gepubliceerd op 06 juni 1997
Wet tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht en de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht
3 APRIL 1997. Wet tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht en de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt:
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de nieuwe gemeentewet
Art. 2.Artikel 133 van de nieuwe gemeentewet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1989, het koninklijk besluit van 30 mei 1989 en de wet van 15 juli 1992, wordt aangevuld met het volgende lid: « Onverminderd de bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken, van de gouverneur en van de bevoegde gemeentelijke instellingen, is de burgemeester de verantwoordelijke overheid inzake de bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente. ».
Art. 3.In artikel 133bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de huidige tekst van het artikel, die het eerste lid wordt, worden de woorden « 133, tweede lid » en « 172, eerste lid » respectievelijk vervangen door « 133, tweede en derde lid » en « 172, § 1 »;2° het aldus gewijzigde artikel wordt aangevuld met het volgende lid: « De burgemeester legt de mede door hem, al dan niet in het raam van het vijfhoeksoverleg bedoeld in artikel 10, § 1, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, gesloten algemene overeenkomsten inzake het vervullen van de gemeentelijke opdrachten van bestuurlijke politie, ter goedkeuring voor aan de gemeenteraad, voor zover die gevolgen hebben voor de aangelegenheden die tot de bevoegdheden van de gemeenteraad behoren.».
Art. 4.Artikel 172 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 15 juli en 5 augustus 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 172.§ 1. De burgemeester is het hoofd van de gemeentepolitie in de uitoefening van haar opdrachten van bestuurlijke politie.
Hij ziet er bovendien op toe dat enerzijds de brigadecommandant of de districtscommandant van de rijkswacht en anderzijds de korpschef van de gemeentepolitie, informatie uitwisselen over de problemen in verband met de openbare orde in de gemeente; hij brengt hen daartoe geregeld samen. § 2. Om hem in staat te stellen zijn verantwoordelijkheden van bestuurlijke politie uit te oefenen, brengt de korpschef van de gemeentepolitie hem zo snel mogelijk op de hoogte van gewichtige feiten die de openbare rust, veiligheid of gezondheid kunnen verstoren.
De korpschef brengt bij de burgemeester verslag uit over de veiligheidsproblemen in de gemeente. Hij brengt binnen de kortste termijnen bij de burgemeester verslag uit over de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente en over de voorbije en te verwachten uitvoering van de aangegane verbintenissen inzake taakverdeling tussen de politiediensten, coördinatie van hun optreden en uitvoering van het gemeentelijk veiligheidsbeleid.
Hij licht hem ook in over de initiatieven die de gemeentepolitie overweegt te nemen en die betrekking hebben op het gemeentelijk veiligheidsbeleid.
Hij is gehouden de burgemeester maandelijks te rapporteren over de werking van het korps en hem kennis te geven van de klachten afkomstig van buitenaf omtrent de werking van het korps of het optreden van zijn personeel. ».
Art. 5.In artikel 175 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling: « Bij oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde, kan de burgemeester of de persoon die hem vervangt, met het oog op de handhaving of het herstel van de openbare rust, de rijkswacht of het leger vorderen.Deze moeten zich schikken naar de opvordering. »; 2° in het vierde lid worden de woorden « de gewapende macht » vervangen door de woorden « de rijkswacht of het leger »;3° het vijfde lid wordt vervangen door de volgende bepaling: « Bij opvordering of ingrijpen van de rijkswacht of van het leger, blijft de gemeentepolitie onder het gezag van de burgemeester en de leiding van de korpschef.». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht
Art. 6.Artikel 16 van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, opgeheven door de wet van 9 december 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing: «
Art. 16.Onverminderd de onderrichtingen en bevelen van de Minister van Binnenlandse Zaken, schikt de rijkswacht zich bij het vervullen van de opdrachten van bestuurlijke politie naar de door de burgemeester binnen het raam van zijn bevoegdheden uitgevaardigde richtlijnen met betrekking tot het gemeentelijk veiligheidsbeleid en draagt zij bij tot de verwezenlijking van dat beleid. ».
Art. 7.In artikel 44 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende als volgt: « De burgemeester kan de rijkswacht vorderen met het oog op het vervullen van de opdrachten van bestuurlijke politie vermeld in de overeenkomsten bedoeld in artikel 133bis, tweede lid, van de nieuwe gemeentewet, die hij met de brigadecommandant of de districtscommandant heeft gesloten.»; 2° het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt aangevuld als volgt : « In geval van vordering met toepassing van het tweede lid, worden in de aan de burgemeester meegedeelde informatie de bijzondere omstandigheden vermeld die het onmogelijk maken aan die aanbevelingen of aanwijzingen gevolg te geven.».
Art. 8.Het opschrift van hoofdstuk III van titel V van dezelfde wet, wordt vervangen door het volgende opschrift: « Hoofdstuk III. - Betrekkingen met de bestuurlijke overheden ».
Art. 9.Artikel 51 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 december 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 51.De bestuurlijke overheden en de rijkswacht moeten elkaar de door hen ontvangen inlichtingen meedelen betreffende de openbare orde, die tot preventie- of repressiemaatregelen aanleiding kunnen geven.
Dienstbetrekkingen worden geregeld onderhouden: - met de burgemeesters, door de brigadecommandanten of de districtscommandanten. De brigadecommandant of de districtscommandant brengt bij de burgemeester periodiek verslag uit over de veiligheidsproblemen in de gemeente. Op verzoek van de burgemeester, brengt de brigadecommandant of de districtscommandant binnen de kortste termijnen bij hem verslag uit over de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente en over de voorbije en te verwachten uitvoering van de aangegane verbintenissen inzake taakverdeling tussen de politiediensten, coördinatie van hun optreden en uitvoering van het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Hij licht hem ook voorafgaandelijk in over de initiatieven die de rijkswacht overweegt te nemen en die betrekking hebben op het gemeentelijk veiligheidsbeleid. In voorkomend geval kan de burgemeester gebruik maken van de in artikel 16 voorziene mogelijkheid richtlijnen te geven om een initiatief aan te passen of te verbieden; - met de arrondissementscommissarissen, door de districtscommandanten; - met de provinciegouverneurs, door de groepscommandanten. ».
Art. 10.Een artikel 51bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd: «
Art. 51bis.Indien de burgemeester oordeelt dat de rijkswacht de verbintenissen aangegaan in het raam van het gemeentelijk veiligheidsbeleid niet naleeft of zich niet schikt naar de richtlijnen bedoeld in artikel 16, kan hij de hiërarchische chef van de betrokken rijkswachtoverheid verzoeken deze verbintenissen of richtlijnen te doen eerbiedigen.
De hiërarchische chef stuurt binnen 48 uren een met redenen omkleed verslag aan de burgemeester over het gevolg dat hij aan dat verzoek geeft.
Zo zijn verzoek niet wordt ingewilligd, kan de burgemeester het, met het oog op een beslissing, voorleggen aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Deze laatste spreekt zich uit binnen twintig werkdagen te rekenen vanaf de adiëring. ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht
Art. 11.In artikel 24/1, § 2, tweede lid, van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, ingevoegd bij de wet van 24 juli 1992, worden de woorden « en de richtlijnen » ingevoegd tussen de woorden « van de vorderingen » en de woorden « die daartoe bevoegde overheden ».
Art. 12.In artikel 24/26, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 juli 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Deze laatste vat de Minister van Binnenlandse Zaken uit eigen beweging of op verzoek van de procureur des Konings of van een onderzoeksrechter.Hebben deze feiten rechtstreeks betrekking op de uitvoering van een in het raam van zijn bevoegdheden door de burgemeester gegeven richtlijn of vordering, dan handelt de Minister van Binnenlandse Zaken uit eigen beweging of op verzoek van die burgemeester. »; 2° in het tweede lid worden de woorden « of de burgemeester naargelang van het geval, » ingevoegd tussen de woorden « Justitie » en « inlicht ». Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 3 april 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE Met 's Lands zegel gezegeld: De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld