Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 november 2020

Uittreksel uit arrest nr. 84/2020 van 18 juni 2020 Rolnummer 7045 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 632bis van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Nam Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020203364
pub.
19/11/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 84/2020 van 18 juni 2020 Rolnummer 7045 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 632bis van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, R. Leysen, M. Pâques en Y. Kherbache, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 7 november 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 november 2018, heeft de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 632bis van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre het de familierechtbank die zitting houdt ten zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats of zijn verblijfplaats heeft, als de bevoegde rechter inzake staatloosheid aanwijst, met name de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (waarbij meer bepaald een vergelijking wordt gemaakt met het criterium van territoriale bevoegdheid inzake nationaliteit), al dan niet in samenhang gelezen met andere, supranationale wetsbepalingen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en onder meer artikel 6, in zoverre het het recht op toegang tot een rechter, in de hiervoor beschreven feitelijke en juridische context, ook op een niet-objectieve wijze zou beperken ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 632bis van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt : « Procedures tot erkenning van de status van staatloze behoren tot de bevoegdheid van de familierechtbank die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats of zijn verblijfplaats heeft of, bij gebreke daarvan, waar de verzoeker zich bevindt. Wanneer evenwel de procedure in het Duits wordt gevoerd, is alleen de familierechtbank van Eupen bevoegd ».

B.1.2. Die bepaling werd in het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd bij artikel 78 van de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijk recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie ».

B.2.1. Het Hof wordt verzocht om de bestaanbaarheid te onderzoeken van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij het recht op toegang tot een rechter van de personen die een vordering tot erkenning van de status van staatloze instellen, zou beperken door die personen te verplichten hun vordering in te stellen bij de familierechtbank die zitting houdt ten zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied zij hun woonplaats of hun verblijfplaats hebben. Naar gelang van hun woonplaats of hun verblijfplaats zouden bepaalde verzoekers aldus worden gedwongen om een grotere verplaatsing te maken dan indien zij hun vordering konden instellen bij de familierechtbank die territoriaal bevoegd is voor die plaats.

B.2.2. Artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens houdt een recht in op toegang tot de bevoegde rechter. Dat recht is eveneens vastgelegd in artikel 13 van de Grondwet en moet met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet aan eenieder worden gewaarborgd.

B.3.1. De toetsing van wetskrachtige normen aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet die aan het Hof is toevertrouwd, vereist dat de categorie van personen wier discriminatie wordt aangevoerd, het voorwerp uitmaakt van een relevante vergelijking met een andere categorie. Te dezen alludeert de verwijzende rechter op het « criterium van territoriale bevoegdheid inzake nationaliteit ».

B.3.2. De Ministerraad is van mening dat de personen die een verzoek tot verkrijging van de Belgische nationaliteit hebben ingediend en de personen die een verzoek tot erkenning van de status van staatloze hebben ingediend, geen vergelijkbare categorieën van personen zijn.

B.3.3. Wanneer het Hof wordt verzocht, in antwoord op een prejudiciële vraag, uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van een wetsbepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met grondrechten, heeft de vraag betrekking op de grondwettigheid van een verschil in behandeling tussen, enerzijds, de personen die het slachtoffer zijn van de schending van die grondrechten en, anderzijds, de personen die die rechten genieten, en moeten bijgevolg die twee categorieën van personen worden vergeleken.

B.3.4. Om de prejudiciële vraag te beantwoorden, volstaat het te onderzoeken of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met het recht op toegang tot de rechter dat aan alle rechtzoekenden wordt gewaarborgd.

B.4.1. In de memorie van toelichting met betrekking tot de voormelde wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten staat te lezen : « Er bestaat tot op heden geen specifieke administratieve procedure voor de erkenning van de status van staatloze, met als gevolg dat die aangelegenheid ressorteert onder de familiale rechtscolleges, overeenkomstig artikel 572bis, 1° van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd op grond van artikel 70 van dit ontwerp van wet.

In het regeerakkoord (DOC 54K0020/001, 168) is voorzien in het centraliseren van deze geschillen, met het oog op de specialisatie van de betrokken magistraten en de afhandeling van deze dossiers binnen een redelijke termijn » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2259/001, p. 78). B.4.2. In de door het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties uitgevaardigde leidende beginselen met betrekking tot staatloosheid wordt het aannemen van gecentraliseerde procedures tot erkenning van de hoedanigheid van staatloze aanbevolen, « in zoverre zij meer kans hebben om de rijksambtenaren die belast zijn met de vaststelling van de status, geleidelijk te voorzien van de noodzakelijke competenties » (UNHCR, Principes directeurs relatifs à l'apatridie n° 2, 5 april 2012, punt 11).

In haar rapport over « staatloosheid in België », dat in 2012 is gepubliceerd, beveelt dezelfde instelling de « opleiding van ambtenaren en beoefenaars van juridische beroepen die bij de vaststelling [van staatloosheid] betrokken zijn », aan (HCR, Samenvatting, Brussel, oktober 2012, p. 103).

B.5.1. De behandeling van de vorderingen tot erkenning van de status van staatloze vereist, van de magistraten van de zetel en van het parket, specifieke kennis en gericht onderzoek, met name in het internationaal recht en in de buitenlandse wetgevingen. Het is bijgevolg wenselijk dat die magistraten een aangepaste opleiding en documentaire ondersteuning kunnen genieten.

Daarenboven verantwoordt het aantal vorderingen met betrekking tot die geschillen niet dat speciaal daartoe opgeleide en gedocumenteerde magistraten worden aangewezen binnen elke familierechtbank.

B.5.2. Door te beslissen om de vorderingen tot erkenning van de status van staatloze samen te brengen bij één familierechtbank binnen het rechtsgebied van elk hof van beroep van het land, heeft de wetgever een maatregel genomen die, gelet op het nagestreefde doel, niet zonder redelijke verantwoording is.

B.5.3. Ten slotte brengt de in het geding zijnde bepaling geen onevenredige gevolgen voor de betrokken rechtzoekenden met zich mee.

In de regel vereisen de procedures tot erkenning van de status van staatloze geen groot aantal verplaatsingen naar het bevoegde rechtscollege. De familierechtbanken die zitting houden ten zetel van elk hof van beroep, zijn in beginsel bereikbaar met het openbaar vervoer en de afstand die, vanuit eender welke plaats binnen het rechtsgebied van het hof van beroep, moet worden afgelegd om zich ernaar te begeven teneinde de procedure in te stellen, kan niet als buitensporig worden beschouwd.

Daaruit vloeit voort dat, hoewel het juist is dat het instellen van de vordering bij de familierechtbank die bevoegd is voor zijn woonplaats of zijn verblijfplaats, de verzoeker bepaalde voordelen zou bieden, de keuze van de wetgever voor een andere territoriaal bevoegde rechtbank geen onevenredige aantasting van het recht van de verzoeker op toegang tot een rechter vormt.

B.6. De vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 632bis van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre het de familierechtbank die zitting houdt ten zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats of zijn verblijfplaats heeft of, bij gebreke daarvan, in wiens rechtsgebied hij zich bevindt, aanwijst als de rechtbank die bevoegd is voor de procedures tot erkenning van de status van staatloze, schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 18 juni 2020.

De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut F. Daoût

^