Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014
gepubliceerd op 05 juni 2014

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2014031405
pub.
05/06/2014
prom.
27/03/2014
ELI
eli/besluit/2014/03/27/2014031405/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MAART 2014. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op het artikel 40, § 1;

Gelet op het Koninklijk Besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve toestand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen, die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden.

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het besluit van de Brussels Hoofdstedelijke Regering van 26 april 2007 ten einde de voorwaarden te bepalen waaronder de mandatarissen bij het ministerie worden aangewezen, ter uitvoering van artikel 30bis van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels hoofdstedelijk gewest;

Gelet op de Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie;

Gelet op de Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 maart 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 27 maart 2014;

Gelet op de akkoordbevinding van de federale Minister van Pensioenen van 5 december 2013;

Gelet op het protocol nr. 2013/11 van Sector XV van 18 december 2013;

Gelet op het advies nr. 54.917/2 van de Raad van State, gegeven op 5 maart 2014 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Minister bevoegd voor Openbaar Ambt;

Na beraadslaging, Besluit : BOEK I. - ADMINISTRATIEF STATUUT TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° De Regering : de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° het ministerie : het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° de minister : de minister bevoegd voor Openbaar Ambt;4° de functioneel bevoegde minister : de minister of staatssecretaris waarvan een dienst van het ministerie afhangt in functie van de bevoegdheden die hij uitoefent;5° het diensthoofd : de ambtenaar titularis van de graad van directeur-diensthoofd van rang A4;6° de functionele chef : personeelslid die de leiding over en/of de dagelijkse controle heeft over het functioneren van een team ingevolge diens functiebeschrijving;7° Vakorganisaties : de representatieve vakorganisaties die zetelen in het bevoegde Sectorcomité in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.8° bestuursovereenkomst : geschreven document waarin de akkoorden staan die tussen de regering en het Ministerie gesloten zijn.Die akkoorden houden strategische doelstellingen in teneinde de opdrachten van het Ministerie, de elementen uit de regeringsverklaring alsook de grote richtlijnen bepaald door de Regering te realiseren. 9° HRM : dienst binnen de instelling belast met het personeelsbeheer;10° De HRM-verantwoordelijke : het personeelslid van minimum rang A3 die bevoegd is voor het personeelsbeheer;11° budgettaire correspondent : het personeelslid die de coördinatie, centralisatie, verificatie en consolidatie van alle budgettaire informatie verzekert overeenkomstig het artikel 42 van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 13 juli 2006 betreffende de administratieve en begrotingscontrole evenals de begrotingsopmaak;12° getuigschrift van generieke competenties verworven buiten diploma : getuigschrift met als doel de bekwaamheid die de persoon via formele of niet-formele opleiding verworven heeft, te bekrachtigen en te bewijzen met het oog op de uitoefening van een functie binnen het Ministerie.13° wettelijk tweetalige : personeelslid die de kennis bewijst van een tweede taal die niet onder zijn taalrol valt op de bij artikel 43, § 3, 3e alinea voorgeschreven wijze van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurzaken, gecoördineerd op 18 juli 1966; § 2. Wanneer dit besluit voorziet in het versturen van een brief of een aangetekend schrijven met of zonder een ontvangstbewijs, dan wordt het versturen via een elektronische procedure, die op een aantoonbare wijze en aangepast aan de omstandigheden, de authenticiteit en de integriteit van de inhoud van de communicatie waarborgt, beschouwd als equivalent. Het gebruik van de elektronische identiteitskaart of de elektronische vreemdelingenkaart kan verplicht worden opgelegd. § 3. Wanneer dit besluit voorziet in een termijn wordt deze berekend in kalenderdagen, tenzij anders voorzien. § 4. Het gebruik in dit besluit van mannelijke woorden is gemeenslachtig met het oog op het waarborgen van de leesbaarheid van de tekst.

TITEL II. - De organisatie van het ministerie HOOFDSTUK I. - De ambtenaren

Art. 2.Ambtenaar is elkeen die in vast dienstverband in het Ministerie tewerkgesteld is.

De ambtenaar valt onder de bepalingen van dit statuut.

Aan de statutaire toestand van de ambtenaar kan alleen een einde worden gemaakt in de gevallen voorzien door de statutaire bepalingen die op hem toepasselijk zijn.

Art. 3.De ambtenaren van het Ministerie worden benoemd in graden. HOOFDSTUK II. - Rechten en plichten

Art. 4.De ambtenaar oefent zijn functies op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit.

Hij dient daartoe : 1° de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe hij behoort, na te leven;2° nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren.

Art. 5.De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, door zijn collega's, als door zijn ondergeschikten.

Hij dient zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Hij vermijdt elk woord, elke houding, elk voorkomen dat deze waardigheid en deze hoffelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of de goede werking van de dienst zou kunnen schaden.

Art. 6.§ 1. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering stelt de ambtenaar zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van elke onwettigheid of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft. § 2. De ambtenaar kan, buiten de gevallen van valse aangifte die een dienst of persoon schade toebrengen, niet onderworpen zijn aan een tuchtstraf of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie, om de enkele reden dat hij onregelmatigheden aangeeft of bekend maakt.

Art. 7.De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn diensten met welwillendheid. In de manier waarop hij de vragen van de gebruikers beantwoordt of waarop hij de dossiers behandelt, eerbiedigt hij op een strikte manier de beginselen van neutraliteit, van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, de reglementen en de richtlijnen.

Zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elk gedrag dat in strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt evenzeer elke toestand waarbij hij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zou kunnen gebracht worden met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van zijn ambt.

Art. 8.De ambtenaar mag, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambtsuitoefening, maar op basis ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.

Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt.

Art. 9.De ambtenaar plaatst zich niet en laat zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin hij door zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.

Wanneer een ambtenaar van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, brengt hij zijn hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hem hiervan schriftelijk akte.

In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om er een einde aan te stellen.

De ambtenaar kan schriftelijk om het advies van de voorzitter van de directieraad of van diens afgevaardigde, vragen over een toestand waarin hij zich bevindt, dit om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict.

Art. 10.De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.

Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van de instelling waarin de ambtenaar is tewerkgesteld, kunnen schaden.

De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd.

Art. 11.De ambtenaar heeft recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de uitvoering van zijn taken.

De ambtenaar houdt zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.

De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de openbare dienst.

Art. 12.De ambtenaar heeft recht op de opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in de organisatie. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.

Periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan voortgezette beroepsopleidingen worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

Art. 13.Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen en hiervan een kopie te krijgen. HOOFDSTUK III. - De graden

Art. 14.De graad is de titel op grond waarvan de ambtenaar met een rang bekleed is en waardoor hij gemachtigd is een betrekking in te nemen die met deze graad overeenstemt.

De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.

Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend.

De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.

Art. 15.Elke rang wordt aangeduid met een letter gevolgd door een cijfer, de letter verwijst naar het niveau, het cijfer plaatst de rang binnen het niveau. Het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.

De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus : 1° in niveau A, zeven rangen gerangschikt van rang A1 tot rang A7.2° in niveau B, twee rangen, nl.rang B1 en rang B2. 3° in niveau C, twee rangen, nl.rang C1 en rang C2. 4° in niveau D, twee rangen, nl.rang D1 en rang D2. 5° in niveau E, twee rangen, nl.rang E1 en rang E2.

Het niveau A is het hoogste niveau.

Art. 16.De volgende graden worden gecreëerd : in rang A7 : secretaris-generaal in rang A6 : adjunct-secretaris-generaal in rang A5 : directeur-generaal of directrice-generaal in rang A4 : directeur-diensthoofd of directrice-diensthoofd in rang A3 : ingenieur-directeur of ingenieur- directrice directeur of directrice in rang A2 : eerste ingenieur eerste attaché in rang A1 : ingenieur attaché in rang B2 : eerste assistent of eerste assistente in rang B1 : assistent of assistente in rang C2 : eerste adjunct in rang C1 : adjunct in rang D2 : eerste klerk in rang D1 : klerk in rang E2 : eerste beambte in rang E1 : beambte HOOFDSTUK IV. - Het personeelsplan, generieke functiebeschrijvingen en het organogram

Art. 17.Om het werk te organiseren, werkt de directieraad de personeelsplannen en organogrammen uit. Het personeelsplan is een plan waarin per activiteitsdomein, per niveau, per rang en per graad, het aantal statutaire en contractuele personeelsleden, uitgedrukt in voltijds equivalenten, vastgelegd wordt die noodzakelijk geacht worden om de opdrachten toegewezen aan het ministerie uit te oefenen.

Art. 18.§ 1. De directieraad werkt het personeelsplan uit op basis van voorstellen uitgewerkt door de besturen en legt het voor ter goedkeuring aan de Regering.

Het personeelsplan moet verenigbaar zijn met de bepalingen van de bestuursovereenkomst bedoeld in artikel 479. § 2. De directieraad bereidt elk begrotingsjaar minstens één personeelsplan voor. Het wordt uitgewerkt op basis van de ontwerpen die opgesteld worden door de besturen in samenspraak met hun voogdijminister(s).

Het personeelsplan moet verenigbaar zijn met de beschikbare budgettaire middelen voor het betrokken begrotingsjaar.

Uiterlijk op 31 december van het jaar dat aan hier vermeld plan voorafgaat, legt de directieraad het personeelsplan ter goedkeuring voor aan de Regering. Bij ontstentenis van een voorstel van de directieraad binnen de toegestane termijn, mag de Regering een personeelsplan opmaken. § 3. Bij gebrek aan een bepaling of akkoord over het personeelsplan door de Regering, blijft het laatst bepaalde of goedgekeurde plan van toepassing. § 4. De vaststelling of het akkoord door de Regering over het personeelsplan houdt de toestemming in van de bezetting van de betrekkingen die door aanwerving, promotie, mobiliteit of indienstneming erin voorzien worden. § 5 Het personeelsplan, en alle wijzigingen ervan, worden meegedeeld aan alle personeelsleden en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Art. 19.Het HRM stelt de generieke functiebeschrijvingen op en legt ze ter goedkeuring voor aan de directieraad.

Aan iedere functiebeschrijving worden de kwalificaties toegevoegd. Er dient onder kwalificaties te worden verstaan het geheel van kennis en vaardigheden die vereist zijn om de functie uit te oefenen.

Art. 20.Het organogram geeft de functionele, organisatorische en hiërarchische verbanden binnen elk bestuur weer.

De directieraad werkt het organogram uit waarbij rekening gehouden wordt met de toevertrouwde opdrachten, met de strategische doelstellingen die hem werden toegewezen en, desgevallend, met de aanbevelingen van de Regering.

Het organogram, evenals elke wijziging die er wordt aan aangebracht, wordt aan alle personeelsleden meegedeeld. HOOFDSTUK V. - De ambtenaren-generaal

Art. 21.Ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren die titularis zijn van een graad van ten minste rang A5. Ze worden aangeduid per mandaat in overeenstemming met de bepalingen van Boek IV.

Art. 22.§ 1. De secretaris-generaal, bijgestaan door de adjunct-secretaris-generaal : 1° leidt het Ministerie en zorgt voor de goede werking en de coördinatie van het geheel van de besturen;2° oefent het hoogste gezag uit over het personeel van zijn bestuur en is in het bijzonder belast met de handhaving van de tucht en de orde;3° oefent het hoogste gezag uit over het personeel van het Ministerie volgens de missies die het huidige statuut hem toekent.4° leidt, organiseert en coördineert de gemeenschappelijke diensten;5° beslist over de verdeling van de werkingsmiddelen van het ministerie;6° leidt en coördineert de uitwerking van de begroting van zijn bestuur en waakt over de uitvoering, bijgestaan door de budgettaire correspondent;7° ziet toe op de uitvoering van de regeringsbeslissingen.Hiertoe : Als de dossiers en de instructies van de ministers meerdere besturen betreffen, maakt hij ze aan de bevoegde besturen over, samen met de noodzakelijke informatie.

Hij viseert ook de door de besturen naar de minister gezonden dossiers als deze een coördinatie tussen besturen vergen en voegt er zo nodig zijn opmerkingen aan toe. § 2. De secretaris-generaal en de adjunct-secretaris-generaal werken een billijke en evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden uit; deze verdeling wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd. § 3. De adjunct-secretaris-generaal : - vervangt de secretaris-generaal tijdens diens afwezigheid; - doet aan de minister uit eigen beweging elk nuttig voorstel in verband met de werking van het ministerie en brengt deze ter kennis van de secretaris-generaal.

Art. 23.De directeurs-generaal : 1° behandelen rechtstreeks met de functioneel bevoegde ministers de aangelegenheden eigen aan hun bestuur;2° leiden, organiseren en coördineren de diensten van hun bestuur;3° oefenen het hoog gezag uit over het personeel van hun bestuur en zien toe op de eerbiediging van orde en tucht;4° kunnen elk voorstel doen aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal betreffende de organisatie en de coördinatie van de besturen van het Ministerie;5° leidt en coördineert de uitwerking van de begroting van zijn bestuur en waakt over de uitvoering, bijgestaan door de budgettaire correspondent;

Art. 24.De ambtenaren-generaal kunnen binnen hun bevoegdheden bedoeld in de artikelen 22 en 23, delegatie verlenen aan de ambtenaren van niveau A die zij aanwijzen. HOOFDSTUK VI. - De directieraad

Art. 25.De directieraad bestaat uit de secretaris-generaal, de adjunct-secretaris-generaal en de directeurs-generaal.

De directieraad wordt voorgezeten door de secretaris-generaal of, bij afwezigheid of verhindering, door de adjunct-secretaris-generaal .

Indien beiden afwezig of verhinderd zijn, wordt de directieraad voorgezeten door de ambtenaar-generaal aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Wanneer het organogram, de bestuursovereenkomst, het personeelsplan of strategische door de Regering gedefinieerde oriëntaties op de dagorde van de directieraad staan, worden de secretaris van de Regering en de kabinetsdirecteur van de Minister uitgenodigd zonder over stemrecht te beschikken.

Strategische oriëntaties zijn de agendapunten die een algemeen en onpersoonlijk karakter hebben, en die in het kader van de ontwikkeling van het Gewest een belang vertonen.

Art. 26.De directieraad stelt zijn huishoudelijk reglement op.

Art. 27.De directieraad is belast met de opdrachten die dit statuut hem toekent.

Bij de directieraad kan elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van het ministerie aanhangig gemaakt worden voor advies door één van haar leden. HOOFDSTUK VII. - De commissie van beroep inzake ambtenarenzaken Afdeling 1. - Opdracht en samenstelling van de commissie

Art. 28.Er wordt een commissie van beroep opgericht bevoegd voor de beroepen inzake stage, evaluatie, afwezigheden, verloven, disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid.

Art. 29.De commissie bestaat uit : 1° een effectieve en een plaatsvervangende voorzitter, magistraten of op rust gestelde magistraten, aangewezen door de Regering;2° per taalrol, drie leden gekozen onder de ambtenaren van ten minste rang A2, aangewezen door de Regering;3° per taalrol, drie leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen, door deze aangewezen. De plaatsvervangende leden worden op dezelfde wijze aangewezen : per taalrol zes ambtenaren van ten minste rang A2 en zes vertegenwoordigers van de vakorganisaties.

De minister bepaalt de toelage toegekend aan de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter van de commissie bedoeld in artikel 28. Afdeling 2. - De werking van de commissie

Art. 30.De commissie vergadert in afdelingen per taalrol.

De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst onder de ambtenaren van het ministerie een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan voor elke afdeling.

Art. 31.De verenigde afdelingen stellen een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op.

Art. 32.Elke afdeling van de commissie beraadslaagt slechts geldig indien de meerderheid van de leden aanwezig is.

Tijdens de stemming moet het aantal leden aangewezen door de Regering en aangewezen door de vakorganisaties gelijk zijn; in voorkomend geval, wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meerdere leden, na loting.

Art. 33.Elk lid van de commissie, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd.

TITEL III. - De werving, de stage en de benoeming HOOFDSTUK I. - De werving en de selectie Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 34.Voor de aanwerving en de overgang tot een hoger niveau, sluiten de minister en de gedelegeerd bestuurder van SELOR een samenwerkingsprotocol af voor het Ministerie en voor de instellingen bedoeld in artikel 2 van het besluit houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 27 maart 2014.

De Minister pleegt voorafgaandelijk overleg met de leidende ambtenaren van het Ministerie en van de voormelde instellingen.

Het samenwerkingsprotocol duidt de partijen bevoegd voor de organisatie van de selecties aan, hierna bedoeld door « organisator van de selectie », en bevat bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke overdracht van de organisatie van de selecties, onder toezicht van SELOR. Afdeling 2. - De toelaatbaarheids- en wervingsvoorwaarden

Art. 35.Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten : 1° overeenkomstig artikel 2 van de ordonnantie van 11 juli 2002 tot verruiming van de nationaliteitsvoorwaarden voor de toegang tot betrekkingen in het gewestelijk openbaar ambt, Belg zijn wanneer de uit te oefenen functies een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan het openbaar gezag inhouden of werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Staat of andere openbare instanties;2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten.4° slagen voor de voorziene selectie;5° met goed gevolg de stage volbrengen, behalve in geval van vrijstelling zoals bepaald in artikel 68;6° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de bij dit besluit gevoegde tabel, of houder zijn van getuigschrift voor vaardigheden die buiten het diploma verworven zijn en die toegang verlenen tot het niveau van de graad tot welke de functie behoort waarvoor de selectie georganiseerd wordt of slagen voor de instapkaartmodule. In uitzondering op de vorige alinea wordt de toegang tot het niveau A via aanwerving beperkt tot de kandidaten die bovendien minstens beschikken over een diploma of studiegetuigschrift dat minstens overeenkomt met het niveau B, volgens de bij dit besluit toegevoegde tabel.

Art. 36.Voor een bepaalde selectie kunnen er de volgende bijzondere toelaatbaarheidsvoorwaarden voorzien worden : 1° het bezitten van een specifiek diploma dat in het bijzonder toegang verleent tot het ambt waarvoor de selectie georganiseerd wordt;2° pertinente werkervaring wanneer de aard van de te verlenen betrekking zodanige eisen wettigt;3° de studenten toelaten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift wanneer de organisator van de selectie vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden op te leveren;in dat geval worden zij die geslaagd zijn voor het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen ook tot dat wervingsexamen toegelaten. Voor hun benoeming kunnen de geslaagden van deze selecties zich slechts vanaf de dag waarop zij aan de organisator van de selectie het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd, op hun rangschikking beroepen; 4° behalve de in artikel 35, 6°, vermelde diploma's en getuigschriften de volgende, diploma's en getuigschriften aanvaarden voor de selectie in een bepaalde graad en wanneer de vereisten van de uit te oefenen ambten dit toelaten : a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socioculturele promotie;b) diploma's en getuigschriften van het technisch onderwijs, kunstonderwijs of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;5° voor de selectie van bepaalde functies van niveaus D en E het bezit van bepaalde vormingsattesten als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten;6° voor de selectie in bepaalde graden van de niveaus A, B en C de vormingsdiploma's of vormingsgetuigschriften eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten en voor zover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in artikel 35, 6°.7° medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt, indien de aard van het ambt dit vereist;8° andere voorwaarden vereist door de aard van het ambt. Afdeling 3. - Organisatie van de selecties en samenstelling van de

selectiecommissies

Art. 37.Voorafgaandelijk aan de organisatie van elke selectie wordt de herplaatsing bedoeld in artikel 136 onderzocht.

Art. 38.Voor elke vacante betrekking, die niet wordt ingevuld door herplaatsing, wordt een selectie georganiseerd. Op voorstel van het HRM, doet de ambtenaar-generaal van het bestuur waarin de betrekking moet ingevuld worden beroep op één of gelijktijdig meerdere van de volgende mogelijkheden : - Interne mobiliteit zoals bepaald in artikel 130; - Intraregionale mobiliteit zoals bepaald in de artikelen 5 tot 13 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014 houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - Externe mobiliteit zoals bepaald in de artikelen 23 tot 25 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014 houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - Overgang tot een hoger niveau zoals bepaald in de artikelen 106 en volgende; - Aanwerving.

Art. 39.Er kunnen selecties georganiseerd worden voor alle graden, behalve voor de graden die bij mandaat verleend moeten worden.

Art. 40.De selecties waarbij externe kandidaten opgeroepen worden die niet behoren tot het personeel van het Ministerie, worden minstens in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd, met inachtneming van een redelijke termijn tussen de publicatie van de vacature en de uiterste datum van indiening van de kandidaatstelling.

Wanneer enkel de mogelijkheden van herplaatsing of interne mobiliteit gekozen worden, organiseert het ministerie zelf de selectie.

Art. 41.§ 1. Voor elke selectie stelt de organisator een selectiecommissie samen. De selectiecommissies bestaan uit de voorzitter, zijnde de HRM-verantwoordelijke of zijn vertegenwoordiger, en ten minste twee assessoren of hun plaatsvervangers. De beslissingen worden genomen bij consensus. § 2 Volgende personen kunnen deel uitmaken van de selectiecommissie op voorwaarde dat zij minstens dezelfde rang hebben dan die van de in te vullen betrekking : 1° Personeelsleden die beschikken over een professionele kwalificatie en ervaring die verband houden met het profiel van de te verlenen betrekking;2° personen die, wegens hun bevoegdheid bijzonder geschikt zijn. § 3. Een vergoeding kan worden toegekend aan de leden van de commissie bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, indien zij geen deel uitmaken van het personeelsbestand van het Ministerie of van een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De minister bepaalt het bedrag van deze vergoeding. § 4. Bij afwijking van voorgaande paragrafen, wordt de selectiecommissie voor de in te vullen betrekkingen van rang 2 en 3 samengesteld overeenkomstig de bepalingen zoals beschreven in hoofdstuk II, afdeling 1 van titel IV van dit boek. Afdeling 4. - Functiebeschrijving, programma en organisatie van de

selectie

Art. 42.Op basis van de generieke functiebeschrijvingen die goedgekeurd zijn door de directieraad overeenkomstig artikel 19, bepaalt de functionele chef van de eenheid waar een betrekking vacant is en het HRM de functiebeschrijving van de in te vullen betrekking, die eveneens de voor deze betrekking vereiste competenties en kwalificaties omvat. De ambtenaar-generaal van het bestuur waarin de betrekking wordt ingevuld of diens vertegenwoordiger keurt de specifieke functiebeschrijving goed.

Art. 43.Op basis van de functiebeschrijving die opgesteld werd overeenkomstig het voorgaande artikel, legt de organisator van de selectie, het programma van de selectie vast en bepaalt hierin : 1° voor zover de aard van de betrekking het vereist, de bijzondere toelaatbaarheidsvoorwaarden, zoals omschreven in artikel 36;2° het selectieprogramma, vastgesteld overeenkomstig afdeling 5;3° het aantal punten dat aan de volledige selectie, aan iedere proef en desgevallend aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend;4° het minimaal aantal punten dat voor het slagen van de selectie wordt vereist;5° de uiterste datum waarop de kandidaten geslaagd moeten zijn voor de instapkaartmodule om te mogen deelnemen aan de generieke module;6° de datum waarop de kandidaten geslaagd moeten zijn voor de generieke module om te mogen deelnemen aan de specifieke module;7° de datum waarop aan de toelatingsvoorwaarden moet worden voldaan.8° het aantal toelaatbare kandidaten voor de specifieke module van de selectie indien een tussenmodule wordt georganiseerd.

Art. 44.De organisator van de selectie bepaalt de kandidatenlijst en verzekert zich ervan dat zij de vereiste algemene en specifieke toelaatbaarheidsvoorwaarden vervullen voor de functie waarnaar hij meedingt. Van zodra de organisator van de selectie constateert dat een kandidaat een van de hoger vermelde algemene of specifieke voorwaarden niet vervult, sluit hij deze van de selectie uit en brengt hem hiervan op de hoogte.

De organisator van de selectie roept de kandidaten op die zijn toegelaten tot de modules van selectieproeven, zoals voorzien in het selectieprogramma dat volgens de modaliteiten van artikel 43 is bepaald. Afdeling 5. - De selectieproeven

Onderafdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 45.De selectie kan bestaan uit meerdere opeenvolgende modules van selectieproeven waartoe de kandidaat slechts is toegelaten onder voorbehoud van slagen in of vrijstelling van de voorafgaande module.

Een selectie bestaat minimaal uit een specifieke module.

De rangschikking wordt enkel op basis van de resultaten van de specifieke module opgemaakt.

Onderafdeling 2. - De instapkaartmodule en de generieke module

Art. 46.De instapkaartmodule is een module met proeven voor een kwalitatieve selectie die nagaat of de kandidaat over de basisvaardigheden en cognitieve vaardigheden die vereist worden op een hoger niveau dan datgene waar hij krachtens zijn graad, zijn diploma('s) of zijn studiegetuigschrift(en) aanspraak op kan maken.

Het slagen geldt als getuigschrift voor vaardigheden die buiten het diploma verworven zijn en die toegang verlenen tot het niveau van de graad tot welke de functie behoort waarvoor de selectie georganiseerd wordt. De geldigheidsduur van dit getuigschrift wordt bepaald door de leidende ambtenaar van SELOR. Het certificaat voor vaardigheden die buiten het diploma verworven zijn, kan eveneens behaald worden bij een door de Minister erkende instelling, na advies van het Beheerscomité van Actiris. Dit certificaat heeft een gelijke waarde als de instapkaartmodule.

Art. 47.De generieke module van de selectie omvat de proeven die dienen om een eerste kwalitatieve selectie te maken van de kandidaten op basis van de generieke vaardigheden die verbonden zijn aan een functieniveau.

Indien meerdere selecties binnen eenzelfde niveau een generieke module gemeenschappelijk hebben, geeft de organisator van de selectie de geslaagden een vrijstelling voor de generieke module wanneer ze deelnemen aan een andere selectie.

De leidend ambtenaar van SELOR bepaalt de geldigheidsduur van de vrijstelling bij de betekening van het resultaat.

Art. 48.De kandidaat die niet slaagt voor de instapkaartmodule of voor de generieke module van de vergelijkende selectie mag gedurende een periode van zes maanden geen proeven van dezelfde module afleggen.

Deze periode van zes maanden wordt berekend vanaf de datum waarop de resultaten van de proef worden betekend.

Onderafdeling 3. - Specifieke module - Evaluatie van de specifieke vaardigheden die verbonden zijn aan de vacante betrekking

Art. 49.Indien het aantal kandidaten voor een betrekking die geslaagd zijn voor de generieke module van de selectie, of hiervoor zijn vrijgesteld, en die naar de betrekking in kwestie solliciteren dit rechtvaardigt of als de complexiteit van het aan te werven profiel dit vereist, kan tussen de generieke en de specifieke module, een eliminatiemodule met een bijkomende proef/bijkomende proeven georganiseerd worden.

De organisator van de selectie bepaalt, desgevallend in overleg met het HRM, de aard van de proef en de vaardigheden waarop deze tussenmodule betrekking zal hebben.

Art. 50.De specifieke module van de selectie omvat de proef of de opeenvolgende proeven die dient/dienen om een kwalitatieve selectie te maken van de kandidaten op basis van de specifieke functievereisten van de vacante betrekking. Onder specifieke vereisten, verstaat men minstens : - de motivatie om de functie te bekleden; - de technische vaardigheden; - de essentiële specifieke vaardigheden.

De proef/proeven wordt/worden georganiseerd door het HRM. De specifieke module bestaat minstens uit een gesprek met de commissie bedoeld in artikel 41. Dit gesprek kan aangevuld worden met een praktische proef ter evaluatie van de vaardigheden en/of kennis die vereist zijn voor de functie van de vacante betrekking.

Art. 51.De kandidaten voor de specifieke module worden minstens acht dagen voor de proef opgeroepen door het HRM. De afwezige kandidaten worden uitgesloten.

Art. 52.De geslaagden van de specifieke module die door de jury geschikt worden bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een rangschikking.

De secretaris-generaal kan een andere instelling toelaten om dit klassement te gebruiken als een reserve van geslaagden op voorwaarde dat de gezochte functie gelijkaardig is aan deze van het betreffende klassement. Afdeling 6. - Regels voor de toelating van de geslaagden

Art. 53.§ 1. De organisator van de selectie stelt het proces-verbaal op met de rangschikking van de kandidaten, op basis van de resultaten van de specifieke module zoals beschreven in artikel 52. Hij bepaalt de geldigheidsduur ervan.

Elke geslaagde krijgt kennisgeving van zijn resultaat en zijn klassement. § 2. De geslaagden die een betrekking aanvaarden, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die, na deze aanvaarding, weigeren in dienst te treden, worden ambtshalve uit de rangschikking geschrapt.

Indien de geslaagde de betrekking heeft aanvaard, dan verzekert het HRM zich ervan dat hij aan alle vereiste voorwaarden voldoet.

Indien het HRM vaststelt dat een aanvullend onderzoek noodzakelijk is om te beoordelen of een kandidaat voldoet aan het gedrag dat noodzakelijk is voor de functie die moet worden toegewezen, dan wordt deze laatste tijdelijk uit het klassement geschorst gedurende de tijd die nodig is om het onderzoek te voeren. De kandidaat wordt hiervan op de hoogte gesteld.

Art. 54.Na het afsluiten van het proces-verbaal van de selectie, worden de batig gerangschikte geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun rangschikking, tot de stage toegelaten in de functie waarvoor zij hebben meegedongen.

Zij worden voor een vacante betrekking van die graad aangewezen. Afdeling 7. - Oproep tot indiensttreding van de geslaagden

Art. 55.Het HRM roept de geselecteerde kandidaat in dienst. Het stelt een maximumtermijn vast voor zijn indiensttreding.

Wanneer de geslaagde nog gebonden is door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur houdt het HRM rekening met een eventuele opzegtermijn.

Indien de geslaagde de functie niet binnen de gestelde termijn kan invullen, kan het HRM de volgende gerangschikte oproepen. HOOFDSTUK II. - De stage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 56.De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.

De volgende in dit besluit opgenomen bepalingen zijn op de stagiair van toepassing : 1° de rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten;2° de tuchtregeling;3° de administratieve standen;4° het geldelijk statuut;5° het ambtshalve verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging;6° de gemiddelde maximale arbeidsduur. De stagiair geniet : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de feestdagen;3° het omstandigheidsverlof;4° het verlof wegens ziekte;5° het bevallingsverlof;6° de disponibiliteit wegens ziekte;7° verloven om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met hem onder hetzelfde dak woont;8° het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;9° het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen;10° verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en verlof voor loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof;11° verlof voor wederoproeping als reservist;12° verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen. Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Art. 57.Perioden van afwezigheid gedurende de stage hebben een verlenging van de stage tot gevolg, zodra ze, buiten de verloven bedoeld in artikel 56, derde lid, 1° tot 3°, 7° en 8°, vijftien dagen gewettigde afwezigheid overschrijden, verspreid over een of meerdere malen, zelfs als de stagiair in dienstactiviteit is.

Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.

Hij behoudt deze eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of ontslag wordt genomen.

Art. 58.De geslaagde die in dienst wordt geroepen, wordt tot de stage toegelaten door de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal die hem voorlopig aanstelt in de betrekking waarvoor hij in dienst werd geroepen.

Art. 59.De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal kan de aanwijzing veranderen 1° in het belang van de dienst;2° op aanvraag van de stagiair. De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal kan de stagiair toestaan zijn stage te vervullen in een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. De stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is onderworpen aan de regels van dit besluit inzake stage.

Het verlof van de stagiair voor detachering in een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 2. - De inhoud van de stage

Art. 60.§ 1. De stage is bedoeld om de stagiair optimaal te integreren in zijn bestuur, in het Ministerie en in het gewestelijk openbaar ambt in het algemeen. Daarom duidt de ambtenaar-generaal van de administratie waarin de stagiair is aangesteld, in overleg met de functionele chef van de stagiair, het personeelslid aan bevoegd voor de stagebegeleiding, hierna de `stagebegeleider' genaamd, en dit volgens de taalrol van de stagiair. § 2. Het HRM waakt eveneens over het goede verloop van de stage.

Hiertoe kan zij deelnemen aan alle stagegesprekken. § 3. In afwijking van § 1, wijst de minister die de stagiair, die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, onder zijn gezag heeft, het personeelslid van zijn kabinet aan, dat belast wordt met de begeleiding van de stage, overeenkomstig de taalrol van de stagiair. Dit personeelslid heeft dezelfde prerogatieven als die uitgeoefend door de stagebegeleider. Afdeling 3. - Het verloop van de stage

Art. 61.Aan het begin van de stage heeft de stagebegeleider een eerste gesprek met de stagiair waarbij de volgende punten verduidelijkt worden : - De verwachte resultaten en houdingen bij de verwezenlijking van de taken die overeenkomen met de functiebeschrijving van de stagiair; - De opleidingsactiviteiten die de stagiair moet volgen; - De andere middelen ter ontwikkeling van de vaardigheden zodat de inzetbaarheid van de stagiar vergroot wordt.

Art. 62.Met het oog op de voorbereiding van dit eerste stagegesprek, pleegt de stagebegeleider vooraf overleg met de functionele chef van de stagiair en met de dienst HRM. In afwijking van de voorgaande alinea is het personeelslid belast met de begeleiding van de stage verantwoordelijk voor het integratietraject van de stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. Hij zorgt voor de vorming betreffende de in het kabinet behandelde materies en werkt samen met het HRM van het ministerie. Deze laatste licht de stagiair in over de dienstactiviteiten van het ministerie en bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair moet deelnemen.

Het ministerie zorgt enkel voor de vormingen in verband met het onthaal van de stagiair.

Art. 63.De stagebegeleider maakt de verslagen bedoeld in de artikelen 67 4de lid, 69 en 71 op.

De stagebegeleider kan, in overleg met het HRM en de functionele chef, beslissen dat bijkomende vormingsactiviteiten vereist zijn.

De HRM-verantwoordelijke legt het model van het stageverslag vast.

Art. 64.De stage duurt één jaar voor de stagiairs van niveaus A en B. Ze duurt 6 maanden voor de stagiairs van niveaus C, D en E.

Art. 65.De directieraad kan een vormingstraject per functietype vastleggen.

Art. 66.Na het eerste gesprek, voorzien in afdeling 2, organiseert de stagebegeleider tweemaandelijks een stagegesprek over het verloop van de stage. Wanneer hij het nodig acht, kunnen bijkomende gesprekken georganiseerd worden.

De stagebegeleider brengt de dienst HRM op de hoogte van de gesprekken.

Met het oog op de voorbereiding van de stagegesprekken, pleegt de stagebegeleider vooraf overleg met de functionele chef van de stagiair en met de dienst HRM.

Art. 67.Het gesprek gaat over : 1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan voor de ontwikkeling van de vaardigheden van de stagiair;2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;3° de uitvoering van zijn werkopdrachten. Het gesprek heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.

Het beoogt eveneens de beoordeling mogelijk te maken van zowel de gunstige als de ongunstige feiten. Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de stagebegeleider een verwittiging aan de stagiair.

De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in het stageverslag.

Het verslag wordt betekend aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen. Vervolgens wordt het overgemaakt aan het HRM. Afdeling 4. - Vrijstelling van stage

Art. 68.De geslaagde, die in dienst wordt geroepen, wordt vrijgesteld van de stage en onmiddellijk benoemd in de wervingsgraad waarvoor hij geslaagd is indien hij de drie volgende voorwaarden vervult : - door middel van een voltijds arbeidscontract, op ononderbroken wijze gedurende minstens een jaar op het moment van de publicatie van de vacante functie bij dezelfde administratieve eenheid tewerk gesteld zijn; - dezelfde functie sinds minstens één jaar vervullen als die waarvoor hij aangesteld werd in het kader van zijn bovengenoemd arbeidscontract; - minstens een gunstige evaluatie gekregen hebben bij de laatste evaluatie. Afdeling 5. - Het einde van de stage

Art. 69.De stage wordt afgesloten met een laatste stagegesprek, zoals beschreven in artikel 66. De stagebegeleider stelt het eindverslag van de stage op, in overleg met het HRM en de functionele chef. Hij voegt er een van de voorstellen bedoeld in artikel 71 aan toe.

Hij deelt het eindverslag aan de stagiair mede, die over vijftien dagen beschikt om er zijn opmerkingen aan toe te voegen.

Art. 70.De eindevaluatie houdt rekening met alle feiten, zowel gunstig als ongunstig, die in de loop van de stage werden vastgesteld, evenals met de tussentijdse evaluaties.

Art. 71.De stagebegeleider overhandigt het eindverslag aan de directeur-generaal van het bestuur waarbij de stagiair wordt ingedeeld.

Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stelt de directeur-generaal aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor de benoeming van de stagiair voor te leggen aan de overheid bevoegd voor de benoeming, bedoeld in artikel 79.

Indien het eindverslag ongunstig is, stelt de directeur-generaal met instemming van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal het ontslag wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie voor aan de overheid bevoegd voor de benoeming, bedoeld in artikel 79.

Art. 72.Het eindverslag wordt in de diensten van de secretaris-generaal voorgelegd aan de secretaris-generaal of aan de adjunct-secretaris-generaal die, desgevallend, de in het vorige artikel bedoelde voorstellen doen.

Art. 73.Indien de stagiair in de loop van de stage een ernstige fout begaat die een dringende reden uitmaakt waardoor elke professionele samenwerking onmiddellijk en definitief onmogelijk wordt of wanneer de stagiair blijk geeft van een negatieve houding of niet voldoet aan de vereiste vaardigheden die inherent zijn aan de functie en ondanks waarschuwingen van de stagebegeleider geen blijk geeft van verbetering of ontwikkeling van deze vaardigheden, legt deze laatste een gemotiveerd ongunstig verslag voor aan de ambtenaren bedoeld in artikel 71 of 72. Deze stellen het ontslag van de stagiair voor, wegens ongeschiktheid voor de uitoefening van de functie. Afdeling 6. - De beroepsprocedure

Art. 74.In de gevallen bedoeld in de artikelen 71, derde lid, 72 en 73, beschikt de stagiair over een termijn van vijftien dagen vanaf de kennisname van het eindverslag of van het ongunstig verslag om per aangetekend schrijven een beroep in te dienen bij de in het artikel 28 bedoelde commissie. Het beroep is schorsend.

Deze termijn wordt berekend volgens dezelfde regels als deze bedoeld in artikel 303, § 2.

De ambtenaar ontvangt een ontvangstbewijs van het beroep.

Art. 75.De voorzitter van de commissie roept de stagiair op. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 76.De stagebegeleider brengt verslag uit over het verloop van de stage.

Hij wordt gehoord.

Art. 77.De commissie kan aan de benoemende overheid voorstellen : 1° de benoeming;2° het ontslag wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie. De commissie spreekt zich uit binnen de twee maanden na de verzending van het ontvangstbewijs van het beroep. Bij ontstentenis van een voorstel wordt het dossier aan de benoemende overheid bezorgd.

Art. 78.De beslissing tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt door de overheid, bevoegd voor de benoeming genomen.

Bij een ernstige fout wordt hij echter zonder opzegtermijn of opzegvergoeding ontslagen. HOOFDSTUK III. - De benoeming

Art. 79.De geschikt verklaarde stagiair of de overeenkomstig artikel 68 van de stage vrijgestelde geslaagde, wordt benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

De Regering benoemt de stagiairs en de vrijgestelde laureaten van niveau A, de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal die van niveau B, C, D en E.

Art. 80.De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de volgende termen : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgisch volk. » De ambtenaren van niveau A leggen de eed af in handen van de minister.

De anderen leggen de eed af in handen van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Art. 81.De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst de pas benoemde ambtenaar een betrekking van zijn graad toe.

TITEL IV. - De loopbaan HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 82.§ 1. De ambtenaar-generaal van het bestuur waarin de betrekking moet ingevuld worden bepaalt, op voorstel van het HRM, voor een vacant geworden betrekking in een graad van de rang 2 of 3 de selectieprocedure. Er kan op volgende procedés een beroep worden gedaan : - Hetzij enkel op bevordering door verhoging in graad voor de personeelsleden van het Ministerie; - Hetzij gelijktijdig op mobiliteit en op bevordering door verhoging in graad, enkel voor de personeelsleden van het Ministerie; - Hetzij gelijktijdig op mobiliteit en op bevordering door verhoging in graad, zonder zich te beperken tot de personeelsleden van het Ministerie. § 2 Wanneer er voor wordt gekozen om de betrekking open te stellen zonder zich te beperken tot de personeelsleden van het Ministerie, kan de ambtenaar-generaal van het bestuur waarin de betrekking moet ingevuld worden ook tegelijk een beroep doen op aanwerving. HOOFDSTUK II. - De hiërarchische loopbaan Afdeling 1. - Bevordering door verhoging in graad.

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 83.De directieraad bepaalt de aard van de vergelijkende proef of proeven bestemd om te evalueren in hoeverre de kandidaat over de capaciteit beschikt om in de bedoelde functie te functioneren.

Die proef/proeven vormt/vormen, voor de betrekkingen van rang 2 en 3, de specifieke selectiemodule bedoeld in artikel 50.

Voor de betrekkingen van de rang A3 en A2 omvat/omvatten de proef/proeven steeds minstens een gesprek met de commissie, zoals bedoeld in artikel 92.

De kandidaten worden vooraf op de hoogte gebracht van de organisatie van de vergelijkende proef/proeven.

De kandidaten die aangesloten zijn bij een van de instellingen, vermeld in artikel 3 van het besluit van de Regering van 27 maart 2014 houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, krijgen slechts toegang tot die vergelijkende proef/proeven als ze slagen of vrijgesteld worden van de module bedoeld in artikel 47.

Art. 84.§ 1. Een vacante betrekking in een graad van de rang A3, A2, B2, C2, D2 en E2, wordt per dienstnota ter kennis gebracht van de ambtenaren van het ministerie die de benoemingsvoorwaarden kunnen vervullen.

De geïnteresseerden brengen hun visum voor ontvangst aan op de dienstnota.

Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs naar zijn woonplaats gezonden. § 2. Wanneer de promotie toegankelijk wordt gemaakt aan kandidaten die niet onder het Ministerie vallen, wordt de openstaande betrekking gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. § 3 De openstaande betrekking bevat : - Het programma van de vergelijkende proef/proeven, zoals bepaald overeenkomstig artikel 83; - De termijn waarbinnen, en ter attentie van wie de kandidatuur ingediend dient te worden; - De elementen die het kandidaatstellingsdossier dient te bevatten; - De adresgegevens van de dienst waar een functiebeschrijving van de te begeven betrekking en desgevallend de omschrijving van de doeleinden bedoeld in artikel 85, § 3, en het gestandaardiseerd CV bedoeld in artikel 85, § 2, bekomen kunnen worden.

Art. 85.§ 1. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de ambtenaren van het ministerie die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van twintig dagen. Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar zijn visum aangebracht heeft op de dienstnota, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar, ofwel de dag volgend op de publicatie in het Belgisch Staatsblad voor de kandidaten die niet tot het Ministerie behoren. De hier bedoelde termijnen worden geregeld door dezelfde regels als diegene voorzien in artikel 303, § 2. § 2. Elke kandidatuur voor een bevorderingsbetrekking dient een motivatiebrief te bevatten alsook een uiteenzetting van de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden om voor de betrekking te kandideren door gebruik te maken van een gestandaardiseerde CV opgesteld door de dienst HRM. § 3. De kandidaten voor een betrekking van rang A3 leggen eveneens een voorstel van directieplan voor, waarin zij uiteenzetten op welke wijze zij de aangegeven doelstellingen zullen verwezenlijken.

Het betreft de doelstellingen die zijn vastgelegd door de hiërarchische meerdere van de in te vullen betrekking.

Art. 86.§ 1. Het HRM controleert de geldigheid van de kandidaturen.

De toegangsvoorwaarden bedoeld in artikelen 88 tot 91 en 98 tot 100 moeten vervuld zijn voor de afloop van de termijn die vereist is om de kandidatuur in te dienen.

De kandidaten die niet voldoen aan de voorwaarden worden uitgesloten van de procedure tot bevordering bij gemotiveerde beslissing door de verantwoordelijke van het HRM. Elke uitsluiting van de bevorderingsprocedure wordt bij de betrokken kandidaten bekendgemaakt door een door de HRM-verantwoordelijke gemotiveerde beslissing per aangetekende brief. § 2. Binnen de tien dagen die volgen op deze kennisgeving, kan elke kandidaat per aangetekend schrijven een bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad en kan hij vragen gehoord te worden door de directieraad. De kandidaat kan zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze.

Na onderzoek van het bezwaar, neemt de directieraad een definitief besluit over de ontvankelijkheid en geeft hij zijn beslissing te kennen per aangetekend schrijven.

Art. 87.De bevorderingen in de hiërarchische loopbaan worden verleend door de voor het niveau bevoegde benoemende overheid.

Onderafdeling 2. - De bevordering tot een graad van rang A3 en A2

Art. 88.De betrekkingen van directeur van rang A3 staan open voor de ambtenaren, titularissen van de graden van attaché van rang A1 en van eerste attaché van rang A2 die ten minste zes jaar niveauanciënniteit hebben.

De betrekkingen van ingenieur-directeur van rang A3 staan open voor de ambtenaren, titularissen van de graden van ingenieur van rang A1 en van eerste ingenieur van rang A2 die ten minste zes jaar niveauanciënniteit hebben.

Art. 89.De betrekkingen van eerste attaché van rang A2 staan open voor ambtenaren, titularissen van de graad van attaché van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

De betrekkingen van eerste ingenieur van rang A2 staan open voor ambtenaren, titularissen van de graad van ingenieur van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 90.De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een betrekking van rang A2 of A3 moet een evaluatie « gunstig » of « zeer gunstig » hebben en moet zich in een administratieve positie bevinden waar hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden en mag niet onderworpen zijn aan een definitieve tuchtstraf. Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is doorgehaald.

Art. 91.§ 1. Wanneer de functie wordt toegekend overeenkomstig artikel 82 § 1, 3de gedachtenstreep, wordt van de ambtenaren van een andere instelling vereist te voldoen aan bevorderingsvoorwaarden die equivalent zijn met diegene bedoeld in de artikelen 88, 89 et 90. § 2. Wanneer externe kandidaten kunnen deelnemen aan een selectie wordt van hen een nuttige professionele ervaring voor de functie geëist van zes jaar voor de rang A3 en van drie jaar voor rang A2.

Art. 92.§ 1. Voor iedere bevordering wordt er een bevorderingscommissie ingesteld door de directieraad. § 2. Voor de betrekkingen van rang A3 is de commissie samengesteld uit : 1° een ambtenaar van rang A3 van de administratie waarin de betrekking moet ingevuld worden;2° een ambtenaar van minstens rang A4 die behoort tot de administratie waarin de betrekking ingevuld moet worden;3° een HRM-verantwoordelijke of zijn afgevaardigde van minstens rang A1. De commissie kan ook een ambtenaar van rang A3 bevatten die beschikt over een graadanciënniteit van drie jaar ten minste en die afkomstig is uit een andere instelling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of een persoon die over expertise beschikt die verband houdt met de materies die behandeld worden door de in te vullen betrekking. § 3. Voor de betrekkingen van rang A2 is de commissie samengesteld uit : 1° een HRM-verantwoordelijke of zijn afgevaardigde van minstens rang A1;2° twee personeelsleden van minstens rang A2 die behoren tot de administratie waarin de betrekking moet worden ingevuld en die beschikken over een kwalificatie en professionele ervaring aangaande deze in te vullen betrekking. § 4. Wanneer een betrekking wordt vacant verklaard voor kandidaten van twee taalrollen, dient een lid van de bevorderingscommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. § 5. Ten hoogste twee derden van de leden van de commissie behoren tot hetzelfde geslacht.

Geen lid van de commissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in gevaar wordt gebracht.

Art. 93.§ 1. De commissie wordt belast met de evaluatie van de geschiktheden van de kandidaten om de betrekking uit te oefenen die beantwoordt aan de promotiegraad op basis van het vaardigheidsprofiel van de in te vullen betrekking. § 2. Zij neemt in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° de professionele ervaring die de kandidaat doet gelden om een bevordering in de vacante betrekking te verkrijgen;3° het voorstel tot directieplan voor de betrekkingen van rang A3;4° de adequaatheid van het profiel van de kandidaat rekening houdend met de resultaten van de proeven en de gesprekken. § 3. De commissie organiseert een gesprek met elke kandidaat Tijdens dat gesprek stellen de kandidaten voor een betrekking van rang A3 hun directieplan voor.

Art. 94.§ 1. Voor elke bevordering geeft de bevorderingscommissie een gemotiveerd advies rekening houdend met de criteria en elementen bepaald in artikel 93. § 2. De kandidaten worden ingeschreven hetzij in de groep A « geschikt », hetzij in de groep B « niet geschikt ».

In de groep A worden de kandidaten gerangschikt rekening houdend met de criteria zoals bepaald in § 2 van artikel 94. § 3. Deze rangschikking wordt voorgelegd aan de directieraad.

Art. 95.De directieraad werkt het definitief voorstel tot rangschikking van de kandidaten van groep A uit.

Indien het voorstel niet overeenkomt met de rangschikking opgesteld door de bevorderingscommissie, dient de directieraad haar beslissing omstandig te motiveren.

Art. 96.Van het voorstel wordt kennis gegeven per dienstnota aan de kandidaten die zich kandidaat hebben gesteld voor de te verlenen betrekking.

De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.

De kandidaat die zich benadeeld acht, kan binnen tien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.

De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 303 § 2.

De kandidaat wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 97.§ 1. Het definitief voorstel van rangschikking wordt voorgelegd aan de Regering. § 2. De Regering volgt de definitieve klassering die eenparig wordt uitgebracht.

Indien het definitieve voorstel van klassement niet eenparig wordt uitgebracht en de Regering een andere kandidaat benoemt dan de persoon aan het hoofd van het rangschikkingsvoorstel, dan moet zij haar beslissing omstandig motiveren. § 3. Bij gelijkheid van de kandidaturen, wordt achtereenvolgens de voorkeur gegeven aan de kandidaat die behoort tot het geslacht dat het minst vertegenwoordigd wordt in deze bevorderingsrang binnen de instelling Er wordt echter afgeweken van de voorgaande alinea wanneer, door de toepassing van de wetten op het taalgebruik in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1996, het onmogelijk is om over te gaan tot de benoeming van deze kandidaat.

Onderafdeling 3. - De bevordering tot een graad van rang B2, C2, D2 en E2.

Art. 98.De betrekkingen van rang B2, C2, D2 en E2 staan open voor ambtenaren van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 99.Om bevorderd te kunnen worden, moet de kandidaat beschikken over een evaluatie « gunstig » of « zeer gunstig » en zich in een administratieve positie bevinden waar hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden. Hij mag niet onderworpen zijn aan een definitieve tuchtstraf. Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is doorgehaald.

Art. 100.§ 1 Wanneer de functie wordt toegekend overeenkomstig artikel 82 § 1, 3e gedachtenstreep, wordt van de ambtenaren van een andere instelling vereist te voldoen aan bevorderingsvoorwaarden die equivalent zijn met diegene bedoeld in de artikelen 98 en 99. § 2 Wanneer de betrekking wordt toegekend overeenkomstig de regels inzake aanwerving wordt van de kandidaten een nuttige ervaring voor de functie geëist van drie jaar.

Art. 101.Voor iedere bevordering, wordt er een bevorderingscommissie ingesteld door de directieraad.

Deze commissie is samengesteld uit : 1° een HRM-verantwoordelijke of zijn afgevaardigde van minstens rang C1;2° twee ambtenaren die behoren tot de administratie waarin de betrekking moet worden ingevuld en die beschikken over een kwalificatie en professionele ervaring aangaande deze in te vullen betrekking. De leden die worden aangeduid voor elk van de commissies hebben een rang die minimaal gelijk is aan de rang van de betrekking die verleend moet worden.

Ten hoogste twee derden van de leden behoren tot het hetzelfde geslacht.

Wanneer een bevorderingsfunctie vacant wordt verklaard voor kandidaten van de twee taalrollen, dient een lid van de bevorderingscommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.

Art. 102.§ 1. De commissie is bevoegd om de geschiktheden van de kandidaten om de bevorderingsgraad uit te oefenen, te evalueren op basis van het competentieprofiel van de in te vullen betrekking. § 2. Zij neemt in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° de professionele ervaring die de sollicitant doet gelden voor een bevordering in de vacante betrekking;3° de adequaatheid van het profiel van de kandidaat rekening houdend met de resultaten van de eventuele proeven en de gesprekken.

Art. 103.§ 1. Voor elke bevordering geeft de bevorderingscommissie een gemotiveerd advies rekening houdend met de criteria en element zoals bepaald in artikel 102. § 2. De kandidaten worden ingeschreven hetzij in de groep A « geschikt » hetzij in de groep B « niet geschikt ».

In de groep A worden de kandidaten gerangschikt rekening houdend met de criteria zoals bepaald in § 2 van artikel 102. § 3. Deze rangschikking wordt voorgesteld aan de overheid die de bevoegdheid heeft om tot benoeming over te gaan.

Art. 104.Van het voorstel wordt kennis gegeven per dienstnota aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te verlenen betrekking.

De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.

De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen tien dagen bezwaar indienen bij de bevorderingscommissie.

De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 303 § 2.

De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de bevorderingscommissie gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 105.§ 1 Indien de overheid die de bevoegdheid heeft om tot benoeming over te gaan afwijkt van de rangschikking voorgesteld door de bevorderingscommissie dan moet zij de redenen voor haar beslissing omstandig te motiveren. § 2. Bij gelijkheid van de kandidaturen, wordt de voorkeur gegeven aan de kandidaat volgens de volgende volgorde : 1° die behoort tot het geslacht dat het minst vertegenwoordigd wordt in deze bevorderingsrang binnen de instelling;2° die beschikt over de hoogste graadanciënniteit. § 3. Er wordt afgeweken van de voorgaande paragraaf wanneer, door de toepassing van de wetten op het het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, het onmogelijk is om over te gaan tot de benoeming van deze kandidaat. Afdeling 2. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 106.§ 1 De overgangsprocedure naar een hoger niveau kan na de beslissing van een ambtenaar-generaal conform artikel 38. § 2 Om van een bevordering door overgang naar een hoger niveau te genieten moet de ambtenaar zich in een administratieve positie bevinden waar hij kan gebruik maken van zijn titels tot bevordering en moet hij een evaluatie « gunstig » of « zeer gunstig » hebben ontvangen en mag hij niet onderhevig zijn aan een definitieve tuchtstraf. Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is doorgehaald. § 3 Hij moet aan de aanwervingsvoorwaarden van de vacante betrekking voldoen.

Art. 107.De ambtenaar moet batig gerangschikt zijn in het klassement van de specifieke module en een betrekking die overeenstemt met het profiel van de selectie waarvoor de ambtenaar geslaagd is, moet voorzien zijn om ingevuld te worden.

Onderafdeling 2 - Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A

Art. 108.§ 1. De ambtenaar kan bevorderd worden van de niveaus B of C naar het niveau A. De proeven voor de overgang naar het niveau A zijn in drie reeksen ingedeeld. § 2. De eerste reeks wordt georganiseerd door SELOR. De proeven van die reeks beogen een evaluatie van het vermogen van een ambtenaar om in niveau A te functioneren. Ze worden afgesloten met een attest van slagen of een verslag van het niet-slagen. Het attest van slagen is onbeperkt in de tijd geldig.

De afgevaardigd bestuurder van SELOR kan een vrijstelling toekennen voor proeven waarvoor men reeds geslaagd is. § 3. Een ambtenaar die niet geslaagd is voor een proef wordt gedurende een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van het afleggen van deze proef, uitgesloten van de mogelijkheid van het opnieuw afleggen ervan. § 4. De tweede reeks omvat vier proeven die een evaluatie van de verwerving van kennis beogen. Elk van de vier proeven bestaat in het volgen van en slagen voor cursussen van minstens vier studiepunten volgens het European Credit Transfer System, afgekort ECTS, van een masterprogramma van een universiteit of hogeschool van de Europese Economische Ruimte. De tweede reeks proeven is alleen toegankelijk voor de geslaagden van de eerste reeks proeven.

Een van die proeven dient gekozen te worden binnen de vakgebieden economie, recht of overheidsfinanciën.

De drie andere proeven worden gekozen in onderling akkoord tussen de kandidaat en de HRM-verantwoordelijke.

Voor elke proef van deze reeks is het slagen onbeperkt in de tijd geldig.

De proeven van de huidige reeks worden ambtshalve beschouwd als proeven die voldoen aan de voorwaarden vastgesteld door artikel 289.

De inschrijvingskosten voor de proeven van de huidige reeks worden ten laste genomen door het Ministerie. § 5. De derde reeks bestaat uit de modules zoals bepaald in de onderafdeling 3 van het hoofdstuk I van de titel III van het boek I. Ze wordt georganiseerd door het Ministerie. Ze is alleen toegankelijk voor de geslaagden van de eerste en de tweede reeks proeven.

De derde reeks wordt afgesloten met een rangschikking van de kandidaten die geschikt zijn bevonden om de functie uit te oefenen.

Onderafdeling 3. - De overgang naar niveau B, C en D

Art. 109.De bevordering door overgang naar een hoger niveau wordt toegekend aan een ambtenaar, geslaagde van de selectieprocedure die minstens de volgende modules bevat, zoals beschreven in hoofdstuk I van titel III van dit boek : - Instapkaartmodule; - Generieke module; - Specifieke module. HOOFDSTUK III. - De functionele loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 110.De functionele loopbaan bestaat erin dat de ambtenaar, zonder van graad te veranderen, een of twee hogere weddeschalen geniet dan diegene die verbonden zijn aan zijn graad, zolang hij voldoet aan de eisen die het statuut stelt inzake anciënniteit, evaluatie, individuele ontwikkeling en vorming.

Art. 111.De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal of de door hen aangewezen ambtenaar beheert het stelsel van de functionele loopbanen. Hij kent de hogere weddeschaal toe zodra een ambtenaar de voorwaarden inzake schaalanciënniteit, evaluatie, individuele ontwikkeling en vorming vervult. Afdeling 2. - De gewone functionele loopbaan

Art. 112.Aan de graden attaché, assistent, adjunct, klerk en beambte zijn de weddeschalen 101, 102 en 103 verbonden.

Aan de graad van ingenieur zijn de weddeschalen 111, 112 en 113 verbonden.

Aan de graad van eerste attaché zijn de weddeschalen 200, 210 en 220 verbonden.

Aan de graad van eerste ingenieur is de weddeschaal 220 verbonden.

Aan de graad van directeur zijn de weddeschalen 300 en 310 verbonden.

Aan de graad van ingenieur-directeur is de weddeschaal 310 verbonden.

De weddeschaal 101 of 111, naargelang van de graad, wordt toegekend vanaf de aanwerving of de overgang naar een hoger niveau.

De weddeschaal 220 wordt toegekend aan de eerste ingenieur vanaf de aanwerving of de bevordering door verhoging in graad.

De weddeschaal 300 of 310, naargelang van de graad, wordt toegekend vanaf de aanwerving of de bevordering door verhoging in graad.

De weddeschaal 102, 112, 210 of 310, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die : 1° negen jaar anciënniteit telt, zoals berekend overeenkomstig het artikel 452, in de schaal 101, 111, 200 of 300 in de hoedanigheid van statutair ambtenaar;2° over een evaluatie « gunstig » of « zeer gunstig » beschikt;3° met goed gevolg de in artikel 286 bedoelde vorming heeft gevolgd, binnen de periode zoals bedoeld in 1°.

Art. 113.De weddeschaal 103, 113 of 220, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die : 1° negen jaar anciënniteit telt, zoals berekend overeenkomstig het artikel 452, in de schaal 102, 112 of 210;2° over een evaluatie « gunstig » of « zeer gunstig » beschikt;3° met goed gevolg de in artikel 286 bedoelde vorming heeft gevolgd, binnen de periode zoals bedoeld in 1°. Afdeling 3. - De versnelde functionele loopbaan

Art. 114.§ 1. De ambtenaar die beschikt over een minstens « gunstige » evaluatie en die met succes de vorming bedoeld in de artikelen 111, alinea 10, 3° en 112, 3° heeft gevolgd, kan, zijn functionele loopbaan versnellen door het succesvol afwerken van een professionneel ontwikkelingsplan met de dienst HRM, in overleg met zijn functionele chef. § 2. Dit professioneel ontwikkelingsplan bevat minimaal een of meerdere vormingen bedoeld in artikel 289 die een belang toont in relatie tot de missies van het Ministerie en waarvoor een diploma of studiegetuigschrift kan behaald worden na minstens een gesanctionneerde proef door de instelling die de vorming organiseert. § 3 Enkel de aflevering van het diploma of het studiegetuigschrift versnelt de functionele loopbaan van de ambtenaar voordat hij de vereiste anciënniteit telt in de weddeschaal voorzien in artikelen 112 et 113. § 4. Indien geen in het professioneel ontwikkelingsplan voorkomend akkoord kon worden overeengekomen tussen het HRM en de ambtenaar, dan kan de ambtenaar een bezwaar indienen bij de directieraad binnen een maand na de betekening van de beslissing tot weigering. § 5. De vorming moet beantwoorden aan de in artikelen 289 en 290 bedoelde voorwaarden en bedraagt hetzij in uren, hetzij ECTS, minstens : - 30 uur of 1 ECTS voor niveau E; - 75 uur of 3 ECTS voor niveau D; - 100 uur of 6 ECTS voor de overige niveaus.

Ze moet gevolgd worden gedurende de periode die in rekening wordt genomen voor de anciënniteit van de schaal 101, 111, 200 of 300 als statutair ambtenaar voor de eerste overgang in schaal en gedurende de periode die in rekening wordt genomen voor de anciënniteit van de schaal 102, 112, 210 als statutair ambtenaar voor de tweede overgang in schaal. § 6. Onder de voorwaarden bepaald in de voorafgaande paragrafen, wordt de weddeschaal 102, 112, 210 of 310, naargelang van de graad, toegekend zodra de ambtenaar zes jaar anciënniteit telt, zoals berekend conform artikel 452 in de schaal 101, 111, 200 of 300. § 7. Onder de voorwaarden bepaald in de voorafgaande paragrafen, wordt de weddeschaal 103, 113, 220, naargelang van de graad, toegekend nadat de ambtenaar zes jaren anciënniteit heeft, zoals berekend conform artikel 452, in de weddeschalen 102, 112 of 210.

Als de ambtenaar reeds een versnelde loopbaan heeft genoten om tot schaal 102, 112 of 210 over te gaan, naargelang van de graad, wordt weddeschaal 103, 113 of 220, naargelang van de graad, toegekend nadat de ambtenaar vier jaar anciënniteit telt, zoals berekend conform artikel 452, in de tweede weddeschaal van zijn graad, mits de vastlegging van een tweede professioneel ontwikkelingsplan, van de uitreiking van het diploma of het certificaat bedoeld in § 3 van dit artikel. HOOFDSTUK IV. - De uitoefening van een hoger ambt

Art. 115.Onder hoger ambt wordt verstaan elk ambt dat overeenstemt met een in de personeelsplan voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan die waarvan de ambtenaar titularis is.

Art. 116.Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking die tijdelijk onbezet is.

Art. 117.Alleen de ambtenaar die minimaal drie jaar dienstanciënniteit heeft en die een vermelding « gunstig » of « zeer gunstig » gekregen heeft bij de evaluatie, kan voor het uitoefenen van een hoger ambt worden aangeduid.

Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen mag niet worden aangesteld alvorens zijn straf is doorgehaald.

Art. 118.In een tijdelijk vacante betrekking kan een ambtenaar alleen worden aangesteld indien de titularis ten minste een maand afwezig is.

Een hoger ambt kan alleen worden toegekend met ingang van de eerste dag van een maand.

Art. 119.De aanwijzing voor de uitoefening van een hoger ambt gebeurt voor een duur van maximaal een jaar, hernieuwbaar per periode van maximaal zes maanden, mits een gemotiveerde beslissing van de directieraad.

Art. 120.§ 1. De oproep tot kandidaatstelling voor een hoger ambt wordt ter kennis gebracht van de ambtenaren van het ministerie door een dienstnota. § 2. De geïnteresseerde ambtenaren dienen hun kandidatuur in, vergezeld van een motivatiebrief tegen ontvangstbevestiging bij de voorzitter van de directieraad, binnen de twintig dagen na het versturen van de dienstnota.

Art. 121.Een voorstel tot rangschikking van de kandidaten wordt door het HRM samen met de functionele chef van het ambt dat tijdelijk moet worden ingevuld voorgesteld bij de directieraad.

Zij stelt de kandidaat die het meest geschikt is om het ambt uit te oefenen voor, rekening houdend met de motivatie van de kandidaten en hun profiel.

Art. 122.De directieraad beslist over de toewijzing van het hoger ambt.

Indien hij afwijkt van het voorstel geformuleerd door het HRM en de functionele chef, dan moet de beslissing gemotiveerd worden.

Art. 123.De akte tot aanstelling vermeldt : 1° een omschrijving van het ambt dat tijdelijk vacant is, zijn huidige titularis en de reden van diens afwezigheid;2° een verantwoording van de noodzaak om een hoger ambt toe te kennen;3° een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar.

Art. 124.Een ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle aan dat ambt verbonden prerogatieven.

Art. 125.De uitoefening van een hoger ambt verleent geen aanspraak op een benoeming in de graad van dat ambt.

TITEL V. - De interne mobiliteit HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 126.De interne mobiliteit is de overgang van een ambtenaar naar een andere betrekking van zijn graad die vacant werd verklaard behorend tot hetzelfde bestuur of tot een ander bestuur van het ministerie.

Art. 127.De ambtenaar behoudt hoe dan ook zijn graad en de daaraan verbonden weddeschaal. Hij behoudt tevens de voordelen die hij in zijn functionele loopbaan heeft verkregen, met inachtneming van de bepalingen inzake vorming en evaluatie.

Art. 128.De interne mobiliteit vindt plaats hetzij door vrijwillige mobiliteit, hetzij door ambtshalve mobiliteit, hetzij door herplaatsing.

Art. 129.Om te zich kandidaat te stellen voor een vrijwillige interne mobiliteit, moeten de ambtenaren hun functies uitoefenen in hun betrekking sinds ten minste twee jaar. HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mobiliteit

Art. 130.§ 1. Het personeelslid dient zijn verzoek voor interne mobiliteit in : - 1° hetzij door te antwoorden op een mobiliteitsaanbod dat door de dienst HRM minstens per dienstnota wordt meegedeeld; - 2° hetzij door zijn kandidatuur in te dienen bij de dienst HRM zonder dat er een mobiliteitsaanbod bestaat; - 3° hetzij door te antwoorden op een oproep aan de kandidaten in het kader van een open selectie aan de kandidaten buiten het ministerie.

In dat geval wordt het personeelslid vrijgesteld van de generieke module bedoeld in artikel 47. § 2. De onder § 1, 1° vermelde dienstnota vermeldt het volgende : 1° de functiebeschrijving;2° het gewenste profiel van de kandidaten;3° binnen welke termijn het personeelslid zijn belangstelling voor de betrekking kan kenbaar maken. Zij wordt ter kennis gebracht van alle personeelsleden.

Art. 131.Het personeelslid dat zijn kandidatuur voor een vacante betrekking indient via de interne mobiliteit, is slechts aan de proeven onderworpen zoals voorzien in artikelen 49 en 50 van het eerste hoofdstuk van titel III

Art. 132.§ 1. De dienst HRM registreert de gegevens van de verzoeken die zijn ingediend op basis van artikel 130 § 1, 2°, in de databank.

Het personeelslid ontvangt een bericht van ontvangst van zijn verzoek. § 2. Het personeelslid wordt verzocht zich voor de selectie in te schrijven als een betrekking die aan zijn of haar vraag beantwoordt, vacant wordt. § 3. Het verzoek van interne mobiliteit verliest zijn geldigheid een jaar nadat het ontvangst aan het personeelslid werd bevestigd.

Art. 133.Aan het einde van de selectie begint het personeelslid dat laureaat is, zijn nieuwe functie uit te oefenen aan het einde van een termijn die in wederzijds akkoord tussen zijn vroegere en nieuwe functionele chef wordt bepaald. Die termijn mag niet meer dan drie maanden bedragen. Die termijn kan tot een maximum van zes maanden opgevoerd worden door de bestuurraad bij dringende redenen die het belang van de dienst aantasten. Deze laatste motiveert haar beslissing. HOOFDSTUK III. - De ambtshalve mobiliteit

Art. 134.De directieraad kan over een ambtshalve mobiliteit beslissen als de vrijwillige mobiliteit geen resultaat opleverde of als er bijzondere eisen inzake kennis of ervaring zijn vereist om een betrekking te bekleden.

Hij raadpleegt vooraf de betrokken ambtenaar-generaals en de betrokken ambtenaar en motiveert zijn beslissing aan de hand van de functiebeschrijving en het gewenste profiel om betrekking te kunnen bekleden.

Tot ambtshalve mobiliteit kan eveneens worden beslist indien zij gerechtvaardigd is door dienstbehoeften of -noodwendigheid.

Art. 135.De directieraad kan ook beslissen over een ambtshalve mobiliteit ingeval op een gemotiveerde wijze vastgesteld wordt dat de ambtenaar niet meer over de vereiste kwalificaties zou beschikken om zijn betrekking te bekleden. Hij hoort vooraf de betrokken ambtenaar. HOOFDSTUK IV. - De herplaatsing

Art. 136.De herplaatsing vindt plaats : 1° indien de opheffing of de wijziging van een opdracht van het ministerie de afschaffing van een of meer betrekkingen met zich meebrengt;2° indien een ambtenaar medisch ongeschikt wordt bevonden voor de uitoefening van zijn ambt, maar opnieuw kan worden geplaatst in een betrekking die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.3° indien een ambtenaar in disponibiliteit wordt gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;4° wanneer de ambtenaar niet meer is toegewezen aan een betrekking;

Art. 137.De herplaatsing van een ambtenaar gebeurt in een betrekking behorend tot hetzelfde of tot een ander bestuur.

De betrokken ambtenaar wordt voorafgaandelijk gehoord door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, of hun afgevaardigde.

Art. 138.De herplaatsing wordt beslist door de directieraad.

Een herplaatste ambtenaar behoudt zijn rechten inzake wedde en zijn aanspraken op bevordering; de herplaatsingsperiode wordt aangerekend voor de administratieve en de geldelijke anciënniteit.

TITEL VI. - De evaluatie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 139.De evaluatie heeft tot doel het werk van de ambtenaar in de functie die hij vervult, aan de hand van de functiebeschrijving ervan, doorlopend te beoordelen.

Art. 140.§ 1. De evaluator van de ambtenaar is zijn functionele chef.

Hij wordt minstens aangeduid door het diensthoofd van de ambtenaar.

Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de functionele chef, om evaluator te zijn, een voldoende kennis van de taal van de geëvalueerde ambtenaar te bezitten, ofwel omdat hij als ambtenaar behoort tot het tweetalig kader, die krachtens artikel 43, § 3, derde lid van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, het bewijs heeft geleverd de tweede taal voldoende te kennen, ofwel omdat hij in het bezit is van een taalbewijs waaruit de voldoende kennis van de andere taal blijkt dat uitgereikt is op grond van het Koninklijk Besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van dezelfde wetten. § 2. Indien de functionele chef niet aan deze voorwaarde voldoet - hetzij wijst minstens zijn diensthoofd het personeelslid aan die met de evaluatie wordt belast, met inachtneming van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurzaken.

In dit geval woont de functionele chef de verschillende onderhouden bij als observator. - hetzij moet de functionele chef bijgestaan worden door een wettelijk tweetalig personeelslid die de gesprekken voert in de taal van de geëvalueerde en het evaluatieverslag pas goedkeurt wanneer het de inhoud van de gesprekken weerspiegelt. § 3. Een personeelslid mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een passende opleiding te hebben gevolgd.

Art. 141.De evaluatie gebeurt op basis van een evaluatiedossier.

Dit dossier bevat : 1° de functiebeschrijving;2° het verslag van het functiegesprek dat onder meer de individuele doelstellingen bevat;3° de tussentijdse verslagen bedoeld in artikel 146;4° de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen bedoeld in artikel 146;5° het evaluatieverslag;6° het verslag van auto-evaluatie indien dit door de ambtenaar gewenst wordt. De modellen voor de documenten bedoeld in het voorgaande lid worden opgesteld door het HRM. Het evaluatiedossier is ter beschikking van de ambtenaar zelf, van zijn functionele chef, desgevallend van de evaluator aangeduid met toepassing van artikel 140 § 2, van het personeelslid dat de geregelde leiding en/of toezicht heeft over de werking van de evaluator en van het HRM. Het evaluatiedossier maakt deel uit van het persoonlijk dossier van de ambtenaar. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie Afdeling 1. - Voorwerp van de evaluatie

Art. 142.De evaluatie is verplicht voor elke ambtenaar die effectief in dienst is. De evaluatieperiode van de ambtenaar is de periode tussen het functiegesprek en het evaluatiegesprek.

Die periode bedraagt een jaar.

Art. 143.De directieraad bepaalt de praktische modaliteiten voor de organisatie van de evaluaties.

Art. 144.§ 1. In het begin van elke evaluatieperiode en bij elke benoeming of dienstaanwijzing van de ambtenaar heeft de evaluator een functiegesprek met hem, waarbij de te bereiken doelstellingen waarop de ambtenaar zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden omschreven.

Deze betreffen : - de prestatie die beoordeeld wordt rekening houdend met de kwalitatieve resultaten of kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van de prestaties van de geëvalueerde gedurende de evaluatieperiode, rekening houdend met zijn functiebeschrijving en de doelstellingen die voorafgaandelijk werden bepaald; - De vaardigheden worden beoordeeld rekening houdend met het competentieprofiel bepaald in de functiebeschrijving; - de werkattitude. § 2. Van zodra een personeelslid aan een project als hoofd van het project of assistent van het project deelneemt en waarvoor hij een premie ontvangt bedoeld in hoofdstuk IX, titel II van Boek II, wordt hij geëvalueerd op zijn bekwaamheden om een projectgroep efficiënt te leiden en eraan te werken. § 3. De functionele chef en, desgevallend, de evaluator aangeduid met toepassing van artikel 140 § 2, worden ondermeer op de leiderscapaciteiten geëvalueerd, waaronder de kwaliteit van de evaluaties die ze gerealiseerd hebben.

Art. 145.Binnen vijftien dagen na het gesprek stelt de evaluator een verslag op van het functiegesprek. Dit verslag wordt geviseerd door de ambtenaar. Als de ambtenaar het verslag van het functiegesprek niet tekent voor ontvangst, wordt het verslag hem aangetekend opgestuurd.

De evaluator stuurt dit verslag naar het HRM binnen dertig dagen na het functiegesprek. Afdeling 2. - Tijdens de evaluatieperiode

Art. 146.In de loop van elke evaluatieperiode kan de evaluator gunstige of ongunstige vaststellingen op basis van de doelstellingen en de evaluatiecriteria bedoeld in artikel 144, aan het evaluatiedossier toevoegen.

Deze vaststellingen worden ter kennis van de ambtenaar gebracht, die er zijn eventuele opmerkingen kan aan toevoegen binnen de 15 dagen na kennisname.

De ambtenaar kan de evaluator vragen een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toe te voegen.

Gedurende elke evaluatieperiode van een jaar, kunnen een of meerdere tussentijdse gesprekken plaatsvinden op het verzoek van de ambtenaar of de evaluator.

In een tussentijds gesprek kunnen ondermeer aan bod komen : 1° oplossingen voor problemen in verband met het functioneren van de geëvalueerde;2° oplossingen voor problemen die het bereiken van de afgesproken doelstellingen bemoeilijken;deze kunnen zowel betrekking hebben op de organisatie en de werking van de dienst, de begeleiding door de chef als op externe factoren; 3° de ontwikkeling van de ambtenaar binnen de huidige functie. Ter gelegenheid van dit gesprek kunnen bijsturingen worden aangebracht aan de individuele doelstellingen van de ambtenaar.

De evaluator voegt een verslag van dit gesprek toe aan het evaluatiedossier. Dit verslag wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar die eventuele opmerkingen aan dit verslag mag toevoegen binnen de vijftien dagen na kennisname.

Wanneer de ambtenaar het voorwerp uitmaakt van een interne mobiliteit, vindt een tussentijds gesprek plaats voor zijn mobiliteit. Afdeling 3. - De evaluatie

Art. 147.Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de evaluator een evaluatiegesprek met de ambtenaar. § 2 Indien de ambtenaar hoofd is van een project, dan verzoekt de evaluator aan de promotor van het project om zijn vaststellingen te formuleren in verband met de doelstellingen van het project § 3 Indien de ambtenaar assistent is bij een project, dan verzoekt de evaluator aan het hoofd van het project om zijn vaststellingen te formuleren

Art. 148.De evaluator houdt rekening met de onvoorziene of onafhankelijke omstandigheden die de gehele of gedeeltelijke realisatie van de doelstellingen bedoeld in artikel 144 onmogelijk hebben gemaakt voor de verlening van een vermelding.

Art. 149.Bij toekenning van een vermelding « onvoldoende » moet een nieuwe evaluatie plaatshebben na een evaluatieperiode van zes maanden.

Art. 150.Binnen de vijftien dagen die volgen op het evaluatiegesprek, stelt de evaluator een evaluatieverslag op en verleent de vermelding « zeer gunstig », « gunstig », « onder voorbehoud » of « onvoldoende » vergezeld van een motivatie. Het evaluatieverslag wordt binnen dezelfde termijn gedateerd en ondertekend door de evaluator; het wordt geviseerd voor ontvangst door de geëvalueerde ambtenaar en onmiddellijk gericht aan het HRM. Indien de ambtenaar het evaluatieverslag niet viseert voor ontvangst, dan wordt deze aan hem toegestuurd per aangetekend schrijven.

Art. 151.Op het einde van het evaluatiegesprek heeft een nieuw functiegesprek plaats over de volgende evaluatieperiode conform artikel 144, hetzij op hetzelfde ogenblik, hetzij binnen de vijftien dagen. Afdeling 4. - De eindvermeldingen

Art. 152.§ 1. De vermelding « zeer gunstig » wordt toegekend aan de ambtenaar die, gelijktijdig : - alle prestatiedoelstellingen zoals bepaald in het functiegesprek heeft bereikt en deze in meerdere domeinen heeft overtroffen; - zijn competenties heeft ontwikkeld boven de gewone vereisten die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze uit te oefenen; - meer dan gemiddeld heeft bijgedragen tot het gemiddelde van de teamprestaties en in hoge mate beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst. § 2. De vermelding « gunstig » wordt toegekend aan de ambtenaar die aan één of meerdere van onderstaande criteria beantwoordt : - de meeste van zijn prestatiedoelstellingen heeft gerealiseerd die werden overeengekomen in het functiegesprek; - de competenties heeft ontwikkeld die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze uit te oefenen; - correct heeft bijgedragen tot de teamprestaties en beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst. § 3. De vermelding « onder voorbehoud » wordt toegekend aan de ambtenaar die aan één of meerdere van onderstaande criteria beantwoordt : - zijn prestatiedoelstellingen die werden bepaald in het functiegesprek minstens voor de helft heeft gerealiseerd; - de competenties die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze te kunnen blijven uitoefenen niet voldoende heeft ontwikkeld; - weinig heeft bijgedragen tot de teamprestaties en niet of weinig beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst. § 4. De vermelding « onvoldoende » wordt toegekend aan de ambtenaar die aan één of meerdere van onderstaande criteria beantwoordt : - minder dan de helft van zijn prestatiedoelstellingen heeft gerealiseerd die werden bepaald in het functiegesprek; - niet de competenties heeft ontwikkeld die noodzakelijk zijn om zijn functie uit te oefenen en zich in een situatie bevindt waarin hij die functie niet meer zal kunnen uitoefenen; - niet heeft bijgedragen tot de teamprestaties en niet beschikbaar was voor de gebruikers van de dienst; - doelbewust heeft geweigerd om geëvalueerd te worden. § 5. Deze beoordeling moet worden gemotiveerd door de evaluator en gesteund op elementen zich bevinden in het dossier van de ambtenaar.

Art. 153.De ambtenaar die zijn prestaties niet effectief gedurende ten minste zes maanden heeft geleverd en die afwezig is, met verlof is, of zijn functie niet vervult, behoudt zijn laatste evaluatie.

De evaluatie vindt plaats bij de terugkeer van de ambtenaar.

Buiten de gevallen bedoeld in alinea 1, ontvangt de ambtenaar die niet werd geëvalueerd terwijl geen overmacht kan worden ingeroepen, een gunstige evaluatie.

Na afloop van de stage ontvangt de benoemde ambtenaar ambtshalve een gunstige evaluatie. HOOFDSTUK III. - De beroepsprocedure

Art. 154.De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de vermelding « onvoldoende » of « onder voorbehoud » beschikt over een termijn van vijftien dagen om beroep in te dienen per aangetekend schrijven bij de commissie van beroep. Het beroep is schorsend.

Art. 155.Deze termijn is berekend volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 303 § 2.

Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.

Art. 156.De commissie van beroep dient zich uit te spreken binnen twee maanden na ontvangst van het beroep.

De ambtenaar wordt gehoord. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.

Indien de ambtenaar, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, beschouwt de voorzitter de zaak als niet meer bij de commissie aanhanging en doet hij het dossier toekomen aan de secretaris-generaal De commissie hoort de evaluator die de betwiste vermelding heeft verleend.

De afwezigheid van de evaluator is geen reden van uitstel.

Art. 157.De commissie formuleert een advies waarin de vermelding verleend aan de ambtenaar, bevestigd wordt ofwel een andere vermelding voorzien in artikel 152 voorgesteld wordt. De vermelding mag niet worden verzwaard.

De commissie van beroep zendt binnen de vijftien dagen na het advies het volledige dossier alsook haar advies aan de verzoeker en de secretaris-generaal of adjunct secretaris-generaal.

De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal neemt zijn beslissing binnen de vijftien dagen die volgen op de ontvangst van het advies van de commissie. Indien het advies unaniem werd uitgebracht is de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal erdoor gebonden.

Indien het advies niet unaniem werd uitgebracht kan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de vermelding behouden of kan deze vervangen door één van de vermeldingen voorzien in artikel 152. De vermelding mag niet worden verzwaard.

De beslissing wordt betekend aan de ambtenaar per aangetekend schrijven.

De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal deelt zijn beslissing mee aan de commissie van beroep en aan de evaluator. HOOFDSTUK IV. - De gevolgen van de vermelding « onder voorbehoud » of « onvoldoende »

Art. 158.De periode gedurende welke de ambtenaar de vermelding « onder voorbehoud » of « onvoldoende » krijgt, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de graadanciënniteit vereist voor het bekomen van een hogere weddeschaal met toepassing van de gewone of versnelde functionele loopbaan.

Art. 159.De ambtenaar die een evaluatie heeft met de vermelding « onvoldoende » of « onder voorbehoud » kan niet worden aangesteld als evaluator.

Wanneer de evaluator niet in staat is de evaluatie uit te voeren, met toepassing van vorige alinea, of omwille van een andere reden, wordt een evaluator aangeduid met toepassing van artikel 140.

Art. 160.§ 1. Indien gedurende een periode van 36 maanden, de ambtenaar meer dan één keer de vermelding « onvoldoende » ontvangt, dan wordt hij definitief beroepsongeschikt verklaard door de benoemende overheid. § 2. De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid beschikt over een termijn van vijftien dagen om per aangetekend schrijven beroep in te dienen bij de commissie van beroep.

Deze termijn is berekend volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 303 § 2.

Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.

De procedure bedoeld in artikelen 156 en 157 is van toepassing.

De commissie brengt advies uit bij de benoemende overheid. Deze spreekt zich uit over de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid. Indien het advies unaniem werd uitgebracht is de benoemende overheid erdoor gebonden. § 3. In geval van bevestiging van de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, of indien de ambtenaar tegen de verklaring van beroepsongeschiktheid niet in beroep is gegaan, wordt de ambtenaar door de benoemende overheid ontslagen.

Aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.

Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder « bezoldiging » worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding geldend als wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.

De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.

TITEL VII. - De administratieve standen, de afwezigheden en de verloven HOOFDSTUK I. - De administratieve standen Afdeling 1. - De dienstactiviteit

Art. 161.De dienstactiviteit is de gewone administratieve stand van de ambtenaar.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal.

Hij kan zijn aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat of op een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden. Afdeling 2. - De non-activiteit

Art. 162.De ambtenaar kan, krachtens de bepalingen van dit besluit, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit worden geplaatst.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in deze stand geen recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan.

Art. 163.Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de voorwaarden voldoet om te worden gepensioneerd. Afdeling 3. - De disponibiliteit

Onderafdeling 1. - De disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst

Art. 164.De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefenen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wederom tewerkgesteld kan worden.

Op voorstel van de directieraad neemt de benoemende overheid een beslissing omtrent de indisponibiliteitstelling. De betrokkene wordt vooraf door de directieraad gehoord en kan worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze.

Art. 165.De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddeschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan. Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.

Onderafdeling 2. - De disponibiliteit wegens ziekte

Art. 166.§ 1. Onverminderd artikel 244 is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximaal aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 240, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.

Hij behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal.

Artikel 245 is van toepassing op de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte. § 2. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.

Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan : 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij zou verkregen hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten. Het wachtgeld wordt vastgesteld op basis van de laatste activiteitswedde.

In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt. § 3. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waarvan hij lijdt door het Bestuur van de medische expertise van de Staat als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.

Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen. § 4. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in artikelen 173 tot 178, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding vanaf 50 of 55 jaar en de vierdagenweek zoals bedoeld in artikelen 179 tot 186, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen bedoeld in de artikelen 187 tot 189.

Voor de toepassing van § 2 van dit artikel, is de laatste activiteitswedde deze welke voor de verminderde prestaties verschuldigd was.

Art. 167.§ 1. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens een ernstige ziekte van lange duur, wordt ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst bedoeld in artikel 247 in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld. § 2. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte, wordt minstens ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst bedoeld in artikel 247. § 3. Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst bedoeld in artikel 247 op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 168.De directieraad kan de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, onmiddellijk vacant verklaren in geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.

De vacantverklaring kan slechts worden beslist na verloop van een jaar in geval van disponibiliteit wegens ziekte.

Art. 169.De directieraad kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroepsgeschiktheid en lichamelijke geschiktheid bezit.

De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte, wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt zijn betrekking opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat.

De ambtenaar is in elk geval gehouden binnen de termijn bepaald door directieraad, de betrekking te bekleden die hem werd toegewezen. De ambtenaar die dit zonder geldige reden weigert, wordt na tien werkdagen afwezigheid, ambtshalve ontslagen.

Art. 170.Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om gepensioneerd te worden. HOOFDSTUK II. - De afwezigheden

Art. 171.De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen.

Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan een ambtenaar om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met het behoud van al zijn rechten.

Met uitzondering van de in dit besluit bepaalde gevallen worden de verloven en dienstvrijstellingen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal of de door hem aangewezen ambtenaar toegekend.

Art. 172.§ 1. Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf, bevindt de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, zich van rechtswege in non-activiteit. § 2. De deelname van een ambtenaar aan een overlegde werkstaking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Hij heeft echter geen recht op zijn wedde. § 3. Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen. HOOFDSTUK III. - De verloven van loopbaanonderbreking, van vierdagenweek en van halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar Afdeling 1. - Het verlof voor loopbaanonderbreking

Art. 173.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan te onderbreken volgens de herstelwet van 22 januari 1985 onder het stelsel van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen. § 2. De ambtenaar kan verlof voor loopbaanonderbreking krijgen volgens de voorwaarden en modaliteiten van het Koninklijk Besluit bedoeld in de eerste alinea : 1° volledig;2° gedeeltelijk, naar rata van een vijfde of de helft van de duur van de dienstprestaties die normaal behoren te worden verricht;3° met het oog op hulpverlening aan of verzorging van een gezins- of familielid tot de tweede graad dat aan een ernstige kwaal lijdt;4° met het oog op palliatieve verzorging;5° in het kader van het ouderschapsverlof bij de geboorte of de adoptie van een kind.

Art. 174.§ 1. Iedere ambtenaar heeft recht op de verloven voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en in het kader van het ouderschapsverlof bedoeld in artikel 173 § 2, 4° en 5°. § 2. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op de verloven voor volledige loopbaanonderbreking, voor gedeeltelijke loopbaanonderbreking en voor loopbaanonderbreking in het kader van de medische bijstand bedoeld in artikel 173 § 2, 1° tot 3°.

De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, middels de toelating van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

De mandaathouders worden ervan uitgesloten.

Art. 175.§ 1. Bij gedeeltelijke loopbaanonderbreking worden de dienstprestaties ofwel dagelijks ofwel volgens een andere indeling van de werkweek verricht.

In afwijking van het eerste lid kan de secretaris-generaal of de adjunct- secretaris-generaal beslissen voor sommige door hem bepaalde functies een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen. § 2. Een ambtenaar kan zijn ambtsverrichtingen hervatten vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.

Art. 176.§ 1. Een ambtenaar die de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 173, § 1, is ertoe gehouden zich ertoe te verbinden zijn loopbaan gedeeltelijk tot aan de pensionering te onderbreken. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt. § 2. Een ambtenaar die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8bis van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 173, § 1, is ertoe gehouden zich ertoe te verbinden zijn loopbaan gedeeltelijk tot aan de pensionering te onderbreken. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt.

Art. 177.De ambtenaar kan tijdens zijn verlof geen aanspraak maken op zijn wedde.

Een ambtenaar die zich voltijds in loopbaanonderbreking bevindt komt niet in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan. Een ambtenaar die zich in deeltijdse loopbaanonderbreking bevindt, komt naar rata van de verrichte dienstprestaties in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan.

Dit verlof wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Art. 178.Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt in verlof voor persoonlijke redenen omgezet wanneer de ambtenaar een beroepsactiviteit uitoefent, uitgezonderd in de gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het voormeld Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 of indien de ambtenaar een bijkomende beroepsactiviteit uitoefent als bezoldigd werknemer. Afdeling 2. - Verlof in het kader van de vierdagenweek en het

halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 179.§ 1. Op grond van de artikelen 4 tot en met 8 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector alsook op grond van alle bepalingen die deze wijzigen of vervangen, kan de ambtenaar een regime van vierdagenweek met premie en halftijds werken genieten vanaf 50 of 55 jaar. § 2. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op de stelsels van de vierdagenweek met en zonder premie of het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.

De houders van een andere rang dan rang 1 kunnen deze stelsels genieten, met toestemming van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

De mandaathouders worden van deze stelsels uitgesloten. § 3. Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Art. 180.De ambtenaar kan het verlof genieten overeenkomstig volgende modaliteiten : 1° de ambtenaar die gebruik wenst te maken van dit verlof, dient daartoe bij zijn diensthoofd een aanvraag in;2° de aanvraag geschiedt minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode van het verlof.Deze termijn kan in gemeenschappelijk overleg worden ingekort. Deze aanvraag bevat een voorstel van werkschema waarin bepaald wordt hoe de arbeidsprestaties worden geregeld; 3° de periode van het verlof neemt een aanvang op de eerste dag van een maand. Onderafdeling 2. - Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek met premie

Art. 181.§ 1. De ambtenaar die voltijds werkt geniet de vierdagenweek met premie zoals voorzien in de artikelen 4 tot en met 6 van de wet van 19 juli 2012 gedurende een periode van minimaal drie maanden en maximaal vierentwintig maanden. Voor elke verlenging, is een verzoek van de ambtenaar vereist. Dit verzoek moet worden ingediend minimaal één maand voor het vervallen van de lopende periode. § 2. De secretaris-generaal of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepalen de arbeidsagenda. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximaal drie maanden voor noodwendigheden van de dienst.

In functie van de noodwendigheden van de dienst of op verzoek van de ambtenaar, kan de werkkalender worden aangepast door de secretaris-generaal of zijn afgevaardigde. Hij brengt de ambtenaar minimaal twee maanden op voorhand op de hoogte van de beslissing.

Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk bij wederzijds akkoord. § 3. Gedurende de periode tijdens welke de ambtenaar geen prestaties dient te leveren binnen het kader van de vierdagenweek met premie, mag hij geen andere professionele activiteiten uitoefenen. Onder professionele activiteit dient te worden begrepen elke activiteit waarvan het resultaat een professionele inkomst is zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek Inkomstenbelastingen van 1992. De politieke mandaten bedoeld in artikel 265 en volgende worden niet beschouwd als een professionele activiteit.

Art. 182.Gedurende de periode van de vierdagenweek met premie, kan het de ambtenaar niet toegelaten worden verminderde prestaties uit te voeren voor welke reden dan ook. Hij kan ook geen beroep doen op een regime van deeltijdse loopbaanonderbreking.

Het verlof voor de vierdagenweek met premie wordt ambtshalve geschorst indien de ambtenaar één van de volgende verloven geniet : 1° moederschapsverlof en het verlof voor arbeidsvrijstelling in toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en van artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;2° ouderschapsverlof;3° adoptieverlof en verlof voor onthaal;4° verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of om bijstand te verlenen of zorgen te verlenen aan een gezinslid of familie;5° verminderde prestaties voor medische redenen in toepassing van artikel 251. Wanneer een ambtenaar een schorsing verkrijgt door toepassing van lid 3, dan worden deze periodes niet meegeteld voor de maximale periode van 60 maanden bedoeld in artikel 4 § 2 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, alsook niet voor de lopende periode van de vierdagenweek.

Art. 183.De ambtenaar kan een einde maken aan de regeling van de vierdagenweek met premie met een inachtneming van een opzegging van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of zijn afgevaardigde ter kennis wordt gebracht, tenzij deze een kortere termijn aanvaardt.

Onderafdeling 3. - Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek zonder premie

Art. 184.§ 1. Onverminderd het recht op de vierdagenweek met premie, toegekend in uitvoering van de artikelen 4 tot 6 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, heeft de ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is, het recht om vier vijfde te verrichten van de prestaties die normaal worden opgelegd, zonder bijkomende premie. De prestaties worden verricht over vier werkdagen per week. § 2. De ambtenaar die gebruik maakt van het recht bedoeld in § 1, ontvangt tachtig procent van de wedde. De periode van afwezigheid wordt als verlof beschouwd en met dienstactiviteit gelijkgesteld. § 3. De ambtenaar die gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek zonder premie bedoeld in § 1, dient daartoe een aanvraag in, minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode.

De machtiging voor de arbeidsregeling bedoeld in § 1 wordt door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden.

Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.

De bevordering door verhoging in graad of door overgang naar een hoger niveau maakt ambtshalve een einde aan de machtiging tot de arbeidsregeling bedoeld in § 1. § 4. De artikelen 181 § 3 en 182 zijn van toepassing op de arbeidsregeling bedoeld in § 1. § 5. De ambtenaar kan een einde maken aan de in § 1 bedoelde arbeidsregeling met een opzegging van drie maanden, die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.

Onderafdeling 4. - Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar

Art. 185.§ 1. Halftijdse prestaties zoals bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de wet van 19 juli 2012 worden geleverd volgens de volgende voorwaarden : - ofwel elke dag - ofwel volgens een andere verdeling over de week Ter afwijking van het voorgaande lid, kan de minister beslissen tot een verdeling over de maand voor bepaalde specifieke functies die hij vastlegt. § 2. De secretaris-generaal of zijn afgevaardigde verleent het verlof en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof met maximaal drie maanden uitstellen voor de noodwendigheden van de dienst.

In functie van de noodwendigheden van de dienst of op verzoek van de ambtenaar, kan de werkkalender worden aangepast door de secretaris-generaal of zijn afgevaardigde. Deze laatsten informeren de ambtenaar over deze aanpassing twee maanden van tevoren.

Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk mits wederzijds akkoord. § 3. Tijdens de periode gedurende welke de ambtenaar geen prestaties levert tijdens het regime van halftijds werken, mag hij geen andere professionele activiteit uitoefenen. Onder professionele activiteit dient te worden begrepen elke activiteit waarvan het resultaat een professionele inkomst is zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek Inkomstenbelastingen van 1992. De politieke mandaten bedoeld in artikel 265 en volgende worden niet beschouwd als een professionele activiteit.

Art. 186.Gedurende de periode van halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, kan het de ambtenaar niet toegelaten worden verminderde prestaties uit te voeren voor welke reden dan ook. Hij kan ook geen beroep doen op een regime van deeltijdse loopbaanonderbreking. HOOFDSTUK IV. - Verminderde prestaties om persoonlijke redenen

Art. 187.§ 1. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op de verminderde prestaties om persoonlijke redenen.

De houders van een andere rang dan rang 1 kunnen deze verloven genieten, met toestemming van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

De mandaathouders worden van deze verloven uitgesloten. § 2. De ambtenaar moet de helft, zes tienden of vier vijfden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.

Deze prestaties worden ofwel elke dag verricht, ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week of over een periode van twee weken of over een maand.

De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand. § 3. De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Verlengingen van minstens drie maanden en maximaal vierentwintig maanden kunnen worden toegekend. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist.

Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend. § 4. Het werkschema wordt op dezelfde wijze geregeld als bepaald in artikel 181 § 2. § 5. De ambtenaar kan zijn ambt volledig hervatten voordat de toegestane periode verstrijkt met inachtneming van een opzegperiode van drie maanden tenzij de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal een kortere periode aanvaardt.

Art. 188.§ 1. Tijdens de afwezigheidperiode is de ambtenaar die gebruik maakt van de regeling van verminderde prestaties om persoonlijke redenen op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden alsook op de versnelde functionele loopbaan, naar rata van de verrichte dienstprestaties.

De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.

De wedde van de ambtenaar, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met het vijfde van de wedde dat verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.

Art. 189.De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven verkrijgt : 1° het bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof;2° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;3° het verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;4° het verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming;6° het verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;7° het verlof voor opdracht;8° het verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen;9° het verlof bedoeld in artikel 77, § 1, van het Koninklijk Besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. HOOFDSTUK V. - De verloven van korte duur Afdeling 1. - De jaarlijkse vakantie

Art. 190.De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie.

Hij geniet een bijkomende jaarlijkse vakantie van : 1° één werkdag na vijf jaar dienstanciënniteit;2° twee werkdagen na tien jaar dienstanciënniteit.

Art. 191.De vakantiedagen worden genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst. Ze worden toegekend door de functionele chef.

De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.

Art. 192.De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont.

De persoon die onder hetzelfde dak woont dient, bovendien, te zijn : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.

De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van de noodzakelijkheid van zijn aanwezigheid bij de zieke persoon of de persoon die slachtoffer is van een ongeval.

Art. 193.Indien de ambtenaar de in artikel 192, eerste lid bedoelde vier werkdagen heeft opgebruikt of indien hij volledig de werkdagen waarin artikel 190 voorziet heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 192.

Art. 194.De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal bepalen de modaliteiten voor een eventuele overdracht van de niet- bestede vakantiedagen. Die overdracht is maximum één jaar geldig.

Als de ambtenaar het geheel of een deel van zijn vakantiedagen niet kon opnemen wegens een afwezigheid door ziekte, als gevolg van een werkongeval, een ongeval op weg naar het werk, een beroepsziekte, mag de overdracht de termijn van één jaar overschrijden. Bij terugkomst van de ambtenaar worden de jaarlijkse vakantiedagen naar keuze van de ambtenaar opgenomen, maar er moet evenwel rekening gehouden worden met de behoeften van de dienst.

Art. 195.In het Ministerie geldt een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst waarvan de modaliteiten worden vastgesteld door de minister of zijn gemachtigde.

In afwijking van deze werktijdregeling kan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor specifieke organisatorische eenheden of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling bepalen.

De maximale gemiddelde werktijd mag de 38 uren per week niet overschrijden.

Art. 196.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd : 1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;2° wanneer hij tijdens het jaar verlof verkrijgt : - om een stage of een proefperiode te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bepaald in artikel 229; - om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of europese raadsverkiezingen bedoeld in artikel 256; - om dwingende redenen van familiaal belang bedoeld in artikel 202; - wegens halftijdse werken vanaf 50 of 55 jaar bedoeld in artikel 179; - met toepassing van de vierdagenweek bedoeld in artikel 181 en 184; - voor onderbreking van de beroepsloopbaan bedoeld in 173; - om een opdracht uit te voeren zoals bepaald in artikel 231;

De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie.

Het aldus berekende aantal dagen bedraagt steeds een hele of een halve dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.

Art. 197.De in deze afdeling bepaalde vakantiedagen worden opgeschort bij ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.

Art. 198.De jaarlijkse vakantie wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Dit geldt eveneens voor de twee bijkomende dagen voorzien in artikel 192 eerste lid. Afdeling 2. - De feestdagen

Art. 199.§ 1. De ambtenaar heeft verlof op de wettelijke feestdagen, op 2 en 15 november en op 26 december. § 2. De in § 1 vermelde verlofdagen die samenvallen met een zaterdag of een zondag, worden gecompenseerd door een verlof van 27 december tot en met 31 december. § 3. De ambtenaar die krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1 of gedurende de periode bedoeld in § 2, verkrijgt vervangende verlofdagen die genomen kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.

Bij definitieve ambtsneerlegging of oppensioenstelling voor de periode bedoeld in § 2, heeft de ambtenaar recht op een aantal verlofdagen gelijk aan het aantal feestdagen dat samenviel met een niet-werkdag in de periode dat hij nog wel in dienst was. Deze kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. § 4. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof om familiale redenen

Onderafdeling 1. - Het omstandigheidsverlof

Art. 200.De ambtenaar krijgt verlof, binnen de hierna gestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen : 1° het huwelijk of de inschrijving in het bevolkingsregister van het samenlevingscontract van de ambtenaar : 4 werkdagen;2° de bevalling van de echtgenote of van de samenwonende partner van de ambtenaar, op het ogenblik van de gebeurtenis : 14 werkdagen;3° het overlijden van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar : 4 werkdagen;4° het overlijden van een bloedverwant in de eerste graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar : 4 werkdagen;5° het huwelijk of de inschrijving in het bevolkingsregister van het samenlevingscontract van een kind van de ambtenaar of van de samenwonende partner van de ambtenaar : 2 werkdagen;6° het overlijden van een bloedverwant in om het even welke graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;7° het overlijden van een bloedverwant in de tweede graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar, maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag. Als het voorval zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Art. 201.Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Onderafdeling 2. - Het verlof wegens dwingende familiale redenen

Art. 202.Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens : 1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang van zijn kinderen die niet de leeftijd van 15 jaar bereikt hebben. Het verlof wordt genomen per dag of per halve dag. Het wordt toegekend door de functionele chef.

Indien het verlof wegens dwingende familiale redenen tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Art. 203.Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 3. - Het ouderschapsverlof buiten de loopbaanonderbreking

Art. 204.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg, maximaal drie maanden ouderschapsverlof buiten loopbaanonderbreking toegestaan. Dit verlof moet genomen worden voor het kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en genomen worden met volledige dagen.

Na het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht zijn functie opnieuw uit te oefenen of, indien dat onmogelijk is, een gelijkwaardige of gelijkaardige functie te bekleden.

Art. 205.Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 4. - Adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing

Art. 206.Een adoptieverlof wordt toegekend aan de ambtenaar die een kind van minder dan twaalf jaar adopteert.

Het verlof bedraagt ten hoogste 6 weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden die volgen op de inschrijving van het kind als deeluitmakend van het gezin van de ambtenaar in het bevolkingsregister of het register van vreemdelingen in de gemeente van zijn verblijfplaats. Op vraag van de ambtenaar kan ten hoogste drie weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen.

De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld en de leeftijdsgrens van het kind wordt vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

De ambtenaar die het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand voor de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De ambtenaar dient de volgende documenten voor te leggen : 1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan de ambtenaar, wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste drie weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen. De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken verminderd, wanneer de ambtenaar voor hetzelfde kind een omstandigheidsverlof heeft gekregen door toepassing van artikel 200, lid 1, 2°, of een verlof naar aanleiding van een geboorte door toepassing van het artikel 30 § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 207.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden twaalf jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij.

Hij kan ook dit verlof krijgen wanneer hij een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.

De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

Art. 208.Het adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij en plaatsing in een onthaalgezin van een minderjarige naar aanleiding van een rechterlijke beslissing wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het bevallingsverlof

Art. 209.§ 1. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of negentien weken in geval van meervoudige geboorte.

De bezoldiging voor de verlenging van het postnatale verlof toegestaan in toepassing van artikel 211, mag niet meer dan één week bestrijken.

De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 215, § 5 mag niet meer dan 24 weken bestrijken. § 3. De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de vijf weken die vallen voor de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.

Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zeven weken die, in geval van geboorte van een meerling, vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.

Art. 210.§ 1. Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.

In afwijking van artikel 209 § 2 is de bezoldiging verschuldigd. § 2. Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gewerkt heeft vanaf de zesde week voor de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. § 3. Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de in artikel 199 bedoelde feestdagen;3° de in de artikelen 192, 193 en 200 bedoelde verloven;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;5° de afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 209 § 3.

Art. 211.Op vraag van de vrouwelijke ambtenaar wordt de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, verlengd met één week, wanneer de vrouwelijke ambtenaar afwezig is geweest wegens ziekte gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.

Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd met een periode van maximaal twee weken.

Art. 212.Zwangere of borstgevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de 38 uren per week.

Art. 213.De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode.

Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 214.Het artikel 209 is niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.

Art. 215.§ 1. Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij opnieuw in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind of de ambtenaar waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, op eigen verzoek een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.

De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden : 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.

De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. § 4. Het verlof van de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft ter vervanging van het moederschapsverlof is bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Zodra de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft het verlof bedoeld in dit artikel verkrijgt, heeft hij geen recht meer op het verlof bedoeld in artikel 200, eerste lid, 2°. § 5. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert : 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.

Art. 216.§ 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven na de geboorte van het kind. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze op die dag opnemen in één keer of twee keer.

De duur van borstvoedingspauze(s) is in de duur van de prestaties van de werkdag inbegrepen.

De vrouwelijke ambtenaar deelt haar functionele chef mee op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) neemt. § 3. De vrouwelijke ambtenaar die de borstvoedingspauzes wenst te genieten brengt de functionele chef twee weken op voorhand schriftelijk op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.

Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. Afdeling 5. - Het verlof om medische of humanitaire redenen

Art. 217.De vrouwelijke ambtenaar kan dienstvrijstelling krijgen om naar prenatale medische onderzoeken te gaan die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 218.De ambtenaar verkrijgt een dienstvrijstelling om bloed, bloedplasma en bloedplaatjes te geven op voorwaarde dat hij de toelating heeft van zijn functionele chef voor de donatie. Die dienstvrijstelling kan geweigerd worden om dienstredenen.

De ambtenaar verkrijgt een dienstvrijstelling voor de noodzakelijke duur van de bloed-, plasma- en bloedplaatjesdonatie alsook voor de verplaatstijd van maximaal twee uur.

Art. 219.De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van beenmerg, van organen of van weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en de herstelperiode. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 220.Wanneer de echtgenoot of de levenspartner of een inwonend familielid van de ambtenaar aan een ziekte lijdt die door zijn arts als ernstig en uitermate besmettelijk wordt beschouwd, dient de ambtenaar zijn arts te vragen zich tot de hoofdarts van het geneeskundig centrum van de Administratieve Gezondheidsdienst waaronder de ambtenaar ressorteert te wenden om na gemeenschappelijk overleg de meest gepaste preventieve maatregelen te treffen waaronder chemoprofylaxe en eventueel verlof.

Art. 221.De ambtenaar kan verlof krijgen om : 1° de cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;2° in vredestijd prestaties te verrichten als vrijwilliger bij dit korps.

Art. 222.Met een maximum van vijf werkdagen per jaar en voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof krijgen om mindervaliden en zieken te vergezellen of om andere humanitaire zendingen te vervullen tijdens verblijven en reizen in België of buitenland.

Deze verblijven of reizen moeten georganiseerd zijn door een openbare instelling of een vereniging die de zorg voor mindervaliden en zieken of de humanitaire zendingen als opdracht heeft. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of een van haar gefedereerde entiteiten.

De verlofaanvraag moet worden gestaafd met een attest waarin de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid gebeurt.

Art. 223.De verloven om medische of humanitaire redenen zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 6. - Uitzonderlijk verlof

Art. 224.§ 1. De ambtenaar kan verlof krijgen om gevolg te geven aan een wederoproeping als reservist. § 2. De ambtenaar verkrijgt een verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting. § 3. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. HOOFDSTUK VI. - De verloven van lange duur Afdeling 1. - Het verlof om persoonlijke redenen

Art. 225.Indien het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof om persoonlijke redenen krijgen.

Art. 226.Het verlof om persoonlijke redenen wordt enkel voltijds en voor minstens een maand en ten hoogste zes maanden toegekend. Het kan verlengd worden of na een onderbreking opnieuw worden aangevraagd.

Behoudens afwijking door de minister en op gunstig advies van de directieraad, mag dit verlof niet meer bedragen dan 24 maanden over de gehele loopbaan.

Iedere vraag tot verlenging moet ten minste één maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden aangevraagd.

Art. 227.Het verlof om persoonlijke redenen is niet bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.

Art. 228.Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze verlofperiode wordt geen rekening gehouden. Afdeling 2. - Het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst

Art. 229.De ambtenaar kan verlof krijgen om een stage of proefperiode te doen in een betrekking bij een overheidsdienst.

Een betrekking in het gesubsidieerde of het universitair onderwijs wordt gelijkgesteld met een betrekking in een overheidsdienst.

Het verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de duur van de stage of van de proefperiode.

Art. 230.Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof wegens opdracht

Art. 231.§ 1. De Regering kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht. § 2. Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming van de Regering een opdracht aanvaarden : 1° bij een instelling van openbaar nut die afhangt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° bij een Ministerie of een instelling van openbaar nut die afhangt van de federale overheid, van een ander Gewest, van een Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° op internationaal vlak buiten België uitgeoefend, die wordt toevertrouwd hetzij door één van de regeringen van het Rijk of een Belgisch openbaar bestuur, hetzij door een buitenlandse regering of door een buitenlandse openbaar bestuur;4° op internationaal vlak in of buiten België uitgeoefend, bij een internationale instelling;5° in een ontwikkelingsland. § 3. De ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.

Art. 232.De Regering verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar.

Zij kan haar verlengen voor telkens maximaal dezelfde duur.

Art. 233.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988, van 7 januari 1998 of van 12 november 2008 van de Commissie van de europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van de Regering wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de europese Unie wordt toegewezen.

Art. 234.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt, wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend : 1° voor de opdrachten welke de uitoefening van een functie in een ontwikkelingsland bevatten;2° voor opdrachten uitgevoerd door de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar krachtens de beschikking van 26 juli 1988, van 7 januari 1998 of van 12 november 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de europese Unie wordt toegewezen;3° om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen. § 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 231, § 2, 3° en 4° wanneer zij door de minister geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in België. § 4. In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 231, § 2, 1° en 2° bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden als die vastgesteld in § 3 van dit artikel. § 5. In afwijking van §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlands openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.

Art. 235.Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die stand heeft hij geen recht op bezoldiging en kan hij zijn aanspraak op promotie of verhoging in zijn weddeschaal niet doen gelden Voor de toepassing van het eerste lid van dit besluit wordt als volgende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.

Art. 236.De ambtenaar die door de Regering met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.

De Regering stelt de vergoeding vast rekening houdend met : 1° de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;2° de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie. De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.

Art. 237.Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kan de directieraad beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd.

Art. 238.Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de Regering op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmee de ambtenaar is belast.

Art. 239.De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van het Ministerie. HOOFDSTUK VIII. - Het verlof wegens ziekte Afdeling 1. - De ziekteverlofdagen

Art. 240.Tijdens zijn volledige loopbaan heeft de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, recht op ziekteverlof tot maximaal eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.

Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Om de dienstancienniteit te berekenen, komen ook in aanmerking alle daadwerkelijke prestaties die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een onderwijsinstelling, een dienst voor beroepskeuze, een psycho-medisch-sociaal centrum of een medisch-pedagogisch instituut voor zover zij werden opgericht, erkend of gesubsidieerd door de Staat, een Gewest of een Gemeenschap.

Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.

Art. 241.Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 240, wordt in evenredigheid verminderd, wanneer hij tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen : 1° van arbeidsherverdelende aard;2° binnen het kader van de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar 3° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst;4° om een opdracht te vervullen buiten het Gewest;5° om kandidaat te zijn bij verkiezingen;6° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;7° wegens ziekte of invaliditeit, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte. De ambtenaar die op non-activiteit werd geplaatst wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.

Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.

Art. 242.§ 1. Verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 173 tot 178, noch aan de stelsels van de vierdagenweek of halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar bedoeld in artikelen 179 tot 186, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen zoals bedoeld in de artikelen 187 tot 189.

De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. § 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij krachtens artikel 240 recht heeft, naar rata van de prestaties die hij had moeten verrichten.

Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, worden de gedeelten van een dag niet meegeteld.

Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.

Art. 243.Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.

Art. 244.§ 1. Onder voorbehoud van artikel 250 en in afwijking van artikel 241, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg van en naar het werk;3° een beroepsziekte. Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen dat de ambtenaar overeenkomstig artikel 240 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie. § 2. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de minister vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 245.De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 244, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog krachtens artikel 240 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de indeplaatsstelling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 246.Wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt het ziekteverlof aangerekend pro rata van het aantal uren dat hij gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren.

Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.

Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling tot vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens welke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten. Afdeling 2. - Het toezicht en de definitieve ongeschiktheidsverklaring

Art. 247.De wegens ziekte afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de door de minister aangewezen medische controledienst. De minister bepaalt de regels die van toepassing zijn inzake de medische controle.

Indien de ambtenaar niet akkoord gaat met de beslissing van de controlearts, neemt deze laatste binnen 24 uur contact met de behandelende arts. Als de beide geneesheren het oneens zijn, wijzen zij onmiddellijk in gemeen overleg een arbitrerend arts aan. De beslissing van de arbitrerend arts is definitief.

In toepassing van artikel 172 is de ambtenaar ambtshalve in non-activiteit voor alle niet gewettigde afwezigheden wegens ziekte.

Niettemin kan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de afwezigheid omzetten in jaarlijks vakantieverlof.

Art. 248.De ambtenaar blijft onderworpen aan de reglementering van het Bestuur van de medische expertise van de Staat voor wat betreft de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de definitieve medische ongeschiktheidsverklaring.

Art. 249.Op grond van de geldende procedure bij het Bestuur van de medische expertise van de Staat, heeft de ambtenaar een recht van beroep tegen de beslissingen van deze dienst voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 248.

Art. 250.De ambtenaar kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte alvorens hij het aantal werkdagen heeft uitgeput waarop hij recht heeft als ziekteverlof.

Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, en die op grond daarvan op pensioen werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt. Afdeling 3. - De verminderde prestaties wegens ziekte

Art. 251.De ambtenaar kan verzoeken zijn functie uit te oefenen binnen het kader van verminderde prestaties wegens ziekte : 1° met het oog op zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig dagen;2° wanneer, ten gevolge van een langdurige medische ongschiktheid, hij niet voltijds kan werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig dagen; De beoordeling van de medische situatie van de ambtenaar en het toekennen van verminderde prestaties wegens medische redenen wordt gewaarborgd door een arts van de medische controle zoals bedoeld in artikel 247, lid 1.

Art. 252.§ 1. De ambtenaar bedoeld in artikel 251, 1°, kan zijn functie opnieuw vervullen ter waarde van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximaal drie maanden.

Verminderde prestaties kunnen worden toegekend voor de duur van een maand. Verlengingen kunnen worden verleend worden voor een equivalente periode, indien de medische controledienst zoals bedoeld in arikel 247, lid 1, na een nieuw onderzoek van mening is dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit rechtvaardigd. De bepalingen van artikel 255 zijn van toepassing. § 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 251, 2° kan zijn functie hernemen ter waarde van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een maximumduur van twaalf maanden, op voorwaarde dat de arts van de medische controledienst zoals bedoeld in artikel 247, lid 1 van mening is dat een nieuw onderzoek vroeger dient plaats te vinden.

De verlengingen kunnen worden toegekend voor een maximum van twaalf maanden, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 247, lid 1 na een nieuw onderzoek van mening is dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar het rechtvaardigt. De bepalingen van artikel 255 zijn van toepassing. § 3. Op elk onderzoek, oordeelt de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 247, lid 1 of de ambtenaar geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te verrichten.

Gedurende de periode van verminderde prestaties om medische redenen, kan de ambtenaar, zoals bedoeld in § 2, een nieuw onderzoek verzoeken bij de medische controledienst zoals bedoeld in artike 247, 1° met het oog op het aanpassen van zijn werkregime. § 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden elke dag uitgevoerd, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 247, eerste lid, anders beslist.

De verminderde prestaties bedoeld in § 2, worden uitgevoerd volgens een spreiding van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 247, lid 1.

Art. 253.§ 1. De dagen dat een ambtenaar afwezig is tijdens een periode van verminderde prestaties wegens ziekte worden beschouwd als verlof. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Niettemin moet de ambtenaar, die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties wegens ziekte, zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen.

Indien de verminderde prestaties niet elke dag worden geleverd, dan worden de verlofdagen toegekend prorata aan de prestaties voor de gepresteerde periode binnen het kader van de verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 251, 1° en 2° geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van de verminderde prestaties voor medische redenen. Met wedde wordt de wedde bedoeld zoals gedefinieerd in Boek II, titel I, alsook de toelagen bedoeld in artikel 377.

De ambtenaar bedoeld in artikel 251, 2° geniet vanaf de vierde maand een wedde voor de verminderde prestaties, verhoogd met 60 % van de wedde die hij gekregen zou hebben voor de niet geleverde prestaties. § 3. De verminderde prestaties voor medische redenen worden geschorst door : 1° loopbaanonderbreking 2° halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar 3° de vierdagenweek 4° de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;5° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke redenen;6° moederschapsverlof;7° ouderschapsverlof;8° Adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing. De toelating om verminderde prestaties te verrichten voor medische redenen wordt tijdelijk onderbroken bij afwezigheid wegens ziekte, door een arbeidongeval of door een ongeval op de weg naar het werk of wegens een arbeidsziekte.

Art. 254.§ 1. De ambtenaar die verminderde prestaties voor medische redenen wenst te genieten moet een advies verkrijgen van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 247, lid 1, minimaal vijf werkdagen voor het begin van de verminderde prestaties.

De ambtenaar, bedoeld in artikel 251, 1°, moet een medisch getuigschrift voorleggen en een reïntegratieplan opgesteld door de behandelende arts. In het reïntegratieplan, vermeldt de arts de vermoedelijke datum van het volledig hervatten van de arbeid.

De ambtenaar bedoeld in artikel 251, 2° moet een omstandig medisch verslag voorleggen, opgesteld door een arts specialist. § 2. De arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 247, lid 1, spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de ambtenaar om zijn functies te hernemen ter waarde van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties. Deze bezorgt zo snel mogelijk, naargelang het geval, na consultatie van de behandelende arts bedoeld in § 1, lid 2, zijn schriftelijke bevindingen aan de ambtenaar. § 3. Na het bezorgen van de bevindingen door de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 247, lid 1, binnen het kader van een verzoek tot verminderde prestaties voor medische redenen, bedoeld in artikel 251, 1° en 2° kan de ambtenaar, die niet akkoord gaat met de vaststellingen, verzoeken dat een arts-scheidsrechter wordt aangesteld, in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 247, lid 2.

De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist over het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.

De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.

De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 247, lid 1 op de hoogte van zijn beslissing. De medische controledienst bedoeld in artikel 247, lid 1 en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter.

Art. 255.Indien de medische controledienst bedoeld in artikel 247, lid 1, meent date en ambtenaar afwezig wegens ziekte geschikt is om de uitoefening van zijn functies te hervatten ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties, dan informeert hij de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal hierover.

De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal nodigen de ambtenaar uit het werk te hervatten en laten hem toe de verminderde prestaties te vervullen voor zover deze in overeenstemming zijn met de eisen opgelegd voor de goede functionering van de dienst.

Indien de ambtenaar geen gevolg geeft aan dit verzoek om het werk te hervatten, dan wordt hij in non-activiteit geplaatst. HOOFDSTUK VII. - De verloven om politieke redenen Afdeling 1. - Het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen

Art. 256.De ambtenaar kan een verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor parlements-, gewest-, gemeente- provincie- of europese raadsverkiezingen.

Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan hij deelneemt.

Art. 257.Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 2. - Het verlof om een functie uit te oefenen bij een erkende

politieke fractie

Art. 258.Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren.

Art. 259.De ambtenaar kan verlof krijgen om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.

De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de secretaris-generaal.

De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.

Met de instemming van de ambtenaar en van de functioneel bevoegde minister, kent de minister het verlof toe.

Art. 260.Het besluit vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een ambt zal uitoefenen.

Art. 261.De minister kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van een maand respecteert.

Art. 262.Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het is niet bezoldigd. Afdeling 3. - Het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet

Art. 263.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen op : 1° het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid of, in voorkomend geval, het kabinet van een lid van de federale Regering;2° het kabinet van een minister of Staatssecretaris van de regering van een Gemeenschap of Gewest;3° het kabinet van een minister of staatssecretaris van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. De detachering bij een andere regering dan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is slechts toegestaan indien de bezoldiging van de gedetacheerde ambtenaar wordt terugbetaald. § 2. Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander secretariaat, cel algemene beleidscoördinatie of cel algemeen beleid van de federale Regering of kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.

Art. 264.Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen

Art. 265.De ambtenaar krijgt een dienstvrijstelling van twee dagen per maand voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : a) gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is;b) lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter uitgezonderd;c) lid van een districtsraad, de bureauleden en de voorzitter uitgezonderd;d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie.

Art. 266.De vrijstelling van dienst bepaald in artikel 265 wordt naar keuze van de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van een maand naar een andere worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.

Art. 267.De ambtenaar kan, binnen de hierna bepaalde grenzen, op zijn aanvraag een facultatief politiek verlof krijgen voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente : a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) met meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand; 2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 4° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 10.000 inwoners : 1 of 2 dagen per maand; b) van 10.001 tot 20.000 inwoners : 1, 2 of 3 dagen per maand; c) met meer dan 20.000 inwoners : 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand; 5° provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand.

Art. 268.De ambtenaar is, binnen de hierna bepaalde grenzen, in politiek verlof van ambtswege voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 3 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; d) met meer dan 50.000 inwoners : voltijds; 2° de voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt; 3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; e) met meer dan 80.000 inwoners : voltijds; 4° een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt;5° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds.

Art. 269.Onverminderd de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met het oog op de uitoefening van een mandaat van lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is de ambtenaar in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van : 1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;2° lid van het Vlaamse Parlement, van het Waalse Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.

Art. 270.Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.

Art. 271.Voor de toepassing van de artikelen 267 en 268, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van de Nieuwe Gemeentewet.

Art. 272.De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.

Het aantal politieke verlofdagen wordt vastgesteld in verhouding tot de effectief door het personeelslid gepresteerde diensten.

Art. 273.De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.

De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.

Art. 274.De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.

Art. 275.Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens de welke het mandaat een einde neemt.

Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen.

Art. 276.De ambtenaar mag na zijn wederopneming zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen. HOOFDSTUK IX. - Het beroep inzake verlof, afwezigheid en disponibiliteit

Art. 277.Behalve inzake ziekteverlof, in geval van disponibiliteit wegens ziekte, inzake verlof voor opdracht en in geval van ontslag van ambtswege wegens ongerechtvaardigde afwezigheid van meer dan tien werkdagen, kan de ambtenaar in beroep gaan bij de commissie bedoeld in artikel 28 wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof, afwezigheden of disponibiliteit.

Art. 278.De ambtenaar beschikt voor het instellen van zijn beroep over een termijn van tien dagen ingaande op de dag waarop hem kennis is gegeven van de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag.

Hij kan op zijn vraag worden gehoord door de commissie en mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 279.De betwiste beslissing wordt verdedigd door een ambtenaar aangewezen door de overheid die de beslissing heeft genomen.

De commissie geeft een advies aan de secretaris-generaal binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend.

De finale beslissing wordt genomen door de secretaris-generaal. Indien het advies unaniem werd uitgebracht is de secretaris-generaal erdoor gebonden. De beslissing wordt betekend aan de ambtenaar binnen de vijftien dagen na de ontvangst van het advies van de beroepscommissie.

TITEL VIII. - De vorming HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 280.Onder beroepsvorming dient te worden verstaan, elke vorming die de ambtenaar toelaat zijn kennis en bekwaamheden te verbeteren, in verband met de functie die de ambtenaar uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in het ministerie, een ander ministerie of een instelling van openbaar nut.

Een vorming wordt slechts erkend als beroepsvorming met het akkoord van het HRM. Ingeval de vorming op het initiatief van de ambtenaar voorgesteld wordt, is bovendien het akkoord van de functionele chef vereist.

Art. 281.Het HRM vertrouwt de vormingsprogramma's toe aan interne medewerkers of externe deskundigen.

Art. 282.Het HRM heeft tot taak : 1° het onthaal van de nieuwe personeelsleden te organiseren en samen met de functionele chef een individueel opleidingsprogramma vast te leggen;2° het jaarlijks vormingsplan op te stellen;3° de opleidingen te organiseren.

Art. 283.Er wordt voor elk begrotingsjaar een vormingsplan opgesteld.

Dit plan houdt in : 1° de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;2° de prioriteiten voor het komende jaar;3° de te voorziene opleidingen naar inhoud, vorm en duur;4° het al dan niet verplicht karakter van de verschillende opleidingen;5° de begroting te voorzien voor ieder van de vormingsdoelstellingen;6° een evaluatie van het vorige vormingsplan.

Art. 284.Het vormingsplan wordt opgesteld in samenwerking met de directeur-diensthoofd.

Art. 285.Het jaarlijkse vormingsplan wordt goedgekeurd door de directieraad.

Het wordt voor 1 november van het jaar dat aan zijn inwerkingtreding voorafgaat, ter overleg aan de vakorganisaties voorgelegd. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de vorming Afdeling 1. - De doorlopende beroepsvorming

Art. 286.§ 1. De doorlopende beroepsvorming is de vorming die : - tot doel heeft de aanpassing van de ambtenaar aan de evolutie van de organisatie, de technieken en de werkomstandigheden te vergemakkelijken en de beroepsbekwaamheid te behouden of te verbeteren; - in verband staat met de huidige functie van de ambtenaar; - wordt voorgesteld door het HRM of door de functionele chef van de ambtenaar, of aangevraagd wordt door de ambtenaar.

De kosten verbonden aan de doorlopende beroepsvorming worden gedragen door het ministerie voor zover de ambtenaar de in artikel 287 bepaalde voorwaarden in acht neemt.

Het HRM of de functionele chef kan de ambtenaar opleggen bepaalde van deze vormingen te volgen, op voorwaarde dat deze overeenkomen met de tijdens het functiegesprek bepaalde doelstellingen bedoeld in artikel 144.

Wordt uitgesloten van de doorlopende beroepsvorming, elke vrijwillige beroepsvorming, behoudens een uitdrukkelijke door de secretaris-generaal toegekende afwijking middels een met redenen omkleed advies van de directeur-generaal onder wie de ambtenaar ressorteert.

De taalvormingen in het Nederlands en het Frans, worden niet als doorlopende beroepsvorming beschouwd. Niettemin geniet de ambtenaar de in paragraaf 2 bedoelde dienstvrijstelling om ze te volgen. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 287, wordt een dienstvrijstelling verleend ingeval de doorlopende beroepsvorming plaatsvindt tijdens de diensturen.

Als de bovenvermelde vorming buiten de diensturen plaatsvindt, wordt hiervoor een compensatie per uur voorzien.

Art. 287.De inschrijving van de ambtenaar voor een vorming impliceert zijn formele verbintenis om de vorming te volgen, ongeacht of het gaat om een vrijwillige dan wel om een opgelegde vorming.

Als de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om de vorming bij te wonen, moet hij onmiddellijk zijn afwezigheid verantwoorden bij het HRM. Bij ontstentenis kunnen de voor deze vorming gemaakte kosten op hem worden verhaald en worden teruggevorderd door het ministerie.

Bovendien verkrijgt hij geen dienstvrijstelling voor deze vorming.

Desgevallend verliest hij zodoende een aantal dagen jaarlijkse vakantie a rato van het aantal zonder verantwoording gemiste vormingsdagen. Afdeling 2. - De vrijwillige beroepsvorming.

Art. 288.De vrijwillige beroepsvorming is de vorming die door de ambtenaar wordt aangevraagd en die hem toelaat zijn loopbaan in verband met de functie die de ambtenaar momenteel uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in het ministerie, een ander ministerie of een instelling van openbaar nut.

De kosten van de vrijwillige beroepsvorming worden gedragen door de ambtenaar.

Art. 289.Worden erkend als vrijwillige beroepsvorming : A. In de Vlaamse Gemeenschap : 1° de vormingen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de vormingen in het kader van de basiseducatie;3° de volgende vormingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden : a) de basisvormingen en de academische vormingen, de voortgezette vormingen en voortgezette academische vormingen of de doctoraatsvormingen, die 's avonds of in het weekend gegeven worden;b) de postgraduaten en de postacademische vormingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;c) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;d) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;4° de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden. B. In de Franse Gemeenschap : 1° de cursussen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de volgende vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden : a) de vormingen van het korte type en van het lange type en de universitaire vormingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aangevulde studies en de vormingen van de derde cyclus, die 's avonds of in het weekend gegeven worden;b) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden; C. In de Duitstalige Gemeenschap : de vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte type en van het lange type, die 's avonds of in het weekend gegeven worden.

Art. 290.§ 1. In het kader van de vrijwillige beroepsvorming, kan de ambtenaar een vormingsverlof van maximaal 120 uren per schooljaar verkrijgen.

Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus.

Voor het open hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren vormingsverlof overeen met een vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.

Het vormingsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het maximum dat in de eerste paragraaf van dit artikel vastgesteld is wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende verloven en afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn : 1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve toestand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;2° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;3° het halftijds werken vanaf 50 en 55 jaar;4° de vierdagenweek;5° het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst;6° het verlof voor opdracht;7° het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.

Art. 291.§ 1. Het vormingsverlof wordt toegekend door de secretaris-generaal; hij kan deze bevoegdheid delegeren aan de ambtenaar die hij aanwijst bij het HRM. De ambtenaar richt zijn verzoek voor een vormingsverlof tot de secretaris-generaal of tot de aangewezen ambtenaar, met het advies van zijn functionele chef. Indien er een maand nadat het verzoek werd ingediend geen beslissing werd genomen, wordt geacht dat het vormingsverlof toegekend is.

Dit verlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een vormingsverlof te weigeren.

Voor vormingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het vormingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor eenzelfde vorming.

Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap mag het vormingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde cursus.

Er kan slechts een vormingsverlof voor een andere cursus van dit onderwijs gevraagd worden, indien de ambtenaar geslaagd is voor de cursus waarvoor hij het eerste verlof heeft gekregen, of indien hij geslaagd is voor een andere cursus van dit onderwijs. § 2. Het vormingsverlof wordt toegekend middels een controle van de inschrijving en de nauwgezetheid.

Deze controles gebeuren aan de hand van een inschrijvingsbewijs en een nauwgezetheidsbewijs dat de ambtenaar gehouden is over te maken volgens de voorschriften en binnen de termijnen vastgelegd door het HRM. De ambtenaar wordt verzocht de inschrijvings- en nauwgezetheidsbewijzen aan de instelling die de vorming organiseert aan het begin van de vorming voor te leggen, zodanig dat deze laatste ze tijdig kan invullen.

Als de ambtenaar voortijdig stopt met de vorming, komt er op dat ogenblik een einde aan het vormingsverlof. In dit geval meldt de ambtenaar zijn stopzetting onmiddellijk aan het HRM en bezorgt hem het nauwgezetheidsbewijs. § 3. Het vormingsverlof moet gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden, deze periode wordt verlengd met de examenzittijden waaraan de ambtenaar deelneemt.

In het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap moet de ambtenaar op zijn minst één keer in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen, de examens van de gekozen cursus afleggen. Hij mag de uren vormingsverlof gebruiken op zijn vroegst twee maanden voor het eerste examen en op zijn laatst voor het laatste examen waaraan hij deelneemt.

Als de vorming uit een groot aantal uren bestaat, kan het HRM een planning voor het vormingsverlof opleggen, na raadpleging van de hiërarchische meerdere en de ambtenaar. Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan lessen en aan examens deel te nemen. § 4. Het recht op een vormingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vormingsverlof heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren.

TITEL IX. - De tuchtregeling HOOFDSTUK I. - De tuchtstraffen

Art. 292.De tuchtstraffen die kunnen worden uitgesproken, zijn : 1° de terechtwijzing;2° de inhouding van wedde;3° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° de tuchtschorsing;5° de lagere inschaling;6° de terugzetting in graad;7° het ontslag van ambtswege;8° de afzetting.

Art. 293.De inhouding van wedde kan niet worden toegepast voor een periode van meer dan drie maanden.

Zij mag niet meer bedragen dan deze bepaald in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon der werknemers.

Art. 294.De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing verkrijgen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.

Art. 295.De tuchtschorsing mag drie maanden niet overschrijden.

Zij plaatst de ambtenaar van rechtswege in de stand van non-activiteit.

Tijdens de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn rechten op bevordering of weddeverhoging niet laten gelden.

Hij ondergaat een inhouding van wedde die het maximum bepaald in artikel 293, tweede lid, niet mag overschrijden.

Art. 296.De lagere inschaling wordt, naar gelang van het geval, opgelegd door toekenning : 1° van een lagere weddeschaal in dezelfde graad;2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddeschaal.

Art. 297.De terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.

Art. 298.De afzetting en het ontslag van ambtswege verbreken definitief de banden van de ambtenaar met de openbare dienst. HOOFDSTUK II. - De tuchtvordering Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 299.De tuchtvordering mag enkel slaan op feiten die zich hebben voorgedaan of die werden vastgesteld binnen de zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering aanvangt.

Art. 300.Ingeval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht heeft meegedeeld aan de minister, wordt de tuchtvordering niet later ingesteld dan zes maanden na de datum van de mededeling.

Vrijspraak door de strafrechter is voor de overheid geen beletsel om een tuchtstraf uit te spreken, op voorwaarde dat de motivering van de straf het gezag van gewijsde niet aantast voor wat betreft de echtheid van de feiten. De overheid is bovendien niet gebonden door de wijze waarop de rechtbanken het gedrag van de ambtenaar hebben beoordeeld omtrent de hem ten laste gelegde feiten.

Art. 301.Wanneer de ambtenaar meerdere feiten worden ten laste gelegd, dan wordt er echter slechts één enkele procedure aangevat die tot de uitspraak van slechts één enige tuchtstraf aanleiding kan geven.

Art. 302.Op elk ogenblik van de tuchtprocedure, kan de ambtenaar, voor zijn verdediging, zijn dossier raadplegen en mag hij worden bijgestaan door een verdediger naar keuze.

Art. 303.§ 1. De betekeningen bedoeld in deze titel IX gebeuren : - hetzij middels de afgifte van een stuk tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs; - hetzij middels de aangetekende verzending van een stuk. § 2. Elke termijn wordt berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het stuk of vanaf de derde werkdag volgend op de aangetekende verzending ervan, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender. De termijn omvat alle dagen, zelfs zaterdagen, zondagen en de feestdagen bedoeld in artikel 199, § 1.

De vervaldag wordt inbegrepen in de termijn. Wanneer deze dag evenwel valt op een zaterdag, een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 199, § 1, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.

Als deze dag valt tussen Kerstmis en Nieuwjaar, wordt hij verplaatst naar de eerstvolgende werkdag na Nieuwjaar. Afdeling 2. - Het voorstel van straf

Art. 304.De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal duidt de hiërarchische meerdere aan bevoegd voor de toepassing van de huidige afdeling.

Art. 305.§ 1. De hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 304 verhoort de ambtenaar over de feiten die hem worden verweten en desgevallend ook de getuigen. De ambtenaar mag zich door een verdediger naar keuze laten bijstaan.

Van de verhoren wordt een proces-verbaal opgemaakt. § 2. De ambtenaar viseert het proces-verbaal en geeft het binnen een termijn van zeven dagen terug. Als hij bezwaren heeft, geeft hij het proces-verbaal met een bijgevoegde geschreven nota terug. § 3 Binnen een termijn van vijf dagen na afloop van de termijn bepaald in paragraaf 2, kondigt de hiërarchisch meerdere bij de ambtenaar de tuchtstraf aan die hij hem wil opleggen en maakt het voorstel aan de directieraad over.

Art. 306.Binnen een termijn van tien dagen die aanvangt vanaf het moment waarop de directieraad het voorstel voor de tuchtstraf ontvangen heeft, roept hij de ambtenaar op om zich per aangetekende brief bij hem aan te bieden. Het verhoor moet plaatsvinden tussen dag twintig en dertig die volgen op de aanhangigmaking bij de directieraad.

Art. 307.De ambtenaar verschijnt persoonlijk; hij mag worden bijgestaan door een verdediger naar keuze. De verdediger mag evenwel hoe dan ook geen deel uitmaken van de directieraad.

Indien de ambtenaar, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, doet het directiecomité uitspraak op grond van de stukken van het dossier. Hetzelfde geldt zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt zoals bedoeld in alinea 3, zelfs indien de ambtenaar of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren.

Indien de directieraad de intentie heeft een definitief voorstel van tuchtstraf te doen dat strenger is dan het voorlopige voorstel, roept ze opnieuw de ambtenaar op voor een verhoor.

Mogen niet zetelen of deelnemen aan het overleg van de directieraad : de ambtenaar die een tuchtactie ondergaat of elke ambtenaar die aan de aanhangigmaking van de tuchtactie heeft deelgenomen of die op het even welke manier aan de tuchtprocedure heeft bijgedragen.

Binnen een termijn van ten hoogste twee maanden vanaf de dag dat de zaak bij de directieraad is ingediend, doet deze het definitieve voorstel en betekent het aan de ambtenaar binnen de tien dagen.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de taak van de secretaris-generaal waargenomen door de Minister, en de directieraad vervangen door de Ministerraad, indien het voorstel van tucht betrekking heeft op een mandaathouder. Desgevallend wordt het voorstel van straf meteen uitgesproken als de tuchtvordering.

Het voorstel van straf wordt eveneens gelijktijdig betekend aan de overheid die de straf uitspreekt.

De betekening van het voorstel van straf zet de tuchtvordering in. HOOFDSTUK III. - Het beroep inzake tuchtaangelegenheden Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 308.De ambtenaar tegen wie de straf werd voorgesteld, kan, binnen twintig dagen na de betekening van het voorstel, hetzij persoonlijk, hetzij door zijn advocaat, beroep indienen bij de raad van beroep van het ministerie of de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal, naargelang zijn graad. Bij ontvangst van het beroep, informeert de griffier de bevoegde overheid die de straf uitspreekt hierover.

Het beroep wordt aangetekend aan de voorzitter gericht op het adres vastgesteld door het huishoudelijk reglement. Afdeling 2. - De raad van beroep van het ministerie en de gewestelijke

raad van beroep van de ambtenaren-generaal

Art. 309.De volgende raden van beroep worden ingesteld : 1° de raad van beroep van het ministerie die de beroepen inzake tuchtzaken behandelt van de ambtenaren van het ministerie van alle niveaus, uitgezonderd de ambtenaren-generaal;2° de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal die de beroepen inzake tuchtzaken behandelt van de ambtenaren-generaal van het ministerie en de leidende ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 310.§ 1. De raad van beroep van het ministerie is samengesteld als volgt : 1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;2° per taalafdeling, drie effectieve en zes plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren minstens van rang A 2;3° per taalafdeling, drie effectieve en zes plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties;4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en minstens een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal. § 2. De gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal is samengesteld als volgt : 1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren van minstens rang A5 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en bij ontstentenis ervan tussen de ambtenaren van rang A4+; 3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties.; 4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de Regering.

Art. 311.De verenigde afdelingen stellen een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op en leggen het ter goedkeuring voor aan de Regering.

Art. 312.De taalkennis van de effectieve en plaatsvervangende voorzitters-magistraat moet worden vastgesteld overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Afdeling 3. - De beroepsprocedure

Art. 313.Op vraag van de voorzitter van de raad van beroep van het ministerie, zendt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, al naargelang van de taalrol van de eiser, hem het volledige dossier toe.

Op vraag van de voorzitter van de gewestelijke raad van beroep, zendt de minister hem het volledige dossier toe.

Art. 314.In elke zaak wordt een ambtenaar door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal aangewezen die het aangevochten voorstel van straf verdedigt voor de raad van beroep van het ministerie of door de minister voor de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal.

Deze ambtenaar mag niet deelnemen aan de beraadslaging. Het advies bedoeld in artikel 321 vermeldt of dit verbod werd in acht genomen.

Art. 315.De raad van beroep mag over geen enkele zaak beraadslagen, indien : 1° de eiser niet zijn middelen tot verdediging heeft kunnen doen gelden;2° het dossier niet alle elementen bevat die het de raad toelaten met volledige kennis van zaken een advies te geven.

Art. 316.De raden van beroep bedoeld in artikel 310 kunnen bijkomende onderzoeken aanbevelen. Zij kunnen hierbij twee assessoren afvaardigen die hebben deelgenomen aan de beraadslagingen.

De ene wordt gekozen onder de assessoren aangewezen door de Regering en de andere onder de assessoren aangewezen door de vakorganisaties.

Art. 317.De eiser verschijnt in persoon.

Hij mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Ingeval van overmacht of ziekte, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een persoon naar keuze.

De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de raad van beroep.

Art. 318.Indien, ofschoon behoorlijk opgeroepen, de ambtenaar zonder geldige reden niet verschijnt, voert de betrokken raad van beroep de zaak af en stuurt het dossier terug naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 326.

In dat geval betekent de voorzitter de afvoering van de zaak aan de ambtenaar.

Art. 319.De eiser heeft het recht een of meerdere assessoren te wraken. Dit recht kan slechts eenmaal worden uitgeoefend voor eenzelfde zaak.

De griffier-verslaggever betekent aan de eiser, per aangetekend schrijven, de lijst van effectieve assessoren en plaatsvervangers die voor de zaak die hem aanbelangt werden opgeroepen.

Binnen een termijn van acht dagen vanaf de betekening van de lijst, stuurt de eiser ze aangetekend terug naar de griffie met aanwijzing van de naam van de assessoren die hij wraakt. De wraking moet worden gemotiveerd.

Na deze termijn, bepaald in het derde lid, wordt de eiser geacht af te zien van zijn recht op wraking.

Alvorens in te gaan op de grond van de zaak, beslist de voorzitter of er reden is om de vraag tot wraking in te willigen.

De voorzitter wraakt bovendien elke assessor die hij als rechter in eigen zaak zou kunnen beschouwen.

Art. 320.De raden van beroep bedoeld in artikel 310 kunnen slechts beraadslagen indien de meerderheid van de assessoren opgeroepen voor de hoorzitting, aanwezig is.

Zij beraadslagen in afwezigheid van de eiser en zijn raadgevers en van de ambtenaar die het standpunt van de overheid verdedigt.

Zij oordelen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het beroep.

Art. 321.De raden van beroep bedoeld in artikel 310 geven hun gemotiveerd advies binnen de twee maand volgend op de indiening van het beroep, behalve in geval van overmacht.

Art. 322.De stemming is geheim.

Er nemen evenveel door de overheid aangewezen assessoren als door de vakorganisaties aangewezen assessoren deel aan de stemming.

Elk lid, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd.

Wanneer er geen pariteit is tussen de door de overheid aangewezen assessoren, en de door de vakorganisaties aangewezen assessoren op het ogenblik van de stemming, herstelt de voorzitter de pariteit in overleg met de aanwezige leden.

Bij staking van stemmen, wordt het advies gunstig geacht voor de eiser.

De griffiers zijn niet stemgerechtigd.

Art. 323.Indien de betrokken raad van beroep, behalve in geval van overmacht, zijn advies niet binnen de voorgeschreven termijn geeft, wordt het gunstig geacht voor de betrokken ambtenaar.

Art. 324.De betrokken raad van beroep stuurt haar advies alsook het volledige dossier naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 326, ten laatste twintig dagen na het uitbrengen van het advies. Het advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt.

De raad betekent het advies aan de ambtenaar binnen dezelfde termijn.

Art. 325.De minister bepaalt de toelage toegekend aan de voorzitters of aan de plaatsvervangende voorzitters van de raden van beroep bedoeld in artikel 310. HOOFDSTUK IV. - Uitspraak van de tuchtstraf

Art. 326.De benoemende overheid spreekt de tuchtstraf uit.

De bevoegde overheid kan geen zwaardere straf uitspreken dan de voorgestelde straf en kan ook geen andere feiten inroepen dan die welke het voorstel van straf hebben gemotiveerd.

Art. 327.De in het vorige artikel bedoelde overheid spreekt zich binnen twee maanden na de ontvangst van het door de raad van beroep uitgebrachte advies uit of van de kennisgeving van het voorstel tot straf van de directieraad indien geen beroep werd ingesteld.

Binnen de vijftien dagen na uitspraak van de beslissing brengt zij per aangetekend schrijven de definitieve beslissing ter kennis van de ambtenaar. Deze wordt uitvoerbaar vanaf de eerste dag die volgt op de kennisheving. HOOFDSTUK V. - De inschrijving en de schrapping van de straf.

Art. 328.Elke tuchtstraf wordt ingeschreven op de tuchtfiche van de ambtenaar.

Art. 329.De schrapping van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na een periode waarvan de duur wordt vastgesteld op : 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° een jaar voor de inhouding van wedde;3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° twee jaar voor de tuchtschorsing;5° dertig maanden voor lagere inschaling;6° drie jaar voor de terugzetting in graad. De termijn gaat in vanaf de betekening van de straf.

Art. 330.De schrapping heeft tot gevolg dat er geen rekening meer mag worden gehouden met de geschrapte tuchtstraf.

TITEL X. - De schorsing in het belang van de dienst

Art. 331.De ambtenaar kan in het belang van de dienst in zijn ambt worden geschorst : 1° in geval van strafrechtelijke vervolgingen;2° in geval van tuchtrechtelijke vervolging wegens een ernstige fout waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De ambtenaar kan het recht ontzegd worden om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en zijn wedde kan verminderd worden in een mate die niet hoger ligt dan die welke is genoemd in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

Art. 332.De maatregelen bedoeld in artikel 331 worden uitgesproken door : 1° de minister in verband met ambtenaren-generaal;2° de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in verband met de andere ambtenaren; Zij horen de ambtenaar vooraf, uiterlijk vijftien dagen nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die de ambtenaar ten laste worden gelegd. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord binnen deze termijn, mag hij zich laten vertegenwoordigen.

De schorsingsbeslissing wordt betekend volgens de regels bedoeld in artikel 303.

Art. 333.De ambtenaar kan binnen acht dagen na de betekening in beroep gaan bij een van de raden van beroep bedoeld in artikel 310 naargelang zijn graad.

Art. 334.De krachtens artikel 310 opgerichte raden van beroep zijn bevoegd voor het beroep inzake de schorsing in het belang van de dienst en inzake de maatregelen waarin artikel 331, tweede lid voorziet.

De beroepsprocedure is die welke geldt voor beroepen aangaande tuchtzaken.

Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies anders luidt dan de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing : 1° spreekt de minister zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren behalve de ambtenaren-generaal;2° spreekt de Regering zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren-generaal. Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies in overeenstemming is met de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing, bevestigt de bevoegde overheid bedoeld in het derde lid de maatregel.

Art. 335.Behalve in geval van strafrechtelijke vervolging, mag de duur van de schorsing ten hoogste zes maanden bedragen.

Zij kan worden verlengd met zesmaandelijkse termijnen in geval van strafrechtelijke vervolging.

Art. 336.De schorsing in het belang van de dienst alsmede de maatregelen bedoeld in artikel 331, tweede lid eindigen van rechtswege wanneer de tuchtrechtelijke uitspraak voor een ernstige fout bedoeld in artikel 331 eerste lid, 2° definitief wordt.

De door een ambtenaar opgelopen tuchtstraf werkt terug tot op een datum die niet verder mag teruggaan dan degene vanaf welke de met toepassing van artikel 331, tweede lid, getroffen maatregelen uitwerking hebben.

In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de eventuele tuchtschorsing aangerekend.

TITEL XI. - Onverenigbaarheden en cumulatie van beroepsactiviteiten

Art. 337.Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon uitoefent en die : 1° verhindert dat hij zijn ambtsplichten vervult of strijdigheid van belangen tot gevolg heeft, of;2° niet past met de waardigheid van zijn ambt. De ambtenaar die deze bepaling niet eerbiedigt, stelt zich bloot aan een tuchtvordering.

Art. 338.De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden tenzij daar toestemming is voor verleend.

Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.

Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.

Art. 339.Een politiek mandaat wordt niet beschouwd als een beroepsactiviteit.

De ambtenaar die verkozen is moet het HRM hiervan verwittigen, die op zijn beurt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal op de hoogte brengt.

De uitoefening van een mandaatfunctie zoals bedoeld in artikel 461 is onverenigbaar met een politiek mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter van een O.C.M.W. of lid van een provinciecollege. Elk ander politiek mandaat waarvan het overeenstemmende politiek verlof een vierde van een voltijdse betrekking overschrijdt, is eveneens onverenigbaar met de uitoefening van een mandaatfunctie.

Art. 340.Er kan aan een ambtenaar toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit buiten de diensturen, indien deze niet in strijd is met de bepalingen van artikel 337.

Art. 341.Er kan aan een ambtenaar toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen de diensturen, indien deze : 1° niet in strijd is met de bepalingen van artikel 337;2° van algemeen belang is voor het Gewest;3° zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek kan worden uitgeoefend. Onder diensturen dient te worden verstaan : de stamtijden die de glijdende werktijdregeling vastlegt.

Deze ambtenaar is in actieve dienst.

De minister bepaalt de wijze waarop deze maatregel wordt toegepast.

Art. 342.De aanvraag tot cumulatie wordt schriftelijk ingediend bij de directeur-generaal of de ambtenaar aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in hun diensten, door middel van een modelformulier dat door het HRM wordt verstrekt.

Het diensthoofd geeft vooraf in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien, een gemotiveerd advies. De directeur-generaal voegt er zijn advies aan toe alvorens het dossier door te sturen naar de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Art. 343.De toestemming wordt verleend of geweigerd door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Art. 344.De ambtenaar wordt binnen dertig dagen na datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de beslissing.

Art. 345.De toestemming kan worden herroepen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

TITEL XII. - De inschakeling van personen met een handicap

Art. 346.§ 1. Het ministerie moet een aantal gehandicapte personen tewerkstellen dat gelijk is aan minstens twee percent van de personeelsformatie voorzien in het personeelsplan.

Deze doelstelling kan bereikt worden door de aanwerving of door de erkenning van de handicap van ambtenaren gedurende hun loopbaan. § 2. Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder « erkenningsinstellingen » de vier volgende instellingen : 1° het « Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées », in het kort A.W.I.P.H.; 2° de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung);3° de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, in het kort VDAB, en/of het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap 4° de Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden, gekend als Personne Handicapée Autonomie Recherchée, in het kort PHARE § 3.De betrekkingen die voor gehandicapte personen bestemd zijn, kunnen bekleed worden door kandidaten die bij hun aanwerving of tijdens hun loopbaan ten minste één van de volgende voorwaarden vervullen : 1° ingeschreven zijn bij één van de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2 of het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot tegemoetkoming vanwege één van deze instellingen en één van deze instellingen in kennis te hebben gesteld van elke beslissing betreffende maatregelen inzake hulp of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces, die door de federale overheid of gemeenschapsoverheid is genomen;2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest overleggen van het Fonds voor Arbeidsongevallen of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;3° door een beroepsziekte zijn getroffen en een attest voorleggen van het Fonds voor Beroepsziekten of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;4° het slachtoffer zijn geweest van een gemeenrechtelijk ongeval en een door de griffie van de rechtbank afgeven afschrift van het vonnis overleggen waarbij een handicap of een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;5° het slachtoffer zijn geweest van een thuisongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling overleggen waarbij een blijvende ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;6° een inkomensvervangende- tegemoetkoming of integratietegemoetkoming genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan de gehandicapten.7° in het bezit zijn van een attest afgeleverd door de Algemene Directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen.

Art. 347.De gehandicapte persoon heeft de mogelijkheid om deel te nemen aan een selectieprocedure bedoeld in artikel 38 en volgende van het eerste hoofdstuk van titel III van dit boek. Hij kan bij deze gelegenheid de organisator van de selectie aangeven dat een redelijke aanpassing tijdens zijn deelname aan de proeven dient voorzien te worden.

Indien het percentage van tewerkstelling zoals bepaald in artikel 346 § 1 niet wordt bereikt, dan kan de directieraad beslissen om één of meerdere selectieprocedures voor te behouden aan de gehandicapte personen zoals bedoeld in artikel 346 § 3.

Onverminderd de bepalingen van huidig artikel, zijn de in dit besluit bedoelde regels betreffende de werving van toepassing op de selectie en werving van gehandicapte personen.

Art. 348.Als het percentage dat bepaald is in artikel 346, § 1, eerste lid, niet bereikt is, kan het HRM bij de aanwerving voorrang geven aan personen met een handicap die geslaagde zijn.

Art. 349.§ 1. De overgangsprocedure naar een hoger niveau is aangepast aan de beperkingen gerelateerd aan de handicaps. De gehandicapte persoon kan de organisator van de proeven de noodzaak van redelijke aanpassing aangeven. § 2. In geval van verandering van betrekking kan het advies van de arbeidsgeneesheer in samenspraak met de behandelende arts vereist worden om de bekwaamheid van de gehandicapte persoon tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan. § 3. De secretaris-generaal of de adjunct- secretaris-generaal kan in samenwerking met de erkenningsinstellingen bedoeld in artikel 346, § 2, het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen organiseren.

TITEL XIII. - De auteursrechten van de ambtenaren

Art. 350.De ambtenaar staat definitief en zonder beperking aan zijn werkgever, namelijk het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor de gehele wereld, alle patrimoniale auteursrechten af met betrekking tot de huidige en toekomstige werken die hij verwezenlijkt tijdens de uitoefening van zijn functie.

Art. 351.De ambtenaar staat aan zijn werkgever bedoeld in artikel 350, het recht af om de huidige en toekomstige werken te exploiteren in een vorm die onbekend is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Indien de in het eerste lid bedoelde afgestane rechten geëxploiteerd worden, kent de werkgever een deelname van 10 % in de gerealiseerde winst toe aan de ambtenaar zonder evenwel de maximale bruto bezoldiging van weddeschaal A500 waarin dit besluit voorziet te kunnen overschrijden.

Art. 352.De ambtenaar doet afstand van het recht om zelf te beslissen op welk ogenblik en hoe zijn werk zal verspreid worden.

Art. 353.De reproducties van het werk van de ambtenaar worden verspreid en gecommuniceerd naar het publiek onder zijn naam, tenzij zijn werkgever anders beslist.

Art. 354.De ambtenaar geeft aan zijn werkgever de toestemming om het verwezenlijkte werk aan te passen naargelang de exploitatiebehoeften eigen aan het Gewest.

TITEL XIV. - Het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging

Art. 355.Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen voor de wettelijke pensioenleeftijd, behalve in de gevallen waarin voorzien is in de wetgeving met betrekking tot de pensioenen en het huidig besluit.

Art. 356.§ 1. Er wordt van rechtswege een einde gesteld aan de hoedanigheid van ambtenaar wanneer de ambtenaar de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. § 2. In afwijking van § 1, indien ze ermee akkoord gaan en indien de noodwendigheid van de dienst dit vereist, kunnen de ambtenaren uitzonderlijk in dienst gehouden worden na de wettelijke pensioenleeftijd bereikt te hebben en dit gedurende een periode van zes maanden.

Voor de ambtenaren die de graden van rang A4, A5, A6 en A7 bekleden, kan die periode van zes maanden drie maal vernieuwd worden.

De ambtenaren die na de wettelijke pensioenleeftijd in dienst gehouden worden, behouden tijdens deze periode hun hoedanigheid van ambtenaar.

De beslissing wordt genomen door de Regering op voorstel van de minister die bevoegd is voor het Openbaar Ambt.

De beslissing tot verlenging is met redenen omkleed.

Art. 357.Verliest ambtshalve en zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar : 1° de ambtenaar van wie de benoeming niet regelmatig is, op voorwaarde dat, met uitzondering van misleiding of bedrog, die onregelmatigheid door de overheid die hem heeft benoemd is vastgesteld binnen de termijn bepaald voor het instellen van beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure;2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de Belgische nationaliteitsvoorwaarde en waarvan de functies een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname noodzaken in de uitoefening van de openbare macht of als doel hebben de bescherming van de algemene belangen van de staat of andere overheidsinstanties.3° de ambtenaar die zijn burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, die aan de dienstplichtwetten niet meer voldoet of wiens medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;4° de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien werkdagen afwezig blijft en die naar behoren en voorafgaandelijk werd gewaarschuwd;5° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;6° de ambtenaar die om tuchtredenen wordt ontslagen, ambtshalve wordt ontslagen, of afgezet.

Art. 358.Geven aanleiding tot ambtsneerlegging : 1° het vrijwillig ontslag.In deze situatie mag de ambtenaar zijn post niet eerder verlaten dan minimaal dertig dagen na kennisgeving van zijn ontslag per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal. Deze termijn, die begint te lopen vanaf de datum van het versturen van de aangetekende brief, kan verkort worden in onderling akkoord. 2° de oppensioenstelling;3° een tweede benoeming in een andere openbare dienst, van zodra deze benoeming niet meer kan aangevochten worden voor de Raad van State.4° de definitief bevestigde professionele ongeschiktheid, volgens de procedure zoals bepaald in dit besluit. BOEK II. - DE BEZOLDIGINGSREGELING TITEL I. - De wedde HOOFDSTUK I. - De weddeschalen

Art. 359.Iedere weddeschaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers.

De letter duidt het niveau van de graad aan, het eerste cijfer de rang, het tweede de graad overeenstemmend met een bijzondere kwalificatie in dezelfde rang, het derde de code van de weddeschaal.

Het cijfer nul betekent dat de code niet bepaald is.

Art. 360.Aan de graden die de ambtenaren kunnen bekleden, zijn de volgende schalen verbonden : NIVEAU A secretaris-generaal A700 adjunct-secretaris-generaal A600 directeur-generaal A500 directeur-hoofd van dienst A400 ingenieur-directeur A310 directeur A310 A300 eerste ingenieur A220 eerste attaché A220 A210 A200 ingenieur A113 A112 A111 attaché A103 A102 A101 NIVEAU B eerste assistent B200 assistent B103 B102 B101 NIVEAU C eerste adjunct C200 adjunct C103 C102 C101 NIVEAU D eerste klerk D200 klerk D103 D102 D101 NIVEAU E eerste beambte E200 beambte E103 E102 E101

Art. 361.De weddeschalen die gelden in het ministerie zijn opgenomen in bijlage I. De bedragen van de weddeschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen in overeenstemming met de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De wedde wordt gekoppeld aan de spilindexcijfer van 138,01.

Art. 362.De tussentijdse verhogingen worden toegekend op grond van de geldelijke anciënniteit, conform de artikelen 456 tot 460. HOOFDSTUK II. - De vaststelling van de wedde van de ambtenaar Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 363.Onverminderd de tegengestelde reglementaire bepalingen, wordt de wedde van elke ambtenaar vastgesteld in een van de schalen van zijn graad.

Art. 364.Bij wijziging van het geldelijke statuut van een graad, wordt de eraan verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijke statuut altijd had bestaan.

Indien de gewijzigde wedde lager ligt dan degene die de ambtenaar genoot in zijn graad bij de inwerkingtreding van het wijzigende besluit, behoudt hij zijn hoogste wedde tot hij een op zijn minst daaraan gelijke wedde heeft.

Art. 365.De vaste ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij zou hebben genoten in zijn vorige graad.

Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot niveau B en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, verkrijgt de ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die 1.000 euro, op jaarbasis en voor 100 % gekoppeld aan de spilindexcijfer van 138,01, hoger ligt dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad.

De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger ligt dan de maximumwedde hetzij van de schaal van zijn nieuwe graad, hetzij van de schaal van zijn vorige graad als deze hoger is.

Art. 366.De wedde wordt betaald na vervallen termijn.

De ambtenaar ontvangt zijn wedde uiterlijk de laatste werkdag van de maand, met uitzondering van zijn wedde van december die hij ontvangt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari van het volgende jaar. Afdeling 2. - De berekening van de wedde

Art. 367.De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de jaarwedde.

Art. 368.Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar op een andere datum dan de eerste van de maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is bedoeld in artikel 460, tweede lid, wordt de wedde van de lopende maand niet aangepast.

Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar overlijdt of op rust gesteld wordt, blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd.

Art. 369.Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de wedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de volgende breuk : het percentage van de prestaties x het aantal gepresteerde werkdagen/het aantal te presteren werkdagen op basis van het werkschema Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren gedeeld door 7,6.

Wordt verstaan onder : a) « werkdag » : elke dag, feestdagen inbegrepen, uitgezonderd zaterdagen en zondagen;b) « gepresteerde werkdag » : elke dag waarvoor een bezoldiging verschuldigd is;c) « werkschema » : het aantal te presteren werkdagen in een maand. HOOFDSTUK III. - De gewaarborgde bezoldiging, de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 370.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : « volledige prestaties », de prestaties zoals bepaald in artikel 447. Afdeling 2. - De gewaarborgde bezoldiging

Art. 371.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder « bezoldiging », de wedde vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage.

De kinderbijslagen en de maandelijkse supplementen daarvan komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de bezoldiging. § 2. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging van de ambtenaar bedraagt nooit, voor volledige prestaties, minder dan : - 13.234,20 euro, indien de betrokkene, wat betreft de sociale zekerheid, enkel onderworpen is aan de regeling inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering gezondheidssector; - 12.478,10 euro, in de andere gevallen. § 3. Het verschil tussen de in § 2 bedoelde jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging en de bezoldiging waarop de ambtenaar normaal zou recht hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een weddebijslag en in zijn wedde opgenomen. § 4. Wanneer de ambtenaar onvolledige prestaties verricht dan wordt hem de overeenkomstig § 3 vastgestelde wedde slechts toegekend naar rata van die prestaties. § 5. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Afdeling 3. - De haard- of standplaatstoelage

Art. 372.§ 1. In het geval dat de jaarwedde, vastgesteld voor volledige prestaties van een ambtenaar, de in § 5 vermelde bedragen niet overschrijdt : 1° heeft recht op een haardtoelage : - de gehuwde ambtenaar of de ambtenaar die samenleeft tenzij de toelage toegekend wordt aan zijn echtgenoot of aan de persoon met wie hij samenleeft; - de alleenstaande ambtenaar van wie één of meer kinderen deeluitmaken van het gezin en die recht geven op kinderbijslag; 2° heeft recht op een standplaatstoelage, de niet in 1° bedoelde ambtenaar. § 2. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan wie de toelage zal uitbetaald worden.

De uitbetaling van deze toelage wordt afhankelijk gesteld van een verklaring op erewoord die door de ambtenaar wordt opgesteld volgens het door het HRM vastgesteld model. § 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die geen haardtoelage krijgt. § 4. De in disponibiliteit gestelde ambtenaar genieten noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage. § 5. Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : 1° wedden die 16.099,84 euro niet te boven gaan : haardtoelage : 719,89 euro; standplaatstoelage : 359,95 euro; 2° wedden die hoger liggen dan 16.099,84 euro doch 18.329,27 euro niet te boven gaan : haardtoelage : 359,95 euro; standplaatstoelage : 179,98 euro.

De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 16.099,84 euro te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou verkrijgen indien zijn wedde gelijk zou zijn aan dit bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 18.329,27 euro te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou verkrijgen ware zijn wedde gelijk aan dit bedrag. Bij voorkomen geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

Onder bezoldiging moet in dit geval worden verstaan het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen. § 6. De haard- of standplaatstoelage en de grenswedden vastgesteld voor de toekenning ervan worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 7. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt betaald terzelfdertijd als de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft.

Zij wordt betaald in dezelfde mate en volgens dezelfde modaliteiten als de wedde wanneer deze voor geen volledige maand verschuldigd is.

Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals bepaald is bij §§ 1 tot 4 van dit artikel, wordt het voordeligste stelsel voor de volle maand toegepast. Afdeling 4. - Het vakantiegeld

Art. 373.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° « referentiejaar » : het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie moet worden toegestaan;2° « jaarwedde » : de wedde, het loon, de gewaarborgde bezoldiging of de daarmee gelijkgestelde vergoeding of toelage, met inbegrip van de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage. § 2. De ambtenaren genieten ieder jaar een vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan 92 % van een twaalfde van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen die verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar. (12) Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft. § 3. Voor volledige prestaties verricht gedurende het gehele referentiejaar, geniet de ambtenaar een volledig vakantiegeld. § 4. Wanneer de ambtenaar niet het volledig voordeel van de in § 3 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het vakantiegeld verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen. § 5. In afwijking van § 4, worden voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld in aanmerking genomen de perioden waarin de ambtenaar, tijdens het referentiejaar : 1° zijn functies heeft opgeschort wegens de verplichtingen die hem opgelegd zijn krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;2° met ouderschapsverlof was;3° afwezig geweest is ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd. § 6. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke voorafgaat aan die waarop de ambtenaar die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde : 1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop de ambtenaar de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop aan de leerovereenkomst werd beëindigd. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. § 7. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van die verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat verkregen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.

Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.

Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.

Voor de toepassing van voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.

Voor de toepassing van voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan hij afhangt.

Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen. § 8. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tijdens de maand mei van het jaar waarin de vakantie moet worden toegekend.

In afwijking van de in het vorige lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar op pensioen wordt gesteld, of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de eventuele inhouding die op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die de ambtenaar op die datum geniet.

Wanneer hij op die datum geen wedde of een verminderde wedde geniet wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn. § 9. Op het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 % uitgevoerd. Afdeling 5. - De eindejaarstoelage

Art. 374.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° « bezoldiging », iedere wedde, loon of in plaats daarvan gestelde vergoeding, zonder rekening te houden met de vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;2° « verloning », de bezoldiging zoals deze bedoeld is in 1°, eventueel vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;3° « brutoverloning », de verloning zoals deze bedoeld is in 2°, rekening gehouden met vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;4° « referentieperiode » : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar. § 2. De ambtenaren genieten een eindejaarstoelage onder de voorwaarden en volgens de regelen die in deze afdeling worden bepaald. § 3. De belanghebbende geniet het volledige bedrag van de in §§ 6 tot 9 bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten tijdens de hele duur van de referentieperiode. § 4. Wanneer de ambtenaar niet het volledig voordeel van de in § 3 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen. § 5. Wanneer de ambtenaar, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de referentieperiode : 1° met ouderschapsverlof was;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen; worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten. § 6. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een vast gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 7. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend : 1° het bedrag van het vast gedeelte wordt vastgesteld op 335,06 euro. Dit bedrag is gekoppeld aan de schommelingen van spilindex 138,01 en wordt geïndexeerd op dezelfde wijze als de voor de maand oktober van het lopende jaar verschuldigde wedde. 2° voor het variabel gedeelte : het variabel gedeelte bedraagt 2,5 pct.van de jaarlijkse brutoverloning die tot grondslag diende voor de berekening van de verloning aan de gerechtigde verschuldigd voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar. § 8. Wanneer de ambtenaar het voordeel van zijn verloning niet heeft genoten voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het variabel deel van de toelage die jaarlijkse brutoverloning in aanmerking welke voor de berekening van zijn verloning voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien deze laatste verloning verschuldigd was geweest. § 9. Voor de ambtenaar die een gewaarborgde bezoldiging overeenkomstig artikel 371 geniet, zal het bedrag van de gewaarborgde bezoldiging in aanmerking moeten genomen worden voor de berekening van het variabel deel van de eindejaarstoelage. § 10. Op de eindejaarstoelage worden de inhoudingen verricht welke zijn vastgesteld krachtens de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders behalve voor de gerechtigden die uitsluitend onderworpen zijn aan de regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, gezondheidssector. § 11. De eindejaarstoelage wordt uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar.

TITEL II. - De toelagen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 375.Het vervullen van prestaties die niet als normaal en eigen aan de functie kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.

Art. 376.In het geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de ambtenaar het recht op zijn wedde niet verliest.

Art. 377.Als de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, worden de toelagen en de premies bedoeld in het hoofdstuk II betreffende de toelagen verbonden met de loopbaan, in hoofdstuk IV betreffende toelagen toegekend aan boekhouders, in hoofdstuk V betreffende de tweetaligheidstoelage, in hoofdstuk VIII betreffende de ingenieurstoelage, in hoofdstuk XI betreffende de levensduurtepremie en in hoofdstuk XII betreffende de toelage voor de ambtenaren belast met het beheer van de schuld uitbetaald volgens de pro rata toegepast op de wedde.

Art. 378.Onverminderd de regels betreffende de administratieve controle en de begrotingscontrole worden de toelagen door de Regering vastgesteld. HOOFDSTUK II. - De toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt

Art. 379.De ambtenaar die een hoger ambt onafgebroken waarneemt gedurende een periode van ten minste negentig dagen, krijgt een toelage die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het hoger ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn effectieve graad.

De in het eerste lid bedoelde bezoldiging omvat de haard- of standplaatstoelage.

Deze toelage wordt retroactief toegekend tot de eerste dag waarop de ambtenaar de hogere functie effectief uit oefende.

Zolang hij voormelde functie bekleedt, heeft de ambtenaar recht op tussentijdse verhogingen volgens de bij artikel 362 vastgestelde regels.

De toelage wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. HOOFDSTUK III. - De toelage verbonden aan de gepresteerde arbeid Afdeling 1. - De toelage voor overuren

Art. 380.Onder overuren dient te worden verstaan de prestaties verstrekt door een ambtenaar voltijds in dienst en die uitzonderlijk worden opgelegd op werkdagen tussen 18.00 uur en 07.30 uur en op zaterdag, zondag of feestdag.

Art. 381.Elk overuur wordt, bij voorrang, gecompenseerd door een verlof dat gelijk is aan : - 125 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 18.00 uur en 22.00 uur; - 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op zaterdag; - 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 22.00 uur en 07.30 uur; - 200 % van de geleverde bijkomende prestaties op zondag of feestdag.

Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend respectievelijk van 1,25/1850ste, 1,5/1850ste of 2/1850ste van de jaarlijkse brutobezoldiging per overuur.

Art. 382.De toelage voor overuren wordt alleen toegekend aan ambtenaren van niveau C, D en E die voltijds zijn tewerkgesteld.

Art. 383.De ambtenaar die uitzonderlijk buiten zijn dienstverplichtingen teruggeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan 4/1850e van de jaarlijkse brutobezoldiging. Deze toelage staat los van de betaling van de overuren.

Art. 384.De minister of zijn gemachtigde beslist, op advies van de Inspecteur van Financiën, of het opportuun is dat er bezoldigde overuren worden gepresteerd. Afdeling 2. - De toelage voor nacht-, zaterdag-, en zondagswerk

Art. 385.Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° nachtprestaties : prestaties die tussen 22.00 uur en 07.00 uur worden verricht, of tussen 18.00 uur en 08.00 uur op voorwaarde dat deze prestaties eindigen op of na 22.00 uur en beginnen op of voor 07.00 uur. 2° zaterdagprestaties : prestaties die op een zaterdag worden verricht tussen 00.00 uur en 24.00 uur. 3° zondagprestaties : prestaties die op een zondag of op een wettelijke of erkende feestdag tussen 00.00 uur en 24.00 uur worden verricht.

Art. 386.De nacht-, zaterdag- en zondagprestaties geven, bij voorrang recht op een compensatieverlof.

Het compensatieverlof is gelijk aan : - zondagprestaties : 100 % van de geleverde prestaties; - zaterdagprestaties : 50 % van de geleverde prestaties; - nachtprestaties : 25 % van de geleverde prestaties.

Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend van 25 %, 50 % of 100 % van het bedrag per uur prestatie.

Het bedrag per uur prestatie van de toelage wordt vastgesteld op 1/1850ste van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.

Art. 387.De toelage voor nachtprestaties verricht op zaterdagen, zondagen en wettelijke of erkende feestdagen mag gecumuleerd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagprestaties.

De toelagen, bedoeld in deze afdeling, mogen niet gecumuleerd worden met de toelagen voor het presteren van overuren. De betrokken ambtenaar geniet het gunstigste stelsel.

Art. 388.De toelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn. Het uurgedeelte van het maandelijks totaal van de prestaties wordt naar boven afgerond als het gelijk is aan of meer dan dertig minuten bedraagt. Het wordt genegeerd indien het minder bedraagt. Afdeling 3. - Stelsel van toelagen toegekend aan de winterdienst van

het ministerie

Art. 389.In afwijking van afdeling 1 en 2 van dit hoofdstuk, kan de Regering voorzien in een bijzonder stelsel van toelagen aan de ambtenaren die behoren tot de winterdienst van het ministerie. Afdeling 4. - De toelage voor ongezonde, hinderlijke of lastige werken

of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn

Art. 390.Aan de ambtenaren die belast zijn met ongezonde, hinderlijke of lastige werken of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn wordt een vaste uurtoelage van 2,50 euro toegekend, gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

De minister stelt na advies van de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk met de instemming van de minister van Begroting de lijst met werken vast die recht geven op de toelage bedoeld in het eerste lid. HOOFDSTUK IV. - De toelagen aan de rekenplichtigen Afdeling 1. - De verantwoordelijkheidstoelage aan de centraliserend

rekenplichtigen en de rekenplichtigen van de geschillen

Art. 391.Er wordt aan de ambtenaren aangesteld door de betrokken minister als centraliserend rekenplichtige of als rekenplichtige van de geschillen en van de uitstaande fondsen een jaartoelage toegekend van 3.570 euro.

De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. Afdeling 2. - De toelage aan de rekenplichtigen

Art. 392.§ 1. Aan de rekenplichtigen van de ontvangsten en de beheerders van de voorschotten of aan hun plaatsvervangers, met uitzondering van de rekenplichtigen bedoeld in artikel 391, wordt een forfaitaire jaartoelage toegekend van 900 euro.

De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. § 2. De toelage is niet verschuldigd als de rekenplichtige geschorst is. § 3. De toelage wordt aan de plaatsvervangende rekenplichtige of aan de plaatsvervangende beheerders van de voorschotten toegekend naar rato van de periode waarin hij zijn functie daadwerkelijk vervult. § 4. De toelage is niet verschuldigd indien de verschillende rekeningen waarvoor de rekenplichtige of de plaatsvervangend beheerder van de voorschotten verantwoordelijk is, niet het bedrag van 30.000 euro per jaar bereiken. HOOFDSTUK V. - De tweetaligheidstoelage

Art. 393.§ 1. Een tweetaligheidtoelage wordt toegekend aan de ambtenaren die voor een examencommissie samengesteld door SELOR het bewijs hebben geleverd dat zij een schriftelijke en/of mondelinge kennis hebben van de tweede taal.

De schriftelijke en/of mondelinge kennis wordt bepaald in het Koninklijk Besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördoneerd op 18 juli 1966. § 2. Het jaarbedrag van de toelage verschilt naargelang het aan de ambtenaar afgeleverde taalgetuigschrift; het bedrag wordt vastgesteld op basis van de examens bedoeld in de volgende artikelen van het voormeld Koninklijk Besluit van 8 maart 2001 : - artikel 9, § 1 alinea 2, of artikel 10 (elementaire mondelinge kennis) : 600 euro; - artikel 9, § 2, 2de lid of artikelen 8 en 9, § 1, alinea 2 of artikel 10 (elementaire mondelinge en schriftelijke kennis) : 2.400 euro; - artikelen 11 en 9, § 1 (voldoende mondelinge en schriftelijke kennis) of artikel 12 : 3.200 euro.

De verschillende toelagen kunnen niet gecumuleerd worden.

Art. 394.De ambtenaren, die geslaagd zijn voor het in artikel 7 van voormeld Koninklijk Besluit van 8 maart 2001 bedoelde examen, verkrijgen een tweetaligheidstoelage volgens hun niveau.

Het jaarbedrag van de tweetaligheidstoelage wordt vastgesteld als volgt : - ambtenaren van niveau A en B : 3.200 euro; - ambtenaren van niveau C, D en E : 2.400 euro.

Art. 395.De tweetaligheidspremies worden maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij zijn gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

Art. 396.Een premie wordt toegekend aan de personeelsleden die hun kennis bewijzen van een gebarentaal die overeenstemt met het Frans of Nederlands voor zover de leden in een dienst zijn aangesteld die in contact staat met de bevolking of in een dienst waarin die kennis nuttig is voor de communicatie binnen de dienst.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de kennis van een gebarentaal bewezen door het slagen in een proef die door SELOR georganiseerd wordt.

Art. 397.De jaarlijkse premie bedraagt 2.400 euro. Ze is gekoppeld aan de spilindex 138,01.

Art. 398.De kennis van zowel de Franse als de Nederlandse gebarentalen, geeft slechts recht op één premie. HOOFDSTUK VI. - De premies toegekend in toepassing van de stelsels van loopbaanonderbreking en van de vierdagenweek en van het deeltijds werk vanaf 50 of 55 jaar

Art. 399.De ambtenaren in loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 173, ontvangen tijdens hun verlof een toelage waarvan het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de betalingsinstelling vastgesteld zijn door het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, evenals door elke bepaling die het zou wijzigen of vervangen.

Art. 400.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld in artikel 181 genieten, gedurende het verlof een premie waarvan het bedrag bepaald wordt door de minister.

Wanneer de 80 % van de wedde niet volledig wordt betaald, dan wordt de premie bedoeld in alinea 1 proportioneel verminderd met de prestaties van de ambtenaar.

Art. 401.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld in artikel 185 verkrijgen, gedurende hun verlof, een premie waarvan het bedrag bepaald wordt door de minister.

Wanneer de 50 % van de wedde niet volledig wordt betaald, dan wordt de premie bedoeld in alinea 1 proportioneel verminderd met de prestaties van de ambtenaar. HOOFDSTUK VII. - Toelagen voor opleiders

Art. 402.Een forfaitaire vergoeding van 30 euro per halve dag van ten minste drie uren voorbereiding wordt toegekend aan de ambtenaar van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die aanvaardt een vorming te geven aan de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Een forfaitaire vergoeding van 30 euro per halve dag van ten minste drie uren vormingswerk wordt toegekend aan de ambtenaar van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die aanvaardt een vorming te geven aan de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

In afwijking van het tweede lid van dit artikel kan de secretaris-generaal een forfaitaire toelage van 10 euro toekennen per vormingsuur als de vorming wordt gegeven in tijdsbestekken van minder dan drie uur.

De toelage bedoeld in het eerste en tweede lid van deze paragraaf wordt eveneens toegekend wanneer de vorming wordt gegeven aan de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor zover dat de inhoud beantwoordt aan een gemeenschappelijke behoefte bepaald door het HRM in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en door het HRM in een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Het maximumbedrag van de vergoeding toegekend per ambtenaar bedraagt 1.200 euro per jaar.

De bedragen bedoeld in deze paragraaf zijn gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. § 2. De modaliteiten van de organisatie van de vorming (nl. de doelstellingen, de inhoud, het documentatiemateriaal, de voorbereidingsfase, de doelgroep, de data en de duur) worden in overleg geregeld door de opleider en het HRM in het ministerie. Zij zijn onderworpen aan de goedkeuring van de secretaris-generaal van het ministerie.

De opleider voorziet de deelnemers van het documentatiemateriaal (syllabus en dergelijke).

De vorming wordt geëvalueerd zowel door het HRM als door de ambtenaren die de vorming genieten en door de opleider zelf. HOOFDSTUK VIII. - De ingenieurstoelage

Art. 403.§ 1. Er wordt aan de ambtenaren, titularis van de graad van ingenieur, eerste ingenieur of ingenieur-directeur, een ingenieurstoelage toegekend voor zover zij de specifieke functie van ingenieur uitoefenen zoals voorzien in hun functiebeschrijving. § 2. Het jaarlijks forfaitair bedrag van de ingenieurstoelage wordt vastgesteld op 3.500 euro.

De ingenieurstoelage wordt maandelijks en op dezelfde voorwaarden als de wedde uitbetaald. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01 § 3. De ingenieurstoelage kan niet worden gecumuleerd met het bij overgangsmaatregel toegekende geldelijk voordeel voorzien bij het Koninklijk Besluit van 14 januari 1969 betreffende de productiviteitspremie ten gunste van de burgerlijk ingenieurs bij het Ministerie van Openbare Werken. HOOFDSTUK IX. - De projecttoelagen

Art. 404.§ 1. Er wordt een projecttoelage toegekend aan de ambtenaren belast met het ontwikkelen van tijdelijke projecten met een strategisch karakter.

De vastgelegde opdrachten van het project vallen niet buiten de alledaagse taken van een functie binnen het ministerie.

De ambtenaren die voltijds tewerk gesteld zijn en die beschikken over een evaluatie met de vermelding « gunstig » of « zeer gunstig » met uitsluiting van de ambtenaren die houder zijn van een mandaat, kunnen deze toelage genieten.

De ambtenaar kan slechts van één projecttoelage per keer genieten.

De duur van het project bedraagt maximaal twee jaar. Tot een verlenging van deze periode kan beslist worden door de directieraad, na evaluatie van het project. § 2. De opdrachtgever van het project bereidt een projectdossier voor en legt deze ter goedkeuring voor aan de directieraad.

Het dossier bevat minstens de volgende gegevens : 1. de beschrijving van het project;2. het strategisch karakter van het project;3. de duur van het project en de verschillende stappen in haar uitvoering;4. de nagestreefde doelstellingen;5. de verdeling van de taken onder de projectleider en de projectleden en de omvang van ieders prestatie;6. de regels met betrekking tot de evaluatie van het project;7. de kalender voor de uitbetaling van de toelage.

Art. 405.Indien het project wordt aanvaard, duidt de directieraad een projectleider aan en projectleden.

Hij kan deze ambtshalve aanstellen of overgaan tot een oproep tot kandidaatstelling met het oog op het aanduiden van een projectleider en eventueel één of meerdere projectleden, per dienstnota.

De dienstnota bevat de beschrijving van het project, de nagestreefde doelstellingen en de procedure om zich kandidaat te stellen. Ze wordt ter kennis gebracht van de ambtenaren via elektronisch schrijven en via het informatica intranet.

Elke kandidaatstelling dient een uiteenzetting te bevatten van de elementen die de kandidaatstelling ondersteunen.

Het HRM en de opdrachtgever van het project bezorgen aan de directieraad een rangschikking van de kandidaten voor de functie van projectleider.

Het HRM en de projectleider leggen aan de directieraad een rangschikking voor van kandidaten voor de functie van projectlid.

Art. 406.De directieraad duidt de projectleiders en projectleden aan.

Hij kan ten allen tijde een einde stellen aan een project of aan de deelname van een projectleider of projectlid. Hij kan ook overgaan tot vervanging van één van hen.

Art. 407.§ 1. Het jaarlijkse bedrag van de projectpremie bedraagt : - 5.500 euro voor de projectleider; - 2.500 euro voor het projectlid. § 2. De projecttoelage wordt betaald in schijven volgens de aanvaarde kalender door de directieraad bij de aanvang van het project. Deze neemt in rekening : - de tijd besteed door de ambtenaar aan het project, - de staat van vooruitgang van het project en het respect voor de uitvoeringskalender, - de realisatie van de verwachte resultaten, - de kwaliteit van de tussentijdse rapporten. § 3. De bedragen van elke schijf en hun uitbetalingsvoorwaarden worden bepaald voor de aanvang van het project. Ze kunnen het voorwerp vormen van een herziening indien de evolutie van het project dit rechtvaardigt. § 4. De toelage is slechts verschuldigd als er zich geen onderbreking van de ambtsvervulling van meer dan dertig opeenvolgende werkdagen heeft voorgedaan, met uitzondering van het jaarlijks vakantieverlof en het verlof toegestaan in het kader van de moederschapsbescherming Ze wordt verbonden aan de spilindex 138,01. HOOFDSTUK X. - De uitmuntendheidstoelage

Art. 408.Een uitmuntendheidstoelage kan jaarlijks toegekend worden aan de ambtenaren die een vermelding « zeer gunstig » hebben verkregen, met uitsluiting van de ambtenaren die houder zijn van een mandaat.

De minister bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten van de toekenning alsook het maximumbedrag van deze premie. HOOFDSTUK XI. - Levensduurtepremie

Art. 409.§ 1. Een levensduurtepremie wordt maandelijks toegekend aan de ambtenaren die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister van een van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 2. Deze premie bedraagt 46,38 euro per maand. Deze premie wordt maandelijks betaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde. Deze premie wordt niet geïndexeerd. § 3. Voor de ambtenaar die verandert van domicilie, wordt de levensduurtepremie betaald vanaf de maand die volgt op de inschrijving van de ambtenaar in het bevolkingsregister van een van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

De toekenning van de levensduurtepremie eindigt op de eerste dag van de maand die volgt op de schrapping van de ambtenaar uit het bevolkingsregister van een van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in zoverre hij niet is ingeschreven in een bevolkingsregister van een andere gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

De ambtenaar brengt onmiddellijk de directie personeelsbeheer op de hoogte van een wijziging in domicilie die een invloed heeft op het recht op de levensduurtepremie. HOOFDSTUK XII. - Toelage voor de ambtenaren belast met het beheer van de schuld.

Art. 410.Aan de ambtenaren die bevoegd zijn voor het beheren van de directe en de gewaarborgde schuld van het Gewest en/of voor de centralisatie van de pararegionale thesaurieën, wordt een toelage toegekend waarvan het jaarlijks bedrag vastgesteld is op 5.000 euro.

De toelage wordt maandelijks uitbetaald en vindt plaats op hetzelfde tijdstip als de uitbetaling van het loon. Ze is verbonden aan de schommelingen van de spilindex 138.01.

TITEL III. - De vergoedingen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 411.Wanneer de situatie die aanleiding geeft tot het toekennen van een vergoeding onderhevig is aan herhaling, kan een vast bedrag worden vastgesteld.

Art. 412.In geval van onderbreking van de uitoefening van zijn ambt waaraan een vergoeding is verbonden, wordt de uitbetaling van de vergoeding opgeschort voor zover de lasten niet meer worden gedragen. HOOFDSTUK II. - De vergoedingen voor reiskosten Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 413.Onverminderd de artikelen 434 tot 437 heeft de ambtenaar recht op de terugbetaling van de kosten verbonden aan dienstreizen.

Elke reis vereist de toestemming van de functioneel bevoegde minister of zijn gemachtigde.

De toestemming kan algemeen zijn, ondermeer in geval de betrokkenen regelmatig moeten reizen.

Art. 414.Behalve wanneer het belang van de dienst het vereist, gebeurt elke dienstreis met het goedkoopste vervoermiddel.

Art. 415.De minister vermindert de terugbetaling als hij meent dat de kosten overdreven zijn of dat de reizen hadden kunnen worden vermeden. Afdeling 2. - Het gebruik van het openbaar vervoer

Art. 416.De onkosten van een reis met het openbaar vervoer worden terugbetaald volgens de officiële tarieven.

Art. 417.De ambtenaren ontvangen hetzij een reisorder in te ruilen voor een gewoon ticket, hetzij een terugbetaling in ruil voor het vervoersbewijs.

Art. 418.Als het vertrekstation gelegen is in de werkelijke woonplaats van de betrokkene en deze niet overeenstemt met zijn administratieve standplaats mag dit niet leiden tot bijkomende lasten.

De eventuele toeslag van de reis is voor rekening van de betrokkene.

Art. 419.Voor zijn dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geniet de ambtenaar een vrij abonnement op het vervoersnet van de M.I.V.B. Afdeling 3. - Het gebruik van het eigen voertuig

Art. 420.De machtigingen om de eigen wagen te gebruiken voor dienstnoodwendigheden worden gegeven door de minister, binnen de kredieten van zijn begrotingsafdeling en op gunstig advies van de Inspecteur van Financiën.

Zij zijn slechts geldig tot 31 december van elk jaar.

De minister bepaalt eveneens het maximale aantal jaarlijks kilometers dat wordt toegestaan. Dit aantal kan per dienst worden vastgesteld.

Art. 421.Behoudens uitdrukkelijke machtiging mag de ambtenaar geen dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in rekening brengen.

In voorkomend geval stelt de machtiging van de minister een maximaal aantal kilometers vast.

Art. 422.De kilometervergoeding komt overeen met het bedrag dat voor de Staatsambtenaren wordt bepaald.

Deze kilometervergoeding dekt alle kosten van het gebruik van het eigen voertuig, behalve de kosten van een all-riskverzekering die het ministerie ten laste neemt.

Art. 423.De kilometervergoeding wordt in onderlinge overeenstemming bepaald door de functioneel bevoegde minister en de minister voor de dienstreizen van in het buitenland verblijvende ambtenaren.

Art. 424.Een ambtenaar die van de fiets gebruik maakt voor de behoeften van de dienst op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of daarbuiten, kan aanspraak maken op een vergoeding volgens de in de artikelen 435 en 436 bepaalde regeling.

Art. 425.De ambtenaren die zich verplaatsen met hun gebruikelijke woonplaats als vertrek- of aankomstpunt, kunnen geen vergoeding verkrijgen die hoger ligt dan die welke hen verschuldigd zou zijn indien zij hun administratieve standplaats als vertrek- of aankomstpunt zouden nemen.

Art. 426.De vergoedingen worden betaald op overlegging van een aangifte op erewoord met een overzicht van het aantal voor de dienst afgelegde kilometers. HOOFDSTUK III. - De vergoeding voor verblijfkosten

Art. 427.Er wordt aan de ambtenaren die dienstreizen moeten maken een dagelijkse forfaitaire vergoeding van hun verblijfkosten toegekend.

Art. 428.De vergoeding voor verblijfkosten in het binnenland wordt vastgesteld overeenkomstig het Koninklijk Besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de personeelsleden van de ministeries.

Art. 429.De vergoeding bedoeld in artikel 427 wordt niet toegekend voor reizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Niettemin kan in uitzonderlijke gevallen de minister een bijzonder forfaitair stelsel invoeren.

Art. 430.De ambtenaren die worden afgevaardigd om deel te nemen aan internationale conferenties in het binnenland hebben recht op terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.

Art. 431.Het verblijf in het buitenland geeft aanleiding tot de terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.

De minister is evenwel gemachtigd de dagelijkse forfaitaire bedragen vast te stellen voor de officiële reizen in sommige landen.

Art. 432.De minister en de functioneel bevoegde minister regelen de bijzondere situaties voortvloeiend onder meer uit de uitoefening van een reizende functie of uit detachering.

Art. 433.Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtmaatregelen, kan de minister de verblijfsvergoeding weigeren als hij vaststelt dat de rechthebbende misbruik maakt van de rechten die hem bij dit besluit worden toegekend. HOOFDSTUK IV. - De vergoeding voor vervoerkosten op de weg van en naar het werk Afdeling 1. - De fietsvergoeding

Art. 434.De ambtenaar die zich per fiets verplaatst om zich van zijn woonplaats naar zijn werk te begeven, heeft recht op een vergoeding van zijn kosten.

De vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die minstens vijf keer per maand gebruik maakt van zijn fiets op de weg van en naar het werk.

Art. 435.De vergoeding komt overeen met het bedrag per kilometer vrijgesteld van inkomstenbelasting en sociale zekerheidsbijdragen.

Zij wordt berekend volgens de kortste of veiligste weg tussen zijn woonplaats en zijn administratieve standplaats.

Art. 436.De vergoeding wordt uitbetaald op overlegging van een aangifte op erewoord en een driemaandelijks overzicht.

De secretaris-generaal of adjunct-secretaris-generaal oefent een toezicht uit op de aangiften. Afdeling 2. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk

openbaar vervoer op de weg van en naar het werk

Art. 437.§ 1. De ambtenaar die van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel per spoor gebruik maakt, al dan niet in combinatie met andere gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen, om zich regelmatig te verplaatsen tussen de verblijfplaats en de werkplaats, geniet een tegemoetkoming in de abonnementskosten. § 2. De tegemoetkoming ten laste van het ministerie wordt geregeld door overeenkomsten gesloten tussen de verschillende federale en gewestelijke maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, enerzijds en de minister of zijn afgevaardigde, anderzijds.

In het kader van deze overeenkomst bedraagt het percentage van de tegemoetkoming door het ministerie minstens 56 % van de prijs van het met het sociaal abonnement gelijkgestelde treinkaartje, op basis van een in gemeen overleg vastgestelde tabel. § 3. Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement vastgesteld overeenkomstig § 2 van dit artikel. HOOFDSTUK V. - Huisvestingskosten Afdeling 1. - Het genot van een dienstwoning

Art. 438.De ambtenaren die verplicht een bepaalde woonst betrekken omdat hun ambt hun permanente aanwezigheid vereist op de werkplaats, genieten kosteloze woongelegenheid.

Art. 439.Een maandelijkse inhouding wordt uitgevoerd op de wedde van de ambtenaren die een woonst betrekken waarvan het gebruik hen is toegestaan teneinde hun taak te vergemakkelijken.

Deze inhouding wordt vastgesteld op het bedrag van de huurwaarde van de woonst, eventueel verhoogd met de verwarmings- en verlichtingswaarde. Zij mag evenwel niet meer bedragen dan 10% van het brutobedrag van de gemiddelde wedde voor de woonst en 12,5% van dit bedrag voor de woonst, de verwarming en de verlichting.

Art. 440.De Regering bepaalt de functies bedoeld in artikel 438 met verduidelijking van degene waaraan naast de woonst, de verwarming en de verlichting zijn verbonden.

Zij onderscheidt ook : 1° degene waarvan de titularissen onderworpen zijn aan bijzondere verplichtingen, zelfs indien hun bestuur zich in de materiële onmogelijkheid bevindt hen ter plaatse te huisvesten;2° degene waarvan de titularissen niet onderworpen zijn aan die bijzondere verplichtingen indien hun bestuur hen niet ter plaatse kan huisvesten.

Art. 441.Voor de toepassing van artikel 439 stelt de minister bevoegd voor Financiën de huurwaarde van de woonst vast.

Voor de toepassing van artikel 439, tweede lid, wordt de gemiddelde wedde bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de minimum- en de maximumwedde van de weddeschaal van de uitgeoefende functie. Afdeling 2. - De huisvestingstoelage

Art. 442.De ambtenaren die één van de in artikel 440, tweede lid, 1° bedoelde functies uitoefenen, ontvangen een vervangende toelage indien ze niet werkelijk het voordeel van hetzij een woonst, hetzij een woonst met verwarming en verlichting genieten.

Deze toelage wordt verleend door de minister. Zij bedraagt nooit meer dan 10% van het brutobedrag van de gemiddelde wedde.

Ze wordt maandelijks uitbetaald na het verstrijken van de termijn.

Ingeval de toelage niet voor een volledige maand verschuldigd is, wordt zij berekend in dertigsten. HOOFDSTUK VI. - De toelage voor huisbewaarders of hun vervangers

Art. 443.De ambtenaren waaraan een ambt van huisbewaarder wordt toegekend, genieten uit hoofde daarvan enkel de kosteloosheid van woonst, verwarming en verlichting. Zij genieten een wedde uit hoofde van een ander ambt dat zij uitoefenen binnen het ministerie.

Art. 444.De instelling neemt de inhoudingen en de bijdragen ten laste, die de betrokkenen uit hoofde van hun functie van huisbewaarder verschuldigd zijn, hetzij aan het Fonds voor Overlevingspensioenen, hetzij aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art. 445.Een toelage wordt toegekend aan de persoon vreemd aan het bestuur die, met instemming van de bevoegde overheid, de huisbewaarder vervangt gedurende een jaarlijkse vakantie van minstens een week.

De toelage wordt per dag toegekend. Elke dag wordt gelijkgesteld met een prestatie van 7 u. en bezoldigd op basis van het minimumuurloon vastgesteld in de weddenschaal E101. HOOFDSTUK VII. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar

Art. 446.§ 1. Een vergoeding van de begrafeniskosten wordt toegekend indien de uitkering voor begrafeniskosten bepaald in het artikel 61 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling van een regeling voor verplichte geneeskundige verzorging en uitkeringen, niet kan worden toegekend en wanneer de overleden ambtenaar zich in een van de volgende standen bevond : - in dienstactiviteit; - in disponibiliteit wegens ziekte; - in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; - op non-activiteit in het kader van een verlof om persoonlijke redenen. § 2. In geval van overlijden van een in § 1 bedoelde ambtenaar wordt ten bate van zijn niet uit de echt gescheiden noch van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft, of bij diens ontstentenis van zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste bruto-activiteitsbezoldiging van de ambtenaar. Deze bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de toelagen die het karakter van een toebehoren van de wedde hebben.

Voor ambtenaren in disponibiliteit wordt de laatste bruto-activiteitsbezoldiging, zo nodig : a) aangepast aan de wijzigingen als gevolg van de schommelingen van het algemeen indexcijfer der kleinhandelsprijzen van het Rijk;b) herzien overeenkomstig artikel 369. De vergoeding mag het twaalfde niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde leden van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. § 3. Bij ontstentenis van de in § 2 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen.

In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten zonder dat zij evenwel meer mag belopen dan het bedrag dat bij dit besluit is voorzien ten gunste van de echtgenoot of van de erfgenamen in rechte lijn bepaald. § 4. Wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan de minister of zijn gemachtigde, in uitzonderingsgevallen, beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van een of meer gerechtigden uit te keren. § 5. De bij dit besluit bepaalde vergoeding mag met soortgelijke, krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts ten belope van het bij § 2 bedoelde bedrag worden gecumuleerd.

BOEK III. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE ANCI"NNITEIT TITEL I. - Algemene bepalingen

Art. 447.Onder « volledige prestaties », moet worden verstaan prestaties waarmee een zodanige werktijd gemoeid is dat de normale beroepsactiviteit volledig in die prestaties opgaat.

Art. 448.De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten als hij zich in een administratieve stand bevindt op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij ontstentenis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.

Art. 449.De anciënniteit wordt berekend per kalendermaand. De diensten die geen volledige maand beslaan worden genegeerd.

TITEL II. - De berekening van de administratieve anciënniteit

Art. 450.Voor de berekening van de graad- en niveauanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten cumulatief gepresteerd : 1° in de hoedanigheid van stagiair, vastbenoemde ambtenaar of personeelslid;2° in een ministerie of een instelling van openbaar nut behorende tot het Rijk, de Gemeenschappen of de Gewesten alsmede in diensten of in een openbare instelling van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, of, op voorwaarde dat de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal beslist over de toelaatbaarheid ervan, in een overheidsdienst die vergelijkbaar is met één van die welke hiervoor zijn opgesomd, van een Staat van de Europese Unie;3° zonder onderbreking die het gevolg is van een door de ambtenaar opgelopen tuchtstraf of ontslag wegens beroepsongeschiktheid in het kader van de evaluatie van de ambtenaar;4° als titularis van een ambt met volledige of deeltijdse prestaties.

Art. 451.Voor de berekening van de dienstanciënniteit geldt dezelfde berekeningswijze, met dien verstande dat werkelijke prestaties in gelijk welke hoedanigheid in aanmerking komen.

Art. 452.Voor de berekening van de schaalanciënniteit worden de werkelijke prestaties die in de hoedanigheid van stagiair of vastbenoemde ambtenaar in een gegeven weddeschaal in aanmerking genomen.

Ook de werkelijke prestaties in de hoedanigheid van stagiair of vastbenoemd ambtenaar in een gelijkgestelde of omgezette schaal van een gegeven weddeschaal worden in aanmerking genomen.

Art. 453.Voor de graadanciënniteit, worden de in aanmerking komende diensten berekend hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar in deze graad of een equivalente graad werd benoemd hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.

Voor de niveauanciënniteit, worden de in aanmerking komende diensten berekend vanaf de datum waarop de ambtenaar werd benoemd in een graad van het betreffende niveau of een equivalente graad hetzij van de datum waarop hij voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.

Art. 454.Deeltijdse prestaties van 1976 uren worden geteld voor twaalf volle kalendermaanden.

Deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1976 uren worden geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte wordt genegeerd.

Art. 455.De administratieve anciënniteit van een ambtenaar die titularis is van een ambt met deeltijdse prestaties, wordt berekend pro rata van zijn werkelijke prestaties.

TITEL III. - De geldelijke anciënniteit HOOFDSTUK I. - In aanmerking komende diensten

Art. 456.§ 1 Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit komen ambtshalve in aanmerking de diensten gepresteerd in de publieke diensten van de staten die onderdeel vormen van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie. § 2 De personeelsleden in dienst genomen door rechtspersonen onder privaat of publiek recht die niet bedoeld worden onder paragraaf 1 in een juridische situatie die unilateraal gedefinieerd wordt door de bevoegde publieke overheid of, krachtens een wettelijke of decretale bepaling, door hun leidend bevoegd orgaan, worden beschouwd als behorend tot de openbare diensten.

De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar in het onderwijs heeft verricht, wordt door de secretaris-generaal of zijn afgevaardigde vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde autoriteiten en opgesteld overeenkomstig het door de minister opgestelde model.

De voltijds gepresteerde diensten in het onderwijs over perioden korter dan 12 opeenvolgende maanden worden in aanmerking genomen volgens de volgende formule : het aantal dagen van een periode van prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2 en de uitkomst wordt gedeeld door 30. Het quotiënt bepaalt het aantal maanden; met de cijfers na de komma en de rest wordt geen rekening gehouden. De deeltijds gepresteerde diensten worden naar rato gevaloriseerd, volgens dezelfde berekening.

De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.

Art. 457.De diensten vervuld in andere publieke diensten of de private sector of als zelfstandige worden eveneens in rekening genomen op voorwaarde dat deze diensten voldoen aan een voorwaarde gesteld bij de aanwerving en rekening houdend met het aantal jaren ervaring dat vereist wordt bij de aanwerving.

Art. 458.Voor de toepassing van de artikelen 456 en 457, wordt slechts rekening gehouden met de diensten als ze een volledige maand dekken, desgevallend bij meerdere werkgevers. De onvolledige maanden worden niet meegerekend.

De diensten die niet overeenstemmen met voltijdse prestaties worden pro rata in aanmerking genomen. Het eindresultaat van het prorata wordt afgerond naar het hogere geheel getal. De ambtenaar wordt beschouwd aanneembare diensten te verrichten voor de berekening van de geldelijke anciënniteit wanneer hij in dienstactiviteit is of wanneer hij werkelijk de diensten uitvoert zoals bepaald door zijn arbeidscontract of wanneer hij in disponibiliteit wegens ziekte is. HOOFDSTUK II. - De berekening van de geldelijke anciënniteit.

Art. 459.De anciënniteit van de ambtenaar mag nooit de werkelijke duur van zijn in aanmerking komende diensten overschrijden.

De anciënniteit aan de ambtenaar toegekend in een openbare dienst waaruit hij werd overgeplaatst, blijft verworven, ongeacht de van kracht zijnde berekeningswijze van de anciënniteit in die dienst.

Art. 460.De diensten waarmee rekening gehouden wordt voor de berekening van de anciënniteit zijn verworven in het niveau van de basisgraad van de ambtenaar. Zij worden in hun geheel verrekend.

De basisgraad is de eerste graad waartoe de ambtenaar wordt benoemd of waartoe hij nadien wordt benoemd volgens een benoemingswijze die geen rekening houdt met zijn vorige hoedanigheid.

BOEK IV. - HET MANDAAT TITEL I. - Algemene bepalingen

Art. 461.De Regering kent de betrekkingen verbonden aan rangen A4, A5, A6 en A7 bij mandaat toe.

Art. 462.De bepalingen van Boek I, II en III zijn van toepassing op de mandaathouders voor zover dit boek niet afwijkt van deze bepalingen.

Art. 463.De duur van het mandaat is vijf jaar.

Art. 464.Voor de duur van het mandaat worden doelstellingen bepaald die bestaan uit strategische doelstellingen en transversale doelstellingen.

Art. 465.§ 1. De strategische doelstellingen die worden toegewezen aan elke mandaathouder worden bepaald : - voor een mandaat van rang A4 : door de functioneel bevoegde ministers op voorstel van de directeur-generaal van de administratie waar de mandaatbetrekking zich bevindt; - voor een mandaat van rang A5 : door de Regering op voorstel van de functioneel bevoegde minister(s); - voor een mandaat van rang A6 en A7 : door de Regering op voorstel van de minster. § 2. De Regering bepaalt de transversale doelstellingen gemeenschappelijk aan alle mandaathouders. § 3. De overheid zoals bedoeld in § 1 en § 2 van dit artikel kan gedurende de uitoefening van het mandaat de doelstellingen die zij vastlegde voorafgaand aan de toewijzing van het mandaat wijzigen teneinde de elementen uit de regeringsverklaring alsook de grote richtlijnen, bepaald door de minister(s) die bevoegd zijn voor het activiteitsgebied op te nemen.

Die grote richtlijnen kunnen in een beleidsnota of strategisch plan verduidelijkt worden.

De mandaathouder kan eveneens, aan de overheid zoals bedoeld in § 1 en § 2 van dit artikel wijzigingen aan de doelstellingen bedoeld in § 1 voorstellen.

Voorafgaandelijk aan elke wijziging wordt er overlegd met de in functie zijnde mandaathouder.

TITEL II. - Selectie, aanwerving en aanwijzing van de mandaathouders HOOFDSTUK I. - De toelatingsvoorwaarden

Art. 466.§ 1. Om zich kandidaat te stellen voor een mandaatbetrekking bij het ministerie dienen de kandidaten te voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden bepaald in artikel 34 en over minstens één van de onderstaande professionele ervaringen beschikken : - minstens negen jaar anciënniteit in niveau A of equivalent niveau in de publieke sector; - minstens zes jaar leidinggevende ervaring. § 2. Onder leidinggevende ervaring wordt verstaan ervaring inzake het beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privésector. HOOFDSTUK II. - De vacantverklaring en de functiebeschrijving

Art. 467.Elke betrekking die dient ingevuld te worden door een mandaat wordt vacant verklaard door de Regering.

Art. 468.De Regering stelt de functiebeschrijving van het in te vullen mandaat op en voegt er de doelstellingen bedoeld in artikel 464 aan toe.

Art. 469.De Regering kan, wanneer zij de functiebeschrijving zoals voorzien in artikel 468 opstelt één of meerdere proeven definiëren die vervuld moeten worden tijdens het selectiegesprek.

Zij kan een extern bureau aanduiden om de selectiecommissie bij te staan in haar activiteiten.

Art. 470.§ 1. De vacante betrekking wordt ter kennis gebracht van het publiek door middel van een oproep tot kandidaten minstens in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

In de oproep tot de kandidaten wordt voor elke vacant verklaarde betrekking het volgende vermeld : 1° de termijn bedoeld in § 2 van dit artikel waarbinnen de kandidatuur ingediend moet worden bij de voorzitter van de directieraad;2° de gegevens die de kandidatuur dient te bevatten bedoeld in § 3 van dit artikel;3° de adresgegevens van de dienst waar een functiebeschrijving van de te begeven betrekking en de omschrijving van de doeleinden bedoeld in artikel 464 en de gestandaardiseerde cv zoals bedoeld in paragraaf 3 eerste lid verkregen kunnen worden. § 2. Enkel de kandidaturen die per aangetekend schrijven verzonden zijn aan de voorzitter van de directieraad binnen een termijn van vijfendertig dagen, worden in aanmerking genomen. Deze termijn gaat in de dag volgend op de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad. § 3. Elke kandidatuur bevat : 1° een uiteenzetting van de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden om voor de betrekking te kandideren via het gebruik van een gestandaardiseerde cv opgesteld door de minister;2° een beheersplan waarin bepaald wordt op welke manier de kandidaat de doelstellingen, zoals bepaald in artikel 464 beoogt te realiseren. Op straffe van onontvankelijkheid, dient de kandidaat een kandidaatstelling in per betrekking waarvoor hij zich kandidaat stelt. HOOFDSTUK III. - Selectiecommissie

Art. 471.Met het oog op de toekenning van de mandaatbetrekkingen worden er hiertoe bevoegde selectiecommissies opgericht. De selectiecommissies worden samengesteld in functie van de in te vullen mandaatbetrekkingen en bestaan elk uit ten minste vijf en ten hoogste zeven leden.

De Regering wijst, op voordracht van de minister, de leden van elke selectiecommissie aan telkens als een mandaatbetrekking bedoeld in artikel 461 vacant wordt verklaard en duidt één onder hen aan als voorzitter. De leden van de selectiecommissies beschikken over expertise met betrekking tot de materies die deel uitmaken van de vacante mandaatbetrekking en/of met betrekking tot overheidsmanagement. De aanwijzing van de leden van een selectiecommissie is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor zij zijn aangesteld.

Ten hoogste twee derden van de leden van een selectiecommissie behoren tot hetzelfde geslacht.

Wanneer een mandaatfunctie wordt vacant verklaard voor kandidaten van de twee taalrollen, dient een lid van de selectiecommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Indien geen van de leden over deze kennis beschikt wordt de commissie bijgestaan door een personeelslid die deze kennis heeft bewezen.

Art. 472.§ 1. De minister, voor het geheel van de selectiecommissies : 1° duidt minstens twee effectieve en minstens twee plaatsvervangende secretarissen aan die tot een verschillende taalrol behoren;2° bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden; § 2. De Regering stelt, op voorstel van de minister, het huishoudelijk reglement van de selectiecommissies op.

Art. 473.Geen lid van de commissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in gevaar wordt gebracht.

De leden van de selectiecommissies zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande alle informatie waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht. HOOFDSTUK IV. - De selectieprocedure Afdeling 1. - De ontvankelijkheid

Art. 474.§ 1. De selectiecommissie wordt gevat door de voorzitter van de directieraad door het indienen van een verzoek om advies bedoeld in artikel 477, eerste lid. § 2. In het verzoek om advies dient de termijn vermeld te worden waarbinnen de selectiecommissie zich dient uit te spreken.

Deze termijn mag niet minder bedragen dan zestig dagen na ontvangst van het verzoek door de voorzitter van de selectiecommissie. § 3. Het verzoek om advies bevat : 1° de kandidaturen bedoeld in artikel 470;2° de doelstellingen bedoeld in artikel 464;3° de functiebeschrijving van de in te vullen betrekking bedoeld in artikel 468.

Art. 475.De selectiecommissie controleert de toelatingsvoorwaarden van de kandidaten.

De kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden worden van de selectie uitgesloten door een gemotiveerde beslissing van de selectiecommissie. Deze beslissing wordt aan de uitgesloten kandidaten meegedeeld per aangetekend schrijven.

Binnen de tien dagen die volgen op deze officiële kennisgeving kan iedere kandidaat bezwaar aantekenen per aangetekend schrijven aan de voorzitter van de selectiecommissie en kan hij vragen gehoord te worden. De kandidaat kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Na onderzoek van het bezwaar doet de selectiecommissie een definitieve uitspraak over de toelaatbaarheid en deelt haar beslissing mee per aangetekend schrijven.

Wanneer de selectiecommissie een uitspraak doet over een bezwaar bedoeld in alinea 3 betreffende de toelatingsvoorwaarden van de kandidaten, begint de termijn voorzien om zijn advies te geven te lopen vanaf de dag waarop de commissie een definitieve uitspraak heeft gedaan over de toelatingsvoorwaarden. Afdeling 2. - Het selectiegesprek

Art. 476.De selectiecommissie nodigt de kandidaten uit voor een gesprek.

Dit gesprek houdt de proef of de proeven in zoals bedoeld in artikel 469.

Wat betreft de mandaatbetrekkingen van rang A4 hoort de selectiecommissie voor het begin van de gesprekken de mandaathouder van rang A5, A6 of A7 onder wiens bevoegdheid de materies vallen die afhangen van de betrokken mandaatbetrekking, met betrekking tot de algemene competenties en het functieprofiel van de te in te vullen betrekking.

Art. 477.De selectiecommissie geeft een gemotiveerd advies rekening houdend met : - de functiebeschrijving en de adequaatheid van het profiel van de kandidaat en het resultaat van het gesprek; - de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden; - de afstemming van het beheersplan op de doelstellingen bedoeld in artikel 464 en de voorstelling van het plan;

Bij het einde van het gesprek en na analyse van hun kandidaatstelling, worden de kandidaten ingeschreven in hetzij groep A « geschikt » hetzij groep B « niet geschikt ».

In de groep A worden de kandidaten gerangschikt.

Indien er een ex-aequo is tussen de kandidaten die in groep A « geschikt » ingeschreven worden, wordt diegene behorend tot het geslacht dat voor minder dan een derde vertegenwoordigd is in de eerste twee trappen van de hiërarchie voor de kandidaat van het ander geslacht gerangschikt. Afdeling 3. - De aanwijzing van de mandaathouders

Art. 478.De Regering duidt de mandaathouder aan onder de kandidaten van groep A. Ze motiveert haar beslissing.

TITEL III. - De bestuursovereenkomst en het operationeel plan

Art. 479.Binnen de twaalf maanden volgend op de eedaflegging van de Regering, stelt de directieraad in overleg met de Regering een bestuursovereenkomst op. Deze overeenkomst is erop gericht de elementen die opgenomen zijn in de regeringsverklaring en de grote beleidslijnen zoals gedefinieerd door de Regering integreren in de werking van het ministerie.

Hij bevat onder meer : - De omzetting in acties van de strategische en de transversale doelstellingen; - De gedragsregels ten aanzien van het publiek; - De methodes die toelaten om de verwezenlijking van de doelstellingen te meten en te volgen; - Een strategisch personeelsplan dat de gewenste evolutie van de personeelsbehoefte voor de duur van de legislatuur beschrijft, met het oog op de uitvoering van de bestuursovereenkomst; - Een schatting van de benodigde werkings- en investeringsmiddelen voor de uitvoering van de bestuursovereenkomst.

Art. 480.De bestuursovereenkomst wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Regering.

Art. 481.De bestuursovereenkomst kan worden aangepast na goedkeuring van de begroting en op basis van een voorstel tot aanpassing opgesteld door de directieraad. Deze aanpassing wordt goedgekeurd door de Regering.

Art. 482.De directieraad stelt een jaarlijks operationeel plan op waarin de initiatieven en concreet te realiseren projecten door de bestuursovereenkomst bedoeld in artikel 479 worden opgenomen.

Art. 483.Elk jaar deelt de directieraad de stand van zaken van de uitvoering van de bestuursovereenkomst mee aan de Regering.

TITEL IV. - Administratieve en geldelijke situatie HOOFDSTUK 1. - Administratieve situatie Afdeling 1. - De aard van de arbeidsrelatie

Art. 484.De mandaathouder die, op het ogenblik van zijn mandaataanwijzing, geen ambtenaar is van het ministerie of een instelling van openbaar nut vertegenwoordigd binnen het Sectorcomité XV, sluit een arbeidsovereenkomst met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door haar regering.

De overeenkomst wordt gesloten voor onbepaalde termijn. Onverminderd de toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst, wordt de arbeidsovereenkomst beëindigd om een ernstige fout bestaande uit een ernstige tekortkoming van de mandaathouder die elke professionele samenwerking tussen het ministerie en de mandaathouder onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt of wanneer het mandaat een einde neemt bij vrijwillig ontslag, afwezigheid wegens ziekte voor meer dan zes maanden, na een ongunstige evaluatie zoals bedoeld in artikel 503, § 1, al. 2 of bij niet hernieuwing van het mandaat zoals bedoeld in artikel 504 § 2, alinea 3 en 4. Afdeling 2. - De uitoefening van het mandaat

Art. 485.De mandaathouder oefent het mandaat daadwerkelijk uit.

In geval hij het mandaat niet kan uitoefenen wegens langdurige ziekte of zwangerschapsverlof of schorsing in het belang van de dienst, kan de Regering de voortzetting ervan voor maximaal zes maanden aan een ander personeelslid toevertrouwen.

Art. 486.De mandaathouder oefent zijn taak voltijds uit.

Tijdens zijn mandaat kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd als dit het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreft;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen, om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een minister of om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke fractie 3° geen politiek verlof krijgen;4° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;5° geen verlof krijgen voor opleiding;6° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps of om cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming 7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar;9° geen verlof krijgen voor persoonlijke aangelegenheden;10° geen verlof krijgen om ter beschikking gesteld te worden van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België;11° geen ouderschapsverlof krijgen buiten de loopbaanonderbreking. HOOFDSTUK II. - Geldelijke situatie

Art. 487.De mandaathouder wordt de schaal toegewezen die overeenstemt met de uitgeoefende functie.

Art. 488.De mandaathouder heeft geen recht op een uitmuntendheidstoelage of op een projecttoelage.

Art. 489.§ 1. De ambtenaar die houder is van een mandaat, ontvangt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan : 1° voor de ambtenaren van rang A7 en A6 : 4.000 euro; 2° voor de ambtenaren van rang A5 : 3.000 euro; 3° voor de ambtenaren van rang A4 : 2.000 euro.

De mandaatpremie wordt maandelijks uitbetaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 2. Indien de vermelding « gunstig » zoals bedoeld in artikel 502 hem werd toegekend, wordt de mandaatpremie van de mandaathouder verdubbeld voor de periode op welke de evaluatie betrekking heeft.

De verdubbeling van de mandaatpremie wordt aan de mandaathouders betaald binnen de drie maanden na de evaluatie. HOOFDSTUK III. - Anciënniteit

Art. 490.De graadanciënniteit van de mandaathouder is gelijk aan zijn anciënniteit in de graad die hij bekleedde voor zijn aanstelling. De duur van het mandaat wordt meegerekend in zijn dienstanciënniteit, graadanciënniteit en geldelijke anciënniteit. HOOFDSTUK IV. - Overplaatsing van de ambtenaren

Art. 491.Vanaf zijn eerste gunstige evaluatie bedoeld in artikel 502, wordt de ambtenaar van een instelling van het Brussels hoofdstedelijk Gewest die aangesteld is als mandaathouder ambtshalve overgeplaatst naar het ministerie.

Deze overplaatsing geschiedt met terugwerkende kracht tot de datum van zijn aanstelling als mandaathouder.

De Regering vaardigt een individueel besluit uit. Een kopie wordt ter informatie verstuurd naar de instelling van oorsprong.

Art. 492.De ambtenaar van een publieke dienst van het Rijk, van een Gemeenschap of van een andere Gewest die als mandaathouder aangesteld is, wordt eveneens ambtshalve overgeplaatst onder dezelfde voorwaarden bedoeld in artikel 491.

Art. 493.De overgeplaatste ambtenaar behoudt de administratieve en geldelijke anciënniteit die hij verworven had voor zijn overplaatsing.

TITEL V. - De evaluatie HOOFDSTUK 1. - Evaluatiecommissie

Art. 494.Met het oog op de evaluatie van de mandaathouders bedoeld in artikel 461 wordt er een evaluatiecommissie opgericht. De evaluatiecommissie bestaat uit zeven leden die beschikken over expertise met betrekking tot overheidsmanagement en die niet behoren tot diensten die ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

De Regering kan een extern bureau aanduiden om de evaluatiecommissie bij te staan in haar opdracht De Regering wijst, op voordracht van de minister, de leden van de evaluatiecommissie aan alsook de voorzitter en de ondervoorzitter onder hen. De voorzitter en ondervoorzitter behoren tot een verschillende taalrol. De Regering wijst eveneens op voordracht van de minister zeven plaatsvervangende leden aan die beantwoorden aan dezelfde criteria als de effectieve leden. Wanneer één van de leden afwezig of verhinderd is, wijst de voorzitter het plaatsvervangend lid aan dat hem zal vervangen. Wanneer de voorzitter afwezig is, komt het voorzitterschap toe aan de ondervoorzitter.

De leden worden aangesteld voor een periode van vijf jaar. Hun aanwijzing is hernieuwbaar Ten hoogste twee derden van de leden van de evaluatiecommissie behoren tot hetzelfde geslacht.

De minister duidt minstens twee effectieve en minstens twee plaatsvervangende secretarissen aan van verschillende taalrol om de evaluatiecommissie bij te staan.

De minister bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de evaluatiecommissie.

De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de evaluatiecommissies op .

Geen lid van de evaluatiecommissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in gevaar wordt gebracht.

De leden van de evaluatiecommissie zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande alle informatie waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie Afdeling 1. - Voorwerp van evaluatie

Art. 495.De evaluatie betreft : - De realisatie van de doelstellingen voorzien in artikel 464; - De manier waarop de doelstellingen al dan niet bereikt zijn. Afdeling 2. - De voorbereiding van het evaluatiegesprek

Art. 496.De mandaathouder stelt in voorbereiding van elk evaluatiegesprek een verslag op waarin hij de mate waarin de doelstellingen bereikt zijn alsook de middelen die gehanteerd werden, gedetailleerd beschrijft. De mandaathouder kan het resultaat van een 360° evaluatie aan het verslag toevoegen. De minister legt het model van de hierboven genoemde verslagen vast.

Art. 497.De evaluatiecommissie neemt kennis van het verslag opgesteld door de mandaathouder.

Art. 498.Voor het evaluatiegesprek van de mandaathouder van rang A7 en van rang A6, wint de evaluatiecommissie het advies in van de minister.

Voor het evaluatiegesprek van mandaathouders van rang A5, wint de commissie het advies in van de bevoegde minister(s) wat betreft de realisatie van de strategische doelstellingen voorzien in artikel 464 en van de A7 en A6 wat betreft de realisatie van de transversale doelstellingen bedoeld in hetzelfde artikel.

Voor het evaluatiegesprek van de mandaathouder van rang A4, wint ze het advies in van de bevoegde minister(s) en van de directeur-generaal van de administratie waar de mandaatbetrekking zich bevindt, voor wat betreft de realisatie van de transversale en strategische doelstellingen bedoeld in artikel 464.

Art. 499.De evaluatiecommisie nodigt vervolgens de mandaathouder voor een gesprek uit. Bij deze gelegenheid maakt zij aan de betrokkene de adviezen verzameld conform artikel 498 over.

Art. 500.De evaluatiecommissie houdt rekening met de eventuele verandering van de doelstellingen met toepassing van artikel 465 § 3. Afdeling 3. - Het evaluatieverslag en de vermelding

Art. 501.Na het evaluatiegesprek stelt de evaluatiecommissie een evaluatieverslag op en stelt een vermelding vast.

Het evaluatieverslag wordt tegen ontvangstbewijs overgemaakt aan de mandaathouder.

Art. 502.De vermelding « gunstig » wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij de doelstellingen die hem werden toegewezen bereikt heeft, wanneer zijn bijdrage bij het behalen van deze doelstellingen bewezen is.

De vermelding « voldoende » wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij zijn doelstellingen gedeeltelijk bereikt heeft, maar er substantiële verbeteringen dienen te worden aangebracht teneinde de aan hem toevertrouwde managementopdracht op een optimale en volmaakte manier te kunnen uitoefenen of wanneer zijn persoonlijke bijdrage bij het behalen van deze doelstellingen beperkt bleef.

De vermelding « ongunstig » wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer de evaluatie aantoont dat de werking van de mandaathouder niet het verwachte niveau haalt of wanneer de toegewezen doelstellingen niet bereikt werden of wanneer deze doelstellingen niet op een optimale manier bereikt werden of wanneer zijn persoonlijke bijdrage aan het behalen van de doelstellingen zeer gering is.

In haar evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met onvoorziene omstandigheden of omstandigheden, die het geheel of gedeeltelijk realiseren van de vastgestelde doelstellingen onmogelijk hebben gemaakt.

Art. 503.§ 1. Een eerste evaluatie heeft plaats twee jaar na het begin van het mandaat.

Indien bij deze evaluatie de vermelding « ongunstig » wordt verkregen, heeft een bijkomende evaluatie plaats binnen een termijn van zes maanden na deze eerste evaluatie.

Als de bijkomende evaluatie van de mandaathouder eveneens « ongunstig » is wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan een nieuwe aanwijzingsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. § 2. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van het mandaat.

Indien op het einde van deze tweede evaluatie de mandaathouder de vermelding « gunstig » verkrijgt, dan kan de Regering zijn mandaat verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. De mandaathouder stelt, bij de hernieuwing van zijn mandaat, een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 470 § 3 dat rekening houdt met de te bereiken doelstelling vastgelegd door de overheid.

Indien de mandaathouder de vermelding « voldoende » verkrijgt, dan wordt zijn mandaat niet verlengd maar kan hij deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.

Indien de mandaathouder de vermelding « ongunstig » verkrijgt, dan wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. Afdeling 4. - Beroepsprocedure

Art. 504.De mandaathouder die niet akkoord gaat met de vermelding « voldoende » of « ongunstig » beschikt over veertien dagen vanaf de betekening van zijn evaluatie om schriftelijk beroep in te dienen bij de Regering.

De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 303.

De Regering spreekt zich uit over het beroep van een mandaathouder.

Art. 505.De Regering moet zich uitspreken binnen de zestig dagen na ontvangst van het verzoekschrift.

De mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

TITEL VI. - Einde van het mandaat HOOFDSTUK I. - Beëindiging van het mandaat van rechtswege

Art. 506.Onverminderd artikel 508, eindigt het mandaat na afloop van de vastgestelde duur zoals bepaald in artikel 463 of wanneer de mandaathouder de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. HOOFDSTUK II. - Vroegtijdige beëindiging

Art. 507.Het mandaat neemt vervroegd een einde in geval van schorsing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden, in geval van ononderbroken afwezigheid wegens langdurige ziekte van meer dan zes maanden, in geval van terugzetting in graad, in geval van ambtshalve ontslag, in geval van afzetting of door het vrijwillig ontslag van de mandaathouder.

In geval van vrijwillig ontslag door de mandaathouder, is een opzegging van zes maanden vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden.

Art. 508.Indien de evaluatie bedoeld in artikel 503, § 1, 3° lid leidt tot een vermelding « ongunstig », dan neemt het mandaat een einde op de eerste dag van de maand die volgt op de toekenning van deze vermelding. HOOFDSTUK III. - De graad en de schaal na het mandaat

Art. 509.De ambtenaar van wie het mandaat niet wordt verlengd, herneemt de laatste graad waarin hij werd benoemd.

Art. 510.De ambtenaren van wie het mandaat, na een mandaatperiode van vijf opeenvolgende jaren, verstreken is, genieten respectievelijk de weddeschaal A400, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een rang A5, A6 of A7 en de weddeschaal A310, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van rang A4.

De ambtenaren bedoeld in het eerste lid van wie het mandaat, na een mandaatperiode van tien opeenvolgende jaren, verstreken is, blijven hun weddeschaal, die zij genoten op het einde van hun mandaat, genieten.

De eerste twee leden van dit artikel zijn niet van toepassing als het mandaat verstrijkt ten gevolge van een terugzetting in graad.

De mandaatperiodes waarvoor een negatieve evaluatie werd verkregen, komen niet in aanmerking voor de berekening bedoeld in de eerste twee leden van dit artikel.

Art. 511.De mandaathouder die geen ambtenaar is, en van wie het mandaat een einde neemt, krijgt een opzegvergoeding overeenkomstig het arbeidsrecht. Deze vergoeding bedraagt minstens het equivalent van zes maanden bezoldiging. Bij een ernstige tekortkoming wordt hij echter zonder opzeggingstermijn of opzegvergoeding ontslagen.

BOEK V. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN TITEL 1. -Opheffingsbepalingen

Art. 512.Wordt opgeheven voor wat betreft de ambtenaren die onderworpen zijn aan dit besluit, het Koninklijk Besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve toestand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen, die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden.

Art. 513.Opgeheven worden voor wat betreft de ambtenaren op wie dit statuut van toepassing is : 1° Het Besluit van de Brussels Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 betreffende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door de besluiten van 7 februari 2001, 19 juli 2001, 18 oktober 2001, 21 februari 2002, 25 april 2002, 19 september 2002, 26 september 2002, 30 april 2003, 3 juli 2003, 24 maart 2005, 16 juni 2005, 23 februari 2006, 7 december 2006, 3 mei 2007, 26 april 2007, 6 september 2007, 8 november 2007, 21 februari 2008, 21 november 2008, 27 november 2008, 4 juin 2009, 3 december 2009, 4 februari 2010, 23 juni 2010, 27 januari 2011, 12 mei 2011, 22 september 2011, 15 december 2011, 24 mei 2012 en 1ste juni 2012;2° Het Besluit van de Brussels Hoofdstedelijke Regering van 26 april 2007 ten einde de voorwaarden te bepalen waaronder de mandatarissen bij het ministerie worden aangewezen, ter uitvoering van artikel 30bis van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels hoofdstedelijk gewest 3° Het Besluit van de Brussels Hoofdstedelijke Regering van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de wijze waarop de ambtenaren die behoren tot het ministerie en sommige openbare instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een mandaat kunnen opnemen bij een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 514.Elke reglementaire bepaling die niet uitdrukkelijk wordt opgeheven door de artikelen 512 en 513 is niet van toepassing op de ambtenaren van het ministerie indien zij in strijd is met de bepalingen van dit besluit.

TITEL II. - Overgangsbepalingen

Art. 515.Tot aan de opmaak van het eerste personeelsplan, zoals bedoeld in artikel 18, worden de vacante functies voorzien in het in voege zijnde organiek kader, ingevuld volgens de bepalingen van dit besluit.

Art. 516.De procedures waarvoor de bevoegde beroepscommissie inzake ambtenarenzaken gevat is voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven onderworpen aan de reglementaire bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik dat de commissie aanhangig gemaakt werd.

Art. 517.De aanwervingsprocedures voor de functie(s) die vacant verklaard werd(en) voor de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op basis van de bepalingen die op deze procedure van toepassing waren voor deze datum.

Art. 518.De ambtenaren van wie de stage aanving voor de inwerkingtreding van dit besluit, zijn onderworpen aan de statutaire bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik van de toelating tot de stage, met uitzondering van de onmiddellijke toepassing van de artikelen 56 en 68.

Art. 519.De lopende procedures betreffende de loopbaan door bevordering in graad of door bevordering tot een expert van hoog niveau voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn onderworpen aan de statutaire bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik dat de functie vacant verklaard werd.

Art. 520.§ 1. Vóór de inwerkingtreding van dit besluit behouden de ambtenaren die in het kader van een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A geslaagd zijn voor alle proeven voorafgaand aan de aanvullende mondelinge proef, hun hoedanigheid van laureaat van een vergelijkend examen voor overgang naar een hoger niveau. § 2. Vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden de ambtenaren die in het kader van een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A : ? geslaagd zijn voor de eerste twee schiftingsproeven, vrijgesteld van de instapkaartproef; ? een of meer brevetten behaald hebben, vrijgesteld van een of meerdere van de vier proeven als bedoeld in artikel 108 van dit besluit. De gelijkwaardigheid tussen de brevetten en de proeven waarin artikel 108 van dit besluit voorziet, wordt vastgesteld door de HRM, die ze meedeelt aan de betrokken ambtenaren. § 3. Vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden de ambtenaren die in het kader van een vergelijkend examen voor overgang naar niveau B geslaagd zijn voor de algemene proef, vrijgesteld van de instapkaartproef.

Art. 521.In het kader van de bevordering door overgang naar een hoger niveau bedoeld in de artikelen 106 en volgende, de ambtenaren die geslaagd zijn van een vergelijkend examen voor overgang naar een hoger niveau, georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn vrijgesteld van de proeven georganiseerd in het kader van de instapkaartmodule en de generieke module voor het niveau voor welke zij geslaagd zijn.

Art. 522.Voor de versnelde functionele loopbaan, het programma van de vrijwillige beroepsvorming dat werd begonnen voor de inwerkingtreding van dit besluit wordt beschouwd als equivalent aan het professioneel ontwikkelingsplan bedoeld in artikel 114.

Art. 523.De hogere functies, toegekend voor de inwerkingtreding van dit besluit worden verlengd en vervallen ten laatste twaalf maand na deze inwerkingtreding.

Art. 524.De functies die open zijn voor vrijwillige mutatie door middel van interne oproep, opengesteld voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn onderworpen aan de statutaire bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik dat de interne oproep werd gedaan door het HRM aan de ambtenaren van het ministerie.

Indien geen enkele kandidaat aan de eisen van de functie beantwoordt, wordt een einde gesteld aan de lopende procedure. Vanaf de opmaak van het proces-verbaal tot vaststelling van de afwezigheid van kandidaten, kan de open functie ingevuld worden overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

Art. 525.De evaluatieperiodes, lopende op de dag die de inwerkingtreding van dit besluit voorafgaat, verlopen volgens de bepalingen die toen van toepassing waren.

Deze evaluatieperiodes mogen echter niet langer duren dan één jaar, vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.

Voorgaande alinea's zijn niet van toepassing op de mandaathouders.

Art. 526.De ambtenaren die presteren in het regime van de vrijwillige vierdagenweek of de halftijdse vervroegde uittreding met toepassing van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit blijven dit verlof genieten onder dezelfde voorwaarden als deze die van toepassing zijn voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 527.De personen met een handicap, die geslaagd zijn van een vergelijkend wervingsexamen en ingeschreven zijn op de afzonderlijke lijsten voor de inwerkingtreding van dit besluit, behouden het voordeel van hun klassement voor een periode van drie jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 528.Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het hoofdstuk betreffende de evaluatie, behouden de ambtenaren die titularis zijn van de graad van eerste attaché in een betrekking als expert van hoog niveau het voordeel van de weddeschaal A210.

Art. 529.De ambtenaren die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor de overgang naar een hoger niveau georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit besluit en die de toelage aan sommige laureaten van een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau ontvangen, behouden deze toelage volgens dezelfde voorwaarden die van toepassing waren op het ogenblik van de toekenning.

Art. 530.Voor de toekenning van de in hoofdstuk V, boek II van titel II bedoelde tweetaligheidstoelagen komen enkel de vanaf 1 september 2009 georganiseerde taalexamens in aanmerking.

De ambtenaren die vóór de datum van 1 september 2009 geslaagd zijn voor een examen georganiseerd op basis van de bepalingen bedoeld in boek II, hoofdstuk V, van titel II behouden de tweetaligheidstoelage voorzien in de statutaire bepalingen betreffende de tweetaligheidstoelagen, voor 1 september 2009.

Zij kunnen niettemin deelnemen aan de vanaf 1 september 2009 georganiseerde taalexamens en, indien zij slagen, de in dit besluit bedoelde tweetaligheidstoelage genieten, voor zover zij hoger zijn dan de toelagen die zij genoten voor deze datum.

Art. 531.De ambtenaren die, voor de inwerkingtreding van dit besluit, projecttoelage genoten blijven deze premie ontvangen overeenkomstig de reglementaire bepalingen die op het ogenblik van de toekenning in voege waren.

Art. 532.De geldelijke anciënniteiten verworven door de ambternaren op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven verworven.

Art. 533.Artikel 366 van dit besluit is niet toepasselijk op de ambtenaren afkomstig van de Brusselse Agglomeratie.

TITEL III. - Slotbepalingen

Art. 534.Het eerste personeelsplan wordt opgemaakt tijdens het jaar, en ten laatste in het jaar volgend op het jaar, waarin de omzendbrief betreffende de methodologie voor de opmaak en de uitvoering van het personeelsplan gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 535.De bepalingen van hoofdstuk V, titel II van boek II betreffende de tweetaligheidstoelage hebben ingang vanaf 1 september 2009.

Art. 536.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2014.

Art. 537.De minister bevoegd voor Openbaar Ambt wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 27 maart 2014.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking,, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL

Bijlage I

Anciënniteit Ancienneté

A101

A102

A103

A111

0

22789,00

24960,00

27001,00

27001,00

1

23436,00

25607,00

27648,00

27648,00

2

24083,00

26254,00

28295,00

28295,00

3

24730,00

26901,00

28942,00

28942,00

4

24730,00

26901,00

28942,00

28942,00

5

25720,00

27891,00

29932,00

30074,00

6

25720,00

27891,00

29932,00

30074,00

7

26710,00

28881,00

30922,00

31206,00

8

26710,00

28881,00

30922,00

31206,00

9

27700,00

29871,00

31912,00

32338,00

10

27700,00

29871,00

31912,00

32338,00

11

28690,00

30861,00

32902,00

33470,00

12

28690,00

30861,00

32902,00

33470,00

13

29680,00

31851,00

33892,00

34602,00

14

29680,00

31851,00

33892,00

34602,00

15

30670,00

32841,00

34882,00

35734,00

16

30670,00

32841,00

34882,00

35734,00

17

31660,00

33831,00

35872,00

36866,00

18

31660,00

33831,00

35872,00

36866,00

19

32650,00

34821,00

36862,00

37998,00

20

32650,00

34821,00

36862,00

37998,00

21

33640,00

35811,00

37852,00

39130,00

22

33640,00

35811,00

37852,00

39130,00

23

34630,00

36801,00

38842,00

40262,00

24

34630,00

36801,00

38842,00


25

35620,00

37791,00

39832,00


Anciënniteit Ancienneté

A112

A113

A200

A210

A220

0

30212,00

33202,00

29071,00

29202,00

34697,00

1

30859,00

33899,00

29071,00

29202,00

35394,00

2

31506,00

34596,00

30182,00

30586,00

36091,00

3

32153,00

35293,00

30182,00

30586,00

36788,00

4

32153,00

35293,00

31293,00

31970,00

36788,00

5

33285,00

36677,00

31293,00

31970,00

38172,00

6

33285,00

36677,00

32404,00

33354,00

38172,00

7

34417,00

38061,00

32404,00

33354,00

39556,00

8

34417,00

38061,00

33515,00

34738,00

39556,00

9

35549,00

39445,00

33515,00

34738,00

40940,00

10

35549,00

39445,00

34626,00

36122,00

40940,00

11

36681,00

40829,00

34626,00

36122,00

42324,00

12

36681,00

40829,00

35737,00

37506,00

42324,00

13

37813,00

42213,00

35737,00

37506,00

43708,00

14

37813,00

42213,00

36848,00

38890,00

43708,00

15

38945,00

43597,00

36848,00

38890,00

45092,00

16

38945,00

43597,00

37959,00

40274,00

45092,00

17

40077,00

44981,00

37959,00

40274,00

46476,00

18

40077,00

44981,00

39070,00

41658,00

46476,00

19

41209,00

46365,00

39070,00

41658,00

47860,00

20

41209,00

40181,00

43042,00


21

42341,00

40181,00

43042,00


22

41292,00

44426,00


23

41292,00


24

42403,00


25


Anciënniteit Ancienneté

A300

A310

A400

0

31970,00

35626,00

40626,00

1

33475,00

37081,00

40626,00

2

33475,00

37081,00

42010,00

3

34980,00

38536,00

42010,00

4

34980,00

38536,00

43394,00

5

36485,00

39991,00

43394,00

6

36485,00

39991,00

44778,00

7

37990,00

41446,00

44778,00

8

37990,00

41446,00

46162,00

9

39495,00

42901,00

46162,00

10

39495,00

42901,00

47546,00

11

41000,00

44356,00

47546,00

12

41000,00

44356,00

48930,00

13

42505,00

45811,00

48930,00

14

42505,00

45811,00

50314,00

15

44010,00

47266,00

50314,00

16

44010,00

47266,00

51698,00

17

45515,00

48721,00

51698,00

18

45515,00

48721,00

53082,00

19

47020,00

50176,00

53082,00

20

47020,00

50176,00

54466,00

21

48525,00

51631,00

54466,00

22

48525,00

51631,00

55850,00

23

50030,00

53086,00


Anciënniteit Ancienneté

A500

A600

A700

0

48281,00

52119,00

53402,00

1

48281,00

52119,00

53402,00

2

49665,00

53675,00

55018,00

3

49665,00

53675,00

55018,00

4

51049,00

55231,00

56634,00

5

51049,00

55231,00

56634,00

6

52433,00

56787,00

58250,00

7

52433,00

56787,00

58250,00

8

53817,00

58343,00

59866,00

9

53817,00

58343,00

59866,00

10

55201,00

59899,00

61482,00

11

55201,00

59899,00

61482,00

12

56585,00

61455,00

63098,00

13

56585,00

61455,00

63098,00

14

57969,00

63011,00

64714,00

15

57969,00

63011,00

64714,00

16

59353,00

64567,00

66330,00

17

59353,00

64567,00

66330,00

18

60737,00

66123,00

67946,00

19

60737,00

66123,00

67946,00

20

62121,00

67679,00

69562,00

21

62121,00

67679,00

69562,00

22

63505,00

69235,00

71178,00

23


Anciënniteit Ancienneté

B101

B102

B103

B200

0

16466,00

18456,00

21597,00

22486,00

1

16931,00

18770,00

21870,00

22759,00

2

17103,00

19084,00

22143,00

23032,00

3

18245,00

20226,00

23022,00

23750,00

4

18245,00

20226,00

23022,00

23750,00

5

18781,00

20762,00

23558,00

24154,00

6

18781,00

20762,00

23558,00

24154,00

7

19317,00

21298,00

24094,00

25033,00

8

19317,00

21298,00

24094,00

25033,00

9

19853,00

21834,00

24630,00

25912,00

10

19853,00

21834,00

24630,00

25912,00

11

20389,00

22370,00

25166,00

26791,00

12

20753,00

22734,00

25530,00

26791,00

13

21289,00

23441,00

26237,00

27670,00

14

21289,00

23441,00

26237,00

27670,00

15

21825,00

24148,00

26944,00

28549,00

16

21825,00

24148,00

26944,00

28549,00

17

22361,00

24855,00

27651,00

29428,00

18

22361,00

24855,00

27651,00

29428,00

19

22897,00

25562,00

28358,00

30307,00

20

22897,00

25562,00

28358,00

30307,00

21

23433,00

26269,00

29065,00

31186,00

22

23433,00

26269,00

29065,00

31186,00

23

23969,00

26976,00

29772,00

32065,00

24

23969,00

26976,00

29772,00

32065,00

25

24505,00

27683,00

30479,00

32944,00

26

24505,00

27683,00

31186,00

32944,00

27

25576,00

28855,00

31893,00

33823,00


Anciënniteit Ancienneté

C101

C102

C103

C200

0

14628,00

16052,00

17143,00

19981,00

1

15133,00

16598,00

17709,00

20295,00

2

15335,00

17144,00

18275,00

20609,00

3

15537,00

17690,00

18841,00

21640,00

4

15537,00

17690,00

18841,00

21640,00

5

16164,00

18317,00

19468,00

22176,00

6

16164,00

18317,00

19468,00

22176,00

7

16791,00

18944,00

20095,00

22712,00

8

16791,00

18944,00

20095,00

22712,00

9

17418,00

19571,00

20722,00

23248,00

10

17418,00

19571,00

20722,00

23248,00

11

18045,00

20198,00

21349,00

23784,00

12

18045,00

20198,00

21349,00

24148,00

13

18672,00

20825,00

21976,00

24855,00

14

18672,00

20825,00

21976,00

24855,00

15

19299,00

21452,00

22603,00

25562,00

16

19299,00

21452,00

22603,00

25562,00

17

19926,00

22079,00

23230,00

26269,00

18

19926,00

22079,00

23230,00

26269,00

19

20553,00

22706,00

23857,00

26976,00

20

20553,00

22706,00

23857,00

26976,00

21

21180,00

23333,00

24484,00

27683,00

22

21180,00

23333,00

24484,00

27683,00

23

21807,00

23960,00

25111,00

28390,00

24

21807,00

23960,00

25111,00

28390,00

25

22434,00

24587,00

25738,00

29097,00

26

22434,00

24587,00

25738,00

29097,00

27

23374,00

25840,00

26991,00

29804,00


Anciënniteit Ancienneté

D101

D102

D103

D200

0

14426,00

14426,00

15224,00

16880,00

1

14780,00

14780,00

15447,00

17385,00

2

14780,00

14780,00

15670,00

17385,00

3

15255,00

15417,00

16701,00

17890,00

4

15538,00

15700,00

16974,00

17890,00

5

15538,00

15700,00

16974,00

18395,00

6

15821,00

16246,00

17247,00

18395,00

7

15821,00

16600,00

17247,00

18900,00

8

16104,00

16600,00

17520,00

18900,00

9

16104,00

16954,00

17520,00

19405,00

10

16387,00

16954,00

17793,00

19405,00

11

16549,00

17308,00

17793,00

19910,00

12

16943,00

17308,00

18349,00

19910,00

13

17115,00

17662,00

18693,00

20415,00

14

17459,00

17662,00

18885,00

20415,00

15

17459,00

18016,00

19047,00

20920,00

16

17803,00

18016,00

19249,00

20920,00

17

17803,00

18370,00

19411,00

21425,00

18

18147,00

18370,00

19613,00

21425,00

19

18147,00

18724,00

19765,00

21930,00

20

18491,00

18724,00

19978,00

21930,00

21

18491,00

19078,00

20130,00

22435,00

22

18835,00

19078,00

20353,00

22435,00

23

18835,00

19432,00

20495,00

22940,00

24

19179,00

19432,00

20849,00

22940,00

25

19523,00

19786,00

21203,00

23445,00

26

19523,00

19786,00

21446,00

23445,00

27

19867,00

20140,00

21810,00

23950,00


Anciënniteit Ancienneté

E101

E102

E103

E200

0

14109,00

14210,00

15251,00

15564,00

1

14241,00

14322,00

15363,00

15918,00

2

14241,00

14434,00

15475,00

15918,00

3

14736,00

15465,00

16556,00

16272,00

4

14878,00

15465,00

16556,00

16272,00

5

14878,00

15607,00

16748,00

16626,00

6

15020,00

15607,00

16748,00

16626,00

7

15020,00

15749,00

16940,00

16980,00

8

15162,00

15749,00

16940,00

16980,00

9

15162,00

15891,00

17132,00

17334,00

10

15304,00

15891,00

17132,00

17334,00

11

15304,00

16033,00

17294,00

17688,00

12

15739,00

16407,00

17688,00

17688,00

13

15891,00

16630,00

17850,00

18042,00

14

16033,00

16630,00

17850,00

18042,00

15

16033,00

16772,00

18012,00

18396,00

16

16175,00

16772,00

18012,00

18396,00

17

16175,00

16914,00

18174,00

18750,00

18

16317,00

16914,00

18174,00

18750,00

19

16317,00

17056,00

18336,00

19104,00

20

16459,00

17056,00

18336,00

19104,00

21

16459,00

17198,00

18498,00

19609,00

22

16601,00

17198,00

18498,00


23

16601,00

17340,00

18660,00


24

16743,00

17340,00

18660,00


25

16743,00

17482,00

18893,00


26

16814,00


27


Bijlage II HOOFDSTUK I De volgende diploma's of studiegetuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naargelang van de niveaus : NIVEAU A 1) Diploma van master, arts en veearts verkregen na studies van twee cycli, die ten minste 60 studiepunten vertegenwoordigen, uitgereikt door een universiteit met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, of de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen of een `Haute Ecole', een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs, een `Ecole supérieure des arts' of een jury ingesteld door de Staat of een van de Gemeenschappen of elke academische graad afgeleverd door bepalingen voorafgaand aan deze die van toepassing waren bij de inwerkingtreding van voorgaand besluit.2) Getuigschrift uitgereikt aan diegenen die de studies hebben voleindigd aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling « Alle Wapens » van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie. NIVEAU A (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat.2) Diploma van : ? licentiaat in de handelswetenschappen ? handelsingenieur ? geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen ? licentiaat-vertaler ? licentiaat-tolk uitgereikt door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie.3) Diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door : ? de afdeling bestuurswetenschappen van het « Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans » te Brussel; ? het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene; ? het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen.

NIVEAU B 1) Diploma van bachelor uitgereikt na een opleiding van één cyclus of na de eerste cyclus van een opleiding van twee cycli na ten minste 180 studiepunten uitgereikt door een universiteit of een Hogeschool, een `Ecole supérieure des arts' of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie of elke academische graad van de eerste cyclus afgeleverd in uitvoering van bepalingen voorafgaand aan deze die van toepassing waren bij de inwerkingtreding van voorgaand besluit.2) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus.3) Diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen.4) Diploma van gegradueerde van het hoger beroepsonderwijs, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, met uitzondering van het diploma van gegradueerde in de verpleegkunde uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs.5) Kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.6) Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad.7) Diploma van een afdeling ingedeeld [1, in het economisch, paramedisch, pedagogisch, landbouwkundig of sociaal hoger onderwijs]1 van het korte type en voor sociale promotie of van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.8) Getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling « Alle Wapens » van de Koninklijke Militaire School. NIVEAU B (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen.2) Kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A 5.3) Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit.4) Diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad.5) Diploma van mijnmeter.6) Diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936.7) Diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.8) Diploma gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.9) Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1 uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist : ? of een diploma van volledige hogere secundaire studiën; ? of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen; ? of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2. 10) Getuigschrift van het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap of door een examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap. NIVEAU C 1) Getuigschrift van hoger secundair onderwijs;bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs,gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs. 2) Getuigschrift van het slagen met vrucht voor een van de toelatingsexamens voor de universiteit zoals voorzien in art.49 § 1, vijfde lid van het Decreet (van de Franse Gemeenschap) van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten. 3) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs uitgereikt bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs.4) Brevet van : ? verpleeg- of ziekenhuisassistent(e); ? verpleger of verpleegster; uitgereikt, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 5) Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt na het volgen met vrucht door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.6) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus.7) Diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden.8) Diploma van een afdeling van het secundair volwassenenonderwijs van een onderwijsinrichting, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uigereikt na ten minste zevenhonderdvijftig lestijden.9) Diploma of getuigschrift dat in aanmerking genomen wordt voor aanwerving bij de diensten van de Vlaamse overheid in niveau A of B.10) Diploma van gegradueerde in de verpleegkunde, uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, erkende of gesubsidieerde instelling of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap. NIVEAU C (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden voor 8 juni 1964.2) Getuigschrift uitgereikt na het afleggen van een examen voorzien in artikel 9 van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens.3) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs.4) Erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling).5) Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht.6) Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat.7) Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroeger categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studiën, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat.8) Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan.9) Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.10) Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5.11) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.12) Einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen eist. NIVEAU D - NIVEAU E Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld. HOOFDSTUK II § 1. Aangenomen worden eveneens de in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften. § 2. In afwijking van § 1, gelden voor de toelating tot de diensten van de diensten van de Staat tot een gereglementeerd beroep, ook de bepalingen van de richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.

Voor een gereglementeerd beroep wordt volgende beroepskwalificatie uit een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen eveneens in aanmerking genomen : een kwalificatie die wordt gestaafd door : ? een opleidingstitel, ? een bekwaamheidsattest van een opleiding die niet wordt afgesloten met een certificaat of diploma, van een specifiek examen, of van de uitoefening van een beroep, ? en/of beroepservaring.

Teneinde de waarde van de voorgestelde beroepskwalificatie te kennen, legt de selector die beroepskwalificatie voor advies voor aan de overheid bevoegd voor de erkenning van de beroepskwalificatie. De bevoegde overheid kan de erkenning afhankelijk maken van compenserende maatregelen (een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid). § 3. De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijn zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege toepasselijk, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid zijn toegekend.

^