Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 mei 1999
gepubliceerd op 29 mei 1999

Koninklijk besluit betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen

bron
ministerie van ambtenarenzaken en ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012413
pub.
29/05/1999
prom.
07/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/07/1999012413/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 MEI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 99, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en bij de wetten van 21 december 1994 en 22 december 1995, op artikel 100, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en bij de wet van 21 december 1994, op artikel 100bis ingevoegd door de wet van 21 december 1994, op artikel 102 ingevoegd door het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 22 december 1995 en op artikel 102bis, ingevoegd door de wet van 21 december 1994 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1995;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 januari 1999;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 28 januari 1999;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 26 januari 1999;

Gelet op het Protocol nr. 105/3 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op de wetten op van de Raad Van State gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat het recht op onderbreking van de beroepsloopbaan voor ouderschapsverlof of voor verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid reeds bestaat voor de werknemers van de privé-sector, dat de billijkheid vereist dat dezelfde rechten zo vlug mogelijk worden toegekend aan de werknemers van de openbare sector en dit besluit de wettelijke basis vormt die toelaat aan de verschillende overheden de voormelde stelsels toe te passen op hun personeel.

Op voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werknemers die onderworpen zijn aan een statuut, in zoverre de verschillende overheden de bepalingen van dit besluit geheel of gedeeltelijk van toepassing hebben gemaakt op de statutaire personeelsleden die onder hun bevoegdheid vallen.

Nochtans zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing op : - de personeelsleden van de lokale besturen zoals bedoeld bij artikel 99 vijfde lid van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; - de personeelsleden van het onderwijs; - de personeelsleden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers tewerkgesteld onder het statuut van medewerker van de erkende politieke fracties of van administratieve medewerker van de Leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Art. 2.Elke overheid bepaalt in welke mate en op welke categorieën van personeelsleden zij de bepalingen van dit besluit toepast.

Dit betekent ondermeer dat elke overheid kan beslissen bepaalde categorieën van zijn personeel van de toepassing van dit besluit uit te sluiten of slechts onder bepaalde voorwaarden de voordelen van dit besluit toe te kennen of in geval van gedeeltelijke loopbaanonderbreking slechts bepaalde formules toe te passen.

De verschillende overheden kunnen de bepalingen van hoofdstuk 3, afdelingen 2 en 3 eveneens van toepassing maken op hun contractueel personeel.

Art. 3.Iedere rechtshandeling uitgaande van een niet-federale overheid die tot doel heeft bepalingen van dit besluit van toepassing te maken op zijn personeel, kan slechts uitwerking hebben wanneer zij het voorafgaandelijk akkoord verkregen heeft van de federale Ministerraad. HOOFDSTUK II. - Algemeen stelsel Afdeling 1. - Volledige onderbreking van de beroepsloopbaan

Art. 4.De ambtenaar kan verlof bekomen om zijn loopbaan volledig te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste 3 maanden en ten hoogste 12 maanden.

De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan 72 maanden tijdens de hele loopbaan.

Voor de berekening van de duur van 72 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking in de specifieke stelsels voorzien in hoofdstuk 3.

Nochtans wordt de maximumduur van 72 maanden verminderd met de periode van volledige loopbaanonderbreking waarvan de ambtenaar reeds genoten heeft krachtens gelijk welke wettekst of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

Art. 5.§ 1. Aan de ambtenaar die een voltijdse arbeidsregeling volledig onderbreekt wordt een uitkering van 10 504 frank per maand toegekend. § 2. Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 11 504 frank per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van 3 jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.

Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 12 504 frank verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van 3 jaar vanaf de geboorte of adoptie van een derde kind waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.

De bedragen voorzien in het eerste en tweede lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van 3 jaar bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende de welke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van 3 jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.

Indien de ambtenaar tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het krijgen van een verhoogde onderbrekingsuitkering bedoeld in het eerste of tweede lid, kan deze slechts toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 28. § 3. Aan de ambtenaren die een deeltijdse arbeidsregeling volledig onderbreken, wordt per maand een gedeelte van de in dit artikel vermelde bedragen toegekend, dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling. Afdeling 2. - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking

voor de ambtenaren van minder dan 50 jaar

Art. 6.§ 1. De ambtenaar van minder dan 50 jaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling kan verlof bekomen om zijn loopbaan te onderbreken ten belope van een vijfde, een vierde, een derde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd met al dan niet opeenvolgende periodes van tenminste 3 maanden. § 2. In afwijking van § 1 kan de ambtenaar die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een ambtenaar die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde administratie, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling. § 3. De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan 72 maanden tijdens de hele loopbaan.

Voor de berekening van deze periode van 72 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van gedeeltelijke onderbreking in de specifieke stelsels voorzien in hoofdstuk 3.

Nochtans wordt de maximumduur van 72 maanden verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking waarvan de ambtenaar reeds genoten heeft krachtens gelijk welke wettelijke of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985.

Art. 7.§ 1. De ambtenaar van 50 jaar of meer die zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt ontvangt een maandelijkse onderbrekingstoelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : 1° 2 101 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een vijfde verminderen;2° 2 626 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een vierde verminderen;3° 3 501 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een derde verminderen;4° 5 252 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met de helft verminderen.5° voor de abtenaren bedoeld in artikel 6, § 2 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. § 2. Wanneer de gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in : 1° § 1, 1° verhoogd tot 2 301 frank;2° § 1, 2° verhoogd tot 2 876 frank;3° § 1, 3° verhoogd tot 3 835 frank;4° § 1, 4° verhoogd tot 5 752 frank;5° § 1, 5° verhoogd tot het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. § 3. Wanneer de gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in : 1° § 1, 1° verhoogd tot 2 501 frank;2° § 1, 2° verhoogd tot 3 126 frank;3° § 1, 3° verhoogd tot 4 168 frank;4° § 1, 4° verhoogd tot 6 252 frank.5° § 1 5° verhoogd tot het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. Afdeling 3. - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de ambtenaren

van 50 jaar of meer

Art. 8.§ 1. De ambtenaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling die de leeftijd van 50 jaar bereikt heeft kan verlof bekomen om zijn loopbaan te onderbreken te belopen van een vijfde, een vierde, een derde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd, tot aan zijn pensioen in zovere hij zich, volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de bevoegde overheid, engageert om zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken tot aan zijn pensioen. § 2. In afwijking van § 1 kan de ambtenaar die de leeftijd van 50 jaar bereikt heeft en die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van een ambtenaar die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde administratie, onder dezelfde voorwaarden als voorzien bij § 1, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling tot aan zijn pensioen. § 3. De ambtenaar bedoeld in § 1, ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : 1° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op 4 202 frank;2° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een vierde op 5 252 frank;3° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een derde op 7 002 frank;4° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft op 10 504 frank; De ambtenaar bedoeld in § 2 ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvan het bedrag vastgesteld wordt op het gedeelte van het in vorig lid, 4°, vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. § 4. Wanneer de gedeeltelijke loopbaanonderbreking van de ambtenaar bedoeld in § 1 een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of de adoptie van een tweede kind wordt het maandbedrag van de uitkering bedoeld in 1° § 3, 1° verhoogd tot 4 402 frank;2° § 3, 2° verhoogd tot 5 502 frank;3° § 3, 3° verhoogd tot 7 336 frank;4° § 3, 4° verhoogd tot 11 004 frank. De ambtenaar bedoeld in § 2 ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvan het bedrag vastgesteld wordt op het gedeelte van het in vorig lid, 4°, vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. § 5. Wanneer de gedeeltelijke loopbaanonderbreking van de ambtenaar bedoeld in § 1 een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in : 1° § 3, 1° verhoogd tot 4 602 frank;2° § 3, 2° verhoogd tot 5 752 frank;3° § 3, 3° verhoogd tot 7 669 frank;4° § 3, 4° verhoogd tot 11 504 frank. De ambtenaar bedoeld in § 2 ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvoor het bedrag vastgesteld wordt op het gedeelte van het in vorig lid, 4°, vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. HOOFDSTUK III. - Specifieke stelsels Afdeling 1. - Palliatieve zorgen

Art. 9.§ 1. In afwijking van artikel 4, kan de ambtenaar verlof bekomen om zijn loopbaan volledig te onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van het artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

Onder palliatieve zorg wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.

De ambtenaar die om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken brengt er de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte, voegt bij die mededeling het formulier bedoeld in artikel 28 alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is deze zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.

De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd.

De overheid vult het in artikel 28 vermelde formulier in en geeft het af aan de ambtenaar.

Art. 10.In afwijking van artikel 6 kan de ambtenaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling verlof bekomen om zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreken ten belope van een vijfde, een vierde, een derde of de helft voor een periode van een maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorgen te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van het artikel 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

De ambtenaar die, anders dan in toepassing van artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde openbare dienst, kan voor een periode van een maand, eventueel verlengbaar met één maand, naar een deeltijdse arbeidsregeling overgaan die normaal gemiddeld de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling.

De in artikel 9 voorziene aanvraagprocedure is van toepassing. Afdeling 2. - Zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid

Art. 11.De ambtenaar kan verlof bekomen om zijn loopbaan volledig te onderbreken op basis van artikel 100 van de voormelde wet van 22 januari 1985 voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte.

Op basis van artikel 102 van voormelde wet van 22 januari 1985 kan voor dezelfde reden de ambtenaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling eveneens verlof bekomen om zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken met een vijfde, een vierde, een derde of de helft en de ambtenaar die tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde openbare dienst, kan naar een deeltijdse arbeidsregeling overgaan die de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling.

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met de ambtenaar en als familielid zowel de bloed als de aanverwanten.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.

Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat de ambtenaar bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.

De mogelijkheid om zijn loopbaan volledig te onderbreken om de in dit artikel aangehaalde reden is beperkt tot maximum 12 maanden per patiënt. De onderbrekingsperiodes kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van 12 maanden bereikt is. Nochtans wordt de maximumperiode van 12 maanden verminderd met de periodes van volledige loopbaanonderbreking die de ambtenaar reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.

De in dit artikel bedoelde mogelijkheid van gedeeltelijke loopbaanonderbreking is beperkt tot maximum 24 maanden per patiënt. De periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één maand tot maximum drie maanden, aaneensluitend of niet tot de maximum van 24 maanden bereikt is.

Nochtans wordt de maximumperiode van 24 maanden per patiënt verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking waarvan de ambtenaar reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.

De aanvraagprocedure is dezelfde als deze voorzien in het artikel 9. Afdeling 3. - Ouderschapsverlof

Art. 12.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit kan bij de geboorte of de adoptie van een kind drie maanden ouderschapsverlof worden toegestaan in het kader van volledige loopbaanonderbreking zoals voorzien in het artikel 100 van de voornoemde wet van 22 januari 1985 of indien de ambtenaar voltijds tewerkgestels is 6 maanden ouderschapsverlof toegestaan, in het kader van halftijds loopbaanonderbreking zoals voorzien in het artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985.

In geval van geboorte dient dit verlof opgenomen te worden vooraleer het betrokken kind de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt. Naar aanleiding van een adoptie van een kind dient het verlof opgenomen te worden in een periode van 4 jaar die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt.

Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, wordt het recht op ouderschapsverlof toegekend uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt.

De ambtenaar die al genoten heeft van één of andere vorm van ouderschapsverlof voor het betrokken kind vooraleer hij het statuut van ambtenaar heeft verworven, kan voor het zelfde kind niet meer genieten van de bepalingen van dit artikel.

De aanvraagprocedure is dezelfde als deze die voorzien voor het bekomen van een gewone volledige of halftijdse loopbaanonderbreking. Afdeling 4. - Bedrag van de uitkeringen

Art. 13.§ 1. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering toegekend aan de ambtenaren die voltijdse arbeidsregeling volledig onderbreken in de stelsels voorzien bij dit hoofdstuk bedraagt 17 411 frank per maand.

Aan de ambtenaren die hun deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, wordt per maand een gedeelte van de in het eerste lid vermelde bedrag toegekend, dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling. § 2. Voor de ambtenaren die een gedeeltelijke loopbaanonderbreking nemen in de stelsels voorzien bij dit hoofdstuk, wordt dit maandbedrag van de onderbrekingsuitkering als volgt vastgesteld : 1° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 3 482 frank;2° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met een vierde verminderen op 4 353 frank;3° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met een derde verminderen op 5 804 frank;4° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 8 705 frank;5° voor de ambtenaren bedoeld in artikel 6, § 2 op het gedeelte van het in 4° vermeld bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. § 3. In afwijking van § 2 wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering voor de ambtenaren die de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben vastgesteld als volgt : 1° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op 6 964 frank;2° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 8 705 frank;3° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met een derde verminderen op 11 608 frank;4° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 17 411 frank.5° voor de ambtenaren bedoeld in artikel 6, § 2 op het gedeelte van het in 4° vermeld bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. HOOFDSTUK IV. - Vervanging

Art. 14.§ 1. Met toepassing van de bepalingen van de artikelen 100 en 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985 en van artikel 97, § 3, van de programmawet van 30 december 1988, dient het bestuur de ambtenaar gedurende de periode van loopbaanonderbreking te vervangen door een werkloze die, op het moment van de indienstneming geniet van werkloosheidsuitkeringen in een uitkeringsstelsel van volledige uitkeringen voor alle dagen van de week. § 2. Voor de toepassing van § 1 worden gelijkgesteld met vergoede volledige werklozen die uitkeringen genieten voor alle dagen van de week : 1° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die een inkomensgarantie-uitkering genieten in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;2° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die geen inkomensgarantie-uitkering genieten en de vergoede werklozen die volledig werkloos zijn in een vrijwillig deeltijdse arbeidsregeling. Deze gelijkstelling geldt slechts voor de vervanging van een ambtenaar tewerkgesteld in een deeltijdse arbeidsregeling die zijn loopbaan volledig onderbreekt of van een ambtenaar tewerkgesteld in een arbeidsregeling die minstens drie vierden bedraagt van een voltijdse arbeidsregeling die een deeltijdse loopbaanonderbreking neemt; 3° de jonge werknemers die alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden vervullen om gerechtigd te worden op wachtuitkeringen bepaald in artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, behalve die van de wachtperiode bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van hetzelfde besluit, in zoverre zij hiervan het bewijs leveren;4° de personen die zich wensen in te schakelen of terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldoen : a) zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, ofwel tonen zij aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering genoten hebben op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld in b);b) op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige;c) zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende;5° de werkzoekenden die genieten van het bestaansminimum bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van een recht op het bestaansminimum, die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en het bewijs leveren dat zij gedurende ten minste drie maanden in de loop van de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan het bestaansminimum genoten hebben;6° de werkzoekenden die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister en sociale bijstand genieten, maar geen recht hebben op het bestaansminimum omwille van hun nationaliteit, en die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en die het bewijs leveren dat ze sociale bijstand genoten hebben gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die hun indienstneming voorafgaan;7° de minder-valide werknemers tewerkgesteld in een beschermde werkplaats zoals bedoeld in artikel 78 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;8° de werknemers die verbonden zijn door een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, op voorwaarde : - dat zij uitkeringen genoten voor alle dagen van de week als vergoede volledige werkloze, onmiddellijk voor het begin van de uitvoering van de vervangingsovereenkomst, of een van de voorwaarden vervulden van het 1° tot 7 of 10; - dat de periode van vervanging waarvoor zij aangeworven werden, beëindigd is; 9° de werknemers die reeds geldige vervangers waren van dezelfde personen die hun loopbaanonderbreking verlengen;10° de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, en die gedurende minstens 24 maanden zonder onderbreking geen uitkeringen meer genoten hebben in het kader van de werkloosheidsreglementering;11° de werknemers die, de dag van hun indiensttreding, als vervangers van een loopbaanonderbreking tewerkgesteld waren in dezelfde openbare dienst.

Art. 15.In afwijking aan artikel 14 dient de ambtenaar niet vervangen te worden : 1° wanneer hij in loopbaanonderbreking is voor het verlenen van palliatieve zorgen zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10 2° wanneer hij in loopbaanonderbreking is voor het verlenen van zorgen aan een zwaar ziek gezins- of familielid zoals bedoeld in artikel 11, behalve in de volgende gevallen : - de aangevraagde periode bedraagt 3 maand; - de betrokken ambtenaar heeft reeds 2 maanden volledige loopbaanonderbreking of gedeeltelijke loopbaanonderbreking genoten en vraagt opnieuw een verlenging. 3° wanneer het aantal uren dat globaal nog vervangen moet worden minder bedraagt dan een derde-tijdse arbeidsregeling.

Art. 16.De overheden kunnen specifieke of bijkomende voorwaarden vaststellen waaraan de vervangers dienen te voldoen.

Art. 17.De in artikel 14 bepaalde vervanger dient uiterlijk binnen de 30 dagen na het begin van de voltijdse of deeltijdse loopbaanonderbreking bij arbeidsovereenkomst aangeworven te worden, volgens de regels bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Ingeval er een einde gesteld wordt aan de arbeidsovereenkomst van de vervanger, beschikt het bestuur over een termijn van 30 kalenderdagen, te rekenen vanaf het einde van deze arbeidsovereenkomst, om een nieuwe vervanger te werk te stellen.

Nochtans kunnen de overheden beslissen om de vervangers of sommige vervangers aan te werven als statutair ambtenaar.

Art. 18.De overheid dient, behalve in de gevallen en voor de periodes waarvoor geen vervangingsplicht bestaat, de ambtenaar in volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking te vervangen voor de ganse duur ervan.

Voor de periodes waarin de ambtenaar niet werkelijk vervangen wordt volgens de bepalingen voorzien in artikel 14, vraagt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan het bestuur of de dienst waaronder de ambtenaar ressorteert, de terugbetaling van de onderbrekingsuitkering. HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 19.De ambtenaar die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mede waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal aanvangen en de duur ervan, en hij voegt bij die mededeling het formulier voor de aanvraag om uitkering bedoeld in artikel 30.

Behalve anders bepaald in dit besluit gebeurt deze mededeling schriftelijk minstens drie maanden voor de aanvang van de onderbreking, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. § 3. De overheid vult het in artikel 30 vermelde formulier in en geeft het af aan de ambtenaar.

Indien de overheid verplicht is de ambtenaar in loopbaanonderbreking te vervangen dient zij zelf bij het werkloosheidsbureau bevoegd voor de woonplaats van de ambtenaar, een attest in te dienen waaruit blijkt dat de vervanger de hoedanigheid heeft van vergoede volledige werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of daarmee gelijkgestelde persoon.

Art. 20.De in dit besluit bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art. 21.De in de artikelen 5, 7 en 8 vastgestelde bedragen blijven nochtans slechts behouden gedurende de eerste twaalf maanden van loopbaanonderbreking. Na deze periode worden ze verminderd met 5 pct.

Art. 22.De onderbrekingsuitkeringen bedoeld in dit besluit worden geïndexeerd en zijn gekoppeld aan de spilindex 143,59. De indexering geschiedt vanaf de tweede maand die volgt op het einde van de periode van twee maanden tijdens dewelke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.

Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokken maand en de indexcijfers der drie voorgaande maanden.

Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden een der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficiënt 1,02n er op toe te passen waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.

Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.

Voor het berekenen van de coëfficiënt 1,02n worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot het hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct. van een tienduizendste bereiken.

Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag der onderbrekingsuitkering een frankgedeelte bevat, wordt het tot de hogere of lagere frank afgerond naargelang het al dan niet 50 centimes bereikt.

Art. 23.§ 1. Behoudens onverenigbaarheden die voortvloeien uit het statuut dat op de ambtenaar toepasselijk is, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd worden met de inkomsten die voortvloeien, ofwel uit het uitoefenen van een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit als loontrekkende die reeds werd uitgeoefend gedurende tenminste drie maanden vóór de onderbreking van de loopbaan, ofwel uit de uitoefening van een zelfstandige activiteit.

De cumulatie van inkomsten uit een zelfstandige activiteit is echter uitsluitend mogelijk in geval van volledige onderbreking en dit slechts gedurende een periode van maximum 12 maanden.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt beschouwd als bijkomende activiteit als loontrekkende de activiteit in loondienst waarvan het gemiddeld aantal arbeidsuren niet meer bedraagt dan in de betrekking die onderbroken wordt.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de ter zake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen. § 2. Wanneer het personeelslid enige betaalde arbeid in loondienst begint te verrichten of een zodanige bijkomstige werkzaamheden uitbreidt, moet hij de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 27 voorafgaandelijk hiervan op de hoogte te brengen alvorens een zodanige werkzaamheid te verrichten.

De ambtenaar verliest de aanspraak op uitkeringen op de dag dat een in het eerste lid bedoelde werkzaamheid wordt uitgeoefend of bij meer dan twaalf maanden zelfstandige activiteit.

Indien de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 27 niet op de hoogte is gebracht alvorens een werkzaamheid wordt uitgeoefend, wordt de reeds betaalde uitkering teruggevorderd. § 3. Het personeelslid wordt, voor de betwistingen die voortvloeien uit de uitoefening van de in de §§ 1 en 2 bedoelde activiteiten en voor de controle op deze activiteiten, gelijkgesteld met de werknemer bedoeld in het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.

Art. 24.De overheden kunnen het statuut bepalen van de ambtenaar indien hij geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau, bedoeld in artikel 27 of afziet van de uitkeringen.

Op de ambtenaar die geen of geen recht meer heeft door het enkel feit dat hij afziet van de uitkeringen omdat deze overeenkomstig de koninklijke besluiten nrs. 415, 416 en 418 van 16 juli 1986 niet verenigbaar zijn met het genot van een pensioen of dat hij het recht verloren heeft omdat hij de termijn van 12 maanden zelfstandige activiteit voorzien in artikel 23 overschreden heeft, is nochtans hetzelfde statuut van toepassing als datgene dat geldt voor de ambtenaar in loopbaanonderbreking met onderbrekingsuitkeringen.

Art. 25.§ 1. Een volledige loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten op een gedeeltelijke loopbaanonderbreking en omgekeerd en een vorm van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een andere. Voor de in dit besluit bepaalde minimumtermijnen wordt dan rekening gehouden met de samengenomen periodes. § 2. De verschillende overheden kunnen de voorwaarden en modaliteiten bepalen die toelaten dat een ambtenaar zijn ambt terug opneemt vooraleer de toegekende periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking verstreken is. § 3. In zoverre dat het niet een periode van loopbaanonderbreking of loopbaanhalvering betreft, die onmiddellijk aansluit bij een eerste periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, dienen de onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode die minder bedraagt dan de verschillende minimumperiodes voorzien bij dit besluit terugbetaald te worden aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. § 4. De Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de door deze laatste aangewezen ambtenaar kan afzien van de terugvordering, in geval van stopzetting van de volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, gemotiveerd door uitzonderlijke omstandigheden, als de ambtenaar daartoe een verzoekschrift, eventueel vergezeld van de nodige bewijsstukken, heeft ingediend bij de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 27 die het aan de administrateur-generaal doet toekomen.

Art. 26.De ambtenaar gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen mag zich naar het buitenland begeven op voorwaarde dat hij zijn woonplaats in België behoudt.

De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. HOOFDSTUK VI. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure

Art. 27.De ambtenaar die een onderbrekingsuitkering wenst te genieten,dient bij een ter post aangetekende brief een aanvraag in bij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bevoegd voor het ambtsgebied waarin hij verblijft. Die aanvraag wordt geacht te zijn ontvangen op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.

Art. 28.De aanvraag dient te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model en de inhoud vastgesteld worden door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening mits zij worden goedgekeurd door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijsstukken de ambtenaar bij zijn aanvraag dient te voegen indien hij aanspraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien bij artikel 5, § 2, of bij artikel 7, § 2 en § 3 bij artikel 8 § 3 en § 4, alsmede de termijnen binnen welke deze bewijsstukken dienen ingediend te worden.

De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen op het werkloosheidsbureau.

Art. 29.Elke verlenging of nieuwe aanvraag dient te worden ingediend met inachtneming van dezelfde formaliteiten en termijnen als een eerste aanvraag.

Art. 30.Het recht op uitkeringen gaat in op de dag vermeld in de aanvraag van uitkeringen, wanneer het aanvraagformulier behoorlijk en volledig ingevuld op het werkloosheidsbureau toekomt binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na die welke is vermeld in de aanvraag, en van datum tot datum berekend wordt.

Wanneer dit document behoorlijk en volledig ingevuld, ontvangen wordt na die termijn, gaat het recht op uikeringen pas in de dag van de ontvangst ervan.

Indien het recht op uitkeringen op een latere datum ingaat overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid, wordt de ambtenaar, wat zijn bestuur betreft, toch geacht in loopbaanonderbreking te zijn vanaf de dag die op het aanvraagformulier is aangegeven.

Art. 31.De directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingen na de nodige onderzoekingen en navorseringen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgelegd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart aan de ambtenaar.

Art. 32.§ 1. Alvorens een beslissing te nemen waarbij het recht op uitkeringen wordt ontzegd, roept de directeur de ambtenaar op om hem te horen.

Indien de ambtenaar de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen het verhoor te verdagen tot een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na die welke voor het eerste verhoor was vastgesteld. Behoudens gevallen van overmacht wordt het uitstel maar éénmaal verleend. De ambtenaar kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie in de zin van artikel 24, derde lid, van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen. § 2. Indien de directeur een beslissing neemt tot ontzegging van het recht op uitkeringen, dient hij deze beslissing bij een ter post aangetekende brief aan de ambtenaar mede te delen. Deze brief wordt geacht toegekomen te zijn op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.

De directeur zendt een afschrift van deze beslisisng aan de overheid onder welke het personeelslid ressorteert. Afdeling 4. - Toezicht

Art. 33.Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, worden de personeelsleden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 van economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK VII. - Overgangsmaatregelen en slotbepalingen

Art. 34.Zolang de verschillende overheden de bepalingen van dit besluit niet toepasselijk gemaakt hebben blijven de verschillende wetsbepalingen of reglementaire bepalingen die het stelsel van loopbaanonderbreking regelen voor de personeelsleden onder hun bevoegdheid vallen van kracht, zelfs indien deze bepalingen verwijzen naar het koninklijk besluit van 18 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en de andere diensten van de ministeries en/of de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de Rijksbesturen.

Art. 35.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 1999.

Art. 36.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

^