gepubliceerd op 21 mei 2013
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van de contractuele personeelsleden van het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap
2 MEI 2013. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van de contractuele personeelsleden van het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op de instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11;
Gezien de ordonnantie van 22 januari 2009 houdende de organisatie van het parkeerbeleid en de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap, inzonderheid artikel 28;
Gelet op het Koninklijk besluit van 22 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/12/2000 pub. 09/01/2001 numac 2000002114 bron ministerie van ambtenarenzaken Koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen sluiten vastlegging van de algemene beginselen;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën van 7 juli 2011;
Gelet op de akkoordbevinding van de minister van Begroting, gegeven op 2 mei 2013;
Gelet op het protocol nr. 2012/4 van Sectorcomité XV van 25 januari 2012;
Gelet op het advies nr. 51.254/4 van de Raad van State, gegeven op 11 juni 2012, in toepassing van artikel 84, § 1, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het akkoord van de Minister van Pensioenen, gegeven op 18 februari 2013;
Gelet op het akkoord van de Federale Ministerraad, gegeven op 19 april 2013;
Op voorstel van de minister van Openbare werken en vervoer en van de minister van Openbaar Ambt;
Na beraadslaging; HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Het onderhavige statuut is van toepassing op de bij arbeidsovereenkomst bij het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap, hierna het « Parkeeragentschap » genaamd, in dienst genomen personen, overeenkomstig de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Art. 2.Bij arbeidsovereenkomst kunnen personen in dienst worden genomen uitsluitend om : 1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen, hetzij voor in de tijd beperkte acties, hetzij voor een buitengewone toename van het werk;2° ambtenaren te vervangen bij gehele of gedeeltelijke afwezigheid, ongeacht of ze in dienstactiviteit zijn of niet, wanneer de duur van die afwezigheid tot vervanging noopt;3° bijkomende en specifieke taken uit te voeren;4° te voorzien, in het kader van de toekenning van de mandaatbetrekkingen, in de uitoefening van taken die een bijzondere kennis of een hoogstaande ruime ervaring vereisen, die beide relevant zijn voor de uit te voeren taken.
Art. 3.Elk arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan.
In de arbeidsovereenkomst wordt de plaats vermeld waar de werkzaamheden worden verricht.
Elke wijziging van de plaats van tewerkstelling geeft aanleiding tot een bijvoegsel bij de arbeidsovereenkomst De arbeidsovereenkomsten worden door de voorzitter van de Raad van bestuur of door zijn gemachtigde ondertekend.
Art. 4.Voor contractuele personeelsleden geldt er een proefperiode.
Deze periode bedraagt : - veertien dagen voor arbeiders; - drie maanden voor personeelsleden van de niveaus C, D en E; - zes maanden voor personeelsleden van de niveaus A en B. De proefperiode mag niet langer zijn dan de helft van de duur van de arbeidsovereenkomst. Er wordt geen proefperiode opgelegd indien de beroepsbekwaamheid van de betrokkene uit vroegere arbeidsprestaties bij het ministerie of een instelling van openbaar nut kan worden opgemaakt en waarvan de duur minstens equivalent is aan de proefperiode.
Art. 5.De rechten en plichten voorzien in de artikelen 4 tot en met 8 van het Koninklijk Besluit van 22 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/12/2000 pub. 09/01/2001 numac 2000002114 bron ministerie van ambtenarenzaken Koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen sluiten ter vastlegging van de algemene beginselen zijn van toepassing. HOOFDSTUK 2. - Indienstneming Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 6.Om bij arbeidsovereenkomst in dienst te worden genomen is het vereist om aan volgende voorwaarden te voldoen: 1° de burgerlijke en politieke rechten niet ontnomen zijn; 2° de medische geschiktheid bezitten zoals bepaald voor de gevallen en overeenkomstig artikel 22 van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van ... houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap, hierna « het statuut » genoemd; 3° houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat overeenstemt met het niveau van de te verlenen graad op dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn voor de ambtenaren van het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap;4° een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de vereisten van het beoogde ambt.
Art. 7.De in artikel 2, 1° en 2° bedoelde contractuele personeelsleden worden in dienst genomen in een van de in artikel 7 van het statuut.
Art. 8.De Raad van bestuur stelt het aantal, de duur en de soort van betrekkingen vast waarvoor er contractuele personeelsleden in dienst worden genomen om aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen.
Art. 9.De contractuele personeelsleden die een vervangingsopdracht vervullen treden in dienst voor een periode die niet langer mag zijn dan de duur van de vervanging.
Art. 10.Voor de toepassing van artikel 2, 3° van dit besluit, dient te worden verstaan onder bijkomende of specifieke opdrachten, de betrekkingen uitgeoefend door : 1° de personeelsleden belast met de schoonmaak en/of de restaurantdiensten;2° de experten die noodzakelijk zijn om de specifieke opdrachten opgedragen aan het Parkeeragentschap 3° de experten om opdrachten uit te voeren die overeenkomen met functie die een beroepsbekwaamheid vereisen voor een beperkte duur of voor een specifiek bepaalde activiteit; Afdeling 2. - Bevoegde overheid
Art. 11.De machtigingen tot indienstneming van contractuele personeelsleden worden verleend door de Raad van bestuur.
Art. 12.Voor contractuele personeelsleden van niveau A valt de beslissing tot indienstneming onder de bevoegdheid van de raad van bestuur, voor de andere niveaus onder die van de directieraad. Afdeling 3. - Indienstnemingsprocedure
Art. 13.De directieraad selecteert de kandidaten, op voorstel van de dienst Human Ressources Management van het Parkeeragentschap, hierna « HRM » genoemd.
De preselectie van de contractuele personeelsleden wordt door de HRM verricht.
In verband met de in artikel 2, 3° en bedoelde gevallen heeft de indienstneming plaats na advies van een selectiecommissie.
De preselectie van de in het eerste lid bedoeld personeelsleden wordt door de HRM verricht.
De commissie kan zich hierbij bovendien door een extern selectiebureau laten bijstaan.
De samenstelling van de commissie wordt door de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal bepaald; zij omvat tenminste vertegenwoordigers van de HRM en van de dienst waar de betrekking te begeven is. HOOFDSTUK 3. - Arbeidsregeling en verloven Afdeling 1. - Arbeidsregeling
Art. 14.De arbeidstijd en de arbeidsregeling zijn dezelfde voor contractueel personeel en ambtenaren waarop het statuut van toepassing is.
Art. 15.Het contractuele personeel met een contract van onbepaalde duur of van betaalde duur van minstens twee jaar wordt aan een evaluatie onderworpen.
Het doel van de evaluatie is de bekwaamheid en het door het contractuele personeelslid bij het uitoefenen van zijn functie verrichte werk te beoordelen.
Het contractuele personeelslid wordt na de proefperiode om de twee jaar geëvalueerd door een bevoegde hiërarchische meerdere die aangeduid wordt door het statuut.
Onverminderd het bepaalde in lid 3 omvat de evaluatieperiode voor het contractuele personeelslid minimum zes maanden.
Bij het begin van de evaluatieperiode heeft de daartoe bevoegde hiërarchische meerdere een gesprek met het contractuele personeelslid, tijdens hetwelk de te behalen doelstellingen en de evaluatieaspecten worden toegelicht.
Binnen drie maanden voor het einde van de evaluatieperiode heeft de daartoe bevoegde hiërarchische meerdere een gesprek met het te evalueren contractuele personeelslid.
Dit gesprek heeft als onderwerp : 1° de kwaliteit en de kwantiteit van het tijdens de evaluatieperiode gepresteerde werk;2° de eventuele veranderende werkmethoden of -attitudes of de noodzaak tot bijscholing;3° de tijdens de volgende evaluatieperiode na te streven doeleinden. De daartoe bevoegde hiërarchische meerdere stelt een evaluatierapport op met vermelding van de datum van het gesprek, de punten welke daarin zijn behandeld en de conclusies ervan. Hij kent de vermelding « positieve evaluatie » of « negatieve evaluatie » toe.
Het personeelslid kan er zijn opmerkingen aan toevoegen en ontvangt een afschrift van het evaluatierapport. Als de evaluatie negatief is, volgt er binnen drie maanden een nieuwe evaluatie. Als ook de tweede evaluatie negatief is, wordt het dossier binnen de maand naar de Raad van bestuur gestuurd, die over een eventueel ontslag kan beslissen na het contractuele personeelslid te hebben gehoord. Het personeelslid mag zich door een persoon van zijn keuze laten bijstaan.
Art. 16.van de ambtenaren van het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap zijn op de contractuele personeelsleden van toepassing. Afdeling 2. - Verloven
Art. 17.De contractuele personeelsleden genieten dezelfde verloven als de ambtenaren, uitgezonderd de halftijdse vervroegde uittreding, voorzover deze regeling gunstiger is dan die bepaald bij de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende arbeidsovereenkomsten en de bijzondere wetten.
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen die op hen van toepassing zijn inzake loopbaanonderbreking, genieten contractuele personeelsleden bovendien de voordelen van de loopbaanonderbreking voor het verzorgen van een ernstig ziek gezin of familielid of in het kader van het ouderschapsverlof, bepaald door de artikelen 11 en 12 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/05/1999 pub. 29/05/1999 numac 1999012413 bron ministerie van ambtenarenzaken en ministerie van tewerkstelling en arbeid Koninklijk besluit betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen sluiten betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen.
De verloven vermeld in de voorgaande leden worden toegekend volgens de terzake voor de ambtenaren bestaande regeling.
Art. 18.De contractuele personeelsleden mogen niet afwezig zijn indien zij geen verlof of dienstvrijstelling hebben gekregen volgens de terzake voor de ambtenaren bestaande regeling.
Art. 19.Zonder afbreuk te doen aan de op hen van toepassing zijnde regels zoals deze gelden in de privé-sector, vallen wegens ziekte afwezige contractuele personeelsleden onder het medisch toezicht van de door de Raad van bestuur daartoe aangestelde medische controledienst volgens de terzake voor de ambtenaren bestaande regeling.
De regelgeving van de federale administratieve gezondheidsdienst is op hen van toepassing voor wat betreft de arbeidsongevallen en beroepsziekten. Afdeling 3. - Opleiding
Art. 20.De contractuele personeelsleden zijn onderworpen aan de bepalingen van het statuut betreffende de vorming. HOOFDSTUK 4. - Bezoldigingsregeling
Art. 21.De contractuele personeelsleden ontvangen een bezoldiging die overeenstemt met de wedde die met de graad en de eerste schaal van een ambtenaar waarop het statuut van toepassing is, verbonden is voor dezelfde of een analoge functie alsmede de daarmee gepaard gaande tussentijdse verhogingen
Art. 22.Overeenkomstig hun niveau genieten de contractuele personeelsleden een weddeschaal E 101, D101, C 101, B 101, A 101 of A 111 op het ogenblik van hun indiensttreding, een weddeschaal E 102, D102, C 102, B 102, A 102 of A 112 als zij minstens 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben en een weddeschaal E 103, D103, C 103, B 103, A 103 of A 113 als zij minstens 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben en indien zij aan de verplichte opleiding hebben deelgenomen en positief zijn geëvalueerd.
Art. 23.De contractuele personeelsleden genieten op dezelfde wijze als het personeel waarop het statuut van toepassing is: a) een gewaarborgde minimumbezoldiging;b) een haard- of standplaatstoelage;c) vakantiegeld;d) een eindejaarstoelage;e) dezelfde vergoedingen en toelagen als degene voor dezelfde of een gelijkwaardige functie;f) een aanvullende vergoeding voor begrafeniskosten op voorwaarde dat het totaal van de ingevolge de van toepassing zijnde regeling uitgekeerde vergoedingen in de privé-sector niet meer bedraagt dan het bedrag dat verschuldigd is voor ambtenaren.
Art. 24.De geldelijke anciënniteit wordt berekend volgens de regeling die geldt voor het personeel waarop het statuut van toepassing is.
De periodes van niet gewaarborgd inkomen, met uitzondering van de carensdag en bevallingsverlof, alsmeden periodes met verminderde prestaties om medische redenen worden niet in aanmerking genomen voor de tussentijdse verhogingen of om een hogere weddeschaal te bekomen.
De periode tijdens de welke het personeelslid geen positieve evaluatie heeft gekregen, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteit die nodig is om een hogere weddeschaal te bekomen.
Art. 25.De werkelijk gepresteerde diensten onder contract in de privé-sector worden in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, op voorwaarde dat deze diensten een vereiste waren tijdens de aanwerving, met een maximum van zes jaar.
Art. 26.De geldelijke anciënniteit van een contractueel personeelslid kan nooit meer bedragen dan de reële duur van de werkelijk gepresteerde diensten.
Art. 27.Bij deeltijdse arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden worden naar rata van de deeltijdse prestaties bezoldigd. HOOFDSTUK 5. - Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
Art. 28.Als professionele of andere gebreken, uitgezonderd dwingende redenen of een tweede negatieve evaluatie, worden vastgesteld die een ontslag rechtvaardigen, dan stelt de bevoegde hiërarchische meerdere een gedetailleerd rapport op waarin hij die elementen herneemt.
De hiërarchische meerdere hoort het contractuele personeelslid en licht hem over het rapport en het ontslagvoorstel in. Het contractuele personeelslid mag zich door een persoon van zijn keuze laten bijstaan.
Art. 29.Het rapport en het ontslagvoorstel worden naar de Raad van bestuur of zijn gemachtigde gestuurd en middels een aangetekend schrijven aan het contractuele personeelslid kenbaar gemaakt.
Art. 30.Het contractuele personeelslid wordt door de Raad van bestuur gehoord. Hij mag zich door een persoon van zijn keuze laten bijstaan.
Art. 31.Na het contractuele personeelslid te hebben gehoord, beslist de Raad van bestuur ofwel om geen gevolg te geven aan het ontslagvoorstel, ofwel om tot ontslag over te gaan.
Art. 32.De definitieve beslissing wordt middels een aangetekend schrijven aan het contractuele personeelslid kenbaar gemaakt.
Art. 33.In geval van ontslag wegens dringende redenen wordt het betrokken personeelslid, begeleid door de persoon van zijn keuze gehoord door de voorzitter van de Raad van Bestuur en de directeur-generaal of hun vervangers. Deze stellen ter plaatse een proces-verbaal op van de hoorzitting zodanig dat het betrokken personeelslid onmiddellijk zijn opmerkingen kan laten gelden.
Art. 34.Bij herstructurering van diensten, die ontslag van contractuele personeelsleden tot gevolg kan hebben, dient er vooraf overleg met de representatieve vakorganisaties plaats te hebben. HOOFDSTUK 6. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 35.De geldelijke anciënniteit van op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit in dienst zijnde personeelsleden blijft ongewijzigd, indien deze voordeliger is voor betrokkenen.
Voor de personeelsleden afkomstig van het Ministerie of van een instelling van openbaar nut, worden de bij het Ministerie verworven geldelijke anciënniteit en dienstanciënniteit, die meer bepaald gehanteerd worden om de duur van vooropzeg te bepalen in het geval van ontslag, behouden en opgenomen in het arbeidscontract van elk personeelslid.
Art. 36.De personeelsleden behouden hun weddeschaal die zij op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit hadden, indien deze voordeliger is dan degene die hun krachtens dit besluit wordt verleend.
Art. 37.Bij de inwerkingtreding van dit statuut worden de titularissen van een ambt opgesomd in het artikel 21 ingeschakeld in de overeenstemmende functionele loopbanen. Zij genieten de eerste weddeschaal als zij minder dan 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben.
Als zij minstens 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben, worden zij ingeschakeld in de tweede weddeschaal.
Als zij ten minste 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben, worden zij ingeschakeld in de derde weddeschaal.
Art. 38.Dit statuut treedt in werking op de tiende dag na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Art. 39.De Minister bevoegd voor Openbare werken en vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 2 mei 2013.
Voor de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Openbare Netheid en Ontwikkelingssa-menwerking, C. PIQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G.VANHENGEL