Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 maart 2005
gepubliceerd op 03 mei 2005

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2005031150
pub.
03/05/2005
prom.
24/03/2005
ELI
eli/besluit/2005/03/24/2005031150/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 MAART 2005. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, gewijzigd door de bijzondere wetten van 9 mei 1989, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 5 april 1995, 4 december 1996, 4 mei 1999, deze van 13 juli 2001 en de bijzondere wet van 22 januari 2002, inzonderheid op artikel 40, § 1;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door de besluiten van 25 april 2002, van 19 september 2002 en deze van 26 september 2002 en de besluiten van 30 april 2003 en 3 juli 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1991 betreffende het onthaal en de opleiding van het rijkspersoneel;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij de modaliteiten, aangebracht in het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de loopbaanonderbreking in de rijksbesturen en in andere diensten van de ministeries door de koninklijke besluiten van 30 december 1993, 14 oktober 1994, 7 april 1995 en 28 februari 1996, toepasselijk worden gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut die van het Gewest afhangen;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen toepasselijk wordt gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut van het Gewest afhangen;

Gelet op het ministerieel besluit van 14 november 1996 houdende sommige uitvoeringsmodaliteiten inzake verminderde prestaties en loopbaanonderbreking voor het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op de akkoordbevinding van de federale Minister van Pensioenen, gegeven op 14 september 2001, op 29 november 2001 en op 24 december 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van de federale Ministerraad, gegeven op 20 juni 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 23 april 2004;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 januari 2004;

Gelet op het protocol nr. 2004/3 van sector XV van 3 maart 2004;

Gelet op het advies nr. 37.102/4 van de Raad van State, gegeven op 26 mei 2004, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Minister van Openbaar Ambt;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Artikel 31, derde lid, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij de besluiten van 25 april 2002 en 26 september 2002, wordt vervangen als volgt : 1° het laatste punt van 9° wordt vervangen door een puntkomma;2° een 10° wordt toegevoegd, luidende : « 10° verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en verlof voor loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof.»

Art. 2.In artikel 38, eerste lid, van het hetzelfde besluit worden de woorden « naar de dienst belast met de vorming » vervangen door de woorden « naar het HRM ».

Art. 3.Artikel 40 van hetzelfde besluit, worden de woorden « de dienst belast met de vorming » vervangen door de woorden « het HRM ».

Art. 4.Eerste en tweede lid van artikel 80 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : «

Art. 80.De ambtenaar die beschikt over een evaluatie « voldoende », kan, alvorens hij de vereiste graadanciënniteit heeft bereikt, zijn functionele loopbaan versnellen door het afwerken van een programma in het kader van de vrijwillige beroepsvorming, bedoeld in artikel 262 van dit besluit.

Die vorming moet een professioneel belang bevatten inzake de opdrachten van het ministerie en door de secretaris-generaal moet worden goedgekeurd op basis van een met redenen omkleed advies van de dienst belast met de vorming.

Ingeval het in het tweede lid van dit artikel bedoeld professioneel belang wordt geweigerd, kan de ambtenaar beroep indienen bij de directieraad binnen een maand na de betekening van de beslissing tot weigering van de secretaris-generaal.

De vorming moet beantwoorden aan de in artikel 263bis, § 2, bedoelde voorwaarden en de tijdsduur ervan bedraagt minstens : - 30 uur voor niveau E; - 75 uur voor niveau D; - 100 uur voor de overige niveaus. »

Art. 5.Artikelen 164 tot 168 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : «

Art. 164.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan te onderbreken volgens de herstelwet van 22 januari 1985 onder het stelsel van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen. § 2. De ambtenaar kan verlof voor loopbaanonderbreking krijgen volgens de voorwaarden en modaliteiten van het koninklijk besluit bedoeld in de eerste alinea : 1° volledig;2° gedeeltelijk, naar rata van één vijfde of de helft van de duur van de dienstprestaties die normaal behoren te worden verricht;3° met het oog op hulpverlening aan of verzorging van een gezins- of familielid tot de tweede graad dat aan een ernstige kwaal lijdt;4° met het oog op palliatieve verzorging;5° in het kader van het ouderschapsverlof bij de geboorte of de adoptie van een kind.

Art. 165.§ 1. Iedere ambtenaar heeft recht op de verloven voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en in het kader van het ouderschapsverlof bedoeld in artikel 164, § 2, 4° en 5°. § 2. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verloven voor volledige, gedeeltelijke loopbaanonderbreking en in het kader van de medische bijstand bedoeld in artikel 164, § 2, 1° tot 3°.

De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, middels de toelating van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

De mandaathouders worden ervan uitgesloten.

Art. 166.§ 1. Bij gedeeltelijke loopbaanonderbreking worden de dienstprestaties ofwel dagelijks ofwel volgens een andere indeling van de werkweek verricht.

In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen voor sommige door hem bepaalde functies een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen. § 2. Een ambtenaar kan zijn ambtsverrichtingen hervatten vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.

Art. 167.Een ambtenaar die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 164, § 1, is ertoe gehouden zich ertoe te verbinden zijn loopbaan gedeeltelijk tot aan de pensionering te onderbreken. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt.

Art. 168.De ambtenaar kan tijdens zijn verlof geen aanspraak maken op wedde.

Een ambtenaar die zich voltijds in loopbaanonderbreking bevindt komt niet in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan. Een ambtenaar die zich in deeltijdse loopbaanonderbreking bevindt komt naar rata van de verrichte dienstprestaties in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan.

Het verlof wordt bovendien gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. »

Art. 6.In hetzelfde besluit wordt een artikel 168bis ingevoegd, luidende : «

Art. 168bis.Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt in verlof voor persoonlijke redenen omgezet wanneer de ambtenaar een beroepsactiviteit uitoefent, uitgezonderd in de gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het voormeld koninklijk besluit van 7 mei 1999 of indien de ambtenaar een bijkomende beroepsactiviteit uitoefent als bezoldigd werknemer. »

Art. 7.In artikel 222 van hetzelfde besluit worden de woorden « het geschiktheidsonderzoek, » geschrapt.

Art. 8.Artikel 253 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 253.Inzake beroepsvorming dient te worden verstaan, elke vorming die de ambtenaar toelaat zijn kennis en bekwaamheden te verbeteren, in verband met de functie die de ambtenaar uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in het ministerie, een ander ministerie of een instelling van openbaar nut.

Wordt ambtshalve als beroepsvorming beschouwd, de vorming die op de loopbaanexamens voorbereidt.

Een vorming wordt slechts erkend als beroepsvorming met het akkoord van de met de vorming belaste dienst.

Ingeval de vorming op het initiatief van de ambtenaar voorgesteld wordt, is bovendien het akkoord van de hiërarchische meerdere vereist. »

Art. 9.Artikel 255 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : 1° het puntkomma van 3° wordt vervangen door punt aan het einde van de zin;2° punt 4° wordt geschrapt.

Art. 10.In artikel 256 van hetzelfde besluit wordt punt 6° vervangen als volgt : « 6° een evaluatie van het vorige vormingsplan. »

Art. 11.Artikel 259 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 259.§ 1. De doorlopende beroepsvorming is de vorming die : - tot doel heeft de aanpassing van de ambtenaar aan de evolutie van de organisatie, de technieken en de werkomstandigheden te vergemakkelijken en de beroepsbekwaamheid te behouden of te verbeteren; - in verband staat met de huidige functie van de ambtenaar; - wordt voorgesteld door de met de vorming belaste dienst of door de hiërarchische meerdere van de ambtenaar, of aangevraagd wordt door de ambtenaar.

De kosten verbonden aan de doorlopende beroepsvorming worden gedragen door het ministerie voorzover de ambtenaar de in artikel 260 bepaalde voorwaarden in acht neemt.

De met de vorming belaste dienst of de hiërarchische meerdere kan de ambtenaar opleggen bepaalde van deze vormingen te volgen.

Wordt uitgesloten van de doorlopende beroepsvorming, elke vrijwillige beroepsvorming, behoudens een uitdrukkelijke door de secretaris-generaal toegekende afwijking middels een met redenen omkleed advies van de directeur-generaal onder wie de ambtenaar ressorteert.

De taalvormingen in het Nederlands en het Frans, worden niet als doorlopende beroepsvorming beschouwd. Niettemin geniet de ambtenaar de in paragraaf 2 bedoelde dienstvrijstelling om ze te volgen. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 260, wordt een dienstvrijstelling verleend ingeval de doorlopende beroepsvorming plaatsvindt tijdens de diensturen. »

Art. 12.Artikel 260 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 25 april 2002, wordt vervangen als volgt : « Art 260. De inschrijving van de ambtenaar voor een vorming impliceert zijn formele verbintenis om de vorming te volgen, ongeacht het gaat om een vrijwillige dan wel opgelegde vorming.

Als de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om de vorming bij te wonen, moet hij onmiddellijk zijn afwezigheid verantwoorden bij de met de vorming belaste dienst. Bij ontstentenis kunnen de voor deze vorming gemaakte kosten op hem worden verhaald en teruggewonnen worden door het ministerie. Bovendien bekomt hij geen dienstvrijstelling voor deze vorming en verliest hij zodoende een aantal dagen jaarlijkse vakantie a rato van het aantal zonder verantwoording gemiste uren. »

Art. 13.Artikelen 261 en 262 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : «

Art. 261.De vrijwillige beroepsvorming is de vorming die door de ambtenaar wordt aangevraagd en die hem toelaat zijn loopbaan in verband met de functie die de ambtenaar momenteel uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in het ministerie, een ander ministerie of een instelling van openbaar nut.

De kosten van de vrijwillige beroepsvorming worden gedragen door de ambtenaar.

Art. 262.Worden erkend als vrijwillige beroepsvorming : A. In de Vlaamse Gemeenschap : 1° de vormingen in het kader van het Onderwijs voor Sociale Promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de vormingen in het kader van de basiseducatie;3° de volgende vormingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden : a) de basisvormingen en de academische vormingen, de voortgezette vormingen en voortgezette academische vormingen of de doctoraatsvormingen, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;b) de posthogeschoolvormingen en de postacademische vormingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;4° de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden. B. In de Franse Gemeenschap : 1° de cursussen in het kader van het Onderwijs voor Sociale Promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de volgende vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden : a) de vormingen van het korte type en van het lange type en de universitaire vormingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aangevulde studies en de vormingen van de derde cyclus, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;b) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden; C. In de Duitstalige Gemeenschap : de vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte type en van het lange type, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden. »

Art. 14.Artikel 263 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 25 april 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 263.§ 1. In het kader van de vrijwillige beroepsvorming kan de ambtenaar een vormingsverlof van maximum 120 uren per schooljaar bekomen.

Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus.

Voor het open hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren vormingsverlof overeen met één vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.

Het vormingsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het maximum dat in de eerste paragraaf van dit artikel vastgesteld is, wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende verloven en afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn : 1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve toestand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;2° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;3° de halftijdse vervroegde uittreding;4° de vrijwillige vierdagenweek;5° het verlof wegens dwingende familiale redenen;6° het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst;7° het verlof voor opdracht;8° het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen. § 3. Het maximum dat vastgesteld werd overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 wordt verhoogd met het aantal uren vormingsverlof dat voor het vorige schooljaar voor dezelfde vorming in het belang van de dienst geweigerd werd.

Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een artikel 263bis ingevoegd, luidende : «

Art. 263bis.§ 1. Het vormingsverlof wordt toegekend door de secretaris-generaal; hij kan deze bevoegdheid delegeren aan de ambtenaar die hij aanwijst bij de dienst belast met vorming. De ambtenaar richt zijn verzoek voor een vormingsverlof tot de secretaris-generaal of tot de aangewezen ambtenaar, met het advies van zijn hiërarchische meerdere. Indien er een maand nadat het verzoek werd ingediend geen beslissing werd genomen, wordt geacht dat het vormingsverlof toegekend is.

Dit verlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een vormingsverlof te weigeren.

Voor vormingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het vormingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor eenzelfde vorming.

Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap mag het vormingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde cursus.

Er kan slechts een vormingsverlof voor een andere cursus van dit onderwijs gevraagd worden, indien de ambtenaar geslaagd is voor de cursus waarvoor hij het eerste verlof heeft gekregen, of indien hij geslaagd is voor een andere cursus van dit onderwijs. § 2. Het vormingsverlof wordt toegekend middels een controle van de inschrijving en de nauwgezetheid.

Deze controles gebeuren aan de hand van een inschrijvingsbewijs en een nauwgezetheidsbewijs dat de ambtenaar gehouden is over te maken volgens de voorschriften en binnen de termijnen vastgelegd door het HRM. De ambtenaar wordt verzocht de inschrijvings- en nauwgezetheidsbewijzen aan de instelling die de vorming organiseert aan het begin van de vorming voor te leggen, zodanig dat deze laatste ze tijdig kan invullen.

Als de ambtenaar voortijdig stopt met de vorming, komt erop dat ogenblik een einde aan het vormingsverlof. In dit geval meldt de ambtenaar zijn stopzetting onmiddellijk aan de aangewezen ambtenaar en bezorgt hem het nauwgezetheidsbewijs. § 3. Het vormingsverlof moet gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden, deze periode wordt verlengd met de examenzittijden waaraan de ambtenaar deelneemt.

In het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap moet de ambtenaar op zijn minst één keer in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen, de examens van de gekozen cursus afleggen. Hij mag de uren vormingsverlof gebruiken op zijn vroegst twee maanden voor het eerste examen en op zijn laatst voor het laatste examen waaraan hij deelneemt.

Als de vorming uit een groot aantal uren bestaat, kan de dienst belast met de vorming een planning voor het vormingsverlof opleggen, na raadpleging van de hiërarchische meerdere en de ambtenaar. Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan lessen en aan examens deel te nemen. § 4. Het recht op een vormingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vormingsverlof heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren. »

Art. 16.In het opschrift van hoofdstuk VI van titel II van Boek II worden de woorden « van loopbaanonderbreking en » ingevoegd tussen de woorden « de stelsels » en « van arbeidsherverdeling. ».

Art. 17.In hetzelfde besluit wordt een artikel 356bis ingevoegd onder het hoofdstuk VI van titel II van Boek II, luidende : «

Art. 356bis.De ambtenaren in loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 164 van dit besluit, ontvangen tijdens hun verlof een toelage waarvan het bedrag is vastgesteld door het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, evenals door elke bepaling die het zou wijzigen of vervangen. »

Art. 18.In artikel 357 van hetzelfde besluit gewijzigd bij het besluit van 26 september 2002, worden de woorden « bedoeld bij artikel 169 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 171 ».

Art. 19.In artikel 358 van hetzelfde besluit gewijzigd bij het besluit van 26 september 2002, worden de woorden « bedoeld bij artikel 172 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 173 ».

Art. 20.Artikel 358bis van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 358bis.§ 1. Een forfaitaire vergoeding van 30 EUR per halve dag van ten minste drie uren voorbereiding wordt toegekend aan de ambtenaar van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die aanvaardt een vorming te geven aan de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Een forfaitaire vergoeding van 30 EUR per halve dag van ten minste drie uren vormingswerk wordt toegekend aan de ambtenaar van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die aanvaardt een vorming te geven aan de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

In afwijking van het tweede lid van dit artikel kan de secretaris-generaal een forfaitaire toelage van 10 EUR toekennen per vormingsuur als de vorming wordt gegeven in tijdsbestekken van minder dan drie uur.

De toelage bedoeld in het eerste en tweede lid van deze paragraaf wordt eveneens toegekend wanneer de vorming wordt gegeven aan de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voorzover dat de inhoud beantwoordt aan een gemeenschappelijke behoefte bepaald door de dienst belast met de vorming in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en door de dienst belast met de vorming in een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Het maximumbedrag van de vergoeding toegekend per ambtenaar bedraagt 1.200 EUR per jaar.

De bedragen bedoeld in deze paragraaf zijn gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. § 2. De modaliteiten van de organisatie van de vorming (nl. de doelstellingen, de inhoud, het documentatiemateriaal, de voorbereidingsfase, de doelgroep, de data en de duur) worden in overleg geregeld door de opleider en de dienst belast met de vorming in het ministerie. Zij zijn onderworpen aan de goedkeuring van de secretaris-generaal van het ministerie.

De opleider voorziet de deelnemers van het documentatiemateriaal (syllabus en dergelijke).

De vorming wordt geëvalueerd zowel door de Directie belast met het Human Resources Management en de vorming als door de ambtenaren die de vorming genieten en door de opleider zelf. »

Art. 21.Artikel 406 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de besluiten van 25 april 2002 en 26 september 2003 wordt gewijzigd als volgt : 1° het laatste punt van 34° wordt vervangen door een puntkomma;2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « 35° Het koninklijk besluit van 8 augustus 1991 betreffende het onthaal en de opleiding van het rijkspersoneel.»

Art. 22.Artikel 407 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de besluiten van 26 september 2002 en 30 april 2003 wordt gewijzigd als volgt : 1° het laatste punt van 9° wordt vervangen door een puntkomma;2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « 10° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij de wijzigingen die krachtens de koninklijke besluiten van 30 december 1993, 14 oktober 1994, 7 april 1995 en 28 februari 1996 aangebracht werden aan het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de loopbaanonderbreking in de rijksbesturen en in andere diensten van de ministeries, toepasselijk worden gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut van het Gewest afhangen;11° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen toepasselijk wordt gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut van het Gewest afhangen;12° Het ministerieel besluit van 14 november 1996 houdende sommige uitvoeringsmodaliteiten inzake verminderde prestaties en loopbaanonderbreking voor het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.»

Art. 23.In hetzelfde besluit wordt een artikel 451sexies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 451sexies.De in artikel 261 van dit besluit bedoelde vormingen in het kader van de versnelde functionele loopbaan, gevolgd vanaf het schooljaar 1999-2000 komen in aanmerking maar zonder terugwerkende kracht wat betreft het verloop van de loopbaan. »

Art. 24.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 25.De Minister bevoegd voor Openbaar Ambt wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 24 maart 2005.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL

^