Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 22 september 2022

Uittreksel uit arrest nr. 1/2022 van 13 januari 2022 Rolnummers 7421, 7422 en 7423 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 61ter, § 1, 61quater, § 1, en 235bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 1 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022202185
pub.
22/09/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 1/2022 van 13 januari 2022 Rolnummers 7421, 7422 en 7423 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 61ter, § 1, 61quater, § 1, en 235bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 12, § 2, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten « inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie » en de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten « betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering », gesteld door de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij arrest van 29 juni 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 juli 2020, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 12, § 2, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre de persoon die beoogd wordt door een inbeslagneming die wordt uitgevoerd in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een lidstaat van de Europese Unie over een beroep beschikt dat hem in staat stelt de opheffing van de inbeslagneming te vragen met toepassing van artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, terwijl de persoon die wordt beoogd door een inbeslagneming in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, niet een dergelijk gelijkwaardig beroep zou genieten ? ».b. Bij arrest van 29 juni 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 juli 2020, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schenden artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 12, § 2, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre de persoon die beoogd wordt door een inbeslagneming die wordt uitgevoerd in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een lidstaat van de Europese Unie over een beroep beschikt dat hem in staat stelt de opheffing van de inbeslagneming te vragen met toepassing van artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, terwijl de persoon die wordt beoogd door een inbeslagneming in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, niet een dergelijk gelijkwaardig beroep zou genieten ? »; « Schenden artikel 235bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering en de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag van Geneve, in zoverre zij geen enkele mogelijkheid bieden om de regelmatigheid te laten controleren van onderzoekshandelingen verricht in het kader van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp, terwijl elke andere rechtzoekende die aan identieke onderzoekshandelingen wordt onderworpen een recht op een jurisdictionele controle van regelmatigheid geniet ? »; « Schenden artikel 235bis, § 2, van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag van Geneve, in zoverre zij twee categorieën van rechtzoekenden die zich in niet vergelijkbare situaties bevinden op identieke wijze behandelen, namelijk : - enerzijds, die personen die, aangezien zij het voorwerp uitmaken van een onderzoek in het buitenland en, in dat verband van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische autoriteiten, zich moeten wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om er de jurisdictionele beroepen in te stellen waarin daar is voorzien en bestemd zijn om de regelmatigheid van het onderzoek te betwisten; en - anderzijds, de personen die, aangezien ze het voorwerp uitmaken van het onderzoek in het buitenland en, in dat verband van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische autoriteiten, maar bovendien erkend zijn als vluchteling en in die hoedanigheid het voorwerp uitmaken van vervolgingen vanwege de verzoekende Staat, zich eveneens zouden moeten wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om er de jurisdictionele beroepen in te stellen waarin daar is voorzien en bestemd zijn om de regelmatigheid van het onderzoek te betwisten ? ». c. Bij arrest van 29 juni 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 juli 2020, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 61ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het de rechtzoekende die wordt beoogd door onderzoekshandelingen verricht ter uitvoering van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp niet in staat stelt de toegang tot het strafdossier aan te vragen, terwijl een dergelijk verzoek wordt toegelaten voor de rechtzoekende die aan identieke onderzoekshandelingen is onderworpen buiten het kader van een verzoek om wederzijdse internationale rechtshulp ? »; « Schendt artikel 61ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag van Geneve, in zoverre het twee categorieën van rechtzoekenden die zich in niet vergelijkbare situaties bevinden op identieke wijze behandelt, namelijk : - enerzijds, de personen die, aangezien ze het voorwerp uitmaken van een onderzoek in het buitenland en, in dat verband, van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische autoriteiten, zich moeten wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om de toegang tot het strafdossier aan te vragen; en - anderzijds, de personen die, aangezien ze ook het voorwerp uitmaken van een onderzoek in het buitenland en, in dat verband, van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische autoriteiten, maar die bovendien erkend zijn als vluchteling en in die hoedanigheid het voorwerp uitmaken van vervolgingen vanwege de verzoekende Staat, zich ook zouden moeten wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om toegang tot het strafdossier aan te vragen ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7421, 7422 en 7423 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen en de context ervan B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op de grondwettigheid van het mechanisme van internationale wederzijdse rechtshulp in strafzaken wat de rechten betreft van de personen ten aanzien van wie onderzoekshandelingen worden verricht door de Belgische overheden ter uitvoering van een ambtelijke opdracht die uitgaat van een overheid van een Staat die geen lid is van de Europese Unie.

De regels inzake internationale wederzijdse rechtshulp verschillen naargelang het verzoek om wederzijdse rechtshulp uitgaat van een overheid van een Staat die geen lid is van de Europese Unie dan wel van een overheid van een lidstaat van de Europese Unie.

B.2.1. De artikelen 3 tot 7 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten « betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering » (hierna : de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten) leggen de algemene beginselen vast van de internationale wederzijdse rechtshulp in strafzaken.

B.2.2 De Belgische gerechtelijke overheden verlenen de ruimst mogelijke wederzijdse rechtshulp in strafzaken met inachtneming van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten en van de internationale rechtsregels die van toepassing zijn (artikel 3).

De verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken die niet passen in het kader van een internationaal rechtsinstrument met betrekking tot wederzijdse rechtshulp tussen België en de verzoekende Staat worden enkel op voorwaarde dat een wederzijdse verbintenis van goede samenwerking is aangegaan, ten uitvoer gelegd (artikel 4, § 1).

Artikel 4, § 2, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten bepaalt dat de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken wordt geweigerd indien : « 1° de tenuitvoerlegging de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde, dan wel andere wezenlijke belangen van België kan aantasten; 2° het verzoek betrekking heeft op feiten die in België politieke misdrijven of daarmee samenhangende misdrijven vormen;3° de procedure waarin dit verzoek past, gemotiveerd is door redenen die verband houden met het vermeende ras, het geslacht, de kleur, de etnische of maatschappelijke afkomst, de genetische kenmerken, de taal, het geloof of de overtuiging, de politieke of enige andere mening, het behoren tot een nationale minderheid, het vermogen, de geboorte, een handicap, de leeftijd of seksuele geaardheid;4° het verzoek betrekking heeft op een misdrijf dat in de verzoekende Staat met de doodstraf kan worden bestraft, tenzij : - redelijk kan worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging het risico op een veroordeling tot de doodstraf kan verminderen; - dit verzoek het gevolg is van een vraag uitgaande van de verdachte of de beklaagde zelf of; - de verzoekende Staat toereikende waarborgen biedt dat de doodstraf niet zal worden uitgesproken of, indien toch uitgesproken, niet zal worden uitgevoerd ».

B.2.3. Zoals gewijzigd bij artikel 252 van de wet van 15 april 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011795 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende hervorming van het ondernemingsrecht sluiten « houdende hervorming van het ondernemingsrecht », bepaalt artikel 873 van het Gerechtelijk Wetboek : « De rechtbank of de rechter aan wie een ambtelijke opdracht wordt gericht, is verplicht die te doen uitvoeren.

Evenwel mag de ambtelijke opdracht van een vreemde rechterlijke overheid enkel worden uitgevoerd na machtiging van de minister van Justitie, tenzij de internationale verdragen anders bepalen.

De rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de ondernemingsrechtbank waaraan een ambtelijke opdracht wordt gegeven, kan een rechter van gelijke of lagere graad aanwijzen om de bevolen verrichtingen te doen ».

B.2.4. Artikel 5 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten bepaalt : « In afwijking van artikel 873, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, is de voorafgaande toestemming van de Minister van Justitie niet vereist voor de tenuitvoerlegging in België van verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken toegezonden door een bevoegde overheid van een lid-Staat van de Europese Unie.

Indien evenwel de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp vanwege een in het eerste lid bedoelde buitenlandse overheid kan worden geweigerd om een van de in artikel 4, § 2, eerste lid, 1° of 2°, bedoelde redenen, zendt de rechterlijke overheid die het verzoek heeft ontvangen dit toe aan de Minister van Justitie.

Indien het desbetreffende verzoek door een procureur des Konings of een onderzoeksrechter werd ontvangen, wordt het aan de Minister van Justitie toegezonden door tussenkomst van de procureur-generaal.

De Minister van Justitie brengt in voorkomend geval de verzoekende overheid ervan op de hoogte dat aan het verzoek geheel of gedeeltelijk geen gevolg kan worden gegeven. Deze informatie wordt aan de betrokken rechterlijke overheid medegedeeld en verhindert de tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse rechtshulp of de terugzending van de uitvoeringsstukken ».

Uit die bepalingen vloeit voort dat de ambtelijke opdrachten die uitgaan van de gerechtelijke overheden van een Staat die geen lid is van de Europese Unie in beginsel pas ten uitvoer kunnen worden gelegd na de toestemming te hebben gekregen van de minister van Justitie en dat zij moet worden geweigerd om de redenen bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten. De tenuitvoerlegging kan daarnaast, in geval van een verzoek uitgaande van een overheid van een lidstaat van de Europese Unie, worden geweigerd, op verzoek van de gerechtelijke overheid die het verzoek heeft ontvangen, om een van de redenen bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, 1° of 2°, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten.

B.2.5. De verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken die uitgaan van ofwel de Belgische gerechtelijke overheden ofwel de bevoegde buitenlandse overheden alsook de uitvoeringsstukken worden toe- en teruggezonden via diplomatieke weg (artikel 7, § 1), of, indien een internationaal instrument dat de verzoekende Staat aan België bindt daarin voorziet, hetzij rechtstreeks tussen de Belgische gerechtelijke overheden en de bevoegde buitenlandse overheden, hetzij tussen de betrokken departementen van Justitie (artikel 7, § 2).

Artikel 7, § 4, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten bepaalt dat, wanneer het door een Belgische gerechtelijke overheid toegezonden of ontvangen verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken een zaak betreft die de openbare orde ernstig kan verstoren of wezenlijke belangen van België kan schaden, onverwijld door de federale procureur of, wanneer een onderzoeksrechter of een procureur des Konings met het verzoek belast is, door tussenkomst van de procureur-generaal een informatieverslag wordt toegezonden aan de minister van Justitie en dat die informatieplicht geen afbreuk doet aan de toepassing van artikels.

B.3.1. De wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten « inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie » (hierna : de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten) regelt, in de betrekkingen tussen België en de andere lidstaten van de Europese Unie, de voorwaarden inzake de tenuitvoerlegging van de beslissingen die worden genomen in het kader van een strafrechtspleging door een overheid die bevoegd is volgens het recht van de beslissingsstaat, en de voorwaarden die de Belgische overheden in acht moeten nemen voor het overzenden van dergelijke beslissingen (artikel 2).

Artikel 1/1 van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 26 november 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/11/2011 pub. 04/04/2012 numac 2012009155 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (1) sluiten « tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (II) » (hierna : de wet van 26 november 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/11/2011 pub. 04/04/2012 numac 2012009155 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (1) sluiten) bepaalt dat « artikel 873, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek [...] niet van toepassing is op deze wet ».

B.3.2. Zoals gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 26 november 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/11/2011 pub. 04/04/2012 numac 2012009155 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (1) sluiten bepaalt artikel 4 van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten : « § 1. Wanneer de Belgische autoriteiten uitspraak doen over de overgezonden beslissing, erkennen zij de overgezonden beslissing zonder verdere formaliteiten en nemen zij onverwijld alle nodige maatregelen tot tenuitvoerlegging ervan, onder voorbehoud van de toepassing van een van de door deze wet voorziene weigeringsgronden. § 2. De rechterlijke beslissing waarvan de tenuitvoerlegging door een Belgische gerechtelijke autoriteit bevolen is wordt ten uitvoer gelegd overeenkomstig het Belgische recht. § 3. Teneinde te waarborgen dat de verkregen bewijsstukken ontvankelijk zijn in de beslissingsstaat, wordt de inbeslagneming ten uitvoer gelegd overeenkomstig de door de beslissingsstaat uitdrukkelijk aangegeven procedureregels, op voorwaarde dat deze regels geen afbreuk doen aan de fundamentele rechten of aan enig ander grondbeginsel van het Belgische recht. § 4. De materiële gronden die hebben geleid tot de uitspraak van de aan België overgezonden buitenlandse beslissing kunnen niet worden betwist voor een Belgische rechtbank. § 5. Elke officiële mededeling wordt rechtstreeks tussen de bevoegde autoriteiten uitgewisseld ».

B.3.3. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 26 november 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/11/2011 pub. 04/04/2012 numac 2012009155 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (1) sluiten wordt uiteengezet : « De wederzijdse erkenning wordt beschouwd als de hoeksteen van de gerechtelijke samenwerking in strafzaken en moet de mechanismen voor ' traditionele ' wederzijdse rechtshulp, gegrond op de dialoog tussen staten, vervangen.

Het nieuwe stelsel is gegrond op het wederzijds vertrouwen van de lidstaten in de kwaliteit van hun respectieve strafrechtspleging. In een ruimte zonder grenzen zoals de Europese Unie is het normaal dat de rechterlijke beslissingen gemakkelijk kunnen circuleren en ten uitvoer kunnen worden gelegd » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1703/001, p. 7). Met toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning worden de verzoeken om wederzijdse rechtshulp die uitgaan van een overheid van een lidstaat van de Europese Unie ten uitvoer gelegd door de Belgische overheden, tenzij een weigeringsgrond bestaat in de zin van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten.

Ten gronde B.4. De prejudiciële vragen passen in het kader van beroepen, voor de kamer van inbeschuldigingstelling, tegen beschikkingen van niet-ontvankelijkheid gewezen door een onderzoeksrechter in verband met vorderingen tot opheffing van inbeslagnemingen verricht ter uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken uitgaande van het parket generaal van Kazachstan (zaken nrs. 7421 en 7422); bij de verwijzende rechter is eveneens een vordering ingesteld om toegang te hebben tot de elementen van het strafdossier die de Belgische overheden in hun bezit hebben (zaak nr. 7423).

Te dezen heeft het verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken dat heeft geleid tot de inbeslagneming van goederen betrekking op een persoon die, sinds 2013, in België de status van erkend vluchteling heeft verkregen en gaat dat verzoek om wederzijdse rechtshulp uit van het land ten aanzien waarvan aan de betrokken persoon internationale bescherming werd toegekend.

Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de hypothese van de inbeslagneming van goederen verricht ter uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken uitgaande van een Staat die geen lid is van de Europese Unie.

Ten aanzien van de mogelijkheid tot opheffing van een inbeslagneming uitgevoerd in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp B.5.1. In de zaak nr. 7421 betreft de vordering tot opheffing van een inbeslagneming een in beslag genomen goed dat toebehoort aan een andere persoon dan diegene die de hoedanigheid van erkend vluchteling heeft; in de zaak nr. 7422 betreft de vordering tot opheffing van een inbeslagneming een in beslag genomen goed dat toebehoort aan de persoon die de hoedanigheid van erkend vluchteling heeft.

De in de zaak nr. 7421 gestelde prejudiciële vraag en de in de zaak nr. 7422 gestelde eerste prejudiciële vraag zijn in dezelfde bewoordingen.

B.5.2. Aan het Hof wordt gevraagd of artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, de artikelen 12, § 2, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten en artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de persoon ten aanzien van wie een inbeslagneming wordt verricht in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een lidstaat van de Europese Unie beschikt over een beroep dat hem in staat stelt de opheffing van de inbeslagneming te vorderen, met toepassing van artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering, terwijl de persoon ten aanzien van wie een inbeslagneming wordt verricht in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, geen dergelijk beroep zou genieten.

B.6. Artikel 61quater van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « § 1. Eenieder die geschaad wordt door een onderzoekshandeling met betrekking tot zijn goederen kan aan de onderzoeksrechter de opheffing ervan vragen. § 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft. Het wordt (toegezonden aan of neergelegd op) de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier zendt hiervan onverwijld een kopie aan de procureur des Konings. Deze doet de vorderingen die hij nuttig acht.

De onderzoeksrechter doet uitspraak uiterlijk binnen vijftien dagen (na de inschrijving van het verzoekschrift in het register).

De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan de procureur des Konings en per faxpost of bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn advocaat binnen acht dagen na de beslissing. § 3. De onderzoeksrechter kan het verzoek afwijzen, indien hij van oordeel is dat de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen, indien door de opheffing van de handeling de rechten van partijen of van derden in het gedrang komen, indien de opheffing van de handeling een gevaar zou opleveren voor personen of goederen, of wanneer de wet in de teruggave of de verbeurdverklaring van de betrokken goederen voorziet.

Hij kan een gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke opheffing toestaan. Eenieder die de vastgestelde voorwaarden niet naleeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek. § 4. Ingeval het verzoek wordt ingewilligd, kan de onderzoeksrechter voorlopige tenuitvoerlegging van de beslissing uitspreken wanneer vertraging zou leiden tot een onherstelbaar nadeel. § 5. De procureur des Konings en de verzoeker kunnen hoger beroep instellen tegen de beschikking van de onderzoeksrechter binnen een termijn van vijftien dagen. Ten aanzien van de procureur des Konings gaat die termijn in op de dag waarop de beschikking hem wordt medegedeeld en, ten aanzien van de verzoeker, op de dag waarop die hem ter kennis wordt gebracht.

Het hoger beroep wordt ingesteld door verklaring gedaan op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en ingeschreven in een daartoe bestemd register.

De procureur des Konings zendt de stukken over aan de procureur-generaal, die ze ter griffie neerlegt.

De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat.

De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

De procureur-generaal, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.

Het hoger beroep heeft opschortende werking, tenzij voorlopige tenuitvoerlegging is bevolen.

De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten. § 6. Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling.

Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. De procedure verloopt overeenkomstig § 5, derde tot zesde lid. § 7. Vanaf de aanhangigmaking bij een rechtbank of een hof, kan een verzoekschrift in de zin van § 2 worden ingediend op de griffie van deze rechtbank of dit hof. Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamer binnen vijftien dagen. De rechtbank of het hof kan het verzoek afwijzen om één van de redenen vermeld in § 3. Wanneer hoger beroep bestaat, of in geval de rechtbank geen uitspraak doet binnen de vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, kan de verzoeker hoger beroep instellen bij de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig § 5. Ingeval de rechtbank het verzoek toestaat, kan de procureur des Konings op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep instellen. § 8. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp (toezenden of neerleggen) vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp ».

B.7.1. Zoals de verwijzende rechter heeft geoordeeld, is artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering in beginsel niet van toepassing op de handelingen die de Belgische overheden stellen ter uitvoering van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp, verzoek dat aan specifieke regels beantwoordt.

Die bepaling geldt immers alleen voor de handelingen van het in België geopende onderzoek dat, overeenkomstig artikel 55 van het Wetboek van strafvordering, wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van een onderzoeksrechter.

Het gegeven dat die bepaling niet van toepassing is op een inbeslagneming ter uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp, vloeit dus niet voort uit die bepaling, maar uit het territoriale toepassingsgebied van het Wetboek van strafvordering en, meer bepaald, uit de ontstentenis van een bepaling in de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten die zou voorzien in een procedure inzake de opheffing van een inbeslagneming die analoog is aan de procedure die is geregeld bij artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering.

B.7.2. Overeenkomstig artikel 2 ervan is de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten alleen van toepassing in de betrekkingen tussen België en de andere lidstaten van de Europese Unie.

B.7.3. Aangezien artikel 61quater, § 1, van het Wetboek van strafvordering en de artikelen 12, § 2, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten klaarblijkelijk niet van toepassing zijn op de in B.4 beoogde situatie, behoeven de prejudiciële vragen, in zoverre zij op die bepalingen betrekking hebben, geen antwoord.

Het Hof beperkt zijn onderzoek derhalve tot artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, het enige waarop de in de prejudiciële vragen opgeworpen kritiek betrekking heeft, en houdt in het raam van dat onderzoek alleen rekening met de andere in de prejudiciële vragen vermelde bepalingen in zoverre die bepalingen toelaten het bekritiseerde verschil in behandeling te verduidelijken.

B.8. Bijgevolg dient het verschil in behandeling te worden onderzocht dat voortvloeit uit, respectievelijk, de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten en de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten, ten aanzien van de mogelijkheid om een beroep in te stellen dat toelaat de opheffing van een inbeslagneming te vorderen die ten uitvoer is gelegd in het kader van een verzoek om wederzijdse rechtshulp, naargelang het verzoek om wederzijdse rechtshulp uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, dan wel van een lidstaat van de Europese Unie.

B.9.1. Zoals het is aangevuld bij artikel 218 van de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie » (hierna : de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten), bepaalt artikel 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten : « § 1. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken vanwege de bevoegde buitenlandse overheden worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig het Belgische recht en, in voorkomend geval, overeenkomstig de geldende internationale rechtsinstrumenten die de verzoekende Staat en België binden. § 2. Indien evenwel het verzoek om wederzijdse rechtshulp dit bepaalt en een internationaal instrument dat België en de verzoekende Staat bindt in een dergelijke verplichting voorziet, wordt dit verzoek ten uitvoer gelegd volgens de door de buitenlandse overheden uitdrukkelijk vermelde procedureregels, op voorwaarde dat die regels de fundamentele rechten niet beperken en geen afbreuk doen aan enig ander grondbeginsel van het Belgische recht. § 3. Een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken kan eveneens, binnen de in § 2 bepaalde grenzen, volgens de uitdrukkelijk door de buitenlandse overheden vermelde procedureregels ten uitvoer worden gelegd bij afwezigheid van een internationaal instrument dat België en de verzoekende Staat bindt en dat in een dergelijke verplichting voorziet. § 4. Ingeval een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken om juridische redenen niet ten uitvoer kan worden gelegd, stelt de hiermee belaste Belgische overheid onverwijld de bevoegde buitenlandse overheid bij een met redenen omklede beslissing hiervan in kennis en vermeldt ze in voorkomend geval de voorwaarden waaronder deze uitvoering toch zou kunnen plaatsvinden.

Ingeval een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken niet ten uitvoer kan worden gelegd binnen de erin gestelde termijnen, stelt de hiermee belaste Belgische overheid onverwijld de bevoegde buitenlandse overheid hiervan in kennis, onder duidelijke omschrijving van de redenen voor de vertraging en van de termijn waarbinnen de tenuitvoerlegging kan plaatsvinden. § 5. Indien naar aanleiding van de uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp goederen in beslag werden genomen die volgens het rechtshulpverzoek het voorwerp van het misdrijf zijn, kan een derde belanghebbende zich tegen de overdracht van deze in beslaggenomen goederen aan de verzoekende overheid verzetten.

De procureur des Konings deelt bij aangetekende brief, per fax of per e-mail zijn beslissing tot overdracht van de in beslag genomen voorwerpen mee aan de persoon bij wie de voorwerpen in beslag genomen werden alsook aan de derden die zich zouden gemanifesteerd hebben en, in voorkomend geval, hun advocaat.

Het verzet tegen de overdracht wordt gedaan door middel van een gemotiveerd verzoekschrift waarin de derde belanghebbende blijk geeft van een gerechtvaardigd belang. Het verzoekschrift dient op straffe van verval binnen de 15 dagen na de kennisgeving van de beslissing van de procureur des Konings te worden ingediend bij de raadkamer van de plaats waar de procureur des Konings die deze beslissing van overdracht heeft genomen, zijn ambt uitoefent.

Enkel de raadkamer is bevoegd om kennis te nemen van het verzet tegen de beslissing tot overdracht, dit met uitsluiting van de bevoegdheid van de kortgedingrechter.

Tegen de beschikking van de raadkamer staat hoger beroep bij de kamer van inbeschuldigingstelling open.

Het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling is niet vatbaar voor voorziening in cassatie ».

Artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, zoals ingevoegd bij artikel 218 van de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, regelt aldus een procedure van verzet, ten behoeve van de belanghebbende derde, tegen de overdracht van in beslag genomen goederen die, ter uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp, het voorwerp van het misdrijf uitmaken.

B.9.2.1. Artikel 217 van de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten heeft artikel 11 van de Uitleverings wet van 15 maart 1874Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/1874 pub. 18/12/2009 numac 2009000834 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de uitleveringen sluiten (hierna : de wet van 15 maart 1874) opgeheven, dat bepaalde : « De rogatoire commissies uitgaande van de bevoegde vreemde autoriteiten en strekkende tot een huiszoeking of de inbeslagneming van het voorwerp van het misdrijf of van overtuigingsstukken, zullen slechts in België mogen uitgevoerd worden wegens een der feiten in artikel 1 van onderhavige wet voorzien. Behalve in het geval voorzien in artikel 5, moeten ze voorafgaandelijk door de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de huiszoekingen en inbeslagnemingen zullen worden uitgevoerd, uitvoerbaar worden verklaard.

De raadkamer zal eveneens beslissen of er al dan niet aanleiding is om de papieren en andere in beslag genomen voorwerpen, geheel of ten dele, aan de aanzoekende regering over te maken.

Zij zal de teruggave bevelen van de papieren en andere voorwerpen die geen rechtstreeks verband houden met het aan verdachte ten laste gelegd feit, en zal eventueel beslissen over de terugvorderingen van derde bezitters of andere rechthebbenden ».

B.9.2.2. Die opheffing van de procedure geregeld bij artikel 11 van de wet van 15 maart 1874Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/1874 pub. 18/12/2009 numac 2009000834 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de uitleveringen sluiten werd verantwoord door de ontwikkeling van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en door de noodzaak om de flexibiliteit te garanderen voor de tenuitvoerlegging van de verzoeken om internationale wederzijdse rechtshulp.

Enerzijds beoogde die bepaling, onveranderd gebleven sinds 1874, de wederzijdse rechtshulp als « een louter corollarium of uitvloeisel van de uitlevering » en was zij niet meer aangepast aan de ontwikkeling van de gerechtelijke samenwerking in strafzaken en aan het feit dat de internationale wederzijdse rechtshulp in strafzaken « sterk gejudiciariseerd » is (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2259/001, p. 162). Anderzijds is de procedure vereenvoudigd, daar « het vereiste van een dubbele machtiging door de raadkamer [...] daarenboven een tijdrovend formalisme [is] dat geen enkele meerwaarde biedt » (ibid.) : « Indien een buitenlands rechtshulpverzoek de tenuitvoerlegging van een huiszoeking en het beslag van overtuigingstukken omvat, vergt artikel 11 eerst een voorafgaande machtiging van de bevoegde raadkamer en nadien een tweede machtiging om de (eventueel) in beslag genomen overtuigingstukken aan de verzoekende buitenlandse overheid over te dragen. [...] [...] Indien een buitenlands rechtshulpverzoek de uitvoering van meerdere huiszoekingen in meerdere afdelingen of rechtsgebieden vergt, dienen alle betrokken raadkamers tweemaal te worden gevat. De groeiende internationalisering van het strafrecht en de bijzonder sterk toegenomen internationale samenwerking vergen een flexibelere procedure voor de uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken » (ibid.).

B.9.3. Naar aanleiding van de opheffing van artikel 11 van de wet van 15 maart 1874Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/1874 pub. 18/12/2009 numac 2009000834 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de uitleveringen sluiten heeft artikel 218 van de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten in artikel 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten een paragraaf 5, aangehaald in B.9.1, ingevoegd die in een procedure voorziet « die derde belanghebbenden toelaat hun rechten te doen gelden ten aanzien van de voorwerpen die in beslag zijn genomen naar aanleiding van de uitvoering van een buitenlands rechtshulpverzoek waarin om de uitvoering van een huiszoeking in België werd verzocht » (ibid., p. 163).

Die procedure is evenwel beperkt door de bevoegdheid van de Belgische overheid als aangezochte Staat : « De Belgische overheid is als aangezochte Staat niet bevoegd om het in het buitenland gevoerde strafrechtelijk onderzoek op zijn merites te beoordelen.

Het komt de Belgische gerechtelijke autoriteiten dan ook niet toe om een oordeel te vellen over wat wel of wat niet in het buitenland in het kader van het uitsluitend aldaar gevoerde strafrechtelijk vooronderzoek of de vervolging als bewijsmiddel in overeenstemming met het recht van de verzoekende staat kan of mag worden aangewend.

Dit brengt met zich dat een eventuele betwisting over de overdracht van in België, in uitvoering van een buitenlands rechtshulpverzoek, in beslag genomen bewijsmiddelen, geheel buiten de bevoegdheid van de Belgische rechterlijke autoriteiten valt. Om deze reden wordt de discussie over de overdracht van in beslag genomen bewijsmiddelen uitgesloten.

Procedures over de (on)toelaatbaarheid van het in het buitenland verkregen bewijs dienen in de verzoekende Staat te worden gevoerd.

Deze paragraaf viseert bijgevolg enkel de in beslag genomen goederen die als voorwerp van het misdrijf kunnen worden aangemerkt. [...] [...] Het verzet is immers niet gericht tegen het beslag maar wel tegen de overdracht van de inbeslaggenomen goederen en dus gekoppeld aan de beslissing van overdracht. Dit brengt met zich mee dat als de federale procureur op zijn normale standplaats te Brussel een beslissing van overdracht neemt van, bijvoorbeeld, in Oostende, Gent, Antwerpen en Arlon in beslag genomen goederen, enkel de raadkamer van Brussel bevoegd zal zijn. Dit anticipeert tevens op de mogelijkheid om in het kader van zaakverdelingsreglementen specifieke afdelingen aan te duiden voor de afhandeling van buitenlandse rechtshulpverzoeken alsmede op de mogelijkheid dat een magistraat van een andere afdeling tijdelijk gedetacheerd wordt naar de afdeling aangewezen voor de afhandeling van een buitenlands rechtshulpverzoek » (ibid., pp. 163-164).

De minister van Justitie heeft eveneens gepreciseerd : « Het sleutelkenmerk van de internationale rechtshulp in strafzaken is dat de aangezochte Staat hulp verleent aan de verzoekende staat door de door deze laatste gevraagde bewijsmiddelen te bezorgen. De aangezochte staat is dus niet bevoegd is om uitspraak te doen over de inhoud van de buitenlandse strafvervolging of over de (straf)procedure die in de verzoekende staat wordt gevoerd. De procedure die slechts tot doel heeft een buitenlands rechtshulpverzoek uit te voeren is zelf geen procedure in de zin van artikel 6 EVRM. Het gaat om de loutere uitvoering van een buitenlandse rechterlijke beslissing » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2259/008, p. 71).

B.10.1. Zoals gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 19 maart 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2012 pub. 04/04/2012 numac 2012009154 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (1) type wet prom. 19/03/2012 pub. 30/11/2012 numac 2012000629 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie . - Duitse vertaling sluiten « tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (I) », bepaalt artikel 12 van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten : « § 1. Voor de tenuitvoerlegging van de inbeslagneming is de procureur des Konings van de plaats waar de bedoelde goederen of de meerderheid van deze goederen zich bevinden, territoriaal bevoegd. § 1/1. Na ontvangst van een beslissing tot inbeslagneming van een lidstaat van de Europese Unie, maakt de procureur des Konings de zaak onverwijld aanhangig bij de onderzoeksrechter van de plaats waar de bedoelde goederen of de meerderheid van deze goederen zich bevinden.

De onderzoeksrechter beslist zo mogelijk binnen vierentwintig uur en uiterlijk binnen 5 dagen na de aanhangigmaking over de tenuitvoerlegging van de inbeslagneming. § 2. Daartoe gaat de onderzoeksrechter na of : 1° de voorwaarden van de artikelen 2, 2/1 en 3 vervuld zijn;2° een van de weigeringsgronden omschreven in de artikelen 6, 7 en 11 moet worden toegepast; In het stadium van het initieel onderzoek van de beslissing tot inbeslagneming, moet de toepasselijkheid van artikel 7, § 1, 2° in het licht van de voorhanden zijnde elementen duidelijk zijn. 3° ingeval de beslissing tot inbeslagneming betrekking heeft op een feit vermeld in de lijst van artikel 6, § 2, de gedragingen zoals zij zijn omschreven in het certificaat wel degelijk met die uit de lijst overeenstemmen;4° grond ertoe bestaat een van de redenen voor uitstel van de tenuitvoerlegging bedoeld in artikel 13 toe te passen. § 3. Ingeval de goederen niet kunnen worden gevonden op de in het certificaat aangegeven plaats of ingeval de plaats waar het goed of bewijsstuk zich bevindt niet nauwkeurig genoeg is aangegeven, raadpleegt de uitvoerende autoriteit de uitvaardigende autoriteit. § 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 15, kan tegen de beschikking van de onderzoeksrechter geen rechtsmiddel worden aangewend ».

In de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten wordt uiteengezet : « In artikel 12, § 2, wordt de draagwijdte van de controle van de onderzoeksrechter nader bepaald. De procedure verloopt eenzijdig. De onderzoeksrechter gaat na of de voorwaarden van artikel 2 vervuld zijn, of eventuele weigeringsgronden bestaan, gaat de criminologische beoordeling van de feiten na indien zij betrekking hebben op een gedraging uit de lijst bedoeld in artikel 6, § 2, en controleert de eventuele toepassing van een reden voor uitstel van de tenuitvoerlegging.

Krachtens het tweede lid, wordt het ne bis in idem beginsel, dat bij het eerste onderzoek van de beslissing tot inbeslagneming wordt beoordeeld op grond van de elementen in het certificaat rekening houdend met de normen van het Belgisch recht (inzonderheid met artikel 13 van de Voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en met artikel 55 van de uitvoeringsovereenkomst van het Akkoord van Schengen van 19 juni 1990), is het verboden een persoon opnieuw te vervolgen wegens een feit waarvoor hij reeds is vervolgd en gevonnist.

Behalve in geval van een procedure op tegenspraak kan van de uitvoerende autoriteit immers niet worden geëist dat zij terzake grondige onderzoeken verricht, inzonderheid rekening houdend met het gegeven dat de bepaling de gerechten van de hele Europese Unie beoogt.

De persoon op wiens goederen de inbeslagneming betrekking heeft, kan zulks daarentegen later aanvoeren in het kader van een procedure waarin om de opheffing van de inbeslagneming wordt verzocht » (Parl.

St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2106/001, p. 16).

B.10.2. Artikel 15 van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten bepaalt : « § 1. Elke benadeelde persoon kan om de opheffing van de inbeslagneming verzoeken. De procedure bedoeld in artikel 61quater van het Wetboek van strafvordering is daarop van toepassing. De bevoegdheid van de onderzoeksrechter beperkt zich tot het nagaan van het bestaan van grondvoorwaarden opgesomd in artikel 12, § 2 van deze wet. De procureur des Konings geeft aan de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat kennis van het verzoek om opheffing en van de aangevoerde middelen, zodat zij de argumenten naar voren kan brengen die zij nodig acht.

Een verzoek om opheffing van de inbeslagneming heeft een opschortend gevolg voor de tenuitvoerlegging van het verzoek om verbeurdverklaring of overgave van het goed als bewijsstuk. § 2. De redenen van de inbeslagneming kunnen enkel worden aangevochten door een vordering voor een rechtbank van de beslissingsstaat. § 3. Overeenkomstig artikel 61sexies van het Wetboek van strafvordering kan de onderzoeksrechter aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring toelating geven om tot vervreemding van de goederen over te gaan, of ze terug te geven tegen betaling van een geldsom. De bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat wordt vooraf terzake geraadpleegd. § 4. De procureur des Konings stelt de uitvaardigende autoriteit in kennis van de resultaten van de in § 1 en § 3 bedoelde rechtsvorderingen ».

Krachtens artikel 16, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten wordt de inbeslagneming gehandhaafd, met name, « tot de opheffing van de beslissing tot tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 15 » (1°), of « tot de opheffing van de beslissing door de bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat » (2°).

B.10.3. Ten aanzien van de inbeslagneming wordt in de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten uiteengezet : « De concrete tenuitvoerlegging van de inbeslagneming geschiedt in overeenstemming met de geldende Belgische rechtsregels. Dit vormt het beginsel van de locus regit actum.

In het tweede lid wordt dit beginsel genuanceerd. Er moet worden gewaarborgd dat de maatregel van een Belgische rechterlijke autoriteit om de bewarende maatregel ten uitvoer te leggen geldig is in de verzoekende Staat en aldaar dienstig is in het kader van de strafrechtspleging; dit kan leiden tot formaliteiten ter aanvulling van deze waarin het Belgische recht voorziet. Deze nuttige nuance ligt in de lijn van de recente ontwikkelingen op het vlak van de internationale wederzijdse rechtshulp.

Niettemin zal het recht van de verzoekende Staat niet worden toegepast indien op grond hiervan de fundamentele rechten of enig ander grondbeginsel van het Belgisch recht worden ingeperkt » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2106/001, p. 10).

In verband met het ontworpen artikel dat artikel 15 van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten is geworden, wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « § 1. Net als op nationaal Belgisch vlak kan tegen de beslissing van de onderzoeksrechter om de inbeslagneming ten uitvoer te leggen geen beroep worden ingesteld, maar kan wel worden verzocht de inbeslagneming op te heffen. Bij het onderzoek van het verzoek houdt de onderzoeksrechter naar behoren rekening met de middelen die de benadeelde persoon aanvoert en met de door de uitvaardigende autoriteit gegeven antwoorden. § 2. De grondredenen die tot de beslissing tot inbeslagneming hebben geleid mogen enkel in de uitvaardigende Staat worden aangevochten. § 3. Overeenkomstig de recente ontwikkeling van het Belgische recht kan de betrokkene verzoeken dat bepaalde maatregelen inzake beheer van het in beslag genomen goed voor hem gelden » (ibid., p. 18).

B.11.1. Uit hetgeen voorafgaat vloeit voort dat, wanneer het verzoek om de tenuitvoerlegging van een inbeslagneming uitgaat van een lidstaat van de Europese Unie, de onderzoeksrechter, volgens een eenzijdige procedure, de elementen controleert die worden beoogd in artikel 12, § 2, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten, en de door de inbeslagneming benadeelde persoon de mogelijkheid heeft bij de onderzoeksrechter de opheffing daarvan te vorderen, volgens de procedure bepaald in artikel 61quater van het Wetboek van strafvordering, waarbij de bevoegdheid van de onderzoeksrechter zich ertoe beperkt het bestaan na te gaan van de grondvoorwaarden die zijn opgesomd in artikel 12, § 2, van die wet. Overeenkomstig artikel 61quater, § 5, van het Wetboek van strafvordering kan de benadeelde persoon hoger beroep instellen tegen de beschikking van de onderzoeksrechter voor de kamer van inbeschuldigingstelling, onverminderd een eventueel cassatieberoep .

Daarentegen, wanneer het verzoek om de tenuitvoerlegging van een inbeslagneming niet uitgaat van een lidstaat van de Europese Unie, overeenkomstig het in het geding zijnde artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, kan de benadeelde persoon, als « derde belanghebbende », zich slechts verzetten tegen de overdracht, aan de verzoekende overheid, van de in beslag genomen goederen, door zich te wenden tot de raadkamer, waarvan de bevoegdheid beperkt is tot de uitspraak over de overdracht van de in beslag genomen goederen die kunnen worden beschouwd als het voorwerp van het misdrijf. Hoewel de beschikking van de raadkamer vatbaar is voor beroep bij de kamer van inbeschuldigingstelling, is het arrest van die laatstgenoemde daarentegen niet vatbaar voor cassatieberoep (artikel 6, § 5, zesde lid, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten).

B.11.2. De procedure op tegenspraak geregeld bij artikel 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten, dat te dezen artikel 61quater van het Wetboek van strafvordering toepasselijk maakt, laat aldus de benadeelde persoon toe de grondvoorwaarden te betwisten die worden bedoeld in artikel 12, § 2, van dezelfde wet, teneinde de opheffing aan te vragen van de inbeslagneming die ten uitvoer is gelegd op grond van een verzoek dat uitgaat van een lidstaat van de Europese Unie.

Daarentegen laat de procedure op tegenspraak geregeld bij artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten de belanghebbende derden toe hun rechten te doen gelden ten aanzien van de voorwerpen die in beslag zijn genomen, zonder evenwel dat die personen, door de voorwaarden te betwisten die worden bedoeld in artikel 4 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, de opheffing kunnen aanvragen van de inbeslagneming die ten uitvoer is gelegd op grond van een verzoek dat uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie.

Zoals de verwijzende rechter onderstreept, laat die verzetprocedure niet toe de opheffing van de inbeslagneming aan te vragen.

B.12.1. Artikel 13 van de Grondwet houdt een recht in op toegang tot de bevoegde rechter. Dat recht wordt eveneens gewaarborgd bij artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en bij een algemeen rechtsbeginsel.

Het recht op toegang tot de rechter dient aan elkeen te worden gewaarborgd met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.12.2. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.12.3. De lidstaten van de Europese Unie vormen een specifieke rechtsorde, gegrond op het beginsel van de wederzijdse erkenning, dat « zelf op het wederzijdse vertrouwen [...] berust » tussen de lidstaten (HvJ, grote kamer, 25 juli 2018, C-216/18 PPU, LM, punt 36).

Die vorm van juridische integratie kan derhalve verantwoorden dat de regels die van toepassing zijn op de gerechtelijke samenwerking met de lidstaten van de Europese Unie en de regels die van toepassing zijn op de gerechtelijke samenwerking met de Staten die geen lid zijn van de Europese Unie, verschillen, op voorwaarde dat zij niet leiden tot een onevenredige beperking van de rechten van de betrokken personen, te dezen, van het recht op toegang tot de rechter.

B.13.1. Zoals wordt onderstreept in de parlementaire voorbereiding aangehaald in B.9.3 en B.10.3 is de mogelijkheid om een jurisdictioneel beroep in te stellen teneinde, voor een Belgisch rechtscollege, een inbeslagneming te betwisten die ten uitvoer is gelegd door de nationale overheden ter uitvoering van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp, beperkt door het gegeven dat de Belgische overheden ermee volstaan in dat kader mee te werken aan een onderzoek dat wordt gevoerd door een buitenlandse overheid en waarvan zij de regelmatigheid niet kunnen controleren, daar anders hun territoriale bevoegdheid wordt overschreden en inbreuk wordt gemaakt op de bevoegdheid van de buitenlandse overheden.

De beperkte territoriale bevoegdheid van de Belgische overheden belet evenwel niet dat zij het bestaan nagaan van de grondvoorwaarden waarin de Belgische wet voorziet in het kader van de tenuitvoerlegging van een inbeslagneming ter uitvoering van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp, noch dat zij, indien niet is voldaan aan die wettelijke voorwaarden, de opheffing van de inbeslagneming kunnen bevelen.

De mogelijkheid om de opheffing aan te vragen van een inbeslagneming ter uitvoering van een verzoek dat uitgaat van buitenlandse overheden, bepaald in artikel 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten, toont overigens aan dat een dergelijk beroep geen afbreuk kan doen aan de bevoegdheid van die overheden, daar artikel 15, § 2, van dezelfde wet de mogelijkheid uitsluit om de redenen ten gronde te betwisten van de door de buitenlandse overheden opgelegde inbeslagneming. Een dergelijke controle beperkt zich bijgevolg tot de controle van de inachtneming van de wettelijke voorwaarden inzake de tenuitvoerlegging van de inbeslagneming, overeenkomstig het Belgische recht dat te dezen van toepassing is.

B.13.2. In zoverre het niet voorziet in een beroep dat het rechtscollege waar de zaak aanhangig is gemaakt, toelaat de inachtneming van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten na te gaan, met name de inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 4 van dezelfde wet, en, indien het rechtscollege van oordeel is dat niet aan die voorwaarden is voldaan, te beslissen tot de opheffing van de inbeslagneming die ten uitvoer is gelegd krachtens een verzoek dat uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, doet artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten een verschil in behandeling ontstaan dat niet kan worden verantwoord door de bekommernis om de bevoegdheid van de buitenlandse overheden te respecteren die verzoeken om de tenuitvoerlegging van de inbeslagneming. Het doel dat erin bestaat de tenuitvoerlegging van de verzoeken om internationale wederzijdse rechtshulp, aangehaald in B.9.2.2, flexibel te laten verlopen, maakt het evenmin mogelijk een dergelijke beperking van de rechten van de betrokken personen te verantwoorden.

Dat verschil in behandeling beperkt op onevenredige wijze de rechten van de benadeelde personen, daar het hun een daadwerkelijk beroep ontneemt waardoor zij de naleving kunnen betwisten van de wettelijke voorwaarden inzake de tenuitvoerlegging van de inbeslagneming en een einde kunnen maken aan de inbeslagneming van hun goederen indien niet is voldaan aan de voorwaarden die in het Belgische recht zijn vastgelegd. Die aantasting is des te meer onevenredig daar de inbeslagneming van goederen een maatregel is die het eigendomsrecht in het bijzonder aantast en die een specifieke regeling geniet in de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten, daar de inbeslagneming ten uitvoer wordt gelegd op grond van een verzoek dat uitgaat van een buitenlandse overheid ten aanzien waarvan het beginsel van wederzijdse erkenning niet geldt, beginsel dat de hoeksteen vormt van de gerechtelijke samenwerking in de Europese Unie, en daar de procedure inzake de tenuitvoerlegging van een dergelijk verzoek, bepaald bij de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, niet dezelfde waarborgen bevat als die waarin de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten voorziet.

B.13.3. Het staat aan de wetgever de lacunes van artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten op te vullen en de specifieke voorwaarden vast te stellen voor een dergelijk beroep tot opheffing van een inbeslagneming, door zich in voorkomend geval te inspireren - zoals bepaald in artikel 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten - op de procedure bepaald in artikel 61quater van het Wetboek van strafvordering.

B.13.4. Teneinde, in afwachting van dat wetgevend optreden, aan de betrokkenen het recht op toegang tot de rechter te waarborgen, dienen zij de mogelijkheid te hebben om bij de onderzoeksrechter de opheffing van de inbeslagneming te vorderen die ten uitvoer is gelegd op grond van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, naar analogie met de procedure bepaald in artikel 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/2006 pub. 07/09/2006 numac 2006009662 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie type wet prom. 05/08/2006 pub. 11/12/2006 numac 2006015129 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Hongkong, Speciale Administratieve Regio van de Volksrepubliek China, ondertekend te Brussel op 20 september 2004 (2) sluiten juncto artikel 61quater van het Wetboek van strafvordering, waarbij hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de onderzoeksrechter bij de kamer van inbeschuldigingstelling. In het kader van die procedure kan de naleving worden gecontroleerd van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, en in het bijzonder van de voorwaarden bedoeld in artikel 4 van diezelfde wet.

B.13.5. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord, maar uitsluitend wegens de ontstentenis van een jurisdictioneel beroep dat zou toelaten de naleving te laten controleren van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, en met name de voorwaarden bedoeld in artikel 4 van dezelfde wet, en, indien niet is voldaan aan die voorwaarden, te beslissen tot de opheffing van de inbeslagneming die ten uitvoer is gelegd op grond van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie.

Ten aanzien van de mogelijkheid om de regelmatigheid te laten controleren van onderzoekshandelingen die zijn verricht in het kader van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp B.14. De tweede en de derde prejudiciële vraag in de zaak nr. 7422 hebben betrekking op artikel 235bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering en op de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten.

Artikel 235bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « § 1. Bij de regeling van de rechtspleging onderzoekt de kamer van inbeschuldigingstelling, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van een van de partijen, de regelmatigheid van de haar voorgelegde procedure. Zij kan dit zelfs ambtshalve doen. § 2. De kamer van inbeschuldigingstelling handelt op dezelfde wijze in de andere gevallen waarin ze kennis neemt van de zaak. [...] ».

De artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, aangehaald in B.2.4 en in B.9.1, voorzien respectievelijk in een beslissing over de tenuitvoerlegging van een buitenlands verzoek om wederzijdse rechtshulp, waaronder de mogelijkheid om de tenuitvoerlegging van het verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp te weigeren, en in de voorwaarden inzake de tenuitvoerlegging in België van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een buitenlandse overheid.

B.15.1. Aan het Hof worden vragen gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 235bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering en van de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 (hierna : het Vreemdelingenverdrag), in zoverre die bepalingen geen enkele mogelijkheid bieden om de regelmatigheid te laten controleren van onderzoekshandelingen die zijn verricht in het kader van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp, terwijl iedere andere rechtzoekende die aan identieke onderzoekshandelingen wordt onderworpen een recht op een jurisdictionele controle van de regelmatigheid geniet (tweede prejudiciële vraag gesteld in de zaak nr. 7422), en in zoverre die bepalingen twee categorieën van rechtzoekenden die zich in niet-vergelijkbare situaties bevinden op dezelfde wijze behandelen, namelijk, enerzijds, de personen die, aangezien zij het voorwerp uitmaken van een onderzoek in het buitenland en, in dat verband, van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische overheden, zich kunnen wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om er de jurisdictionele beroepen in te stellen waarin is voorzien teneinde de regelmatigheid van het onderzoek te betwisten en, anderzijds, diezelfde personen die, daar zij bovendien erkend zijn als vluchteling, zich wegens vervolgingen vanwege de verzoekende Staat niet zouden kunnen wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om er dergelijke jurisdictionele beroepen in te stellen (derde prejudiciële vraag gesteld in de zaak nr. 7422).

B.15.2. Daar zij met elkaar verwant zijn, onderzoekt het Hof beide prejudiciële vragen samen.

B.16. Om de redenen die zijn vermeld in B.7, beperkt het Hof zijn onderzoek tot de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, de enige waarop de in de prejudiciële vragen opgeworpen kritiek betrekking heeft, en houdt het bij zijn onderzoek alleen rekening met artikel 235bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering in zoverre het toelaat het verschil in behandeling en de identieke behandeling die in de twee prejudiciële vragen worden bekritiseerd, te verduidelijken.

B.17. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.18. De rechtzoekenden die worden onderworpen aan onderzoekshandelingen die worden verricht in het kader van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp bevinden zich, gelet op het element van vreemdelingschap van het onderzoek, in een situatie die fundamenteel verschilt van die van iedere andere rechtzoekende die wordt onderworpen aan identieke onderzoekshandelingen die worden verricht in het kader van een in België geopend en door een Belgische onderzoeksrechter gevoerd onderzoek.

Zoals is vermeld in B.9.3, B.10.3 en B.13.1, kunnen de Belgische overheden die een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp ten uitvoer leggen, de regelmatigheid van de door de buitenlandse overheden geopende en gevoerde procedure niet controleren, daar anders de territoriale bevoegdheid van de Belgische overheden wordt overschreden en inbreuk wordt gemaakt op de bevoegdheid van de buitenlandse overheden.

Het feit dat geen enkele controle die analoog is aan de controle die wordt uitgeoefend door de kamer van inbeschuldigingstelling bepaald in artikel 235bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering, kan worden toegepast op de door buitenlandse overheden geopende en gevoerde onderzoeksprocedure, vloeit voort uit de verdeling van de bevoegdheden inzake internationale gerechtelijke samenwerking.

B.19.1. De ontstentenis van een controle van de regelmatigheid van de door buitenlandse overheden geopende en gevoerde onderzoeksprocedure ontneemt de rechtzoekende evenwel niet elke controle door de Belgische overheden.

Overeenkomstig artikel 5, tweede lid, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten wordt de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp geweigerd door de minister van Justitie om de redenen die worden opgesomd in artikel 4, § 2, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, en met name wanneer « de procedure waarin dit verzoek past, gemotiveerd is door redenen die verband houden met het vermeende ras, het geslacht, de kleur, de etnische of maatschappelijke afkomst, de genetische kenmerken, de taal, het geloof of de overtuiging, de politieke of enige andere mening, het behoren tot een nationale minderheid, het vermogen, de geboorte, een handicap, de leeftijd of seksuele geaardheid » (3°).

Bovendien, overeenkomstig artikel 5, derde lid, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, brengt de gerechtelijke overheid die van oordeel zou zijn dat de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een buitenlandse overheid kan worden geweigerd om een van de redenen bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, 1° of 2°, de minister van Justitie hiervan op de hoogte. Ten slotte moet, in de hypothese van een inbeslagneming van goederen - waartoe het Hof zoals vermeld in B.4 zijn onderzoek beperkt -, zoals vermeld in B.13, een beroep openstaan dat toelaat de naleving van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten te laten controleren, waaronder de naleving van de voorwaarden bepaald in artikel 4 van dezelfde wet, en, indien niet aan die voorwaarden is voldaan, de opheffing te vorderen van de inbeslagneming die ten uitvoer is gelegd op grond van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie.

B.19.2. Gelet op hetgeen voorafgaat, bieden de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten de betrokkenen voldoende waarborgen ten aanzien van de tenuitvoerlegging, in België, van het verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een buitenlandse overheid en betrekking heeft op de inbeslagneming van goederen.

B.20.1. Die bepalingen doen evenmin een onverantwoorde identieke behandeling ontstaan in zoverre zij niet voorzien in een specifieke procedure wanneer het verzoek om wederzijdse rechtshulp betrekking heeft op een persoon die de status van vluchteling heeft.

B.20.2. Artikel 1, A, lid 2, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen definieert de « vluchteling » als iedere persoon « die, [...] uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren. [...] ».

Artikel 16 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen waarborgt iedere vluchteling « het genot van rechtsingang » (lid 1) en een behandeling die identiek is aan die van een onderdaan wat rechtsingang betreft (lid 2).

De in het geding zijnde bepalingen behandelen alle personen die het voorwerp uitmaken van een onderzoekshandeling ter uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp op dezelfde wijze, zonder een onderscheid te maken of die personen al dan niet de status van vluchteling hebben, waarbij die status niet toelaat om op onweerlegbare wijze te vermoeden dat het verzoek om wederzijdse rechtshulp is gemotiveerd door een vervolging waarvan het risico de toekenning van die status heeft verantwoord. Indien de status van vluchteling de tenuitvoerlegging van elk verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp belemmert, dan zou die immers ertoe leiden dat aan de begunstigde ervan een bescherming wordt toegekend die verder zou reiken dan hetgeen is bepaald in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.

B.20.3. Teneinde het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen in acht te nemen, overeenkomstig hetgeen artikel 3 van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten waarborgt, moet, door de Belgische overheden, evenwel rekening worden gehouden met de status van vluchteling wanneer het erom gaat te beoordelen of het verzoek om wederzijdse rechtshulp ten uitvoer kan worden gelegd.

B.20.4. In dat opzicht biedt de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten voldoende waarborgen dat de status van vluchteling in aanmerking wordt genomen door de Belgische overheden wanneer zij oordelen over de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een land ten aanzien waarvan de persoon werd geacht het risico op vervolging te lopen.

De voormelde wet voorziet uitdrukkelijk erin dat de wederzijdse rechtshulp in strafzaken alleen kan worden toegekend met inachtneming van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten en van de geldende internationaalrechtelijke regels (artikel 3). De tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp wordt geweigerd wanneer « de procedure waarin dit verzoek past, gemotiveerd is door redenen die verband houden met het vermeende ras, het geslacht, de kleur, de etnische of maatschappelijke afkomst, de genetische kenmerken, de taal, het geloof of de overtuiging, de politieke of enige andere mening, het behoren tot een nationale minderheid, het vermogen, de geboorte, een handicap, de leeftijd of seksuele geaardheid » (artikel 4, § 2, 3°). De verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken die uitgaan van de bevoegde buitenlandse overheden worden overeenkomstig het Belgische recht ten uitvoer gelegd en, in voorkomend geval, overeenkomstig de geldende internationale rechtsinstrumenten die de verzoekende Staat en België binden (artikel 6, § 1), met inbegrip van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Indien het verzoek om wederzijdse rechtshulp ten uitvoer wordt gelegd volgens andere procedureregels, mogen die regels geen afbreuk doen aan de grondrechten of aan enig ander grondbeginsel van het Belgische recht (artikel 6, §§ 2 en 3).

De wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten waarborgt aldus dat de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp betreffende een persoon die de status van vluchteling heeft, geen afbreuk mag doen aan die status, en dat ze derhalve niet kan worden gemotiveerd door redenen die strijdig zijn met de status van vluchteling. In het kader van hun onderzoek moeten de Belgische overheden bijgevolg de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van het land ten aanzien waarvan de persoon werd geacht het risico op vervolging te lopen, met grote omzichtigheid benaderen.

B.20.5. Voor het overige heeft het feit dat de tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse rechtshulp betreffende een persoon die de status heeft van vluchteling in België, te dezen niet is geweigerd omdat is geoordeeld dat die geen politiek element bevat, uitsluitend betrekking op de concrete toepassing van de wet, die evenwel niet valt onder de bevoegdheid van het Hof.

B.21. Gelet op hetgeen is vermeld in B.20.4, dienen de prejudiciële vragen ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de mogelijkheid om de inzage van het strafdossier te vragen B.22. De prejudiciële vragen die worden gesteld in de zaak nr. 7423 hebben betrekking op artikel 61ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 25 van de wet van 27 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2012 pub. 31/01/2013 numac 2013009021 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie sluiten « houdende diverse bepalingen betreffende justitie », dat bepaalt : « De in artikel 21bis bedoelde rechtstreeks belanghebbenden kunnen de onderzoeksrechter tijdens het gerechtelijk onderzoek verzoeken om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen ».

Het recht om de inzage van het strafdossier te vragen, kan worden geweigerd om de redenen bepaald in artikel 61ter, § 3, van hetzelfde Wetboek, dat bepaalt : « De onderzoeksrechter kan de inzage of het nemen van een afschrift van het dossier of van bepaalde stukken verbieden indien de noodwendigheden van het gerechtelijk onderzoek dit vereisen of indien inzage een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden of indien de verzoeker van geen rechtmatige beweegredenen tot het raadplegen van het dossier doet blijken. De onderzoeksrechter kan de inzage of het nemen van een afschrift beperken tot het deel van het dossier waarvoor de verzoeker een belang kan doen gelden ».

B.23.1. Aan het Hof worden vragen gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 61ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het de rechtzoekende ten aanzien van wie onderzoekshandelingen worden verricht ter uitvoering van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp niet in staat stelt inzage van het strafdossier te vragen, terwijl de rechtzoekende die aan identieke onderzoekshandelingen is onderworpen buiten het kader van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp een dergelijk verzoek kan indienen (eerste prejudiciële vraag), en in zoverre het voorziet in een identieke behandeling van twee categorieën van rechtzoekenden die zich in niet-vergelijkbare situaties bevinden, namelijk, enerzijds, de personen die aangezien zij het voorwerp uitmaken van een onderzoek in het buitenland en, in dat verband, van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp gericht aan de Belgische overheden, zich moeten wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om inzage van het strafdossier te vragen, en, anderzijds, diezelfde personen die, aangezien zij daarnaast zijn erkend als vluchteling, zich naar aanleiding van vervolgingen vanwege de verzoekende Staat niet zouden kunnen wenden tot de rechtscolleges van de verzoekende Staat om er inzage van het strafdossier te vragen (tweede prejudiciële vraag).

B.23.2. Daar beide prejudiciële vragen met elkaar verwant zijn, onderzoekt het Hof die samen.

B.24.1. Zoals is vermeld in B.7, is artikel 61ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering niet van toepassing op de handelingen die de Belgische overheden stellen ter uitvoering van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp.

B.24.2. Om de redenen die zijn vermeld in B.7, beperkt het Hof zijn onderzoek tot de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, in zoverre zij niet voorziet in een mogelijkheid om inzage van het strafdossier te vragen, die analoog is aan die waarin artikel 61ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering voorziet.

B.25.1. De onmogelijkheid om inzage van het strafdossier te vragen, vloeit voort uit het gegeven dat het onderzoek door buitenlandse overheden wordt geopend en gevoerd, zodat de Belgische overheden niet beschikken over het volledige strafdossier waarop het verzoek om wederzijdse rechtshulp gebaseerd is. Het gegeven dat een persoon die de status van vluchteling heeft betrokken is, wijzigt die vaststelling niet.

Hieruit vloeit voort dat, zoals is vermeld in B.18, de rechtzoekenden die zijn onderworpen aan onderzoekshandelingen verricht in het kader van een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp zich, gelet op het element van vreemdelingschap van het onderzoek, bevinden in een situatie die fundamenteel verschilt van die van iedere andere rechtzoekende die is onderworpen aan identieke onderzoekshandelingen verricht in het kader van een onderzoek dat in België wordt geopend en door een Belgische onderzoeksrechter wordt gevoerd, en dat dit verschil verantwoordt dat de rechtzoekenden die tot de eerste categorie behoren voor de Belgische rechtscolleges niet om inzage van het strafdossier kunnen vragen.

Zoals is vermeld in B.9.3, B.10.3 en B.13.1, kunnen de Belgische overheden die een verzoek om internationale wederzijdse rechtshulp ten uitvoer leggen, de regelmatigheid van de door buitenlandse overheden geopende en gevoerde procedure niet controleren, daar anders hun territoriale bevoegdheid wordt overschreden en inbreuk wordt gemaakt op de bevoegdheid van de buitenlandse overheden.

B.25.2. Het feit dat alleen de buitenlandse overheden uitspraak kunnen doen over een verzoek om inzage van het strafdossier, vloeit voort uit het feit dat alleen zij in het bezit zijn van het volledige dossier, zodat de nationale overheden in de onmogelijkheid verkeren om uitspraak te doen over een verzoek om toegang tot dat dossier, los van het feit of de aanvrager al dan niet de hoedanigheid van erkend vluchteling heeft.

Er dient dus niet te worden nagegaan of de eventuele ondergeschikte vraag die de verzoekende partij voor de verwijzende rechter aan het Hof van Justitie wil laten voorleggen zou moeten worden gesteld, aangezien die ondergeschikte vraag niet relevant is.

B.26. De elementen van het strafdossier waarover de Belgische overheden beschikken, vormen evenwel informatie op basis waarvan de Belgische overheden, overeenkomstig de voorwaarden en beginselen van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, hebben aanvaard om het verzoek om wederzijdse rechtshulp ten uitvoer te leggen.

Dergelijke elementen, die moeten toelaten te beoordelen of is voldaan aan de wettelijke voorwaarden bepaald in het Belgische recht, vallen bijgevolg onder het contradictoire debat dat plaatsheeft in het kader van het beroep bedoeld in artikel 6, § 5, van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten, alsook in het kader van het jurisdictioneel beroep waarin moet worden voorzien om de eventuele opheffing van de inbeslagneming van goederen aan te vragen, zoals is vermeld in B.13. Die elementen dienen bijgevolg te worden meegedeeld aan de rechtzoekende die een dergelijk beroep zou instellen, op voorwaarde dat geen weigeringsgrond bestaat die analoog is aan de gronden die zijn bepaald in artikel 61ter, § 3, van het Wetboek van strafvordering.

B.27. Opdat de daadwerkelijke uitoefening van het beroep dat toelaat de niet-naleving van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten te betwisten kan worden gewaarborgd, dient de rechtzoekende eveneens te beschikken over een beroep dat hem toelaat de inzage te vragen van de elementen van het strafdossier waarover de Belgische overheden beschikken, op basis waarvan zij de tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse rechtshulp hebben aanvaard.

Die mogelijkheid om de inzage van die elementen te vragen, kan immers een noodzakelijke voorwaarde vormen opdat de rechtzoekende, met inachtneming van het recht van verdediging en van het recht op een daadwerkelijke jurisdictionele bescherming, « met volle kennis van zaken [kan] beslissen of hij er baat bij heeft om zich tot de bevoegde rechter te wenden » (HvJ, grote kamer, 4 juni 2013, C-300/11, ZZ, punt 53; zie ook HvJ, grote kamer, 3 september 2008, C-402/05 en C-415/05, Kadi, punt 337).

B.28. Het staat aan de wetgever de lacunes van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten op te vullen en de voorwaarden te bepalen van een beroep dat zou toelaten de inzage te vragen van alleen de elementen van het strafdossier waarover de Belgische overheden beschikken, in voorkomend geval door zich te inspireren op de procedure bepaald in artikel 61ter, § 1, van het Wetboek van strafvordering, alsook op de weigeringsgronden bedoeld in artikel 61ter, § 3, van hetzelfde Wetboek.

B.29. De prejudiciële vragen dienen bevestigend te worden beantwoord, doch uitsluitend wegens de ontstentenis van een beroep dat zou toelaten inzage te vragen van de elementen van het strafdossier waarover de Belgische overheden beschikken en waarop de tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse rechtshulp is gegrond.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - De ontstentenis van een jurisdictioneel beroep dat, in geval van een inbeslagneming ten uitvoer gelegd op grond van een verzoek om wederzijdse rechtshulp dat uitgaat van een Staat die geen lid is van de Europese Unie, zou toelaten de inachtneming te laten controleren van de wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten « betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering », en met name de inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 4 van dezelfde wet, en, indien niet is voldaan aan die voorwaarden, een beslissing tot opheffing van de inbeslagneming te verkrijgen, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. - Gelet op hetgeen is vermeld in B.20.4, schenden de artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 van de voormelde wet van 9 december 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/12/2004 pub. 24/12/2004 numac 2004009876 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering sluiten niet de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag van Genève. - De ontstentenis van een beroep dat zou toelaten inzage te vragen van de elementen van het strafdossier, waarover de Belgische overheden beschikken en waarop de tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse internationale rechtshulp is gegrond, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. - De prejudiciële vragen behoeven voor het overige geen antwoord.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 13 januari 2022.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux P. Nihoul

^