenne behouden in zijn standplaats, behoudens hetgeen bepaald in paragraaf 1/1.

De notaris kan, in afwijking van artikel 4, voor de duur van de associatie, kantoor houden in elke antenne van de associatie.

In elke antenne wordt de notariële dienstverlening op een volwaardige wijze georganiseerd. Dit houdt in dat de notaris of minstens één juridisch gekwalificeerde medewerker aanwezig is in de antenne, die minstens zestien uur per week open is, verspreid over vier dagen. De Nationale Kamer van notarissen stelt de algemene regels van deze dienstverlening vast."; 2° de paragrafen 1/1 en 1/2 worden ingevoegd, luidende : " § 1/1.Notarissen die een andere standplaats hebben binnen eenzelfde gemeente en binnen het grondgebied van eenzelfde gerechtelijk kanton, die hun beroep wensen uit te oefenen in associatie, moeten hun kantoor overbrengen naar de standplaats van één van hen voor de duur van de associatie. § 1/2. In geen geval mag een associatie meer dan twaalf notarissen uit vijf standplaatsen omvatten."; 3° in paragraaf 2 wordt het zevende lid opgeheven;4° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : " § 3.De vennootschap kan worden ontbonden door beslissing bij eenparigheid van de vennoten."; 5° het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 4 en 5, luidende : " § 4.De mededeling van de vorming of uitbreiding van een associatie tussen notarissen-titularis wordt gezamenlijk door de notarissen tot de minister van Justitie gericht, die overgaat tot bekendmaking ervan door een bericht in het Belgisch Staatsblad. Hierbij wordt het door de kamer van notarissen goedgekeurde contract bedoeld in artikel 50, § 5, gevoegd.

Het einde van de aanstelling tot geassocieerde notaris in een professionele vennootschap, het uittreden van een vennoot of het einde van een associatie wordt door een bericht in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt door de minister van Justitie. Met het oog op deze bekendmaking lichten alle vennoten gezamenlijk de kamer van notarissen van de provincie waarin de associatie is gevestigd, hiervan in. De kamer van notarissen brengt onverwijld de minister van Justitie op de hoogte. § 5. De overeenkomstig paragraaf 4 in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte berichten vermelden de datum vanaf wanneer de vorming of de uitbreiding van de associatie, het einde van de aanstelling tot geassocieerde notaris, het uittreden van een vennoot of het einde van de associatie uitwerking zullen hebben. Bij gebrek aan vermelding van een datum van uitwerking, zal dit van rechtswege geschieden op de tiende dag na de dag van bekendmaking.

Indien, in geval van aanstelling tot geassocieerde notaris, de kandidaat-notaris krachtens paragraaf 2, vierde lid, nog moet handelen overeenkomstig de artikelen 47, 48 en 49, zal de vorming of uitbreiding van de associatie slechts uitwerking hebben op de dag waarop deze verplichtingen werden vervuld indien deze datum later is dan de datum bedoeld in het eerste lid.".

Art. 184.In artikel 53 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "190ter en 190quater van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935" vervangen door de woorden "334 tot 341 van het Wetboek van vennootschappen."; 2° paragraaf 2 wordt aangevuld met twee leden, luidende : "Ingeval er binnen de twee jaar na de dag waarop de plaats vacant wordt geen nieuwe titularis werd benoemd en die de eed heeft afgelegd, dan wordt na het verstrijken van die termijn van rechtswege een einde gemaakt aan de aanstelling van de geassocieerde notaris(sen) niet-titularis.Het einde van deze aanstelling wordt door een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De betaling van de vergoeding die aan hem (hen) toekomt ingevolge de bepalingen van het vennootschapscontract wordt geschorst tot de eedaflegging van de nieuwe notaris-titularis of de afschaffing van standplaats.

Behoudens in geval van opheffing van de standplaats, zal op verzoek van de bevoegde kamer van notarissen, de aanstelling van een notaris-plaatsvervanger gevraagd worden, volgens de procedure bepaald in artikel 64."; 3° in paragraaf 4 worden de bepalingen onder a) en d) opgeheven en worden in de bepaling onder e) de woorden "als bepaald in b)" opgeheven;4° paragraaf 4 wordt aangevuld met een lid, luidende : "De overeenkomstig deze paragraaf in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde uittreksels vermelden de datum vanaf wanneer de gerechtelijke ontbinding van de associatie of de uitsluiting uitwerking zullen hebben.Bij gebrek aan vermelding van een datum van uitwerking, zal dit van rechtswege geschieden op de tiende dag na de dag van bekendmaking.".

Art. 185.In artikel 55, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder a) worden de woorden "lichamelijke en onlichamelijke roerende bestanddelen" vervangen door de woorden "materiële en immateriële roerende activa";2° in de bepaling onder b) wordt het woord "bestanddelen" vervangen door het woord "activa";3° de paragraaf wordt aangevuld met drie leden luidende : "Indien tot het vermogen van de vennootschap een onroerend goed behoort dat geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor het notariskantoor of zakelijke rechten op dit onroerend goed, heeft de overnemer de keuze om hetzij het onroerend goed of de zakelijke rechten erop in de vennootschap te behouden, in voorkomend geval met de ervoor aan de vennootschap toegestane kredieten, hetzij het onroerend goed of de zakelijke rechten voor de overdracht van de aandelen te doen overdragen aan de overblijvende vennoten, samen met de erop betrekking hebbende schulden. Voor elke keuze wordt een afzonderlijke waardebepaling van de over te dragen aandelen opgesteld.

De overnemer dient deze keuze te maken binnen de zestig dagen na de bekendmaking van zijn benoeming in het Belgisch Staatsblad.".

Art. 186.In artikel 64, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, worden de woorden "kandidaat-notarissen en de notarissen" vervangen door de woorden "kandidaat-notarissen, de notarissen en de erenotarissen".

Art. 187.In dezelfde wet, wordt een artikel 76bis ingevoegd, luidende : "Art.76bis. § 1. De genootschappen van notarissen genieten een wettelijke hypotheek teneinde de terugbetaling te waarborgen van alle reeds gestorte of nog te storten geldsommen die zouden kunnen verschuldigd zijn als gevolg van de financiële toestand van een notariskantoor, wiens mogelijkheid geldsommen, effecten en geldswaardige papieren, die toekomen aan de cliënten, terug te betalen, ernstig beperkt is.

Deze hypotheek wordt ingeschreven op naam en voor rekening van het genootschap van notarissen of voor rekening van derden, op alle goederen en rechten bedoeld in artikel 1560 van het Gerechtelijk Wetboek, die toebehoren aan de notaris en aan de vennootschappen bedoeld in artikel 50. § 2. Het bedrag waarvoor de hypothecaire inschrijving wordt genomen wordt op voorhand vastgesteld door de kamer van notarissen waarvan de betrokken notaris afhangt op basis van een omstandig verslag van de commissie van toezicht op de boekhouding bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 10 januari 2002 betreffende het beheer van de door een notaris ontvangen sommen, effecten en geldswaardige papieren aan toonder en betreffende het toezicht op de boekhouding van de notarissen. In dit verslag wordt het aannemelijk bedrag vastgesteld van de sommen die een mogelijke financiële tussenkomst ten gunste van de cliënten van het kantoor zouden kunnen verantwoorden. § 3. De wettelijke hypotheek wordt genomen en doorgehaald bij beslissing van de kamer van notarissen waarvan de betrokken notaris afhangt; ze neemt rang in door de dagtekening van haar inschrijving en doet geen afbreuk aan de eerdere voorrechten en hypotheken. § 4. De wettelijke hypotheek wordt, op verzoek van de voormelde kamer van notarissen, vastgesteld in een authentieke akte met het oog op de inschrijving overeenkomstig de artikelen 82 tot 84 van de Hypotheekwet. De kamer van notarissen wordt in deze akte vertegenwoordigd overeenkomstig artikel 85. § 5. De inschrijving van de wettelijke hypotheek wordt doorgehaald of verminderd krachtens een authentieke akte waarin de instrumenterende notaris eenzijdig bevestigt dat de kamer van notarissen die de hypotheek heeft genomen haar toestemming heeft verleend met deze doorhaling of vermindering; alle inschrijvingen die in de voorgelegde akte zijn opgenomen worden ambtshalve doorgehaald of verminderd.".

Art. 188.In artikel 77, tweede lid, eerste zin, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, worden de woorden "binnen vijftien dagen" vervangen door het woord "onmiddellijk".

Art. 189.In artikel 91 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : i) in het eerste lid, 5°, worden in de bepaling onder het eerste streepje de woorden "het doorlopen van" ingevoegd tussen het woord "inzake" en de woorden "de stage"; ii) in dezelfde bepaling onder 5°, wordt de bepaling onder het tweede streepje aangevuld met de woorden "en er toezicht op moet worden gehouden"; iii) dezelfde bepaling onder 5° wordt aangevuld met een bepaling onder een derde streepje luidende : "- inzake de schatting van een notariskantoor;" iv) in hetzelfde lid wordt de bepaling onder 11° aangevuld met de woorden ", alsook dat van het Notarieel Fonds bedoeld in artikel 117;"; v) hetzelfde lid wordt aangevuld met de bepaling onder 12°, luidende : "12° een elektronische lijst op te stellen van de kandidaat-notarissen, notarissen-titularis, geassocieerde notarissen en plaatsvervangers en toe te zien op de voortdurende bijwerking ervan.Behoudens tegenbewijs, wordt in geval van niet-overeenstemming de voorkeur gegeven aan de vermeldingen op die lijst boven elke andere vermelding. Die lijst is publiek, behalve voor wat betreft de kandidaat-notarissen. De gegevens van die lijst worden bewaard overeenkomstig de bewaartermijn van de authentieke akten bepaald in artikel 62 en overeenkomstig de leeftijdsgrens om notaris te worden bedoeld in artikel 2. De gegevens die in de lijst zijn opgenomen worden bij koninklijk besluit bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer."; vi) tussen het eerste en het tweede lid worden twee leden ingevoegd, luidende : Teneinde voor de toepassing van het eerste lid, 12°, de kandidaat-notarissen, notarissen-titularis, geassocieerde notarissen en plaatsvervangers te identificeren is de Nationale Kamer van notarissen gemachtigd om : a) gebruik te maken van het rijksregisternummer van de kandidaat-notarissen, notarissen-titularis, geassocieerde notarissen en plaatsvervangende notarissen en toegang te hebben tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 6°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen;b) toegang te hebben tot de gegevens naam en voornamen, geboorteplaats en -datum en datum van overlijden uit de Kruispuntbank van de sociale zekerheid. Het rijksregisternummer, de geboorteplaats en -datum, de plaats en datum van overlijden van de in het vorige lid bedoelde fysieke personen mogen niet worden meegedeeld aan het publiek."; vii) in het derde lid dat het vijfde lid wordt, wordt het woord "tweede" vervangen door het woord "vierde".

Art. 190.Het opschrift van titel IV van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, wordt vervangen als volgt : "TITEL IV. - Tucht, bewarende en ondersteunende maatregelen".

Art. 191.In titel IV van dezelfde wet wordt het opschrift van afdeling I vervangen als volgt : "Afdeling I. Tuchtstraffen, bewarende en ondersteunende maatregelen".

Art. 192.Artikel 95 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, wordt aangevuld met een lid, luidende "Elk lid van een genootschap van notarissen dat aan zijn boekhoudkundige plichten verzuimt kan aan bewarende en ondersteunende maatregelen worden onderworpen.".

Art. 193.In dezelfde wet wordt een artikel 97bis ingevoegd luidende : "

Art. 97bis.Bewarende maatregelen zijn maatregelen opgelegd door de kamer van notarissen die tot doel hebben, in het kader van de boekhoudkundige plichten van de notaris, de geldelijke belangen van de cliënten te vrijwaren.

Ondersteunende maatregelen zijn maatregelen opgelegd door de kamer van notarissen die tot doel hebben de notaris te ondersteunen in het kader van zijn boekhoudkundige plichten.".

Art. 194.In artikel 117 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de woorden "verkoopakte voor een eerste gezinswoning waarop het verminderd registratierecht van 6 % van toepassing is" vervangen door de woorden "aankoopakte voor een enige gezinswoning waarvoor een tegemoetkoming inzake registratierechten van toepassing is", worden de woorden "het koninklijk besluit van 16 december 1950 houdende het tarief van de honoraria der notarissen" vervangen door de woorden "een wettelijke bepaling"; 2° paragraaf 3 wordt aangevuld met de volgende zin : "Het notarieel fonds kan, mits goedkeuring door de minister van Justitie, zijn middelen ook aanwenden voor andere maatschappelijk zinvolle doeleinden of projecten uit de notariële wereld.".

Art. 195.In dezelfde wet wordt een artikel 119 ingevoegd, luidende : "

Art. 119.§ 1. De beheerder wordt met betrekking tot het in de artikelen 18, 33 en 91, 12°, bedoelde bestand beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. § 2. De beheerder bedoeld in paragraaf 1 stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan.

Deze is meer bepaald belast met : 1° het verstrekken van deskundige adviezen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging van persoonsgegevens en informatie en inzake hun verwerking;2° het informeren en adviseren van de beheerder die de persoonsgegevens behandelt over zijn verplichtingen krachtens deze wet en het algemeen kader van de bescherming van de gegevens en de persoonlijke levenssfeer;3° het opstellen, het toepassen, het bijwerken en het controleren van een beleid inzake de beveiliging en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;4° het functioneren als het contactpunt voor de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;5° de uitvoering van de andere opdrachten inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging die door de Koning worden bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bij het uitoefenen van zijn opdrachten, handelt de functionaris voor de gegevensbescherming volledig onafhankelijk en brengt rechtstreeks verslag uit aan de beheerder.

De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels bepalen volgens dewelke de functionaris voor de gegevensbescherming zijn opdrachten uitvoert.".

Art. 196.In dezelfde wet wordt een artikel 120 ingevoegd, luidende : "

Art. 120.Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de in de artikelen 18, 33 en 91, 12°, bedoelde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen.

Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen toepasselijk.". HOOFDSTUK 2. - Andere wijzigingen

Art. 197.Artikel 19 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen wordt vervangen als volgt : "

Art. 19.In artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1951 en 26 juni 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het huidige eerste lid wordt vervangen als volgt : "Notariële akten worden onuitwisbaar, leesbaar, zonder verkortingen, witte vakken, gapingen of tussenruimten opgemaakt, onverminderd de artikelen 971 tot 998 en 1001 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de testamenten;op ieder enkel of dubbel blad van een akte die meer dan één blad beslaat, wordt vermeld welk nummer het heeft. Deze vermelding wordt geparafeerd of getekend door alle ondertekenaars van de akte, tenzij hun paraaf of handtekening reeds op het blad voorkomt; een en andere onder verantwoordelijkheid van de notaris en op straffe van 2,50 euro geldboete te zijnen laste."; 2° het huidige tweede lid wordt vervangen als volgt : "De Koning schrijft, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nodige maatregelen voor om de onveranderlijkheid, de vertrouwelijkheid en de bewaring van notariële akten te waarborgen."; 3° na het eerste lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : "De notariële akte kan ook in gedematerialiseerde vorm worden verleden.De in het eerste lid bedoelde voorschriften voor de notariële akten die op papier worden verleden, zijn niet van toepassing op de notariële akten die in gedematerialiseerde vorm worden verleden.".

Art. 198.Artikel 20 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 21 december 2013, wordt vervangen als volgt : "

Art. 20.In artikel 18 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 9 april 1980, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 18 wordt hersteld als volgt : "Art.18. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingericht door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en na advies van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, met eerbiediging van artikel 23 en van artikel 458 van het Strafwetboek, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de Notariële Aktebank zal worden ingericht, beheerd en georganiseerd, de toegang ertoe en de modaliteiten van opstelling en bewaring van de gedematerialiseerde afschriften van de akten die worden verleden overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, eerste lid."; 2° het artikel, vervangen bij de bepaling onder 1°, wordt vervangen als volgt : "Art.18. § 1. Een gedematerialiseerd afschrift van elke akte die is verleden overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, eerste lid, wordt bewaard in een daartoe bestemde Notariële Aktebank die wordt beheerd door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. Het gedematerialiseerd afschrift moet binnen de vijftien dagen na het verlijden van de akte worden neergelegd en opgenomen in de Notariële Aktebank. Dit afschrift heeft dezelfde bewijswaarde als de eerste uitgifte van de minuut op papier.

Deze bepaling geldt niet voor testamenten, herroepingen van testament en contractuele erfstellingen bij afzonderlijke akte.

Minstens eenmaal per jaar wordt in opdracht van de Nationale Kamer van notarissen een audit uitgevoerd van de Notariële Aktebank, onder meer met betrekking tot de conformiteit met de wettelijke vereisten, de integriteit en de technische aspecten ervan. De Nationale Kamer van notarissen brengt verslag uit aan de minister van Justitie over de resultaten van de audit en de gevolgen die de beheerder van de Notariële Aktebank er aan geeft. § 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingericht door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en na advies van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, met eerbiediging van artikel 23 en van artikel 458 van het Strafwetboek, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de Notariële Aktebank wordt ingericht, beheerd en georganiseerd, de toegang ertoe en de modaliteiten van opstelling van de gedematerialiseerde afschriften."; 3° in de eerste paragraaf, gewijzigd bij de bepaling onder 2°, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "De minuut van de akte die overeenkomstig artikel 13, tweede lid, is verleden in gedematerialiseerde vorm wordt overeenkomstig het eerste lid neergelegd en bewaard in de Notariële Aktebank.In dit geval moet geen gedematerialiseerd afschrift worden neergelegd.".".

Art. 199.Artikel 25 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "

Art. 25.Artikel 1317 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 11 maart 2003 en 4 mei 2016, wordt gewijzigd als volgt : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "De overeenkomstig de wet van 16 maart 1803 op het notarisambt ingerichte Notariële Aktebank geldt als authentieke bron voor de akten die erin opgenomen zijn."; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : "De notariële akten die in gedematerialiseerde vorm zijn verleden, worden opgemaakt en bewaard overeenkomstig de wet van 16 maart 1803 op het notarisambt.De overeenkomstig dezelfde wet ingerichte Notariële Aktebank geldt als authentieke bron voor de akten die erin opgenomen zijn.".

Art. 200.Artikel 26 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 29 december 2010, wordt vervangen als volgt : "

Art. 26.Met uitzondering van artikel 18, treedt dit hoofdstuk in werking als volgt : 1° de artikelen 19, 1° en 2°, 20, 1°, en 24 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2017;2° de artikelen 19, 3°, 20, 3°, 21, 22, 23 en 25, 2°, treden in werking op een door de Koning te bepalen datum;3° de artikelen 20, 2° en 25, 1°, treden in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 2020. De toepassing van de bepalingen van artikel 20 is enkel verplicht voor de akten die zijn verleden vanaf de in het eerste lid, 2°, bedoelde datum.".

Art. 201.Artikel 161 van het Wetboek der Registratie-, hypotheek- en griffierechten wordt aangevuld met de bepaling onder 14°, luidende : "14° de authentieke volmacht bedoeld in artikel 9, § 3, van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt.".

Art. 202.In artikel 56 van de wet van 21 december 2013 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen, worden de woorden "waarvan de gedematerialiseerde minuut of het gedematerialiseerde afschrift bewaard wordt" vervangen door de woorden "die zijn opgenomen".

Art. 203.Artikel 21 van het Wetboek diverse rechten en taksen, hersteld bij de wet van 19 december 2006 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 mei 2010, wordt aangevuld met de bepaling onder 13°, luidende : "13° de authentieke volmacht bedoeld in artikel 9, § 3, van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt.". HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepalingen

Art. 204.Artikel 52, § 1, § 1/1 en § 1/2, van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals gewijzigd bij artikel 183, is van toepassing op de associatie die na de inwerkingtreding van deze titel wordt gevormd of die uitgebreid wordt met een notaris met een andere standplaats, doch enkel voor wat betreft het behoud van een antenne op de standplaats van deze laatste.

Voor de toepassing van deze bepaling wordt enkel rekening gehouden met de administratieve en gerechtelijke grenzen van kracht op het moment van de vorming of uitbreiding van de associatie.

Artikel 117, § 2, van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals gewijzigd bij artikel 194, 1°, is van toepassing op alle akten verleden na de inwerkingtreding van deze titel. De akten verleden voor de inwerkingtreding van artikel 193 zijn onderworpen aan de bestaande reglementering. HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding

Art. 205.De artikelen 171, 2°, 189, v) tot vii), 195 en 196 treden in werking op 1 januari 2020.

De Koning kan voor iedere bepaling ervan een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid.

TITEL 12. - Wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 206.In artikel 334, derde lid, van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 21 december 2009, worden de woorden ", het hoofd van de jury" opgeheven".

Art. 207.Artikel 206 heeft uitwerking met ingang van 29 februari 2016.

TITEL 13. - Wijziging van artikel 33 en opheffing van artikel 84, tweede lid, van het Strafwetboek

Art. 208.Artikel 33 van het Strafwetboek, gewijzigd bij de wetten van 14 april 2009 en 5 februari 2016, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Zij kunnen dezelfde ontzetting voor dezelfde duur uitspreken tegen de schuldigen wier criminele straf verminderd is tot een gevangenisstraf van minder dan tien jaar.".

Art. 209.Artikel 84, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, wordt opgeheven.

Art. 210.De artikelen 208 en 209 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

TITEL 14. - Omzetting van de richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Art. 211.Deze titel zet Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad om. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Strafwetboek

Art. 212.In artikel 259bis van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar" vervangen door de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar";2° in paragraaf 2 worden de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar" vervangen door de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar";3° in paragraaf 2bis worden de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar" vervangen door de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar".

Art. 213.In artikel 314bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wetten van 26 januari 2000, 15 mei 2006 en 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot één jaar" vervangen door de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar";2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar" vervangen door de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar";3° in paragraaf 2bis worden de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot één jaar" vervangen door de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar".

Art. 214.In artikel 550bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 november 2000 en gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar" vervangen door de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar";2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "bedraagt de gevangenisstraf zes maanden tot twee jaar" vervangen door de woorden "bedraagt de gevangenisstraf zes maanden tot drie jaar";3° in paragraaf 2 worden de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar" vervangen door de woorden "gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar";4° in paragraaf 3 worden de woorden "gevangenisstraf van een jaar tot drie jaar" vervangen door de woorden "gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar".

Art. 215.Artikel 550ter, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 november 2000 en gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Dezelfde straf wordt toegepast wanneer het in het eerste lid bedoelde misdrijf gepleegd wordt tegen een informatiesysteem van een kritieke infrastructuur, zoals bedoeld in artikel 3, 4°, van de wet van 1 juli 2011 betreffende de beveiliging en de bescherming van de kritieke infrastructuren.".

TITEL 15. - Wijziging van de uitleveringswet van 15 maart 1874

Art. 216.Artikel 3 van de uitleveringswet van 15 maart 1874, gewijzigd bij de wet van 4 januari 1999, wordt aangevuld met een lid, luidende : "Indien de opgeëiste persoon niet meer gedetineerd is met het oog op zijn uitlevering, vaardigt de bevoegde procureur des Konings een vattingsbevel uit met het oog op de betekening en de tenuitvoerlegging van het ministerieel besluit dat de uitlevering toestaat.".

Art. 217.Artikel 11 van dezelfde wet wordt opgeheven.

TITEL 16. - Wijziging van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering

Art. 218.Artikel 6 van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : " § 5. Indien naar aanleiding van de uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp goederen in beslag werden genomen die volgens het rechtshulpverzoek het voorwerp van het misdrijf zijn, kan een derde belanghebbende zich tegen de overdracht van deze in beslaggenomen goederen aan de verzoekende overheid verzetten.

De procureur des Konings deelt bij aangetekende brief, per fax of per e-mail zijn beslissing tot overdracht van de in beslag genomen voorwerpen mee aan de persoon bij wie de voorwerpen in beslag genomen werden alsook aan de derden die zich zouden gemanifesteerd hebben en, in voorkomend geval, hun advocaat.

Het verzet tegen de overdracht wordt gedaan door middel van een gemotiveerd verzoekschrift waarin de derde belanghebbende blijk geeft van een gerechtvaardigd belang. Het verzoekschrift dient op straffe van verval binnen de 15 dagen na de kennisgeving van de beslissing van de procureur des Konings te worden ingediend bij de raadkamer van de plaats waar de procureur des Konings die deze beslissing van overdracht heeft genomen, zijn ambt uitoefent.

Enkel de raadkamer is bevoegd om kennis te nemen van het verzet tegen de beslissing tot overdracht, dit met uitsluiting van de bevoegdheid van de kortgedingrechter.

Tegen de beschikking van de raadkamer staat hoger beroep bij de kamer van inbeschuldigingstelling open.

Het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling is niet vatbaar voor voorziening in cassatie.".

TITEL 17. - Rechterlijke organisatie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 219.In artikel 66 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 1 december 2013, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 vormt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de inleidende zin van paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : " § 1.Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, worden de zittingen op de zetel of afdeling van het gerecht gehouden. Het aantal, de dagen en de duur van de gewone zittingen, met inbegrip van de zittingen bedoeld in paragraaf 2, worden in een bijzonder reglement vastgesteld :" 2° de paragrafen 2 en 3 worden ingevoegd, luidende : " § 2.De minister van Justitie kan bepalen, na raadpleging van de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, het College van de hoven en rechtbanken, de Procureur des Konings, de hoofdgriffier en de stafhouder van de Orde van Advocaten, dat een vrederechter, met overeenkomstige toepassing van de regels betreffende de territoriale bevoegdheid, zittingen houdt in een voormalige, opgeheven zittingsplaats van het kanton of in een opgeheven kanton in een lokaal dat door de betrokken gemeente, krachtens een gebruiksovereenkomst met de minister, kosteloos ter beschikking wordt gesteld en geschikt is om het goede verloop van de terechtzittingen te verzekeren, met inbegrip van de openbaarheid van de terechtzittingen die niet met gesloten deuren plaatsvinden. Het besluit bepaalt tevens de gemeenten of gedeelten van gemeenten die geacht worden het rechtsgebied van die zittingsplaats uit te maken. Het geldt voor de duur van de gebruiksovereenkomst. Het besluit en zijn geldingsduur worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 3. Indien over het houden van de in paragraaf 2 bedoelde zittingen vóór ieder ander middel, behalve een exceptie van onbevoegdheid, door de verweerder of bij de opening van de debatten ambtshalve door de vrederechter een incident wordt uitgelokt, kan de eiser vóór de sluiting van de debatten vorderen dat de zaak wordt verwezen naar de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, voor beslissing over het verzoek, bij gebrek waaraan de vrederechter zelf beslist, een en ander onverminderd de regeling van een geschil van bevoegdheid dat, in voorkomend geval, bij voorrang wordt afgewikkeld en, indien daartoe aanleiding bestaat, ook betrekking heeft op de zittingsplaats.

In voorkomend geval wordt de zaak voor de voorzitter of ondervoorzitter gebracht zonder andere formaliteiten dan de vermelding van de verwijzing op het zittingsblad en de overzending van het dossier van de rechtspleging door toedoen van de griffier. De partijen kunnen hem en de andere partijen schriftelijk opmerkingen bezorgen binnen acht dagen na de verwijzing, tenzij de vrederechter die termijn heeft ingekort. Na het verstrijken van die termijn doet de voorzitter onverwijld uitspraak.

Bij de in deze paragraaf bedoelde beslissingen kan onmiddellijk een datum worden vastgesteld voor verdere behandeling. Als zij niet staande de zitting en in aanwezigheid van de partijen of hun advocaten worden genomen, worden die partijen of advocaten daarvan bij gewone brief op de hoogte gebracht. Tegen deze beslissingen staat geen enkel rechtsmiddel open. De beslissing is geen eindvonnis in de zin van artikel 1050.".

Art. 220.In artikel 71 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 december 2013, worden tussen het eerste en het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende : "Naargelang van de behoeften van de dienst geeft de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank aan een plaatsvervangend rechter in een vredegerecht die daarmee instemt, opdracht om zijn ambt bijkomend uit te oefenen in een ander kanton van het arrondissement.

Onverminderd artikel 65, § 1, tweede lid, en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, geeft de eerste voorzitter van het hof van beroep, naargelang van de behoeften van de dienst, opdracht aan een plaatsvervangende rechter in de politierechtbank die daarmee instemt, in een andere politierechtbank van het rechtsgebied of aan een plaatsvervangend rechter in een vredegerecht die daarmee instemt, in een kanton in een ander arrondissement om er zijn ambt bijkomend uit te oefenen.".

Art. 221.In artikel 76 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juli 2013, die gewijzigd is bij de wet van 8 mei 2014, en gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 5 wordt aangevuld met de woorden ", artikel 16 van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de artikelen 3 en 5 van de uitleveringswet van 15 maart 1874"; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende : " § 6 In geval van veiligheidsrisico's, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, op schriftelijke of mondelinge vordering van de procureur des Konings, gelasten dat de correctionele rechtbank in een bepaalde zaak een of meerdere zittingen houdt in de zetel van een rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep en zo daartoe grond bestaat, dat die zaak aldaar berecht wordt.".

Art. 222.In deel II, boek I, titel I, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek, wordt afdeling VIbis opgeheven bij de wet van 1 december 2013, hersteld als volgt : "Afdeling VIbis. - Tijdelijke verplaatsing van de zetel van een rechtbank of een afdeling van een rechtbank ".

Art. 223.In afdeling VIbis, hersteld bij artikel 222, wordt een artikel 86bis ingevoegd, opgeheven bij de wet van 1 december 2013 en hersteld als volgt : "

Art. 86bis.Indien de behoeften van de dienst of gevallen van overmacht het rechtvaardigen, kan de Koning, op voorstel of na advies van de korpschef en, naargelang van het geval, van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, alsmede van de hoofdgriffier en van de stafhouder(s) van de orde of ordes van advocaten, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de zetel van een afdeling tijdelijk verplaatsen naar een andere gemeente van het arrondissement of het rechtsgebied. In de rechtbanken die slechts een zetel tellen, kan die zetel onder dezelfde voorwaarden worden verplaatst naar een andere gemeente van het arrondissement of het rechtsgebied.".

Art. 224.Artikel 99bis van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 19 oktober 2015, "

Art. 99bis.In het gerechtelijk arrondissement Eupen kunnen de rechters benoemd in de rechtbank van eerste aanleg, in de rechtbank van koophandel en in de arbeidsrechtbank, met hun instemming, door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg opgedragen worden het ambt van vrederechter of van rechter in de politierechtbank uit te oefenen in een vredegerecht of in de politierechtbank van het arrondissement.

In de beschikking wordt vermeld waarom een beroep moet worden gedaan op een rechter van een van deze drie rechtbanken van het arrondissement en worden de nadere regels van de opdracht omschreven.".

Art. 225.In artikel 101 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juli 2013, die gewijzigd is bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : "De Koning kan, na advies van de eerste voorzitter, de procureur-generaal, de hoofdgriffier en de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep, bepalen dat een of meer jeugdkamers of familiekamers zitting houden ter zetel van de rechtbank van eerste aanleg of een afdeling van de rechtbank van eerste aanleg in een andere provincie van het rechtsgebied van het hof voor de behandeling van de hogere beroepen tegen de vonnissen van de familie- en jeugdrechtbanken van de betrokken provincie."; 2° in paragraaf 2, zesde lid, worden de woorden "worden benoemd" vervangen door de woorden "kunnen worden benoemd";3° paragraaf 3 wordt aangevuld met de woorden ", de artikelen 14 en 17 van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de artikelen 3 en 5 van de uitleveringswet van 15 maart 1874";4° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : " § 4.In geval van veiligheidsrisico's, kan de eerste voorzitter van het hof van beroep, op schriftelijke of mondelinge vordering van de procureur-generaal, gelasten dat een correctionele kamer in het hof van beroep in een bepaalde zaak een of meerdere zittingen houdt in de zetel van een rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied van het hof van beroep en zo daartoe grond bestaat, dat die zaak aldaar berecht wordt.".

Art. 226.In deel II, boek I, titel I, hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling VI ingevoegd, luidende : "Afdeling VI. - Tijdelijke verplaatsing van de zetel van een hof of een afdeling van een hof".

Art. 227.In afdeling VI, ingevoegd bij artikel 226, wordt een artikel 113quater ingevoegd, luidende : "

Art. 113quater.Indien de behoeften van de dienst of gevallen van overmacht het rechtvaardigen, kan de Koning, op voorstel of na advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep of het arbeidshof en van de procureur-generaal bij het hof van beroep en het arbeidshof, alsmede van de hoofdgriffier en van de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de zetel van een afdeling tijdelijk verplaatsen naar een andere gemeente van het rechtsgebied. In de hoven die slechts één zetel tellen, kan die zetel onder dezelfde voorwaarden worden verplaatst naar een andere gemeente van het rechtsgebied.".

Art. 228.In artikel 159 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 1 december 2013 en 25 december 2016, wordt het vierde lid, ingevoegd bij de wet van 1 december 2013, aangevuld met de volgende zinnen : "De hoofdgriffier van de vredegerechten en de politierechtbank van het arrondissement kan een personeelslid van het niveau A of B van de vredegerechten van het arrondissement, met zijn instemming, aanwijzen in een politierechtbank van het arrondissement, of een personeelslid van niveau A of B van de politierechtbank aanwijzen in een vredegerecht van het arrondissement. Voor de vredegerechten en de politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel komt deze bevoegdheid toe aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg wordt bepaald overeenkomstig artikel 186bis, tweede tot zevende lid.".

Art. 229.In artikel 160 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 10 april 2014 en 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het vierde lid opgeheven;2° er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, luidende : " § 3/1.De Koning classificeert de functies van niveau A op basis van hun weging overeenkomstig § 3.

In afwijking van het eerste lid kan de Koning functies classificeren overeenkomstig de classificatie van toepassing op het personeel van het niveau A bij de federale overheidsdiensten."; 3° in paragraaf 4, eerste lid, wordt het cijfer "1°, " opgeheven, worden de woorden "college van procureurs-generaal" vervangen door de woorden "College van het openbaar ministerie" en worden de woorden "eensluidend voorstel van de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven" vervangen door de woorden "voorstel van het College van de hoven en rechtbanken";4° in paragraaf 6, worden de woorden "in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel," opgeheven;5° in paragraaf 7, tweede lid, worden de woorden "de type-functies van een vakklasse" vervangen door de woorden "de functie van een klasse".

Art. 230.In artikel 161 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 10 april 2014, wordt het derde lid vervangen als volgt : "Naargelang van het geval, kan de minister bevoegd voor Justitie op verzoek van het College van het openbaar ministerie of van het College van de hoven en rechtbanken, aan de wegingscomités bedoeld in artikel 160, § 3, de opdracht geven een functie van het niveau B te wegen.".

Art. 231.Artikel 164, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 december 2013, wordt aangevuld met de volgende zinnen : "Wanneer ingevolge artikel 157, eerste lid, door de verbinding van eenzelfde griffie aan meerdere vredegerechten, meerdere hoofdgriffiers titularis worden van deze eenzelfde griffie, dan zijn deze hoofdgriffiers bevoegd voor de volledige rechtsgebieden van de kantons waaraan deze eenzelfde griffie verbonden is. De verdeling van de dienst en de leiding berust bij de hoofdgriffier die daarmee instemt en daartoe werd aangewezen door de overeenkomstig artikel 72bis, tweede tot vierde lid, bevoegde voorzitter of voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg. Wanneer ingevolge ambtsbeëindigingen één hoofdgriffier overblijft wordt deze, zonder dat artikel 287sexies van toepassing is, titularis van deze griffie zonder nieuwe eedaflegging.".

Art. 232.In artikel 182 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 18 februari 2014, wordt het negende lid vervangen als volgt : "Voor de leden van het College wordt voor de duur van het mandaat een lijst met opvolgers opgesteld, die bestaat uit de niet-verkozen korpschefs in volgorde van het behaalde aantal stemmen. Bij afwezigheid of verhindering, het voortijdig openvallen van een mandaat in het College of het verlies van hoedanigheid om te kunnen zetelen in het College, wordt het betrokken lid, al naargelang, voor de duur van de afwezigheid of verhindering dan wel voor de resterende duur van het mandaat, vervangen door de eerst nuttig gerangschikte opvolger uit hetzelfde type rechtscollege en van dezelfde taalrol uit de lijst van opvolgers. Bij gebrek hieraan, wordt het lid vervangen door de korpschef van hetzelfde type rechtscollege en dezelfde taalrol met het hoogste aantal jaren dienstanciënniteit binnen de zetel.".

Art. 233.In artikel 184 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 18 februari 2014, wordt paragraaf 2 aangevuld met een lid, luidende : "Wanneer een vertegenwoordiger van de Raad van procureurs des Konings of van de Raad van arbeidsauditeurs zijn hoedanigheid van magistraat of van korpschef in de loop van zijn mandaat verliest, wordt hij vervangen door een opvolger vermeld in een lijst opgesteld volgens door de Koning bepaalde nadere regels.".

Art. 234.In artikel 186ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 december 2013, worden in het eerste lid, 2°, de woorden "de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage hebben doorgemaakt" vervangen door de woorden "houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid".

Art. 235.In artikel 187, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 1 december 2013, worden de woorden "de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage doorgemaakt hebben" vervangen door de woorden "houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid".

Art. 236.In artikel 189, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, worden de woorden "de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage hebben doorgemaakt" vervangen door de woorden "houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid".

Art. 237.In artikel 190 van hetzelfde Wetboek, vernummerd bij de wet van 22 december 1998, worden in paragraaf 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 december 2013, de woorden "de bij artikel 259octies, § 2 voorgeschreven gerechtelijke stage doorgemaakt hebben" vervangen door de woorden "houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid".

Art. 238.Artikel 191 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 1 december 2013, wordt opgeheven.

Art. 239.In artikel 193, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, worden de woorden "de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage hebben doorgemaakt" vervangen door de woorden "houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid".

Art. 240.In artikel 194, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 1 december 2013, worden de woorden "de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage hebben doorgemaakt" vervangen door de woorden "houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid".

Art. 241.In artikel 207, § 3, 3°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, worden de woorden "de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage hebben doorgemaakt" vervangen door de woorden "houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid".

Art. 242.In artikel 210 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 30 juli 2013 en 19 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "of uit de plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis"; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "Na het schriftelijk en met redenen omklede advies van de procureur-generaal en van de stafhouders van de Orde van advocaten te hebben gevraagd, kunnen evenwel alle werkende raadsheren in het hof van beroep, ongeacht hun anciënniteit, als enige raadsheer zitting houden, wanneer de eerste voorzitter van het hof van beroep de noodzaak daarvan aantoont."; 3° in het tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt het woord "vorige" vervangen door het woord "eerste".

Art. 243.In artikel 259bis-2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 19 december 2002 en 23 november 2015, wordt een paragraaf 4/1 ingevoegd, luidende : " § 4/1. De kandidaten die zijn opgenomen in de definitieve kandidatenlijsten en die niet werden verkozen, kunnen binnen een termijn van vijf dagen vanaf de verzending van het uittreksel uit het proces-verbaal van de verkiezing per elektronische post ter attentie van de voorzitter van de Hoge Raad, een bezwaar indienen tegen de regelmatigheid van de kiesverrichtingen, de stemopneming, de rangschikking van de kandidaten of de aanwijzing van de verkozenen.

De kandidaat die het bezwaar indient moet een belang hebben. Het bezwaar dient, op straffe van onontvankelijkheid, met reden omkleed te zijn en vergezeld te zijn van de stavingsstukken die de kandidaat in zijn bezit heeft.

Het Bureau spreekt zich binnen acht dagen na de ontvangst van het bezwaar uit over de ontvankelijkheid ervan. Het deelt binnen vijf dagen deze beslissing per elektronische post mee aan de indiener en bezorgt per elektronische post een kopie van het ontvankelijk verklaarde bezwaar aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de andere kandidaten.

De andere kandidaten kunnen binnen vijf dagen vanaf de verzending van de kopie hun opmerkingen per elektronische post overzenden aan de voorzitter van de Hoge Raad.

Indien het bezwaar ontvankelijk is verklaard, wijst het Bureau één van zijn leden aan of een lid van de Hoge Raad die geen kandidaat is om een onderzoek in te stellen en verslag uit te brengen aan de algemene vergadering. Het aangewezen lid is bevoegd om alle nuttige vaststellingen te doen, alle betrokken personen te horen en alle relevante documenten op te vragen en te onderzoeken. De stembiljetten mogen alleen worden onderzocht in het bijzijn van twee getuigen, leden-magistraten van de Hoge Raad die geen kandidaat zijn. De enveloppen die de stembiljetten bevatten, worden na het onderzoek in hun bijzijn opnieuw verzegeld.

Binnen veertig dagen na de ontvangst van het bezwaar en na de indiener van het bezwaar te hebben gehoord, doet de algemene vergadering van de Hoge Raad, met uitsluiting van de leden-magistraten die kandidaat zijn, uitspraak, deelt zij deze beslissing per elektronische post mee aan de indiener en bezorgt zij per elektronische post een kopie aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de andere kandidaten.

Indien het bezwaar gegrond wordt verklaard en de vastgestelde onregelmatigheid een invloed zou kunnen hebben gehad op de rangschikking van de kandidaten, de aanwijzing van de verkozenen of de opstelling van de lijst met opvolgers overeenkomstig paragraaf 4, tweede lid, dan neemt de algemene vergadering de nodige maatregelen om deze onregelmatigheid recht te zetten.".

Art. 244.In artikel 259bis-9 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden tussen het tweede en het derde lid twee leden ingevoegd, luidende : "De kandidaten die zich voor het examen inzake beroepsbekwaamheid inschrijven moeten, op het ogenblik van hun inschrijving, licentiaat of master in de rechten zijn en tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de inschrijving gedurende ten minste vier jaar als houder van het diploma van licentiaat of master in de rechten, als voornaamste beroepsactiviteit juridische functies hebben uitgeoefend. De kandidaten die vijf keer niet geslaagd zijn voor het examen inzake beroepsbekwaamheid worden uitgesloten van elke latere deelname aan dat examen."; 2° er wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, luidende : " § 1/1.Op verzoek van de minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde wordt een vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage georganiseerd. Tijdens hetzelfde gerechtelijk jaar wordt op verzoek van de minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde een tweede vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage georganiseerd.

De benoemingscommissie zendt het aantal geslaagden van het schriftelijke gedeelte van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage onverwijld over aan de minister bevoegd voor Justitie en zendt de definitieve rangschikking van de geslaagden van het vergelijkend examen onverwijld over aan de minister bevoegd voor Justitie.

De geslaagden van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage kunnen uiterlijk vier jaar na de afsluiting van de examens benoemd worden tot gerechtelijk stagiair. Onder de geslaagden van verschillende vergelijkende toelatingsexamens tot de gerechtelijke stage wordt voorrang verleend aan degenen van wie de naam voorkomt op de lijst met de recentste datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

De kandidaten die vijf keer niet geslaagd zijn voor het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage worden uitgesloten van elke latere deelname aan het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage."; 3° in paragraaf 4, worden de woorden "in de loop van het jaar dat volgt op hun benoeming" vervangen door de woorden "in de loop van de twee jaren die volgen op hun benoeming".

Art. 245.In artikel 259ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, vierde lid, d), worden de woorden ", het getuigschrift waaruit blijkt dat de gerechtelijke stage met vrucht is voltooid" ingevoegd tussen de woorden "bevoegde evaluatiecommissie" en de woorden "en de stageverslagen";2° in paragraaf 4, derde lid, worden de woorden "zes maanden" vervangen door de woorden "vijf maanden".

Art. 246.In artikel 259quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de bepalingen onder 4° tot 6°, luidende : "4° de eerste voorzitter van het hof en de algemene vergadering van het hof wanneer de aanwijzing in het mandaat van voorzitter een benoeming tot raadsheer binnen een hof van beroep of een arbeidshof tot gevolg heeft;in dat geval heeft het advies enkel betrekking op de benoeming tot raadsheer; 5° de procureur-generaal bij het hof van beroep wanneer de aanwijzing in het mandaat van procureur des Konings of arbeidsauditeur een benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep of tot substituut-generaal bij het arbeidshof tot gevolg heeft;in dat geval heeft het advies enkel betrekking op de benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep of tot substituut-generaal bij het arbeidshof; 6° de procureur-generaal bij het hof van beroep wanneer de aanwijzing in het mandaat van federale procureur een benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep en een ambtshalve aanwijzing als eerste advocaat-generaal tot gevolg heeft;in dat geval heeft het advies enkel betrekking op de benoeming tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep en de ambtshalve aanwijzing als eerste advocaat-generaal."; b) in paragraaf 2, tweede lid, eerste zin, worden de woorden "hetzij de eerste voorzitter van het hof van beroep voor de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank," ingevoegd tussen de woorden "wat het Hof van Cassatie betreft," en de woorden "hetzij door de voorzitter van het college";c) paragraaf 3bis, tweede lid, wordt opgeheven;d) paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : " § 4.Tenzij hij reeds is aangewezen in dat mandaat of is benoemd in dat ambt, heeft de aanwijzing van een magistraat als korpschef van een rechtbank, een hof, de vrederechters en rechters in de politierechtbank, een parket, een arbeidsauditoraat of een parket-generaal een aanwijzing in subsidiaire orde tot gevolg, tijdelijk in overtal, in het adjunct-mandaat of een benoeming in het volgende ambt, dat pas zal worden uitgeoefend na afloop van het tweede mandaat en voor zover de uittredende korpschef een positieve evaluatie heeft verkregen in de loop van het vijfde jaar van het lopende mandaat, tenzij de magistraat de voorkeur eraan geeft zijn vroegere benoeming of zijn vroegere adjunct-mandaat terug op te nemen : - de eerste voorzitter van het hof van beroep wordt benoemd tot kamervoorzitter in het hof van beroep; - de eerste voorzitter van het arbeidshof wordt benoemd tot kamervoorzitter in het arbeidshof; - de procureur-generaal bij het hof van beroep wordt aangewezen tot eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep; - de federale procureur wordt benoemd tot substituut-procureur-generaal en aangewezen tot eerste advocaat-generaal in het rechtsgebied van het hof van beroep waaruit hij afkomstig is; - de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg wordt benoemd tot raadsheer in het hof van beroep; - de voorzitter van de rechtbank van koophandel wordt benoemd tot raadsheer in het hof van beroep; - de voorzitter van de arbeidsrechtbank wordt benoemd tot raadsheer in het arbeidshof; - de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank wordt benoemd tot raadsheer in het hof van beroep; - de procureur des Konings wordt aangewezen tot substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep; - de arbeidsauditeur wordt aangewezen tot substituut-generaal bij het arbeidshof.

De uittredende korpschef kan op zijn verzoek door de Koning opnieuw worden benoemd, desgevallend tijdelijk in overtal, in het ambt waarin hij het laatst was benoemd voor zijn aanwijzing tot korpschef. In voorkomend geval neemt hij tevens het adjunct-mandaat waarin hij was aangewezen weer op in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen, voor zover het niet gaat om een mandaat bedoeld in § 5, achtste lid, of het bijzonder mandaat waarin hij was aangewezen binnen of buiten het rechtscollege of het parket waarin hij is of was benoemd in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen.

Het tweede lid geldt voor de korpschef die de vermelding "onvoldoende" heeft gekregen bij zijn evaluatie."; e) paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : " § 5.De aanwijzing in de functie van korpschef van een kandidaat van buiten het rechtscollege of parket geeft aanleiding tot een gelijktijdige benoeming, in voorkomend geval tijdelijk in overtal, in dat rechtscollege of parket zonder dat artikel 287sexies van toepassing is, met uitzondering van de federale procureur die zijn benoeming behoudt en de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank die tegelijkertijd benoemd wordt hetzij als vrederechter in een kanton van het arrondissement, aangewezen door de Koning, hetzij als rechter in de politierechtbank van het arrondissement. In voorkomend geval heeft de aanwijzing in het mandaat van federale procureur bovendien een gelijktijdige aanwijzing in subsidiaire orde, in overtal, als federale magistraat tot gevolg.

Wanneer de als voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank aangewezen magistraat geen vrederechter of rechter in de politierechtbank is, wordt hij respectievelijk aangewezen als vrederechter als de ondervoorzitter rechter in de politierechtbank is en als rechter in de politierechtbank als de ondervoorzitter vrederechter is.

De aanwijzing in het mandaat van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of van procureur des Konings van een kandidaat van buiten het rechtscollege of parket geeft ook aanleiding tot een benoeming in subsidiaire orde, in voorkomend geval tijdelijk in overtal, in de andere rechtbanken van eerste aanleg of parketten van de procureur des Konings van het rechtsgebied van het hof van beroep, overeenkomstig artikel 100 en met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Het tweede lid is eveneens van toepassing op de aanwijzingen in de rechtbanken van koophandel, de arbeidsrechtbanken en de arbeidsauditoraten in het rechtsgebied van het Hof van beroep te Brussel.

De korpschefs die op grond van het eerste lid zijn benoemd tot vrederechter in een kanton, worden in subsidiaire orde benoemd in de andere kantons van het gerechtelijk arrondissement.

De aanwijzing in het mandaat van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen van een kandidaat van buiten het rechtscollege geeft ook aanleiding tot een benoeming tot rechter in subsidiaire orde, tijdelijk in overtal, in de rechtbank van koophandel en in de arbeidsrechtbank te Eupen overeenkomstig artikel 100/1. De aanwijzing in het mandaat van procureur des Konings te Eupen, van een kandidaat van buiten het parket geeft ook aanleiding tot een benoeming tot substituut in subsidiaire orde, tijdelijk in overtal, in het arbeidsauditoraat te Eupen overeenkomstig artikel 156.

De basisbenoemingen en de benoemingen in subsidiaire orde bedoeld in deze paragraaf nemen een einde bij toepassing van paragraaf 4.

De aanwijzing als korpschef schorst het adjunct-mandaat.

De aanwijzing als korpschef maakt evenwel een einde aan het mandaat van adjunct-procureur des Konings van Brussel, adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur en ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank.

De houders van een adjunct-mandaat van wie het mandaat geschorst is, kunnen in voorkomend geval in overtal worden vervangen tijdens de duur van het mandaat van korpschef.

De korpschef kan in voorkomend geval worden vervangen in overtal."; f) er wordt een paragraaf 5/1 ingevoegd, luidende : " § 5/1.Behoudens het geval waarin bij hun evaluatie de vermelding "onvoldoende" aan hen werd toegekend, mogen de magistraten die een mandaat van korpschef hebben uitgeoefend, respectievelijk de titel van ereeerste-voorzitter, erevoorzitter, ereprocureur-generaal, erefederale procureur, ereprocureur des Konings of ere-arbeidsauditeur dragen."; g) in paragraaf 7 wordt het tweede lid vervangen als volgt : "De korpschef die het lopende mandaat niet voleindigt, neemt ambtshalve het ambt waarin hij op het tijdstip van zijn aanwijzing was benoemd weer op of, in voorkomend geval, het adjunct-mandaat waarin hij was aangewezen in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen, voor zover het niet gaat om een mandaat van adjunct-procureur des Konings van Brussel, adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, afdelingsvoorzitter, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur of ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank of het bijzonder mandaat binnen of buiten het rechtscollege of het parket waarin hij is of was benoemd waarin hij was aangewezen in de fase waarin hij had opgehouden het uit te oefenen.".

Art. 247.In artikel 259sexies, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 21 juni 2001 en 13 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin : "De aanwijzing in één van de in de eerste zin bedoelde mandaten maakt een einde aan het mandaat van afdelingsprocureur, van afdelingsauditeur, van adjunct-procureur des Konings te Brussel en van adjunct-arbeidsauditeur te Brussel."; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : "Met uitzondering van de adjunct-mandaten bedoeld in het tweede lid, tweede zin, worden de niet vast adjunct-mandaten geschorst voor de duur van de mandaten van verbindingsmagistraat in jeugdzaken, bijstandsmagistraat en federale magistraat.".

Art. 248.In artikel 259sexies/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "aangewezen uit de magistraten van de zetel" vervangen door de woorden "aangewezen uit de magistraten van de zetel of uit de plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis".

Art. 249.In artikel 259septies, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 juli 2000 en gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, worden de woorden "en van advocaat-generaal bij het hof van beroep "ingevoegd tussen de woorden "afdelingsauditeur" en "is een aanwijzing".

Art. 250.Artikel 259octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt vervangen als volgt : " § 1. De kandidaten die zich voor het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage inschrijven, moeten, op het ogenblik van hun inschrijving, licentiaat in de rechten of houder van een masterdiploma in de rechten en tijdens de periode van vier jaar voorafgaand aan de inschrijving gedurende ten minste twee jaar als houder van het diploma van licentiaat of master in de rechten als voornaamste beroepsactiviteit hetzij een stage bij de balie hebben doorlopen, hetzij andere juridische functies hebben uitgeoefend.

De kandidaturen voor dit vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage moeten worden ingediend binnen een maand na de bekendmaking van de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.

De Koning bepaalt bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en op advies van het College van het openbaar ministerie en van het College van de hoven en rechtbanken voor elk gerechtelijk jaar vóór 30 april het aantal vacante plaatsen van gerechtelijk stagiair voor de Nederlandse en voor de Franse taalrol. De Koning houdt rekening met het aantal gerechtelijke attachés bedoeld in § 7.

De minister bevoegd voor Justitie benoemt de gerechtelijke stagiairs en wijst op gezamenlijk voorstel van het College van hoven en rechtbanken en het College van het openbaar ministerie het rechtsgebied van het hof van beroep aan waar de stage wordt doorgemaakt. De procureur-generaal verleent, binnen dit rechtsgebied, dienstaanwijzing aan de gerechtelijk stagiair bij een parket van de procureur des Konings of een arbeidsauditoraat en de eerste voorzitter van het hof van beroep verleent dienstaanwijzing aan de gerechtelijk stagiair in een rechtbank van eerste aanleg, een rechtbank van koophandel of een arbeidsrechtbank.

Bij de benoeming, de aanwijzing in een rechtsgebied van een hof van beroep en de dienstaanwijzing van de gerechtelijke stagiairs wordt rekening gehouden met de voorrang volgens de rangschikking bedoeld in artikel 259bis-9, § 1/1, tweede lid. § 2. De stage die toegang geeft tot het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van de zetel heeft een duur van twee jaar. Zij behelst een opleiding bestaande uit een cyclus van cursussen georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding en een praktische opleiding die verloopt in verschillende opeenvolgende stadia : - van de 1e tot de 11e maand, stage bij een parket van de procureur des Konings en/of van de arbeidsauditeur; deze periode omvat eveneens een maand in een administratieve dienst van een of meer parketten; - van de 12e tot de 14e maand een externe stage; - van de 15e tot de 24e maand, stage bij een of meer kamers van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en/of de rechtbank van koophandel; deze periode omvat eveneens een maand in een of meer griffies.

Het programma van de externe stage wordt goedgekeurd door de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage.

De deelname aan de opleidingssessies georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding is verplicht voor alle gerechtelijke stagiairs. § 3. De gerechtelijk stagiair staat tijdens de hele duur van zijn stage, ook tijdens de externe stage, onder het gezag en toezicht van de korpschef van het parket of de zetel waar hij zijn stage doormaakt.

Hij staat eveneens onder leiding van twee stagemeesters die met zijn opleiding zijn belast en die bij de opmaak en de follow-up van het stageprogramma worden bijgestaan door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. De eerste is magistraat bij het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. De tweede is magistraat van de zetel in de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel. Zij worden door hun respectievelijke korpschefs aangewezen onder de magistraten die de door het Instituut voor gerechtelijke opleiding georganiseerde gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd. Deze opleiding wordt minstens tweejaarlijks georganiseerd.

De stagiair moet vóór het einde van de 9e maand van de stage een met redenen omkleed voorstel inzake de externe stage ter goedkeuring voorleggen aan de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage.

In de loop van de 12e maand van de stage zendt de eerste stagemeester aan de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage een omstandig verslag over omtrent het verloop van het eerste deel van de stage en in de loop van de 15e maand van de stage een omstandig verslag omtrent het verloop van de externe stage. Hij bezorgt een afschrift van die verslagen aan de procureur des Konings en/of de arbeidsauditeur van het parket of het auditoraat waarin de stagiair dienstaanwijzing is verleend, evenals aan de betrokken procureur-generaal.

In de loop van de 21e maand zendt de tweede stagemeester aan de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage een omstandig verslag over omtrent het verloop van het derde deel van de stage en bezorgt een afschrift ervan aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en/of van de rechtbank van koophandel waarin de stagiair dienstaanwijzing is verleend, evenals aan de eerste voorzitter van het betrokken hof van beroep. Indien nodig dient de stagemeester op dezelfde wijze een aanvullend verslag in omtrent de laatste drie stagemaanden.

Vóór het einde van de 22e stagemaand zendt de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage het omstandig eindverslag en de door de stagemeesters opgestelde verslagen over aan de minister bevoegd voor Justitie en zendt een afschrift van het eindverslag over aan de korpschefs van het parket en van het rechtscollege waarin de stagiair dienstaanwijzing is verleend, evenals aan de betrokken procureur-generaal en eerste voorzitter van het hof van beroep.

De gerechtelijk stagiair ontvangt binnen dezelfde termijn een afschrift van de stageverslagen. Indien de inhoud van een of meer verslagen ongunstig is, brengt de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage advies uit, na de betrokkene te hebben gehoord. Van de inachtneming van dit voorschrift wordt melding gemaakt in het aan de minister bevoegd voor Justitie toegezonden verslag.

Indien het eindverslag gunstig is en de stagiair alle stageverplichtingen is nagekomen, reikt de directeur van het Instituut voor gerechtelijke opleiding aan de stagiair in de loop van de 22e stagemaand een getuigschrift uit waaruit blijkt dat hij met vrucht de gerechtelijke stage heeft voltooid en zendt hij een afschrift ervan aan de minister bevoegd voor Justitie. Het getuigschrift wordt echter ingetrokken indien de stagiair een ernstige fout maakt gedurende de laatste twee stagemaanden. § 4. De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan de stage, op gemotiveerd advies van de korpschef van het parket of van het rechtscollege waar de stagiair zijn stage doormaakt en van de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage, vroegtijdig beëindigen wegens professionele ongeschiktheid na de betrokkene te hebben gehoord en met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. De opzegtermijn gaat in na het verstrijken van de kalendermaand waarin de opzegging ter kennis wordt gebracht van de betrokkene.

De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan de stage, op gemotiveerd advies van de korpschef van het parket of van het rechtscollege waar de stagiair zijn stage doormaakt en van de bevoegde commissie voor de evaluatie van de gerechtelijke stage, ook vroegtijdig beëindigen wegens een ernstige fout na de betrokkene te hebben gehoord en zonder opzegtermijn.

In de gevallen bedoeld in het eerste en het tweede lid is de betrokkene onderworpen aan de artikelen 7 tot 13 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.

De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan de stage om gegronde redenen schorsen, hetzij ambtshalve na advies van de betrokken korpschef, hetzij op verzoek van de betrokkene.

In geval van een onafgebroken schorsing of afwezigheid van meer dan een maand wordt de stage van rechtswege met eenzelfde termijn verlengd zonder dat deze verlenging meer dan acht maanden kan bedragen.

Het vierde en het vijfde lid zijn niet van toepassing op de in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 bedoelde verloven met betrekking tot moederschapsbescherming, die worden gelijkgesteld met stageperiodes. § 5. De gerechtelijke stagiairs benoemd overeenkomstig § 1 worden in die hoedanigheid in dienst genomen nadat zij de eed hebben afgelegd die bepaald is in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eed.

De stagiair heeft niet de hoedanigheid van magistraat.

De stagiair heeft, voor de duur van de stage bij het parket van de procureur des Konings of voor de duur van de stage bij het parket van de arbeidsauditeur, de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier respectievelijk van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, maar mag in die hoedanigheid niet optreden dan na aanstelling door de procureur-generaal.

Na zes maanden stage kan hij door de procureur-generaal worden aangesteld om het ambt van openbaar ministerie geheel of ten dele uit te oefenen, enkel voor de duur van de stage bij het parket van de procureur des Konings en/of van de arbeidsauditeur.

Tijdens de duur van de stage bij de zetel kan de stagiair als griffier worden toegevoegd overeenkomstig artikel 329. In die periode staat de gerechtelijk stagiair de rechter of de rechters bij uit wie de kamer van de rechtbank waarvoor hem dienstaanwijzing is verleend, is samengesteld. Hij woont de beraadslagingen bij, maar kan geen rechter vervangen.

Die dienstaanwijzingen worden ter kennis gebracht van de in § 3 bedoelde stagemeesters en van de respectieve korpschefs.

Het ambt van gerechtelijk stagiair is onverenigbaar met iedere andere bezoldigde betrekking. De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde kan op advies van de betrokken stagemeester aan de belanghebbende evenwel toestemming verlenen tot de uitoefening van de ambten bedoeld in artikel 294, eerste lid. § 6. De gerechtelijk stagiair ontvangt : 1° een wedde uitbetaald na vervallen termijn, berekend in de weddeschaal NA 11, die aan het personeel van de federale overheidsdiensten wordt toegekend;2° de in deze schaal voorziene tussentijdse verhogingen;3° de bijslagen, vergoedingen en bijkomende bezoldigingen die aan het personeel van de federale overheidsdiensten worden toegekend, in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor voornoemd personeel;4° een forfaitaire premie van 138 euro per daadwerkelijk in een parket van de procureur des Konings geleverde wachtdienst tijdens de nacht of tijdens de weekends of de feestdagen, voor zover hij op de rol van de wachtprestaties ingeschreven staat.Onder wachtdienst wordt een doorlopende dienst van twaalf uur verstaan tijdens dewelke betrokkenen bereikbaar en beschikbaar zijn, maar zich ook kunnen verplaatsen om prestaties te verrichten op een werkplaats. Het maximumbedrag van de premies voor de wettelijke stageperiode in het parket mag niet hoger zijn dan 1 242 euro.

Bij de benoeming tot de stage, wordt de wedde vastgesteld door enkel een periode van twee jaar in aanmerking te nemen die geldt als de ervaring vereist overeenkomstig § 1, eerste lid, als voorwaarde voor deelname aan het vergelijkend toelatingsexamen tot de stage.

De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedde van het personeel is ook van toepassing op de wedde van de stagiair en op de wachtpremie.

Zij worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

De volledige wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de stagiairs van het openbaar ambt is op de gerechtelijk stagiair toepasselijk.

De Koning regelt de rechtshulp aan de gerechtelijke stagiairs en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade, overeenkomstig de bepalingen die op het rijkspersoneel van toepassing zijn. § 7. Indien de stage met vrucht is voltooid en de benoeming van de stagiair niet kan plaatshebben op het einde van de 24e maand, benoemt de Koning de stagiair ambtshalve tot gerechtelijk attaché bij de hoven en rechtbanken of bij het openbaar ministerie, naargelang van het geval.

Daartoe stellen de gerechtelijke stagiairs vóór het einde van de 21e maand van hun stage de minister bevoegd voor Justitie elektronisch ervan in kennis of zij eventueel, na afloop van hun stage, bij voorkeur bij het parket dan wel bij de zetel de functie van gerechtelijk attaché willen uitoefenen.

De minister bevoegd voor Justitie of zijn gemachtigde wijst naargelang van de noodwendigheden van de dienst en, indien mogelijk, op grond van de voorkeur van de gerechtelijk attaché, de rechtbank of het parket aan waarin hij zijn ambt zal uitoefenen. De noodwendigheden van de dienst worden opgesteld op advies van het College van de hoven en rechtbanken en van het College van het openbaar ministerie.

Het College van hoven en rechtbanken en het College van het openbaar ministerie brengen elk jaar aan de minister bevoegd voor Justitie verslag uit met betrekking tot de situatie van de gerechtelijk attachés bij de hoven en rechtbanken en het openbaar ministerie, evenals de evaluatie van de overgang naar de magistratuur in de loop van het afgelopen gerechtelijk jaar. Dit verslag wordt overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De gerechtelijk attaché heeft bij het parket de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier respectievelijk van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, maar mag in die hoedanigheid niet optreden dan na aanstelling door de procureur-generaal. Hij kan door de procureur-generaal worden aangesteld om het ambt van openbaar ministerie geheel of ten dele uit te oefenen onder toezicht van de korpschef van het parket waaraan hij verbonden is.

De gerechtelijk attaché bij de hoven en rechtbanken staat onder toezicht van de korpschef van het rechtscollege waaraan hij is verbonden. Hij kan als griffier worden toegevoegd overeenkomstig artikel 329. Hij staat de rechter of de rechters bij uit wie de kamer van de rechtbank waarvoor hem dienstaanwijzing is verleend, is samengesteld. Hij woont de beraadslagingen bij en kan een plaatsvervanging waarnemen. § 8. Het statuut van de referendarissen en parketjuristen is van toepassing op de gerechtelijke attachés onder voorbehoud van het volgende : 1° de gerechtelijk attaché ontvangt een wedde uitbetaald na vervallen termijn, die overeenkomt met een ambt in de klasse A1;2° voor de toepassing van artikel 372bis wordt de duur van de gerechtelijke stage als schaalanciënniteit gerekend en wordt de gerechtelijk attaché geacht twee keer ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" te hebben gekregen;3° de gerechtelijk attaché is vrijgesteld van de stageperiode die aan de benoeming voorafgaat;4° de gerechtelijk attaché ontvangt een forfaitaire premie van 138 euro per daadwerkelijk in een parket van de procureur des Konings geleverde wachtdienst tijdens de nacht of tijdens de weekends of de feestdagen, voor zover hij op de rol van de wachtprestaties ingeschreven staat.Onder wachtdienst wordt een doorlopende dienst van twaalf uur verstaan tijdens dewelke betrokkenen bereikbaar en beschikbaar zijn, maar zich ook kunnen verplaatsen om prestaties te verrichten op een werkplaats. Het aantal gepresteerde wachtdiensten per jaar mag niet hoger zijn dan 18.

De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel is ook van toepassing op de wedde van de gerechtelijk stagiair en op de wachtpremie. Zij worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.".

Art. 251.In artikel 263, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 10 april 2014 en 4 mei 2016, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : "1° vast benoemd zijn in een functie van het niveau A of een graad van het niveau B en beschikken over, naargelang het geval, een klassenanciënniteit of een graadanciënniteit van tenminste 2 jaar als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of van ten minste 5 jaar indien deze niet over dergelijk diploma of getuigschrift beschikt;".

Art. 252.In artikel 266, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 10 april 2014 en 4 mei 2016, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : "1° vast benoemd zijn in een functie van het niveau A of een graad van het niveau B en beschikken over, naargelang het geval, een klassenanciënniteit of een graadanciënniteit van tenminste 2 jaar als deze beschikt over een diploma of getuigschrift bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, of van ten minste 5 jaar indien deze niet over dergelijk diploma of getuigschrift beschikt;".

Art. 253.Artikel 274, § 4, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt aangevuld met de volgende zinnen : "De bijkomende vergelijkende proef kan uit meerder opeenvolgende delen bestaan waarbij de kandidaat enkel kan deelnemen aan het volgende deel als deze geslaagd is voor het vorige deel. In dit geval wordt de rangschikking bepaald op basis van de resultaten van het laatste deel, dat minstens een interview omvat.".

Art. 254.In artikel 276 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 10 april 2014, wordt paragraaf 2 hersteld als volgt : " § 2. Om een bevordering of een bevordering in weddenschaal te verkrijgen, moet het personeelslid zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden.

Bovendien mag hij geen vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" hebben verkregen op het einde van zijn evaluatie.".

Art. 255.In artikel 287quater, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 april 2014 en gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de woorden "Het met redenen omkleed advies van de commissie bestaat" vervangen door de woorden "Onverminderd artikel 287ter, § 4ter dat van toepassing is op de stagiair, bestaat het met redenen omkleed advies van de commissie".

Art. 256.In artikel 288 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vijfde lid worden de woorden "de gerechtelijke attachés bij de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel en de parketten van de procureurs des Konings," ingevoegd tussen de woorden "hun substituten," en de woorden "de referendarissen";2° in het zesde lid worden de woorden "van de gerechtelijke attachés bij de arbeidsrechtbanken en de parketten van de arbeidsauditeurs," ingevoegd tussen de woorden "hun substituten," en de woorden "van de referendarissen".

Art. 257.In artikel 291, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de woorden "van de gerechtelijke attachés bij die rechtbanken en die parketten," ingevoegd tussen de woorden "hun substituten," en de woorden "van de griffiers bij die rechtbanken,".

Art. 258.In artikel 321, tweede lid, tweede zin, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 juli 1997, worden de woorden "De plaatsvervangende raadsheer kan" vervangen door de woorden "Uitgezonderd de plaatsvervangende magistraat bedoeld in artikel 156bis kan de plaatsvervangende raadsheer".

Art. 259.In artikel 323bis, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 juni 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : "De uitoefening van een opdracht maakt een einde aan het adjunct-mandaat van afdelingsvoorzitter, ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, afdelingsprocureur, afdelingsauditeur, adjunct-procureur des Konings te Brussel of adjunct-arbeidsauditeur te Brussel.De uitoefening van de andere adjunct-mandaten waarvan de titularissen niet vast zijn aangewezen, wordt geschorst voor de duur van de opdracht. Zij behouden hun plaats op de ranglijst en worden geacht het ambt waarin zij werden benoemd en het adjunct-mandaat waarin zij werden aangewezen, te hebben uitgeoefend. Zij behouden de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen voor zover aan de opdracht geen wedde is verbonden. Indien de opdracht een deeltijdse opdracht betreft waaraan een wedde is verbonden, behouden zij naar rato de aan het adjunct-mandaat verbonden wedde of weddebijslag met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen. Zij krijgen ambtshalve de beoordeling "goed" tijdens de duur van hun opdracht.". 2° in het zesde lid worden de woorden " § 4 of § 5, derde lid" vervangen door de woorden " § 7, tweede lid".

Art. 260.Artikel 372bis, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014, wordt aangevuld met de volgende zin : "De vermelding behaald na de evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende", wordt echter niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van deze voorwaarde.".

Art. 261.Artikel 372ter, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014, wordt aangevuld met de volgende zin : "De vermelding behaald na de evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende" wordt echter niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van deze voorwaarde.".

Art. 262.Artikel 372quater, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014, wordt aangevuld met de volgende zin : "De vermelding behaald na de evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende" wordt echter niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van deze voorwaarde.".

Art. 263.Artikel 375, § 5, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014, wordt vervangen als volgt : " § 5. Het personeelslid wordt bevorderd naar de hogere weddeschaal of geniet schaalbonificaties in de graad of de klasse waarin hij is benoemd alsof hij jaarlijks de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" heeft behaald, zelfs indien hij in het kader van de uitoefening van een hogere functie de vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" heeft behaald. De vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" stelt echter ambtshalve een einde aan de aanwijzing in een hogere functie.

In afwijking van het eerste lid behaalt het personeelslid de vermelding "uitzonderlijk" voor de functie van de klasse of het niveau waarin hij is benoemd, wanneer hij de vermelding "uitzonderlijk" behaalt in de functie die verband houdt met de uitoefening van de hogere functie.".

Art. 264.In artikel 383 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 juli 1984 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 3 wordt hersteld als volgt : " § 3.Wat de vrederechters en rechters in de politierechtbank benoemd in het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft, gebeurt de aanwijzing door de voorzitter van de Nederlandstalige of Franstalige rechtbank van eerste aanleg naargelang de taal van het diploma van licentiaat, doctor of master in de rechten waarvan zij houder zijn. In het gerechtelijk arrondissement Eupen gebeurt de aanwijzing van de vrederechters en rechters in de politierechtbank door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg."; b) het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : " § 4.De vrederechters aangewezen voor de uitoefening van het ambt van plaatsvervangende magistraat, kunnen dat ambt ook uitoefenen in een ander kanton van het gerechtelijk arrondissement.".

Art. 265.In artikel 398 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 4 maart 1997, 19 juli 2012 en 10 april 2014, wordt het eerste lid vervangen als volgt : "Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en 143quater heeft het Hof van Cassatie een recht van toezicht op de hoven van beroep en de arbeidshoven, de hoven van beroep hebben een recht van toezicht op de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel, de vredegerechten en de politierechtbanken van hun rechtsgebied en de arbeidshoven op de arbeidsrechtbanken van hun rechtsgebied.".

Art. 266.In artikel 409, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Namen of te Gent" vervangen door de woorden "aan de griffie van de afdeling Namen van de rechtbank van eerste aanleg te Namen, of van de afdeling Gent van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen".

Art. 267.In artikel 413, § 6, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "brengt de in artikel 412, § 1, bedoelde tuchtrechtbank de overheid" vervangen door de woorden "brengt de tuchtrechtbank de in artikel 412, § 1, bedoelde overheid".

Art. 268.In artikel 423 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 juli 2013, worden de woorden "overgezonden aan de Hoge Raad voor de Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat" vervangen door de woorden "voor 1 april van elk jaar overgezonden aan de Hoge Raad voor de Justitie, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de minister bevoegd voor Justitie".

Art. 269.In artikel 430.3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 november 2001, worden de woorden "en 195" vervangen door de woorden "195 en 210".

Art. 270.Artikel 1727, § 2, zevende lid en § 4, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 februari 2005, wordt telkens aangevuld met de volgende zin : "De uittredende leden zetten hun mandaat voort tot de aanwijzing van de nieuwe leden.". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding

Art. 271.Het opschrift van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding wordt vervangen als volgt : "Wet inzake de gerechtelijke opleiding en kennisbeheer en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding".

Art. 272.Het opschrift van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "HOOFDSTUK II. Toepassingsgebied en definities".

Art. 273.Artikel 3 van dezelfde wet wordt ondergebracht in hoofdstuk II en wordt aangevuld met een lid, luidende : "Onder kennisbeheer wordt verstaan : 1° het ontwikkelen, het beheer en het verspreiden onder de personen bedoeld in artikel 2, van beeldmateriaal, documentatie en informatie ten behoeve van de rechterlijke orde;2° het ontwikkelen en het beheer van databanken en bibliotheken; 3° het coördineren en organiseren van wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de rechterlijke orde.".

Art. 274.Artikel 7, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, wordt aangevuld met de woorden ", alsmede de personeelsleden of medewerkers van andere rechterlijke instanties of diensten die met de rechterlijke instanties samenwerken. De laureaten van het examen inzake beroepsbekwaamheid en het mondeling evaluatie-examen kunnen, gedurende de periode tijdens welke zij het voordeel van hun uitslag houden, door het Instituut worden toegelaten tot de opleidingen waarvan de lijst door haar is bepaald.".

Art. 275.In hoofdstuk IV, afdeling 2, van dezelfde wet, wordt een artikel 8/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 8/1.§ 1. Het Instituut heeft de bevoegdheid om projecten inzake kennisbeheer te ontwikkelen, organiseren, coördineren en beheren. § 2. De minister bevoegd voor Justitie, het College van de hoven en rechtbanken, het College van het openbaar ministerie en de beheersentiteit die het Hof van Cassatie en het parket bij dit Hof verenigt, kunnen het Instituut machtigen om in hun naam projecten inzake kennisbeheer te ondersteunen, te ontwikkelen en te beheren. § 3. In functie van het kennisbeheer en/of eventuele samenwerkingsverbanden ter zake, kunnen in de schoot van het Instituut beheerscomités opgericht worden voor de opvolging en het beheer van deze activiteiten. De bevoegdheden, samenstelling en werking van deze beheerscomités worden bepaald door de Koning, na advies van de directie en kunnen pas in werking worden gesteld na goedkeuring van de raad van bestuur van het Instituut.".

Art. 276.In artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 25 april 2014 en 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.De raad van bestuur bestaat uit veertien leden, gelijk verdeeld tussen de Nederlandse en Franse taalstelsels.

Zijn van rechtswege lid van de raad van bestuur van het instituut : 1° de directeur van het Instituut voor gerechtelijke opleiding of de adjunct-directeur in geval van diens verhindering;2° een afgevaardigde van de minister bevoegd voor Justitie;3° de voorzitters van de benoemings- en aanwijzingscommissies van de Hoge Raad voor de Justitie;4° de leidend ambtenaren van de onderwijsdepartementen van respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, waarbij deze laatste valt onder het Franse taalstelsel. Worden aangewezen : 1° twee magistraten van de zetel aangeduid door het College van de hoven en rechtbanken en twee magistraten van het openbaar ministerie aangeduid door het College van het openbaar ministerie;2° twee personen onder degenen bedoeld in artikel 2, 4° tot 10°, waarvan één persoon aangeduid door het College van de hoven en rechtbanken en één persoon aangeduid door het College van het openbaar ministerie;3° één magistraat aangeduid door de beheersentiteit die het Hof van Cassatie en het parket bij dit Hof verenigt. De duur van de mandaten bedoeld in het derde lid bedraagt 5 jaar. Ze zijn éénmaal hernieuwbaar."; b) in paragraaf 2, tweede zin, worden de woorden "dat wordt goedgekeurd bij koninklijk besluit" opgeheven.

Art. 277.Artikel 26, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt aangevuld met de bepalingen onder 5° en 6°, luidende : "5° het kennisbeheer; 6° andere taken van adviesverlening inzake de opleidings- en kennisbeheeractiviteiten van het Instituut die worden aangeduid door de raad van bestuur.".

Art. 278.In artikel 27 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 25 april 2014 en gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid wordt het woord "tweeëntwintig" vervangen door het woord "vierentwintig";b) in het derde lid, 2°, worden de woorden "het College van procureurs-generaal" vervangen door de woorden "het College van het openbaar ministerie";c) het derde lid wordt aangevuld met de bepalingen onder 7° en 8° luidende : "7° één lid van de beheersentiteit die het Hof van Cassatie en het parket bij dit Hof verenigt; 8° één lid van de Koninklijke Bibliotheek van België behorende tot een andere taalrol dan het lid van de beheersentiteit die het Hof van Cassatie en het parket bij dit Hof verenigt."; d) in het vierde lid worden de woorden "en uiterlijk tot het einde van hun gerechtelijke stage" ingevoegd tussen de woorden "een jaar" en de woorden " : twee gerechtelijke stagiaires,".

Art. 279.In artikel 42 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het tweede lid, 1°, worden de woorden "en § 3, tweede lid, tweede gedachtestreepje" opgeheven;b) het tweede lid wordt aangevuld met de bepalingen onder 7°, 8° en 9°, luidende : "7° toezien op de inachtneming van de stageverplichtingen en op het goede verloop van de stage;8° de stagemeesters bijstaan met raad; 9° de directie van het Instituut raadgeven met betrekking tot de organisatie van de opleiding gegeven door voornoemd Instituut aan de gerechtelijke stagiairs overeenkomstig artikel 259octies, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.".

Art. 280.In artikel 43 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, wordt het derde streepje vervangen als volgt : "- de directeur van het opleidingsinstituut of zijn vertegenwoordiger;"; 2° in het tweede lid worden de woorden "adjunct-directeur van het opleidingsinstituut bevoegd voor de afdeling magistraten van de rechterlijke orde en gerechtelijke stagiairs" vervangen door de woorden "directeur van het opleidingsinstituut";3° in het derde en het zesde lid worden de woorden "adjunct-directeur van het opleidingsinstituut bevoegd voor de afdeling magistraten van de rechterlijke orde en gerechtelijke stagiairs" vervangen door de woorden "directeur van het opleidingsinstituut"; 4° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Elke commissie kan een of meer van haar leden opdracht geven om onder haar gezag de opdrachten bedoeld in artikel 42, tweede lid, bepalingen onder 7° en 8°, uit te voeren.". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 10 april 2014 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het invoeren van een nieuwe geldelijke loopbaan voor het gerechtspersoneel en van en mandatensysteem voor de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen

Art. 281.In artikel 41 van de wet van 10 april 2014 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het invoeren van een nieuwe geldelijke loopbaan voor het gerechtspersoneel en van een mandatensysteem voor de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen wordt paragraaf 1 vervangen als volgt : " § 1. De personeelsleden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet vast benoemd zijn tot een functie van hoofdgriffier die ingedeeld is in de klasse A3 overeenkomstig artikel 72, worden geacht te beantwoorden aan de voorwaarden opgenomen in artikel 262, § 3, eerste lid, 1° en 2°, en in artikel 265, § 3, eerste lid, 1° en 2°, van het Gerechtelijk Wetboek.

De personeelsleden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet vastbenoemd zijn als griffier en beschikken over een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 10 jaar, worden geacht te beantwoorden aan de voorwaarden opgenomen in artikel 262, § 3, eerste lid, 1° en 2° van het Gerechtelijk Wetboek, voor zover zij op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet geslaagd zijn in een vergelijkende selectie voor bevordering naar de klasse A3 bedoeld in artikel 262, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek en voor zover de geldigheidsduur hiervan niet is verstreken.

De personeelsleden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet vastbenoemd zijn tot een functie van hoofdsecretaris die ingedeeld is in de klasse A3 overeenkomstig artikel 72, worden geacht te beantwoorden aan de voorwaarden opgenomen in artikel 262, § 3, eerste lid, 1° en 2°, en in artikel 265, § 3, eerste lid, 1° en 2°, van het Gerechtelijk Wetboek.

De personeelsleden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet vastbenoemd zijn als secretaris en beschikken over een klassenanciënniteit of graadanciënniteit van ten minste 10 jaar, worden geacht te beantwoorden aan de voorwaarden opgenomen in artikel 262, § 3, eerste lid, 1° en 2° van het Gerechtelijk Wetboek, voor zover zij op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor bevordering naar de klasse A3 bedoeld in artikel 262, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek en voor zover de geldigheidsduur hiervan niet is verstreken.".

Art. 282.Artikel 50, tweede lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende zin : "De vermelding behaald na de evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende" wordt echter niet in aanmerking genomen voor de beoordeling van deze voorwaarde.".

Art. 283.In artikel 51 van dezelfde wet, worden de woorden "die verworven is sinds 1 juli 2014" ingevoegd tussen de woorden "geldelijke anciënniteit" en de woorden "indien het".

Art. 284.In artikel 53 van dezelfde wet, worden de paragrafen 1 en 2, tweede lid, telkens aangevuld met de volgende zin : "De vermelding behaald na de evaluatieperiode die onmiddellijk volgt op de toekenning van de vermelding "onvoldoende" wordt echter niet in aanmerking genomen.".

Art. 285.In artikel 63 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "voorlopig wordt benoemd" vervangen door de woorden "tot stagiair wordt benoemd";2° het vierde lid wordt vervangen als volgt : "De geldelijke anciënniteit die hij verkregen heeft, hetzij tussen 1 juli 2014 en de datum waarop hij de eerste schaalbonificatie verkrijgt, hetzij sedert de maand waarin hij zijn laatste schaalbonificatie heeft verkregen, wordt gevaloriseerd als schaalanciënniteit.De vermeldingen behaald tijdens de periode van gevaloriseerde geldelijke anciënniteit worden behouden."; 3° het vijfde lid wordt aangevuld met de woorden "alsook het personeelslid dat opnieuw toegelaten is tot de stage, zonder onderbreking."; 4° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : "In afwijking van de artikelen 372bis en 372ter van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 64 van het koninklijk besluit van 10 november 2006 betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het gerechtspersoneel, verkrijgt het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is bij de inwerkingtreding van deze wet, en dat wordt toegelaten tot de stage in dezelfde graad of dezelfde klasse, de overgang naar de hogere weddeschaal ten vroegste bij het verstrijken van de daadwerkelijke duur van zijn stage.".

Art. 286.In artikel 69 van dezelfde wet wordt het eerste lid aangevuld als volgt : "De geldelijke anciënniteit verkregen tussen 1 juli 2014 en de datum waarop hij de eerste schaalbonificatie verkrijgt, of die verkregen werd sinds de maand dat het personeelslid zijn laatste schaalbonificatie heeft genoten, wordt gevaloriseerd als schaalanciënniteit. De vermeldingen verkregen tijdens de periode van gevaloriseerde geldelijke anciënniteit worden behouden.".

Art. 287.Artikel 70 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : "Voor de toepassing van het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de vermindering van de eerste schaalbonificatie bedoeld in artikel 52.".

Art. 288.In artikel 73 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden " § 5" worden opgeheven;2° de woorden "259quater, § 2, lid 3", worden vervangen door de woorden "259quater, § 2, derde lid, d". HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepalingen

Art. 289.§ 1. De op het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 246 aangewezen korpschefs kunnen aan het einde van hun tweede mandaat de in het nieuwe artikel 259quater, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde benoeming krijgen voor zover zij bij de evaluatie de vermelding "goed" hebben gekregen en, naargelang het geval : - de Hoge Raad voor de Justitie de voorzitter van de rechtbank of de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank aan de Koning voordraagt met het oog op zijn benoeming tot raadsheer in het hof van beroep of in de arbeidsrechtbank; - de Hoge Raad voor de Justitie de federale procureur aan de Koning voordraagt met het oog op zijn benoeming tot substituut-procureur-generaal; - de Hoge Raad voor de Justitie de procureur des Konings aan de Koning voordraagt met het oog op zijn benoeming tot substituut-procureur-generaal; - de Hoge Raad voor de Justitie de arbeidsauditeur aan de Koning voordraagt met het oog op een benoeming tot substituut-generaal;

Zij richten daartoe een verzoek aan de minister van Justitie, zulks uiterlijk op het einde van de 52e maand van uitoefening van het mandaat. § 2. Wanneer de uittredende korpschef verzoekt om te worden benoemd tot raadsheer, substituut-procureur-generaal of substituut-generaal, verzoekt de minister van Justitie uiterlijk 135 dagen vóór de einddatum van het lopende mandaat om het schriftelijk advies, naargelang het geval : - van de eerste voorzitter van het hof en van de algemene vergadering van het hof; - van de procureur-generaal bij het hof van beroep.

Die adviezen worden binnen 60 dagen volgend op het verzoek om advies langs elektronische weg overgezonden aan de minister van Justitie.

De korpschef beschikt over 15 dagen om zijn opmerkingen langs elektronische weg over te zenden aan de minister van Justitie.

Het advies of de adviezen, de eventuele opmerkingen van de korpschef, de stukken waaruit blijkt dat de korpschef die adviezen heeft ontvangen en de behaalde vermelding in het kader van de evaluaties worden uiterlijk 60 dagen voor de einddatum van het mandaat overgezonden aan de Hoge Raad voor de Justitie.

De voordracht door de benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie neemt de vorm aan van een beslissing tot aanvaarding of een weigering van voordracht. Zij wordt uiterlijk 30 dagen voor het verstrijken van het mandaat overgezonden.

De Koning beschikt over een termijn van 30 dagen om een beslissing te nemen en die beslissing mee te delen aan de betrokken magistraat en aan de korpschef van het hof, van het parket-generaal of van het auditoraat-generaal waarin de benoeming werd verzocht. § 3. Met uitzondering van de federale procureur, voor wie deze aanwijzing gekoppeld is aan de benoeming tot substituut-procureur-generaal door de Koning, gebeurt de aanwijzing in een adjunct-mandaat van kamervoorzitter of eerste advocaat-generaal ambtshalve, in afwijking van artikel 259quinquies van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 290.De bepalingen met betrekking tot de gerechtelijke stage die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing op de personen die de stage aangevat hebben of doorlopen hebben voor de inwerkingtreding van deze wet. Het oude artikel 191 van het Gerechtelijk Wetboek blijft van toepassing op de personen die de in het oude artikel 259octies, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde stage doorlopen of doorlopen hebben op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.

Niettemin zal aan de personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet de in het oude artikel 259octies, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde gerechtelijke stage doorlopen met het oog op de uitoefening van het ambt van magistraat van het openbaar ministerie, een getuigschrift worden uitgereikt waarmee zij zich kandidaat zullen kunnen stellen voor een benoeming tot substituut-procureur des Konings of substituut-arbeidsauditeur, op voorwaarde dat de bevoegde evaluatiecommissie voor het einde van de 15e maand van de stage een omstandig en gunstig eindverslag heeft bezorgd aan de directeur van het Instituut voor gerechtelijke opleiding.

Aan de personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet de in het oude artikel 259octies, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde gerechtelijke stage doorlopen met het oog op de uitoefening van het ambt van magistraat van de zetel of van het openbaar ministerie, zal het in artikel 259octies, § 3, achtste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij deze wet, bedoelde getuigschrift worden uitgereikt op voorwaarde dat de bevoegde evaluatiecommissie voor het einde van de 33e maand van de stage een omstandig en gunstig eindverslag heeft bezorgd aan de directeur van het Instituut voor gerechtelijke opleiding.

Met uitzondering van diegenen die een ongunstige eindvermelding hebben verkregen, worden de gerechtelijke stagiairs die op het ogenblik van inwerkingtreding van deze wet de stage van drie jaar die toegang geeft tot het ambt van magistraat van de zetel of magistraat van het openbaar ministerie hebben doorlopen, geacht houder te zijn van het getuigschrift bedoeld in artikel 259octies, § 3, achtste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij deze wet.

Met uitzondering van diegenen die een ongunstige eindvermelding hebben verkregen, worden de gerechtelijke stagiairs die op het ogenblik van inwerkingtreding van deze wet de stage van achttien maanden die toegang geeft tot het ambt van magistraat bij het openbaar ministerie hebben doorlopen, geacht houder te zijn van een getuigschrift waarmee zij zullen zich kandidaat kunnen stellen voor een benoeming tot substituut-procureur des Konings of substituut-arbeidsauditeur.

Onverminderd het eerste lid, zullen de stagiairs die op het ogenblik van inwerkingtreding van deze wet hun stage hebben aangevat of hun stage hebben doorlopen en van wie de stage is verlengd, tot gerechtelijk attaché worden benoemd na de derde verlenging met zes maanden ingevolge het gebrek aan een vacante plaats waarvoor zij in aanmerking komen. In dat geval wordt, voor de toepassing van artikel 372bis van het Gerechtelijk Wetboek, de duur van de stage als schaalanciënniteit gerekend en worden de betrokkenen geacht drie of vier keer, naargelang het geval, ambtshalve de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" te hebben gekregen.

De bepalingen van deze wet zijn onmiddellijk van toepassing op de personen die vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn geslaagd voor het vergelijkende toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage, maar die deze stage nog niet hebben aangevat.

Art. 291.Voor de toepassing van de artikelen 259bis-9, § 1, vierde lid, en 259bis-9, § 1/1, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek zoals ingevoegd bij deze wet, wordt uitsluitend rekening gehouden met examens van beroepsbekwaamheid of vergelijkende toelatingsexamens tot de gerechtelijke stage georganiseerd na de inwerkingtreding van deze wet. HOOFDSTUK 6. - Toepassing van de wet in de tijd

Art. 292.De artikelen 260 tot 263, 282 en 284 tot 287 hebben uitwerking met ingang van 1 juli 2014.

De artikelen 246, a), d), e) en g), 249, 259, 2° en 289 treden in werking op 1 januari 2019.

De Koning kan een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het tweede lid.

TITEL 18. - Wijzigingen van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering

Art. 293.In artikel 3, 9°, laatste zin, van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de woorden "Titel III" vervangen door de woorden "Titel II".

Art. 294.Artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt vervangen als volgt : "

Art. 14.§ 1. De procureur des Konings en de partijen of hun advocaat kunnen voor de kamer van inbeschuldigingstelling beroep instellen tegen de beslissingen van de raadkamer. Het beroep wordt ingesteld in de vorm en binnen de termijnen die bepaald worden bij de artikelen 203, 203bis, en 204 van het Wetboek van strafvordering. Behalve in het geval bedoeld in artikel 205 van het Wetboek van strafvordering en in artikel 1 van de wet van 25 juli 1893 betreffende de aantekening van beroep of van voorziening in cassatie van de gedetineerde of geïnterneerde personen, wordt het beroep ingesteld door middel van een verklaring ter griffie van de correctionele rechtbank. § 2. De debatten voor de kamer van inbeschuldigingstelling verlopen met gesloten deuren en de uitspraak is openbaar.".

Art. 295.In artikel 29 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, derde lid, wordt aangevuld met twee zinnen, luidend als volgt : "Indien de geïnterneerde persoon in vrijheid is, vat hetzelfde openbaar ministerie, binnen de maand die volgt op het in kracht van gewijsde treden van de beslissing, eveneens de bevoegde dienst van de Gemeenschappen met het oog op het opstellen van een beknopt voorlichtingsverslag of een maatschappelijke enquête.Hetzelfde openbaar ministerie maakt het dossier via het snelste, schriftelijk communicatiemiddel over aan de voornoemde bevoegde dienst van de Gemeenschappen, en ingeval de geïnterneerde persoon niet in vrijheid is, aan de directeur, indien de geïnterneerde persoon verblijft in een inrichting bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b), of aan de verantwoordelijke voor de zorg, indien de geïnterneerde persoon geplaatst is in een inrichting bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d). Dit dossier omvat minstens de volgende documenten : het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten, de verslagen van het deskundigenonderzoek en het uittreksel uit het strafregister."; 2° in paragraaf 3, derde lid, eerste zin, wordt het woord "in" ingevoegd tussen de woorden "geplaatst is" en "een inrichting" en worden de woorden "een beknopt voorlichtingsverslag of een maatschappelijke enquête" vervangen door de woorden "het beknopt voorlichtingsverslag of de maatschappelijke enquête"; 3° paragraaf 3, derde lid, wordt aangevuld met de volgende zin : "Hij brengt deze opdracht via het snelste, schriftelijk communicatiemiddel ter kennis van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen vergezeld van het dossier dat minstens de volgende documenten omvat : het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het afschrift van de opsluitingsfiche en het uittreksel uit het strafregister.".

Art. 296.Artikel 44, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt aangevuld met een lid luidende als volgt : "Indien de in de bepalingen onder 3° of 4° bedoelde diensten nog niet eerder betrokken werden in het dossier, maakt de griffie eveneens onverwijld het dossier over aan hen. Dit dossier omvat minstens de volgende informatie : het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het uittreksel uit het strafregister, het afschrift van de geactualiseerde opsluitingsfiche, de eventueel reeds eerder genomen beslissingen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij, de rechter voor de bescherming van de maatschappij of het Hof van Cassatie.".

Art. 297.In artikel 47 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° In paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "1° en" ingevoegd tussen de woorden "artikel 20, § 2," en het woord "3° "; 2° Hetzelfde lid wordt aangevuld met de volgende zin : "Hij brengt deze opdracht via het snelste, schriftelijk communicatiemiddel ter kennis van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen vergezeld van het dossier, voor zover deze dienst daar nog niet over beschikt, dat minstens de volgende documenten omvat : het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het afschrift van de opsluitingsfiche en het uittreksel uit het strafregister.".

Art. 298.Artikel 51, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt aangevuld met de volgende zinnen : "De griffie maakt het dossier over aan deze dienst voor zover deze daar nog niet over beschikt. Dit dossier omvat minstens het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het uittreksel uit het strafregister, het afschrift van de opsluitingsfiche, in voorkomend geval het advies van de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg en de eventueel reeds eerder genomen beslissingen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij, de rechter voor de bescherming van de maatschappij of het Hof van Cassatie.".

Art. 299.In artikel 54 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 4, derde lid, worden de woorden "de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg" vervangen door de woorden "in voorkomend geval de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg, in voorkomend geval de bevoegde dienst van de Gemeenschappen of de dienst bevoegd voor elektronisch toezicht";2° hetzelfde lid wordt aangevuld met de volgende zinnen : "De griffie maakt het dossier over aan deze dienst voor zover deze daar nog niet over beschikt.Dit dossier omvat minstens het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het uittreksel uit het strafregister, het afschrift van de opsluitingsfiche, in voorkomend geval het advies van de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg en de eventueel reeds eerder genomen beslissingen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij, de rechter voor de bescherming van de maatschappij of het Hof van Cassatie."; 3° in paragraaf 5 wordt de eerste zin aangevuld met de woorden "bij een verklaring ter griffie van de strafuitvoeringsrechtbank".

Art. 300.Artikel 57, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt aangevuld met de volgende zinnen : "De griffie maakt het dossier over aan deze dienst voor zover deze daar nog niet over beschikt. Dit dossier omvat minstens het afschrift van de vonnissen en arresten, de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd geïnterneerd, de verslagen van het deskundigenonderzoek, het uittreksel uit het strafregister, het afschrift van de opsluitingsfiche, in voorkomend geval het advies van de directeur of de verantwoordelijke voor de zorg en de eventueel reeds eerder genomen beslissingen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij, de rechter voor de bescherming van de maatschappij of het Hof van Cassatie.".

Art. 301.In artikel 58, § 4, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de woorden ", behalve in het geval van artikel 57, § 6" opgeheven.

Art. 302.In artikel 64, § 5, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de woorden "zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b), of de verantwoordelijke voor de zorg, indien de geïnterneerde persoon geplaatst is in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d)" ingevoegd tussen de woorden "van de inrichting" en de woorden "of van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen".

Art. 303.In artikel 65 van dezelfde wet wordt het tweede lid, ingevoegd bij de wet van 4 mei 2016, aangevuld met de woorden ", b) en c)".

Art. 304.In artikel 75, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt het woord "raadsman" vervangen door het woord "advocaat".

Art. 305.In artikel 76, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 2016, worden de woorden "het verblijf in een inrichting vermeld in artikel 3, 4°, a), b) of c),", vervangen door de woorden "de plaatsing in een inrichting vermeld in artikel 3, 4°, a), b), c) of d)".

Art. 306.In artikel 77 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord "voorlopige" vervangen door het woord "vervroegde";2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "proeftermijn waaraan de persoon, indien hij uitsluitend een vrijheidsstraf zou ondergaan, zou zijn onderworpen overeenkomstig artikel 71 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten" vervangen door de woorden "periode dat de veroordeelde, indien hij uitsluitend een vrijheidsstraf zou ondergaan, onder toezicht van de strafuitvoeringsrechtbank zou hebben gestaan";3° in de Franse tekst van paragraaf 2 worden de woorden "du 17 mai 2006 de la loi" vervangen door de woorden "de la loi du 17 mai 2006";4° in paragraaf 2 worden de woorden "proeftermijn overschrijdt waaraan de persoon, indien hij uitsluitend een vrijheidsstraf zou ondergaan, zou zijn onderworpen overeenkomstig artikel 71 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten" vervangen door de woorden "periode overschrijdt waarin de persoon, indien hij uitsluitend een vrijheidsstraf zou ondergaan, onder toezicht van de strafuitvoeringsrechtbank zou hebben gestaan";5° in paragraaf 3, eerste lid, wordt het woord "verbeterd" vervangen door het woord "gestabiliseerd".

Art. 307.In artikel 77/8, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, eerste lid wordt het woord "vervroegde" ingevoegd tussen de woorden "proef of" en het woord "invrijheidsstelling";2° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "proeftermijn waaraan de persoon, indien hij uitsluitend een vrijheidsstraf zou ondergaan, zou zijn onderworpen overeenkomstig artikel 71 van de voormelde wet van 17 mei 2006" vervangen door de woorden "periode dat de veroordeelde, indien hij uitsluitend een vrijheidsstraf zou ondergaan, onder toezicht van de strafuitvoeringsrechtbank zou hebben gestaan";3° in paragraaf 3 worden de woorden "het verblijf in een inrichting vermeld in artikel 3, 4°, a), b) of c),", vervangen door de woorden "de plaatsing in een inrichting vermeld in artikel 3, 4°, a), b), c) of d)".

Art. 308.In artikel 77/9, § 1, eerste lid, en § 10, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 4 mei 2016, wordt het woord "verbeterd" telkens vervangen door het woord "gestabiliseerd".

Art. 309.In artikel 78 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "van de aan genoemde modaliteiten gekoppelde bijzondere voorwaarden" worden vervangen door de woorden "overeenkomstig artikel 62";2° het cijfer "77/5" wordt vervangen door het cijfer "77/7".

Art. 310.Artikel 79, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 4 mei 2016, wordt vervangen als volgt : "Het openbaar ministerie en de advocaat van de geïnterneerde persoon, desgevallend van de veroordeelde, stellen het cassatieberoep in binnen een termijn van vijf dagen, te rekenen van de uitspraak van het vonnis.".

Art. 311.Artikel 81 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidend als volgt : " § 3. Heeft de betrokkene geen advocaat gekozen, dan wijst de voorzitter er ambtshalve een voor hem aan.".

TITEL 19. - Wijzigingen van het Strafwetboek inzake het meedelen van geheimen

Art. 312.In artikel 458 van het Strafwetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 juni 1996 en 26 juni 2000 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "het geval dat de wet hen verplicht" worden vervangen door de woorden "het geval dat de wet, het decreet of de ordonnantie hen verplicht of toelaat"; 2° de woorden "van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd tot vijfhonderd euro" worden vervangen door de woorden "van een jaar tot drie jaar en een geldboete van honderd euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen.".

Art. 313.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 458ter ingevoegd, luidende : "

Art. 458ter.§ 1. Er is geen misdrijf wanneer iemand die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen, deze meedeelt in het kader van een overleg dat wordt georganiseerd, hetzij bij of krachtens een wet, decreet of ordonnantie, hetzij bij een met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings.

Dit overleg kan uitsluitend worden georganiseerd, hetzij met het oog op de bescherming van de fysieke en psychische integriteit van de persoon of van derden, hetzij ter voorkoming van de misdrijven bedoeld in Titel Iter van Boek II of van de misdrijven gepleegd in het raam van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324bis.

De in het eerste lid bedoelde wet, decreet of ordonnantie, of de met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings bepalen ten minste wie aan het overleg kan deelnemen, met welke finaliteit en volgens welke modaliteiten het overleg zal plaatsvinden. § 2. De deelnemers zijn tot geheimhouding verplicht wat betreft de tijdens het overleg meegedeelde geheimen. Eenieder die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458.

De geheimen die tijdens dit overleg worden meegedeeld, kunnen slechts aanleiding geven tot de strafrechtelijke vervolging van de misdrijven waarvoor het overleg werd georganiseerd.".

Art. 314.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 458quater ingevoegd, luidende : "458quater. De artikelen 458bis en 458ter zijn niet van toepassing op de advocaat voor wat betreft het meedelen van vertrouwelijke informatie van zijn cliënt wanneer die zijn cliënt mogelijk aan strafvervolging blootstelt.".

TITEL 20. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek

Art. 315.In artikel 1317 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 11 maart 2003 en de wet van 4 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : "Onverminderd de in het tweede lid bepaalde voorwaarden, voldoet, voor de authentieke akten die door een openbaar ambtenaar in gedematerialiseerde vorm zijn opgemaakt, verleden of betekend, enkel een gekwalificeerde elektronische handtekening, bedoeld in artikel 3.12. van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG, aan de voorwaarden van een handtekening ."; 2° het vierde lid wordt vervangen als volgt : "De hoedanigheid van de ondertekenaar van de authentieke akte die gebruik maakt van een gekwalificeerde elektronische handtekening dient te kunnen worden gecontroleerd aan de hand van een bij wet bepaalde authentieke gegevensbank.".

TITEL 21. - Wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat het bevel tot betalen betreft

Art. 316.In artikel 65/1, § 1, derde lid, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, ingevoegd bij de wet van 22 april 2012 en vervangen bij de wet van 26 december 2016, worden de woorden "per aangetekende zending of gerechtsbrief" vervangen door de woorden "per aangetekende zending, per gerechtsbrief of overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek".

TITEL 22. - Wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten

Art. 317.In artikel 109 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, gewijzigd bij de wet van 23 november 2015, worden de woorden "en uiterlijk op 1 september 2017" vervangen door de woorden "en uiterlijk op 1 oktober 2019".

TITEL 23. - Wijzigingen van de wet van 25 december 2016 houdende de wijziging van verscheidene bepalingen betreffende de zakelijke zekerheden op roerende goederen

Art. 318.Artikel 18 van de wet van 25 december 2016 houdende de wijziging van verscheidene bepalingen betreffende de zakelijke zekerheden op roerende goederen, wordt vervangen als volgt : "

Art. 18.In artikel 42 van dezelfde wet wordt artikel 36 "Verwijdering van de registratie", vervangen als volgt : "

Art. 36.Gehele of gedeeltelijke verwijdering van de registratie § 1. De pandhouder moet in geval van betaling van de gewaarborgde schuld ervoor zorgen dat de registratie van het pandrecht wordt verwijderd.

Deze verplichting tot verwijdering geldt eveneens voor de verkoper die een eigendomsvoorbehoud heeft laten registreren, wanneer de koper de prijs van het verkochte goed heeft betaald.

Zo de pandhouder, bedoeld in het eerste lid, of de verkoper, bedoeld in het tweede lid, in gebreke blijft tot deze verwijdering over te gaan, kan de verwijdering in rechte gevorderd worden, onverminderd eventuele schadevergoeding. § 2. De pandhouder kan de registratie van het pandrecht gedeeltelijk verwijderen, dit zowel door de vermindering van het geregistreerde maximaal bedrag tot beloop waarvan de schuldvorderingen gewaarborgd zijn als door verwijdering van een deel van de goederen waarop het pandrecht slaat en waarvoor registratie werd genomen.

De verkoper kan de registratie van het eigendomsvoorbehoud gedeeltelijk verwijderen door verwijdering van een deel van de goederen waarop het eigendomsvoorbehoud betrekking heeft en waarvoor registratie werd genomen.

In geval van een gedeeltelijke verwijdering geeft het register bij raadpleging zowel de oorspronkelijke registratie als deze houdende de gedeeltelijke verwijdering weer.".".

Art. 319.In hoofdstuk 8 van dezelfde wet wordt een artikel 70/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 70/1.Artikel 36 heeft uitwerking op 31 december 2016".

TITEL 24. - Wijzigingen van het Wetboek van economisch recht

Art. 320.In artikel VI.83 van het Wetboek van economisch recht, wordt de bepaling onder 23°, opgeheven bij de wet van 25 december 2016, hersteld als volgt : "23° een andere rechter aan te wijzen dan deze die is aangewezen door artikel 624, 1°, 2° en 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, onverminderd de toepassing van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;".

Art. 321.In artikel XIV.50 van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder 23°, opgeheven bij de wet van 25 december 2016, hersteld als volgt : "23° een andere rechter aan te wijzen dan deze die is aangewezen door artikel 624, 1°, 2° en 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, onverminderd de toepassing van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;".

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 6 juli 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie K. GEENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 54-2259

^