gepubliceerd op 24 juli 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
7 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 57quater, § 2, ingevoegd door artikel 172 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 22 april 1999;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, van 26 april 1999;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat de toetredingsvoorwaarden voor de langdurig werklozen die kunnen worden tewerkgesteld in een erkende arbeidspost, gewijzigd werden door artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 maart 1999 tot wijziging in het kader van de activering van de werkloosheidsuitkeringen van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's en van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
Dat het derhalve past onverwijld de personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het bevolkingsregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het bestaansminimum en gerechtigd zijn op financiële maatschappelijke hulp, op dezelfde wijze toegang te verlenen tot de erkende arbeidsposten;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, van Onze Minister van Volksgezondheid en van de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 8 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 8.Gerechtigden op financiële maatschappelijke hulp kunnen worden aangeworven in een arbeidspost erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de betrokkene is op het ogenblik van de aanwerving ingeschreven als werkzoekende en gerechtigd op financiële maatschappelijke hulp zonder onderbreking, sedert tenminste : - 24 maanden indien hij de leeftijd van 45 jaar niet heeft bereikt; - 6 maanden indien hij de leeftijd van 45 jaar wel heeft bereikt. 2° de betrokkene wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster. »
Art. 2.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 9.Voor de toepassing van artikel 8 worden de volgende periodes gelijkgesteld met een periode van gerechtigd zijn op financiële maatschappelijke hulp : 1° de periodes gedurende dewelke men in dienst is in een erkende arbeidspost;2° de periodes van tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma;3° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;4° de periodes van hechtenis of gevangenzetting gedurende dewelke het recht op financiële maatschappelijke hulp werd opgeschort;5° de andere onderbrekende gebeurtenissen, met inbegrip van de periodes van deeltijdse arbeid met een duurtijd korter dan drie volledige kalendermaanden.Nochtans als de onderbrekende gebeurtenis enkel en volledig te wijten is aan een tewerkstelling met een arbeidsovereenkomst in het kader van het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, mag de onderbreking maximum 6 volledige kalendermaanden bedragen. »
Art. 3.Onderhavig besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1999.
Art. 4.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Volksgezondheid en de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 mei 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS