Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 05 juni 2008
gepubliceerd op 02 september 2008

Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2008031428
pub.
02/09/2008
prom.
05/06/2008
ELI
eli/besluit/2008/06/05/2008031428/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 JUNI 2008. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad


INHOUDSTAFEL BOEK I. - ALGEMEEN TITEL I. - Toepassingsgebied TITEL II. - Definities BOEK II. - ADMINISTRATIEF STATUUT TITEL I. - Organisatie van de Diensten van het Verenigd College HOOFDSTUK I. - Struktuur van de Diensten HOOFDSTUK II. - Opdrachten van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn HOOFDSTUK III. - Personeelsformatie HOOFDSTUK IV. - Ambtenaren Afdeling 1. - Graden

Afdeling 2. - Opdrachten en taken van de Ambtenaren-generaal

HOOFDSTUK V. - Directieraad HOOFDSTUK VI. - Commissie van beroep inzake ambtenarenzaken Afdeling 1. - Oprichting en samenstelling

Afdeling 2. - Procedures

Onderafdeling 1. - Beroep inzake stage Onderafdeling 2. - Beroep inzake evaluatie Onderafdeling 3. - Beroep inzake verloven, afwezigheden en disponibiliteit Afdeling 3. - Werking

HOOFDSTUK VII. - Werktijdregeling TITEL II. - Rechten en plichten TITEL III. - Onverenigbaarheden TITEL IV. - Werving HOOFDSTUK I. - Toelaatbaarheidsvereisten HOOFDSTUK II. - Werving van personen met een handicap HOOFDSTUK III. - Vergelijkende selectieproeven TITEL V. - Stage HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK II. - Verloop van de stage TITEL VI. - Benoeming als ambtenaar TITEL VII. - Het onthaal, de vorming en de voorlichting TITEL VIII. - Evaluatie TITEL IX. - Anciënniteit TITEL X. - Loopbaan van de ambtenaren HOOFDSTUK I. - Algemene regels inzake de loopbaan en de bevorderingen HOOFDSTUK II. - Functionele loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Afdeling 2. - Functionele loopbaan

HOOFDSTUK III. - Bevordering tot de graad van directeur HOOFDSTUK IV. - Aanstelling tot de graden van leidend ambtenaar en adjunct-leidend ambtenaar HOOFDSTUK V. - Uitoefening van een hogere functie TITEL XI. - Dienstaanwijzing, overplaatsing en wedertewerkstelling TITEL XII. - Tuchtregeling HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling HOOFDSTUK II. - Tuchtstraffen HOOFDSTUK III. - Principes in vervand met de tuchtprocedure HOOFDSTUK IV. - Procedures Afdeling 1. - Voorstel van straf

Afdeling 2. - Uitspraak van de straf

HOOFDSTUK V. - Doorhaling van de tuchtstraf HOOFDSTUK VI. - Verjaring van de tuchtvordering HOOFDSTUK VII. - Raden van beroep Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Afdeling 2. - Raden van beroep

Afdeling 3. - Beroepsprocedure

Afdeling 4. - Uitspraak van de straf na beroep

TITEL XIII. - Schorsing in het belang van de dienst HOOFDSTUK I. - Feiten die kunnen aanleiding geven tot een schorsing in het belang van de dienst HOOFDSTUK II. - Bevoegde overheid HOOFDSTUK III. - Procedure HOOFDSTUK IV. - Duur en gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst HOOFDSTUK V. - Beroep HOOFDSTUK VI. - Einde van de schorsing in het belang van de dienst TITEL XIV. - Verloven en administratieve standen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK II. - Dienstactiviteit Afdeling 1. - Algemeen

Afdeling 2. - Verloven voor jaarlijkse vakantie en op de feestdagen,

omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof Afdeling 3. - Verlof voor moederschapsbescherming en vaderschapsverlof

Afdeling 4. - Ouderschapsverlof, voor opvang met het oog op adoptie of

pleegvoogdij Afdeling 5. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang

Afdeling 6. - Ziekteverlof

Afdeling 7. - Verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke

aangelegenheden Afdeling 8. - Verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte

Afdeling 9. - Verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen of

om een politiek mandaat uit te oefenen Afdeling 10. - Verlof voor sociale promotie en om deel te nemen aan

vormingsactiviteiten Afdeling 11. - Verlof wegens op-dracht

Afdeling 12. - Verlof voor vakbondsopdracht

Afdeling 13. - Verlof voor werkzaamheden bij een politieke groep die

erkend is in een wetgevende vergadering van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, respectievelijk bij de voorzitter van een van die groepen Afdeling 14. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van

een federale minister of staatssecretaris, of bij het kabinet van een regeringslid van een Gemeenschap of een Gewest of bij het kabinet van een lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van de Colleges van de Vlaamse of Franse Gemeenschapscommissies Afdeling 15. - Verlof voor het verrichten van sommige militaire

prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van het koninklijk besluit van 20 februari 1980 houden de coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden Afdeling 16. - Verlof om een stage te vervullen bij een andere

openbare dienst Afdeling 17. - Andere verloven

HOOFDSTUK II. - Non-activiteit HOOFDSTUK IV. - Disponibiliteit Afdeling 1. - Algemeen

Afdeling 2. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van

de dienst Afdeling 3. - Disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid

TITEL XV. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging TITEL XVI. - Overgangsbepalingen BOEK III. - GELDELIJK STATUUT TITEL I. - Voorafgaande bepaling TITEL II. - Organieke regeling HOOFDSTUK I. - Vaststelling van de weddenschalen HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de wedde HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de weddenschaal HOOFDSTUK IV. - In aanmerking komende diensten HOOFDSTUK V. - Berekening van de anciënniteit en de wedde HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling van de wedde HOOFDSTUK VII. - Wedde in geval van verminderde prestaties TITEL III. - Gewaarborgde bezoldiging, haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld en eindejaarstoelage TITEL IV. - Toelagen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK II. - Toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt HOOFDSTUK III. - Toelagen aan de boekhouder en rekenplichtigen Afdeling 1. - Algemene bepaling

Afdeling 2. - Toelage voor het uitoefenen van de functie van

boekhouder en van rekenplichtigen Afdeling 3. - Toelage aan de beheerders van voorschotten

HOOFDSTUK IV. - Toelage aan sommige laureaten van een vergelijkende selectie voor overgang naar het hoger niveau HOOFDSTUK V. - Tweetaligheidstoelage HOOFDSTUK VI. - Mandaatstoelage TITEL V. - Vergoedingen HOOFDSTUK I. - De vergoeding voor reiskosten gemaakt in het belang van de dienst HOOFDSTUK II. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer HOOFDSTUK III. - De vergoedingen voor het gebruik van de fiets HOOFDSTUK IV. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar TITEL VI. - Overgangsbepalingen BOEK IV. - OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN BIJLAGE Tabellen der weddenschalen

5 JUNI 200 8. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren en stagiairs van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad Het Verenigd College, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, inzonderheid op artikel 79, § 1;

Gelet op het besluit van het Verenigd College van 18 maart 1993 betreffende het statuut van de personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, gewijzigd bij de besluiten van het Verenigd College van 22 december 1994, 20 mei 1999, 12 december 2002, 27 mei 2004 en 15 september 2005;

Gelet op het besluit van het Verenigd College van 15 septembre 2005 houdende het geldelijk statuut van de personeelsleden van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, gewijzigd bij besluit van het Verenigd College van 11 oktober 2007;

Gelet op het besluit van het Verenigd College van 11 oktober 2007 tot vaststelling van de modaliteiten van erkenning van het in aanmerking komen van de door de personeelsleden van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad verrichte diensten in de privé-sector of als zelfstandige;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 februari 2007;

Gelet op het advies van de Directieraad;

Gelet op het akkoord van de federale Minister van Pensioenen, gegeven op 17 juli 2007;

Gelet op het akkoord van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 12 december 2007;

Gelet op het akkoord van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor Openbaar Ambt, gegeven op 12 december 2007;

Gelet op protocols nr 2007/22 en 2007/28 van het Sectorcomité XV van 1 oktober en 5 november 2007;

Gelet op het advies 43.959/2, gegeven op 11 februari 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende het samenwerkingsakkoord, gesloten op 5 juni 2008, tussen de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, over de oprichting van een gezamelijke commissie van beroep inzake ambtenarenzaken en gemeenschappelijke raden van beroep voor het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad;

Op de voordracht van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Openbaar Ambt;

Na beraadslaging, Besluit : BOEK I. - ALGEMEEN TITEL I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is toepasselijk op de ambtenaren van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad en, in de voorwaarden die het bepaalt, op de stagiairs.

TITEL II. - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° "Ministers" : de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Openbaar Ambt;2° "Dienst van de Staat" : elke niet over afzon-derlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die ressorteert onder de wetgevende en uitvoerende machten van de Staat, van de Gemeenschappen en Gewesten of van de rechterlijke macht;3° "Andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika " : a) elke dienst met afzonderlijke rechtsper-soonlijkheid die ressorteert onder de uitvoerende macht van de Staat, van de Gemeenschappen, van de Gewesten en van de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissies;b) elke dienst die ressorteert onder een provincie, een gemeente, een OCMW, een vereniging van gemeenten of een vereniging van OCMW's, een agglomeratie of die ressorteert onder een federatie van gemeenten, alsook elke dienst die ressorteert onder een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;c) elke andere instelling onder Belgisch recht, die voldoet aan collectieve nood-wendigheden van algemeen of lokaal belang, en waarbij de openbare overheid bij de oprichting of de bijzondere leiding klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft;4° "Vakorganisaties" : de representatieve vakorganisaties die zetelen in Sectorcomité XV in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;5° "Werkdagen" : het geheel van de kalenderdagen, met uitsluiting van de zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen alsmede 2 en 15 november en 26 december.

Art. 3.Ambtenaar van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie is elkeen die, in vast dienstverband, benoemd is bij de Diensten van het Verenigd College. Hij verkeert in een statutaire situatie waaraan in de bij dit besluit bepaalde gevallen een einde kan worden gesteld.

Stagiair is elkeen die werd toegelaten tot een stage met het oog op een benoeming in vast dienstverband.

BOEK II. - ADMINISTRATIEF STATUUT TITEL I. - Organisatie van de Diensten van het Verenigd College HOOFDSTUK I. - Struktuur van de Diensten

Art. 4.De Diensten van het Verenigd College bestaan uit : 1° de Directie van de Algemene diensten, samengesteld door de Dienst voor personeelsbeleid, de Dienst Economaat en Informatica en de Taaldienst;2° de Directie Gezondheidszorg;3° de Directie Welzijnszorg;4° de Directie Boekhouding en Begroting;5° de Directie van de diensten voor ondersteuning van de besluitvorming, samengesteld door : a) de Inspectiedienst;b) de dienst Infrastructuur;6° de Studiedienst, hierna genoemd het « Observatorium voor Gezondheid en Welzijn ». HOOFDSTUK II. - Opdrachten van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn

Art. 5.Het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn heeft onder andere als opdracht de noodzakelijke informatie voor de uitwerking van een gecoördineerd beleid zowel inzake gezondheid als inzake welzijn op het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad te verzamelen, te verwerken en te verspreiden.

Deze opdracht omvat inzonderheid de volgende aspecten : 1° de sociaal-sanitaire en sociaal-economische karakteristieken van voornoemd gebied in het licht te stellen;2° de nuttige informaties verzamelen, verwerken en verspreiden;3° een balans opmaken van de bestaande gegevens en de specifieke enquêtes die reeds in samenwerking met de documentatiediensten werden verwezenlijkt;4° bijdragen tot de evaluatie van het beleid inzake preventie en inzake gezondheidsopvoeding;5° thematische studies verwezenlijken teneinde de acties gevoerd in een welbepaalde gezondheids- of welzijnssector te kunnen evalueren en oriënteren;6° elk advies of elk voorstel formuleren over al de aangelegenheden die op de sociaal-sanitaire en sociaal-economische problematiek betrekking hebben;7° de coördinatie bevorderen van de op het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad door de verschillende gezondheids- en welzijnsinstanties en actoren op het terrein gevoerde acties;8° meewerken aan het opstellen van het armoederapport en van de sociale barometer, bedoeld in de artikelen 3 en 9 van de ordonnantie van 20 juli 2006 betreffende het opstellen van het armoederapport van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;9° de structurele samenwerking met het "Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting", zoals voorzien in artikel 6, § 2, van het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende de bestendiging van het armoedebeleid, ondertekend te Brussel, op 5 mei 1998. HOOFDSTUK III. - Personeelsformatie

Art. 6.De personeelsformatie bepaalt, per niveau, per rang en per graad, het aantal betrekkingen dat noodzakelijk wordt geacht om de permanente opdrachten van de Diensten van het Verenigd College uit te voeren.

Art. 7.Na advies van de Directieraad en van het Basisoverlegcomité, bepaalt het Verenigd College de personeelsformatie.

Art. 8.Na advies van de Directieraad, stellen de Ministers het organogram van iedere Directie vast.

Dit, evenals elke wijziging ervan, wordt bij dienstnota of bij ieder ander intern communicatiemiddel aan de personeelsleden medegedeeld.

Art. 9.Overminderd het tweede lid, leggen de Ministers, op de voordracht van de Directieraad, de functiebeschrijvingen vast.

Indien het de functiebeschrijvingen van de betrekkingen van rang A3 betreft, gaat het voorstel uit van de ambtenaren-generaal.

De vereiste kwalificaties worden aan iedere functiebeschrijving toegevoegd. Er dient onder kwalificaties te worden verstaan, het geheel van kennis en vaardigheden die vereist zijn om de functie uit te oefenen. HOOFDSTUK IV. - Ambtenaren Afdeling 1. - Graden

Art. 10.De ambtenaren worden benoemd in graden, hiërarchisch verdeeld in vier niveaus en in zeven rangen, overeenkomstig artikel 11 van dit besluit.

Art. 11.§ 1. Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de opleiding en de geschikt-heid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend. § 2. De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.

Elke rang wordt met een letter gevolgd door een cijfer aangeduid : de letter verwijst naar het niveau, het cijfer plaatst de rang binnen het niveau; het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.

De rangen worden verdeeld onder de niveau als volgt : 1° in niveau A, vier rangen gerangschikt van rang A1 tot rang A5;2° in niveau B, één rang gerangschikt in rang B1;3° in niveau C, één rang gerangschikt in rang C1;4° in niveau D, één rang gerangschikt in rang D1. Het niveau A is het hoogste niveau. § 3. De graad is de titel die de ambtenaar in een rang situeert en hem machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.

Volgende graden worden opgericht : in rang A5 : leidend ambtenaar; in rang A4 : adjunct-leidend ambtenaar; in rang A3 : directeur; in rang A1 : geneesheer; ingenieur; attaché; in rang B1 : assistent; in rang C1 : adjunct; in rang D1 : klerk. § 4. Zijn ambtenaren-generaal, de ambtenaren die titularis zijn van een graad behorend tot niveau A en die respectievelijk is ingedeeld in de rangen A5 en A4.

Art. 12.Onverminderd artikel 104, worden de ambtenaren van de niveaus A en B door het Verenigd College benoemd.

De ambtenaren van de niveaus C en D worden door de Ministers benoemd. Afdeling 2. - Opdrachten en taken van de Ambtenaren-generaal

Art. 13.De leidend ambtenaar, onverminderd de opdrachten en taken die hem bij dit besluit worden toevertrouwd : 1° leidt, onder het gezag van het Verenigd College, de Diensten van het Verenigd College en zorgt voor hun goede werking en de co-ördinatie van het geheel van de directies en diensten en van hun activiteiten;2° oefent het hoog gezag uit over al het personeel en is in het bijzonder belast met de handhaving van de tucht en de orde;3° beslist over de verdeling van de werkingsmiddelen van de Diensten van het Verenigd College;4° leidt en coördineert de opstelling van de begrotingen en ziet toe op de uitvoering ervan;5° coördineert de activiteiten van in artikel 4 bedoelde directies en diensten;6° ziet toe op de uitvoering van de beslissingen van het Verenigd College en van zijn Leden; Met dit doel, zendt hij aan de bevoegde diensten de dossiers en de ministeriële beslissingen en onderrichtingen, in voorkomend geval, samen met de nodige inlichtingen.

Hij viseert de naar de Leden van het Verenigd College gezonden dossiers en voegt er, in voorkomend geval, zijn opmerkingen aan toe; 7° voert de opdrachten en taken uit die hem door het Verenigd College worden gedelegeerd;8° neemt deel, samen met de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg, opgericht bij ordonnantie van 17 juli 1991, gewijzigd bij de ordonnanties van 8 december 1994 en 5 juni 2008, aan het uitwerken van voorstellen tot bepaling van het beleid inzake Gezondheid en Bijstand aan personen vastgelegd door het Verenigd College.

Art. 14.De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar werken een billijke en evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden uit; deze verdeling wordt ter goedkeuring aan het Verenigd College voorgelegd.

De adjunct-leidend ambtenaar oefent bovendien de in artikel 13 bepaalde opdrachten en taken van de leidend ambtenaar uit, wanneer deze afwezig of verhinderd is. Met dit doel, houdt hij zich regelmatig op de hoogte van de beslissingen van het Verenigd College, toegezonden bij middel van de notulen van de beraadslagingen ervan. HOOFDSTUK V. - Directieraad

Art. 15.Binnen de Diensten van het Verenigd College is er een directieraad. Deze bestaat uit de leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaar en de directeurs.

Art. 16.Behalve de bevoegdheid die dit statuut hem met name toekent, neemt de directieraad kennis van alle vraagstukken met algemene strekking die verband houden met de toepassing van de statutaire regels. Hij oefent onder meer het hoog gezag uit over het verloop van de loopbaan van de ambtenaren.

Bovendien beraadslaagt de directieraad over de algemene werking en de organisatie van de Diensten van het Verenigd College; hij kan ook beraadslagen over bevoegdheidsgeschillen binnen de Diensten en over de eindversie van de begrotingsvoorstellen die aan de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor de Begroting, dienen te worden toegestuurd.

Elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van de Diensten van het Verenigd College kan bij de directieraad door één van zijn leden worden aanhangig gemaakt.

De directieraad wordt geraadpleegd voor de specifieke uitvoeringsmaatregelen van het statuut.

Elke individuele beslissing, door de directieraad genomen ten opzichte van een personeelslid, gebeurt bij geheime stemming.

Art. 17.De directieraad wordt voorgezeten door de leidend ambtenaar of, in geval van afwezigheid of van verhindering, door de adjunct-leidend ambtenaar.

Een secretaris wordt buiten de directieraad aangeduid.

De directieraad stelt zijn reglement van inwendige orde op dat ten minste de frequentie van de vergaderingen, het vereiste aanwezigheidsquotum en de, voor de geldigheid van zijn beslissingen, vereiste meerderheid vastlegt. Dit wordt door het Verenigd College goedgekeurd en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK VI. - Commissie van beroep inzake ambtenarenzaken Afdeling 1. - Oprichting en samenstelling

Art. 18.Met toepassing van artikel 1 het samenwerkingsakkoord, gesloten op 5 juni 2008, tussen de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, over de oprichting van een gezamelijke commissie van beroep inzake ambtenarenzaken en gemeenschappelijke raden van beroep voor het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, wordt, voor de beroepen inzake stage, evaluatie, afwezigheden, verloven, disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, een gezamelijke commissie van beroep voor de Diensten van het Verenigd College en het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opgericht.

Overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het voornoemde samenwerkingsakkoord, bestaat deze commissie uit : 1° een effectieve en een plaatsvervangende voorzitter, magistraten of op rust gestelde magistraten, aangewezen door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;2° per taalrol, drie ambtenaren van niveau A, aangeduid door het Verenigd College, die zetelen telkens bedoelde commissie samenkomt op beroep van een ambtenaar van de Diensten van het Verenigd College;3° per taalrol, drie leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen, door deze aangewezen. De plaatsvervangende leden worden op dezelfde wijze aangewezen. Afdeling 2. - Procedures

Onderafdeling 1. - Beroep inzake stage

Art. 19.In de in artikel 62, § 3, eerste lid, bedoelde gevallen en overeenkomstig artikel 2 van het in artikel 18 bedoelde samenwerkingsakkoord, roept de voorzitter van de commissie de stagiair op. Deze kan zich door een persoon van zijn keuze laten bijstaan.

De ambtenaar belast, krachtens artikel 56, eerste lid, met de leiding van de stage brengt verslag uit over het verloop van de stage. Deze en de directeur van de Algemene diensten belast, krachtens artikel 72, met de vorming worden gehoord.

De commissie kan beslissen : 1° de stage te verlengen, volgens de nadere regels die zij bepaalt, met inachtneming van de maximumtermijnen bedoeld in artikel 60, § 2, tweede lid;3° de benoeming voor te stellen, hetzij aan het Verenigd College, voor de stagiairs van de niveaus A en B, hetzij aan de Ministers, voor de stagiairs van de niveaus C en D;3° de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij de Diensten van het Verenigd College voor te stellen, hetzij aan het Verenigd College, voor de stagiairs van niveau A, hetzij aan de Ministers, voor de stagiairs van de andere niveaus. De commissie beslist binnen drie maanden nadat het dossier bij haar werd ingediend. Bij ontstentenis, wordt de benoeming van de stagiair voorgesteld aan de in het vorige lid bedoelde overheden.

In geval van verlenging van de stage wordt de stagiair geëvalueerd zoals tijdens de initiële stage. Artikel 62 is toepasselijk, met dien verstaande dat de directieraad geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.

Onderfadeling 2. - Beroep inzake evaluatie en verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid

Art. 20.In de in de artikelen 79, § 3, en 80, § 2, bedoelde gevallen en overeenkomstig artikel 2 van het in artikel 18 bedoelde samenwerkingsakkoord, dient elk beroep te worden ingeschreven binnen een maand nadat het op de agenda van de commissie van beroep werd geplaatst.

Bedoelde commissie dient zich uit te spreken binnen drie maanden na ontvangst van het beroep en heeft een beslissende bevoegdheid.

Onverminderd artikel 80, § 3, bevestigt de commissie de toegekende globale evaluatievermelding of ze kent een van de andere in artikel 77, § 3, tweede lid, voorziene vermeldingen toe.

De ambtenaar wordt op eigen verzoek of wanneer de commissie dit nodig acht gehoord. Hij kan zich door een persoon naar keuze laten bijstaan.

Onderafdeling 3. - Beroep inzake verloven, afwezigheden en disponibiliteit

Art. 21.In de in de artikelen 164, eerste lid, en 213, eerste lid, bedoelde gevallen en overeenkomstig artikel 2 van het in artikel 18 bedoelde samenwerkingsakkoord, wordt de ambtenaar op eigen verzoek gehoord. Hij kan zich door een persoon naar keuze laten bijstaan.

De betwiste beslissing wordt verdedigd door een ambtenaar aangewezen door de leidend ambtenaar.

De beslissing van de commissie is definitief.

De commissie beslist binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend. Afdeling 3. - Werking

Art. 22.§ 1. Overeenkomstig artikel 2 van het in artikel 18 bedoelde samenwerkingsakkoord, vergadert de commissie in afdelingen per taalrol.

De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wijst onder de ambtenaren van dit ministerie een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan voor elke afdeling. § 2. De verenigde afdelingen stellen een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op. § 3. Elke afdeling van de commissie beraadslaagt slechts geldig indien de meerderheid van de leden aanwezig is.

Tijdens de stemming moet het aantal leden aangewezen door het Verenigd College en aangewezen door de vakorganisaties gelijk zijn; in voorkomend geval, wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meerdere leden, na loting. § 4. Elk lid van de commissie, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd. HOOFDSTUK VII. - Werktijdregeling

Art. 23.De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur wordt op achtendertig uur maximum vastgesteld, gespreid over vijf werkdagen, wat een dagelijkse uurregeling van zeven uur en zesendertig minuten betekent.

In afwijking van het vorige lid, kunnen de Ministers voor specifieke werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling bepalen.

De dagelijkse uurregeling wordt in glij- en stamtijden verdeeld.

De toepassingsmodaliteiten van dit artikel worden door het arbeidsreglement van de Diensten van het Verenigd College vastgesteld.

Deze bepalingen zijn van toepassing op de stagiairs.

TITEL II. - Rechten en plichten

Art. 24.De ambtenaren oefenen hun ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van hun hiërarchische meerderen.

Zij dienen daartoe de van kracht zijnde wetten, ordonnanties en reglementeringen alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe zij behoren na te leven.

Art. 25.De ambtenaren behandelen de gebruikers van hun diensten welwillend en zonder enige discriminatie.

Art. 26.Buiten de uitoefening van hun ambt vermijden de ambtenaren elke handelwijze die het vertrouwen van het publiek in hun dienst kan aantasten.

Zelfs buiten hun ambt doch ter oorzake ervan, mogen de ambtenaren rechtstreeks of bij tussenpersoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.

Art. 27.De ambtenaren hebben het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hun ambt.

Het is hun enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privé-leven. Dit ver-bod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen.

De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaren die hun ambt hebben neergelegd.

Art. 28.De ambtenaren hebben recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling.

Art. 29.De ambtenaren houden zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en opzoekingen in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.

De ambtenaar heeft recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren binnen de Diensten van het Verenigd College. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.

Periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

Art. 30.Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.

Art. 31.Elke overtreding van de artikelen 24 tot 27 wordt, naargelang het geval dit vereist, bestraft met een van de tuchtstraffen voorzien in artikel 121, onverminderd de toepassing van de wetgeving inzake strafrecht.

Art. 32.De bepalingen van deze Titel zijn van toepassing op de stagiairs.

TITEL III. - Onverenigbaarheden

Art. 33.Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke bezigheid die, hetzij door de ambtenaar zelf, hetzij door een tussenpersoon verricht wordt, en die het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van het ambt in strijd is.

Art. 34.§ 1. De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden.

Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.

Inherent aan het ambt is elke opdracht die, overeenkomstig een wettelijke of reglementaire bepaling, verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar door de overheid waaronder hij ressorteert, wordt aangewezen. § 2. Een politiek mandaat wordt niet als een beroepsactiviteit beschouwd.

De verkozen ambtenaar verwittigt hiervan de leidend ambtenaar.

De uitoefening van een in artikel 104 bedoelde mandaat is onverenigbaar met een politiek mandaat waarvan het overeenstemmende politiek verlof een vierde van een voltijdse betrekking overschrijdt.

Art. 35.Van deze titel kan, op schriftelijk verzoek van de belanghebben en op verslag van de directieraad, worden afgeweken door de Ministers.

Art. 36.Het in artikel 35 bedoelde schriftelijk verzoek wordt bij de leidend ambtenaar ingediend, door middel van een modelformulier dat door de dienst voor personeelsbeleid wordt verstrekt. De directeur van de dienst geeft vooraf in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien, een gemotiveerd advies.

De verzoeker wordt in kennis gesteld van de beslissing van de Ministers.

Art. 37.De bepalingen van deze Titel gelden eveneens voor de stagiairs.

TITEL IV. - Werving HOOFDSTUK I. - Toelaatbaarheidsvereisten

Art. 38.Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hierna-volgende voorwaarden : 1° de voor de toe te wijzen betrekking vereiste toelaatbaarheidsvoorwaarden vervullen;2° geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie georganiseerd door het SELOR;3° met goed gevolg de stage volbrengen;4° de eventueel vereiste lichamelijke en medische geschiktheid bezitten om de betrekking uit te oefenen. De dienst voor arbeidsgeneeskunde voert de onder 4° van het vorige lid bedoelde lichamelijke en medische geschiktheidsonderzoeken uit.

Art. 39.Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten : 1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen functies verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de Staat te behartigen, of, in de andere gevallen, Belg zijn of burger van een andere Staat die deel uitmaakt van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat;2° van een gedrag zijn dat beantwoordt aan de vereisten van de betrekking;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de lijst als bijlage toegevoegd aan het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommisie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen of vereist door de in artikel 9 bedoelde functiebeschrijving.

Art. 40.In voorkomend geval kunnen bijzondere toelaatbaarheidsvereisten worden opgelegd overeenkomstig het hierna bepaalde : 1° wanneer de aard van het ambt dit vereist, overeenkomstig artikel 9, wordt, voor selectie in bepaalde graden of betrekkingen, het bezit van diploma's of studiegetuigschriften voorgeschreven;2° wanneer die eis gewettigd is wegens de behoeften van de dienst kunnen de Ministers, na het advies van de afgevaardigd beheerder van het SELOR te hebben ingewonnen, voor een bepaalde betrekking het bezit voorschrijven van bijzondere diploma's of studiegetuigschriften aan te wijzen : a) ofwel onder de diploma's en studiegetuigschriften vermeld onder punt A;b) ofwel onder de diploma's of studiegetuigschriften vermeld in de bijlagen bij voornoemd koninklijk besluit van 22 december 2000;3° na overleg met de afgevaardigd bestuurder van het SELOR, kunnen de Ministers voor een bepaalde vergelijkende selectie een minimumleeftijd voorschrijven of bijzondere eisen stellen inzake beroepsbekwaamheid verworven in een Staat die deel uitmaakt van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat, namelijk het bezit van praktische kennis of de uitoefening van een vorige werkzaamheid, wanneer de aard van de te verlenen betrekkingen zodanige eisen wettigt;4° wanneer de afgevaardigd bestuurder van het SELOR vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden op te leveren, kan hij tot een bepaalde vergelijkende selectie de studenten toelaten die in het laatste jaar zit- ten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift.In dat geval worden tot die selectie ook toegelaten zij die voldaan hebben aan het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen.

Evenwel kunnen diegenen die, met toepassing van het eerste lid, aan de vergelijkende selectie deelnamen en slaagden, zich voor hun benoeming eerst op hun rangschikking beroepen vanaf de dag waarop zij aan de afgevaardigd bestuurder van het SELOR het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd; 5° wanneer de vereisten van het uit te oefenen ambt daaraan niet in de weg staan, kan de afgevaardigd bestuurder van het SELOR voor de selectie in een bepaalde graad, naast de diploma's vermeld in de bijlage bij voornoemd koninklijk besluit van 22 december 2000, andere door hem aan te wijzen diploma's en getuigschriften mede in aanmerking laten komen : a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs van socio-culturele promotie;b) diploma's en getuigschriften van het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;6° voor de selectie in bepaalde graden van de niveaus A, B en C kan de afgevaardigd bestuurder van het SELOR de houders van door hem aan te wijzen vormingsdiploma's en vormingsgetuigschriften toelaten wan neer die eis verantwoord is door de technische of de gespecialiseerde aard van het uit te oefenen ambt en voor zover de houders van die diploma's of getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in de bijlagen bij voor-noemd koninklijk besluit van 22 december 2000. HOOFDSTUK II. - Werving van personen met een handicap

Art. 41.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt verstaan onder "erkenningsinstellingen" de vijf volgende instellingen : 1° het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen, in het kort A.W.I.P.H.; 2° de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung); 3° het Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap, in het kort V.A.P.H.; 4° de Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden;5° de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad.

Art. 42.De Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie moeten personen met een handicap tewerkstellen a rato van twee percent van de personeelsformatie.

De betrekkingen die voor personen met een handicap bestemd zijn, kunnen bekleed worden door kandidaten die bij hun aanwerving ten minste één van de volgende voorwaarden vervullen : 1° ingeschreven zijn bij één van de erkenningsinstellingen bedoeld in artikel 41 of het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot tegemoetkoming vanwege één van deze instellingen en één van deze instellingen in kennis te hebben gesteld van elke beslissing betreffende maatregelen inzake hulp of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces, die door de federale of gemeenschapsoverheid is genomen;2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest voorleggen van het Fonds voor Arbeidsongevallen of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een blijvende ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;3° door een beroepsziekte zijn getroffen en een attest voorleggen van het Fonds voor Beroepsziekten of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een blijvende ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;4° het slachtoffer zijn geweest van een gemeenrechtelijk ongeval en een door de griffie van de rechtbank afgeleverd afschrift van het vonnis voorleggen waarbij een handicap of een blijvende ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;5° het slachtoffer zijn geweest van een thuis-ongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling voorleggen waarbij een blijvende ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;6° een inkomensvervangende of integratie-tegemoetkoming genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan de personen met een handicap.

Art. 43.De leidend ambtenaar zendt de lijst van de vacante berekkingen die door een persoon met een handicap bekleed kunnen worden naar de erkenningsinstellingen bedoeld in artikel 41.

Hij voegt er een fiche bij met de functiebeschrijving, de vereiste kwalificaties en bekwaamheden voor elke betrekking.

Art. 44.§ 1. De Ministers richten zich tot de afgevaardigd bestuurder van het SELOR om een persoon met een handicap aan te werven.

De persoon met een handicap moet voldoen aan de wervingsvoorwaarden voor elke betrekking en slagen voor een wervingsexamen dat aangepast is aan de beperkingen opgelegd door zijn handicap en bestemd zijn om zijn bekwaamheid tot het bekleden van de betrekking na te gaan.

De afgevaardigd bestuurder duidt de kandidaten aan die naar zijn mening het beste profiel voor het bekleden van de betrekking bezitten. § 2. De leidend ambtenaar duidt een ambtenaar aan, belast met de begeleiding van de bij de Diensten van het Verenigd College tewerkgestelde personen met een handicap die dit wensen. HOOFDSTUK III. - Vergelijkende selectieproeven

Art. 45.De vergelijkende selectieproeven worden georganiseerd voor de werving in de graden van de rangen A1, B1, C1 en D1.

Worden als wervingsgraden beschouwd : in niveau A, rang A1 : geneesheer; ingenieur; attaché; in niveau B, rang B1 : assistent; in niveau C, rang C1 : adjunct; in niveau D, rang D1 : klerk.

Art. 46.De vergelijkende selectieproeven worden georganiseerd door de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid (SELOR).

De afgevaardigd bestuurder van het SELOR kondigt elke vergelijkende selectieproef aan via een in het Belgisch Staatsblad te plaatsen bericht en, wanneer hij dat wenselijk acht, door elk ander middel van bekendmaking dat hij passend vindt.

Het bericht vermeldt ten minste de algemene vereisten waaraan de gegadigden moeten voldoen om benoemd te kunnen worden alsook de datum waarop de vereisten moeten vervuld zijn; het vermeldt tevens het aantal stagiairs dat kan worden toegelaten.

Art. 47.De Ministers stellen, na advies van de directieraad, het programma van de selectieproeven vast, in samenspraak met de afgevaardigd bestuurder van het SELOR. De programma's moeten toelaten te onderzoeken of de kandidaten over de vereiste bekwaamheden beschikken om de toe te wijzen betrekking uit te oefenen.

Art. 48.De afgevaardigd bestuurder van het SELOR bepaalt de modaliteiten van de vergelijkende selectieproeven, in overleg met de leidend ambtenaar.

Onder deze modaliteiten moet worden verstaan : 1° het opstellen van de richtlijnen met betrekking tot het organiseren en het publiceren van de selecties;deze verlopen mondeling, schriftelijk, met behulp van gestandaardiseerde vragenlijsten of computergestuurd; 2° het opstellen van een selectiereglement dat : a) de termijn bepaalt binnen de welke de inschrijvingen ontvankelijk zijn;b) het overeenkomstig artikel 47 vastgestelde programma van de proeven alsmede de deelnemingsvoorwaarden omvat en de datum vastlegt waarop aan al deze voorwaarden moet voldaan zijn;c) het aantal punten bepaalt dat wordt toegekend aan de selectie in haar totaliteit, aan elk van de proeven en, in voorkomend geval, voor de onderverdelingen ervan;d) het minimum aantal punten bepaalt, dat vereist is voor de selectie in haar totaliteit, aan elk van de proeven en, in voorkomend geval, voor de onderverdelingen ervan;3° het aanwijzen van de leden van de examencommissies;4° het vaststellen van de datum en de plaats van de selectie;5° het opstellen van de lijst van de kandidaten die toelaatbaar zijn verklaard om deel te nemen aan de vergelijkende selectie;6° het oproepen van de kandidaten;7° het opstellen van het proces-verbaal waarin de rangschikking van de kandidaten wordt bepaald;8° het bekendmaken van de behaalde uitslagen aan de kandidaten.

Art. 49.De Ministers bepalen of er al dan niet een wervingsreserve dient samengesteld. De geldigheidsduur van deze reserve beloopt maximum drie jaar.

Art. 50.De afgevaardigd bestuurder van het SELOR vermeldt in het proces-verbaal de lijst van de kandidaten die geslaagd zijn voor de selectieproeven en duidt hun respectievelijke rangschikking aan.

Deze rangschikking wordt vastgesteld op basis van het totaal aantal punten dat behaald werd.

De geldigheidsduur van de selectie neemt een aanvang vanaf de datum waarop het proces-verbaal van het hele examen wordt afgesloten.

De afgevaardigd bestuurder van het SELOR staat in voor de bekendmaking van de uitslag van de vergelijkende selectie in het Belgisch Staatsblad.

Art. 51.Na het afsluiten van het proces-verbaal van de vergelijkende selectie, ontvangt iedere deelnemer bericht van zijn uitslag.

De behaalde uitslag wordt in bijzonderheden in het persoonlijk dossier opgenomen als de gegadigde, volgens de volgorde bepaald door de in artikel 50 bedoelde rangschikking, tot ambtenaar wordt benoemd.

TITEL V. - Stage HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 52.De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.

De bepalingen van dit besluit gelden voor hem slechts in zover zij uitdrukkelijk op hem toepasselijk zijn verklaard.

Art. 53.Wanneer een door de Ministers vacant verklaarde betrekking door een geslaagde van een vergelijkende selectieproef moet worden ingevuld, richten zij een verzoek in deze zin aan de afgevaardigde bestuurder van het SELOR. De leidend ambtenaar roept de geselecteerde kandidaat in dienst, met het genot van al zijn administratieve en geldelijke rechten, uiterlijk op de eerste dag van de derde maand volgend op die van de toelaatbaarheidsverklaring door de afgevaardigd bestuurder van het SELOR. Wanneer een geslaagde een opzeggingsperiode moet volbrengen bij toepassing van de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de in het tweede lid vastgestelde termijn, in voorkomend geval, verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt.

Art. 54.- Indien, overeenkomstig artikel 38, 4°, het nagaan van de lichamelijke geschiktheid van de laureaat is vereist, kan hij tot benoeming toegelaten worden alvorens deze is gebeurd. Voldoet hij niet aan deze vereiste, dan wordt hij ambtshalve ontslagen.

Ten laatste op de datum van dit ontslag ambtshalve wordt met de betrokkene een arbeidscontract voor bepaalde duur gesloten, waarvan deze laatste overeenstemt met de minimumduur welke in zijn geval vereist is om werkloosheidsuitkeringen te genieten.

Wanneer hij op de ingangsdatum van het contract arbeidsongeschikt is of, tijdens de uit-voering ervan arbeidsongeschikt wordt, wordt hem een wedde uitbetaald in het eerste geval gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.

Art. 55.§ 1. Om de duur van de stage te berekenen, worden alle perioden waarin de stagiair in actieve dienst is, in aanmerking genomen. § 2. Zelfs indien de stagiair in actieve dienst is, leiden de afwezigheden die zich voordoen nadat de stagiair reeds tien werkdagen in één of verschillende malen afwezig is geweest, tot schorsing van de stage.

Komen voor de berekening van deze dagen afwezigheid niet in aanmerking, de verloven bedoeld in de artikelen 163, 1°, 2°, 5° en 13°, en 172, 2°. § 3. In geval van schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair en zijn administratieve toestand wordt vastgesteld overeenkomstig de reglementsbepalingen die op hem van toepassing zijn. § 4. Na het einde van een afwezigheidsperiode die een schorsing van de stage tot gevolg heeft gehad, beslist de directieraad of er voor de stagiair een reden bestaat om de vorming voort te zetten.

Gedurende de periode van verlenging van de stage behouden de betrokkenen hun hoedanigheid van stagiair.

Art. 56.De leidend ambtenaar wijst de ambtenaren van rang A aan die de leiding van de stage uitoefenen, naargelang van de taalrol van de stagiair.

De ambtenaar belast met de leiding van de stage stelt drie uitvoerige verslagen op ter omkleding van zijn evaluatie en maakt deze over aan de Dienst voor personeelsbeleid.

Het eerste verslag wordt overgemaakt voor het einde van de tweede maand voor de stagiairs van de niveaus C en D en voor het einde van de vierde maand voor de stagiairs van de niveaus A en B. Het tweede verslag wordt overgemaakt voor het einde van de vierde maand voor de stagiairs van de niveaus C en D en voor het einde van de achtste maand voor de stagiairs van de niveaus A en B. Het derde verslag wordt overgemaakt voor het einde van de zesde maand voor de stagiairs van de niveaus C en D en voor het einde van de twaalfde maand voor de stagiairs van de niveaus A en B. Ieder verslag wordt ter kennis gebracht van de stagiair, die er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt, en van de directeur van de dienst waarin de stagiair is ingedeeld; het wordt in zijn persoonlijk dossier opgenomen.

Art. 57.§ 1. De stagiair kan worden afgedankt wegens beroepsongeschiktheid mits een opzeggingstermijn van drie maanden.

Ten laatste op de datum van de beslissing tot afdanking wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden gesloten die overeenstemt met de in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijn. § 2. Voor elke zware fout begaan gedurende of ter gelegenheid van de stage kan de stagiair die er zich schuldig aan maakt zonder opzegging worden afgedankt. Hij moet vooraf worden gehoord of aangemaand. § 3. De afdanking wordt door het Verenigd College uitgesproken, voor de stagiairs van niveau A, en door de Ministers, voor de stagiairs van de andere niveaus. HOOFDSTUK II. - Verloop van de stage

Art. 58.Het Verenigd College stelt de algemene beginselen inzake de stage vast.

Art. 59.De directieraad stelt, met inachtneming van de in artikel 58 bedoelde beginselen, de in artikel 71 bedoelde vormingsactiviteiten vast waaraan de stagiairs moeten deelnemen.

De stagiairs van de niveaus A en B moeten bovendien een eindverhandeling indienen bij de directieraad volgens de modaliteiten en binnen de termijn die hij bepaalt.

Art. 60.§ 1. De laureaten die door de afgevaardigd bestuurder van het SELOR zijn toegelaten voor een betrekking van niveau A, worden als stagiair benoemd door het Verenigd College.

De laureaten die door de afgevaardigd bestuurder van het SELOR werden toegelaten voor betrekkingen van de andere niveaus, worden als stagiair benoemd door de Ministers. § 2. De stage duurt één jaar voor de niveaus A en B en zes maanden voor de niveaus C en D. In de gevallen bedoeld in artikel 62, kan zij met ten hoogste één jaar, voor de niveaus A en B, en met ten hoogste zes maanden, voor de niveaus C en D, worden verlengd.

Art. 61.De stagiair wordt onder het gezag van de ambtenaar belast met de leiding van de stage geplaatst. Hij wordt eraan gehouden deel te nemen aan de vormingsactiviteiten die de directieraad oplegt.

Art. 62.§ 1. Indien de drie in artikel 56 bedoelde verslagen over hun geheel niet gunstig zijn voor de stagiair of indien de stagiair van de niveaus A en B niet voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 59, tweede lid, legt de leidend ambtenaar het geval voor aan de directieraad.

Daartoe maakt hij een verslag op dat hij aan de stagiair mededeelt. § 2. De directieraad, binnen vijftien werkdagen nadat hij is geadieerd en na de nodige informatie te hebben ingewonnen, inzonderheid bij de betrokken hiërarchische meerderen, en naargelang van het geval : 1° beslist of de stage moet verlengd worden;2° legt hetzij aan het Verenigd College, voor de stagiairs van niveau A, hetzij aan de Ministers, voor de stagiairs van de andere niveaus, een met redenen omkleed afdankingsvoorstel voor;3° legt hetzij aan het Verenigd College, voor de stagiairs van de niveaus A en B, hetzij aan de Ministers, voor de stagiairs van de niveaus C en D, een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor. De directieraad hoort de stagiair, op zijn verzoek.

De stagiair verschijnt in eigen persoon; hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de directieraad. § 3. In de in § 2, 1° en 2°, bedoelde gevallen, legt de directieraad het dossier voor aan de in artikel 18 bedoelde commissie. Hij voegt er het voorstel van beslissing aan toe.

Hij betekent bedoelde voorlegging aan de stagiair. De datum van de betekening doet de in artikel 19, vierde lid, bedoelde termijn lopen.

Art. 63.De door de directieraad geschikt bevonden stagiair wordt tot ambtenaar benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Voor de berekening van zijn anciënniteit in de weddenschaal en voor zijn rangschikking, neemt hij rang in op de dag waarop zijn stage is begonnen.

Dit artikel mag geen afbreuk doen aan de in artikel 54 bedoelde bepalingen die van toepassing zijn op de wegens lichamelijke ongeschiktheid onder voorbehoud toegelaten stagiairs.

TITEL VI. - Benoeming als ambtenaar

Art. 64.De stagiairs leggen de eed af wanneer zij tot ambtenaar worden benoemd.

Zij worden geacht als ambtenaar in dienst te zijn getreden zodra zij eed hebben afgelegd.

Art. 65.De in het vorig artikel bedoelde eed wordt afgelegd in de termen, bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

Art. 66.De ambtenaren van de niveaus A en B leggen de eed af in handen van de Ministers; de ambtenaren van de andere niveaus leggen de eed af in handen van de leidend ambtenaar.

Art. 67.Indien zij verzuimen de in artikel 65 bedoelde eed af te leggen, wordt hun benoe-ming met terugwerkende kracht vernietigd.

TITEL VII. - Het onthaal, de vorming en de voorlichting

Art. 68.Onder onthaal dient elke maatregel te worden verstaan tot bevordering van de integratie van de nieuwe personeelsleden binnen de Diensten van het Verenigd College.

Art. 69.Onder vorming dient elke activiteit te worden verstaan die tot doel heeft : 1° zich te vormen en te vervolmaken in het beroep;2° te voldoen aan de bevorderingscriteria;3° te voldoen aan de evaluatiecriteria. Tijdens de periodes van afwezigheid die gerechtvaardigd worden door deelname aan verplichte of toegelaten activiteiten georganiseerd in het raam van het eerste lid, is de ambtenaar in actieve dienst.

Art. 70.Onder voorlichting dient elke maatregel te worden verstaan waarbij nuttige inlichtingen aan de ambtenaren worden verschaft.

Art. 71.Het Verenigd College neemt, op voordracht van de Ministers de algemene beginselen inzake onthaal en vorming aan.

Met inachtneming van de algemene beginselen uitgevaardigd op grond van voorgaand lid, stelt de directieraad het onthaal- en vormingsprogramma vast dat aan de behoeften van het bestuur en zijn personeel beantwoordt. Hij kan in samenwerking met de erkenningsinstellingen bedoeld in artikel 41, het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de personen met een handicap organiseren.

Art. 72.De directeur van de algemene diensten is belast met de functies van verantwoordelijke voor de opleiding en voorlichting.

Art. 73.De verantwoordelijke voor de opleiding en voorlichting dient in het bezit te zijn van een bekwaamheidsattest, dat afgeleverd wordt na een opleidingscursus waarvan het College de nadere regelen vaststelt.

Art. 74.De verantwoordelijke voor de opleiding en voorlichting is belast met : 1° de uitvoering van de onthaalprogramma's;2° de opmaak van een jaarlijks opleidingsplan.Dit plan bevat : a) de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;b) de prioriteiten voor het komende jaar;c) de inhoud, de vorm en duur van de vormingen;d) het al dan niet verplicht karakter van de vormingen;e) de te voorziene begroting voor ieder van de vormingsdoelstellingen;f) na verloop van het eerste vormingsplan, een evaluatie van de mate waarin de doelstellingen werden verwezenlijkt. Het plan wordt door de Ministers goedgekeurd, na overleg met de vakorganisaties. 3° de organisatie van de voorgeschreven opleidingen voor de vergelijkende bevorderingsselecties;4° de organisatie van de opleidingen voor de ambtenaren die het voorstel inzake voorlopige globale vermelding en de vermelding van globale evaluatie dienen op te stellen;5° de organisatie van de noodzakelijke vervolmakingscursussen voor de ambtenaren;6° de opmaak van een strategisch plan voor de interne en externe communicatie. TITEL VIII. - Evaluatie

Art. 75.De evaluatie, uitgevoerd op basis van een in artikel 81 beschreven individueel evaluatiedossier, heeft tot doel het werk van de ambtenaar in de functie die hij vervult, aan de hand van de functiebeschrijving ervan, doorlopend te beoordelen. Ze is verplicht voor elke ambtenaar.

Art. 76.§ 1. Onverminderd artikel 83, § 2, gebeurt de evaluatie door de hiërarchische meerdere van de ambtenaar, met eerbiediging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de hiërarchische meerdere een voldoende kennis van de taal van de geëvalueerde ambtenaar te bezitten, als ambtenaar behorend tot het tweetalig kader, die krachtens artikel 43, § 3, derde lid van dezelfde wetten het bewijs heeft geleverd de tweede taal voldoende te kennen, ofwel omdat hij in het bezit is van een taalbewijs waaruit de voldoende kennis van de andere taal blijkt dat uitgereikt is op grond van de artikelen 7, 11 of 12 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van dezelfde wetten.

Indien de hiërarchische meerdere niet voldoet aan de in het vorige lid bepaalde vereiste, wijst de leidend ambtenaar de gemachtigde ambtenaar aan.

Een hiërarchische meerdere mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een vorming te hebben genoten. § 2. Voor de evaluatie van de ambtenaren van de niveaus B, C en D is de hiërarchische meerdere met ten minste een graad van rang A1 bekleed.

Voor de graden van rang A1 is dit de directeur waarvan de geëvalueerde ambtenaar afhangt.

Voor de graden van de rang A3 zijn dit de leidende ambtenaren.

De hiërarchische meerdere die de ambtenaar niet onder zijn gezag heeft gehad gedurende de volledige evaluatieperiode, raadpleegt de vorige rechtstreekse hiërarchische meerderen van de ambtenaar voor het evaluatiegesprek.

Indien de hiërarchische meerdere niet de functionele meerdere van de ambtenaar is, dient hij de functionele meerdere te raadplegen voor de evaluatiegesprekken.

Art. 77.§ 1. De evaluatieperiode van de ambtenaar is de periode tussen het functiegesprek en het evaluatiegesprek. Deze periode heeft een tijdsduur van minstens zes maanden. § 2. In het begin van elke evaluatieperiode en bij elke benoeming of dienstaanstelling van de ambtenaar heeft de in artikel 76, § 1, bedoelde hiërarchische meerdere een functiegesprek met hem, waarbij de te bereiken doelen en de elementen waarop de ambtenaar zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden omschreven.

Voornoemde elementen betreffen : 1° de kwaliteit van het werk;2° het werkritme;3° de toe te passen werkmethoden;4° de te verwerven werkatttitudes. De voornoemde hiërarchische meerdere stelt een verslag op van het functiegesprek. Dit wordt door de ambtenaar geviseerd en naar de Dienst voor personeelsbeleid gestuurd en in het in artikel 81 bedoelde individueel evaluatiedossier opgenomen. § 3. Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de in artikel 76, § 1, bedoelde hiërarchische meerdere een evaluatiegesprek met de ambtenaar. Dit gesprek heeft, in beginsel, om de twee jaar plaats tussen 15 oktober en 15 december, het ene jaar voor de ambtenaren van de niveaus A en B, het volgende jaar voor die van de andere niveaus.

Wanneer een vermelding « onder voorbehoud » of « onvoldoende » toegekend is, heeft het geprek evenwel plaats na een termijn van een jaar, welke termijn op verzoek van de ambtenaar ingekort kan worden tot zes maanden. Het handelt over de verwezenlijking van de tijdens het functiegesprek opgestelde doelen en op de in § 2, tweede lid, bedoelde elementen.

De ambtenaar krijgt één van de drie volgende globale evaluatievermeldingen : 1° voldoende;2° onder voorbehoud;3° onvoldoende. § 4. De ambtenaar die zijn prestaties niet effectief gedurende ten minste zes maanden heeft geleverd en die afwezig is, met verlof is, of zijn functie niet vervult, behoudt zijn laatste evaluatie.

Art. 78.Het verslag van het evaluatiegesprek wordt bezorgd aan de ambtenaar. Deze kan zijn bemerkingen neerschrijven binnen de vijftien werkdagen die volgen op de communicatie van dit verslag en deze overmaken aan de in artikel 76, § 1, bedoelde hiërarchische meerdere.

Dit verslag, in voorkomend geval, vergezeld van de opmerkingen van de ambtenaar, wordt in het in artikel 81 bedoelde individueel evaluatiedossier opgenomen.

Art. 79.§ 1. De evaluatie vindt plaats op zijn minst eens om de twee jaar en op zijn minst één jaar na een bevordering of een vaste benoeming; ze wordt persoonlijk aan de ambtenaar betekend. § 2. Wanneer de "voldoende" globale evaluatievermelding opnieuw wordt toegekend, bevestigt, in voorkomend geval, het bestuur de kennisgeving van de reeds bestaande vermelding.

Wanneer de globale evaluatievermelding "onder voorbehoud" wordt toegekend, kan op verzoek van de ambtenaar worden overgegaan tot een nieuwe evaluatie één jaar na de toekenning van die vermelding.

Wanneer de globale evaluatievermelding "onvoldoende" wordt toegekend, wordt ambtshalve overgegaan tot een nieuwe evaluatie één jaar na de toekenning van deze vermelding.

Wanneer de globale evaluatievermelding "onvoldoende" wordt toegekend, stelt de directieraad een specifieke opleiding voor en onderzoekt hij de mogelijkheden om van functie te veranderen. Alvorens enige beslissing te nemen hoort de directieraad de ambtenaar die een globale evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen. § 3. Indien de ambtenaar niet kan in-stemmen met de globale vermelding "onder voorbehoud" of "onvoldoende" waarvan hem kennis werd gegeven, kan hij binnen de tien werkdagen die volgen op de kennisgeving zich per aangetekend schrijven wenden tot de in artikel 18 bedoelde commissie.

Deze termijn begint te lopen vanaf het ogenblik waarop de ambtenaar het evaluatieverslag heeft geviseerd. Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.

Art. 80.§ 1. Wanneer de globale evaluatievermelding "onvoldoende" tweemaal achter elkaar wordt toegekend, verklaart de directieraad de ambtenaar beroepsongeschikt. § 2. Indien de ambtenaar niet kan in-stemmen met de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, kan hij binnen de tien werkdagen die volgen op de kennisgeving zich per aangetekend schrijven wenden tot de in artikel 18 bedoelde commissie.

Artikel 79, § 3, tweede lid, is toepasselijk. § 3. Na advies van de in § 2 bedoelde beroepscommissie, spreekt de overheid bevoegd voor de benoeming, overeenkomstig artikel 12, zich uit over de definitieve ambtsneerlegging door de vaststelling van de definitieve beroepsongeschiktheid De ambtenaar die wegens beroepsongeschiktheid wordt afgedankt geniet een opzeggingstermijn van drie maanden.

Art. 81.Het individueel evaluatiedossier omvat : 1° een identificatiefiche (naam, voornaam, adres);2° een loopbaanfiche (verloop van de administratieve loopbaan);3° een opleidingsfiche;4° in voorkomend geval, een individuele fiche met de feiten of vaststellingen betreffende de uitoefening van de functie, opgetekend door de hiërarchische meerderen die bevoegd zijn voor de evaluatie;ze dienen naar behoren te zijn geviseerd of geannoteerd door de betrokken ambtenaar; deze kan de gemachtigde hiërarchische meerdere vragen een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk toe te voegen; 5° de omschrijving van de functie;6° het verslag van het functiegesprek;7° het verslag van het evaluatiegesprek;8° het evaluatierapport. De Ministers bepalen het model van de elementen van het individuele evaluatiedossier bedoeld in het eerste lid.

Art. 82.Het in artikel 81 bedoelde individueel evaluatiedossier wordt in het persoonlijk dossier opgenomen dat bewaard wordt op de Dienst voor personeelsbeleid die de geheimhouding omtrent de inhoud ervan dient te bewaren.

Art. 83.§ 1. Onverminderd artikel 75, heeft de evaluatie van de ambtenaren-generaal ook tot doel na te gaan in welke mate de bij de toekenning van het mandaat overeengekomen doeleinden werden bereikt of op weg zijn om te worden bereikt.

Hiertoe stellen de ambtenaren-generaal op het einde van iedere evaluatieperiode een verslag op over hun werkzaamheden als hoofd van de administratieve eenheid die zij leiden. § 2. De Ministers evalueren de ambtenaren-generaal, volgens de door het Verenigd College bepaalde modaliteiten, en betekenen de evaluatie aan de geëvalueerden. Het Verenigd College kent de definitieve globale vermelding "voldoende", "onder voorbehoud" of "onvoldoende" toe na de ambtenaar-generaal op diens verzoek te hebben gehoord en geeft hiervan kennis. Bij zijn gehoor kan de geëvalueerde zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze. § 3. Een eerste evaluatie heeft plaats twee jaar na het begin van het mandaat. Indien bij deze evaluatie de vermelding "onvoldoende" wordt weerhouden heeft een bijkomende evaluatie plaats zes maanden na deze eerste evaluatie. Als deze bijkomende evaluatie eveneens "onvoldoende" is wordt het mandaat definitief beëndigd en kan de mandaathouder niet deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. § 4. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van het mandaat. Indien op het einde van deze tweede evaluatie de vermelding "voldoende" wordt toegekend, dan kan het Verenigd College het mandaat verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure. De mandaathouder stelt, bij de hernieuwing van zijn mandaat, een in artikel 106, § 3, bedoeld beheersplan op dat rekening houdt met de te bereiken doelstellingen vastgesteld door de overheid.

Indien de vermelding "onder voorbehoud" wordt toegekend, dan wordt het mandaat niet verlengd, maar de mandaathouder kan aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt deelnemen.

Indien de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend, dan wordt het mandaat definitief beëindigd en kan de mandaathouder niet aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt deelnemen.

TITEL IX. - Anciënniteit

Art. 84.§ 1. Voor het berekenen van de graad-en niveauanciënniteit, komen enkel in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als ambtenaar zonder vrijwillige on- derbreking heeft verricht als lid van het personeel van een ministerie of van een overheidsinstelling die afhangt van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten of de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissies, een provincie of een plaatselijk betuur of, op voorwaarde dat de Ministers beslissen over de toelaatbaarheid ervan, in een overheidsdienst die vergelijkbaar is met één van die welke hiervoor zijn opgesomd, van een Staat van de Europese Unie als onderdaan van een van de Lidstaten, en als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties.

Wat de vrijwillige onderbreking betreft, dient de onderbreking in de tijd ten minste één dag te omvatten.

Voor de deeltijdse prestaties gebeurt de berekening van de anciënniteit a rato van de verrichte prestaties. § 2. Voor de graadanciënniteit, worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar benoemd is in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge de terugwerking van zijn benoeming in zulke graden. § 3. Voor de niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge de terugwerking van zijn benoeming in zulke graad.

Art. 85.Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten welke de ambtenaar in enigerlei hoedanigheid zonder vrijwillige onderbreking heeft vericht als lid van het personeel van een minis- terie of van een overheidsinstelling die afhangt van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten of de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissies, een provincie of een plaatselijk bestuur of, op voorwaarde dat de Ministers beslissen over de toelaatbaarheid ervan, in een overheids-dienst die vergelijkbaar is met één van die welke hiervoor zijn opgesomd, van een Staat van de Europese Unie als onderdaan van een van de Lidstaten, en als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties.

Voor de deeltijdse prestaties gebeurt de berekening van de anciënniteit a rato van de verrichte prestaties.

Art. 86.De werkelijke diensten zijn de diensten die zijn geleverd in een administratieve stand, die bij de geldende bepalingen, een activiteitswedde garanderen of bij ontstentenis daarvan, het behoud van de aanspraak op bevordering tot een hogere wedde.

Vrijwillig is de onderbreking van ten minste één dag die door de daad of de schuld van de ambtenaar is veroorzaakt.

Volledig zijn de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.

Art. 87.§ 1. De in aanmerking komende diensten die in volle kalendermaanden berekend zijn, worden rechtstreeks gevaloriseerd in de graad-, niveau- en dienstanciënniteit. § 2. De deeltijdse prestaties van 1976 uren worden voor twaalf volle kalendermaanden geteld.

De deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1976 uren worden voor één volle kalendermaanden geteld, waarbij elk uurgedeelte wordt verwaarloosd.

TITEL X. - Loopbaan van de ambtenaren HOOFDSTUK I. - Algemene regels inzake de loopbaan en de bevorderingen

Art. 88.De bevorderingen kunnen worden toegekend door verhoging in graad of door overgang naar het hogere niveau.

Art. 89.Iedere open betrekking van de graad van directeur of die binnen de eerstvolgende zes maanden vrijkomt, wordt door de Ministers vacant verklaard, alvorens zij kan worden begeven bij wege van bevordering door verhoging in graad.

De vacantverklaring bepaalt de plaats van de betrekking in de personeelsformatie, de plaats van tewerkstelling die de betrokkene wordt opgelegd en de vereiste geschiktheid.

Art. 90.De vacature van betrekking wordt ter kennis gebracht van de voor benoeming in aanmerking komende ambtenaren door middel van een bericht dat bij aangetekend schrijven wordt gezonden aan het laatste door de ambtenaar opgegeven adres. Het bericht vermeldt ten minste de vacante betrekking, de overheid waarbij en de termijn waarbinnen de kandidaatstelling dient te worden ingediend alsook de algemene voorwaarden. Het omvat ook een omschrijving van de functies die de te begeven betrekking inhouden en verzoekt de kandidaten hun kwaliteiten te vermelden.

Het aanbieden door de post van de aangetekende brief op de woonplaats van de ambtenaar geldt als kennisgeving van de vacature.

In aanmerking komen alleen de aanspraken van de ambtenaren die binnen vijftien werkdagen vanaf de eerste werkdag die volgt op die van de kennisgeving van de vacature, ter post een aangetekende brief hebben afgegeven waarmee hun sollicitatie ter kennis van de leidend ambtenaar wordt gebracht.

De vervaldag is in de termijn begrepen.

Het is de ambtenaren toegestaan, bij voorbaat en bij een aangetekende brief aan de leidend ambtenaar, naar elke betrekking te dingen die tijdens hun jaarlijkse vakantie vacant zou worden verklaard. Deze sollicitatie is niet langer dan twee maanden geldig.

Art. 91.Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.

De directieraad spreekt zich in zijn advies uit over iedere sollicitant die voldoet aan de vereisten om de te begeven betrekking te bekleden. Hij weegt hierbij de beschrijving van de functie en de algemene en bijzondere voorwaarden af tegenover de aanspraken en ervaringen die de sollicitant kan laten gelden voor een benoeming in de vacante betrekking. Hij neemt bovendien het evaluatiedossier van de kandidaten in overweging.

De directieraad formuleert een gemotiveerd voorstel van benoeming dat ten hoogste zes kandidaten per vacante betrekking bevat. Zij worden gerangschikt in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.

Van het voorstel wordt kennis gegeven aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te begeven betrekking, bij aangetekend schrijven gezonden aan het laatste door hen opgegeven adres.

De ambtenaar die zich benadeeld acht kan, binnen tien dagen na de in het vorige lid bedoelde kennisgeving, bezwaar indienen bij de directieraad.

De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord.

Art. 92.Het Verenigd College volgt de definitieve rangschikking die eenparig wordt uitgebracht.

Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en het Verenigd College niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet het zijn beslissing omstandig met redenen omkleden.

Art. 93.De bevordering door overgang naar het hoger niveau wordt verleend bij wege van een door het SELOR georganiseerde vergelijkende selectie.

Art. 94.§ 1. De vergelijkende selecties voor overgang naar het hogere niveau worden geörganiseerd voor de bevordering naar de graden die in rang A1 als attaché, in rang B1 als assistent of in rang C1 als adjunct zijn gerangschikt. § 2. Om deel te nemen aan een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau dient de ambtenaar zich in een administratieve stand te bevinden waarbij hij op de bevordering aanspraak kan maken en moet hij, als laatste evaluatie, de evaluatie "voldoende" hebben gekregen. § 3. De vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau staat open : 1° voor bevordering tot de graad van rang A1, voor alle ambtenaren van de niveaus B en C die ten minste drie jaar anciënniteit hebben in één van beide of in beide niveaus;2° voor bevordering tot de graad van rang B1, voor alle ambtenaren van niveau C die tenminste drie jaar anciënniteit tellen in dit niveau;3° voor bevordering tot de graad van rang C1, voor alle ambtenaren van niveau D die tenminste drie jaar anciënniteit tellen in dit niveau. § 4. De deelnemingsvoorwaarden bepaald krachtens §§ 2 en 3 moeten vervuld zijn op de door de afgevaardigde beheerder van het SELOR bepaalde datum.

Als na afsluiting van de vergelijkende selectie blijkt dat een kandidaat die voor bedoelde selectie geslaagd is, op welk ogenblik ook tijdens de vergelijkende selectie niet langer voldeed aan een van de deelnemingsvoorwaarden die vervuld moeten zijn om eraan te kunnen deelnemen, dan verliest hij het voordeel van zijn slagen voor deze selectie.

Art. 95.§ 1. De vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A bestaat uit een gesprek uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met het ambt. Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen. § 2. Om tot de vergelijkende selectie te worden toegelaten, moeten de kandidaten in het bezit zijn van vijf brevetten : 1° een brevet waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn in een proef van algemene vorming voorbereidend op een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau A;2° vier brevetten waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn in de proeven over de vakken vastgesteld door het SELOR. De kandidaten die in het bezit zijn van het onder 1° van het voorgaande lid bedoelde brevet mogen deelnemen aan de onder 2° bedoelde proeven. § 3. Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 50 % voor iedere proef en ten minste 60 % der punten over het geheel van de onder 1° en 2° van paragraaf § 2 bedoelde proeven behalen. Een brevet dat behaald werd met 60 % der punten is definitief verkregen. Dit behaald met ten minste 50 tot 60 % is zes jaar geldig.

De geslaagden in de selectie worden volgens de punten behaald in de in § 1 bedoelde proef gerangschikt en volgens de door deze rangschikking bepaalde volgorde benoemd.

Art. 96.§ 1. De vergelijkende selecties voor overgang naar de niveaus B of C omvatten een algemeen gedeelte en een bijzonder gedeelte. § 2. Het algemeen gedeelte bestaat ofwel uit een synthese met commentaar van een tekst ofwel uit het opstellen van een rapport over een onderwerp in verband met het niveau dat de selectie beoogt.

Het bijzonder gedeelte bestaat uit een meerkeuzetest over materies die in overleg met het SELOR worden vastgesteld en die betrekking hebben op het niveau dat de selectie beoogt.

Alleen de kandidaat die voor het algemeen gedeelte slaagt kan aan het bijzonder gedeelte deelnemen. § 3. Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 50 % der punten voor elk gedeelte en ten minste 60 % der punten over het geheel van de selectie behalen.

Op zijn verzoek kan een kandidaat die 60 % behaalde voor de eerste proef maar niet voor de tweede, vrijgesteld worden van het eerste gedeelte als hij nogmaals aan een vergelijkende selectie voor overgang naar hetzelfde niveau deelneemt.

De geslaagden worden volgens de in beide proeven behaalde punten gerangschikt en volgens de door deze rangschikking bepaalde volgorde benoemd.

Art. 97.De bevorderingen door verhoging in graad en door overgang naar het hoger niveau worden verleend : 1° door het Verenigd College, voor de graden van de niveaus A en B;2° door de Ministers, voor niveau C. HOOFDSTUK II. - Functionele loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 98.De functionele loopbaan is voorbehouden aan de ambtenaren die titularis zijn van een wervingsgraad.

Zij bestaat erin dat de ambtenaar, zonder in graad te verhogen, twee of drie hogere weddenschalen geniet, volgens de graad, dan die welke zijn verbonden aan zijn graad, zolang hij voldoet aan de eisen die dit statuut stelt inzake anciënniteit en evaluatie.

Art. 99.De leidend ambtenaar beheert het stelsel van de functionele loopbanen. Hij kent de hogere weddenschaal toe zodra een ambtenaar de voorwaarden inzake anciënniteit en evaluatie vervult. Afdeling 2. - Functionele loopbaan

Art. 100.Aan de wervingsgraad van attaché, zijn de weddenschalen 101, 102 en 103 verbonden.

Aan de wervingsgraden van geneesheer en ingenieur zijn de weddenschalen 111, 112, 113 en 310 verbonden.

Aan de wervingsgraden van assistent, adjunct en klerk zijn de weddenschalen 101, 102, 103 en 200 verbonden.

De weddenschaal 101 of 111, naargelang van de graad, wordt toegekend vanaf de werving of, in voorkomend geval, de overgang naar een hoger niveau.

De weddenschaal 102 of 112, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die zes jaar graadanciënniteit telt en die over een evaluatie "voldoende" beschikt.

De weddenschaal 103 of 113, naargelang van de graad, wordt aan de ambtenaar toegekend zodra hij twaalf jaar graadanciënniteit telt en over een evaluatie "voldoende" beschikt.

De weddenschaal 200 of 310, naargelang van de graad, wordt aan de ambtenaar toegekend zodra hij achttien jaar graadanciënniteit telt en over een evaluatie "voldoende" beschikt. HOOFDSTUK III. - Bevordering tot de graad van directeur

Art. 101.Kunnen worden benoemd tot de graad van directeur van rang A3, de ambtenaren titularis van een graad van rang A1, zodra hun niveauanciënniteit ten minste negen jaar bedraagt.

Art. 102.Onverminderd artikel 101 en in de in artikel 89 bedoelde gevallen, kan het Verenigd College de vacante betrekking eveneens openstellen voor ambtenaren van de Federale Staat, van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeen-schappen, van de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissies en van het Waalse Gewest, van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen waarvan het personeel via SELOR wordt aangeworven, die aan dezelfde bevorderingsvoorwaarden voldoen als degene welke voor de ambtenaren van de Diensten van het Verenigd College gelden.

In afwijking van artikel 90, eerste lid, wordt de vacature van een te verlenen betrekking ter kennis gebracht van de voor benoeming in aanmerking komende ambtenaren door middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 103.De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een betrekking van rang A3 moet een evaluatie"voldoende" genieten. HOOFDSTUK IV. - Aanstelling tot de graden van leidend ambtenaar en adjunct-leidend ambtenaar

Art. 104.De graden van leidend ambtenaar en van adjunct-leidend ambtenaar worden toegekend bij mandaat.

Art. 105.Het mandaat is een tijdelijke aanstelling binnen een betrekking vacant verklaard door het Verenigd College. Het wordt toegekend voor een duur van vijf jaar.

Art. 106.§ 1. De in artikel 104 bedoelde mandaten staan open zowel voor interne kandidaten aan de Diensten van het Verenigd College als voor externe kandidaten aan deze Diensten.

Onder externe kandidaten dient te worden verstaan, alle andere kandidaten dan de in dit statuut bedoelde ambtenaren.

Onverminderd de toepassing van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt het Verenigd College de modaliteiten volgens dewelke de externe kandidaten een mandaat bij Diensten van het Verenigd College kunnen opnemen. § 2. De in § 1 bedoelde kandidaten moeten aan de twee volgende voorwaarden voldoen : 1° titularis zijn van een graad van niveau A of een door het Verenigd College bepaalde gelijkwaardig geachte functie uitoefenen;2° ten minste twaalf jaar niveauanciënniteit tellen of ten minste zes jaar leidinggevende ervaring hebben. Onder leidinggevende ervaring wordt verstaan ervaring inzake het beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privé-sector. § 3. Onverminderd de artikelen 83, § 4, eerste lid, en 231, gebeuren de aanstelling bij mandaat alsook de hernieuwing van een mandaat bij een besluit waarover het Verenigd College, op de voordracht van de Ministers, heeft beraadslaagd na vergelijking van de diploma's en ervaringen van de kandidaten alsmede het onderzoek van het in artikel 107, tweede lid, bedoelde beheersplan, volgens de hierna bepaalde modaliteiten : 1° de kandidaturen worden bij de afgevaardigde bestuurder van het SELOR ingediend die de toelaatbaarheid ervan onderzoekt rekening houdend met de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden;2° de kandidaturen die toelaatbaar worden verklaard worden aan een selectiecommissie overgemaakt;de afgevaardigde bestuurder van het SELOR stelt de samenstelling van deze selectiecommissie vast, in overleg met de Ministers; 3° de kandidaten wier kandidatuut toelaatbaar wordt verklaard, leggen voor de selectiecommissie een mondelinge proef af, uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met de te begeven functie;4° na de onder 3° bedoelde proef en na vergelijking van de diploma's en verdiensten van de kandidaten, worden deze ingedeeld hetzij in groep A "zeer geschikt", hetzij in groep B "geschikt", hetzij in groep C "niet geschikt".Deze indeling wordt gemotiveerd.

In de groep A en de groep B worden de kandidaten gerangschikt.

De kandidaten worden ingelicht over hun indeling in groep A, B of C en hun rangschikking in de groepen A en B binnen vijftien werkdagen na de deliberatie door de selectiecommissie; 5° de afgevaardigde bestuurder van het SELOR deelt aan de Ministers het resultaat van de onder 1° tot 4° bedoelde procedure mee;6° met de kandidaten van groep A wordt door de Ministers een aanvullend onderhoud georganisserd met de bedoeling hen te vergelijken wat betreft hun specifieke competenties, hun relationele vaardigheden en hun leidingvermogen.Een verslag van elk onderhoud wordt opgesteld en bij het aanstellingsdossier gevoegd.

Bij uitputting van groep A, wordt dezelfde procedure voor de kandidaten van groep B herhaald.

Art. 107.Voor elke aanstelling bij mandaat, richt het Verenigd College een oproep tot de kandidaten door middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Het bericht vermeldt ten minste de vacante betrekking, de overheid waarbij en de termijn waarbinnen de kandidaatstelling dient te worden ingediend alsook de algemene voorwaarden. Het bericht omvat ook een omschrijving van de functies met betrekking tot de te begeven betrekking en verzoekt de kandidaten hun kwaliteiten, titels en ervaringen inzake beheer te vermelden, door een beheersplan voor te leggen.

De termijn, bedoeld in het tweede lid, bedraagt twintig werkdagen. Hij neemt een aanvang op de eerste werkdag die volgt op de dag van de bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad.

Het is de ambtenaren toegestaan, bij voorbaat en bij een aangetekende brief aan de Ministers, naar elke bij mandaat toe te wijzen betrekking te dingen die tijdens hun jaarlijkse vakantie vacant zou worden verklaard. Deze sollicitatie is niet langer dan twee maanden geldig.

Art. 108.§ 1. Voor de duur van het mandaat geniet de mandaathouder de voorrechten alsook de wedde en de geldelijke voordelen die verbonden zijn aan de graad waarmee hij tijdelijk is bekleed. Daarenboven valt hij onder het administratief en geldelijk statuut van die graad.

De mandaathouder behoudt de graadanciënniteit die hij genoot in zijn oorspronkelijke graad. Hij behoudt zijn aanspraken op bevordering gedurende de uitoefening van het mandaat.

In voorkomend geval, behoudt hij de in zijn bestuur van oorsprong verworven niveau- en dienstanciënniteiten. § 2. Voor de duur van het mandaat mag de mandaathouder geen verminderde prestaties vervullen. Hij krijgt ook niet langer verlof om een functie uit te oefenen in een kabinet van een federale minister of staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of een lid van de Regering van een Gemeenschap, een Gewest, het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van Colleges van de Vlaamse of Franse Gemeenschapscommissies.

De mandaathouder krijgt geen verlof voor opdracht, loopbaanonderbreking of afwezigheid om persoonlijke redenen.

Ingeval de mandaathouder het mandaat niet kan uitoefenen gedurende een periode van meer dan zes maanden, wegens langdurige ziekte of zwangerschapsverlof of schorsing in het belang van de dienst, kan het Verenigd College het mandaat tijdelijk toevertrouwen voor maximum zes maanden aan een andere ambtenaar.

Er wordt van ambtswege en zonder vergoeding een einde gesteld aan het mandaat, in geval van schorsing in het belang van de dienst gedurende meer dan zes maanden, in geval van ononderbroken afwezigheid wegens langdurige ziekte van meer dan zes maanden, in geval van terugzetting in graad of afzetting en in geval van dubbele vermelding "onvoldoende". § 3. De mandaathouder kan het Verenigd College vragen een einde te stellen aan zijn mandaat. Zo het Verenigd College akkoord gaat, is een vooropzeg van zes maanden vereist, tenzij het Verenigd College op verzoek van de betrokkene akkoord gaat met een kortere termijn. § 4. Vóór elke toekenning van een mandaat stelt het Verenigd College een opdrachtbrief op met vermelding van de doelstellingen, rekening houdend met de beschikbare middelen. De opdrachtbrief kan worden aangepast tijdens de duur van het mandaat. De mandaathouders bezorgen jaarlijks in september een evaluatieverslag van hun activiteiten aan het Verenigd College. § 5. Onverminderd artikel 83, § 4, derde lid, kan de mandaathouder die zijn mandaat beëindigt, zich kandidaat stellen voor een verlenging ervan.

De ambtenaar van de Diensten van het Verenigd College wiens mandaat niet wordt verlengd, herkrijgt de graad die hij voor zijn mandaat bekleedde of bekleedt de graad waartoe hij tijdens de uitoefening van zijn mandaat bevorderd is. HOOFDSTUK V. - Uitoefening van een hogere functie

Art. 109.De ambten die bij mandaat worden uitgeoefend vallen niet onder de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 110.Onder hoger ambt wordt verstaan elk ambt dat overeenstemt met een in de personeelsformatie voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan die waarvan de ambtenaar titularis is.

Art. 111.§ 1. Het feit alleen dat een betrekking definitief open staat of tijdelijk onbezet is, is geen voldoende reden om die betrekking voorlopig te verlenen.

De Ministers beslissen over de noodzaak om een hogere functie toe te kennen, volgens de behoeften van de dienst. Indien de betrekking definitief open staat, zetten zij vooraf, behalve speciaal gemotiveerde buitengewone omstandigheden, de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking in. § 2. Er kan in een ofwel definitief openstaande ofwel tijdelijke niet waargenomen betrekking niet voor langer dan zes maanden worden voorzien door aanstelling voor het uitoefenen van een hoger ambt.

Indien de betrekking niet definitief open staat kan de in het vorige lid bepaalde termijn op gunstig advies van de Directieraad en van de Inspecteur van Financiën worden verlengd. De duur van de verlenging wordt bepaald volgens de behoeften van de dienst.

Indien de betrekking definitief open staat kan de in het eerste lid bedoelde termijn op gunstig advies van de Directieraad en van de Inspecteur van Financiën met een nieuwe en laat-ste periode van zes maanden worden verlengd.

Art. 112.Alleen een ambtenaar die voldoet aan de statutaire vereisten om tot het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangesteld.

De ambtenaar die tuchtrechtelijk geschorst of in graad teruggezet is, mag niet aangesteld worden voor het uitoefenen van een hoger ambt vooraleer zijn straf uitgewist is.

Art. 113.De ambtenaar die met een hoger ambt is belast, oefent alle aan dat ambt verbonden prerogatieven uit.

Art. 114.Uitoefening van een hoger ambt verleent geen aanspraak op vaste benoeming in de graad van dat ambt.

TITEL XI. - Dienstaanwijzing, overplaatsing en wedertewerkstelling

Art. 115.De dienstaanwijzing van een ambtenaar preciseert de betrekking in de personeelsformatie waarin hij ingedeeld werd.

De dienstaanwijzing van de stagiairs en de ambtenaren van niveau A gebeurt door de Ministers.

De dienstaanwijzing van de stagiairs en de ambtenaren van de niveaus B, C en D gebeurt door de leidend ambtenaar.

Art. 116.§ 1. De overplaatsing is de overheveling van een personeelslid naar een ambt van zijn graad voorzien in de personeelsformatie en dat deel uitmaakt hetzij van dezelfde Directie, hetzij van een andere Directie.

De overplaatsing vindt plaats hetzij door vrijwillige overplaatsing op initiatief van de ambtenaar of naar aanleiding van een interne oproep, hetzij door ambtshalve overplaatsing. § 2. De ambtenaar kan op elk ogenblik op zijn verzoek, via overplaatsing worden ingedeeld in een betrekking van zijn graad die in een andere Directie vacant is of vatbaar voor permutatie.

De aanvraag tot overplaatsing moet schriftelijk worden ingediend bij de leidend ambtenaar. Een afschrift ervan wordt tegelijktertijd toegestuurd aan de directeur van de Algemene diensten en aan de Directeurs van de diensten waar een betrekking via overplaatsing te begeven is. De Dienst voor personeelsbeleid onderzoekt in welke mate aan het verzoek gevolg kan worden gegeven; daartoe vergelijkt hij het profiel van de aanvrager met de functiebeschrijvingen van de vacante betrekkingen en legt de Directeurs van de betrokken diensten een lijst voor met kandidaten waarvan het profiel met de functiebeschrijving van deze betrekkingen overeenstemt.

De Directeurs van de betrokken diensten, bijgestaan door de Dienst voor personeelsbeleid, selecteren de kandidaat die het best aan de vereisten van het ambt beantwoordt en stellen de overplaatsing van de weerhouden kandidaat voor aan de krachtens § 5 van dit artikel bevoegde overheid. § 3. Een interne oproep kan worden gedaan door de Dienst voor personeelsbeleid aan de ambtenaren van de Diensten van het Verenigd College voor de vacante betrekking, met een dienstnota die het volgende vermeldt : 1° de functiebeschrijving;2° het gewenste profiel van de kandidaten;3° binnen welke termijn de ambtenaar zijn belangstelling voor de betrekking kan kenbaar maken. De kandidaturen moeten schriftelijk worden ingediend bij de leidend ambtenaar. Een afschrift ervan wordt tegelijkertijd toegestuurd aan de directeur van de Algemene diensten en aan de Directeurs van de diensten waar een betrekking vacant is. De Dienst voor personeelsbeleid onderzoekt in welke mate aan de, overeenkomstig § 2, uit eigen beweging ingediende kandidaturen alsmede aan degene die het gevolg zijn van een interne oproep gevolg kan worden gegeven; daartoe vergelijkt hij het profiel van de kandidaat met de functiebeschrijvingen van de vacante betrekkingen en legt de Directeurs van de betrokken diensten een lijst voor met kandidaten waarvan het profiel met de functiebeschrijving van deze betrekking overeenstemt.

De Directeurs van de betrokken diensten, bijgestaan door de Dienst voor personeelsbeleid, selecteren de kandidaat die het best aan de vereisten van het ambt beantwoordt en stellen de overplaatsing van de weerhouden kandidaat voor aan de krachtens § 5 bevoegde overheid. § 4. De ambtenaar kan ambtshalve overgeplaatst worden als voor het bekleden van een betrekking bijzondere eisen inzake kennis of ervaring gelden en indien de betrekking niet kon worden bezet na een vergelijkende selectieproef.

De overplaatsingsbeslissing wordt gemotiveerd aan de hand van de functiebeschrijving en het gewenste profiel om de betrekking te kunnen bezetten. § 5. De overplaatsing wordt verricht door de Ministers voor de ambtenaren van niveau A en door de leidend ambtenaar voor de niveaus B, C en D.

Art. 117.Wedertewerkstelling is de aanwijzing van een ambtenaar in een ambt van zijn graad in een andere Directie dan die waar hij oorspronkelijk tewerkgesteld werd, indien één of meerdere betrekkingen binnen deze Directie worden afgeschaft of de ambtenaar medisch ongeschikt wordt voor de uitoefening van zijn ambt.

Zij wordt verricht door de Ministers voor de ambtenaren van niveau A en door de leidend ambtenaar voor de niveaus B, C en D.

Art. 118.De afschaffing van de betrekking die een ambtenaar bekleedt, kan geen aanleiding geven tot het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar of tot ontslag.

De ambtenaar wordt herplaatst en bevindt zich in de administratieve stand activiteit.

Art. 119.Het advies van de arbeidsgeneesheer kan vereist worden om de bekwaamheid van een persoon met een handicap tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan.

TITEL XII. - Tuchtregeling HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Art. 120.De bepalingen van deze titel gelden eveneens voor de stagiairs. HOOFDSTUK II. - Tuchtstraffen

Art. 121.De volgende tuchtstraffen kunnen tegen ambtenaren worden uitgesproken : 1° de terechtwijzing;2° de inhouding van wedde;3° de tuchtschorsing;4° de lagere inschaling;5° de terugzetting in graad;6° de afzetting.

Art. 122.Inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden. Zij mag niet meer dan twintig procent van de brutowedde bedragen.

De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie waarborgt de ambtenaar die inhouding van wedde als tuchtstraf opgelegd krijgt, een maandelijkse wedde waarvan het nettobedrag ten minste gelijk is aan het leefloon, zoals bepaald krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

Als de ambtenaar deeltijds werkt, wordt het gewaarborgd bedrag vastgeteld naar rato van de duur van zijn prestaties.

Art. 123.Tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden.

De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie waarborgt de gestrafte ambtenaar een maandelijkse wedde waarvan het nettobedrag ten minste gelijk is aan het leefloon, zoals bepaald krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

Als de ambtenaar deeltijds werkt, wordt het gewaarborgd bedrag vastgeteld naar rato van de duur van zijn prestaties.

Art. 124.De lagere inschaling bestaat in de toekenning : 1° ofwel van een lagere weddenschaal ingedeeld in dezelfde graad;2° ofwel van een graad van dezelfde rang met een lagere weddeschaal.

Art. 125.De terugzetting in graad bestaat in de toekenning : 1° ofwel van een graad van een lagere rang die in hetzelfde niveau is ingedeeld, wanneer de ambtenaar titularis is van een bevorderingsgraad;2° ofwel van een graad van het rechtstreeks lager niveau, wanneer de ambtenaar titularis is van een wervingsgraad. In ieder geval moet de graad waarin de terugzetting plaatsvindt, voorkomen in de personeelsformatie.

De ambtenaar neemt in de nieuwe graad rang in op de datum waarop de in het eerste lid bedoelde toekenning van een graad uitwerking heeft.

Art. 126.Elke tuchtstraf wordt in het persoonlijk dossier van de betrokken ambtenaar opgenomen. HOOFDSTUK III. - Principes in verband met de tuchtprocedure

Art. 127.De tuchtprocedure kan slechts slaan op feiten die zich hebben voorgedaan of die werden vastgesteld binnen de zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de procedure aanvangt.

Art. 128.§ 1. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp van een tuchtvordering zijn voor reeds bestrafte feiten. § 2. Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven, zonder dat de lopende procedure wordt onderbroken. § 3. De strafvordering omtrent hetzelfde voorwerp schorst de tuchtprocedure en de tucht-uitspraak.

Ongeacht het resultaat van de strafvordering oordeelt alleen de overheid over de gepastheid een tuchtstraf uit te spreken, op voorwaarde dat de motivering van de straf het gezag van gewijsde niet aantast. Onder voorbehoud van laatstgenoemd beginsel, is de overheid niet gebonden door de wijze waarop de rechtbanken het gedrag van de ambtenaar hebben beoordeeld omtrent de hem ten laste gelegde feiten.

Art. 129.§ 1. De overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken, kan geen zwaardere straf opleggen dan die welke in laatste instantie werd voorgesteld en mag slechts rekening houden met de feiten die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.

De straf mag geen uitwerking hebben vóór de uitspraak ervan. § 2. De overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken, motiveert elke beslissing die niet overeenstemt met het voorstel dat haar werd gedaan.

Ze mag geen andere feiten ter sprake brengen dan die welke het advies van de raad van beroep hebben gemotiveerd.

Art. 130.Het opleggen van de terechtwijzing alsook elk voorlopig of definitief voorstel dat ertoe strekt een zwaardere straf op te leggen, wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en aan de door een tuchtstraf betrokken ambtenaar medegedeeld.

De ambtenaar wordt vooraf ondervraagd over de feiten. Hij mag zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

Na de kennisgeving van het voorlopige of definitieve voorstel heeft de ambtenaar vijftien werkdagen de tijd om zijn eventuele bezwaren schriftelijk uiteen te zetten. Zijn bij aangetekende zending toegestuurd bezwaarschrift, wordt bij het dossier gevoegd. HOOFDSTUK IV. - Procedures Afdeling 1. - Voorstel van straf

Art. 131.§ 1. De leidend ambtenaar, wat betreft de ambtenaren van rang A3, of de directeur verantwoordelijk voor de dienst, voor de andere rangen of niveaus, maakt een voorlopig voorstel, nadat de betrokken ambtenaar vooraf werd ondervraagd over de feiten. Deze mag zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

De in het vorige lid bedoelde ambtenaren maken hun voorstel tegelijkertijd over aan de betrokken ambtenaar, aan de directieraad en aan de overheid die, overeenkomstig artikel 133, § 1, bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken. § 2. Voor de ambtenaren-generaal, stellen de Ministers een voorlopig voorstel op; ze maken hun voorstel tegelijkertijd over aan de betrokken ambtenaar-generaal en aan het Verenigd College.

De ambtenaar-generaal wordt vooraf ondervraagd over de feiten. Hij mag zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

Art. 132.§ 1. De directieraad doet een definitief met redenen omkleed voorstel binnen een termijn van twee maanden, die ingaat op dag volgend op deze waarop het voorlopig voorstel van de leidend ambtenaar of de directeur werd ontvangen door het secretariaat van de directieraad.

Dit wordt betekend aan de betrokken ambtenaar en aan de, krachtens artikel 133, § 1, bevoegde overheid om de tuchtstraf uit te spreken.

Na de kennisgeving heeft de ambtenaar vijftien werkdagen de tijd om zijn eventuele bezwaren schriftelijk uiteen te zetten. Zijn bij aangetekende zending toegestuurd bezwaarschrift, wordt bij het dossier gevoegd. § 2. Het Verenigd College doet een definitief met redenen omkleed voorstel binnen een termijn van twee maanden, die ingaat op dag volgend op deze waarop het voorlopig voorstel van de Ministers werd ontvangen door zijn secretariaat. Dit definitieve voorstel wordt aan de betrokken ambtenaar-generaal betekend.

Na de kennisgeving heeft de ambtenaar-generaal vijftien werkdagen de tijd om zijn eventuele bezwaren schriftelijk uiteen te zetten. Zijn bij aangetekende zending toegestuurd bezwaarschrift, wordt bij het dossier gevoegd. Afdeling 2. - Uitspraak van de straf

Art. 133.§ 1. Wat de ambtenaren van de rangen A1 en A3 aangaat, wordt de tuchtstraf uitgesproken door de Ministers, met uitzondering van de afzetting die door het Verenigd College wordt opgelegd.

Wat de ambtenaren van de niveaus B, C en D betreft, wordt de tuchtstraf door de leidend ambtenaar uitgesproken, met uitzondering van de afzetting die door de Ministers wordt opgelegd.

In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de terechtwijzing uitgesproken door de directeur verantwoordelijk voor de dienst, voor alle ambtenaren, met uitzondering van die van rang A3. Voor deze laatste wordt de straf door de leidend ambtenaar uitgesproken.

De in het eerste tot derde lid bedoelde overheid bevoegd om de tuchtstraf uit te spreken, betekent haar beslissing aan de betrokken ambtenaar binnen twee maand vanaf de dag waarop het definitieve voorstel haar werd medegedeeld; zoniet wordt zij geacht van de tuchtstraf af te zien. § 2. Het Verenigd College betekent zijn definitieve beslissing aan de betrokken ambtenaar-generaal binnen een maand vanaf de dag waarop het het definitieve voorstel medeelde; zoniet wordt het geacht van de tuchtstraf af te zien. HOOFDSTUK V. - Doorhaling van de tuchtstraf

Art. 134.§ 1. Elke tuchtstraf, behalve de afzetting, wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar uitgewist onder de in § 2 bepaalde voorwaarden.

Onverminderd de uitvoering van de straf, heeft de uitwissing tot gevolg dat met de uitgewiste tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden, inzonderheid bij de aanspraken op bevordering van de ambtenaar, noch bij de toekenning van de evaluatie.

Met de uitwissing wordt elke vermelding van of verwijzing naar de tuchtstraf in het dossier geschrapt. § 2. De uitwissing van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° één jaar voor de inhouding van wedde;3° twee jaar voor de tuchtschorsing;4° drie jaar voor de terugzetting in graad. De termijn loopt vanaf hetzij, indien geen beroep is ingesteld, het verstrijken van de tien werkdagen na de kennisgeving van de straf, hetzij, indien er beroep is ingesteld, de datum van kennisgeving aan de ambtenaar van de uitgesproken straf. HOOFDSTUK VI. - Verjaring van de tuchtvordering

Art. 135.De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of werden vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.

In geval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht ter kennis heeft gebracht van de overheid die bevoegd is om de tuchtstraf uit te spreken, moet de tuchtvordering ingesteld worden binnen zes maanden na de datum van de kennisgeving. HOOFDSTUK VII. - Raden van beroep Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 136.De ambtenaar tegen wie een andere tuchtstraf dan de terechtwijzing wordt uitgesproken, kan hiertegen, binnen een termijn van tien werkdagen te rekenen vanaf de kennisgeving, beroep aantekenen bij de in artikel 138 bedoelde raden van beroep.

Het beroep wordt aangetekend aan de voorzitter gericht.

Het indienen van het beroep schorst de uitvoering van de tuchtstraf.

Art. 137.Indien er geen beroep wordt ingediend bij één van de in artikel 138 bedoelde raden van beroep wordt de straf uitvoerbaar zodra de beroepstermijn is verstreken. Afdeling 2. - Raden van beroep

Art. 138.Met toepassing van artikel 4 het samenwerkingsakkoord, gesloten op 5 juni 2008, tussen de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, over de oprichting van een gezamelijke commissie van beroep inzake ambtenarenzaken en gemeenschappelijke raden van beroep voor het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, wordt : 1° een raad van beroep ingesteld gezamenlijk voor de Diensten van het Verenigd College en het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die de beroepen inzake tuchtregeling behandelt van de ambtenaren van de Diensten van het Verenigd College van alle niveaus, uitgezonderd de ambtenaren-generaal;2° een raad van beroep van de ambtenaren-generaal ingesteld gezamenlijk voor de Diensten van het Verenigd College en het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die de beroepen inzake tuchtregeling behandelt van de ambtenaren-generaal van de Diensten van het Verenigd College.

Art. 139.Overeenkomstig artikel 6 van het in artikel 138 bedoelde samenwerkingsakkoord, is de in artikel 138, 1°, bedoelde raad van beroep samengesteld als volgt : 1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;2° per taalafdeling, drie assessoren en drie plaatsvervangers, door het Verenigd College aangewezen uit een lijst opgemaakt door de directieraad;3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties;4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. Overeenkomstig artikel 5 van het in artikel 138 bedoelde samenwerkingsakkoord, is de in artikel 138, 2°, bedoelde raad van beroep samengesteld als volgt : 1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering onder de ambtenaren van tenminste rang A5 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en bij ontstentenis ervan tussen de ambtenaren van rang A4+;3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties;4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. De taalkennis van de effectieve en plaatsvervangende voorzitters-magistraat moet worden vastgesteld overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Afdeling 3. - Beroepsprocedure

Art. 140.Op verzoek van de voorzitter van de in artikel 138, 1°, bedoelde raad van beroep, zendt de leidend ambtenaar van de Diensten van het Verenigd College hem het volledige dossier toe.

Op verzoek van de voorzitter van de in artikel 138, 2°, bedoelde raad van beroep, zenden de ministers hem het volledige dossier toe.

Art. 141.Overeenkomstig artikel 7 van het in artikel 138 bedoelde samenwerkingsakkoord, wordt, voor elke zaak, een ambtenaar van de Diensten van het Verenigd College door de directieraad aangewezen om het bestreden voorstel te verdedigen. Deze ambtenaar mag niet deelnemen aan de beraadslagingen. Het in artikel 147 bedoelde advies vermeldt of dit verbod werd geëerbiedigd.

Wat betreft de beroepen ingediend door een ambtenaar-generaal, wijzen de Ministers een advocaat aan om het bestreden voorstel te verdedigen.

Deze mag niet deelnemen aan de beraadslagingen. Het in artikel 147 bedoelde advies vermeldt of dit verbod werd geëerbiedigd.

Art. 142.De raad van beroep mag over geen enkele zaak beraadslagen, indien : 1° de eiser niet zijn middelen tot verdediging heeft kunnen doen gelden;2° het dossier niet alle elementen bevat die het de raad toelaten met volledige kennis van zaken een advies te geven.

Art. 143.De raden van beroep kunnen een aanvullend onderzoek aanbevelen en vragen dat daartoe twee assessoren die de beraadslagingen hebben bijgewoond, worden afgevaardigd. Deze assessoren worden gekozen, de ene uit de leden aangewezen door de overheid, de andere uit de leden aangewezen door de vakorganisaties.

Art. 144.Behalve bij wettige verhindering verschijnt de ambtenaar persoonlijk. Hij mag zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze. De raadsman mag in geen geval deel uitmaken van de raad van beroep of van de directieraad.

De ambtenaar die niet verschijnt, ofschoon behoorlijk opgeroepen, wordt geacht af te zien van zijn beroep behalve bij wettige verhindering. In dat geval brengt de voorzitter de afvoering van de zaak ter kennis van de ambtenaar. De hem, vóór het beroep, in eerste aanleg door de bevoegde overheid opgelegde straf wordt uitvoerbaar vanaf de datum van de betekening aan de ambtenaar waarop de betrokken raad van beroep de zaak heeft afgevoerd.

Art. 145.De verzoeker heeft het recht de assessoren te wraken, ten laatste bij de opening van de eerste vergadering.

De voorzitter wraakt bovendien elke assessor die hij als rechter in eigen zaak zou kunnen beschouwen.

Art. 146.De raden van beroep bedoeld in artikel 138 kunnen slechts beraadslagen indien de meerderheid van de assessoren opgeroepen voor de hoorzitting, aanwezig is.

Art. 147.De raden van beroep brengen een met reden omkleed advies uit binnen de twee maanden volgend op de indiening van het beroep, behalve in geval van overmacht.

Art. 148.§ 1. De stemming is geheim.

Er nemen evenveel door het Verenigd College, overeenkomstig artikel 139, eerste lid, 2°, aangewezen assessoren als door de vakorganisaties aangewezen assessoren deel aan de stemming.

Wanneer een oneven aantal assessoren aanwezig is op het ogenblik van de stemming, herstelt de voorzitter de pariteit in overleg met de aanwezige leden.

Bij staking van stemmen, wordt het advies geacht voor de eiser.

De griffiers zijn niet stemgerechtigd. § 2. Indien de betrokken raden van beroep, behalve in geval van overmacht, hun advies niet binnen de voorgeschreven termijn geven, wordt het gunstig geacht voor de betrokken ambtenaar. § 3. De betrokken raad van beroep stuurt zijn advies alsook het volledige dossier naar de in artikel 133 bedoelde bevoegde overheid.

Het advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt.

De overheid deelt per aangetekend schrijven het advies van de betrokken raad van beroep binnen tien werkdagen aan de ambtenaar mee. Afdeling 4. - Uitspraak van de straf na beroep

Art. 149.§ 1. Is het advies van de raden van beroep gunstig voor de verzoeker, dan wordt de definitieve beslissing genomen door de overheid bevoegd om te benoemen, overeenkomstig artikel 12. Deze notificeert de beslissing aan de bevoegde raad van beroep. § 2. De overheid die bevoegd is om de beslissing te nemen, spreekt zich binnen de twee maanden te rekenen vanaf de afsluiting van het verslag van de verschijning of van afstand.

Indien geen beslissing binnen voormelde termijn wordt genomen, wordt de overheid geacht van de maatregel af te zien. § 3. De kennisgeving aan betrokkene van de beslissing gebeurt bij een aangetekende brief met ontvangstbewijs.

Bij gebrek aan kennisgeving van de beslissing binnen de tien dagen te rekenen vanaf de uitspraak, wordt deze geacht ingetrokken te zijn.

De procedure kan niet worden hervat. De kennisgeving van de beslissing vermeldt de voorziene beroepen en de termijnen binnen dewelke zij kunnen worden ingesteld.

TITEL XIII. - Schorsing in het belang van de dienst HOOFDSTUK I. - Feiten die kunnen aanleiding geven tot een schorsing in het belang van de dienst

Art. 150.Wanneer een ambtenaar vervolgd wordt, hetzij strafrechtelijk, hetzij tuchtrechte-lijk wegens een ernstig vergrijp waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn met het oog op het opleggen van een tuchtstraf, en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan hij preventief worden geschorst als maatregel van orde.

Art. 151.De bepalingen van deze titel gelden eveneens voor de stagiairs. HOOFDSTUK II. - Bevoegde overheid

Art. 152.De overheid die, krachtens artikel 133, bevoegd is om een andere tuchtstraf dan de terechtwijzing uit te spreken, is tevens bevoegd om een schorsing in het belang van de dienst uit te spreken. HOOFDSTUK III. - Procedure

Art. 153.De schorsing in het belang van de dienst kan slechts worden uitgesproken nadat de betrokken ambtenaar vooraf door de in artikel 152 bedoelde overheid gehoord is over de feiten die hem ten laste worden gelegd. De oproeping vermeldt deze laatsten.

Hij kan zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord, kan hij zich door een persoon naar eigen keuze laten vertegenwoordigen.

Het verhoor vindt plaats uiterlijk tien werkdagen nadat de overheid kennis heeft genomen van de ten laste gelegde feiten.

Art. 154.De beslissing waarbij de schorsing wordt uitgesproken, wordt betekend aan de betrokken ambtenaar. Bij gebrek aan kennisgeving van de beslissing binnen tien werkdagen te rekenen van het in artikel 153 bedoelde hoorgesprek, wordt deze geacht te zijn ingetrokken.

In dat geval kan de overheid geen nieuwe schorsing in het belang van de dienst uitspreken op basis van dezelfde feiten. HOOFDSTUK IV. - Duur en gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst

Art. 155.§ 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken voor een periode van ten hoogste zes maanden.

Ingeval van strafrechtelijke vervolging kan de overheid deze termijn verlengen met opeenvolgende perioden van ten hoogste zes maanden tot aan de kennisgeving van de rechterlijke eindbeslissing. § 2. Als er binnen de in § 1 bedoelde termijnen geen tuchtstraf is uitgesproken, worden alle gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst opgeheven.

Art. 156.De ambtenaar die in het belang van de dienst is geschorst, kan het recht worden ontzegd om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en het voorwerp zijn van een vermindering van zijn wedde.

De in het eerste lid bedoelde vermindering van wedde mag evenwel niet meer bedragen dan deze bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. HOOFDSTUK V. - Beroep

Art. 157.De in artikel 138 van dit besluit bedoelde raden van beroep nemen kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen in verband met de schorsing in het belang van de dienst en met de in artikel 156 bedoelde maatregelen.

De beroepsprocedure is die welke voor de beroepen in tuchtzaken geldt. HOOFDSTUK VI. - Einde van de schorsing in het belang van de dienst

Art. 158.Wanneer een tuchtstraf met inhouding van wedde wordt uitgesproken tegen een ambtenaar die in het belang van de dienst werd geschorst met vermindering van wedde, heeft de tuchtstraf, in afwijking van artikel 129, § 1, tweede lid, uitwerking ten vroegste met ingang van de dag waarop de schorsing in het belang van de dienst in werking treedt.

In dat geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst aangerekend tot het passende beloop op de duur van de tuchtschorsing. Het bedrag van de tijdens de tuchtschorsing ingehouden wedde wordt afgetrokken van het bedrag van het verlies van wedde dat met de tuchtschorsing gepaard gaat. Als het bedrag van de ingehouden wedde hoger is dan het bedrag van het verlies van wedde dat met de tuchtschorsing gepaard gaat, wordt het verschil door de overheid aan de ambtenaar terugbetaald.

Art. 159.Nadat de in artikel 154 bedoelde beslissing is genomen worden de bij toepassing van artikel 156 genomen maatregelen ingetrokken door beslissingen die terugwerken tot de dag met ingang waarvan die maatregelen uitwerking hebben gehad, behalve : 1° indien tot besluit van dat onderzoek de ambtenaar afgezet wordt;2° voor de periode van schorsing in het belang van de dienst aangerekend op de duur van de tuchtschorsing bij toepassing van artikel 158, tweede lid. TITEL XIV. - Verloven en administratieve standen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 160.De ambtenaar bevindt zich in een van de volgende standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° disponibiliteit.

Art. 161.De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in actieve dienst te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid, in een andere administratieve stand plaatst. HOOFDSTUK II. - Dienstactiviteit Afdeling 1. - Algemeen

Art. 162.Behoudens uitdrukkelijke strijdige bepaling heeft de ambtenaar in actieve dienst recht op wedde en op bevordering tot een hogere weddenschaal.

De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof, dienstvrijstelling of inhaalrust te hebben gekregen.

De ambtenaar in actieve dienst kan zijn aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat of op een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden.

Artikel 161, de eerste en tweede leden van dit artikel en artikel 163 zijn eveneens van toepassing op de stagiairs.

Art. 163.De ambtenaar in dienstactiviteit krijgt verlof onder meer : 1° voor jaarlijkse vakantie en op de feestdagen, omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof;2° voor moederschapsbescherming;vaderschapsverlof; 3° ouderschapsverlof, voor opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij;4° om dwingende redenen van familiaal belang;5° wegens ziekte;6° voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden;7° voor verminderde prestaties wegens ziekte;8° om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen of om een politiek mandaat uit te oefenen;9° voor sociale promotie en om deel te nemen aan vormingsactiviteiten;10° wegens opdracht;11° voor vakbondsopdrachten;12° voor werkzaamheden bij een politieke groep die erkend is in een wetgevende vergadering van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, respectievelijk bij de voorzitter van een van die groepen;13° om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van een federale minister of staatssecretaris, of bij het kabinet van een regeringslid van een Gemeenschap of een Gewest of bij het kabinet van een lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van de Colleges van de Vlaamse of Franse Gemeenschapscommissies;14° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wet van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden;15° om een stage te vervullen bij een andere openbare dienst.

Art. 164.Behalve inzake ziekteverlof, bedoeld in artikel 163, 5°, kan de ambtenaar in beroep gaan bij de in artikel 18 bedoelde commissie, wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof.

Hij beschikt, voor het instellen van zijn beroep, over een termijn van tien werkdagen ingaande op de datum waarop hem kennis werd gegeven van de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag. Afdeling 2. - Verloven voor jaarlijkse vakantie en op de feestdagen,

omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof

Art. 165.Het jaarlijks verlof bedoeld in artikel 163, 1°, is vastgesteld op 35 werkdagen. De ambtenaar geniet een bijkomende jaarlijkse vakantie van één werkdag na vijf jaar dienstanciënniteit en twee werkdagen na tien jaar dienst-anciënniteit.

Art. 166.De vakantiedagen worden opgenomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst.

De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.

De dagen worden opgenomen binnen het kalenderjaar. Nadere regels voor de overdracht naar het volgende kalenderjaar van onbestede vakantiedagen kunnen door het arbeidsreglement worden vastgesteld.

Art. 167.De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont.

Onder personen die onder hetzelfde dak wonen, wordt verstaan : de echtgenoot, de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie hij samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoordij.

De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van : 1° de ernst van de ziekte of het ongeval;2° de dwingende noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de ambtenaar.

Art. 168.Indien de ambtenaar de in artikel 167, eerste lid, bedoelde vier werkdagen heeft opgebruikt of indien hij volledig de werkdagen waarin artikel 165 voorziet heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 167.

Art. 169.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd : 1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;2° wanneer hij tijdens het jaar verlof bekomt : a) om een stage te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bedoeld in artikel 163, 15°;b) om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of Europese raadsverkiezingen, zoals bedoeld in artikel 163, 8°;c) om dwingende redenen van familiaal belang, zoals bedoeld in artikel 163, 4°;d) wegens halftijdse vervroegde uittreding, zoals bedoeld in artikel 204, 1°;e) met toepassing van de vrijwillige vierdagenweek, zoals bedoeld in artikel 204, 2°;f) voor onderbreking van de beroepsloopbaan, zoals bedoeld in artikel 205;g) wegens opdracht, zoals bedoeld in artikel 163, 10°. De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of in disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie. Het aldus berekende aantal vakantiedagen bedraagt steeds een hele of een halve dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.

Art. 170.Het jaarlijks verlof bedoeld in artikel 163, 1° wordt opgeschort bij ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.

Art. 171.De feestdagen bedoeld in artikel 163, 1° zijn de wettelijke feestdagen, 2 en 15 november en 26 december.

De in het eerste lid vermelde verlofdagen die samenvallen met een zaterdag of een zondag, worden ambtshalve gecompenseerd door een verlof van 27 december tot en met 31 december.

De ambtenaar die krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de in het eerste lid bedoelde dagen of gedurende de in het tweede lid bedoelde periode, bekomt vervangende verlofdagen die genomen kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.

Art. 172.Het omstandigheidsverlof, vermeld in artikel 163, 1°, wordt toegekend, binnen de hiernagestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen : 1° het huwelijk van de ambtenaar : 4 werkdagen;2° de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : 14 werkdagen;3° het overlijden van de echtgenoot(ote) of van de persoon met wie de ambtenaar samenleefde : 4 werkdagen;4° het overlijden van een bloedverwant in de eerste graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot, hetzij van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 4 werkdagen;5° het huwelijk van een kind van de ambtenaar of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 2 werkdagen;6° onder voorbehoud van het onder punt 4° voorziene verlof, het overlijden van een bloedverwant in om het even welke graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de de echtgenoot, hetzij van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, maar onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;7° het overlijden van een bloedverwant in de tweede graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de de echtgenoot, hetzij van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag. Indien de gebeurtenis zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd. Afdeling 3. - Verlof voor moederschapsbescherming en vaderschapsverlof

Art. 173.De verschuldigde bezoldiging voor de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of zeventien weken in geval van meervoudige geboorte.

De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zes weken die vallen voor de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof. Dit lid is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de acht weken die, in geval van geboorte van een meerling, vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.

Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof. In afwijking van het eerste lid is de bezoldiging verschuldigd.

Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan : 1° de in artikel 163, 1°, bedoelde verloven;2° het in artikel 163, 4°, bedoelde verlof om dwingende redenen van familiaal belang;3° de afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in het tweede lid. Zwangere of borstgevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten.

Als overuren dienen, voor de toepassing van dit lid, te worden beschouwd, alle werk opgelegd bovenop de 38 uren week.

De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Dit artikel is niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.

Art. 174.Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij in het ziekenhuis wordt heropgenomen, verkrijgt de vader van het kind of de ambtenaar waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, op eigen verzoek, een verlof ter vervanging van het moederschapverlof om in de opvang van het kind te voorzien.

In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had. De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de leidend ambtenaar van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor.

In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapverlof krijgen onder de volgende voorwaarden : 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het verlof ter vervanging van het moederschapverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.

De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de leidend ambtenaar van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.

Zodra de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft het verlof bedoeld in dit artikel verkrijgt, heeft hij geen recht meer op het verlof bedoeld in artikel 172, eerste lid, 2°. Afdeling 4. - Ouderschapsverlof, voor opvang met het oog op adoptie of

pleegvoogdij

Art. 175.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind, maximum drie maanden ouderschapsverlof, zoals bedoeld in artikel 163, 3°, toegestaan. Dit verlof moet genomen worden voor het kind de leeftijd van 10 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en genomen worden met volledige dagen.

Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Art. 176.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.

De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar, en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. De maximumduur wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en aan de voor- waarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kindertoeslagen voor de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslagen ten voordele van de zelfstandigen.

Artikel 175, tweede lid, is toepasselijk. Afdeling 5. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang

Art. 177.Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens dwingende redenen van familiaal belang, zoals bedoeld in artikel 163, 4°, uit hoofde van volgende omstandigheden : 1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van zijn kinderen die niet de leeftijd van 15 jaar bereikt hebben. Indien het verlof wegens dwingende familiale redenen tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 6. - Ziekteverlof

Art. 178.Tijdens zijn volledige loopbaan heeft de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, recht op ziekteverlof, bedoeld in artikel 163, 5°, tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.

In aanmerking komen ook alle daadwerkelijke prestaties die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een onderwijsinstelling, een dienst voor beroepskeuze, een psycho-medisch-sociaal centrum of een medisch-pedagogisch instituut voor zover zij werden opgericht, erkend of gesubsidieerd door de Staat, een Gewest of een Gemeenschap.

Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.

Art. 179.§ 1. Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 178, wordt in evenredigheid verminderd, wanneer de ambtenaar tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen : 1° van arbeidsherverdelende aard, bedoeld in artikel 204;2° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst, bedoeld in artikel 163, 15°;3° om een opdracht te vervullen, bedoeld in artikel 163, 10°;4° om kandidaat te zijn bij verkiezingen, bedoeld in artikel 163, 8°;5° voor onderbreking van de beroepsloopbaan, bedoeld in artikel 205;6° wegens ziekte of gebrekkigheid, bedoeld in artikel 163, 5°, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte. De ambtenaar die op non-activiteit is geplaatst geweest wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.

Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend. § 2. Verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de in de artikelen 204 en 205 bedoelde verloven, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen, bedoeld in artikel 163, 6°.

De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. § 3. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties. Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, worden de ge- deelten van een dag niet meegeteld.

Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten. § 4. Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang, bedoeld in artikel 163, 4°. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd. § 5. In afwijking van artikel 178 en van § 4 van dit artikel, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg van en naar het werk;3° een beroepsziekte. Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen die de ambtenaar overeenkomstig artikel 178 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de Ministers vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 6. De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in § 5, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog krachtens artikel 178 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. § 7. Wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt het ziekteverlof aangerekend pro rata van het aantal uren dat hij gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren. Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.

Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens dewelke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten. Afdeling 7. - Verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke

aangelegenheden

Art. 180.§ 1. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verminderde prestaties om persoonlijke redenen zoals voorzien in artikel 163, 6°. De houders van een bevorderingsgraad kunnen eveneens deze verloven genieten, met toestemming van de Ministers. De mandaathouders worden van deze verloven uitgesloten.

De ambtenaar moet de helft, twee derden, drie vierden of vier vijfden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd. Deze prestaties worden ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week verricht.

De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Verlengingen van ten minste 3 maanden en maximum 24 maanden kunnen worden toegekend.

Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend.

De ambtenaar kan zijn ambt volledig hervatten voordat de toegestane periode verstrijkt met inachtneming van een opzegperiode van drie maanden tenzij de Ministers een kortere periode aanvaarden. § 2. Tijdens de afwezigheidperiode is de ambtenaar die gebruik maakt van de regeling van verminderde prestaties om persoonlijke redenen op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden alsook op de functionele loopbaan, naar rata van de verrichte dienstprestaties. De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties. § 3. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.

De wedde van de ambtenaar, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met het vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt. § 4. De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven bekomt : 1° het bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof, bedoeld in artikel 163, 2° en 3°;2° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang, bedoeld in artikel 163, 4°;3° het verlof om een stage te vervullen, bedoeld in artikel 163, 15°;4° om kandidaat te zijn bij verkiezingen, bedoeld in artikel 163, 8°;5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming, bedoeld in artikel 163, 14°;6° het verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet, bedoeld in artikel 163, 13°;7° het verlof voor opdracht, bedoeld in artikel 163, 10° : 8° het verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen, bedoeld in artikel 163, 12°;9° het verlof voor vakbondsopdrachten, bedoeld in artikel 163, 11°. Afdeling 8. - Verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte

Art. 181.§ 1. Onverminderd wat voor de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte bepaald is in de artikelen 217, 218 en 220, oordeelt de medische controledienst of een ambtenaar met ziekteverlof in staat is om zijn ambt weder op te nemen met halvedagprestaties, zoals vermeld in artikel 163, 7°.

De ambtenaar met ziekteverlof kan zelf vragen zijn ambt weder te mogen opnemen met halvedagprestaties. Hij legt tot staving van die aanvraag een doktersattest over aan de medische controledienst.

In de twee voormelde gevallen, geeft de medische controledienst kennis van zijn beslissing aan de leidend ambtenaar. § 2. Indien de medische controledienst van oordeel is dat de ambtenaar zijn dienst met halve dagen kan hervatten, roept de leidend ambtenaar de ambtenaar opnieuw in dienst en staat hem toe die verminderde prestaties te verrichten, tenzij die maatregel niet in overeenstemming kan worden gebracht met de eisen van de goede werking van de dienst. § 3. Halve-dagprestaties worden niet toegestaan voor een periode van meer dan dertig dagen. Verlengingen voor ten hoogste dezelfde periode mogen worden toegestaan, indien de medische controledienst zich bij een nieuw onderzoek in die zin uitspreekt. Afdeling 9. - Verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen of

om een politiek mandaat uit te oefenen

Art. 182.De ambtenaar kan een verlof bekomen om zich kandidaat te stellen voor parlements-, gewest-, gemeente-, provincie- of Europese raadsverkiezingen, zoals voorzien in artikel 163, 8°.

Dit verlof wordt toegekend voor de periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan betrokkene deelneemt. Dit verlof wordt niet bezoldigd; het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Art. 183.Wat het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen aangaat, zoals voorzien in artikel 163, 8°, krijgt de ambtenaar, op zijn aanvraag, vrijstelling van dienst, ten belope van : 1° een halve dag per maand, voor de uitoefening van een mandaat van gemeenteraadslid, burgemeester, schepen of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter inbegrepen, in een gemeente tot 10.000 inwoners; 2° één dag per maand, voor de uitoefening van een mandaat van : a) gemeenteraadslid of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 inwoners of meer; b) burgemeester, schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 tot 30.000 inwoners; c) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners; d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie. De vrijstelling van dienst, wordt naar keuze van de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van een maand naar een andere worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.

Art. 184.De ambtenaar kan op zijn verzoek een facultatief politiek verlof bekomen, ten belope van : 1° één of twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester, schepen, voorzitter of lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn, in een gemeente tot 10.000 inwoners; b) gemeenteraadslid in een gemeente tot 80.000 inwoners; 2° één tot drie dagen per maand, voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 10.001 tot 30.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 tot 50.000 inwoners; c) lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 tot 20.000 inwoners; 3° één tot vier dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van gemeenteraadslid in een gemeente van meer dan 80.000 inwoners; 4° één tot vijf dagen per maand, voor de uitoefening van een mandaat van lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van meer dan 20.000 inwoners; 5° een kwart van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners; 6° de helft van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80.001 tot 130.000 inwoners.

Art. 185.De ambtenaar is in politiek verlof van ambtswege, ten belope van : 1° twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 20.001 tot 30.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 20.001 tot 50.000 inwoners; 2° een kwart van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners; 3° de helft van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80.001 tot 130.000 inwoners; 4° een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente met meer dan 80.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente met meer dan 130.000 inwoners; c) lid van de bestendige deputatie van een provincieraad.

Art. 186.Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.

Art. 187.Voor de toepassing van de artikelen 183 tot 185, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de Nieuwe Gemeentewet.

Art. 188.De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.

De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.

De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.

Art. 189.De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.

Art. 190.Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens de welke het mandaat een einde neemt.

Vanaf dat ogenblik herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen.

De ambtenaar mag na zijn wederopneming zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen. Afdeling 10. - Verlof voor sociale promotie en om deel te nemen aan

vormingsactiviteiten

Art. 191.De ambtenaar heeft recht op een opleiding die hem voorbereidt op de in artikel 94 bedoelde vergelijkende selecties voor overgang naar het hogere niveau.

Op zijn verzoek bekomt hij een studieverlof van ten hoogste vijf dagen. Afdeling 11. - Verlof wegens opdracht

Art. 192.De Ministers kunnen een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht.

Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming van de Ministers aanvaarden : 1° de uitoefening van functies in België in uitvoering van een door het Verenigd College toevertrouwde of erkende opdracht;2° een internationale opdracht buiten België uitgeoefend, die wordt toevertrouwd hetzij door één van de regeringen van het Rijk of een Belgisch openbaar bestuur, hetzij door een buitenlandse regering of door een buitenlands openbaar bestuur;3° een internationale opdracht in of buiten België uitgeoefend, bij een internationale instelling;4° een opdracht in een ontwikkelingsland. De ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.

Art. 193.De Ministers verlenen de opdracht voor ten hoogste twee jaar. Zij kunnen haar verlengen voor telkens maximum dezelfde duur.

Art. 194.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige, krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van het Verenigd College wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen. § 2. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt, wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend : 1° voor de opdrachten welke de uitoefening van een functie in een ontwikkelingsland bevatten;2° voor opdrachten uitgevoerd door de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar, krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;3° om een mandaat in een Belgische publieke overheidsdienst uit te oefenen. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 192, tweede lid, 2° en 3°, wanneer zij door de Ministers geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in België.

In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 192, tweede lid, 1°, bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden dan die vastgesteld in het vorige lid. § 4. In afwijking van § 3, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlands openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.

Art. 195.Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op nonactiviteit gesteld. In die stand heeft hij geen recht op wedde en kan hij zijn aanspraken op bevordering in zijn weddeschaal niet doen gelden.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt als volgende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.

Art. 196.De ambtenaar die door de Ministers met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.

De Ministers stellen de vergoeding vast rekening houdend met : 1° de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;2° de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie. De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.

Art. 197.Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kunnen de Ministers beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd.

Onverminderd artikel 192, derde lid, kunnen de Ministers op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmede de ambtenaar is belast, met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden.

De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Diensten van het Verenigd College. Afdeling 12. - Verlof voor vakbondsopdracht

Art. 198.Een ambtenaar die vooraf aan de leidend ambtenaar een van een verantwoordelijke leider van een vakorganisatie uitgaande persoonlijke oproeping voorlegt, verkrijgt van rechtswege, gedurende de daartoe benodigde tijd, vakbondsverlof om deel te nemen aan de werkzaamheden van de onderhandelings- en overlegcomités waaronder hij ressorteert, overeenkomstig artikel 81 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. Afdeling 13. - Verlof voor werkzaamheden bij een politieke groep die

erkend is in een wetgevende vergadering van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, respectievelijk bij de voorzitter van een van die groepen

Art. 199.De ambtenaar kan verlof krijgen om een werkzaamheid uit te oefenen bij een erkende politieke fractie, zoals voorzien in artikel 163, 12°.

Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend, overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren. De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de ministers.

De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.

Met de instemming van de ambtenaar kennen de Ministers het verlof toe.

Art. 200.Het besluit vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een werkzaamheid zal uitoefenen.

De Ministers kunnen om dienstredenen het verlof beëindigen mits zij een opzeggingstermijn van een maand respecteren.

Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Het is niet bezoldigd. Afdeling 14. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van

een federale minister of staatssecretaris, of bij het kabinet van een regeringslid van een Gemeenschap of een Gewest of bij het kabinet van een lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van de Colleges van de Vlaamse of Franse Gemeenschapscommissies

Art. 201.De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen, zoals vermeld in artikel 163, 13°, op : 1° het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid of, in voorkomend geval, het kabinet van een lid van de federale Regering;2° het kabinet van een minister of staatssecretaris van de Regering van een Gemeenschap of Gewest;3° het kabinet van een lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Colleges van de Vlaamse of Franse Gemeenschapscommissies. De detachering bij een andere Regering of College dan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie is slechts toegestaan indien door de Regering of het College die ervan geniet de bezoldiging van de gedetacheerde ambtenaar aan de Diensten van het Verenigd College wordt terugbetaald.

Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander secretariaat, cel algemene beleidscoördinatie of cel algemeen beleid van de federale Regering of kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen. Afdeling 15. - Verlof voor het verrichten van sommige militaire

prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van het koninklijk besluit van 20 februari 1980 houden coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden

Art. 202.De ambtenaren zijn ambtshalve met verlof gedurende de gedeelten van kalendermaanden waarin zij, in vredestijd, om het even welke militaire prestaties verrichten, of diensten volbrengen bij de civiele bescherming of taken van openbaar nut, in toepassing van het koninklijk besluit van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden. Afdeling 16. - Verlof om een stage te vervullen bij een andere

openbare dienst

Art. 203.Zoals voorzien in artikel 163, 15°, kan de ambtenaar verlof krijgen om een stage te doen in een betrekking bij een overheidsdienst, bepaald in artikel 2, 2° en 3°.

Een betrekking in het gesubsidieerd of het universitair onderwijs wordt gelijkgesteld met een betrekking in een overheidsdienst.

Het verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de duur van de stage. Het is niet bezoldigd en wordt voor het overige met dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 17. - Andere verloven

Art. 204.Overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 maart 1999 ter uitvoering van artikel 14 van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, krijgt de ambtenaar in dienstactiviteit verlof : 1° voor de halftijdse vervroegde uittreding;2° om viervijfde van de prestaties die hem normaal worden opgelegd te verrichten over vier werkdagen per week.

Art. 205.Overeenkomstig het besluit van het Verenigd College van 16 december 2004 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofd-stad, krijgt de ambtenaar in dienstactiviteit eveneens verlof voor gehele of gedeeltelijke loopbaanonderbreking. HOOFDSTUK II. - Non-activiteit

Art. 206.Behoudens uitdrukkelijke strijdige bepaling heeft de ambtenaar in de stand non-activiteit geen recht op wedde en op bevordering tot een hogere weddenschaal.

Hij kan alleen onder de door dit besluit gestelde voorwaarden aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat of op een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden.

Art. 207.Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.

Art. 208.De ambtenaar is in non-activiteit. 1° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut, op grond van de wet van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden. Gedurende voormelde periodes van non-activiteit, behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op bevordering en zijn rechten op bevordering tot een hogere weddenschaal; 2° wanneer hij de uitvoering van een opdracht die niet van algemeen belang is erkend, voortzet, zoals vermeld in artikel 195;3° indien hij, voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, de toelating bekomt om voltijds afwezig te zijn voor een periode van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden; Deze afwezigheid wordt enkel voltijds en voor minstens een maand en ten hoogste zes maanden toegekend. Ze kan verlengd worden of, na een onderbreking, opnieuw worden aangevraagd. Behoudens afwijking door de Ministers en op gunstig advies van de directieraad, kan deze afwezigheid niet meer dan vierentwintig maanden belopen over de gehele loopbaan.

Iedere aanvraag tot verlenging moet ten minste één maand vóór het verstrijken van de lopende afwezigheid worden ingediend.

Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze periode van afwezigheid wordt geen rekening gehouden. 4° wanneer hij afwezig is op grond van een machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden uit te oefenen, zoals vermeld in artikel 180, § 2;5° wanneer een periode van zijn verlof voor loopbaanonderbreking wordt omgezet in non-activiteit op basis van de bepalingen van artikel 24 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, bedoeld in artikel 205.

Art. 209.De ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of die zonder geldige reden de termijn van zijn verlof overschrijdt, bevindt zich van rechtswege in non-activiteit zonder wedde.

In deze stand behoudt hij zijn aanspraken op bevordering tot een hogere weddenschaal. Hij kan zijn aanspraken op bevordering en overplaatsing evenwel niet doen gelden tijdens de duur van zijn onregelmatige afwezigheid, noch een bevordering of een overplaatsing genieten.

Art. 210.Tuchtschorsing plaatst de ambtenaar ambtshalve in de administratieve stand non-activiteit.

Tijdens de periodes van tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering of op bevordering tot een hogere weddenschaal niet doen gelden en kan hij aan een in- houding van wedde worden onderworpen. De vermindering van wedde mag evenwel niet meer bedragen dan deze bedoeld in de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. HOOFDSTUK IV. - Disponibiliteit Afdeling 1. - Algemeen

Art. 211.De ambtenaar kan in de stand disponibiliteit worden gesteld : 1° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;2° wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid.

Art. 212.Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden, wanneer hij voldoet aan de eisen om in ruste te worden gesteld.

Art. 213.Behalve ingeval van disponibiliteit wegens ziekte, bedoeld in artikel 211, 2°, kan de ambtenaar in beroep gaan bij de in artikel 18 bedoelde commissie, wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake disponibiliteit.

Hij beschikt, voor het instellen van zijn beroep, over een termijn van tien werkdagen ingaande op de datum waarop hem kennis werd gegeven van de in het vorige lid bedoelde beslissing. Afdeling 2. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van

de dienst

Art. 214.De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst, wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefe- nen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wederom tewerkgesteld kan worden.

Op voorstel van de directieraad neemt de benoemende overheid een beslissing omtrent de indisponibiliteitstelling. De betrokkene wordt vooraf door de directieraad gehoord en kan worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze.

Art. 215.De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddenschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan. Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.

Art. 216.Elke ambtenaar in disponibiliteit krachtens artikel 211, 1°, blijft ter beschikking van het Verenigd College en kan bij vacature van een betrekking die met zijn graad overeenstemt opnieuw in de personeelsformaties tewerkgesteld worden.

Hij moet binnen de door de Ministers gestelde tijd, de hem toegewezen dienst opnemen. Afdeling 3. - Disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid

Art. 217.Onverminderd artikel 179, § 5, is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 178, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.

Hij behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal.

Artikel 179, § 6, is van toepassing op de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziek.

Art. 218.§ 1. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.

Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan : 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij zou verkregen hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten. § 2. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waarvan hij lijdt door de sociaal- medis-che rijksdienst als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.

Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen.

Art. 219.De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de in de artikelen 204 en 205 bedoelde verloven, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen, bedoeld in artikel 163, 6°.

Voor de toepassing van artikel 218, § 1, is de laatste activiteitswedde deze welke voor de verminderde prestaties verschuldigd was.

Art. 220.De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte, wordt ieder jaar medisch onderzocht door het Bestuur van de medische expertise (MEDEX) - cel pensioenen in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld.

Verschijnt de ambtenaar niet voor het voornoemde Bestuur van de medische expertise op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.

Art. 221.De, krachtens artikel 12, benoemende overheid kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit.

De ambtenaar moet, binnen de door de voornoemde overheid gestelde termijn, het aangewezen ambt opnemen. Indien hij zonder geldige reden weigert, wordt hij, na een afwezigheid van tien werkdagen, ambtshalve ontslagen.

TITEL XV. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging

Art. 222.De ambtenaar kan zijn hoedanigheid van ambtenaar niet verliezen voor de normale leeftijd van de inruststelling, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.

Art. 223.Ambtshalve en zonder opzegging verliest de hoedanigheid van ambtenaar : 1° de ambtenaar van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State;die termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de ambtenaar; 2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvereisten bedoeld in artikel 39, 1°, of die de burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet of wiens definitieve lichamelijke ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;3° onverminderd de georganiseerde werkonderbreking, de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft;4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;5° de ambtenaar die wegens tuchtredenen afgezet wordt. Er wordt een einde gesteld aan de stage onder dezelfde voorwaarden.

Art. 224.Tot ambtsneerlegging geven aanleiding : 1° het vrijwillig ontslag;in dat geval mag de ambtenaar slechts na behoorlijke machtiging en na een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen, zijn dienst verlaten; 2° de inrustestelling;3° de definitieve beroepsongeschiktheid, vastgesteld door de in artikel 12 bedoelde overheid bevoegd voor de benoeming;4° een tweede benoeming in vast dienstverband in een andere in artikel 2, 2° en 3°, bedoelde overheidsdienst, eens die benoeming niet meer vatbaar is voor vernietiging door de Raad van State. Het 1° geldt eveneens voor de stagiairs.

Art. 225.De directieraad kan een ambtenaar slechts beroepsongeschikt verklaren nadat de betrokken ambtenaar twee opeenvolgende malen de in artikel 77, § 3, tweede lid, 3°, globale evaluatievermelding "onvoldoende" heeft gekregen.

Voor de ambtenaar over wie een definitief voorstel tot verklaring van beroepsongeschiktheid geformuleerd is, staat een beroep open bij de in artikel 18 bedoelde commissie.

De ambtenaar stelt zijn beroep in binnen vijftien werkdagen nadat hij kennis heeft gekregen van het definitief voorstel tot verklaring van beroepsongeschiktheid.

TITEL XVI. - Overgangsbepalingen

Art. 226.Op de datum van inwerkingtreding van dit besluit wordt ervan uitgegaan dat de ambtenaren een globale evaluatievermelding "voldoende" hebben gekregen.

Deze vermeldingen worden toegewezen op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit en worden aan de betrokken ambtenaar betekend.

Art. 227.De ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, zijn bekleed : 1° met de graad van geneesheer (rang 10), geneesheer-hoofd van dienst (rang 11) en hoofdgeneesheer-directeur (rang 13), worden titularis van de graad van geneesheer;2° met de graad van ingenieur (rang 10), eerstaanwezend ingenieur (rang 11) en hoofdingenieur-directeur (rang 13), worden titularis van de graad van ingenieur;3° met de graad van vertaler-revisor (rang 10), eerstaanwezend vertaler-revisor (rang 11) en vertaler-directeur (rang 13), worden titularis van de graad van attaché;4° met de graad van bestuurssecretaris (rang 10) en adjunct-adviseur (rang 11), worden titularis van de graad van attaché;5° met de graad van industrieel ingenieur (rang 10) en eerstaanwezend industrieel ingenieur (rang 11), worden titularis van de graad van attaché;6° met de graad van psycholoog van rang 10 (afgeschafte graad) en eerstaanwezend psycholoog van rang 11 (afgeschafte graad) worden titularis van de graad van attaché;7° met de graad van gegradueerd ziekenverpleger (rang 26), gegradueerd ziekenverpleger 1ste klasse (rang 27) en eerstaanwezend gegradueerd ziekenverpleger (rang 28), worden titularis van de graad van assistent;8° met de graad van maatschappelijk assistent (rang 26), maatschappelijk assistent 1ste klasse (rang 27) en eerstaanwezend maatschappelijk assistent (rang 28), worden titularis van de graad van assistent;9° met de graad van vertaler (rang 26), eerstaanwezend vertaler (rang 27) en hoofdvertaler (rang 28), worden titularis van de graad van assistent;10° met de graad van medische secretaris (rang 26), eerstaanwezend medische secretaris (rang 27) en hoofd medische secretaris (rang 28) worden titularis van de graad van assistent;11° met de graad van wederopvoeder van rang 26 (afgeschafte graad), wederopvoeder 1ste klasse van rang 27 (afgeschafte graad) en eerstaanwezend wederopvoeder van rang 28 (afgeschafte graad) worden titularis van de graad van assistent;12° met de graad van adjunct-medische secretaris van rang 21 (afgeschafte graad), eerstaanwezend adjunct-medische secretaris van rang 22 (afgeschafte graad) en hoofd adjunct-medische secretaris van rang 24 (afgeschafte graad) worden titularis van de graad van adjunct;13° met de graad van opsteller (rangen 20 of 21), onderbureauchef (rang 22) en bestuurschef (rang 24), worden titularis van de graad van adjunct;14° met de graad van klerk-stenotypist van rang 30 (afgeschafte graad), eerste klerk-stenotypist van rang 32 (afgeschafte graad) en hoofdklerk-stenotypist van rang 34 (afgeschafte graad), worden titularis van de graad van klerk;15° met de graad van klerk-typist van rang 30 (afgeschafte graad), eerstaanwezend klerk-typist van rang 32 (afgeschafte graad) en hoofdklerk-typist van rang 34 (afgeschafte graad) worden titularis van de graad van klerk;16° met de graad van klerk van rang 30 (afgeschafte graad), eerste klerk van rang 32 (afgeschafte graad) en hoofdklerk van rang 34 (afgeschafte graad) worden titularis van de graad van klerk;17° met de graad van klasseerder (rang 42), telefonist (rang 42), eerstaanwezend beambte (rang 43) en hoofdbeambte (rang 44), worden titularis van de graad van klerk.

Art. 228.De in artikel 227, 12° en 13°, bedoelde ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een diploma of studiegetuigschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau B, worden titularis van de graad van assistent in rang B1.

Art. 229.De in artikel 227, 14° tot 16°, bedoelde ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, titularis zijn van een graad van rang 34 en die een diploma of studiegetuigschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau C, worden titularis van de graad van adjunct in rang C1.

Art. 230.Voor de toepassing van artikel 100 op de in de artikelen 227 tot 229 bedoelde ambtenaren, stemt de graadanciënniteit overeen met graadanciënniteit die deze ambtenaren hebben verworven in ieder van de graden die in de nieuwe basisgraad worden omgezet.

Art. 231.§ 1. De betrekkingen van leidend ambtenaar in rang A5 en adjunct-leidend ambtenaar in rang A4 worden toegekend aan de ambtenaren die op datum van inwerkingtreding van dit besluit respectievelijk titularis zijn van een betrekking van leidend ambtenaar in rang 16 en adjunct-leidend ambtenaar in rang 15. § 2. De in artikel 104 bedoelde mandaten worden voor het eerst vacant verklaard op de datum bepaald door het Verenigd College. § 3. De in § 1 bedoelde ambtenaren-generaal, die zich kandidaat stellen voor de vacant verklaarde mandaten, worden van ambtswege aangesteld als eerste titularis in de mandaten van rang A5 en A4. Hun mandaat wordt van ambtswege verlengd zolang hen de evaluatie "voldoende" wordt toegekend.

Indien zij geen kandidaat zijn voor de vacant verklaarde mandaten behouden zij hun titel en genieten de eraan verbonden weddenschaal.

Zij oefenen een functie uit die overeenstemt met hun titel.

Art. 232.In afwijking van artikel 227, 1° en 2°, mogen de ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, zijn bekleed met de graden van hoofdgeneesheer-directeur of hoofdingenieur-directeur, hun titel blijven dragen.

BOEK III. - GELDELIJK STATUUT TITEL I. - Voorafgaande bepaling

Art. 233.De wedden van de ambtenaren en stagiairs worden vastgesteld in de weddenschalen bestaande uit : 1° een minimumwedde;2° zogenaamde "weddentrappen" die het resul-taat zijn van de tussentijdse weddenverho-gingen;3° een maximumwedde. De wedden en de tussentijdse verhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.

TITEL II. - Organieke regeling HOOFDSTUK I. - Vaststelling van de weddenschalen

Art. 234.De schaal of de schalen voor elke graad wordt in artikel 236 vastgesteld, met inachtneming van de rang van de graad en van de belangrijkheid van de daarmede normaal overeenstemmende functie.

Art. 235.De weddenschalen komen in de in bijlage bij dit besluit gevoegde tabellen voor.

De schaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers dat in deze tabellen boven de schaal is geplaatst. De letter duidt het niveau aan, het eerste cijfer de rang van de schaal, het tweede de graad overeenstemmend met een bijzondere kwalificatie in dezelfde rang, het derde de code van de schaal. Het cijfer nul betekent dat de code niet bepaald is.

Art. 236.De weddenschaal of weddenschalen verbonden aan de door de personeelsformatie voorziene graden wordt als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de wedde

Art. 237.Bij iedere wijziging in de bezoldigingsregeling van een graad, wordt elke wedde die werd vastgesteld met inachtneming van die graad opnieuw vastgesteld alsof de nieuwe bezoldigingsregeling altijd had bestaan.

Indien de aldus opnieuw vastgestelde wedde lager is dan de wedde welke de ambtenaar en de stagiair in zijn graad genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit blijft het in die graad de hoogste wedde genieten tot het een ten minste gelijke wedde bekomt. HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de weddenschaal

Art. 238.Onverminderd andersluidende veror-denende bepalingen, wordt de wedde van elke ambtenaar en stagiair vastgesteld in de schaal verbonden aan zijn graad. HOOFDSTUK IV. - In aanmerking komende diensten

Art. 239.§ 1. Behoudens strijdige bepalingen komen voor de toekenning van de verhogingen in zijn weddenschaal alleen in aanmerking de werkelijke diensten welke de ambtenaar of de stagiair prorata temporis heeft verricht terwijl hij behoorde : 1° tot de diensten van de Federale Staat, van de Gemeenschappen, van de Gewesten, van de Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissies, van de andere openbare diensten of de diensten bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, de diensten bij het "Fonds national de Recherche scientifique", de diensten bij het Instituut van het Wetenschappelijk - Technologisch Onderzoek in de Industrie, de diensten bij het "Fonds pour la formation à la recherche dans l'industrie et dans l'agri-culture", hetzij als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt, hetzij als beroepsmilitair;2° tot de gesubsidieerde vrije onderwijsinrich-tingen als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een weddentoelage bezoldigd ambt. De in het vorige lid vermelde en vanaf 1 januari 1998 gepresteerde diensten kunnen in aanmerking komen, ongeacht de financiële bron; 3° tot de Katholieke Universiteit Leuven, de Katholieke Universiteit Brussel, Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen, de Vrije Universiteit Brussel, de "Université catholique de Louvain", de "Facultés univer- sitaires Notre-Dame de la Paix à Namur", de "Faculté universitaire catholique de Mons", de "Facultés universitaires Saint-Louis", de "Faculté universitaire de Théologie Protes-tante", de "Université libre de Bruxelles", de Katholieke Universiteit Leuven, afdeling Kortrijk, de Universitaire Intelling Antwerpen, het Limburgs Universitair Centrum, de "Fondation universitaire luxembourgeoise", de "Faculté polytechnique à Mons", als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt. De in het vorige lid vermelde diensten en die welke in een ervan afhangend ziekenhuis-centrum gepresteerd werden, die vanaf 1 januari 1998 gepresteerd zijn, kunnen in aanmerking komen, ongeacht de financiëringsbron.

In afwijking van het vorige lid, kunnen de diensten die het voorwerp zijn van de storting van een beurs, een studiebeurs, een onderzoeksbeurs of die het voorwerp hebben uitgemaakt van een onderzoekscontract eveneens voor de toekenning van de verhogingen in weddenschaal in aanmerking worden genomen voor zover het bericht tot aankondiging van de selectieprocedure uitdrukkelijk het bezit van een nuttige vroegere ervaring vereist en dat de kandidaten de nuttige vroegere ervaring met elk rechtsmiddel kunnen bewijzen.

De duur van de in het vorige lid vermelde diensten wordt vastgelegd door de Ministers; 4° tot de onderwijsinstellingen van de Staat of van de Gemeenschappen alsook het gesubsidieerd officieel onderwijs, als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt;5° tot de vrije gesubsidieerde diensten van school- en beroepsoriëntering en de psycho-medisch-sociale centra, als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een weddentoelage bezoldigd ambt. De in het vorige lid vermelde en vanaf 1 januari 1998 gepresteerde diensten kunnen in aanmerking komen, ongeacht de financiële bron; 6° tot een federaal ministerieel kabinet, een kabinet van een lid van een regering of van een College van een Gemeenschap of Gewest;7° tot de overheidsdiensten van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;8° tot de diensten van de instellingen van de Europese Unie, de Europese Gemeenschappen of van de instellingen die opgericht zijn door of krachtens een van de verdragen welke ze regelen. § 2. De diensten verricht in de openbare sector als tewerkgestelde werkloze komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van verhogingen in de weddenschaal voor een maximumduur van zes jaar. § 3. Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen, en dit voor een maximumduur van zes jaar, de diensten verricht in de privé-sector of als zelfstandige.

Deze diensten zijn de diensten die nuttig zijn voor de uitoefening van het ambt en kunnen met elk rechtsmiddel worden bewezen.

De belangrijkheid van de in het vorige lid bedoelde in aanmerking komende diensten wordt, na advies van de directieraad, door de Ministers bepaald op basis namelijk van een ge- tuigschrift afgeleverd door de werkgever of door iedere bevoegde openbare overheid, zoals de R.S.Z., het Bestuur van de B.T.W. of het R.I.Z.I.V..

In geval van deeltijdse prestaties komen deze diensten in aanmerking naar rato van de geleverde prestaties.

Art. 240.Voor de toepassing van artikel 239, § 1, wordt de ambtenaar of de stagiair geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering in zijn weddenschaal behoudt.

Art. 241.Voor elke periode waarin de ambtenaar of de stagiair zijn aanspraken op bevordering in zijn weddenschaal in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten welke hij in een andere graad mocht hebben verricht niet medegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in die graad en in enige latere graad welke met deze laatste verband houdt ingevolge de statutaire samenhang van de opeenvolgende graden van de ambtenaar.

Art. 242.§ 1. De in aanmerking komende diensten worden berekend per maand.

Indien echter de gepresteerde diensten geen volledige maand vertegenwoordigen, worden zij dag per dag samengeteld. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door dertig. Het bekomen product geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt geen rekening gehouden. § 2. De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar en de stagiair in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht, wordt door de Ministers vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde overheid.

De op dit attest vermelde prestaties, waarvoor de betaling in tienden gebeurde, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld.

Het totale aantal aldus gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2.

Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door dertig. Het bekomen product geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt geen rekening gehouden.

De op hetzelfde attest vermelde prestaties, die bewijzen dat de ambtenaar en de stagiair een volledig schooljaar hebben gewerkt, gelden voor een totaal van driehonderd dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.

Art. 243.De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar en de stagiair tellen mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte tijdperken over- schrijden.

Art. 244.De belangrijkheid van de in artikel 239 bedoelde in aanmerking komende diensten hangt maand na maand af van de graad welke de ambtenaar en de stagiair bekleedden of waarin de ambtenaar door formele terugwerking van zijn benoeming in bedoelde graad, reeds rang ingenomen had met het oog op de bevordering tot een hogere wedde.

Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de graad die ambtenaar voorlopig bekleedde wegens de uitoefening van een hogere functie.

Art. 245.Voor de vaststelling van de belangrijkheid van de in aanmerking komende diensten wordt elke verandering van graad, die zich op een andere dag dan de eerste der maand voordoet, verschoven naar de eerste van de volgende maand.

Art. 246.Wanneer de te beschouwen graad voorkomt in de bij artikel 236, bedoelde schaal, worden de in aanmerking te nemen diensten opgenomen in het niveau waartoe de aan die graad verbonden schaal behoort.

Indien echter de graad die in het voormelde artikel voorkomt, klaarblijkelijk van de te beschouwen graad verschilt, ondanks hun zelfde benaming, worden de in aanmerking te nemen diensten opgenomen in het niveau waartoe de schalen voor de in de Diensten van het Verenigd College bestaande graden van dezelfde belangrijkheid als de te beschouwen graad behoren. De Ministers beslissen omtrent die gelijkstelling.

Art. 247.Komt de te beschouwen graad niet voor in het artikel 236, dan worden de in aanmerking komende diensten opgenomen in het niveau waartoe de schalen voor de graden van dezelfde belangrijkheid behoren.

Art. 248.Van de dag af waarop de ambtenaar in zijn basisgraad is benoemd, gelden voor de vaststelling van zijn wedde als ambtenaar, de in aanmerking te nemen vroegere diensten als gelijkwaardige diensten.

De basisgraad van een ambtenaar of stagiair is de eerste graad waartoe hij wordt benoemd in een dienst waarvan het personeel aan deze bezoldigingsregeling is onderworpen.

Van de dag echter waarop de ambtenaar of de stagiair, volgens een benoemingswijze waarbij zijn vroegere hoedanigheid van vast of stagedoend personeelslid statutair buiten beschouwing wordt gelaten, in vast verband of tot stagiair tot een nieuwe graad wordt benoemd, is de nieuwe graad zijn basisgraad voor de toepassing van het eerste lid. HOOFDSTUK V. - Berekening van de anciënniteit en de wedde

Art. 249.De gerechtigde op een weddenschaal geniet te allen tijde de wedde overeenstemmend met zijn anciënniteit, die het totaal zijner in aanmerking komende diensten uitmaakt.

Art. 250.Voor de vaststelling van de wedde overeenkomstig artikel 249 wordt alleen rekening gehouden met de nuttige anciënniteit, d.w.z. die, verkregen op het tijdstip dat de ambtenaar of de stagiair het grootste aantal jaren diensten telt, dat de anciënniteit uitmaakt.

Art. 251.§ 1.- De ambtenaar die wordt bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan het in de weddenschaal van zijn vorige graad zou hebben genoten. § 2. Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot de niveaus B of C en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, bekomt de in § 1 bedoelde ambtenaar in zijn nieuwe graad steeds een wedde waarvan het bedrag dat van de wedde die hij in zijn vorige graad zou hebben genoten, met een bedrag overschrijdt dat ten minste gelijk is aan 1.000 euro.

De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger zou liggen dan de maximumwedde van de schaal van zijn nieuwe graad of die van de schaal van zijn vorige graad, indien deze hoger is. § 3. De ambtenaar die een verandering van graad heeft verkregen of die werd overgeplaatst, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij in de weddenschaal van zijn vorige graad zou hebben gehad op het ogenblik van zijn verandering van graad of overplaatsing.

Indien de wedde vastgesteld in de nieuwe graad lager is dan deze welke hij in zijn vorige graad zou hebben genoten, wordt de hoogste wedde behouden tot wanneer hij een wedde bekomt die ten minste daaraan gelijk is.

Art. 252.De toekenning van de evaluatie "onvoldoende" blokkeert elke tussenverhoging in de weddenschaal van de betrokken ambtenaar of stagiair tot aan de toekenning van de volgende evaluatie. HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling van de wedde

Art. 253.§ 1. De maandwedde is gelijk aan 1/12e van de wedde en wordt na vervallen termijn uitbetaald bij storting op een bankrekening.

Wanneer de ambtenaar of de stagiair op een andere datum dan de eerste ener maand wordt benoemd tot een nieuwe graad die geen basisgraad is in de zin als bedoeld in artikel 248, tweede lid, blijft de wedde voor de lopende maand ongewijzigd.

Bij het overlijden of op pensioen stellen van de ambtenaar of de stagiair is de wedde van de lopende maand niet terugvorderbaar. § 2. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.

Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.

Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen.

Art. 254.De maandwedde ondergaat de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen, bedoeld in artikel 28 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommisie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.

De wedde wordt aan het spilindexcijfer 138,01 van de consumptieprijzen gekoppeld. HOOFDSTUK VII. - Wedde in geval van verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden

Art. 255.In afwijking van artikel 239 komt de periode gedurende dewelke de ambtenaar of de stagiair verminderde prestaties verricht gewettigd wegens persoonlijke aangelegenheden, in de zin van artikel 163, 6°, in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen.

Art. 256.In afwijking van artikel 253, § 2, wordt het gedeelte van de maandwedde verschuldigd voor verminderde prestaties gewettigd wegens een persoonlijke aangelegenheid prorata van de wedde voor voltijdse prestatie vastgesteld.

Voor de duur van de periode van de verminderde prestaties uit hoofde van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid, worden de tussentijdse verhogingen toegekend alsof het gaat om diensten met volledige prestaties; na het beëindigen van de verminderde prestaties blijven deze tussentijdse verhogingen verworven.

TITEL III. - Gewaarborgde bezoldiging, haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld en eindejaarstoelage

Art. 257.Krachtens artikel 29 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommisie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, heeft het personeelslid recht op de gewaarborgde bezoldiging en de haard- en stand- plaatvergoeding waarvan het bedrag en de toekenningsvoorwaarden dezelfde zijn als voor de federale ambtenaren.

Art. 258.§ 1. De ambtenaar en de stagiair genieten ieder jaar een vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan 92 % van een twaalfde van de jaarlijkse wedde, zoals die aan de index van de consumptieprijzen is gekoppeld, die de wedde bepaalt die voor de maand maart van het vakantiejaar is verschuldigd.

Wanneer de ambtenaar of de stagiair voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde heeft ontvangen, wordt bedoeld percentage berekend op basis van de wedde die zou verschuldigd zijn voor de beschouwde maand. § 2. Wanner de ambtenaar of de stagiair gedurende het gehele kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan geen volledige prestaties heeft verricht, wordt het bedrag van het vakantiegeld vastgesteld als volgt : 1° een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand be-slaat;2° een dertigste van het maandbedrag per ka-lenderdag wanner de prestaties geen ganse maand beslaan. In afwijking van het vorige lid, worden de voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld in aanmerking genomen de perioden waarin de ambtenaar of de stagiair, tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan : 1° zijn functies heeft opgeschort wegens de verplichtingen die hem worden opgelegd, krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;2° met ouderschapsverlof was;3° uit de dienst afwezig was ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd. Voor zover de ambtenaar en de stagiair ervan met elk rechtsmiddel het bewijs kunnen leveren, wordt, voor de berekening van het vakantiegeld, de periode vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan tot de dag welke voorafgaat aan die waarop hij de hoedanigheid van ambtenaar of stagiair heeft verkregen, eveneens in aanmerking genomen, op voorwaarde : 1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan;2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop de ambtenaar of de stagiair de inrichting heeft verlaten waar hij zijn studies heeft gedaan, onder de in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders voorziene voorwaarden;b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst werd beëindigd. § 3. In geval van onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de geleverde prestaties. § 4. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van die verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.

Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.

Indien de inhoudingen of verminderingen op verscheidene vakantiegelden moeten of kunnen gebeuren, wordt eerst het kleinste vakantiegeld verminderd of ingehouden.

Voor de toepassing van voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.

Voor de toepassing van voorgaande leden is de ambtenaar of de stagiair die vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, aan elke personeelsdienst waarvan hij afhangt mede te delen. Iedere inbreuk kan aanleiding geven tot tuchtstraffen. § 5. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tijdens de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.

In afwijking van het vorige lid, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar of de stagiair de leeftijdsgrens bereikt, of op de datum van overlijden, van ontslagneming of van afzetting van de ambtenaar of van de stagiair.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de eventuele inhouding die op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die de ambtenaar of de stagiair op die datum ge- niet. Wanneer hij op dit ogenblik geen wedde of een verminderde wedde geniet, wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zou(den) zijn geweest.

Op het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 % uitgevoerd.

Art. 259.§ 1. Onverminderd artikel 29, 3°, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschaps commissie en van de Franse Gemeenschapscommisie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, bekomen de ambtenaar en de stagiair het volledig genot van het bedrag van de in §§ 4 tot 7 bepaalde eindejaarstoelage, indien zij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van hun wedde of in plaats daarvan gestelde vergoeding hebben genoten tijdens de hele periode van 1 januari tot 30 september van het in aanmerking genomen jaar. § 2. Wanner de ambtenaar of de stagiair, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, niet het volledig voordeel van hun in § 1 bedoelde wedde of in plaats daarvan gestelde vergoeding hebben genoten, bekomen zij een eindejaarstoelage waarvan het bedrag verminderd wordt naar rata van de wedde of in plaats daarvan gestelde vergoeding die zij werkelijk hebben ontvangen. § 3. Wanner de ambtenaar of de stagiair, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de periode van 1 januari tot 30 september van het in aanmerking genomen jaar met ouderschapsverlof was of niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverplichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen die hem worden opgelegd, krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn wedde of in plaats daarvan gestelde vergoeding heeft genoten. § 4. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 5. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt berekend als volgt : 1° voor het forfaitair gedeelte : het bedrag van het forfaitair gedeelte wordt op 336,48 euro vastgesteld.Dit bedrag wordt aan het spilindexcijfer 138,01 van de consumptieprijzen gekoppeld en wordt geïndexeerd op dezelfde wijze als de voor de maand oktober van het lopende jaar verschuldigde wedde; 2° voor het veranderlijk gedeelte : het veranderlijk gedeelte bedraagt 2,5 pct.van de jaarlijkse brutowedde of in plaats daarvan gestelde vergoeding die tot grondslag diende voor de berekening van de wedde of in plaats daarvan gestelde vergoeding aan de gerechtigde voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar. § 6. Wanneer de ambtenaar of de stagiair niet hun wedde of in plaats daarvan gestelde vergoeding hebben genoten voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het verandelijk gedeelte van de toelage die jaarlijkse brutowedde of in plaats daarvan gestelde vergoeding in aanmerking welke voor de berekening van de wedde voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien deze laatste verschuldigd was geweest. § 7. Voor de ambtenaar of de stagiair die de in artikel 257 bedoelde gewaarborgde bezoldiging genieten, zal het bedrag van de gewaarborgde bezoldiging in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van het veranderbaar gedeelte van de eindejaarstoelage. § 8. Op de eindejaarstoelage worden de inhoudingen verricht welke zijn vastgesteld krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, behalve voor de gerechtigden die uitsluitend onderworpen zijn aan de regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector geneeskundige verzorging. § 9. De eindejaarstoelage wordt tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar uitbetaald.

TITEL IV. - Toelagen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 260.Het vervullen van prestaties die niet als normaal kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.

Art. 261.In het geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de ambtenaar of de stagiair het recht op zijn wedde niet verliest.

Art. 262.Als de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, worden de toelagen bedoeld in hoofdstukken II, IV en V uitbetaald, overeenkomstig artikel 253, § 2. HOOFDSTUK II. - Toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt

Art. 263.De ambtenaar dat een hoger ambt onafgebroken waarneemt gedurende een periode van ten minste negentig dagen, krijgt een toelage die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het hoger ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn effectieve graad.

De in het eerste lid bedoelde bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de haard- en standplaatsvergoeding.

Deze toelage wordt retroactief toegekend tot de eerste dag waarop de ambtenaar de hogere functie effectief uitoefende.

Zolang hij de voormelde functie bekleedt, heeft de ambtenaar recht op de hieraan verbonden tussentijdse verhogingen.

De toelage wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen. HOOFDSTUK III. - Toelagen aan de boekhouder en rekenplichtigen Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 264.De in de afdelingen 2 en 3 bedoelde toelagen kunnen niet worden gecumuleerd. Afdeling 2. - Toelage voor het uitoefenen van de functies van

boekhouder en van rekenplichtigen

Art. 265.Er wordt aan de ambtenaren, aange-steld als boekhouder en als rekenplichtigen, zoals bedoeld in de artikelen 44 en 67, 1° tot 5°, van de ordonnantie van 21 november 2006 houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, een jaarlijkse toelage van 3.570 euro toegekend.

Deze toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Ze wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen. Afdeling 3. - Toelage aan de beheerders van voorschotten

Art. 266.Er wordt aan de ambtenaren, aange-steld als beheerder van voorschotten, zoals bedoeld in artikel 67, 6°, van de ordonnantie van 21 november 2006 houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie,, een jaarlijkse toelage van 900 euro toegekend.

Deze toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Ze wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen.

Art. 267.De toelage is niet verschuldigd indien de verschillende rekeningen waarvoor de rekenplichtige verantwoordelijk is, niet het bedrag van 30.000 euro per jaar bereiken. HOOFDSTUK IV. - Toelage aan sommige laureaten van een vergelijkende selectie voor overgang naar het hoger niveau

Art. 268.§ 1. De ambtenaar die slaagt voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hoger niveau en die, na verloop van twee jaar te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal van de selectie, niet is benoemd tot de graad waarvoor hij heeft meegedongen, krijgt een jaarlijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : 1° 1.125 euro voor de selecties die toegang verlenen tot niveau A; 2° 500 euro voor de selecties die toegang verlenen tot de niveaus B et C. De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen. § 2. De toekenning van de toelage mag nooit tot gevolg hebben dat de bezoldiging van de ambtenaar hoger ligt dan die welke hij zou hebben bekomen als hij zou benoemd geworden zijn in de graad waarvoor hij heeft medegedongen.

Om deze bezoldiging te bepalen wordt met de haard- of standplaatstoelage en iedere andere toelage inherent aan het uitoefenen van het ambt rekening gehouden.

De ambtenaar die de bevordering weigert, waarop hij omwille van het slagen voor de vergelijkende selectie aanspraak kan maken, verliest vanaf de dag van weigering het voordeel van de toelage voorzien in paragraaf 1. HOOFDSTUK V. - Tweetaligheidstoelage

Art. 269.Een premie voor tweetaligheid wordt toegekend aan de ambtenaren en stagiairs die voor een examencommissie samengesteld door de Afgevaardigd bestuurder van het SELOR het bewijs hebben geleverd dat zij een schriftelijke en mondelinge kennis hebben van de tweede taal overeenstemmend met het niveau van hun graad.

De schriftelijke en mondelinge kennis wordt bepaald bij het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, inzonderheid : 1° de artikelen 8 en 9, § 1, van het voornoemde besluit, voor de ambtenaren en stagiairs van de niveaus B, C, en D en voor de wervingsgraden van de rangen A1 en A2;2° de artikelen 9, § 1, 11 of 12 van het voornoemde besluit, voor de ambtenaren, titularis van een bevorderingsgraad van niveau A.

Art. 270.§ 1. Het jaarbedrag van de tweetaligheidspremie wordt vastgesteld op het viervoudige van het jaarlijks beloop der gemiddelde weddenverhogingen van de schaal verbonden aan de graad van de ambtenaar of de stagiair.

Het jaarlijks beloop der gemiddelde weddenverhogingen van de schaal verbonden aan de graad van de ambtenaar of de stagiair wordt bepaald door het bedrag van het verschil tussen het maximum en het minimum van de schaal, gedeeld door het getal overeenstemmend met het aantal jaren dat vereist is voor de toekenning van de maximumwedde. § 2. Tot hij geslaagd is voor de examens voorzien in het artikel 269, tweede lid, 2°, en gedurende een termijn van maximum achttien maanden vanaf de datum van benoeming in de nieuwe graad behoudt de ambtenaar het voordeel van de laatst bekomen tweetaligheidstoelage.

Art. 271.De tweetaligheidspremies worden maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij zijn gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen.

HOOFSTUK VI. - Mandaatstoelage

Art. 272.- § 1. De ambtenaar die houder is van een mandaat, ontvangt een premie waarvan het jaarlijks bedrag bepaald is als volgt : 1° voor de ambtenaar van rang A5 : 3.000 euro; 2° voor de ambtenaar van rang A4 : 2.000 euro.

De mandaatspremie wordt maandelijks en samen met de wedde vereffend.

Zij is gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen. § 2. Bij het bereiken van de door het Verenigd College bepaalde doelstellingen kan deze beslissen de in § 1 bedoelde mandaatspremie te verdubbellen voor alle mandaathouders.

Hiertoe rapporteren de Ministers aan het Verenigd College over de mate waarin en de wijze waarop de doelstellingen van het verlopen kelenderjaar zijn bereikt.

In geval van positeve beslissing van het Verenigd College, wordt de verdubbeling van de premie aan de mandaathouders in éénmaal uitbetaald binnen de drie maanden na de beslissing.

TITEL V. - Vergoedingen HOOFDSTUK I. - De vergoeding voor reiskosten gemaakt in het belang van de dienst

Art. 273.Het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten evenals zijn wijzigende besluiten is mutatis mutandis toepasselijk op de ambtenaren en stagiairs. HOOFDSTUK II. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer

Art. 274.Voor hun verplaatsingen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, beschikken de ambtenaar en de stagiair over een gratis jaarlijks M.I.V.B.-abonnement.

Bovendien, geeft het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer door de ambtenaar en de stagiair om hen van hun woonplaats naar hun werkplaats te begeven, aanleiding tot een terugbetaling, overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken II tot VI van het koninklijk besluit van 3 september 2000 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de ver- voerkosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten, evenals zijn wijzigende besluiten. HOOFDSTUK III. - De vergoedingen voor het gebruik van de fiets

Art. 275.- De ambtenaar en de stagiair die van de fiets gebruik maken voor de behoeften van de dienst of die zich ten minste vijf maal per maand per fiets verplaatsen om zich van hun woonplaats naar hun werk te begeven, hebben recht op een vergoeding.

De vergoeding wordt forfaitair op 0,15 euro per kilometer vastgesteld en wordt uitbetaald op overlegging van een aangifte op erewoord met een driemaandelijks overzicht van het aantal afgelegde kilometers. HOOFDSTUK IV. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar

Art. 276.Een vergoeding wegens begrafeniskosten aan de quota en op de voorwaarden, vastgesteld bij het koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een ambtenaar en stagiair, wordt toegekend aan hun rechthebbenden of aan de andere personen bedoeld in het genoemde besluit.

TITEL VI. - Overgangsbepalingen

Art. 277.- De ambtenaren en stagiairs die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, titularis zijn van een in artikel 227, 4°, bedoelde graad van rang 10 genieten de weddenschaal A 102, wanneer zij vier jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 278.De in artikel 229 bedoelde ambtenaren genieten van de weddenschaal C 103. Na zes jaar anciënniteit in de in dit artikel 229 bedoelde graad, bekomen deze ambtenaren de weddenschaal C 200.

BOEK IV. - OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Art. 279.Worden opgeheven : 1° het besluit van het Verenigd College van 18 maart 1993 betreffende het statuut van de personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, gewijzigd bij de beslui- ten van het Verenigd College van 22 december 1994, 20 mei 1999, 12 december 2002, 27 mei 2004 en 15 september 2005;2° het besluit van het Verenigd College van 15 septembre 2005 houdende het geldelijk statuut van de personeelsleden van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, gewijzigd bij besluit van het Verenigd College van 11 oktober 2007;3° het besluit van het Verenigd College van 11 oktober 2007 tot vaststelling van de modaliteiten van erkenning van het in aanmerking komen van de door de personeelsleden van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad verrichte diensten in de privé-sector of als zelfstandige.

Art. 280.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008.

Art. 281.De Ministers worden belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 juni 2008.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Openbaar Ambt, B. CEREXHE P. SMET De Voorzitter van het Verenigd College, Ch. PICQUE

Bijlage Tabellen der bijzondere weddenschalen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 5 juni 2008 tot vaststelling van de administratieve toestand en de individuele geldelijke rechten van de contractuele personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Openbaar Ambt, B. CEREXHE P. SMET De Voorzitter van het Verenigd College, Ch. PICQUE

^