Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 07 oktober 2020

Uittreksel uit arrest nr. 17/2020 van 6 februari 2020 Rolnummer 7191 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1047, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 143 van de wet van 6 juli 2017 « houdende ver Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020202141
pub.
07/10/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 17/2020 van 6 februari 2020 Rolnummer 7191 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1047, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 143 van de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie », gesteld door de Ondernemingsrechtbank te Gent, afdeling Kortrijk.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en J. Moerman, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 25 april 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 mei 2019, heeft de Ondernemingsrechtbank te Gent, afdeling Kortrijk, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt art. 1047, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door artikel 143 van de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de versteklatende partij in een puur burgerlijke procedure uitgesloten is van de mogelijkheid om verzet te doen tenzij het gaat om verzet tegen een verstekvonnis dat in laatste aanleg gewezen is, terwijl een versteklatende partij in een strafrechtelijke procedure met een burgerrechtelijk aspect, ook of zelfs enkel voor wat het burgerrechtelijk aspect betreft, wel altijd verzet kan aantekenen ongeacht het bedrag van het burgerrechtelijk aspect en/of ongeacht of de uitspraak in laatste aanleg is gewezen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 1047, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 143 van de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijk recht en van burgerlijke procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie » (de « Potpourri V-wet » genoemd) : « Tegen ieder verstekvonnis dat in laatste aanleg is gewezen kan verzet worden gedaan, onverminderd de bij de wet bepaalde uitzonderingen ».

Uit die wijziging volgt dat verstekvonnissen in burgerlijke zaken waartegen hoger beroep kan worden ingesteld, enkel nog met dat laatste rechtsmiddel kunnen worden bestreden, overeenkomstig artikel 1050 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de wet het anders bepaalt.

B.2. Het Hof wordt gevraagd of die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de partij die verstek laat gaan in een burgerlijke procedure geen verzet kan aantekenen tegen een niet in laatste aanleg gewezen rechterlijke beslissing, terwijl een partij die verstek laat gaan in een strafrechtelijke procedure waarin tevens burgerrechtelijke vorderingen worden behandeld, wel verzet kan aantekenen tegen een niet in laatste aanleg gewezen rechterlijke beslissing, en dit ook wanneer het verzet uitsluitend de burgerrechtelijke veroordelingen betreft.

B.3. Het verwijzende rechtscollege vergelijkt de in het geding zijnde bepaling met die welke van toepassing is op burgerrechtelijke veroordelingen die bij verstek worden uitgesproken door de strafrechter, die het voorwerp kunnen uitmaken van een verzet, zelfs wanneer ze niet in laatste aanleg zijn uitgesproken.

B.4. Het recht van een in een strafrechtelijke procedure bij verstek veroordeelde persoon om tegen de rechterlijke beslissing verzet aan te tekenen, wordt geregeld in artikel 187 van het Wetboek van strafvordering. In tegenstelling tot de in het geding zijnde bepaling, maakt die bepaling het recht om verzet aan te tekenen niet afhankelijk van de vraag of de rechterlijke beslissing al dan niet in laatste aanleg werd gewezen.

B.5. De burgerlijke procedure en de strafrechtelijke procedure beantwoorden aan onderscheiden doelstellingen en hebben fundamenteel verschillende voorwerpen. Terwijl, in eerstgenoemde procedure, voor de rechter bij wie het geschil is aanhangig gemaakt waarin particuliere belangen tegenover elkaar worden gesteld, die belangen met elkaar worden geconfronteerd, heeft de strafrechtelijke procedure, die wordt gekenmerkt door het voornamelijk inquisitoriale karakter ervan, in hoofdzaak betrekking op de vrijwaring van de maatschappelijke orde door toepassing van een in de wet bepaalde straf op de persoon die een strafbaar feit zou hebben gepleegd.

B.6. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.7.1. Het wezen en de doelstelling zelf van het verzet bestaan erin de persoon die als gevolg van zijn niet-verschijnen mogelijkerwijze niet alle elementen van een zaak kent of zich daarover althans niet nader heeft kunnen verklaren, de mogelijkheid te bieden ten volle zijn rechten van verdediging uit te oefenen.

B.7.2. Met de beperking, in burgerlijke zaken, van de verzetsmogelijkheid tot verstekvonnissen waartegen geen hoger beroep mogelijk is, had de wetgever als doelstelling de finale geschillenbeslechting te bevorderen (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2259/001, pp. 117-118), en aldus toe te laten dat de gerechtelijke procedure overeenkomstig artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens binnen een redelijke termijn kan worden beëindigd.

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de keuze voor het al dan niet appellabel karakter van het verstekvonnis als criterium van onderscheid, gebaseerd is op een suggestie van de afdeling wetgeving van de Raad van State : « Indien de bedoeling van de steller van het voorontwerp er daadwerkelijk in bestaat de mogelijkheden om verzet aan te tekenen te beperken, blijkt de suggestie naar luid waarvan verstek niet aanvaard wordt wanneer hoger beroep mogelijk is, daaraan op passende wijze te beantwoorden, zonder dat het recht om een gewoon rechtsmiddel aan te wenden al te zeer wordt beperkt » (ibid., p. 378).

De maatregel om niet te voorzien in de mogelijkheid van verzet tegen een verstekvonnis waartegen hoger beroep mogelijk is, is pertinent in het licht van de door de wetgever nagestreefde doelstelling om de procedure niet nodeloos te vertragen en om de redelijketermijnvereiste te eerbiedigen.

B.7.3. Het verzet is een gewoon rechtsmiddel dat openstaat voor de partij die bij verstek is veroordeeld teneinde vanwege het rechtscollege dat bij verstek heeft geoordeeld, een nieuwe beslissing na een contradictoir debat te verkrijgen. Een verstekvonnis dat niet in laatste aanleg werd gewezen, blijft echter vatbaar voor hoger beroep, wat de betrokken persoon de mogelijkheid biedt ten volle zijn rechten van verdediging uit te oefenen.

Uit artikel 1047, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 143 van de voormelde wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, vloeit voort dat het hoger beroep ingesteld door een oorspronkelijke verweerder die bij verstek in eerste aanleg is veroordeeld, voortaan dezelfde finaliteit heeft als het verzet door een oorspronkelijke verweerder tegen een in laatste aanleg gewezen vonnis : namelijk de debatten heropenen die plaatshadden voor het rechtscollege waarvoor de zaak eerder aanhangig was, teneinde de elementen van tegenspraak te bezorgen aan het rechtscollege in hoger beroep waarover de eerste rechter niet beschikte, en bijgevolg het rechtscollege in hoger beroep toe te laten een nieuw vonnis te wijzen. Het gaat aldus in beide hypothesen erom het beginsel van de tegenspraak en de rechten van verdediging te doen naleven.

De in het geding zijnde bepaling leidt aldus niet tot een onevenredige beperking van de rechten van de in burgerlijke procedures betrokken partijen.

B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1047, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 6 februari 2020.

De griffier, F. Meersschaut 4De voorzitter, A. Alen

^