Etaamb.openjustice.be
Overeenkomst van 21 december 2017
gepubliceerd op 09 januari 2018

Reglement houdende het administratief statuut en bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Brussels Agentschap voor de Ondersteuning van het Bedrijfsleven

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2017014415
pub.
09/01/2018
prom.
21/12/2017
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2017. - Reglement houdende het administratief statuut en bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Brussels Agentschap voor de Ondersteuning van het Bedrijfsleven


Het Agentschap, Gelet op de ordonnantie van 18 mei 2017 houdende de oprichting van het Brussels Agentschap voor de Ondersteuning van het Bedrijfsleven, artikel 19;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op de instellingen van openbaar nut, artikel 11;

Gelet op het protocol 2017/24 van Sectorcomité XV van 14 december 2017;

De Raad van Bestuur, Na beraadslaging, Besluit : BOEK I. - ADMINISTRATIEF STATUUT TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Dit statuut is van toepassing op de ambtenaren van het Brussels Agentschap voor de Ondersteuning van het Bedrijfsleven, hierna het Agentschap genoemd.

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit statuut dient te worden verstaan onder : 1° de ordonnantie : de ordonnantie van 18 mei 2017 houdende de oprichting van het Brussels Agentschap voor de Ondersteuning van het Bedrijfsleven;2° De Regering : de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° de functioneel bevoegde minister : de minister of staatssecretaris waarvan het Agentschap afhangt;4° Administratieve eenheid : onderdeel van het organogram van de betrokken instelling;5° Verantwoordelijke van een administratieve eenheid (VAE) : personeelslid dat, ongeacht zijn graad of positie, de activiteiten van de administratieve eenheid beheert, zoals bepaald in het organogram;6° de functionele chef : personeelslid dat de leiding of de dagelijkse controle heeft over het functioneren van een team ingevolge zijn functiebeschrijving;7° Vakorganisaties : de representatieve vakorganisaties die zetelen in het bevoegde Sectorcomité, in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de personeelsvakbonden.8° HRM : de dienst binnen de instelling belast met het personeelsbeheer;9° De HRM-verantwoordelijke : het personeelslid dat bevoegd is voor het personeelsbeheer;10° getuigschriften van competenties verworven buiten diploma : getuigschriften die werden afgeleverd door de gemeenschappen of de instellingen erkend door deze laatste.11° wettelijk tweetalige : personeelslid dat bewijst de tweede taal die niet onder zijn taalrol valt te kennen, op de bij artikel 43, § 3, derde lid, voorgeschreven wijze van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurzaken, gecoördineerd op 18 juli 1966; § 2. Wanneer dit statuut voorziet in het versturen van een brief of een aangetekend schrijven met of zonder ontvangstbewijs, dan wordt het versturen via een elektronische procedure, die op een aantoonbare wijze en aangepast aan de omstandigheden, de authenticiteit en de integriteit van de inhoud van de communicatie waarborgt, beschouwd als equivalent. Het gebruik van de elektronische identiteitskaart of de elektronische vreemdelingenkaart kan verplicht worden opgelegd. § 3. Wanneer dit statuut voorziet in een termijn, wordt deze berekend in kalenderdagen tenzij anders voorzien.

Wanneer de termijn afloopt op een zaterdag, zondag of feestdag zoals bedoeld in artikel 186, § 1, wordt de dag van verstrijken uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag. Wanneer deze dag tussen 25 december en 1 januari valt, wordt hij uitgesteld tot de eerste werkdag na 1 januari. § 4. Het gebruik in dit statuut van mannelijke woorden is gemeenslachtig met het oog op het waarborgen van de leesbaarheid van de tekst.

TITEL II. - De organisatie van het agentschap HOOFDSTUK I. - De ambtenaren

Art. 3.Ambtenaar is elkeen die in vast dienstverband is in het Agentschap.

De ambtenaar valt onder de bepalingen van dit statuut.

Aan de statutaire toestand van de ambtenaar kan alleen een einde worden gemaakt in de gevallen voorzien door de statutaire bepalingen die op hem toepasselijk zijn.

Art. 4.De ambtenaren van het Agentschap worden benoemd in graden. HOOFDSTUK II. - Rechten en plichten

Art. 5.De ambtenaar oefent zijn functies op loyale, zorgvuldige, terughoudende en integere wijze uit.

Hij dient daartoe : 1° de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe hij behoort, na te leven;2° nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren.

Art. 6.De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, door zijn collega's, als door zijn ondergeschikten.

Hij dient zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Hij vermijdt elk woord, elke houding, elk voorkomen dat deze waardigheid en deze hoffelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of de goede werking van de dienst zou kunnen schaden.

Art. 7.§ 1. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering stelt de ambtenaar zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hiërarchische meerdere van hogere rand of graad op de hoogte van elke onwettigheid of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft. § 2. De ambtenaar kan, buiten de gevallen van valse aangifte die een dienst of persoon schade willen toebrengen, niet onderworpen worden aan een tuchtstraf of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie, om de enkele reden dat hij onregelmatigheden aangeeft of bekend maakt.

Art. 8.De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn diensten met welwillendheid. In de manier waarop hij de vragen van de gebruikers beantwoordt of waarop hij de dossiers behandelt, eerbiedigt hij op een strikte manier de beginselen van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, de reglementen en de richtlijnen.

Onverminderd de in het raam van de wetten of overeenkomsten betreffende de sociale betrekkingen in de overheidssector georganiseerde activiteiten en naar voren gebrachte standpunten, respecteert de ambtenaar in zijn omgang met de gebruikers en zijn collega's strikt het neutraliteitsbeginsel door zich te onthouden van om het even welke mondelinge of visuele uiting die een vermoeden toelaat van om het even welke politieke, levensbeschouwelijke of religieuze voorkeur of overtuiging.

Zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elk gedrag dat in strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt evenzeer elke situatie waarbij hij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zou kunnen gebracht worden met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van zijn ambt.

Art. 9.De ambtenaar mag, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambtsuitoefening, maar op basis ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.

Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt.

Art. 10.De ambtenaar plaatst zich niet en laat zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin hij door zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.

Wanneer een ambtenaar van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, brengt hij zijn hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hem hiervan schriftelijk akte.

In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om daar een einde aan te stellen.

De ambtenaar kan schriftelijk om het advies van de voorzitter van het Directiecomité of van diens afgevaardigde vragen, betreffende de toestand waarin hij zich bevindt, om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict.

Art. 11.De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.

Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven.

Dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen, evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, het Agentschap kunnen schaden.

De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd.

Art. 12.De ambtenaar heeft recht op informatie betreffende alle aspecten die nuttig zijn voor de uitvoering van zijn taken.

De ambtenaar houdt zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling betreffende technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.

De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de overheidsdienst.

Art. 13.De ambtenaar heeft recht op de opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in de organisatie. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.

Periodes van afwezigheid, gerechtvaardigd door deelname aan voortgezette beroepsopleidingen, worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.

Art. 14.Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen en hiervan een kopie te krijgen.

De ambtenaar kan verzoeken doen aan zijn hiërarchische lijn, die behandeld worden met naleving van het vertrouwelijkheidsbeginsel. HOOFDSTUK III. - De graden

Art. 15.De graad is de titel op grond waarvan de ambtenaar met een rang bekleed is en waardoor hij gemachtigd is een betrekking uit te oefenen die met deze graad overeenstemt.

De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.

Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie overeenkomstig de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend.

De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.

Art. 16.Elke rang wordt aangeduid met een letter gevolgd door een cijfer. De letter verwijst naar het niveau, het cijfer naar de rang binnen het niveau. Het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.

De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus : 1° in niveau A, vijf rangen, nl.A1, A2, A3, A4 + en A5.

De ambtenaren overgedragen van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel in de hoedanigheid van directeur-diensthoofd mandaathouder A4 behouden uitdovend het voordeel van hun mandaat tot de eerstkomende verstrijking ervan.

Ze worden bezoldigd in weddeschaal A400.

Ze worden voor het overige gelijkgesteld aan rang A3. 2° in niveau B, twee rangen, nl.B1 en B2. 3° in niveau C, twee rangen, nl.C1 en C2. 4° in niveau D, twee rangen, nl.D1 en D2.

Het niveau A is het hoogste niveau.

Art. 17.De volgende graden worden gecreëerd : in rang A5 : directeur-generaal; in rang A4+ : adjunct-directeur-generaal; in rang A3 : ingenieur-directeur of directeur; in rang A2 : raadgever-deskundige, eerste ingenieur of eerste attaché in rang A1 : ingenieur, geneesheer of attaché; in rang B2 : eerste assistent; in rang B1 : assistent; in rang C2 : eerste adjunct; in rang C1 : adjunct in rang D2 : eerste klerk in rang D1 : klerk HOOFDSTUK IV. - Het personeelsplan en het organogram

Art. 18.Het Directiecomité bereidt het personeelsplan voor.

Het personeelsplan is een plan waarin per activiteitsdomein, per niveau, per rang en per graad het aantal personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, vastgelegd wordt dat noodzakelijk geacht wordt om de opdrachten, toegewezen aan het Agentschap uit te oefenen.

Het personeelsplan is het voorwerp van een overleg.

In afwijking van het eerste lid wordt het eerste voorstel voor het personeelsplan uitgewerkt door de Raad van Bestuur.

Art. 19.§ 1. Het Directiecomité bereidt minstens één personeelsplan per begrotingsjaar voor en legt het voor ten laatste op 28 februari van het jaar waarin het plan wordt uitgevoerd.

Het personeelsplan moet verenigbaar zijn met de beschikbare budgettaire middelen voor het betrokken begrotingsjaar.

De raad van bestuur keurt het personeelsplan goed mits de regeringscommissarissen een gunstig advies gegeven hebben met betrekking tot de conformiteit van het plan met de wettelijke en reglementaire bepalingen alsook met de bepalingen van de beheersovereenkomst.

Bij ontstentenis van dit advies binnen de maand volgend op de overbrenging naar de regeringscommissarissen, wordt dit advies geacht gunstig te zijn.

Bij gebrek aan een gunstig advies van een of van de regeringscommissarissen, kan de functioneel bevoegde minister het personeelsplan goedkeuren mits de minister bevoegd voor Begroting hiermee instemt.

Indien die laatste zich niet akkoord verklaart, legt de functioneel bevoegde minister het plan ter goedkeuring voor aan de Regering. § 2. Bij gebrek van een vastlegging van het personeelsplan, blijft het laatste bepaalde plan van toepassing. § 3. De vaststelling van het personeelsplan houdt de toestemming in van de bezetting van de betrekkingen die door aanwerving, promotie, mobiliteit of indienstneming worden voorzien. § 4. Het personeelsplan, en alle wijzigingen ervan, worden meegedeeld aan alle personeelsleden en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Art. 20.Het Directiecomité stelt het organogram vast.

Het organogram geeft de functionele, organisatorische en hiërarchische verbanden binnen het Agentschap weer.

In afwijking van het eerste lid wordt het eerste organogram uitgewerkt door de Raad van Bestuur.

Het organogram, evenals elke wijziging ervan, wordt aan alle personeelsleden meegedeeld. HOOFDSTUK V. - De leidende ambtenaren

Art. 21.De leidende ambtenaren zijn de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal. Ze worden aangeduid per mandaat in overeenstemming met de bepalingen van artikelen 416 tot 457.

Art. 22.De leidende ambtenaren kunnen, binnen de perken van de bepalingen van de ordonnantie en de statuten van de instelling, bepaalde van hun bevoegdheden delegeren aan een of meer leden van het Directiecomité van het Agentschap. HOOFDSTUK VI. - Het Directiecomité

Art. 23.Het Directiecomité bestaat uit de leidende ambtenaren en de personeelsleden aangewezen door de Raad van Bestuur.

De leden van het Directiecomité oefenen hun functies voltijds uit.

Het Directiecomité wordt voorgezeten door de directeur-generaal of, bij afwezigheid of verhindering, door de adjunct-directeur-generaal.

Indien beiden afwezig of verhinderd zijn, wordt het Directiecomité voorgezeten door het lid aangewezen door de directeur-generaal.

Art. 24.Het Directiecomité stelt zijn huishoudelijk reglement op.

Art. 25.Het Directiecomité is belast met de opdrachten die dit statuut eraan toevertrouwt en de andere opdrachten die er uitdrukkelijk aan gedelegeerd worden door de Raad van Bestuur, in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie en de statuten van de instelling.

Art. 26.Bij het Directiecomité kan elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van het Agentschap aanhangig gemaakt worden voor advies door één van zijn leden. HOOFDSTUK VII. - De gewestelijke kamer van beroep

Art. 27.De gewestelijke kamer van beroep bedoeld in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de Brusselse gewestelijke overheidsdiensten is bevoegd voor het Agentschap.

TITEL III. - De werving, de stage en de benoeming HOOFDSTUK I. - De werving en de selectie Afdeling 1. - De benoemings-, toelaatbaarheids- en wervingsvoorwaarden

Art. 28.Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende voorwaarden : 1° Voldoen aan de opgelegde toelatingsvoorwaarden van de in te vullen betrekking;2° Slagen voor de voorziene vergelijkende proeven;3° met goed gevolg de stage volbrengen;

Art. 29.Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten. 1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen betrekkingen een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan het openbaar gezag inhouden of functies omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Staat of andere openbare instanties;2° gedrag vertonen in overeenstemming met de eisen van de beoogde betrekking;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten.4° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, houder zijn van getuigschrift afgeleverd door de Gemeenschappen of de instellingen erkend door deze laatste en die toegang verlenen tot de functie waarvoor de selectie georganiseerd wordt, of slagen voor de instapkaartmodule, overeenkomstig de tabel in bijlage bij onderhavig besluit.

Art. 30.Voor een bepaalde selectie kunnen volgende bijzondere toelaatbaarheidsvoorwaarden voorzien worden : 1° het bezitten van een specifiek diploma dat in het bijzonder toegang verleent tot de functie waarvoor de selectie georganiseerd wordt;2° relevante werkervaring wanneer de aard van de te verlenen betrekking zodanige eisen wettigt;3° het toelaten van studenten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift, wanneer de organisator van de selectie vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden te kunnen weerhouden.Studenten worden ertoe gehouden om, vóór hun aanwerving of indienstneming, het bewijs te leveren dat ze het vereiste diploma hebben behaald. 4° behalve de in artikel 29, 4° vermelde diploma's en getuigschriften, de volgende diploma's en getuigschriften aanvaarden voor de selectie in een bepaalde graad wanneer de vereisten van de uit te oefenen ambten dit toelaten : a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socioculturele promotie;b) diploma's en getuigschriften van het technisch onderwijs, kunstonderwijs of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;5° voor de selectie van bepaalde functies van niveaus D, het bezit van bepaalde diploma's, vormingsattesten of bevoegheidstitels als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen functies;6° voor de selectie in bepaalde graden van de niveaus A, B en C de vormingsdiploma's of vormingsgetuigschriften of competentie titels eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen functies en voor zover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in artikel 29, 4°.7° medische geschiktheid voor de uit te oefenen functie, indien de aard van de functie dit vereist;8° andere voorwaarden vereist door de aard van de functie. Afdeling 2. - Organisatie van de selecties en samenstelling van de

selectiecommissies

Art. 31.Op voorstel van het HRM kiest de directeur generaal één of meerdere van de volgende mogelijkheden : - Interne mutatie zoals bepaald in artikel 111; - Binnengewestelijke mobiliteit; - Externe mobiliteit; - Overgang tot een hoger niveau zoals bepaald in de artikelen 92 en volgende; - Aanwerving; - Bevordering.

Art. 32.Brussel Openbaar Ambt organiseert vergelijkende selecties voor alle graden, behalve voor de graden die bij mandaat verleend moeten worden.

Art. 33.§ 1. De vergelijkende selectie wordt minstens door middel van publicatie in het Belgisch Staatsblad aankondigd.

Het bericht vermeldt minstens de laatste dag waarop kan worden gesolliciteerd en of er eventueel een wervingsreserve wordt aangelegd van de geslaagden. Desgevallend wordt de geldigheidsduur van en het aantal geslaagden dat opgenomen wordt in de wervingsreserve vermeld. § 2. Wanneer een vergelijkende selectie wordt georganiseerd, wordt de datum bepaald waarop de kandidaten moeten voldoen aan de diplomavoorwaarden of de voorwaarden met betrekking tot studiegetuigschriften, en in voorkomend geval, de datum waarop de kandidaten een minimumleeftijd bereikt moeten hebben of over specifieke professionele vaardigheden moeten beschikken. § 3. De kandidaten die toegelaten worden om deel te nemen aan de selectieproeven voorzien door het selectieprogramma, worden opgeroepen. § 4. Het HRM controleert de algemene en specifieke toelaatbaarheidsvoorwaarden voor de betrekking waarnaar de kandidaten meedingen.

Vanaf het moment dat vastgesteld wordt dat een kandidaat niet voldoet of niet kan voldoen aan één van de algemene voorwaarden of aan de bijzondere toelatingsvoorwaarden gesteld voor de betrekking waarvoor de kandidaat solliciteert, dan wordt de kandidaat uitgesloten van de vergelijkende selectie en worden de beslissing en de redenen hiertoe hem meegedeeld. HOOFDSTUK II. - Vergelijkende selecties Afdeling 1. - De selectieproeven, de samenstelling en de raadpleging

van de wervingsreserve en van de wervingsreserve van de andere overheden.

Art. 34.§ 1. Een vergelijkende selectie is een selectie die leidt tot een rangschikking van de geslaagden op basis van een functiebeschrijving.

Het Agentschap is gebonden door de rangschikking van de geslaagden. § 2. Een vergelijkende selectie kan meerdere opeenvolgende modules van proeven omvatten waarbij de kandidaat enkel tot de volgende module wordt toegelaten op voorwaarde dat hij geslaagd is voor de vorige module. In dit geval wordt de rangschikking enkel vastgelegd op basis van de resultaten van alle modules. § 3. Een bijkomende vergelijkende proef kan worden georganiseerd, indien de aard van een te betrekken functie dit vereist en op basis van een andere functiebeschrijving dan degene voorzien in § 1. Deze proef leidt, voor deze functie, tot een aparte rangschikking van de geslaagden.

De deelname aan de bijkomende vergelijkende proef is niet verplicht.

Een maximum aantal deelnemers wordt voor deze proef bepaald, rekening houdend met de rangschikking.

De geslaagden voor deze proef, evenals de kandidaten die niet geslaagd zijn, behouden de rangschikking bedoeld in § 2. § 4. De vergelijkende selecties worden georganiseerd voor de benoeming in de rangen A1 tot A3 en in de niveaus B, C en D.

Art. 35.§ 1. Voor de vergelijkende selecties, georganiseerd op basis van artikel 34, wordt een reserve van geslaagde kandidaten aangelegd. § 2.- Het aantal geslaagden dat in deze reserve wordt opgenomen, wordt bepaald op basis van het aantal verwachte betrekkingen, § 3. De geldigheidsduur van een wervingsreserve wordt bepaald op maximum twee jaar.

De Raad van Bestuur kan de termijn van de aangelegde reserves verlengen, telkens met een periode van maximum een jaar.

Art. 36.De geslaagden van een wervingsreserve kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen aan een bijkomende vergelijkende selectie zoals geviseerd door artikel 34, § 3, met het oog op het invullen van een andere betrekking dan degene waarvoor de kandidaten werden gerangschikt.

Art. 37.De Raad van Bestuur kan, voor een aanwerving bij het Agentschap waarvoor geen wervingsreserve is samengesteld, een beroep doen op de wervingsreserves van een andere overheid, op voorwaarde dat deze overheid daarvoor toestemming verleend heeft.

Art. 38.De Raad van Bestuur kan een andere instelling toestaan de wervingsreserves van geslaagden van het Agentschap te gebruiken. Afdeling 2. - Regels voor de toelating van de geslaagden

Art. 39.§ 1. Elke geslaagde krijgt bericht van zijn resultaat en zijn rangschikking. § 2. De geslaagden die een betrekking aanvaarden, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die na deze aanvaarding weigeren in dienst te treden, worden ambtshalve uit de reserve geschrapt, behalve in een met redenen omkleed geval van overmacht.

Als de geslaagde de betrekking aanvaard heeft, vergewist het HRM zich ervan dat hij aan alle vereiste voorwaarden voldoet.

Art. 40.Na het afsluiten van het proces-verbaal van de selectie, worden de batig gerangschikte geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de volgorde van hun rangschikking, tot de stage toegelaten in de functie waarvoor zij hebben meegedongen.

Zij worden voor een vacante betrekking van die graad aangewezen. Afdeling 3. - Oproep tot indiensttreding van de geslaagden

Art. 41.Het HRM roept de geselecteerde kandidaat op tot indiensttreding. Het stelt een maximumtermijn vast voor zijn indiensttreding.

Indien de geslaagde de betrekking niet kan invullen binnen een termijn van drie maanden, roept het HRM de volgende gerangschikte op.

Wanneer de geslaagde nog gebonden is door een arbeidsovereenkomst houdt het HRM rekening met de eventuele opzegtermijn waartoe hij is gehouden. HOOFDSTUK III. - De stage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 42.De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.

De volgende in dit besluit opgenomen bepalingen zijn op de stagiair van toepassing : 1° de rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten;2° de tuchtregeling;3° de administratieve standen;4° het geldelijk statuut;5° het ambtshalve verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging;6° de gemiddelde maximale arbeidsduur; De stagiair geniet : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de feestdagen;3° het omstandigheidsverlof;4° het verlof wegens ziekte;5° het bevallingsverlof;6° de disponibiliteit wegens ziekte;7° verloven om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met hem onder hetzelfde dak woont;8° het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen;9° verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en verlof voor loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof;10° verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen. Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Art. 43.Perioden van afwezigheid gedurende de stage hebben een verlenging van de stage tot gevolg zodra ze, buiten de verloven bedoeld in artikel 42, derde lid, 1° tot 3° en 7°, vijftien dagen gewettigde afwezigheid overschrijden, verspreid over een of meerdere malen, zelfs als de stagiair in dienstactiviteit is.

Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.

Hij behoudt zijn hoedanigheid van stagiair eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of ontslag wordt genomen.

Art. 44.De geslaagde die in dienst wordt geroepen, wordt tot de stage toegelaten door de directeur-generaal die hem aanstelt in de betrekking waarvoor hij in dienst werd geroepen.

Art. 45.De directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal kan de aanwijzing wijzigen : 1° in het belang van de dienst;2° op vraag van de stagiair. Afdeling 2. - De inhoud van de stage

Art. 46.§ 1er. De stage is bedoeld om de stagiair optimaal te integreren in zijn dienst en het Agentschap.

Daartoe duidt de directeur-generaal, in overleg met de functionele chef van de stagiair, het personeelslid aan dat, als hiërarchische meerdere, bevoegd is voor de stagebegeleiding, hierna de `stagebegeleider' genoemd, en dit volgens de taalrol van de stagiair. § 2. Het HRM waakt eveneens over het goede verloop van de stage.

Hiertoe kan zij deelnemen aan alle stagegesprekken. Afdeling 3. - Het verloop van de stage

Art. 47.Aan het begin van de stage heeft de stagebegeleider een eerste gesprek met de stagiair waarbij de volgende punten verduidelijkt worden : - De verwachte resultaten en houdingen bij de verwezenlijking van de taken die overeenkomen met de functiebeschrijving van de stagiair; - De opleidingsactiviteiten die de stagiair moet volgen; - De andere middelen ter ontwikkeling van de vaardigheden zodat de inzetbaarheid van de stagiair vergroot wordt.

Art. 48.Met het oog op de voorbereiding van dit eerste stagegesprek, pleegt de stagebegeleider vooraf overleg met de functionele chef van de stagiair en met het HRM.

Art. 49.De stagebegeleider maakt de verslagen bedoeld in de artikelen 54, 55, en 57.

De stagebegeleider kan, in overleg met het HRM en de functionele chef beslissen dat bijkomende vormingsactiviteiten vereist zijn.

De HRM-verantwoordelijke legt het model van het stageverslag vast.

Art. 50.De stage duurt één jaar voor de stagiairs van de niveaus A en B. Ze duurt 6 maanden voor de stagiairs van de niveaus C en D.

Art. 51.Het Directiecomité kan een vormingstraject per functietype vastleggen.

Art. 52.Na het eerste gesprek, voorzien in artikel 47, organiseert de stagebegeleider tweemaandelijks voor de stages van zes maanden en driemaandelijks voor de stages van een jaar, een stagegesprek over het verloop van de stage. Wanneer hij het nodig acht, kunnen bijkomende gesprekken georganiseerd worden.

Met het oog op de voorbereiding van de stagegesprekken pleegt de stagebegeleider vooraf overleg met de functionele chef van de stagiair en met het HRM.

Art. 53.Het gesprek gaat over : 1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan voor de ontwikkeling van de vaardigheden van de stagiair;2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;3° de uitvoering van zijn werkopdrachten. Het gesprek heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.

Het beoogt eveneens de beoordeling mogelijk te maken van zowel de gunstige als de ongunstige feiten. Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de stagebegeleider een verwittiging aan de stagiair.

Art. 54.De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in het stageverslag. Het verslag wordt betekend aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen. Vervolgens wordt het overgemaakt aan het HRM. Afdeling 4. - Het einde van de stage

Art. 55.De stage wordt afgesloten met een laatste stagegesprek. De stagebegeleider stelt het eindverslag van de stage op, in overleg met het HRM en de functionele chef. Hij voegt er een van de voorstellen bedoeld in artikel 58 aan toe.

Hij deelt het eindverslag aan de stagiair mee, die over vijftien dagen beschikt om er zijn opmerkingen aan toe te voegen.

Art. 56.De eindevaluatie houdt rekening met alle feiten, zowel gunstig als ongunstig, die in de loop van de stage werden vastgesteld, evenals met de tussentijdse evaluaties.

Art. 57.De stagebegeleider overhandigt het eindverslag aan de directeur-generaal.

Art. 58.Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stelt de directeur-generaal de benoeming voor aan de Raad van Bestuur.

Indien het eindverslag ongunstig is, doet de directeur-generaal het volgende : a) ofwel verlengt hij de stage eenmalig met een periode die maximaal een derde van de duur van de stage bedraagt.Deze verlenging is niet hernieuwbaar. b) ofwel stelt hij aan de Raad van Bestuur het ontslag wegens ongeschiktheid voor een functie bij het Agentschap voor. Afdeling 5. - Vroegtijdige beëindiging van de stage

Art. 59.Als de stagiair in de loop van de stage een ernstige fout begaat waardoor elke professionele samenwerking tussen de overheid en de stagiair onmiddellijk en definitief onmogelijk wordt, roept de stagebegeleider, binnen de vijf werkdagen nadat hij kennis genomen heeft van de handeling die een ernstige tekortkoming uitmaakt, de stagiair op om gehoord te worden en zijn verweermiddelen te vernemen.

De oproepingsbrief vermeldt de feiten die het personeelslid ten laste worden gelegd, de normen waartegen deze feiten indruisen, het feit dat er overwogen wordt zijn stage vroegtijdig te beëindigen, het recht om zich door een verdediger naar keuze te laten bijstaan, met uitzondering van de personen die zich moeten uitspreken over de feiten die hem ten laste worden gelegd, en het recht om bijkomende onderzoeksmaatregelen te vragen.

Er wordt een proces-verbaal opgesteld en in aanwezigheid der partijen ondertekend.

Na de hoorzitting stelt de stagebegeleider een verslag op. Dat verslag kan de voortzetting of de vroegtijdige beëindiging van de stage voorstellen.

De definitieve beslissing wordt genomen door de Raad van Bestuur. Die laatste moet een uitspraak doen tijdens zijn eerstvolgende vergadering en moet zijn beslissing per aangetekend schrijven betekenen binnen de tien werkdagen die erop volgen. Afdeling 6. - De beroepsprocedure

Art. 60.In de gevallen bedoeld in de artikelen 58, tweede lid, b) en 59, beschikt de stagiair over een termijn van vijftien dagen vanaf de betekening van de beslissing van de Raad van Bestuur om per aangetekend schrijven een beroep in te dienen bij de gewestelijke kamer van beroep. Het beroep is schorsend, behalve wanneer het beroep is ingesteld tegen een beslissing genomen op grond van artikel 59.

Deze termijn wordt berekend volgens dezelfde regels als deze bedoeld in artikel 290, § 2.

De stagiair ontvangt een ontvangstbewijs van het beroep.

Art. 61.De voorzitter van de kamer roept de stagiair op. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze

Art. 62.De stagebegeleider brengt verslag uit over het verloop van de stage.

Hij wordt gehoord.

Art. 63.In de hypothese die in artikel 58, tweede lid, b) beoogd wordt, doet de kamer het volgende : 1° ofwel beslissen tot de benoeming;2° ofwel het ontslag wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het Agentschap bevestigen. In de hypothese die in artikel 59 beoogd wordt, beslist de kamer van beroep tot : 1° hetzij de voortzetting van de stage.Wanneer er besloten wordt tot de voortzetting van de stage, wordt er een nieuwe stagebegeleider aangeduid in overeenstemming met artikel 46, § 1, tweede lid, vanaf de ontvangst van de beslissing; 2° hetzij tot de vroegtijdige beëindiging ervan. De kamer spreekt zich uit binnen de twee maanden na de verzending van het ontvangstbewijs van het beroep.

De beslissing wordt betekend aan de verzoeker en aan de directeur-generaal.

Art. 64.De kamer van beroep betekent haar beslissing per aangetekend schrijven aan de betrokkene en aan de Raad van Bestuur van het Agentschap binnen de tien werkdagen na het nemen van de beslissing.

Bij een ernstige fout wordt de stagiair zonder opzegtermijn of opzegvergoeding ontslagen. Het ontslag wordt definitief wanneer de kamer van beroep het ingestelde beroep door de ontslagen stagiair in overeenstemming met artikel 59 verwerpt. HOOFDSTUK IV. - De vaste benoeming

Art. 65.De geschikt verklaarde stagiair wordt door de Raad van Bestuur vast benoemd als ambtenaar in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Art. 66.De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de termen die bepaald zijn door artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

De ambtenaren van niveau A leggen de eed af voor de functioneel bevoegde minister.

De ambtenaren van de andere niveaus leggen de eed af voor de directeur-generaal.

Art. 67.De directeur-generaal wijst de pas benoemde ambtenaar een betrekking van zijn graad toe.

TITEL IV. - De loopbaan HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 68.Voor een vacant geworden betrekking van rang 2 of 3 bepaalt de directeur-generaal op voorstel van het HRM de selectieprocedure.

Er wordt prioritair een beroep gedaan op de promotie door verhoging in graad of op de mutatie van de ambtenaren van het Agentschap.

Bij gebreke daaraan kan er op volgende procedés een beroep worden gedaan : - Bevordering door verhoging in graad zonder zich te beperken tot de ambtenaren van het Agentschap; - Binnengewestelijke mobiliteit; - Externe mobiliteit; - Aanwerving.

Binnen het kader van de twee voorgaande leden beslist de directeur-generaal van het Agentschap over de bevorderingswijze(n). HOOFDSTUK II. - De hiërarchische loopbaan Afdeling 1. - Bevordering door verhoging in graad.

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 69.De in artikelen 78 en 87 bedoelde bevorderingscommissies vergelijken de titels en verdiensten van de kandidaten op basis van het functieprofiel, het cv en de motivatiebrief.

Voor alle bevorderingsbetrekkingen omvat/omvatten de proef/proeven altijd op zijn minst een gesprek met de in de artikelen 78 en 87 bedoelde commissies.

De kandidaten worden vooraf op de hoogte gebracht van de organisatie van de vergelijkende proef/proeven.

Art. 70.§ 1. Een vacante betrekking in een graad van de rang A3, A2, B2, C2 en D2, wordt per dienstnota ter kennis gebracht van de ambtenaren van het Agentschap die de benoemingsvoorwaarden zouden kunnen vervullen.

De geïnteresseerden brengen voor ontvangst hun visum aan op de dienstnota.

Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs naar zijn woonplaats gezonden. § 2. Wanneer de promotie toegankelijk wordt gemaakt voor kandidaten die niet onder het Agentschap vallen, wordt de openstaande betrekking gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. § 3 De openstaande betrekking bevat : - Het programma van de vergelijkende proef/proeven, zoals bepaald in artikel 69; - De termijn waarbinnen en ter attentie van wie de kandidatuur ingediend dient te worden; - De elementen die het sollicitatiedossier dienen te bevatten; - De coördinaten van de dienst waar een functiebeschrijving van de openstaande betrekking en een standaard cv zoals bedoeld in artikel 71, § 2, bekomen kunnen worden.

Art. 71.§ 1. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van het Directiecomité, binnen een termijn van twintig dagen. Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar de dienstnota valideerde, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar, ofwel de dag volgend op de publicatie in het Belgisch Staatsblad voor de kandidaten die niet tot de instelling behoren. De hier bedoelde termijnen worden geregeld door dezelfde regels als diegene voorzien in artikel 290, § 2. § 2. Kandidaturen die een bevordering beogen moeten voorzien zijn van een motivatiebrief, alsook van een uiteenzetting van de titels en verdiensten die de kandidaat laat gelden. De kandidaat maakt gebruik van het standaard cv opgesteld door het HRM. Kandidaturen die niet voldoen aan de instructies betreffende het gebruik van het standaard cv zijn onontvankelijk.

Art. 72.Het HRM controleert de geldigheid van de kandidaturen.

De ontvankelijkheidsvoorwaarden vervat in de artikelen 74 tot 77 en 84 tot 86 moeten vervuld zijn voor afloop van de termijn die vereist is om de kandidatuur in te dienen.

De kandidaten die niet voldoen aan de voorwaarden worden uitgesloten van de procedure tot bevordering bij gemotiveerde beslissing door de verantwoordelijke van het HRM. Elke uitsluiting van de bevorderingsprocedure wordt aan de betrokken kandidaten bekendgemaakt door een door de HRM-verantwoordelijke gemotiveerde beslissing per ter post aangetekende brief.

Art. 73.De bevorderingen in de hiërarchische loopbaan worden verleend door de Raad van bestuur.

Onderafdeling 2. - De bevordering tot een graad van rang A3 of A2

Art. 74.De betrekkingen van directeur van rang A3 staan open voor de ambtenaren titularissen van de graden van attaché van rang A1, van eerste attaché van rang A2 en van raadgever-deskundige van rang A2 die ten minste zes jaar niveauanciënniteit hebben.

De betrekkingen van ingenieur-directeur van rang A3 staan open voor ambtenaren titularissen van de graden van ingenieur van rang A1 en van eerste ingenieur van rang A2 die ten minste zes jaar niveauanciënniteit hebben.

Art. 75.De betrekkingen van raadgever-deskundige van rang A2 staan open voor attachés van rang A1 die minstens zes jaar graadanciënniteit hebben, en voor eerste attachés van rang A2 die drie jaar graadanciënniteit hebben.

De betrekkingen van eerste attaché van rang A2 staan open voor ambtenaren titularissen van de graad van attaché van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

De betrekkingen van eerste ingenieur van rang A2 staan open voor ingenieurs van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 76.De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een betrekking van rang A2 of A3 moet een evaluatie met vermelding "gunstig" hebben en moet zich in een administratieve positie bevinden waarin hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden en mag niet onderworpen zijn aan een definitieve tuchtstraf.

Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft gekregen kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is geschrapt in overeenstemming met artikel 309.

Art. 77.§ 1. Wanneer de betrekking wordt toegekend overeenkomstig artikel 68, derde lid, streepjes 1 en 2, wordt van de ambtenaren van een andere instelling vereist te voldoen aan bevorderingsvoorwaarden die equivalent zijn met diegene bedoeld in de artikelen 74 tot 76. § 2. Wanneer externe kandidaten kunnen deelnemen aan een selectie wordt van hen een nuttige ervaring voor de functie geëist van zes jaar voor rang A3 en van drie jaar voor rang A2.

Voor de betrekking van raadgever-deskundige van rang A2 wordt een nuttige ervaring van zes jaar voor de functie geëist.

Art. 78.§ 1. Voor elke bevordering stelt het Directiecomité een bevorderingscommissie samen. Die commissie bestaat uit maximaal vier leden, waarbij de aanwezigheid van het lid bedoeld in 4° van paragraaf 2 vereist is. § 2. Voor de betrekkingen van rang A3 of A2 bestaat de commissie uit : 1° de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal;2° een personeelslid van minstens rang A2;3° de HRM-verantwoordelijke of diens afgevaardigde van minstens rang A1;4° een lid van buiten het Agentschap dat beschikt over expertise die verband houdt met de competenties en materies in verband met de in competitie gestelde betrekking. § 3. Wanneer een betrekking vacant wordt verklaard voor kandidaten van twee taalrollen, dient één lid van de bevorderingscommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. § 4. Ten hoogste twee derden van de leden van de commissie behoren tot hetzelfde geslacht.

Geen lid van de commissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in het gedrang komt.

Art. 79.§ 1. De commissie is bevoegd om de geschiktheden van de kandidaten om de bevorderingsgraad uit te oefenen, te evalueren op basis van het competentieprofiel van de in te vullen betrekking. § 2. Zij neemt in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° de titels en verdiensten die de kandidaat doet gelden ten aanzien van de vacante betrekking;3° de mate waarin de kandidaat geschikt is, rekening houdend met de resultaten van de proeven en de gesprekken. § 3. De commissie organiseert een gesprek met elke kandidaat.

Art. 80.§ 1. Voor elke bevordering geeft de bevorderingscommissie een gemotiveerd advies rekening houdend met de criteria en elementen bepaald in artikel 79. § 2. De kandidaten worden ingeschreven hetzij in de groep A " geschikt ", hetzij in de groep B " niet geschikt ".

In de groep A worden de kandidaten gerangschikt rekening houdend met de criteria vermeld in artikel 79, § 2. § 3. Deze rangschikking wordt voorgelegd aan het Directiecomité.

Art. 81.Het Directiecomité werkt het voorstel tot rangschikking van de kandidaten van groep A uit.

Indien het voorstel niet overeenkomt met de rangschikking opgesteld door de bevorderingscommissie, dient het Directiecomité zijn beslissing omstandig te motiveren.

Art. 82.§ 1. Het voorstel van klassement wordt voorgelegd aan de Raad van Bestuur. § 2. De Raad van Bestuur volgt het voorstel van klassement dat eenparig wordt uitgebracht.

Indien het voorstel van klassement niet eenparig wordt uitgebracht en de Raad van Bestuur een andere kandidaat benoemt dan de persoon aan het hoofd van het voorstel van klassement, dan moet hij zijn beslissing omstandig motiveren. § 3. Bij gelijkwaardige kandidaturen wordt achtereenvolgens de voorkeur gegeven aan : 1° de kandidaat die behoort tot het geslacht dat het minst vertegenwoordigd is in deze bevorderingsrang binnen de instelling;2° de kandidaat die over de hoogste graadanciënniteit beschikt. § 4. Er wordt afgeweken van de voorgaande paragraaf wanneer, door de toepassing van de wetten op het taalgebruik in bestuurzaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, het onmogelijk is om over te gaan tot de benoeming van deze kandidaat.

Art. 83.De beslissing van de Raad van Bestuur wordt per dienstnota ter kennis gebracht van de kandidaten die solliciteerden voor de desbetreffende betrekking.

De betrokkenen ondertekenen de dientsnota voor kennisname. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.

Onderafdeling 3. - De bevordering tot een graad van rang B2, C2 en D2

Art. 84.De betrekkingen van rang B2, C2, en D2 staan open voor ambtenaren van respectievelijk rang B1, C1 en D1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 85.Om bevorderd te worden, moet de kandidaat over een evaluatie "gunstig" beschikken en zich in een administratieve positie bevinden waar hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden. Hij mag niet onderworpen zijn aan een definitieve tuchtstraf. Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is geschrapt, in overeenstemming met artikel 309.

Art. 86.§ 1. Wanneer de betrekking wordt toegekend overeenkomstig artikel 68, derde lid, streepjes 1 tot 3, wordt van de ambtenaren van een andere instelling vereist te voldoen aan bevorderingsvoorwaarden gelijkwaardig aan deze neergelegd in de artikelen 84 en 85. § 2 Wanneer de betrekking wordt toegekend overeenkomstig de regels inzake aanwerving wordt van de kandidaten een nuttige ervaring van drie jaar geëist.

Art. 87.Voor elke bevordering stelt het Directiecomité een bevorderingscommissie samen. Die bestaat uit maximaal vier leden, waarbij de aanwezigheid van het lid bedoeld in 3° van het tweede lid vereist is voor de bevorderingen tot de rang B2.

Deze commissie is samengesteld uit : 1° de HRM-verantwoordelijke of diens afgevaardigde van minstens rang A1;2° een of twee personeelsleden die behoren tot het Agentschap en die beschikken over een kwalificatie en professionele ervaring die geschikt zijn voor het profiel van de in te vullen betrekking;3° een lid van buiten het Agentschap dat beschikt over expertise die verband houdt met de competenties en materies in verband met de in competitie gestelde betrekking. De leden die worden aangeduid voor elk van de commissies hebben een rang die minimaal gelijk is aan de rang van de betrekking die ingevuld moet worden.

Ten hoogste twee derden van de leden behoren tot het hetzelfde geslacht.

Wanneer een bevorderingsbetrekking vacant wordt verklaard voor kandidaten van de twee taalrollen, dient één lid van de bevorderingscommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.

Art. 88.§ 1. De commissie is bevoegd om de geschiktheden van de kandidaten om de bevorderingsgraad uit te oefenen, te evalueren op basis van het competentieprofiel van de in te vullen betrekking. § 2. Zij neemt in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° de titels en verdiensten die de kandidaat doet gelden om een bevordering in de vacante betrekking te verkrijgen;3° de adequaatheid van het profiel van de kandidaat rekening houdend met de resultaten van de proeven en de gesprekken. § 3. De commissie organiseert een gesprek met elke kandidaat.

Art. 89.Voor elke bevordering geeft de bevorderingscommissie een gemotiveerd advies rekening houdend met de criteria en elementen zoals bepaald in artikel 88.

Art. 90.§ 1. De kandidaten worden ingeschreven hetzij in de groep A " geschikt " hetzij in de groep B " niet geschikt ".

In de groep A worden de kandidaten gerangschikt rekening houdend met de criteria zoals bepaald in artikel 88, § 2. § 2. Het Directiecomité werkt het voorstel tot definitieve rangschikking van de kandidaten van groep A uit.

Indien het voorstel niet overeenkomt met de rangschikking opgesteld door de bevorderingscommissie, dient het Directiecomité zijn beslissing omstandig te motiveren.

Art. 91.§ 1 De Raad van Bestuur volgt het definitieve voorstel van klassement dat eenparig wordt uitgebracht.

Indien het definitieve voorstel van klassement niet eenparig wordt uitgebracht en de Raad van Bestuur een andere kandidaat benoemt dan de persoon aan het hoofd van het voorstel van klassement, dan moet hij zijn beslissing omstandig motiveren. § 2. Bij gelijkwaardige kandidaturen wordt achtereenvolgens de voorkeur gegeven aan : 1° de kandidaat die behoort tot het geslacht dat het minst vertegenwoordigd is in deze bevorderingsrang binnen de instelling;2° de kandidaat die over de hoogste graadanciënniteit beschikt. § 3. Er wordt afgeweken van de voorgaande paragraaf wanneer, door de toepassing van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, het onmogelijk is om over te gaan tot de benoeming van deze kandidaat. § 4. De beslissing van de Raad van Bestuur wordt per dienstnota ter kennis gebracht van de kandidaten die solliciteerden voor de desbetreffende betrekking.

De betrokkenen ondertekenen de dienstnota voor kennisname. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden. Afdeling 2. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 92.§ 1. De procedure voor overgang naar een hoger niveau wordt georganiseerd door het HRM. § 2. Om van een bevordering door overgang naar een hoger niveau te kunnen genieten, moet de ambtenaar zich in een administratieve positie bevinden waarin hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden en moet hij beschikken over een evaluatie met vermelding "gunstig" en niet onder een definitieve tuchtstraf vallen. Een ambtenaar die een tuchtstraf kreeg opgelegd kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is geschrapt, in overeenstemming met artikel 309.

Art. 93.De ambtenaar moet batig gerangschikt zijn in het klassement van de vergelijkende selectie en een betrekking die overeenstemt met het profiel van de selectie waarvoor de ambtenaar geslaagd is moet worden voorzien.

Onderafdeling 2. - Examen voor de overgang naar niveau A

Art. 94.§ 1. De ambtenaar kan bevorderd worden van niveau B of C tot niveau A. De proeven voor de overgang naar niveau A worden in drie reeksen opgedeeld. § 2. De eerste reeks wordt georganiseerd door het HRM. De proeven in deze reeks zijn bedoeld om de bekwaamheden van de ambtenaar om functies uit te oefenen op het niveau A na te gaan. Ze leiden tot het afleveren van een getuigschrift voor het slagen of een vaststelling van niet-slagen. Het getuigschrift voor het slagen is onbeperkt geldig in de tijd.

Het HRM kan een vrijstelling geven voor reeds geslaagde proeven voor andere instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 3. Een ambtenaar die niet geslaagd is voor een proef wordt gedurende 6 maanden vanaf de dag van zijn proef uitgesloten van de mogelijkheid tot herkansing. § 4. De tweede reeks bestaat uit vier proeven die de verworven kennis evalueren. Elk van deze proeven bestaat uit het met succes volgen van cursussen terug te vinden in de opleidingscatalogus die hiertoe werd opgesteld door Brussel Openbaar Ambt.

De tweede reeks proeven is enkel toegankelijk voor de geslaagden van de eerste reeks proeven.

Voor elke nieuwe proef uit deze reeks is het getuigschrift van slagen onbeperkt geldig in de tijd.

De proeven van deze reeks worden beschouwd als beantwoordend aan de in artikel 273 bedoelde definitie van vorming. § 5. De derde reeks bestaat uit een modelinge proef georganiseerd door de instelling. Ze is enkel toegankelijk voor de geslaagden van twee eerste reeksen proeven. Ze bestaat uit een test met het oog op de evaluatie van de specifieke vaardigheden op basis van het functieprofiel.

De derde reeks eindigt met de rangschikking van de kandidaten die geschikt worden bevonden voor het uitoefenen van de functie.

Onderafdeling 3. - De overgang naar niveau B en C

Art. 95.§ 1. De ambtenaar kan bevorderd worden van niveau D tot niveau C of van niveau C tot niveau B. § 2. De selectie omvat twee proeven.

De eerste proef is anoniem en bestaat uit een test, computergestuurd of schriftelijk, met de bedoeling de algemene vaardigheden van de kandidaten te evalueren. Deze proef is eliminerend.

De tweede proef is mondeling. Ze heeft als doelstelling de evaluatie van de motivatie voor de in te vullen functie en van de specifieke vaardigheden op basis van het functieprofiel.

Na afloop van deze proef worden de kandidaten gerangschikt op basis van hun resultaten en aangeworven volgens deze rangschikking.

De kandidaten worden ten minste veertien dagen op voorhand geïnformeerd over de organisatie van deze proeven. HOOFDSTUK III. - De functionele loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 96.De functionele loopbaan houdt in dat een ambtenaar, zonder van graad te veranderen, kan genieten van een weddeschaal die een of twee weddeschalen hoger ligt dan de weddeschaal die aan zijn graad verbonden is, zolang hij voldoet aan de vereisten inzake anciënniteit, evaluatie en vorming waarin het statuut voorziet.

Art. 97.De directeur-generaal of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst kent aan de ambtenaar een hogere weddeschaal toe zodra laatstgenoemde aan de voorwaarden inzake anciënniteit, evaluatie en opleiding voldoet.

De Raad van Bestuur wordt ervan op de hoogte gebracht op zijn eerstvolgende vergadering. Afdeling 2. - De gewone functionele loopbaan

Art. 98.Aan de graden attaché, assistent, adjunct en klerk zijn de weddeschalen 101, 102 en 103 verbonden.

Aan de graad van ingenieur zijn de weddeschalen 111, 112 en 113 verbonden.

Aan de graad van eerste attaché zijn de weddeschalen 200, 210 en 220 verbonden.

Aan de graad van eerste ingenieur is de weddeschaal 220 verbonden.

Aan de graad van raadgever-deskundige zijn de weddeschalen 220 en 230 verbonden.

Aan de graad van directeur zijn de weddeschalen 300 en 310 verbonden.

Aan de graad van ingenieur-directeur en geneesheer-directeur is de weddeschaal 310 verbonden.

De weddeschaal 101 of 111, naargelang van de graad, wordt toegekend vanaf de aanwerving of de overgang naar een hoger niveau.

De weddeschaal 220 wordt toegekend aan de eerste ingenieur vanaf de aanwerving of de bevordering door verhoging in graad.

De weddeschaal 220 wordt toegekend aan de raadgever deskundige vanaf de aanwerving of de bevordering door verhoging in graad.

De weddeschaal 300 of 310, naargelang van de graad, wordt toegekend vanaf de aanwerving of de bevordering door verhoging in graad.

De weddeschaal 102, 112, 210, 230 of 310, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die : 1° zes jaar anciënniteit telt, zoals berekend overeenkomstig artikel 406, in de schaal 101, 111, 200, 220 of 300 in de hoedanigheid van statutair ambtenaar;2° over een evaluatie "gunstig" beschikt;3° de in artikel 273 bedoelde vorming heeft gevolgd, binnen de periode zoals bedoeld in 1°.

Art. 99.De weddeschaal 103, 113 of 220, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die : 1° negen jaar anciënniteit telt, zoals berekend overeenkomstig artikel 406, in de schaal 102, 112 of 210;2° over een evaluatie "gunstig" beschikt;3° de in artikel 273 bedoelde vorming heeft gevolgd, binnen de periode zoals bedoeld in 1°. HOOFDSTUK IV. - De uitoefening van een hoger ambt

Art. 100.Onder hoger ambt wordt verstaan elk ambt dat overeenstemt met een in het personeelsplan voorkomende betrekking van een graad van hogere rang in het niveau waartoe de ambtenaar behoort.

Art. 101.Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking die tijdelijk onbezet is.

Art. 102.Om in een hoger ambt aangesteld te worden moet de ambtenaar voldoen aan de benoemingsvoorwaarden voor de tijdelijk onbezette betrekking.

Hij moet de evaluatie "gunstig" ontvangen hebben.

Een ambtenaar die een tuchtstraf kreeg opgelegd mag niet worden aangesteld alvorens zijn straf is geschrapt overeenkomstig artikel 309.

Art. 103.In een tijdelijk onbezette betrekking kan een ambtenaar alleen worden aangesteld indien de titularis ten minste een maand afwezig is.

De aanstelling kan gebeuren vanaf de dag van de kennisname van de afwezigheid van meer dan een maand of de eerste dag die volgt op het verstrijken van die termijn van een maand.

Art. 104.De aanwijzing voor de uitoefening van een hoger ambt gebeurt voor een duur van maximaal een jaar. De Raad van Bestuur kan de uitoefening van een hoger ambt door de aangestelde ambtenaar verlengen voor een duur van maximaal een jaar. Deze verlenging kan slechts tweemaal plaatsvinden.

Art. 105.§ 1. De oproep tot kandidaatstelling voor een hoger ambt wordt ter kennis gebracht van de ambtenaren van het Agentschap door een dienstnota. § 2. De geïnteresseerde ambtenaren dienen hun kandidatuur in, vergezeld van een motivatiebrief tegen ontvangstbevestiging bij de voorzitter van het Directiecomité, binnen de twintig dagen na het versturen van de dienstnota.

Art. 106.Er wordt een gemotiveerd voorstel tot rangschikking van de kandidaten gedaan aan de Raad van Bestuur door het Directiecomité, samen met het HRM en de functionele chef van het ambt dat tijdelijk moet worden ingevuld.

Zij stelt de kandidaat die het meest geschikt is om het ambt uit te oefenen voor, rekening houdend met de motivatie van de kandidaten en hun profiel.

Art. 107.De Raad van Bestuur beslist over de toewijzing van het hoger ambt.

Indien hij afwijkt van het voorstel, dan moet de beslissing gemotiveerd worden.

Art. 108.De akte tot aanstelling vermeldt : 1° een omschrijving van het ambt dat tijdelijk niet wordt ingevuld, de naam en de graad van de actuele functie en de reden waarom deze functie niet wordt ingevuld;2° een verantwoording van de noodzaak om een hoger ambt toe te kennen;3° een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar.

Art. 109.Een ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle aan dat ambt verbonden prerogatieven.

Art. 110.De uitoefening van een hoger ambt verleent geen recht op een benoeming in de graad van dat ambt.

TITEL V. - De interne mutatie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 111.De interne mutatie is de overgang van een ambtenaar naar een andere vacante betrekking van zijn graad in dezelfde dienst of in een andere dienst van het Agentschap.

Art. 112.De ambtenaar behoudt hoe dan ook zijn graad en de daaraan verbonden weddeschaal. Hij behoudt tevens de voordelen die hij in zijn functionele loopbaan heeft verkregen, met inachtneming van de bepalingen inzake vorming en evaluatie.

Art. 113.De interne mutatie vindt plaats hetzij door vrijwillige mutatie, hetzij door ambtshalve mutatie, hetzij door herplaatsing.

Art. 114.§ 1. Om zich kandidaat te stellen moet de ambtenaar zijn functies uitoefenen in zijn betrekking sinds ten minste twee jaar. § 2. In het geval van pesterijen, een gewelddaad of discriminatie waarvan de ambtenaar het slachtoffer is, kan de in de § 1 bepaalde limiet niet als verzet aangevoerd worden.

De pesterijen moeten erkend zijn door een rechterlijke beslissing of een verslag van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.

De gewelddaad moet erkend zijn door een rechterlijke beslissing, door een tuchtrechtelijke beslissing, door een bewijs van arbeidsongeval of een verslag van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.

De discriminatie moet erkend zijn door een rechtelijke beslissing of door een tuchtrechtelijke beslissing. § 3. De in de tweede paragraaf bedoelde aanvragen worden naargelang de prioriteit behandeld. HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mutatie

Art. 115.De ambtenaar dient zijn verzoek voor interne mutatie in : hetzij door te antwoorden op een mutatieaanbod dat door het HRM minstens per dienstnota wordt meegedeeld; hetzij door zijn kandidatuur in te dienen bij het HRM zonder dat er een mutatieaanbod bestaat; hetzij door te antwoorden op een oproep tot kandidaatstelling in het kader van een selectie die openstaat voor externe kandidaten.

De onder 1° van dit artikel vermelde dienstnota vermeldt het volgende : 1° de functiebeschrijving;2° de termijn binnen dewelke de ambtenaar zijn belangstelling voor de betrekking moet kenbaar maken. Zij wordt ter kennis gebracht aan alle ambtenaren.

Art. 116.De ambtenaar die zijn kandidatuur voor een vacante betrekking indient via de interne mutatie, is slechts aan de proeven onderworpen zoals voorzien in artikel 34, § 3.

Art. 117.§ 1 Het HRM registreert de gegevens van de verzoeken die zijn ingediend op basis van artikel 115, 2°, in de databank. De ambtenaar ontvangt een bericht van ontvangst van zijn verzoek. § 2 De ambtenaar wordt verzocht zich voor de selectie in te schrijven als een betrekking die aan zijn of haar vraag beantwoordt, vacant wordt. § 3 Het verzoek van interne mutatie verliest zijn geldigheid een jaar nadat de ambtenaar de ontvangstbevestiging heeft ontvangen.

Art. 118.De geselectioneerde ambtenaar begint zijn nieuwe functie uit te oefenen na verloop van een termijn die in wederzijds akkoord tussen zijn vroegere en nieuwe functionele chef wordt bepaald. Die termijn mag niet meer dan drie maanden bedragen. Die termijn kan tot een maximum van zes maanden opgevoerd worden door het Directiecomité omwille van dringende redenen die het belang van de dienst aantasten.

Deze laatste motiveert haar beslissing. HOOFDSTUK III. - De ambtshalve mutatie

Art. 119.§ 1. Het Directiecomité kan over een ambtshalve mutatie beslissen als de procedure van de vrijwillige mutatie geen resultaat opleverde of als er bijzondere eisen inzake kennis of ervaring zijn vereist om een betrekking te bekleden.

Het raadpleegt voorafgaandelijk de betrokken directeurs en motiveert zijn beslissing aan de hand van de functiebeschrijving en het gewenste profiel om de betrekking te kunnen invullen.

De ambtenaar wordt gehoord door het Directiecomité of de afgevaardigde ervan. § 2. Tot ambtshalve mutatie kan eveneens worden beslist indien zij gerechtvaardigd is door dienstbehoeften of -noodwendigheden.

Art. 120.Het Directiecomité kan ook beslissen over een ambtshalve mutatie ingeval op een gemotiveerde wijze vastgesteld wordt dat de ambtenaar niet meer over de vereiste kwalificaties zou beschikken om zijn betrekking te bekleden. De ambtenaar wordt gehoord door het Directiecomité of de afgevaardigde ervan. HOOFDSTUK IV. - De herplaatsing

Art. 121.De herplaatsing vindt plaats : 1° indien de opheffing of de wijziging van een opdracht van het Agentschap de afschaffing van één of meer betrekkingen met zich meebrengt;2° indien een ambtenaar medisch ongeschikt wordt bevonden voor de uitoefening van zijn ambt, maar opnieuw kan worden geplaatst in een betrekking die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.3° indien een ambtenaar in disponibiliteit wordt gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;4° wanneer de ambtenaar niet meer is toegewezen aan een betrekking;

Art. 122.De herplaatsing van een ambtenaar gebeurt in een betrekking behorend tot dezelfde of tot een andere dienst.

Het Directiecomité raadpleegt de functionele chefs op wie de herplaatsing een impact kan hebben.

De ambtenaar wordt gehoord door het Directiecomité of de afgevaardigde ervan.

Art. 123.De herplaatsing wordt beslist door het Directiecomité.

Een herplaatste ambtenaar behoudt zijn rechten inzake wedde en zijn aanspraken op bevordering.

De herplaatsingsperiode wordt aangerekend voor de administratieve en de geldelijke anciënniteit.

TITEL VI. - De evaluatie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 124.De evaluatie heeft tot doel het werk van de ambtenaar in de functie die hij vervult doorlopend te beoordelen op grond van de functiebeschrijving en de doelstellingen bepaald tijdens het functiegesprek.

Art. 125.§ 1. De evaluator van de ambtenaar is zijn hiërarchische meerdere. Hij wordt minstens aangeduid door de verantwoordelijke van de administratieve eenheid van de ambtenaar. Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de hiërarchische meerdere, om evaluator te zijn, geslaagd te zijn voor het taalexamen over de functionele kennis van de andere taal voor de evaluatie, bedoeld in artikel 43ter, § 7, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken gecoördineerd op 18 juli 1966 of voor een ander examen dat hem vrijstelt van bovenvermeld examen. § 2. Indien de hiërarchische meerdere niet aan deze voorwaarde voldoet, wijst de directeur-generaal het personeelsid aan dat met de evaluatie wordt belast, met inachtneming van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. In dit geval raadpleegt de evaluator de hiërarchische meerdere.

Van deze raadpleging wordt een verslag opgesteld dat gevoegd wordt bij het evaluatiedossier. § 3. De hiërarchische meerdere die de ambtenaar op geen enkel moment van de evaluatieperiode onder zijn gezag had, raadpleegt de vorige hiërarchische meerderen van de ambtenaar vóór het evaluatiegesprek.

De hiërarchische meerdere, als hij niet de functionele chef van de ambtenaar is, raadpleegt die functionele chef vóór het functie- en evaluatiegesprek. Hij bezorgt hem een kopie van de functie- en evaluatiegesprekken.

Van deze raadpleging wordt een schriftelijk verslag opgesteld dat gevoegd wordt bij het evaluatiedossier. § 4. Een personeelslid mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een passende opleiding te hebben gevolgd.

Art. 126.De evaluatie gebeurt op basis van een evaluatiedossier.

Dit dossier bevat : 1° de functiebeschrijving;2° het verslag van het functiegesprek dat onder meer de individuele doelstellingen bevat;3° de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen bedoeld in artikel 132;4° de tussentijdse verslagen bedoeld in artikel 133;5° het evaluatieverslag evenals alle voorgaande evaluatieverslagen;6° in voorkomend geval, de verslagen bedoeld in artikel 125;7° het zelfevaluatieverslag indien de ambtenaar dit wenst;8° de eventuele beslissing van de kamer van beroep;9° elk document dat de ambtenaar wenst dat toegevoegd wordt aan zijn dossier. De modellen voor de documenten bedoeld in de punten 1° tot 7° worden opgesteld door het HRM. Het evaluatiedossier staat ter beschikking van de ambtenaar, van zijn hiërarchische meerdere, desgevallend van zijn evaluator, van het personeelslid dat de geregelde leiding of toezicht heeft over de werking van de evaluator en van het HRM. Het door de ambtenaar opgestelde zelfevaluatieverslag heeft enkel informatieve waarde in het kader van de voorbereiding van het evaluatiegesprek.

Het evaluatiedossier maakt deel uit van het persoonlijke dossier van de ambtenaar. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie Afdeling 1. - Voorwerp van de evaluatie

Art. 127.Op vraag van de ambtenaar kan een vakbondsafgevaardigde als waarnemer deelnemen aan de gesprekken georganiseerd in het kader van de evaluatieprocedure voorzien in onderhavige titel.

Art. 128.De evaluatie is verplicht voor elke ambtenaar die effectief in dienst is. De evaluatieperiode van de ambtenaar is de periode tussen het functiegesprek en het evaluatiegesprek.

Die periode bedraagt twee jaar.

De ambtenaar die tijdens de evaluatieperiode zijn prestaties niet effectief heeft uitgevoerd, wordt geëvalueerd op het ogenblik dat hij zes maanden effectieve prestatie totaliseert.

Art. 129.Het Directiecomité bepaalt de praktische modaliteiten voor de organisatie van de evaluaties.

Art. 130.Aan het begin van elke evaluatieperiode en bij elke benoeming of dienstaanwijzing van de ambtenaar heeft de evaluator een functiegesprek met hem, waarbij de te bereiken doelstellingen waarop de ambtenaar zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden omschreven.

Deze betreffen : - De prestatie die beoordeeld wordt rekening houdend met de kwalitatieve resultaten of kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van de prestaties van de geëvalueerde gedurende de evaluatieperiode, rekening houdend met zijn functiebeschrijving en de doelstellingen die voorafgaandelijk werden bepaald; - De vaardigheden die beoordeeld worden rekening houdend met het competentieprofiel bepaald in de functiebeschrijving; - De werkattitude.

Art. 131.Binnen vijftien dagen na het gesprek stelt de evaluator een verslag op van het functiegesprek. Dit verslag wordt geviseerd door de ambtenaar. Als de ambtenaar het verslag van het functiegesprek niet tekent voor ontvangst, wordt het verslag hem aangetekend toegestuurd.

De evaluator stuurt dit verslag naar het HRM binnen dertig dagen na het functiegesprek. Afdeling 2. - Tijdens de evaluatieperiode

Art. 132.In de loop van elke evaluatieperiode kan de evaluator gunstige of ongunstige vaststellingen op basis van de doelstellingen en de evaluatiecriteria bedoeld in artikel 130, aan het evaluatiedossier toevoegen.

Deze vaststellingen worden binnen de vijftien dagen ter kennis van de ambtenaar gebracht, die er zijn eventuele opmerkingen kan aan toevoegen binnen de vijftien dagen na kennisname.

Wanneer de ambtenaar zijn eventuele opmerkingen niet heeft kunnen maken op een ongunstige vaststelling, dan wordt de vaststelling niet in overweging genomen en verwijderd uit het evaluatiedossier.

De ambtenaar kan een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toevoegen.

Art. 133.Gedurende elke evaluatieperiode, kunnen één of meerdere tussentijdse gesprekken plaatsvinden binnen de vijftien dagen na het verzoek van de ambtenaar of de evaluator.

Een tussentijdse evaluatie vindt plaats telkens wanneer de evaluator dit nodig acht of wanneer de geëvalueerde erom vraagt voor zover de laatste evaluatie minimaal drie maanden geleden plaatsvond.

In een tussentijds gesprek kunnen onder meer aan bod komen : 1° problemen in verband met het functioneren van de geëvalueerde en de oplossingen voor deze problemen;2° problemen die het bereiken van de afgesproken doelstellingen bemoeilijken en de oplossingen voor deze problemen;deze kunnen zowel betrekking hebben op de organisatie en de werking van de dienst, de begeleiding door de verantwoordelijke van de administratieve eenheid als op externe factoren; 3° de ontwikkeling van de ambtenaar binnen de huidige functie;4° de evaluatie van de ambtenaar met het oog op zijn interne mutatie. Ter gelegenheid van dit gesprek kunnen de individuele doelstellingen van de ambtenaar bijgestuurd worden.

De evaluator voegt een verslag van dit gesprek toe aan het evaluatiedossier. Dit verslag wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar, die er eventuele opmerkingen mag aan toevoegen binnen de vijftien dagen na kennisname.

Wanneer de ambtenaar het voorwerp is van interne mutatie, vindt een tussentijds gesprek plaats voor zijn mutatie. Afdeling 3. - De evaluatie

Art. 134.Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de evaluator een evaluatiegesprek met de ambtenaar.

Art. 135.Bij het verlenen van een vermelding, houdt de evaluator rekening met de onvoorziene of onafhankelijke omstandigheden die de gehele of gedeeltelijke realisatie van de doelstellingen bedoeld in artikel 130 onmogelijk hebben gemaakt.

Art. 136.Binnen de vijftien dagen die volgen op het evaluatiegesprek, stelt de evaluator een evaluatieverslag op en verleent de vermelding "gunstig", "onder voorbehoud" of "onvoldoende" vergezeld van een motivatie. Het wordt geviseerd voor ontvangst door de geëvalueerde ambtenaar die er zijn opmerkingen kan aan toevoegen. De evaluator bezorgt het verslag vervolgens onmiddellijk aan het HRM. Indien de ambtenaar het evaluatieverslag niet viseert voor ontvangst, dan wordt het hem toegestuurd per aangetekend schrijven.

Art. 137.Bij toekenning van een vermelding "onvoldoende" of "onder voorbehoud" vindt ten minste om de drie maanden een tussentijds opvolgingsgesprek plaats. Een nieuwe evaluatie vindt plaats na zes maanden.

Art. 138.Op het einde van het evaluatiegesprek heeft een nieuw functiegesprek plaats over de volgende evaluatieperiode conform artikel 130, hetzij op hetzelfde ogenblik, hetzij binnen de vijftien dagen. Afdeling 4. - De eindvermeldingen

Art. 139.Na het evaluatiegesprek kent de evaluator de ambtenaar één van de volgende vermeldingen toe : a) "gunstig" b) "onder voorbehoud" c) "onvoldoende" De evaluator moet de vermelding verplicht motiveren aan de hand van feiten en objectieve elementen.

Art. 140.De ambtenaar die zijn prestaties niet effectief gedurende ten minste zes maanden heeft geleverd en die afwezig is, met verlof is, of zijn functie niet vervult, behoudt zijn laatste evaluatie.

In dit geval vindt de evaluatie plaats in overeenstemming met artikel 128, derde lid.

Buiten de gevallen bedoeld in het eerste lid ontvangt de ambtenaar die niet werd geëvalueerd terwijl geen overmacht kan worden ingeroepen, een gunstige evaluatie.

Na afloop van de stage ontvangt de benoemde ambtenaar ambtshalve een gunstige evaluatie. HOOFDSTUK III. - De beroepsprocedure

Art. 141.De ambtenaar die niet akkoord gaat met de hem toegekende vermelding "onvoldoende" of "onder voorbehoud" beschikt over een termijn van twintig dagen om een schorsend beroep in te dienen per aangetekend schrijven bij de gewestelijke kamer van beroep.

Art. 142.Deze termijn wordt berekend volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 290, § 2.

Er wordt aan de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep gegeven.

Art. 143.De gewestelijke kamer van beroep moet zich uitspreken binnen de 60 dagen na ontvangst van het beroep, behalve bij overmacht, en beschikt over beslissingsbevoegdheid.

De gewestelijke kamer van beroep hoort de evaluator die de betwiste vermelding heeft toegekend, eventueel bijgestaan door een lid van het HRM. De afwezigheid van de evaluator is geen reden van uitstel.

De ambtenaar wordt gehoord en kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. Indien de ambtenaar, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, bevestigt de gewestekijke kamer van beroep de vermelding en doet het dossier toekomen aan de directeur-generaal en aan de adjunct-directeur-generaal.

Art. 144.De gewestelijke kamer van beroep bevestigt de aan de ambtenaar toegekende vermelding of ze kent een andere vermelding uit artikel 139 toe. De vermelding mag niet worden verzwaard.

De gewestelijke kamer van beroep deelt haar beslissing binnen de vijftien dagen aan de verzoeker mee per aangetekend schrijven.

Tegelijkertijd betekent ze het volledige dossier samen met de beslissing aan de directeur-generaal.

De directeur-generaal betekent deze beslissing aan de evaluator. HOOFDSTUK IV. - De gevolgen van de vermelding " onder voorbehoud " of " onvoldoende "

Art. 145.De periode gedurende dewelke de ambtenaar de vermelding "onder voorbehoud" of "onvoldoende" krijgt, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de graadanciënniteit vereist voor het bekomen van een hogere weddeschaal met toepassing van de functionele loopbaan.

Art. 146.De ambtenaar die een evaluatie heeft met de vermelding "onvoldoende" of "onder voorbehoud" kan niet worden aangesteld als evaluator.

Art. 147.§ 1. De ambtenaar die twee opeenvolgende evaluaties met de vermelding "onvoldoende" ontvangt, wordt definitief beroepsongeschikt verklaard door de Raad van Bestuur. § 2. In geval van bevestiging van de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, of indien de ambtenaar tegen de verklaring van beroepsongeschiktheid niet in beroep is gegaan, wordt de ambtenaar door de Raad van Bestuur ontslagen.

Aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.

Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder "bezoldiging" worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding geldend als wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.

De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, en rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.

TITEL VII. - De administratieve standen, de afwezigheden en de verloven HOOFDSTUK I. - De administratieve standen Afdeling 1. - De dienstactiviteit

Art. 148.De dienstactiviteit is de gewone administratieve stand van de ambtenaar.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal.

Hij kan zijn aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat of op een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden. Afdeling 2. - De non-activiteit

Art. 149.De ambtenaar kan, krachtens de bepalingen van dit besluit, van rechtswege of bij beslissing van de Raad van Bestuur in non-activiteit worden geplaatst.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in deze stand geen recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan.

Art. 150.Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de voorwaarden voldoet om te worden gepensioneerd. Afdeling 3. - De disponibiliteit

Onderafdeling 1. - De disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst

Art. 151.De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefenen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wederom tewerkgesteld kan worden.

Op voorstel van het Directiecomité neemt de Raad van Bestuur een beslissing omtrent de indisponibiliteitstelling. De betrokkene wordt vooraf door het Directiecomité gehoord en kan worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze.

Art. 152.De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddeschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan. Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit werd gesteld.

Onderafdeling 2. - De disponibiliteit wegens ziekte

Art. 153.§ 1. Onverminderd artikel 231 is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximaal aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 227, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.

Hij behoudt zijn recht op bevordering en op verhoging in zijn weddeschaal.

Artikel 232 is van toepassing op de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte. § 2. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.

Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan : 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij zou verkregen hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten. Het wachtgeld wordt vastgesteld op basis van de laatste activiteitswedde.

In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt. § 3. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waaraan hij lijdt door het Bestuur van de medische expertise van de Staat als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.

Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen. § 4. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in de artikelen 160 tot 165, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding vanaf 50 of 55 jaar en de vierdagenweek zoals bedoeld in artikelen 166 tot 173, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen bedoeld in de artikelen 174 tot 176.

Voor de toepassing van § 2 van dit artikel, is de laatste activiteitswedde deze welke voor de verminderde prestaties verschuldigd was.

Art. 154.§ 1. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens een ernstige ziekte van lange duur, wordt ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst bedoeld in artikel 234 in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld. § 2. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte, wordt minstens ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst bedoeld in artikel 234. § 3. Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst bedoeld in artikel 234 op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 155.In geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst, kan de Raad van Bestuur de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, onmiddellijk vacant verklaren.

In geval van disponibiliteit wegens ziekte kan de Raad van Bestuur slechts na verloop van zes maanden beslissen tot de vacantverklaring.

Art. 156.Het Directiecomité kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroepsgeschiktheid en lichamelijke geschiktheid bezit.

De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte, wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt zijn betrekking opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat.

De ambtenaar die in disponibiliteit is en wiens betrekking vacant verklaard werd, wordt herplaatst in overeenstemming met artikel 121, 4°.

De ambtenaar is in elk geval gehouden binnen de termijn bepaald door het Directiecomité de betrekking te bekleden die hem werd toegewezen.

De ambtenaar die dit zonder geldige reden weigert, wordt na tien werkdagen afwezigheid ambtshalve ontslagen.

Art. 157.Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om gepensioneerd te worden. HOOFDSTUK II. - De afwezigheden

Art. 158.De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen.

Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan een ambtenaar om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met het behoud van al zijn rechten.

Met uitzondering van de in dit besluit bepaalde gevallen worden de verloven en dienstvrijstellingen door de directeur-generaal of de door hem aangewezen ambtenaar toegekend.

Art. 159.§ 1. Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf, bevindt de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, zich van rechtswege in non-activiteit. § 2. De deelname van een ambtenaar aan een overlegde werkstaking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Hij heeft echter geen recht op zijn wedde. § 3. Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien opeenvolgende werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen. HOOFDSTUK III. - De verloven in het kader van de loopbaanonderbreking, de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar Afdeling 1. - Het verlof voor loopbaanonderbreking

Art. 160.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan te onderbreken volgens de herstelwet van 22 januari 1985 onder het stelsel van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen. § 2. De ambtenaar kan verlof voor loopbaanonderbreking krijgen volgens de voorwaarden en modaliteiten van het Koninklijk Besluit bedoeld in de eerste alinea : 1° volledig;2° gedeeltelijk, naar rata van een vijfde of de helft van de duur van de dienstprestaties die normaal behoren te worden verricht;3° met het oog op hulpverlening aan of verzorging van een gezins- of familielid tot de tweede graad dat aan een ernstige kwaal lijdt;4° met het oog op palliatieve verzorging;5° in het kader van het ouderschapsverlof bij de geboorte of de adoptie van een kind.

Art. 161.§ 1. Iedere ambtenaar heeft recht op de verloven voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en in het kader van het ouderschapsverlof bedoeld in artikel 160, § 2, 4° en 5°. § 2. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op de verloven voor volledige loopbaanonderbreking, voor gedeeltelijke loopbaanonderbreking en voor loopbaanonderbreking in het kader van de medische bijstand bedoeld in artikel 160, § 2, 1° tot 3°.

De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, middels de toelating van de directeur-generaal.

De mandaathouders worden ervan uitgesloten.

Art. 162.§ 1. Bij gedeeltelijke loopbaanonderbreking worden de dienstprestaties ofwel dagelijks ofwel volgens een andere indeling van de werkweek, ofwel volgens een andere indeling van de vijftien dagen verricht.

In afwijking van het eerste lid kan de directeur-generaal beslissen voor sommige door hem bepaalde functies een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen. § 2. De ambtenaar kan zijn ambtsverrichtingen hervatten vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.

Art. 163.§ 1. Een ambtenaar die de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 160, § 1, is ertoe gehouden zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken tot aan zijn pensionering. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt. § 2. Een ambtenaar die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8bis van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 160, § 1, is ertoe gehouden zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken tot aan zijn pensionering. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt.

Art. 164.De ambtenaar kan tijdens zijn verlof geen aanspraak maken op zijn wedde.

Dit verlof wordt voor het overige gelijkgesteld aan een periode van dienstactiviteit.

Art. 165.Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt in verlof voor persoonlijke redenen omgezet wanneer de ambtenaar een beroepsactiviteit uitoefent, uitgezonderd in de gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van voormeld Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 of indien de ambtenaar een bijkomende beroepsactiviteit uitoefent als bezoldigd werknemer. Afdeling 2. - Verlof in het kader van de vierdagenweek en het

halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 166.§ 1. Op grond van de artikelen 4 tot en met 8 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector alsook op grond van alle bepalingen die voornoemde artikelen wijzigen of vervangen, kan de ambtenaar een regime van een vierdagenweek met premie en halftijds werken genieten vanaf 50 of 55 jaar. § 2. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op de stelsels van de vierdagenweek met en zonder premie of het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.

De houders van een andere rang dan rang 1 kunnen deze stelsels genieten, met toestemming van de directeur-generaal.

De mandaathouders worden van deze stelsels uitgesloten. § 3. Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Art. 167.De ambtenaar kan het verlof genieten overeenkomstig volgende modaliteiten : 1° de ambtenaar die dit verlof wil genieten dient een aanvraag in bij zijn functionele chef;2° de aanvraag geschiedt minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode van het verlof.Deze termijn kan in gemeenschappelijk overleg worden ingekort. De aanvraag bevat een voorstel van werkschema waarin bepaald wordt hoe de arbeidsprestaties worden geregeld; 3° de periode van het verlof neemt een aanvang op de eerste dag van de maand. Onderafdeling 2. - Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek met premie

Art. 168.§ 1. De ambtenaar die voltijds werkt, geniet de vierdagenweek met premie zoals voorzien in de artikelen 4 tot en met 6 van de wet van 19 juli 2012 gedurende een periode van minimaal drie maanden en maximaal vierentwintig maanden. Voor elke verlenging, is een verzoek van de ambtenaar vereist. Dit verzoek moet worden ingediend minimaal één maand voor het vervallen van de lopende periode. § 2. De directeur-generaal of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepalen de arbeidsagenda. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximaal drie maanden voor noodwendigheden van de dienst.

In functie van de noodwendigheden van de dienst of op verzoek van de ambtenaar, kan de werkkalender worden aangepast door de directeur-generaal of zijn afgevaardigde. Hij brengt de ambtenaar minimaal twee maanden op voorhand op de hoogte van de beslissing.

Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk mits wederzijds akkoord. § 3. Gedurende de periode waarin de ambtenaar geen prestaties dient te leveren binnen het kader van de vierdagenweek met premie, mag hij geen andere professionele activiteiten uitoefenen. Onder professionele activiteit dient te worden begrepen elke activiteit waarvan het resultaat een professionele inkomst is zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek Inkomstenbelastingen van 1992. De politieke mandaten bedoeld in artikel 252 en volgende worden niet beschouwd als een professionele activiteit.

Art. 169.Gedurende de periode van de vierdagenweek met premie, kan het de ambtenaar niet toegelaten worden verminderde prestaties uit te voeren voor welke reden dan ook. Hij kan ook geen beroep doen op een regime van deeltijdse loopbaanonderbreking.

Het verlof voor de vierdagenweek met premie wordt ambtshalve geschorst indien de ambtenaar één van de volgende verloven geniet : 1° moederschapsverlof en het verlof voor arbeidsvrijstelling in toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en van artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;2° ouderschapsverlof;3° adoptieverlof en verlof voor onthaal;4° verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of om bijstand te verlenen of zorgen te verlenen aan een gezinslid of familie;5° verminderde prestaties ingevolge medische redenen in toepassing van artikel 238. Wanneer een ambtenaar een schorsing verkrijgt door toepassing van lid 2, dan worden deze periodes niet meegeteld voor een periode van maximaal 60 maanden bedoeld in artikel 4 § 2 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, alsook niet voor de lopende periode van de vierdagenweek.

Art. 170.De ambtenaar kan een einde maken aan de regeling van de vierdagenweek met premie mits inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal of aan zijn afgevaardigde ter kennis wordt gebracht, tenzij deze een kortere termijn aanvaardt.

Onderafdeling 3. - Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek zonder premie

Art. 171.§ 1. Onverminderd het recht op de vierdagenweek met premie, toegekend in uitvoering van de artikelen 4 tot 6 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, heeft de ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is, het recht om vier vijfde te verrichten van de prestaties die normaal worden opgelegd, zonder bijkomende premie. De prestaties worden verricht over vier werkdagen per week. § 2. De ambtenaar die gebruik maakt van het recht bedoeld in § 1, ontvangt tachtig procent van zijn wedde. De periode van afwezigheid wordt als verlof beschouwd en met dienstactiviteit gelijkgesteld. § 3. De ambtenaar die gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek zonder premie bedoeld in § 1, dient daartoe een aanvraag in, minstens drie maanden vóór aanvang van die periode.

De machtiging voor de arbeidsregeling bedoeld in § 1 wordt door de directeur-generaal of zijn afgevaardigde toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist.

Zij moet ten minste een maand vóór het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.

De bevordering door verhoging in graad of door overgang naar een hoger niveau maakt ambtshalve een einde aan de machtiging tot de arbeidsregeling bedoeld in § 1. § 4. De artikelen 168, § 3, en 169 zijn van toepassing op de arbeidsregeling bedoeld in § 1. § 5. De ambtenaar kan een einde maken aan de in § 1 bedoelde arbeidsregeling met een opzegging van drie maanden, die per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal of zijn afgevaardigde ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.

Onderafdeling 4. - Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar

Art. 172.§ 1. Halftijdse prestaties zoals bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de wet van 19 juli 2012 worden geleverd volgens de volgende voorwaarden : - ofwel dagelijks; - ofwel volgens een andere verdeling over de week of over vijftien dagen.

Ter afwijking van het voorgaande lid, kan de directeur-generaal beslissen tot een verdeling over de maand voor bepaalde specifieke functies die hij vastlegt. § 2. De directeur-generaal of zijn afgevaardigde verleent het verlof en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof met maximaal drie maanden uitstellen voor de noodwendigheden van de dienst.

In functie van de noodwendigheden van de dienst of op verzoek van de ambtenaar, kan de werkkalender worden aangepast door de directeur-generaal of zijn afgevaardigde. Deze laatsten informeren de ambtenaar over deze aanpassing 60 dagen van tevoren.

Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk mits wederzijds akkoord. § 3. Tijdens de periode waarin de ambtenaar geen prestaties levert tijdens het regime van halftijds werken, mag hij geen andere professionele activiteit uitoefenen. Onder professionele activiteit dient te worden begrepen elke activiteit waarvan het resultaat een professionele inkomst is zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek Inkomstenbelastingen van 1992. De politieke mandaten bedoeld in artikel 252 en volgende worden niet beschouwd als een professionele activiteit.

Art. 173.Gedurende de periode van halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, kan het de ambtenaar niet toegestaan worden verminderde prestaties uit te voeren voor welke reden dan ook. Hij kan ook geen beroep doen op een regime van deeltijdse loopbaanonderbreking. HOOFDSTUK IV. - Verminderde prestaties om persoonlijke redenen

Art. 174.§ 1. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op verminderde prestaties om persoonlijke redenen.

De houders van een andere rang dan rang 1 kunnen deze verloven genieten, met toestemming van de directeur-generaal.

De mandaathouders worden van deze verloven uitgesloten. § 2. De ambtenaar moet de helft, zes tienden, zeven tienden, acht tienden of negen tienden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.

Deze prestaties worden ofwel elke dag verricht, ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week, ofwel volgens een andere verdeling bepaald binnen een periode van twee weken, ofwel over een vaste verdeling bepaald binnen een maand.

De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand. § 3. De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Verlengingen van minstens drie maanden en maximaal vierentwintig maanden kunnen worden toegekend. Voor elke verlenging is een aanvraag van de betrokken ambtenaar vereist. Zij moet ten minste een maand vóór het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend. § 4. Het werkschema wordt op dezelfde wijze geregeld als bepaald in artikel 168, § 2. § 5. De ambtenaar kan zijn ambt volledig hervatten voordat de toegestane periode verstrijkt mits inachtneming van een opzegperiode van drie maanden tenzij de directeur-generaal een kortere periode aanvaardt.

Art. 175.§ 1. Tijdens de afwezigheidperiode is de ambtenaar die gebruik maakt van de regeling van verminderde prestaties om persoonlijke redenen op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden naar rato van de verrichte dienstprestaties.

De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.

De wedde van de ambtenaar die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met een vijfde van de wedde dat verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.

Art. 176.De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven verkrijgt : 1° bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof of opvangverlof;2° verlof om dwingende redenen van familiaal belang;3° verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;4° verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;5° verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming;6° verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;7° verlof voor opdracht;8° verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen;9° het verlof bedoeld in artikel 77, § 1, van het Koninklijk Besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. HOOFDSTUK V. - De verloven van korte duur Afdeling 1. - De jaarlijkse vakantie

Art. 177.De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie.

Hij geniet een bijkomende jaarlijkse vakantie van : 1° één werkdag na vijf jaar dienstanciënniteit;2° twee werkdagen na tien jaar dienstanciënniteit.

Art. 178.De vakantiedagen worden genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst. Ze worden toegekend door de functionele chef.

De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.

Art. 179.De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont.

De persoon die onder hetzelfde dak woont dient bovendien te zijn : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.

De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van de noodzakelijkheid van zijn aanwezigheid bij de zieke persoon of de persoon die slachtoffer is van een ongeval

Art. 180.Indien de ambtenaar de vier werkdagen bedoeld in artikel 179, eerste lid, heeft opgebruikt of indien hij de in artikel 177 voorziene werkdagen integraal heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen, om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als in artikel 179.

Art. 181.De niet-bestede vakantiedagen worden ambtshalve naar het volgende jaar overgedragen. De overdracht is geldig tot het einde van de paasvakantie.

Als de ambtenaar het geheel of een deel van zijn vakantiedagen niet kon opnemen wegens een afwezigheid door ziekte, als gevolg van een werkongeval, een ongeval op weg naar het werk of een beroepsziekte, mag de overdracht de termijn overschrijden. Bij terugkomst van de ambtenaar worden de jaarlijkse vakantiedagen naar keuze van de ambtenaar opgenomen, maar er moet evenwel rekening gehouden worden met de behoeften van de dienst.

Art. 182.In het Agentschap geldt een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst waarvan de modaliteiten worden vastgesteld door de Raad van Bestuur.

In afwijking van deze werktijdregeling kan de directeur-generaal voor specifieke organisatorische eenheden of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling bepalen.

De maximale gemiddelde werktijd mag de 38 uren per week niet overschrijden.

Art. 183.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd : 1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;2° wanneer hij tijdens het jaar verlof verkrijgt : - om een stage of een proefperiode te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bepaald in artikel 216; - om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of Europese raadsverkiezingen bedoeld in artikel 243; - om dwingende redenen van familiaal belang bedoeld in artikel 189; - wegens halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar bedoeld in artikel 166; - met toepassing van de vierdagenweek bedoeld in artikel 168 en 171; - voor onderbreking van de beroepsloopbaan bedoeld in 160; - om een opdracht uit te voeren zoals bepaald in artikel 218; - voor ouderschapsverlof behalve loopbaanonderbreking bedoeld in de artikelen 191 en 192.

De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie.

Het aldus berekende aantal dagen wordt afgerond naar de hogere halve of hele dag.

Art. 184.De in deze afdeling bepaalde vakantiedagen worden opgeschort bij ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.

Art. 185.De jaarlijkse vakantie wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 2. - De feestdagen

Art. 186.§ 1. De ambtenaar heeft verlof op de wettelijke feestdagen, op 2 en 15 november en op 26 december. § 2. De in § 1 vermelde verlofdagen die samenvallen met een zaterdag of een zondag, worden gecompenseerd door een verlof van 27 december tot en met 31 december. § 3. De ambtenaar die krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1 of gedurende de periode bedoeld in § 2, verkrijgt vervangende verlofdagen die genomen kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.

Bij definitieve ambtsneerlegging of oppensioenstelling voor de periode bedoeld in § 2, heeft de ambtenaar recht op een aantal verlofdagen gelijk aan het aantal feestdagen dat samenviel met een niet-werkdag in de periode dat hij nog wel in dienst was. Deze kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. § 4. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof om familiale redenen

Onderafdeling 1. - Het omstandigheidsverlof

Art. 187.De ambtenaar krijgt verlof, binnen de hierna gestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen : 1° het huwelijk of de inschrijving in het bevolkingsregister van het samenlevingscontract van de ambtenaar : 4 werkdagen, op te nemen in de maand van de gebeurtenis;2° de bevalling van de echtgenote of van de samenwonende partner van de ambtenaar, op het ogenblik van de gebeurtenis : 14 werkdagen, op te nemen binnen de drie maanden vanaf de gebeurtenis;3° de geboorte van een kleinkind : 1 werkdag, op te nemen in de week van de gebeurtenis;4° het overlijden van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar : 4 werkdagen, op te nemen binnen de twee maanden vanaf de gebeurtenis;5° het overlijden van een bloedverwant in de eerste graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar : 4 werkdagen, op te nemen binnen de twee maanden vanaf de gebeurtenis;6° het huwelijk of de inschrijving in het bevolkingsregister van het samenlevingscontract van een kind van de ambtenaar of van de samenwonende partner van de ambtenaar : 2 werkdagen, op te nemen in de week van de gebeurtenis;7° het overlijden van een bloedverwant in om het even welke graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen, op te nemen in de week van de gebeurtenis;8° het overlijden van een bloedverwant in de tweede graad, hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgeno(o)t(e) of van de samenwonende partner van de ambtenaar maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen, op te nemen in de week van de gebeurtenis;9° het overlijden van een bloedverwant in de derde graad, hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgeno(o)t(e) of van de samenwonende partner van de ambtenaar maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag, op te nemen in de week van de gebeurtenis; Als het voorval zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Het verlof mag in halve werkdagen genomen worden.

Art. 188.Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Onderafdeling 2. - Het verlof wegens dwingende familiale redenen

Art. 189.Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens : 1° ziekenhuisopname of autonomieverlies van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang van zijn kinderen en kleinkinderen die niet de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben. Het verlof wordt genomen per dag of per halve dag. Het wordt toegekend door de functionele chef.

Indien het verlof wegens dwingende familiale redenen tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Art. 190.Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 3. - Het ouderschapsverlof buiten de loopbaanonderbreking

Art. 191.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg, maximaal drie maanden ouderschapsverlof buiten loopbaanonderbreking toegestaan. Dit verlof moet genomen worden vóór het kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en mag enkel genomen worden met volledige dagen.

Na het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht zijn functie opnieuw uit te oefenen.

Art. 192.Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 4. - Adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing

Art. 193.Een adoptieverlof wordt toegekend aan de ambtenaar die een kind van minder dan twaalf jaar adopteert.

Het verlof bedraagt ten hoogste 6 weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden die volgen op de inschrijving van het kind als deeluitmakend van het gezin van de ambtenaar in het bevolkingsregister of het register van vreemdelingen in de gemeente van zijn verblijfplaats. Op vraag van de ambtenaar kan ten hoogste drie weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld en de leeftijdsgrens van het kind wordt vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

De ambtenaar die het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand voor de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De ambtenaar dient de volgende documenten voor te leggen : 1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan de ambtenaar, wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste drie weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen.

Art. 194.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden de twaalf jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij.

Hij kan ook dit verlof krijgen wanneer hij een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.

De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

Art. 195.Het adoptieverlof en het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij en plaatsing in een onthaalgezin van een minderjarige naar aanleiding van een rechterlijke beslissing worden bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het bevallingsverlof

Art. 196.§ 1. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. De bezoldiging verschuldigd voor de periode gedurende dewelke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of negentien weken in geval van meervoudige geboorte.

De bezoldiging voor de verlenging van het postnatale verlof toegestaan in toepassing van artikel 197, mag niet meer dan één week bestrijken.

De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 202, § 5 mag niet meer dan 24 weken bestrijken. § 3. De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de vijf weken die vallen vóór de zevende dag die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.

Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zeven weken die, in geval van geboorte van een meerling, vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.

Art. 197.§ 1. Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.

In afwijking van artikel 196, § 2, is de bezoldiging verschuldigd. § 2. Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gewerkt heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. § 3. Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag die aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de in artikel 186 bedoelde feestdagen;3° de in de artikelen 179 en 180 bedoelde fesstdagen;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;5° de afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 196, § 3.

Art. 198.Op vraag van de vrouwelijke ambtenaar wordt de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, verlengd met één week, wanneer de vrouwelijke ambtenaar afwezig is geweest wegens ziekte gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.

In geval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd met een periode van maximaal twee weken.

Art. 199.Zwangere of borstvoedinggevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de 38 uren per week

Art. 200.De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode.

Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 201.Artikel 196 is niet van toepassing in geval van een miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.

Art. 202.§ 1. Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij opnieuw in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind of de ambtenaar waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, op eigen verzoek een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.

De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel van de overlijdensakte van de moeder voor. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden : 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof kan niet aanvangen vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.

De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. § 4. Het verlof van de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft ter vervanging van het moederschapsverlof is bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 5. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert : 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting is opgenomen na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.

Art. 203.§ 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven na de geboorte van het kind. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag drie uur achtenveertig minuten of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze op die dag opnemen in één keer of twee keer.

De duur van borstvoedingspauze(s) is in de duur van de prestaties van de werkdag inbegrepen. § 3. De vrouwelijke ambtenaar die de borstvoedingspauzes wenst te genieten brengt de functionele chef twee weken op voorhand schriftelijk op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs dat borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.

Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. Afdeling 5. - Het verlof om medische of humanitaire redenen

Art. 204.De ambtenaar kan dienstvrijstelling krijgen om naar medische onderzoeken te gaan bij een specialist die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 205.De ambtenaar verkrijgt een dienstvrijstelling om bloed, bloedplasma en bloedplaatjes te geven op voorwaarde dat hij de toelating heeft van zijn functionele chef voor de donatie. Die dienstvrijstelling kan geweigerd worden om dienstredenen.

De dienstvrijstelling wordt toegekend voor de noodzakelijke duur van de bloed-, plasma- of bloedplaatjesdonatie, alsook voor een verplaatsingstijd van maximaal twee uur.

Art. 206.De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van beenmerg, van organen of van weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en de herstelperiode. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 207.Wanneer de echtgenoot of de levenspartner of een inwonend familielid van de ambtenaar aan een ziekte lijdt die door zijn arts als ernstig en uitermate besmettelijk wordt beschouwd, dient de ambtenaar zijn arts te vragen zich tot de hoofdarts van het geneeskundig centrum van het Bestuur van de medische expertise van de Staat waaronder de ambtenaar ressorteert te wenden om na gemeenschappelijk overleg de meest gepaste preventieve maatregelen te treffen waaronder chemoprofylaxe en eventueel verlof.

Art. 208.De ambtenaar kan verlof krijgen om : 1° de cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;2° in vredestijd prestaties te verrichten als vrijwilliger bij dit korps.

Art. 209.Met een maximum van vijf werkdagen per jaar en voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof krijgen om mindervaliden en zieken te vergezellen of om andere humanitaire zendingen te vervullen tijdens verblijven en reizen in België of het buitenland.

Deze verblijven of reizen moeten georganiseerd zijn door een openbare instelling of een vereniging die de zorg voor mindervaliden en zieken of de humanitaire zendingen als opdracht heeft. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of één van haar gefedereerde entiteiten.

De verlofaanvraag moet worden gestaafd met een attest waarin de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid gebeurt.

Art. 210.De verloven om medische of humanitaire redenen zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 6. - Uitzonderlijk verlof

Art. 211.De ambtenaar verkrijgt verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting.

Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. HOOFDSTUK VI. - De verloven van lange duur Afdeling 1. - Het verlof om persoonlijke redenen

Art. 212.Indien het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof om persoonlijke redenen krijgen.

Art. 213.Het verlof om persoonlijke redenen wordt enkel voltijds en voor minstens een maand en ten hoogste zes maanden toegekend. Het kan verlengd worden of na een onderbreking opnieuw worden aangevraagd.

Op gunstig advies van het Directiecomité wordt het toegekend door de Raad van Bestuur.

Dit verlof mag niet meer bedragen dan 24 maanden over de gehele loopbaan.

Iedere vraag tot verlenging moet ten minste één maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden aangevraagd.

Art. 214.Het verlof om persoonlijke redenen is niet bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.

Art. 215.Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze verlofperiode wordt geen rekening gehouden. Afdeling 2. - Het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst

Art. 216.De ambtenaar krijgt verlof om een stage te doen bij een andere overheidsdienst of om er een eventuele proefperiode te doen in het raam van een bevordering.

Een betrekking in het gesubsidieerd of het universitair onderwijs wordt gelijkgesteld met een betrekking in een overheidsdienst.

Het verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de duur van de stage of van de proefperiode.

Art. 217.Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof wegens opdracht

Art. 218.§ 1. De Raad van Bestuur kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht. § 2. Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming van de Raad van Bestuur een opdracht aanvaarden : 1° bij een overheidsdienst of instelling van openbaar nut die afhangt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° bij een overheidsdienst, bij een Ministerie, een instelling van openbaar nut die afhangt van de federale overheid, van een ander Gewest, van een Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° op internationaal vlak buiten België uitgeoefend, die wordt toevertrouwd hetzij door één van de regeringen van het Rijk of een Belgisch openbaar bestuur, hetzij door een buitenlandse regering of door een buitenlandse openbaar bestuur;4° op internationaal vlak in of buiten België uitgeoefend, bij een internationale instelling;5° in een ontwikkelingsland.

Art. 219.§ 1. De Raad van Bestuur verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar. Hij kan ze verlengen voor telkens maximaal dezelfde duur. § 2. In afwijking van § 1, wordt de ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een overheidsdienst uit te oefenen ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.

Art. 220.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988, van 7 januari 1998 of van 12 november 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van de Raad van Bestuur wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen.

Art. 221.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt, wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht die hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend door de Raad van Bestuur. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend : 1° voor de opdrachten welke de uitoefening van een functie in een ontwikkelingsland bevatten;2° voor opdrachten uitgevoerd door de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar krachtens de beschikking van 26 juli 1988, van 7 januari 1998 of van 12 november 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;3° om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen. § 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 218, § 2, 3°, 4° en 5° wanneer zij door de Raad van Bestuur geacht worden van overwegend belang te zijn, hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in België. § 4. In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 218, § 2, 1° en 2°, bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden als die vastgesteld in § 3 van dit artikel. § 5. In afwijking van §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlands openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.

Art. 222.Tijdens de duur van een opdracht die door achteraf verleende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die hoedanigheid heeft hij geen recht op bezoldiging en kan hij zijn aanspraak op promotie of verhoging in zijn weddeschaal niet doen gelden.

Voor de toepassing van het eerste lid van dit besluit wordt als achteraf verleende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.

Art. 223.De ambtenaar die door de Raad van Bestuur met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.

De Raad van Bestuur stelt de vergoeding vast, rekening houdend met : 1° de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;2° de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie. De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.

Art. 224.Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kan de Raad van Bestuur beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd. De met een opdracht belaste ambtenaar van wie de betrekking vacant verklaard is, blijft aan de dienst toegewezen waaraan hij toegewezen was vóór de vacantverklaring.

Art. 225.Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de Raad van Bestuur op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmee de ambtenaar is belast.

Art. 226.De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van het Agentschap. HOOFDSTUK VII. - Het verlof wegens ziekte Afdeling 1. - De ziekteverlofdagen

Art. 227.Tijdens zijn volledige loopbaan heeft de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, recht op ziekteverlof tot maximaal eenentwintig werkdagen per twaalf maanden ambtsanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden het ambt bekleedt, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.

Ambtsanciënniteit wordt, in de zin van deze afdeling, begrepen als de anciënniteit tijdens welke de ambtenaar uitsluitend onderworpen is aan een eenzijdig dienstverband.

Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Om deze ambtsanciënniteit te berekenen, komen ook in aanmerking alle daadwerkelijke prestaties die de ambtenaar als stagiair of als ambtenaar verricht heeft, als titularis van functies met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een onderwijsinstelling, een dienst voor beroepskeuze, een psycho-medisch-sociaal centrum of een medisch-pedagogisch instituut voor zover zij werden opgericht, erkend of gesubsidieerd door de Staat, een Gewest of een Gemeenschap.

Het aldus bij het Agentschap berekende aantal ziekteverlofdagen wordt verminderd met het aantal reeds in de andere instellingen opgebruikte ziekteverlofdagen.

Art. 228.Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 227, wordt in evenredigheid verminderd, wanneer hij tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen : 1° van arbeidsherverdelende aard;2° binnen het kader van de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar;3° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst;4° om een opdracht te vervullen buiten het Gewest;5° om kandidaat te zijn bij verkiezingen;6° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;7° wegens ziekte of invaliditeit, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte. De ambtenaar die op non-activiteit werd geplaatst wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.

Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.

Art. 229.§ 1. Verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 160 tot 165, noch aan de stelsels van de vierdagenweek of halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar bedoeld in de artikelen 166 tot 173, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen zoals bedoeld in de artikelen 174 tot 176.

De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. § 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij krachtens artikel 227 recht heeft, naar rata van de prestaties die hij had moeten verrichten.

Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, worden de gedeelten van een dag niet meegeteld.

Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.

Art. 230.Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.

Art. 231.§ 1. Onder voorbehoud van artikel 233 en in afwijking van artikel 229, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg van en naar het werk;3° een beroepsziekte. Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen dat de ambtenaar overeenkomstig artikel 227 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie. § 2. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de Raad van Bestuur vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 232.De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 231, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog krachtens artikel 227 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de indeplaatsstelling van de instelling.

Art. 233.Wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt het ziekteverlof aangerekend pro rata van het aantal uren dat hij gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren.

Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.

Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling met betrekking tot de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens welke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten. Afdeling 2. - Het toezicht en de definitieve ongeschiktheidsverklaring

Art. 234.De wegens ziekte afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de medische controledienst aangewezen door de Raad van Bestuur, die de regels bepaalt die van toepassing zijn inzake de medische controle.

Indien de ambtenaar niet akkoord gaat met de beslissing van de controlearts, neemt deze laatste binnen 24 uur contact met de behandelende arts. Als de beide geneesheren het oneens zijn, wijzen zij onmiddellijk in gemeen overleg een arbitrerend arts aan. De beslissing van de arbitrerend arts is definitief.

In toepassing van artikel 159 is de ambtenaar ambtshalve in non-activiteit voor alle niet gewettigde afwezigheden wegens ziekte.

Niettemin kan de directeur-generaal de afwezigheid omzetten in jaarlijks vakantieverlof.

Art. 235.De ambtenaar blijft onderworpen aan de reglementering van het Bestuur van de medische expertise van de Staat voor wat betreft de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de definitieve medische ongeschiktheidsverklaring.

Art. 236.Op grond van de geldende procedure bij het Bestuur van de medische expertise van de Staat, heeft de ambtenaar een recht van beroep tegen de beslissingen van deze dienst voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 235.

Art. 237.De ambtenaar kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte alvorens hij het aantal werkdagen heeft uitgeput waarop hij recht heeft als ziekteverlof.

Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, en die op grond daarvan op pensioen werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt. Afdeling 3. - De verminderde prestaties wegens ziekte

Art. 238.De ambtenaar kan verzoeken zijn functie uit te oefenen binnen het kader van verminderde prestaties wegens ziekte : 1° met het oog op zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig dagen;2° wanneer, ten gevolge van een langdurige medische ongeschiktheid, hij niet voltijds kan werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig dagen; De beoordeling van de medische situatie van de ambtenaar en het toekennen van verminderde prestaties wegens medische redenen wordt gewaarborgd door een arts van de medische controle zoals bedoeld in artikel 234, eerste lid.

Art. 239.§ 1. De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 1°, kan zijn functie opnieuw vervullen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximaal drie maanden.

Verminderde prestaties kunnen worden toegekend voor de duur van een maand. Verlengingen kunnen worden verleend voor een equivalente periode, indien de medische controledienst zoals bedoeld in artikel 234, eerste lid, na een nieuw onderzoek van mening is dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit rechtvaardigt. De bepalingen van artikel 242, §§ 1 en 2 zijn van toepassing. § 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 2° kan zijn functie hervatten ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een maximumduur van twaalf maanden, tenzij dat de arts van de medische controledienst zoals bedoeld in artikel 234, eerste lid van mening is dat een nieuw onderzoek vroeger dient plaats te vinden.

De verlengingen kunnen worden toegekend per periodes van maximum twaalf maanden, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid na een nieuw onderzoek van mening is dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar het rechtvaardigt. De bepalingen van artikel 242 zijn van toepassing. § 3. Bij elk onderzoek, oordeelt de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, lid 1 of de ambtenaar geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te verrichten.

Gedurende de periode van verminderde prestaties om medische redenen, kan de ambtenaar, zoals bedoeld in § 2, om een nieuw onderzoek verzoeken bij de medische controledienst zoals bedoeld in artike 234, eerste lid met het oog op het aanpassen van zijn werkregime. § 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden elke dag uitgevoerd, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid, anders beslist.

De verminderde prestaties bedoeld in § 2, worden uitgevoerd volgens een spreiding van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid.

Art. 240.§ 1. De dagen dat een ambtenaar afwezig is tijdens een periode van verminderde prestaties wegens ziekte worden beschouwd als verlof. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Niettemin moet de ambtenaar, die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties wegens ziekte, zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen.

Indien de verminderde prestaties niet elke dag worden geleverd, dan worden de verlofdagen toegekend pro rata aan de prestaties voor de gepresteerde periode binnen het kader van de verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 1° en 2° geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van de verminderde prestaties voor medische redenen. Met wedde wordt de wedde bedoeld zoals gedefinieerd in artikel 333 tot 349 alsook de toelagen bedoeld in artikel 350.

De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 2° geniet vanaf de vierde maand een wedde voor de verminderde prestaties, verhoogd met 60 % van de wedde die hij gekregen zou hebben voor de niet geleverde prestaties. § 3. De verminderde prestaties voor medische redenen worden geschorst door : 1° loopbaanonderbreking;2° halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar;3° de vierdagenweek;4° de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheden;5° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke redenen;6° moederschapsverlof;7° ouderschapsverlof zoals is voorzien in artikel 191;8° adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing. De toelating om verminderde prestaties te verrichten omwille van medische redenen wordt tijdelijk onderbroken bij afwezigheid wegens ziekte, door een arbeidsongeval of door een ongeval op de weg van en naar het werk of wegens een arbeidsziekte.

Art. 241.§ 1. De ambtenaar die verminderde prestaties voor medische redenen wenst te genieten moet een advies verkrijgen van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid, minimaal vijf werkdagen voor het begin van de verminderde prestaties.

De ambtenaar, bedoeld in artikel 238, 1°, moet een medisch getuigschrift voorleggen en een reïntegratieplan opgesteld door de behandelende arts. In het reïntegratieplan vermeldt de arts de vermoedelijke datum van het volledig hervatten van de arbeid.

De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 2° moet een omstandig medisch verslag voorleggen, opgesteld door een arts specialist. § 2. De arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid, spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de ambtenaar om zijn functies te hervatten ter belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties. Deze bezorgt zo snel mogelijk, naargelang het geval, na consultatie van de behandelende arts bedoeld in § 1, lid 2, zijn schriftelijke bevindingen aan de ambtenaar. § 3. Na het bezorgen van de bevindingen door de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid binnen het kader van en verzoek tot verminderde prestaties voor medische redenen, bedoeld in artikel 238, 1° en 2° kan de ambtenaar, die niet akkoord gaat met de vaststellingen, verzoeken dat een arts-scheidsrechter wordt aangesteld, in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 234, tweede lid.

De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist over het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.

De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.

De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid op de hoogte van zijn beslissing. De medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter.

Art. 242.§ 1. Indien de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid, beslist dat een ambtenaar afwezig wegens ziekte geschikt is om de uitoefening van zijn functies te hervatten ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties, dan informeert hij de directeur-generaal.

De directeur-generaal nodigt de ambtenaar uit het werk te hervatten en laten hem toe de verminderde prestaties te vervullen voor zover deze in overeenstemming zijn met de eisen opgelegd voor de goede functionering van de dienst.

Indien de ambtenaar geen gevolg geeft aan dit verzoek om het werk te hervatten, dan wordt hij in non-activiteit geplaatst. § 2. De ambtenaar, die niet akkoord gaat met de vaststellingen, kan verzoeken dat een arts-scheidsrechter wordt aangesteld, in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 234, tweede lid.

De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist over het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.

De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.

De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid op de hoogte van zijn beslissing. De medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter. HOOFDSTUK VIII. - De verloven om politieke redenen Afdeling 1. - Het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen

Art. 243.De ambtenaar kan een verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor parlements-, gewest-, gemeente- provincie- of Europese raadsverkiezingen.

Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan hij deelneemt.

Art. 244.Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 2. - Het verlof om een functie uit te oefenen bij een erkende

politieke fractie

Art. 245.Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren.

Art. 246.De ambtenaar kan verlof krijgen om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.

De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de directeur-generaal.

Het Directiecomité gaat na of dit verlof niet indruist tegen het belang van de dienst.

Met de instemming van de ambtenaar kent de Raad van Bestuur het verlof toe.

Art. 247.De beslissing vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een ambt zal uitoefenen.

Art. 248.De Raad van Bestuur kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van een maand respecteert.

Art. 249.Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het is niet bezoldigd. Afdeling 3. - Het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet

Art. 250.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen op : 1° het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid of, in voorkomend geval, het kabinet van een lid van de federale Regering;2° het kabinet van een minister of staatssecretaris van de regering van een Gemeenschap of Gewest;3° het kabinet van een minister of staatssecretaris van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. De detachering bij een andere regering dan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is slechts toegestaan indien de bezoldiging van de gedetacheerde ambtenaar wordt terugbetaald. § 2. Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander secretariaat, cel algemene beleidscoördinatie of cel algemeen beleid van de federale Regering of kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen. § 3. Op hetzelfde moment mag niet meer dan één ambtenaar van het Agentschap per kabinet gedetacheerd zijn, met uitzondering van het kabinet van de minister of de staatssecretaris bevoegd voor Economie.

Art. 251.Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen

Art. 252.De ambtenaar krijgt een dienstvrijstelling van twee dagen per maand voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : a) gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is;b) lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter uitgezonderd;c) lid van een districtsraad, de bureauleden en de voorzitter uitgezonderd;d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie.

Art. 253.De vrijstelling van dienst bepaald in artikel 252 wordt naar keuze door de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van de ene naar de andere maand worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.

Art. 254.De ambtenaar kan, binnen de hierna bepaalde grenzen, op zijn aanvraag een facultatief politiek verlof krijgen voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente : a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) met meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand; 2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijdse betrekking; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 4° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 10.000 inwoners : 1 of 2 dagen per maand; b) van 10.001 tot 20.000 inwoners : 1, 2 of 3 dagen per maand; c) met meer dan 20.000 inwoners : 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand; 5° provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand.

Art. 255.De ambtenaar is, binnen de hierna bepaalde grenzen, in politiek verlof van ambtswege voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 3 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; d) met meer dan 50.000 inwoners : voltijds; 2° de voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt; 3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; e) met meer dan 80.000 inwoners : voltijds; 4° een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt;5° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds.

Art. 256.Onverminderd de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met het oog op de uitoefening van een mandaat van lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is de ambtenaar in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van : 1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;2° lid van het Vlaams Parlement, van het Waals Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.

Art. 257.Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.

Art. 258.Voor de toepassing van de artikelen 254 en 255, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van de Nieuwe Gemeentewet.

Art. 259.De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt op voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.

Het aantal politieke verlofdagen wordt vastgesteld in verhouding tot de effectief door de ambtenaar gepresteerde diensten.

Art. 260.De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.

De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.

Art. 261.De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.

Art. 262.Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op de maand tijdens welke het mandaat een einde neemt.

Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen.

Art. 263.De ambtenaar mag na zijn reïntegratie zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen. HOOFDSTUK IX. - Het beroep inzake verlof, afwezigheid en disponibiliteit

Art. 264.Het personeelslid kan in beroep gaan bij de kamer van beroep bedoeld in artikel 27 wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof, afwezigheden of disponibiliteit, behalve inzake : 1° ziekteverlof, 2° in geval van disponibiliteit wegens ziekte, 3° inzake verlof voor opdracht, en 4° in geval van ontslag van ambtswege wegens ongerechtvaardigde afwezigheid van meer dan tien werkdagen.

Art. 265.Het personeelslid beschikt voor het instellen van zijn beroep over een termijn van tien dagen ingaande op de dag waarop hem kennis is gegeven van de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag.

Hij kan op zijn vraag worden gehoord door de kamer van beroep en mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 266.De betwiste beslissing wordt verdedigd door een personeelslid aangewezen door de overheid die de beslissing heeft genomen.

De kamer van beroep velt een beslissing en bezorgt die aan de directeur-generaal en het betrokken personeelslid binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend.

TITEL VIII. - Telewerk

Art. 267.Er bestaan twee vormen van telewerk : structureel en occasioneel telewerk. De arbeidsregeling bepaalt de praktische modaliteiten ervan, rekening houden met de volgende principes : 1° De leden van het Directiecomité zijn uitgesloten van het voordeel van structureel telewerk;2° Het Directiecomité stelt de lijst op van de functies die onverenigbaar zijn met telewerk;3° Het Directiecomité stelt, desgevallend per directie, de lijst op met de uren die onverenigbaar zijn met telewerk;4° het structureel telewerk mag niet meer dan twee dagen per week betreffen voor een voltijdse ambtenaar.Die duur wordt naar verhouding ingekort voor deeltijdse ambtenaren; 5° het occasioneel telewerk mag niet meer dan drie dagen per maand betreffen voor een voltijdse ambtenaar.Die duur wordt naar verhouding ingekort voor deeltijdse ambtenaren; 6° Het structureel en occasioneel telewerk zijn onderling verenigbaar.7° De ambtenaar wiens toelating om te telewerken wordt geweigrd door zijn directeur of die de of die de omvang van het toegelaten telewerk betwist, mag in beroep gaan bij het Directiecomité. TITEL IX. - De vorming HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 268.Onder beroepsvorming dient te worden verstaan, elke vorming die de ambtenaar toelaat zijn kennis en bekwaamheden te verbeteren of te onderhouden, in verband met de betrekking en de functie die hij uitoefent of die hij zou kunnen uitoefenen binnen de instelling.

Een vorming wordt slechts erkend als beroepsvorming mits akkoord van het HRM. Ingeval de vorming op initiatief van de ambtenaar voorgesteld wordt, is bovendien het akkoord van de functionele chef vereist.

Art. 269.Het HRM vertrouwt de vormingsprogramma's toe aan interne of externe opleiders.

Het HRM heeft tot taak : 1° het onthaal van de nieuwe personeelsleden te organiseren en samen met de functionele chef een individueel opleidingsprogramma vast te leggen;2° het jaarlijks vormingsplan op te stellen;3° de opleidingen te organiseren.

Art. 270.Er wordt voor elk begrotingsjaar een vormingsplan opgesteld.

Dit plan houdt in : 1° de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;2° de prioriteiten voor het komende jaar;3° de te voorziene opleidingen naar inhoud, vorm en duur;4° het al dan niet verplicht karakter van de verschillende opleidingen;5° de begroting te voorzien voor ieder van de vormingsdoelstellingen;6° een evaluatie van het vorige vormingsplan.

Art. 271.Het vormingsplan wordt opgesteld in samenwerking met de diensten.

Art. 272.Het jaarlijkse vormingsplan wordt goedgekeurd door het Directiecomité. Het houdt rekening met het beschikbare budget.

Het wordt voor 1 november van het jaar dat aan zijn inwerkingtreding voorafgaat, ter overleg aan de vakorganisaties voorgelegd. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de vorming Afdeling 1. - De doorlopende beroepsvorming

Art. 273.§ 1. De doorlopende beroepsvorming is de vorming die : - tot doel heeft de aanpassing van de ambtenaar aan de evolutie van de organisatie, de technieken en de werkomstandigheden te vergemakkelijken en de beroepsbekwaamheid te behouden of te verbeteren; - in verband staat met de huidige functie van de ambtenaar; - wordt voorgesteld door het HRM of door de functionele chef van de ambtenaar, of aangevraagd wordt door de ambtenaar.

De kosten verbonden aan de doorlopende beroepsvorming worden gedragen door het Agentschap, voor zover de ambtenaar de in artikel 274 bepaalde voorwaarden in acht neemt.

Het HRM of de functionele chef kan de ambtenaar opleggen bepaalde van deze vormingen te volgen, op voorwaarde dat deze overeenkomen met de tijdens het functiegesprek bepaalde doelstellingen bedoeld in artikel 130.

Wordt uitgesloten van de doorlopende beroepsvorming, elke vrijwillige beroepsvorming, behoudens een uitdrukkelijke door de directeur-generaal toegekende afwijking middels een met redenen omkleed advies van de functionele chef onder wie de ambtenaar ressorteert.

De taalvormingen in het Nederlands en het Frans worden niet als doorlopende beroepsvorming beschouwd. Niettemin geniet de ambtenaar de in paragraaf 2 bedoelde dienstvrijstelling om ze te volgen. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 277, wordt een dienstvrijstelling verleend ingeval de doorlopende beroepsvorming plaatsvindt tijdens de diensturen.

Als de bovenvermelde vorming buiten de diensturen plaatsvindt, wordt hiervoor een compensatie per uur voorzien.

Art. 274.De inschrijving van de ambtenaar voor een vorming impliceert zijn formele verbintenis om de vorming te volgen, ongeacht of het gaat om een vrijwillige dan wel om een opgelegde vorming.

Als de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om de vorming bij te wonen, moet hij onmiddellijk zijn afwezigheid verantwoorden bij het HRM. Afdeling 2. - De vrijwillige beroepsvorming.

Art. 275.De vrijwillige beroepsvorming is de vorming die door de ambtenaar wordt aangevraagd en die hem toelaat zijn loopbaan te ontwikkelen in verband met de functie die hij momenteel uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst bij het Agentschap.

Tenzij het HRM akkoord gaat, worden de kosten van de vrijwillige beroepsvorming gedragen door de ambtenaar.

De directeur generaal bepaalt de voorwaarden waaronder de kosten inherent aan de vrijwillige beroepsvorming ten laste genomen worden.

Art. 276.§ 1. Worden erkend als vrijwillige beroepsvorming : A. In de Vlaamse Gemeenschap : 1° de vormingen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de vormingen in het kader van de basiseducatie;3° de volgende vormingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden : a) de basisvormingen en de academische vormingen, de voortgezette vormingen en voortgezette academische vormingen of de doctoraatsvormingen, die 's avonds of in het weekend gegeven worden;b) de postgraduaten en de postacademische vormingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;c) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;d) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;4° de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden. B. In de Franse Gemeenschap : 1° de cursussen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de volgende vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden : a) de vormingen van het korte type en van het lange type en de universitaire vormingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aangevulde studies en de vormingen van de derde cyclus, die 's avonds of in het weekend gegeven worden;b) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden; C. In de Duitstalige Gemeenschap : de vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte type en van het lange type, die 's avonds of in het weekend gegeven worden. § 2 Worden eveneens erkend als vrijwillige beroepsvorming, de vormingen georganiseerd door private actoren mits voorafgaandelijke instemming van het HRM is.

Deze vrijwillige beroepsvorming moet passen in het individueel ontwikkelingsplan.

Art. 277.§ 1. In het kader van de vrijwillige beroepsvorming, kan de ambtenaar een vormingsverlof van maximaal 120 uren per schooljaar verkrijgen.

Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus.

Voor het open hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren vormingsverlof overeen met een vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.

Het vormingsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het maximum dat in de eerste paragraaf van dit artikel vastgesteld is wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende verloven en afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn : 1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve toestand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;2° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;3° het halftijds werken vanaf 50 en 55 jaar;4° de vierdagenweek;5° het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst;6° het verlof voor opdracht;7° het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.

Art. 278.§ 1. Het vormingsverlof wordt toegekend door de directeur-generaal; hij kan deze bevoegdheid delegeren aan de ambtenaar die hij aanwijst bij het HRM. De ambtenaar richt zijn verzoek voor een vormingsverlof tot de directeur-generaal of tot de aangewezen ambtenaar, met het advies van zijn functionele chef. Indien er een maand nadat het verzoek werd ingediend geen beslissing werd genomen, wordt het vormingsverlof geacht toegekend te zijn.

Dit verlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet twee maal voor dezelfde vorming worden ingeroepen om een vormingsverlof te weigeren.

Voor vormingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het vormingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor eenzelfde vorming. § 2. Het vormingsverlof wordt toegekend middels een controle van inschrijving en nauwgezetheid, indien deze laatste mogelijk is.

Deze controles gebeuren aan de hand van een inschrijvingsbewijs en een nauwgezetheidsbewijs indien voorhanden dat de ambtenaar gehouden is over te maken volgens de voorschriften en binnen de termijnen vastgelegd door het HRM. De ambtenaar wordt verzocht de inschrijvings- en nauwgezetheidsbewijzen aan de instelling die de vorming organiseert aan het begin van de vorming voor te leggen, zodanig dat deze laatste ze tijdig kan invullen.

Als de ambtenaar voortijdig stopt met de vorming, komt er op dat ogenblik een einde aan het vormingsverlof. In dit geval meldt de ambtenaar zijn stopzetting onmiddellijk aan het HRM en bezorgt hem het nauwgezetheidsbewijs. § 3. Het vormingsverlof moet gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden, deze periode wordt verlengd met de examenzittijden waaraan de ambtenaar deelneemt.

Als de vorming uit een groot aantal uren bestaat, kan het HRM een planning voor het vormingsverlof opleggen, na raadpleging van de hiërarchische meerdere en de ambtenaar. Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan lessen en examens deel te nemen. § 4. Het recht op een vormingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vormingsverlof heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren.

TITEL X. - De tuchtregeling HOOFDSTUK I. - De tuchtstraffen

Art. 279.De tuchtstraffen die kunnen worden uitgesproken zijn : 1° de terechtwijzing;2° de inhouding van wedde;3° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° de tuchtschorsing;5° de lagere inschaling;6° de terugzetting in graad;7° het ontslag van ambtswege;8° de afzetting Art.280. De inhouding van wedde kan niet worden toegepast voor een periode van meer dan drie maanden.

Zij mag niet meer bedragen dan deze bepaald in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon der werknemers.

Art. 281.De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing verkrijgen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.

Art. 282.De tuchtschorsing mag niet langer dan drie maanden duren.

Zij plaatst de ambtenaar van rechtswege in de stand van non-activiteit.

Tijdens de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn rechten op bevordering of weddeverhoging niet laten gelden.

Hij ondergaat een inhouding van wedde die het maximum bepaald in artikel 280, tweede lid, niet mag overschrijden.

Art. 283.De lagere inschaling wordt, naar gelang van het geval, opgelegd door toekenning : 1° van een lagere weddeschaal in dezelfde graad;2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddeschaal.

Art. 284.De terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.

Art. 285.De afzetting en het ontslag van ambtswege verbreken definitief de banden van de ambtenaar met de overheidsdienst. HOOFDSTUK II. - De tuchtvordering Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 286.De tuchtvordering mag enkel betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of die werden vastgesteld door het orgaan bevoegd om de tuchtprocedure op te starten binnen de zes maanden voorafgaand aan het voorstel van straf geviseerd in artikel 292, § 5, lid 1.

Art. 287.In geval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht heeft meegedeeld aan het Agentschap, wordt de tuchtvordering niet later ingesteld dan zes maanden na de ontvangst van deze mededeling door het orgaan bevoegd om de tuchtprocedure op te starten.

De strafvordering gelinkt aan de feiten die het voorwerp uitmaken van een tuchtprocedure kan de procedure en de tuchtuitspraak schorsen.

Het komt de tuchtoverheid toe te oordelen of het gepast is de tuchtprocedure al dan niet te schorsen op basis van de elementen waarover ze beschikt. Vindt ze die elementen onvoldoende, dan schorst ze de procedure. Die beslissing moet geformaliseerd worden in een administratieve akte. De overheid neemt ook het beginsel van de redelijke termijn in aanmerking.

Art. 288.Wanneer de ambtenaar meerdere feiten ten laste worden gelegd, dan wordt er echter slechts één enkele procedure aangevat die tot de uitspraak van slechts één tuchtstraf aanleiding kan geven.

Art. 289.Op elk ogenblik van de tuchtprocedure kan de vervolgde ambtenaar, ter zijner/harer verdediging, zijn/haar dossier raadplegen en mag hij/zij worden bijgestaan door een verdediger naar keuze, met uitzondering van elke persoon die gevraagd wordt zich uit te spreken over de ten laste gelegde feiten.

Art. 290.§ 1. De betekeningen bedoeld in deze titel gebeuren : - hetzij middels de afgifte van een stuk tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs; - hetzij middels de aangetekende verzending van een stuk. § 2. Elke termijn wordt berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het stuk of vanaf de derde werkdag volgend op de aangetekende verzending ervan, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender. De termijn omvat alle dagen, zelfs zaterdagen, zondagen en de feestdagen bedoeld in artikel 186, § 1.

De termijn omvat de vervaldag . Wanneer de vervaldag evenwel een zaterdag, een zondag of een feestdag is, zoals bedoeld in artikel 186, § 1, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Als deze dag valt tussen de 25 december en de 1 januari, wordt hij verplaatst naar de eerstvolgende werkdag na 1 januari. Afdeling 2. - Het voorstel van straf

Art. 291.De directeur-generaal duidt de hiërarchische meerdere aan bevoegd voor de toepassing van de huidige afdeling.

Art. 292.§ 1 De oproeping voor de hoorzitting wordt minstens zeven werkdagen vóór de hoorzitting betekend aan de vervolgde persoon.

De oproeping vermeldt het volgende : - de feiten die ten laste van de vervolgde persoon worden gelegd, - de normen die deze feiten overtreden, - de tuchtstraffen die uitgesproken kunnen worden tegen de vervolgde persoon, - het recht van de vervolgde persoon om zich te laten bijstaan door een verdediger naar keuze, met uitzondering van elke persoon die gevraagd wordt zich uit te spreken over de ten laste gelegde feiten, - het recht van de vervolgde persoon om de uitvoering van aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen.

Het tuchtdossier wordt geïnventariseerd en gevoegd bij de oproeping gericht aan de vervolgde persoon.

Als de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger, hoewel regelmatig opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, spreekt de hiërarchisch meerdere zich uit op basis van de stukken in het dossier.

Hetzelfde geldt zodra de zaak het voorwerp uitmaakt van een tweede oproeping, zelfs als de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger een geldige reden kunnen inroepen § 2. Het tuchtdossier omvat het volgende : - de oproeping; - elk document en elke inlichting die de administratie heeft ontvangen in verband met de feiten die de vervolgde persoon ten laste worden gelegd; - elke tuchtstraf die niet geschrapt is; - elk document ingediend door de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger; - elk document opgemaakt door de administratie tijdens de tuchtprocedure of bezorgd aan de administratie door een derde; - het resultaat van elke eventuele onderzoeksmaatregel; - een uittreksel van de bepalingen van dit hoofdstuk over de tuchtprocedure. § 3. De hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 291 hoort de vervolgde persoon over de feiten die hem/haar worden verweten en desgevallend ook de getuigen, of gaat over tot elke andere onderzoeksmaatregel.

Als de vervolgde persoon de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal is, gaat de voorzitter van de Raad van Bestuur of zijn gemachtigde over tot het verhoor. De minister verhoort in voorkomend geval ook de getuigen of gaat over tot elke andere onderzoeksmaatregel. § 4. Van de verhoren wordt een proces-verbaal opgemaakt.

De vervolgde persoon ontvangt het proces-verbaal en geeft het binnen een termijn van zeven dagen terug. Als hij/zij bezwaren heeft, geeft hij/zij het proces-verbaal met een bijgevoegde geschreven nota terug. § 5. Na kennis genomen te hebben van de eventuele opmerkingen van de vervolgde persoon of na het tuchtdossier te hebben geanalyseerd als de vervolgde persoon zonder geldige reden niet verschenen is, stelt de hiërarchische meerdere de ambtenaar in kennis van welke tuchtstraf hij/zij van plan is voor te stellen, en bezorgt hij/zij het voorstel aan de overheid bevoegd om de straf uit te spreken.

Als de vervolgde persoon geen beroep heeft ingediend zoals bedoeld in artikel 293, wordt het tuchtstrafvoorstel van rechtswege definitief. § 6. De beteking van het tuchtstrafvoorstel zet de tuchtvordering in. HOOFDSTUK III. - Het beroep inzake tuchtaangelegenheden Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 293.De vervolgde persoon die door de straf wordt geviseerd, kan binnen een termijn van twintig dagen na de betekening van het voorstel, hetzij persoonlijk, hetzij door tussenkomst van een advocaat, beroep indienen bij de gewestelijke kamer van beroep.

Bij ontvangst van het beroep maakt de griffier een eensluidend afschrift van het beroep over aan de overheid die bevoegd is om de straf uit te spreken.

Het beroep wordt aangetekend aan de voorzitter gericht op het adres vastgesteld door het huishoudelijk reglement.

De betekening van het voorstel van straf vermeldt de te eerbiedigen termijn en formaliteiten voor de indiening van het beroep. Afdeling 2. - De beroepsprocedure in tuchtzaken

Art. 294.Op verzoek van de voorzitter van de gewestelijke kamer van beroep, bezorgt de bevoegde hiërarchische meerdere hem of haar het volledige dossier.

Als de vervolgde persoon de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal is, bezorgt de voorzitter van de Raad van Bestuur of zijn gemachtigde op vraag van de voorzitter van de gewestelijke kamer van beroep hem het volledige dossier.

Art. 295.De gemachtigde hiërarchische meerdere verdedigt het aangevochten strafvoorstel voor de gewestelijke kamer van beroep.

De gemachtigde hiërarchische meerdere mag niet deelnemen aan de beraadslaging Als de vervolgde de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal is, kan de voorzitter van de Raad van Bestuur of zijn gemachtigde het voorstel van straf verdedigen.

Art. 296.De gewestelijke kamer van beroep die zetelt op tuchtvlak kan ambtshalve bijkomende onderzoeksmaatregelen opleggen, op vraag van de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger.

Iedere vraag om een bijkomende onderzoeksmaatregel te bevelen is afdoende gemotiveerd teneinde de gewestelijke kamer van beroep toe te laten de pertinentie ervan te beoordelen.

Iedere weigering om een bijkomende onderzoeksmaatregel te bevelen is uitdrukkelijk gemotiveerd en antwoordt afdoende op de argumenten van de verzoeker.

De gewestelijke kamer van beroep kan twee assessoren die hebben deelgenomen aan de beraadslagingen gelasten om de onderzoeksmaatregelen bij te wonen en er verslag over uit te brengen bij de gewestelijke kamer van beroep.

De ene wordt gekozen onder de assessoren aangewezen door de Regering en de andere onder de assessoren aangewezen door de vakorganisaties.

Het Agentschap en zijn ambtenaren moeten hun medewerking verlenen aan het goede verloop van de onderzoeksmaatregel, alsook de consultatie ter plaatse toelaten van ieder document waarvan de assessoren-onderzoekers de voorlegging vragen. Tenzij zij ervan weerhouden worden door een discretie- of geheimhoudingsplicht, moeten de ambtenaren loyaal antwoorden op iedere vraag die hen door de assessoren-onderzoekers wordt gesteld.

De termijn bedoeld in artikel 301 wordt geschorst om de verwezenlijking van de onderzoeksmaatregelen mogelijk te maken.

Art. 297.De vervolgde persoon verschijnt persoonlijk.

Hij mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze, met uitzondering van elke persoon die gevraagd wordt zich uit te spreken over de ten laste gelegde feiten.

Ingeval van overmacht of ziekte, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een persoon naar keuze.

Art. 298.Als de vervolgde persoon, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, voert de betrokken kamer van beroep de zaak af en stuurt het dossier terug naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 306.

Hetzelfde geldt zodra de zaak het voorwerp uitmaakt van een tweede oproeping, zelfs als de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger een geldige reden kunnen inroepen.

In dat geval betekent de voorzitter de afvoering van de zaak aan de vervolgde persoon en zijn verdediger en wordt het tuchtstrafvoorstel van rechtswege definitief.

Art. 299.Ieder lid van de gewestelijke kamer van beroep die weet dat tegen hem een wrakingsgrond bestaat, moet zich wraken uit eigen initiatief.

De vervolgde ambtenaar en het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt, hebben het recht een of meerdere leden van de gewestelijke kamer van beroep te wraken.

Dit recht kan slechts eenmaal worden uitgeoefend voor eenzelfde zaak, tenzij de wrakingsgrond slechts aan het licht komt nadat van deze mogelijkheid gebruik gemaakt werd.

De griffier-verslaggever betekent aan de vervolgde ambtenaar en aan het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt, per aangetekend schrijven de lijst van de leden van de gewestelijke kamer van beroep die werden opgeroepen.

Een verzoek tot wraking kan per aangetekend schrijven worden ingediend binnen een termijn van acht dagen vanaf de betekening van de lijst. Na deze termijn worden de vervolgde ambtenaar en het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt geacht af te zien van hun recht op wraking. Het verzoek tot wraking preciseert tegen wie het gericht is en om welke reden.

Het verzoek tot wraking wordt betekend aan het betrokken lid. Deze beschikt over een termijn van acht dagen om erop te antwoorden. Zijn antwoord wordt per aangetekend schrijven betekend aan de verzoeker.

Alvorens in te gaan op de grond van de zaak, beslist de voorzitter of er reden is om het verzoek tot wraking van een assessor in te willigen.

De voorzitter wraakt bovendien ambtshalve elke assessor die niet voldoende neutraal en onpartijdig is.

Indien het verzoek tot wraking gericht is tegen de voorzitter, spreekt de gewestelijke kamer van beroep zich over dit verzoek uit in zijn afwezigheid. Haar beslissing is gemotiveerd.

Alle in onderhavige Titel bepaalde termijnen worden geschorst tussen de dag van ontvangst van het verzoek tot schorsing en die van de betekening van de beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over dit verzoek.

Art. 300.De gewestelijke kamer van beroep beraadslaagt slechts indien de meerderheid van de assessoren opgeroepen voor de hoorzitting, aanwezig is.

De kamer beraadslaagt in afwezigheid van de vervolgde persoon, zijn/haar verdediger en het personeelslid dat het strafvoorstel verdedigt.

Ze oordeelt over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het beroep.

Art. 301.De gewestelijke kamer van beroep die zetelt op tuchtvlak brengt een gemotiveerd advies uit binnen de zestig dagen volgend op de indiening van het beroep, tenzij in geval van overmacht.

Art. 302.De stemming is geheim.

Er nemen evenveel door de overheid aangewezen assessoren als door de vakorganisaties aangewezen assessoren deel aan de stemming.

Tijdens de stemming moet het aantal leden aangewezen door de Regering en aangewezen door de vakorganisaties gelijk zijn; in voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meerdere leden, na loting.

De voorzitter neemt niet deel aan de stemming.

Bij staking van stemmen wordt het advies gunstig geacht voor de vervolgde persoon.

Art. 303.Indien de gewestelijke kamer van beroep, behalve in geval van overmacht, haar advies niet binnen de voorgeschreven termijn geeft, wordt het advies gunstig geacht voor de vervolgde ambtenaar.

Art. 304.De gewestelijke kamer van beroep stuurt haar advies alsook het volledige dossier naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 306, ten laatste twintig dagen na het uitbrengen van het advies. Het advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt.

De gewestelijke kamer van beroep betekent binnen diezelfde termijn het advies aan de vervolgde persoon en aan het personeelslid dat het strafvoorstel verdedigt.

Art. 305.Als de overheid die ermee belast is de uiteindelijke beslissing te nemen overweegt om noch het strafvoorstel van de gemachtigde hiërarchische meerdere noch het advies van de gewestelijke kamer van beroep volledig te volgen, stelt ze een ontwerp van gemotiveerde beslissing op.

Dit ontwerp moet voorzien zijn van een bijzondere motivering met betrekking tot alle punten waarvan de overheid overweegt af te wijken van het advies van de gewestelijke kamer van beroep.

Het wordt betekend aan de vervolgde ambtenaar en aan het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt per aangetekende brief en per elektronisch schrijven.

De vervolgde persoon en het personeelslid dat het strafvoorstel verdedigt, beschikken over een termijn van vijftien dagen om hun eventuele opmerkingen mee te delen.

Deze termijn begint te lopen op de tweede dag die volgt op de laatste verzending. Indien deze dag een zaterdag, zondag of feestdag is, begint de termijn te lopen op de eerstvolgende werkdag.

De vervolgde ambtenaar en het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt, moeten hun eventuele opmerkingen ten laatste op de vijftiende dag volgens de modaliteiten voorzien in het vorig lid verzenden per schrijven aan het adres vermeld in de betekening van het ontwerp van beslissing. De overheid belast met het nemen van de eindbeslissing bevestigt de goede ontvangst langs dezelfde weg.

De eindbeslissing moet op afdoende wijze antwoorden op de opmerkingen geformuleerd door de vervolgde ambtenaar en door het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt op het ontwerp van beslissing. HOOFDSTUK IV. - Uitspraak van de tuchtstraf

Art. 306.De Raad van Bestuur spreekt de tuchtstraf uit.

De Raad van Bestuur kan geen zwaardere straf uitspreken dan de voorgestelde straf en kan ook geen andere feiten inroepen dan die welke het voorstel van straf hebben gemotiveerd.

De uiteindelijke beslissing moet een passend antwoord bieden op de opmerkingen geformuleerd door de vervolgde persoon en door het personeelslid dat het strafvoorstel verdedigt in de ontwerpbeslissing.

Art. 307.De in het vorige artikel bedoelde overheid spreekt zich uit binnen de zestig dagen na ontvangst van het door de kamer van beroep uitgebrachte advies.

De beslissing wordt betekend via een per post aangetekende brief. De beslissing wordt uitvoerbaar vanaf de eerste dag die volgt op de kennisgeving. HOOFDSTUK V. - De inschrijving en de schrapping van de straf.

Art. 308.Elke tuchtstraf wordt ingeschreven op de tuchtfiche van de ambtenaar.

Art. 309.De schrapping van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na een periode waarvan de duur wordt vastgesteld op : 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° een jaar voor de inhouding van wedde;3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° twee jaar voor de tuchtschorsing;5° dertig maanden voor lagere inschaling;6° drie jaar voor de terugzetting in graad. De termijn gaat in vanaf de betekening van de straf.

De schrapping heeft tot gevolg dat er geen rekening meer mag worden gehouden met de geschrapte tuchtstraf.

TITEL XI. - De schorsing in het belang van de dienst

Art. 310.De ambtenaar kan in het belang van de dienst in zijn ambt worden geschorst : 1° in geval van strafrechtelijke vervolgingen;2° in geval van tuchtrechtelijke vervolging wegens een ernstige fout waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De ambtenaar kan het recht ontzegd worden om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en zijn wedde kan verminderd worden in een mate niet hoger dan die welke is genoemd in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

Art. 311.De maatregelen bedoeld in artikel 310 worden uitgesproken door : 1° de Raad van Bestuur, jegens de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal;2° de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal, jegens de andere ambtenaren; Zij horen de ambtenaar vooraf, uiterlijk vijftien dagen nadat ze kennis hebben gekregen van de feiten die de ambtenaar ten laste worden gelegd. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze, met uitzondering van elke persoon die gevraagd wordt zich uit te spreken in het kader van een eventuele tuchtprocedure.

Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord binnen deze termijn, mag hij zich laten vertegenwoordigen.

De schorsingsbeslissing wordt betekend volgens de regels bedoeld in artikel 290.

Art. 312.De ambtenaar kan binnen acht dagen na de betekening in beroep gaan bij de kamer van beroep bedoeld in artikel 27 naargelang zijn graad.

Art. 313.De kamer van beroep bedoeld in artikel 27 is bevoegd voor de beroepen in verband met de schorsing in het belang van de dienst.

De beroepsprocedure is die welke geldt voor beroepen aangaande tuchtzaken. Het beroep is niet schorsend.

Indien het door de betrokken kamer van beroep uitgebrachte advies anders luidt dan de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing : 1° spreekt de Raad van Bestuur zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren behalve de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal;2° spreekt de Regering zich uit over de te treffen maatregel voor de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal . Indien het door de betrokken kamer van beroep uitgebrachte advies in overeenstemming is met de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing, bevestigt de bevoegde overheid bedoeld in het derde lid de maatregel.

Art. 314.Behalve in geval van strafrechtelijke vervolging, mag de duur van de schorsing ten hoogste zes maanden bedragen.

Zij kan worden verlengd met zesmaandelijkse termijnen in geval van strafrechtelijke vervolging.

Art. 315.De schorsing in het belang van de dienst alsmede de maatregelen bedoeld in artikel 310, tweede lid eindigen van rechtswege : 1) wanneer het strafvonnis wordt uitgesproken en aan de overheid wordt meegedeeld;2) wanneer de tuchtrechtelijke uitspraak voor een ernstige fout bedoeld in artikel 310 eerste lid, 2° definitief wordt;3) wanneer de ambtenaar onschuldig wordt verklaard. Indien een tuchtrechtelijke schorsing wordt opgelegd, brengt de tuchtoverheid de duur van de preventieve schorsing ervan in mindering.

TITEL XII. - Onverenigbaarheden en cumulatie van beroepsactiviteiten

Art. 316.§ 1 Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon uitoefent en die : 1° verhindert dat hij zijn ambtsplichten vervult of;2° strijdigheid van belangen tot gevolg heeft of 3° niet past met de waardigheid van zijn ambt. De ambtenaar die deze bepaling niet eerbiedigt, stelt zich bloot aan een tuchtvordering. § 2. Met de hoedanigheid van statutair amtbtenaar is eveneens onverenigbaar het behoud te zijner gunste van een groepsverzekering waarvan de premie geheel of gedeeltelijk ten laste van de begroting van het Agentschap is.

Art. 317.De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden tenzij daar toestemming is voor verleend.

Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.

Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.

Art. 318.Onverminderd artikel 15, § 5 van de ordonnantie wordt een politiek mandaat niet beschouwd als een beroepsactiviteit.

De ambtenaar die verkozen is moet het HRM hiervan verwittigen, die op zijn beurt de directeur-generaal op de hoogte brengt.

Art. 319.Er kan aan een ambtenaar toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit buiten de diensturen, indien deze niet in strijd is met de bepalingen van artikel 316.

Art. 320.Er kan aan een ambtenaar toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen de diensturen, indien deze : 1° niet in strijd is met de bepalingen van artikel 316;2° van algemeen belang is voor het Gewest;3° zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek kan worden uitgeoefend. Onder diensturen dient te worden verstaan : de stamtijden die de glijdende werktijdregeling vastlegt.

Deze ambtenaar is in actieve dienst.

Art. 321.De aanvraag tot cumulatie wordt schriftelijk ingediend bij de hiërarchisch meerdere door middel van een modelformulier dat door het HRM wordt verstrekt.

De hiërarchische meerdere geeft vooraf in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien, een gemotiveerd advies en zendt het dossier naar de directeur-generaal.

Art. 322.De toestemming wordt verleend of geweigerd door de directeur-generaal.

Voor de mandaathouders wordt de toestemming verleend of geweigerd door de Raad van Bestuur.

Art. 323.De ambtenaar wordt binnen dertig dagen na datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de beslissing.

Art. 324.De toestemming kan worden herroepen door de overheid die ze heeft toegekend. Haar beslissing moet gemotiveerd worden.

TITEL XIII. - De inschakeling van personen met een handicap

Art. 325.§ 1. Het Agentschap moet een aantal gehandicapte personen tewerkstellen dat gelijk is aan minstens twee percent van de personeelsformatie voorzien in het personeelsplan.

Deze doelstelling kan bereikt worden door de aanwerving of door de erkenning van de handicap van ambtenaren gedurende hun loopbaan. § 2. Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder "erkenningsinstellingen" de vier volgende instellingen : 1° "L'agence pour une vie de qualité", afgekort A.V.I.Q.; 2° de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung);3° de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, afgekort VDAB, en/of het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;4° de Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden, gekend als Personne Handicapée Autonomie Recherchée, afgekort PHARE. § 3. De betrekkingen die voor gehandicapte personen bestemd zijn, kunnen bekleed worden door kandidaten die bij hun aanwerving of tijdens hun loopbaan ten minste één van de volgende voorwaarden vervullen : 1° ingeschreven zijn bij één van de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2 of het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot tegemoetkoming vanwege één van deze instellingen en één van deze instellingen in kennis te hebben gesteld van elke beslissing betreffende maatregelen inzake hulp of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces, die door de federale overheid of gemeenschapsoverheid is genomen;2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest overleggen van het Fonds voor Arbeidsongevallen of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;3° door een beroepsziekte zijn getroffen en een attest voorleggen van het Fonds voor Beroepsziekten of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;4° het slachtoffer zijn geweest van een gemeenrechtelijk ongeval en een door de griffie van de rechtbank afgeven afschrift van het vonnis overleggen waarbij een handicap of een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;5° het slachtoffer zijn geweest van een thuisongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling overleggen waarbij een blijvende ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;6° een inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan personen met een handicap.7° in het bezit zijn van een attest afgeleverd door de Algemene Directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen.

Art. 326.De gehandicapte persoon heeft de mogelijkheid om deel te nemen aan een selectieprocedure bedoeld in artikel 28 en volgende. Hij kan bij deze gelegenheid aan de organisator van de selectie meedelen dat een redelijke aanpassing tijdens zijn deelname aan de proeven dient voorzien te worden.

Indien het percentage van tewerkstelling zoals bepaald in artikel 325, § 1, niet wordt bereikt, dan kan de Raad van Bestuur beslissen om één of meerdere selectieprocedures voor te behouden aan de gehandicapte personen zoals bedoeld in artikel 325, § 3.

Onverminderd de bepalingen van huidig artikel, zijn de in dit besluit bedoelde regels betreffende de werving van toepassing op de selectie en werving van gehandicapte personen.

Art. 327.Als het percentage dat bepaald is in artikel 325, § 1, eerste lid, niet bereikt is, geeft het HRM bij de aanwerving voorrang aan personen met een handicap die geslaagd zijn.

Art. 328.§ 1. De overgangsprocedure naar een hoger niveau is aangepast aan de handicapgerelateerde beperkingen. De gehandicapte persoon kan aan de organisator bewijsstukken overhandigen waaruit de noodzaak van redelijke aanpassingen ten behoeve van zijn persoon blijken. § 2. In geval van verandering van betrekking kan het advies van de arbeidsgeneesheer in samenspraak met de behandelende arts vereist worden om de bekwaamheid van de gehandicapte persoon tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan. § 3. Het HRM organiseert in samenwerking met de erkenningsinstellingen bedoeld in artikel 325, § 2, het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen.

TITEL XIV. - Het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging

Art. 329.Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de wettelijke pensioenleeftijd, behalve in de gevallen waarin voorzien is in de wetgeving met betrekking tot de pensioenen en het onderhavige reglement.

Art. 330.§ 1. Er wordt van rechtswege een einde gesteld aan de hoedanigheid van ambtenaar wanneer de ambtenaar de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. § 2. In afwijking van § 1, indien ze ermee akkoord gaan en indien de noodwendigheid van de dienst dit vereist, kunnen de ambtenaren uitzonderlijk in dienst gehouden worden na de wettelijke pensioenleeftijd bereikt te hebben en dit gedurende een periode van zes maanden.

De ambtenaren die in dienst blijven na de wettelijke pensioensleeftijd, behouden tijdens die periode hun hoedanigheid van ambtenaar.

De beslissing wordt genomen door de Raad van Bestuur.

De beslissing tot verlenging wordt gemotiveerd.

Art. 331.Verliest ambtshalve en zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar : 1° de ambtenaar van wie de benoeming niet regelmatig is, op voorwaarde dat, met uitzondering van misleiding of bedrog, die onregelmatigheid door de overheid die hem heeft benoemd is vastgesteld binnen de termijn bepaald voor het instellen van beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure;2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de Belgische nationaliteitsvoorwaarde en waarvan de functies een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname noodzaken in de uitoefening van de openbare macht of als doel hebben de bescherming van de algemene belangen van de staat of andere overheidsinstanties.3° de ambtenaar die zijn burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, die aan de dienstplichtwetten niet meer voldoet of wiens medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;4° de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien opeenvolgende werkdagen afwezig blijft en die naar behoren en voorafgaandelijk werd gewaarschuwd;5° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;6° de ambtenaar die om tuchtredenen wordt ambtshalve ontslagen of afgezet.

Art. 332.Geven aanleiding tot ambtsneerlegging : 1° het vrijwillig ontslag.In deze situatie mag de ambtenaar zijn post niet eerder verlaten dan minimaal dertig dagen na kennisgeving van zijn ontslag per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal. Deze termijn, die begint te lopen vanaf de datum van het versturen van de aangetekende brief, kan verkort worden in onderling akkoord. 2° de oppensioenstelling;3° een tweede benoeming in een andere overheidsdienst, van zodra deze benoeming niet meer kan aangevochten worden voor de Raad van State.4° de definitief bevestigde professionele ongeschiktheid, volgens de procedure zoals bepaald in dit besluit. BOEK II. - DE BEZOLDIGINGSREGELING TITEL I. - De wedde HOOFDSTUK I. - De weddeschalen

Art. 333.Iedere weddeschaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers.

Art. 334.Aan de graden die de ambtenaren kunnen bekleden, zijn de volgende schalen verbonden : NIVEAU A Directeur-generaal A500 Adjunct-directeur-generaal A410 Directeur-dienshoofd A400 Ingenieur-directeur A310 Directeur A300 A310 Raadgever-deskundige A220 A230 Eerste ingenieur A220 Eerste attaché A200 A210 A220 Ingenieur A111 A112 A113 Geneesheer A111 A112 A113 Attaché A101 A102 A103 NIVEAU B eerste assistent B200 assistent B101 B102 B103 NIVEAU C eerste adjunct C200 adjunct C101 C102 C103 NIVEAU D eerste klerk D200 klerk D101 D102 D103

Art. 335.De weddeschalen die gelden in het Agentschap zijn opgenomen in bijlage II. De bedragen van de weddeschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen in overeenstemming met de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De wedde wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer van 138,01.

Art. 336.De tussentijdse verhogingen worden toegekend op grond van de geldelijke anciënniteit, conform de artikelen 411 tot 415.

Art. 337.De schaal A310 wordt toegekend aan de ambtenaar die titularis van de graad van geneesheer is en indien hij : 1° sedert ten minste zes jaar genoten heeft van de schaal A113;2° de evaluatie "voldoende" heeft verkregen;3° met goed gevolg de opleiding bedoeld in artikel 273 gevolgd heeft. HOOFDSTUK II. - De vaststelling van de wedde van de ambtenaar Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 338.Onverminderd de tegengestelde reglementaire bepalingen, wordt de wedde van elke ambtenaar vastgesteld in één van de schalen van zijn graad.

Art. 339.Bij elke wijziging van het geldelijke statuut van een graad, wordt de eraan verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijke statuut altijd had bestaan.

Indien de gewijzigde wedde lager ligt dan degene die de ambtenaar genoot in zijn graad bij de inwerkingtreding van het wijzigende besluit, behoudt hij zijn hoogste wedde tot hij een op zijn minst daaraan gelijke wedde heeft.

Art. 340.De vaste ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij zou hebben genoten in zijn vorige graad.

Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot niveau B en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, verkrijgt de ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die 1.000 euro, op jaarbasis en voor 100 % gekoppeld aan het spilindexcijfer van 138,01, hoger ligt dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad.

De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger ligt dan de maximumwedde hetzij van de schaal van zijn nieuwe graad, hetzij van de schaal van zijn vorige graad als deze hoger is.

Art. 341.De wedde wordt betaald na vervallen termijn.

De ambtenaar ontvangt zijn wedde uiterlijk de laatste werkdag van de maand. Afdeling 2. - De berekening van de wedde

Art. 342.De maandwedde is gelijk aan één twaalfde van de jaarwedde.

Art. 343.Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar op een andere datum dan de eerste van de maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is bedoeld in artikel 415, tweede lid, wordt de wedde van de lopende maand niet aangepast.

Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar overlijdt of op rust gesteld wordt, blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd.

Art. 344.Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de wedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de volgende breuk : 1778049720500het percentage van de prestaties x het aantal gepresteerde werkdagen het aantal te presteren werkdagen op basis van het werkschema Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren gedeeld door 7,6.

Wordt verstaan onder : "werkdag" : elke dag, feestdagen inbegrepen, uitgezonderd zaterdagen en zondagen; "gepresteerde werkdag" : elke werkdag waarvoor een bezoldiging verschuldigd is; "werkschema" : het aantal te presteren werkdagen in een maand. HOOFDSTUK III. - De gewaarborgde bezoldiging, de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 345.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "volledige prestaties", de prestaties zoals bepaald in artikel 401. Afdeling 2. - De gewaarborgde bezoldiging

Art. 346.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder "bezoldiging", de wedde vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage.

De kinderbijslagen en de maandelijkse supplementen daarvan komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de bezoldiging. § 2. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging van de ambtenaar bedraagt nooit, voor volledige prestaties, minder dan : - 13.234,20 euro, indien de betrokkene, wat betreft de sociale zekerheid, enkel onderworpen is aan de regeling inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering gezondheidssector; - 12.478,10 euro, in de andere gevallen. § 3. Het verschil tussen de in § 2 bedoelde jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging en de bezoldiging waarop de ambtenaar normaal recht zou hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een weddebijslag en wordt in zijn wedde opgenomen. § 4. Wanneer de ambtenaar onvolledige prestaties verricht dan wordt hem de overeenkomstig § 3 vastgestelde wedde slechts toegekend naar rata van die prestaties. § 5. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Afdeling 3. - De haard- of standplaatstoelage

Art. 347.§ 1. In het geval dat de jaarwedde, vastgesteld voor volledige prestaties van een ambtenaar, de in § 4 vermelde bedragen niet overschrijdt : 1° heeft recht op een haardtoelage : - de gehuwde ambtenaar of de ambtenaar die samenleeft tenzij de toelage toegekend wordt aan zijn echtgenoot of aan de persoon met wie hij samenleeft; - de alleenstaande ambtenaar van wie één of meer kinderen deeluitmaken van het gezin en die recht geven op kinderbijslag; 2° heeft recht op een standplaatstoelage, de niet in 1° bedoelde ambtenaar. § 2. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan, aan wie de toelage zal uitbetaald worden.

De uitbetaling van deze toelage wordt afhankelijk gesteld van een verklaring op erewoord die door de ambtenaar wordt opgesteld volgens het door het HRM vastgesteld model. § 3. De in disponibiliteit gestelde ambtenaren genieten noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage. § 4. Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : 1° wedden die 16.099,84 euro niet te boven gaan : haardtoelage : 719,89 euro; standplaatstoelage : 359,95 euro; 2° wedden die hoger liggen dan 16.099,84 euro doch 18.329,27 euro niet te boven gaan : haardtoelage : 359,95 euro; standplaatstoelage : 179,98 euro.

De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 16.099,84 euro te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke hij zou verkrijgen indien zijn wedde gelijk zou zijn aan dit bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 18.329,27 euro te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke hij zou verkrijgen ware zijn wedde gelijk aan dit bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

Onder bezoldiging moet in dit geval worden verstaan het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen. § 5. De haard- of standplaatstoelage en de grenswedden vastgesteld voor de toekenning ervan worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 6. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt betaald terzelfdertijd als de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft.

Zij wordt betaald in dezelfde verhouding en volgens dezelfde modaliteiten als de wedde wanneer deze voor geen volledige maand verschuldigd is.

Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals bepaald in de §§ 1 tot 4 van dit artikel, wordt het voordeligste stelsel voor de volle maand toegepast. Afdeling 4. - Het vakantiegeld

Art. 348.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° "referentiejaar" : het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie moet worden toegestaan;2° "jaarwedde" : de wedde, het loon, de gewaarborgde bezoldiging of de daarmee gelijkgestelde vergoeding of toelage, met inbegrip van de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage. § 2. De ambtenaren genieten ieder jaar vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan 92 % van een twaalfde van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedden bepalen die verschuldigd zijn voor de maand maart van het vakantiejaar.

Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de desbetreffende maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft. § 3. Voor volledige prestaties verricht gedurende het gehele referentiejaar, geniet de ambtenaar een volledig vakantiegeld. § 4. Wanneer de ambtenaar niet het volledig voordeel van de in § 3 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het vakantiegeld verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen. § 5. In afwijking van § 4, worden voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld in aanmerking genomen de perioden waarin de ambtenaar, tijdens het referentiejaar : 1° zijn functies heeft opgeschort wegens de verplichtingen die hem opgelegd zijn krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;2° met ouderschapsverlof was;3° afwezig geweest is ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd. § 6. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke voorafgaat aan die waarop de ambtenaar die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde dat hij : 1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop de ambtenaar de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst werd beëindigd. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. § 7. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van die verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven het bedrag dat overeenstemt met het hoogste vakantiegeld dat verkregen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.

Hiertoe wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.

Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.

Voor de toepassing van voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.

Voor de toepassing van voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan hij afhangt.

Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen. § 8. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tijdens de maand mei van het jaar waarin de vakantie moet worden toegekend.

In afwijking van de in het vorige lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar op pensioen wordt gesteld, of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de eventuele inhouding die op de desbetreffende datum gelden. Het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die de ambtenaar op die datum geniet.

Wanneer hij op die datum geen wedde of een verminderde wedde geniet wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn. § 9. Op het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 % uitgevoerd. Afdeling 5. - De eindejaarstoelage

Art. 349.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° "bezoldiging", iedere wedde, loon of in plaats daarvan gestelde vergoeding, zonder rekening te houden met de vermeerderingen of verminderingen ingevolge de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;2° "verloning", de bezoldiging zoals deze bedoeld is in 1°, eventueel vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;3° "brutoverloning", de verloning zoals deze bedoeld is in 2°, rekening gehouden met vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;4° "referentieperiode" : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar. § 2. De ambtenaren genieten een eindejaarstoelage onder de voorwaarden en volgens de regelen die in deze afdeling worden bepaald. § 3. De belanghebbende geniet het volledige bedrag van de in §§ 6 en 7 bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten tijdens de hele duur van de referentieperiode. § 4. Wanneer de ambtenaar niet het volledig voordeel van de in § 3 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen. § 5. Wanneer de ambtenaar, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de referentieperiode : 1° met ouderschapsverlof was;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen; worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten. § 6. Het bedrag van de eindejaarstoelage stemt overeen met de brutoverloning voor de maand oktober van het lopende jaar. § 7. Wanneer de ambtenaar het voordeel van zijn verloning niet heeft genoten voor de maand oktober van het lopende jaar, komt voor de berekening van de toelage die brutoverloning in aanmerking welke voor de berekening van zijn verloning voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien deze laatste verloning verschuldigd was geweest. § 8. Voor de ambtenaar die een gewaarborgde bezoldiging overeenkomstig artikel 346 geniet, zal het bedrag van de gewaarborgde bezoldiging in aanmerking moeten genomen worden voor de berekening van de eindejaarstoelage. § 9. Op de eindejaarstoelage worden de inhoudingen verricht die zijn vastgesteld krachtens de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders behalve voor de gerechtigden die uitsluitend onderworpen zijn aan de regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, gezondheidssector. § 10. De eindejaarstoelage wordt uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar.

TITEL II. - De toelagen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 350.Het vervullen van prestaties die niet als normaal en eigen aan de functie kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.

Geen enkele toelage uit deze titel kan gecumuleerd worden met een gelijkaardige toelage of de behouden tegenwaarde ervan ten gunste van het naar het Agentschap overgedragen personeelslid.

Art. 351.In het geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de ambtenaar het recht op zijn wedde niet verliest.

Art. 352.Als de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, worden de toelagen en de premies bedoeld in het artikel 354 betreffende de toelagen verbonden met de loopbaan en in artikelen 359 tot 364 betreffende de tweetaligheidstoelage betaald volgens de pro rata toegepast op de wedde.

Art. 353.Onverminderd de regels betreffende de administratieve controle en de begrotingscontrole worden de toelagen door de Raad van Bestuur vastgesteld. HOOFDSTUK II. - De toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt

Art. 354.De ambtenaar die een hoger ambt onafgebroken waarneemt gedurende een periode van ten minste negentig dagen, krijgt een toelage die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het hoger ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn effectieve graad.

De in het eerste lid bedoelde bezoldiging omvat de haard- of standplaatstoelage.

Deze toelage wordt retroactief toegekend tot de eerste dag waarop de ambtenaar de hogere functie effectief uitoefende.

Zolang hij voormelde functie bekleedt, heeft de ambtenaar recht op tussentijdse verhogingen volgens de bij artikel 336 vastgestelde regels.

De toelage wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. HOOFDSTUK III. - De toelage voor overuren

Art. 355.Onder overuren dient te worden verstaan de prestaties verstrekt door een ambtenaar en die uitzonderlijk worden opgelegd op werkdagen en op zaterdag, zondag of feestdag.

Art. 356.Elk overuur buiten de 7u36 uur dagprestaties wordt, bij voorrang, gecompenseerd door een verlof dat gelijk is aan : - 125 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tot 22.00 uur; - 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 22.00 uur en 07.30 uur; - 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op zaterdag; - 200 % van de geleverde bijkomende prestaties op zondag of feestdag.

Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de twee maanden, wordt een toelage toegekend respectievelijk van 1,25/1850ste, 1,5/1850ste of 2/1850ste van de jaarlijkse brutobezoldiging per overuur.

Art. 357.De ambtenaar die uitzonderlijk buiten zijn dienstverplichtingen teruggeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan 4/1850e van de jaarlijkse brutobezoldiging. Deze toelage staat los van de betaling van de overuren.

Art. 358.De Raad van Bestuur beslist of het opportuun is dat er bezoldigde overuren worden gepresteerd. HOOFDSTUK IV. - De tweetaligheidstoelage

Art. 359.§ 1. Er wordt een tweetaligheidspremie toegekend aan de ambtenaren die het bewijs hebben geleverd dat zij een schriftelijke en/of mondelinge kennis hebben van de tweede taal.

Deze schriftelijke en/of mondelinge kennis wordt bepaald door middel van : A. hetzij het Koninklijk Besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en gestaafd door een taalcertificaat uitgereikt door SELOR. B. of één van de niveaus van taalbeheersing bepaald door het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader en gestaafd door een taalcertificaat uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap of de Franse Gemeenschap erkende taalonderwijsinstelling. § 2. Het jaarlijkse bedrag van de toelage verschilt naargelang het aan de ambtenaar uitgereikte certificaat van taalkennis.

A. Overeenkomstig § 1, A., wordt het bedrag bepaald op basis van de examens bedoeld in de volgende artikelen van voornoemd koninklijk besluit van 8 maart 2001 : - artikel 9, § 1, tweede lid, of artikel 10 (elementaire mondelinge kennis) : 600 euro; - artikel 9, § 2, tweede lid of artikelen 8 en 9, § 1, alinea 2 of artikel 10 (elementaire mondelinge en schriftelijke kennis) : 2.400 euro; - artikelen 11 en 9, § 1 (voldoende mondelinge en schriftelijke kennis) of artikel 12 : 3.200 euro.

B. Overeenkomstig § 1, B., wordt het bedrag bepaald op basis van de volgende niveaus van taalbeheersing van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader : - kennisniveau A1 : 600 euro; - kennisniveau B1 : 2.400 euro; - kennisniveau C1 voor de lees- en luistervaardigheden en B2 voor de mondelinge en schriftelijke kennis : 3.200 euro.

De verschillende toelagen kunnen niet gecumuleerd worden.

Art. 360.De ambtenaren, die geslaagd zijn voor het in artikel 7 van voormeld Koninklijk Besluit van 8 maart 2001 bedoelde examen, verkrijgen een tweetaligheidstoelage volgens hun niveau.

Het jaarbedrag van de tweetaligheidstoelage wordt vastgesteld als volgt : - ambtenaren van niveau A en B : 3.200 euro; - ambtenaren van niveau C, D : 2.400 euro.

Art. 361.De tweetaligheidspremies worden maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij zijn gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

Art. 362.Een toelage wordt toegekend aan de personeelsleden die hun kennis bewijzen van een gebarentaal die overeenstemt met het Frans of Nederlands voor zover de leden in een dienst zijn aangesteld die in contact staat met de bevolking of in een dienst waarin die kennis nuttig is voor de communicatie binnen de dienst.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de kennis van een gebarentaal bewezen door het slagen in een proef die door SELOR georganiseerd wordt.

Art. 363.De jaarlijkse premie bedraagt 2.400 euro. Ze is gekoppeld aan de spilindex 138,01.

Art. 364.De kennis van zowel de Franse als de Nederlandse gebarentalen, geeft slechts recht op één premie. HOOFDSTUK V. - De premies toegekend in toepassing van de stelsels van loopbaanonderbreking en van de vierdagenweek en van het deeltijds werk vanaf 50 of 55 jaar

Art. 365.De ambtenaren in loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 160, ontvangen tijdens hun verlof een toelage waarvan het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de betalingsinstelling vastgesteld zijn door het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, evenals door elke bepaling die het zou wijzigen of vervangen.

Art. 366.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld in artikel 168 krijgen, gedurende het verlof, een premie waarvan het bedrag overeenstemt met datgene vastgesteld voor de personeelsleden van de Gewestelijke Overheidsdiensten Brussel.

Wanneer 80 % van de wedde niet volledig wordt betaald, dan wordt de premie bedoeld in alinea 1 proportioneel verminderd met de prestaties van de ambtenaar.

Art. 367.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld in artikel 166 krijgen, gedurende hun verlof, een premie waarvan het bedrag overeenstemt met datgene vastgesteld voor de personeelsleden van de Gewestelijke Overheidsdiensten Brussel.

Wanneer 50 % van de wedde niet volledig wordt betaald, dan wordt de premie bedoeld in lid 1 proportioneel verminderd met de prestaties van de ambtenaar.

TITEL III. - De vergoedingen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 368.Een vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet als normaal of inherent aan het ambt kunnen worden beschouwd.

Geen enkele vergoeding uit deze titel kan gecumuleerd worden met een gelijkaardige titel of de behouden tegenwaarde ervan ten gunste van het naar het Agentschap overgedragen personeelslid. HOOFDSTUK II. - De vergoedingen verbonden aan dienstverplaatsingen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 369.De ambtenaar heeft recht op de terugbetaling van de kosten verbonden aan dienstverplaatsingen.

Art. 370.Elke verplaatsing vereist de toestemming van directeur-generaal.

Art. 371.De toestemming bepaald in artikel 370 kan algemeen zijn, ondermeer in geval de betrokkenen zich regelmatig moeten verplaatsen.

Art. 372.Behalve wanneer het belang van de dienst het vereist, gebeurt elke dienstverplaatsing met het goedkoopste vervoermiddel. Afdeling 2. - Het gebruik van het openbaar vervoer

Art. 373.De onkosten van een verplaatsing met het openbaar vervoer worden terugbetaald volgens de officiële tarieven.

Art. 374.De ambtenaren ontvangen hetzij een reisorder in te ruilen voor een gewoon ticket, hetzij een terugbetaling in ruil voor het vervoersbewijs.

Art. 375.Als het vertrekstation gelegen is in de gemeente van de werkelijke woonplaats van de betrokkene en deze niet overeenstemt met zijn administratieve standplaats mag dit niet leiden tot bijkomende lasten. De eventuele toeslag van de reis is voor rekening van de betrokkene.

Art. 376.Voor zijn dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geniet de ambtenaar een vrij abonnement op het vervoersnet van de M.I.V.B. Dit abonnement kan worden aangevuld met een MTB-uitbreiding, voor zover de ambtenaar kan aantonen dat deze uitbreiding gerechtvaardigd is door het frequente gebruik dat hij maakt van ander openbaar vervoer op het grondgebied van het gewest. Afdeling 3. - Het gebruik van het eigen voertuig

Art. 377.De machtigingen om de eigen wagen te gebruiken worden gegeven door Raad van Bestuur, binnen de perken van de dotatie toegekend aan de instelling.

Zij zijn slechts geldig tot 31 december van elk jaar.

De Raad van bestuur bepaalt eveneens het maximale aantal jaarlijkse kilometers dat wordt toegestaan. Dit aantal kan per dienst worden vastgesteld.

Art. 378.Behoudens uitdrukkelijke machtiging mag de ambtenaar geen dienstverplaatsingen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in rekening brengen.

In voorkomend geval stelt de Raad van bestuur een maximaal aantal kilometers voor deze verplaatsingen vast.

Art. 379.De kilometervergoeding komt overeen met het bedrag dat voor de Staatsambtenaren wordt bepaald.

Deze kilometervergoeding dekt alle kosten van het gebruik van het eigen voertuig, behalve de kosten van een all-riskverzekering die het Agentschap ten laste neemt.

Art. 380.De Raad van Bestuur bepaalt de kilometervergoeding voor de dienstverplaatsingen van in het buitenland verblijvende ambtenaren.

Art. 381.Een ambtenaar die van de fiets gebruik maakt voor de behoeften van de dienst op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of daarbuiten, maakt aanspraak op een vergoeding volgens de in de artikelen 391 tot 393 bepaalde regeling.

Art. 382.De ambtenaren die zich verplaatsen met hun gebruikelijke woonplaats als vertrek- of aankomstpunt, kunnen geen vergoeding verkrijgen die hoger ligt dan die welke hen verschuldigd zou zijn indien zij hun administratieve standplaats als vertrek- en aankomstpunt zouden nemen.

Art. 383.De vergoedingen worden betaald op overlegging van een aangifte op erewoord met een overzicht van het aantal voor de dienst afgelegde kilometers. HOOFDSTUK III. - De vergoeding voor verblijfkosten

Art. 384.Er wordt aan de ambtenaren die dienstverplaatsingen moeten maken een dagelijkse forfaitaire vergoeding van hun verblijfkosten toegekend.

Art. 385.De vergoeding voor verblijfkosten in het binnenland wordt vastgesteld overeenkomstig het Koninklijk Besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de personeelsleden van de ministeries.

Art. 386.De vergoeding bedoeld in artikel 384 wordt niet toegekend voor verplaatsingen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 387.De ambtenaren die worden afgevaardigd om deel te nemen aan internationale conferenties in het binnenland hebben recht op terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.

Art. 388.Het verblijf in het buitenland geeft aanleiding tot de betaling van een forfaitaire dagelijkse vergoeding, waarvan het bedrag wordt vastgesteld in de de jaarlijkse omzendbrief van de FOD Buitenlandse Zaken.

Art. 389.De Raad van bestuur regelt de bijzondere situaties die met name ontstaan als gevolg van de uitoefening van een reizende functie of als gevolg van detachering.

Art. 390.Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtmaatregelen, kan de directeur-generaal de verblijfsvergoeding weigeren als hij vaststelt dat de rechthebbende misbruik maakt van de rechten die hem bij dit besluit worden toegekend. HOOFDSTUK IV. - De vergoeding voor vervoerskosten op de weg van en naar het werk Afdeling 1. - De fietsvergoeding

Art. 391.De ambtenaar die zich per fiets verplaatst om zich van zijn gebruikelijke woonplaats naar zijn werk te begeven, of voor een deel van het traject tussen zijn gebruikelijke woonplaats en zijn werk, heeft recht op een vergoeding.

Art. 392.De vergoeding komt overeen met het maximale bedrag per kilometer vrijgesteld van inkomstenbelasting en sociale zekerheidsbijdragen.

Art. 393.De vergoeding wordt uitbetaald op overlegging van een aangifte op erewoord en een driemaandelijks overzicht. Afdeling 2. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk

openbaar vervoer op de weg van en naar het werk

Art. 394.§ 1. De ambtenaar die van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel per spoor gebruik maakt, al dan niet in combinatie met andere gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen, om zich regelmatig te verplaatsen tussen de verblijfplaats en de werkplaats, geniet een tegemoetkoming in de abonnementskosten. § 2. De tegemoetkoming ten laste van het Agentschap wordt geregeld door overeenkomsten gesloten tussen de verschillende federale en gewestelijke maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, enerzijds en de Raad van Bestuur of zijn afgevaardigde, anderzijds.

In het kader van deze overeenkomst bedraagt het percentage van de tegemoetkoming door het Agentschap minstens 100 % van de prijs van het met het sociaal abonnement gelijkgestelde treinkaartje, op basis van een in gemeen overleg vastgestelde tabel. § 3. Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement vastgesteld overeenkomstig § 2 van dit artikel. HOOFDSTUK V. - De dagelijkse forfaitaire vergoeding voor het gebrek aan sanitaire voorzieningen ten gunste van reizende werknemers

Art. 395.Deze dagelijkse vergoeding is van toepassing op een reizende werknemer van het Agentschap van niveau D of niveau C wanneer hij cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° hij verplaatst zich gedurende minstens vier uur in de loop van de dag;2° hij heeft tijdens zijn verplaatsingen geen toegang tot de sanitaire voorzieningen aanwezig in het Agentschap of de bijbehorende kantoren ervan.

Art. 396.De vergoeding is uitsluitend verschuldigd voor de gepresteerde dagen tijdens dewelke de voorwaarden vervuld worden.

Ze wordt maandelijks uitbetaald op grond van een overzicht opgesteld door de functionele chef.

Art. 397.Het dagelijkse bedrag van de vergoeding is vastgesteld op € 3,59. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01.

Art. 398.Elke functiewijziging of wijziging van de aard van de activiteit van de functie, al dan niet vrijwillig, doet het recht op de vergoeding vervallen. HOOFDSTUK VI. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar

Art. 399.§ 1. Een vergoeding van de begrafeniskosten wordt toegekend indien de uitkering voor begrafeniskosten bepaald in het artikel 61 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling van een regeling voor verplichte geneeskundige verzorging en uitkeringen, niet kan worden toegekend en wanneer de overleden ambtenaar zich in een van de volgende standen bevond : - in dienstactiviteit; - in disponibiliteit wegens ziekte; - in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; - op non-activiteit in het kader van een verlof om persoonlijke redenen. § 2. In geval van overlijden van een in § 1 bedoelde ambtenaar wordt ten bate van zijn niet uit de echt gescheiden echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft, of bij diens ontstentenis van zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste bruto-activiteitswedde van de ambtenaar. Deze bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de toelagen die het karakter van een toebehoren van de wedde hebben.

Voor ambtenaren in disponibiliteit wordt de laatste bruto-activiteitswedde, indien nodig : a) aangepast aan de wijzigingen als gevolg van de schommelingen van het algemeen indexcijfer der kleinhandelsprijzen van het Rijk;b) herzien overeenkomstig artikel 344. De vergoeding mag het twaalfde deel niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. § 3. Bij ontstentenis van de in § 2 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen.

In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten zonder dat zij evenwel meer mag bedragen dan het bedrag dat bij dit besluit is voorzien ten gunste van de echtgenoot of van de erfgenamen in rechte lijn. § 4. Wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan de Raad van bestuur of zijn gemachtigde, in uitzonderingsgevallen, beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van één of meer gerechtigden uit te keren. § 5. De bij dit besluit bepaalde vergoeding mag met soortgelijke, krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts ten belope van het in § 2 bedoelde bedrag worden gecumuleerd. HOOFDSTUK VII. - De terbeschikking-stelling van geldsommen om dienstuitgaven te verrichten

Art. 400.§ 1. Aan de ambtenaren worden geldsommen ter beschikking gesteld met het oog op het verrichten van dienstuitgaven. Deze geldsommen kunnen ter beschikking gesteld worden in de vorm van liquiditeiten, een al dan niet voorafbetaalde kredietkaart of betaalkaart of enig ander betaalmiddel. § 2. Elke geldsom die ter beschikking van een ambtenaar wordt gesteld voor het verrichten van dienstuitgaven blijft eigendom van het Agentschap. § 3. Wanneer geldsommen in de vorm van liquiditeiten ter beschikking van de ambtenaren worden gesteld, wordt dit gestaafd met een schriftelijke akte die het bedrag van de ter beschikking gestelde sommen aangeeft. § 4. De ambtenaren verantwoorden de dienstuitgaven aan de hand van voor kwijting getekende verantwoordingsstukken van derden of, bij wijze van uitzondering, een gemotiveerde verklaring op erewoord in geval van verlies van het verantwoordingsstuk of van de onmogelijkheid een verantwoordingsstuk te verkrijgen. § 5. De dienstuitgaven moeten in overeen-stemming zijn met de bepalingen van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 oktober 2006 betreffende de financiële actoren en de wijzigingen ervan. HOOFDSTUK VIII. - De vergoeding voor structureel telewerk

Art. 401.Wanneer een ambtenaar die toegelaten is om zijn functie uit te oefenen via structureel telewerk zijn eigen internetverbinding en -abonnement gebruikt, wordt hem bij wijze van tegemoetkoming een forfaitaire maandelijkse vergoeding van € 11,95 toegekend. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.

BOEK III. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE ANCIENNITEIT TITEL I. - Algemene bepalingen

Art. 402.Onder "volledige prestaties" moet worden verstaan, prestaties waarmee een zodanige werktijd gemoeid is dat de normale beroepsactiviteit volledig in die prestaties opgaat.

De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten als hij zich in een administratieve stand bevindt op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij ontstentenis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.

Art. 403.De anciënniteit wordt berekend per kalendermaand. De diensten die geen volledige maand beslaan worden genegeerd.

TITEL II. - De berekening van de administratieve anciënniteit

Art. 404.Voor de berekening van de graad- en van de niveau-anciënniteit worden in aanmerking genomen de werkelijk cumulatief gepresteerde diensten : 1° in de hoedanigheid van stagiair of vastbenoemd ambtenaar;2° van het Agentschap;3° zonder onderbreking die het gevolg is van een door de ambtenaar opgelopen tuchtstraf of ontslag wegens beroepsongeschiktheid in het kader van de evaluatie van de ambtenaar;4° als titularis van een ambt met volledige of deeltijdse prestaties.

Art. 405.Voor de berekening van de dienst-anciënniteit geldt dezelfde berekeningswijze, met dien verstande dat de werkelijke prestaties in aanmerking worden genomen voor zowel stagiairs als vastbenoemde ambtenaren en contractuele personeelsleden vanaf hun benoeming.

Art. 406.Voor de berekening van de schaalanciënniteit worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die verricht werden in een gegeven weddeschaal.

Ook de werkelijke prestaties verricht in een schaal die gelijkgesteld is met of vervangen door de gegeven weddeschaal worden in aanmerking genomen.

Art. 407.Voor de graadanciënniteit, worden de in aanmerking komende diensten berekend hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar in deze graad of een equivalente graad werd benoemd hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.

Voor de niveau-anciënniteit, worden de in aanmerking komende diensten berekend vanaf de datum waarop de ambtenaar werd benoemd in een graad van het betreffende of daaraan equivalente niveau, hetzij vanaf de datum waarop hij voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.

Art. 408.Deeltijdse prestaties van 1976 uur worden geteld voor twaalf volle kalendermaanden.

Deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1976 uur worden geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk gedeelte van een uur wordt genegeerd.

Art. 409.De administratieve anciënniteit van een ambtenaar die titularis is van een ambt met deeltijdse prestaties, wordt berekend pro rata van zijn werkelijke prestaties.

Art. 410.De administratieve anciënniteiten die een ambtenaar verkreeg in een overheidsdienst waaruit hij werd overgeplaatst, blijven verworven, ongeacht de van kracht zijnde berekeningswijze van de anciënniteit in die overheidsdienst.

TITEL III. - De geldelijke anciënniteit HOOFDSTUK I. - In aanmerking komende diensten

Art. 411.§ 1. Bij de aanwerving worden, voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, ambtshalve in aanmerking genomen de diensten gepresteerd als personeelslid van de overheidsdiensten van de staten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie. § 2 De personeelsleden in dienst genomen door privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen die niet bedoeld worden onder paragraaf 1, in een juridische band die eenzijdig gedefinieerd wordt door de bevoegde publieke overheid of, krachtens een wettelijke of decretale bepaling, door hun leidend bevoegd orgaan, worden beschouwd als behorend tot de overheidsdiensten. § 3. Worden eveneens ambtshalve in aanmerking genomen de diensten die gepresteerd werden in ongeacht welke hoedanigheid als personeelslid van onderwijsinstellingen van de Gemeenschappen, in onderwijsinstellingen die gesubsidieerd worden met een weddetoelage, in diensten voor studie- en beroepskeuze of vrije psycho-medisch-sociale centra die gesubsidieerd worden met een weddetoelage.

De voltijds gepresteerde diensten in het onderwijs over perioden korter dan 12 opeenvolgende maanden worden in aanmerking genomen volgens de volgende formule : het aantal dagen van een periode van prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2 en de uitkomst wordt gedeeld door 30. Het quotiënt bepaalt het aantal maanden; met de cijfers na de komma en de rest wordt geen rekening gehouden. De deeltijds gepresteerde diensten worden naar rato gevaloriseerd, volgens dezelfde berekening.

De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.

Art. 412.Met de diensten verricht in de privésector of als zelfstandige wordt eveneens rekening gehouden op voorwaarden dat deze diensten voldoen aan een bij de aanwerving gestelde eis en rekening houdend met het aantal jaren ervaring dat vereist wordt bij de aanwerving.

Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit kan de directeur-generaal eveneens diensten erkennen die gepresteerd werden in de privésector of als zelfstandige indien hij van oordeel is dat die diensten een bijzonder nuttige ervaring zijn voor de functie waarin de betrokkene wordt aangeworven.

Bijzonder nuttige beroepservaring is ervaring waarmee de persoon die ze kan laten gelden beschikt over een onmiskenbaar voordeel inzake competenties om de functie uit te oefenen. Het personeelslid dat een beroepservaring als bijzonder nuttig wil laten erkennen, dient daartoe het nodige bewijs te leveren. Tenzij de directeur-generaal van de instelling of zijn afgevaardigde een specifieke termijn bepaalt, moet de erkenningsaanvraag uiterlijk op het einde van de derde maand na de indiensttreding plaatsvinden.

De erkenning kan ook vóór de indienst-treding plaatsvinden, maar heeft dan pas uitwerking bij de indiensttreding.

Bij weigering tot erkenning kan beroep ingesteld worden bij de raad van bestuur binnen een maand na de kennisname van de weigeringsbeslissing.

Art. 413.Voor de toepassing van de artikelen 411 en 412, wordt slechts rekening gehouden met de diensten als ze een volledige maand dekken, desgevallend bij meerdere werkgevers. De onvolledige maanden worden niet meegerekend.

De diensten die niet overeenstemmen met voltijdse prestaties worden pro rata in aanmerking genomen. Het eindresultaat van het pro rata wordt afgerond naar het hogere geheel getal. De ambtenaar wordt beschouwd in aanmerking komende diensten te verrichten voor de berekening van de geldelijke anciënniteit wanneer hij in dienstactiviteit is of wanneer hij werkelijk de diensten uitvoert zoals bepaald door zijn arbeidscontract of wanneer hij in disponibiliteit wegens ziekte is. HOOFDSTUK II. - De berekening van de geldelijke anciënniteit.

Art. 414.De anciënniteit van de ambtenaar mag nooit de werkelijke duur van zijn in aanmerking komende diensten overschrijden.

De anciënniteit aan de ambtenaar toegekend in een overheidsdienst waaruit hij werd overgeplaatst, blijft verworven, ongeacht de van kracht zijnde berekeningswijze van de anciënniteit in die dienst.

Art. 415.De diensten waarmee rekening gehouden wordt voor de berekening van de anciënniteit zijn verworven in het niveau van de basisgraad van de ambtenaar. Zij worden in hun geheel verrekend.

De basisgraad is de eerste graad waartoe de ambtenaar wordt benoemd of waartoe hij nadien wordt benoemd volgens een benoemingswijze die geen rekening houdt met zijn vorige hoedanigheid.

BOEK IV. - HET MANDAAT TITEL I. - Algemene bepalingen

Art. 416.De Regering kent de betrekkingen verbonden aan de rangen A4+ en A5 bij mandaat toe.

Art. 417.De bepalingen van artikelen 1 tot 415 zijn van toepassing op de mandaathouders voor zover dit boek niet afwijkt van deze bepalingen.

Art. 418.De duur van het mandaat is vijf jaar.

Art. 419.Voor de duur van het mandaat worden strategische en transversale doelstellingen bepaald.

Art. 420.§ 1. De strategische doelstellingen die worden toegewezen aan elke mandaathouder worden bepaald door de Regering op voorstel van de functioneel bevoegde minister(s) na advies van de Raad van Bestuur van het Agentschap.

De transversale doelstellingen zijn degene bepaald door de Regering voor alle mandaathouders van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 2. Gedurende de uitoefening van het mandaat kan er op dezelfde manier worden tewerk gegaan om de doelstellingen vastgelegd voorafgaand aan de toewijzing van het mandaat te wijzigen teneinde er de elementen uit de regeringsverklaring alsook de grote richtlijnen, bepaald door de bevoegde minister(s) of de beheersovereenkomst in op te nemen.

Binnen de zes maanden na het opnemen van zijn functie stelt de mandaathouder een beheersplan op waarin hij de richtlijnen preciseert die hij wil nastreven om de bepaalde doelstellingen te bereiken en integreert hij daarin de oriënteringsnota en oriënteringsbrieven.

Hij legt zijn beheersplan ter goedkeuring voor aan de Raad van Bestuur.

De mandaathouder kan eveneens aan de regering wijzigingen aan de doelstellingen bedoeld in § 1 voorstellen, na voorafgaand advies van de Raad van Bestuur.

Voorafgaandelijk aan elke wijziging wordt er overlegd tussen de in functie zijnde mandaathouder en de in de § 1 bedoelde overheid.

TITEL II. - Selectie, aanwerving en aanwijzing van de mandaathouders HOOFDSTUK I. - De toelatingsvoorwaarden

Art. 421.§ 1. Om zich kandidaat te stellen voor een mandaatbetrekking bij het Agentschap dienen de kandidaten te voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden bepaald in artikel 29 en moeten zij zich minstens op één van de onderstaande titels en verdiensten kunnen beroepen : - minstens negen jaar anciënniteit in een functie van niveau A of in een functie die slechts toegankelijk is voor de houders van een diploma dat toegang geeft tot het niveau A in een organieke overheidsdienst; - minstens zes jaar leidinggevende ervaring. § 2. Onder leidinggevende ervaring wordt verstaan ervaring inzake het beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privésector. HOOFDSTUK II. - De vacantverklaring en de functiebeschrijving

Art. 422.Elke betrekking die dient ingevuld te worden door een mandaat wordt vacant verklaard door de Regering.

Art. 423.De Regering stelt de functiebeschrijving van het in te vullen mandaat op en voegt er de doelstellingen bedoeld in artikel 419 aan toe.

Art. 424.§ 1. De vacante betrekking wordt ter kennis gebracht van het publiek door middel van een oproep tot kandidaatstelling, die minstens in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd.

In de oproep tot kandidaatstelling wordt voor elke vacant verklaarde betrekking het volgende vermeld : 1° de termijn waarbinnen de kandidatuur ingediend moet worden bij het secretariaat van de selectiecommissie;2° de gegevens die de kandidatuur dient te bevatten bedoeld in § 2 van dit artikel;3° de adresgegevens van de dienst waar de functiebeschrijving van de te bekleden betrekking en een omschrijving van de doelstellingen bedoeld in artikel 419 verkregen kunnen worden. § 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen die per aangetekende brief verzonden werden aan het secretariaat van de selectiecommissie binnen een termijn van vijfendertig dagen. Deze termijn begint te lopen daags na de publicatie van de oproep tot kandidatuurstelling in het Belgische Staatsblad. § 3. Iedere kandidatuur bevat een uiteenzetting van de titels en verdiensten die de kandidaat doet gelden om te solliciteren voor de betrekking.

Bij deze uiteenzetting is een cv gevoegd, waarbij de stukken zijn gevoegd die de selectiecommissie toelaten na te gaan of er voldaan is aan de toegankelijkheidsvoorwaarden.

Op straffe van onontvankelijkheid, dient de kandidaat één kanidatuur in per betrekking waarvoor hij zich kandidaat stelt. HOOFDSTUK III. - Selectiecommissie

Art. 425.Met het oog op de toekenning van de mandaatbetrekkingen worden er hiertoe bevoegde selectiecommissies opgericht. De selectiecommissies worden samengesteld in functie van de in te vullen mandaatbetrekkingen en bestaan elk uit zes leden.

De regering stelt, op voorstel van de functioneel bevoegde minister, de leden van de selectiecommissie aan telkens een mandaatbetrekking bedoeld in artikel 416 vacant wordt verklaard en stelt de voorzitter onder deze leden aan. De leden van de selectiecommissies beschikken over expertise in verband met de materie die behoort tot het te verlenen mandaat en/of in verband met management in de publieke sector.

De aanstelling van de leden van de selectiecommissies is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor zij aangesteld werden.

Wanneer een mandaatfunctie wordt vacant verklaard voor kandidaten van de twee taalrollen, dient een lid van de selectiecommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.

Ten hoogste twee derden van de leden van een selectiecommissie behoren tot hetzelfde geslacht.

Art. 426.De functioneel bevoegde minister stelt voor de selectiecommissie : 1° een effectieve en een plaatsvervangende secretaris aan van elke taalrol;2° en bepaalt de vergoeding die toegekend wordt aan de voorzitter en de leden, alsook aan de secretarissen en plaatsvervangende secretarissen wanneer zij geen personeelsleden van het Agentschap zijn.

Art. 427.§ 1. Voorafgaandelijk aan de oproep tot kandidatuurstelling, legt de Regering, op voorstel van de functioneel bevoegde minister, het reglement van inwendige orde van de selectiecommmissies vast. § 2. De selectiecommissie gaat slechts op geldige wijze over tot het horen van de kandidaten en tot de deliberatie voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is.

Alleen de commissieleden die hebben deelgenomen aan het horen van al de kandidaten, kunnen deelnemen aan de deliberatie met het oog op de indeling van de kandidaten in de groepen A en B en op hun rangschikking in de groep A. Geen enkel lid kan zich onthouden.

Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.

Art. 428.§ 1. Geen enkel lid mag zetelen indien hij zich in een situatie bevindt die zijn onpartijdigheid in het gedrang kan brengen. § 2. De leden van de selectiecommissie zijn tot de geheimhoudingsplicht gehouden wat betreft de debatten en deliberaties, alsook met betrekking tot iedere informatie waar ze kennis van hebben gekregen in de uitoefening van hun opdracht. § 3. De tekst van onderhavige bepaling wordt gevoegd bij de mededeling van de samenstelling van de selectiecommissie. HOOFDSTUK IV. - De selectieprocedure Afdeling 1. - De ontvankelijkheid

Art. 429.§ 1. De adviesaanvraag bedoeld in artikel 432, eerste lid, wordt door het HRM ingediend bij het secretariaat van de selectiecommissie.

De adviesaanvraag wordt door het secretariaat van de selectiecommissie opgestuurd naar al haar leden. § 2. De adviesaanvraag gericht aan de selectiecommissie vermeldt de termijn waarbinnen de selectiecommissie zich moet uitspreken.

Die termijn mag niet minder dan dertig dagen bedragen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de adviesaanvraag door de voorzitter van de selectiecommissie. § 3. De adviesaanvraag bevat : 1° de kandidatuurstellingen;2° de doelstelling bedoeld in artikel 419;3° de functiebeschrijving van de te begeven betrekking bedoeld in artikel 423.

Art. 430.De selectiecommissie toetst de ontvankelijkheidsvoorwaarden van de kandidaturen.

De kandidaten die niet aan deze voorwaarden beantwoorden, worden uitgesloten uit de selectie door een gemotiveerde beslissing van de commissie. Deze beslissing wordt aan de uitgesloten kandidaten betekend per aangetekende brief met vermelding van de beroepsmogelijkheden. Bij het verstrijken van de beroepstermijn, wordt de beslissing definitief.

Iedere kandidaat kan, binnen de vijf werkdagen volgend op die betekening, een bezwaar indienen per aangetekende brief aan de voorzitter van de commissie. Hij mag vragen om te worden gehoord. De kandidaat mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Na onderzoek van het bezwaar neemt de commissie een definitieve beslissing over de ontvankelijkheid en betekent ze haar beslissing per aangetekende brief. Afdeling 2. - De selectie

Art. 431.De selectiecommissie nodigt de kandidaten wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard, uit voor een gesprek.

Ze kan beslissen dat het gesprek wordt voorafgegaan door een assessment.

Het assessment bestaat uit een geheel van simulatie-oefeningen die worden voorzien om na te gaan of iemand beschikt over de vereiste vaardigheden en capaciteiten voor een specifieke betrekking.

Voor het assessment kan de selectiecommissie zich laten bijstaan door een extern bureau dat zij aanduidt.

Art. 432.De selectiecommissie brengt een gemotiveerd advies uit rekening houdend met : - de overeenstemming van het profiel van de kandidaat met de functiebeschrijving; - de titels en verdiensten die de kandidaat laat gelden; - het resultaat van het eventuele assessment.

Na afloop van de selectie en na analyse van hun kandidatuur, worden de kandidaten bij gemotiveerde beslissing ingeschreven in hetzij groep A "geschikt", hetzij groep B "niet geschikt".

In groep A worden de kandidaten gerangschikt.

Indien er een ex-aequo is tussen de kandidaten in groep A "geschikt", wordt diegene behorend tot het geslacht dat voor minder dan een derde vertegenwoordigd is in de eerste twee trappen van de hiërarchie vóór de kandidaat van het ander geslacht gerangschikt. Afdeling 3. - De aanwijzing van de mandaathouders

Art. 433.De Regering duidt de mandaathouder aan onder de kandidaten van groep A. Ze motiveert haar beslissing.

TITEL III. - Administratieve en geldelijke situatie HOOFDSTUK 1. - Administratieve situatie Afdeling 1. - De aard van de arbeidsrelatie

Art. 434.De mandaathouder die, op het ogenblik van zijn mandaataanwijzing, geen ambtenaar is van een overheidsdient van het federaal administratief openbaar ambt of van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of een instelling van openbaar nut vertegenwoordigd binnen het Sectorcomité XV of een overheidsdienst van een Gewest, een Gemeenschap of een Gemeenschapscommissie, sluit een arbeidsovereenkomst met het Agentschap, vertegenwoordigd door zijn Raad van Bestuur.

De overeenkomst wordt gesloten voor onbepaalde termijn met termijn.

Onverminderd de toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst, wordt de arbeidsovereenkomst beëindigd om een ernstige fout bestaande uit een ernstige tekortkoming van de mandaathouder die elke professionele samenwerking tussen de gewestelijke overheidsdienst en de mandaathouder onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt of wanneer het mandaat een einde neemt bij vrijwillig ontslag, afwezigheid wegens ziekte voor meer dan zes maanden, na een ongunstige evaluatie of bij niet hernieuwing van het mandaat. Afdeling 2. - De uitoefening van het mandaat

Art. 435.De mandaathouder oefent het mandaat daadwerkelijk uit.

In het geval dat hij het mandaat niet kan uitoefenen wegens overlijden, langdurige ziekte, zwangerschapsverlof, schorsing in het belang van de dienst, ontslag of enige andere reden die hem verhindert zijn mandaat uit te oefenen, kan de Regering het mandaat tijdelijk toekennen aan een ander personeelslid voor een hernieuwbare periode van zes maanden.

In dit geval, is de Regering niet gehouden door de bepalingen bedoeld in artikelen 422 tot 433.

De Regering spreekt zich bij gemotiveerde beslissing uit over de titels en verdiensten van de kandidaten.

Art. 436.De mandaathouder oefent zijn taak voltijds uit.

Tijdens zijn mandaat kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd als dit het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreft;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen, om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een minister of om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke fractie;3° geen politiek verlof krijgen;4° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;5° geen verlof krijgen voor opleiding;6° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwilliger bij dit korps of om cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming 7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheden, in het kader van de vierdagenweek en in het kader van een halftijds werk vanaf 50 of 55 jaar;9° geen verlof krijgen voor persoonlijke aangelegenheden;10° geen verlof krijgen om ter beschikking gesteld te worden van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België;11° geen ouderschapsverlof krijgen buiten de loopbaanonderbreking.12° geen toelating verkrijgen om een functie van bestuurder uit te oefenen in een beheerscomité van een publiek- of privaatrechtelijke vennootschap of van een vereniging zonder winstoogmerk waarvan het maatschappelijk doel onder de bevoegdheid valt van de uitgeoefende mandaatfunctie. HOOFDSTUK II. - Geldelijke situatie

Art. 437.De wedde van de directeur-generaal wordt vastgesteld in de weddeschaal A500.

De wedde van de adjunct-directeur-generaal wordt vastgesteld in de weddeschaal A410.

Art. 438.De mandaathouder heeft geen recht op de toelage voor overuren bedoeld in artikelen 355 tot 358.

Art. 439.§ 1. De ambtenaar die houder is van een mandaat, ontvangt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan : 1° voor de ambtenaren van rang A5 et A4+ : 3.000 euro. 2° voor de ambtenaren van A4 : 2.000 euro De mandaatpremie wordt maandelijks uitbetaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.

In het geval van onderbreking van de uitoefening van het mandaat is de premie slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de mandaathouder het recht op zijn wedde niet verliest. § 2. Indien de vermelding "gunstig" zoals bedoeld in artikel 449, eerste lid, hem werd toegekend, wordt de mandaatpremie van de mandaathouder verdubbeld voor de periode waarop de evaluatie betrekking heeft.

De verdubbeling van de mandaatpremie wordt aan de mandaathouders betaald binnen de drie maanden na de evaluatie. HOOFDSTUK III. - Anciënniteit

Art. 440.De graadanciënniteit van de mandaathouder is gelijk aan de graadanciënniteit die hij genoot in de functie die hij bekleedde vóór zijn aanstelling. De duur van het mandaat wordt meegerekend in zijn dienstanciënniteit, graadanciënniteit en geldelijke anciënniteit.

TITEL IV. - De evaluatie HOOFDSTUK 1. - Evaluatiecommissie

Art. 441.Met het oog op de evaluatie van de mandaathouders van het Agentschap bedoeld in artikel 416 wordt er een evaluatiecommissie opgericht. De evaluatiecommissie bestaat uit zes leden die beschikken over expertise met betrekking tot de opdrachten van het Agentschap of overheidsmanagement en die niet behoren tot diensten die ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De Regering kan een extern bureau aanwijzen om de evaluatiecommissie bij te staan in haar opdrachten.

De Regering wijst, op voordracht van de functioneel bevoegde minister, de leden van de evaluatiecommissie aan, alsook de voorzitter en de ondervoorzitter onder hen. De voorzitter en ondervoorzitter behoren tot een verschillende taalrol. De Regering wijst eveneens op voordracht van de functioneel bevoegde minister zes plaatsvervangende leden aan die beantwoorden aan dezelfde criteria als de effectieve leden. Wanneer één van de leden afwezig of verhinderd is, wijst de voorzitter het plaatsvervangend lid aan dat hem zal vervangen.

De leden worden aangesteld voor een periode van vijf jaar. Hun aanwijzing is hernieuwbaar.

Ten hoogste twee derden van de leden van de evaluatiecommissie behoren tot hetzelfde geslacht.

De functioneel bevoegde minister duidt een effectieve en een plaatsvervangende secretaris aan van elke taalrol om de evaluatiecommissie bij te staan.

De functioneel bevoegde minister bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de evaluatiecommissie, alsook aan de secretarissen en plaatsvervangende secretarissen wanneer zij geen personeelsleden van het Agentschap zijn .

De Regering stelt, op voorstel van de functioneel bevoegde minister, het huishoudelijk reglement van de evaluatiecommissies op.

Geen enkel lid van de evaluatiecommissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in het gedrang wordt gebracht.

De leden van de evaluatiecommissie zijn gebonden door geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande alle informatie waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie Afdeling 1. - Voorwerp van evaluatie

Art. 442.De evaluatie heeft betrekking op de managementvaardigheden en de competenties van de mandataris zoals omschreven in de functiebeschrijving bedoeld in artikel 423. De volgende elementen worden in dat verband mee in overweging genomen : - De realisatie van de doelstellingen voorzien in artikel 419 en van het beheersplan; - De manier waarop de doelstellingen al dan niet bereikt zijn. Afdeling 2. - De voorbereiding van het evaluatiegesprek

Art. 443.De mandaathouder stelt tot voorbereiding van elk evaluatiegesprek een verslag op waarin hij de mate waarin de doelstellingen bereikt zijn alsook de middelen die gehanteerd werden, gedetailleerd beschrijft.

Art. 444.De evaluatiecommissie neemt kennis van het verslag dat aan haar is bezorgd door de A5- of A4+-mandaathouder en bezorgt een kopie ervan aan de functioneel bevoegde minister.

De evaluatiecommissie neemt kennis van het verslag dat aan haar is bezorgd door de A4-mandaathouder en bezorgt een kopie ervan aan de functioneel bevoegde minister, de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

Art. 445.Voor het evaluatiegesprek van de mandaathouder van rang A5 en van rang A4, wint de evaluatiecommissie het advies in van de bevoegde minister.

Voor het evaluatiegesprek van mandaathouders van rang A4, wint de commissie het advies in van de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

Art. 446.De evaluatiecommisie nodigt vervolgens de mandaathouder uit voor een gesprek. Bij die gelegenheid maakt zij aan de mandaathouder de adviezen over die verzameld werden in overeenstemming met artikel 445 De mandaathouder kan verzoeken om mededeling van zijn evaluatiedossier.

Het evaluatiedossier bevat : 1° de functiebeschrijving;2° het evaluatieverslag evenals de vorige evaluatieverslagen;3° het verslag bedoeld in artikel 443 indien de ambtenaar zulks wenst;4° de eventuele beslissing van de raad van beroep;5° elke document dat de mandaathouder wenst te laten toevoegen aan zijn dossier.

Art. 447.De evaluatiecommissie houdt rekening met de eventuele verandering van de doelstellingen met toepassing van artikel 420, § 2. Afdeling 3. - Het evaluatieverslag en de vermelding

Art. 448.Na het evaluatiegesprek stelt de evaluatiecommissie een evaluatieverslag op en stelt een vermelding vast.

Het evaluatieverslag wordt tegen ontvangstbewijs overgemaakt aan de mandaathouder.

Art. 449.De vermelding "gunstig" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij de doelen die hem werden gesteld bereikt heeft, wanneer zijn bijdrage bij het behalen van deze doelen bewezen is.

De vermelding "voldoende" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij zijn doelstellingen gedeeltelijk bereikt heeft, maar er substantiële verbeteringen dienen te worden aangebracht teneinde de aan hem toevertrouwde managementopdracht op een optimale en volmaakte manier te kunnen uitoefenen of wanneer zijn persoonlijke bijdrage bij het behalen van deze doelstellingen beperkt bleef.

De vermelding "ongunstig" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer de evaluatie aantoont dat de werking van de mandaathouder niet het verwachte niveau haalt of wanneer de toegewezen doelstellingen niet bereikt werden of wanneer deze doelstellingen niet op een optimale manier bereikt werden of wanneer zijn persoonlijke bijdrage aan het behalen van de doelstellingen zeer gering is.

In haar evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met onvoorziene omstandigheden of omqtandigheden onafhankelijk van de wil van de geëvalueerde, die het geheel of gedeeltelijk realiseren van de vastgestelde doelstellingen onmogelijk hebben gemaakt.

Art. 450.§ 1. Een eerste evaluatie vindt plaats twee jaar na de aanvang van het mandaat. De mandaathouder wordt uiter-lijk 3 maanden na de jaardatum van zijn aantreden opgeroepen voor een evalu-atiegesprek. Indien bij deze evaluatie de vermelding "ongunstig" wordt verkregen, vindt een bijkomende evaluatie plaats binnen een termijn van zes maanden na de datum van kennisgeving van deze eerste evaluatie. Als de bijkomende evaluatie resulteert in het toekennen van de vermelding "ongunstig" aan de mandaathouder, eindigt zijn mandaat definitief en kan hij niet deelnemen aan de volgende aanwijzingsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. § 2. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van het mandaat.

Indien de mandaathouder de vermelding "voldoende" krijgt, dan wordt zijn mandaat niet verlengd, maar kan hij deelnemen aan de volgende toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.

Indien de mandaathouder de vermelding "ongunstig" krijgt, dan wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.

Indien de mandaathouder na deze tweede evaluatie de vermelding "gunstig" krijgt, kan de Regering zijn mandaat slechts één keer verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.

De Regering legt de te bereiken doelstellingen vast voor het nieuwe mandaat.

De mandaathouder stelt binnen dertig dagen van de hernieuwing van zijn mandaat een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 420, § 2, dat rekening houdt met de te bereiken doelstelling vastgelegd door de overheid. Afdeling 4. - Beroepsprocedure

Art. 451.De mandaathouder die niet akkoord gaat met de vermelding "voldoende" of "ongunstig" beschikt over veertien dagen vanaf de betekening van zijn evaluatie om schriftelijk beroep in te dienen bij de Regering.

De in dit artikel bedoelde kennisgevingen en termijnen worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 290.

Het instellen van beroep heeft schorsende werking.

De Regering spreekt zich uit over het beroep van de mandaathouder.

Art. 452.De Regering moet zich uitspreken binnen de zestig dagen na ontvangst van het verzoekschrift.

De mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

De Regering kan deze hoorzitting delegeren aan de functioneel bevoegde minister. Daartoe ontvangt hij volmacht om de mandaathouder te horen, een gedetailleerd proces-verbaal van het verhoor op te stellen, alle nuttige informatie te verzamelen en dit dossier voor te leggen aan de Regering.

Bij ontstentenis van een beslissing binnen voornoemde termijn, wordt de mandaathouder geacht de vermelding "voldoende" gekregen te hebben.

TITEL V. - Einde van het mandaat HOOFDSTUK I. - Beëindiging van het mandaat van rechtswege

Art. 453.Onverminderd artikel 454, eindigt het mandaat na afloop van de vastgestelde duur zoals bepaald in artikel 418 of wanneer de mandaathouder de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. HOOFDSTUK II. - Vroegtijdige beëindiging

Art. 454.Het mandaat neemt vervroegd een einde in geval van schorsing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden, in geval van ononderbroken afwezigheid wegens langdurige ziekte van meer dan zes maanden, in geval van terugzetting in graad, in geval van ambtshalve ontslag, in geval van afzetting of door het vrijwillig ontslag van de mandaathouder.

In geval van vrijwillig ontslag door de mandaathouder, is een opzegging van zes maanden vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden.

Wanneer de functie beëindigd wordt voor het einde van de evaluatieperiode zoals bepaald in artikel 450, § 1 omwille van het feit dat de mandaathouder de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, kan deze, op zijn vraag, vroegtijdig worden geëvalueerd, conform de artikelen 442 en verder voor de lopende periode van het mandaat.

Indien de vermelding "gunstig", geviseerd in artikel 449, wordt toegekend aan de mandaathouder, wordt de mandaatpremie verdubbeld pro rata de periode waarop de evaluatie betrekking heeft. De verdubbeling van de premie wordt betaald voor het beëindigen van de functies door de mandaathouder.

Art. 455.Indien de evaluatie bedoeld in artikel 450, § 2, derde lid, leidt tot een vermelding "ongunstig", dan neemt het mandaat een einde op de eerste dag van de maand die volgt op de toekenning van deze vermelding, in voorkomend geval, zonder afbreuk te doen aan de wet op de arbeidsovereenkomsten. HOOFDSTUK III. - De graad en de schaal na het mandaat

Art. 456.De ambtenaar van wie het mandaat niet wordt verlengd, neemt opnieuw de laatste graad in waarin hij werd benoemd.

De ambtenaren die overgedragen werden van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel in de hoedanigheid van directeur-diensthoofd mandataris A4, genieten evenwel op het einde van hun mandaat de graad van directeur A3 en de weddeschaal A310 indien hun eindevaluatie minstens voldoende is.

Art. 457.De mandataris wiens mandaat ten einde loopt en die geen ambtenaar is, ontvangt een verbrekingsvergoeding overeenkomstig het arbeidsrecht. In geval van een ernstige fout, wordt hij zonder opzegging of verbrekingsvergoeding ontslagen.

BOEK V. - SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Art. 458.Zijn van toepsassing op het Agentschap, met inbegrip van de wijzigingen die er in de toekomst aan zouden worden aangebracht : 1° het besluit van de brusselse hoofdstedelijke executieve van 20 januari 1993 tot regeling van de toekenning van maaltijdbonnen aan het personeel van het ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest en van sommige instellingen van openbaar nut die onder het gezag of de controle staan van de executieve;2° het besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering van 29 september 2005 tot regeling van de werking van een klachtendienst in het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het brussels hoofdstedelijk gewest;3° het besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering van 27 april 2006 ter bescherming van de personeelsleden van het ministerie en van sommige openbare instellingen van het brussels hoofdstedelijk gewest tegen geweld, pesterijen en oongewenst seksueel gedrag op het werk;4° het besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering van 24 februari 2011 betreffende de rechtshulp aan de personeelsleden van bepaalde openbare instellingen van het brussels hoofdstedelijk gewest en de schadeloosstelling van door hen opgelopen zaakschade.

Art. 459.Het Directiecomité kan, voor een periode van maximaal een jaar vanaf de inwerkingtreding van dit statuur, beslissen dat de duur van het structureel en occasioneel telewerk met de helft worden ingekort ten opzichte van degene bedoeld in artikel 267, 4° en 5°.

Art. 460.Dit statuut treedt in werking op 1 januari 2018.

De directeur-generaal en adjunct-directeur-generaal worden belast met de uitvoering van dit statuut.

Brussel, 21 december 2017.

Voor het Agentschap : De Ondervoorzitter, J. BASILIADES De Voorzitter, O. POULAERT

BIJLAGE I HOOFDSTUK I De volgende diploma's of studiegetuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot het Agentschap naargelang van de niveaus: NIVEAU A 1) Diploma van master, arts en veearts verkregen na studies van twee cycli, die ten minste 60 studiepunten vertegenwoordigen, uitgereikt door een universiteit met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, of de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen of een `Haute Ecole', een door de Staat of door één van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs, een `Ecole supérieure des arts' of een jury ingesteld door de Staat of één van de Gemeenschappen of elke academische graad afgeleverd door bepalingen voorafgaand aan deze die van toepassing waren bij de inwerkingtreding van voorgaand statuut.2) Getuigschrift uitgereikt aan diegenen die de studies hebben voleindigd aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie. NIVEAU A (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat.2) Diploma van : * licentiaat in de handelswetenschappen * handelsingenieur * geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen * licentiaat-vertaler * licentiaat-tolk uitgereikt door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie.3) Diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door : * de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel; * het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene; * het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen.

NIVEAU B 1) Diploma van bachelor uitgereikt na een opleiding van één cyclus of na de eerste cyclus van een opleiding van twee cycli na ten minste 180 studiepunten uitgereikt door een universiteit of een Hogeschool, een `Ecole supérieure des arts' of door een door de Staat of door één van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie of elke academische graad van de eerste cyclus afgeleverd in uitvoering van bepalingen voorafgaand aan deze die van toepassing waren bij de inwerkingtreding van voorgaand statuut.2) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus.3) Diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen.4) Diploma van gegradueerde van het hoger beroepsonderwijs, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen, met uitzondering van het diploma van gegradueerde in de verpleegkunde uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs.5) Kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door één van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.6) Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad.7) Diploma van een afdeling ingedeeld [1, in het economisch, paramedisch, pedagogisch, landbouwkundig of sociaal hoger onderwijs]1 van het korte type en voor sociale promotie of van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen.8) Getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School. NIVEAU B (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen.2) Kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A 5.3) Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit.4) Diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad.5) Diploma van mijnmeter.6) Diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936.7) Diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.8) Diploma gerangschikt in één van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.9) Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1 uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist: * of een diploma van volledige hogere secundaire studiën; * of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen; * of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2. 10) Getuigschrift van het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap of door een examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap. NIVEAU C 1) Getuigschrift van hoger secundair onderwijs;bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs,gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van één van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs. 2) Getuigschrift van het slagen met vrucht voor één van de toelatingsexamens voor de universiteit zoals voorzien in art.49 § 1, vijfde lid van het Decreet (van de Franse Gemeenschap) van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese Ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten. 3) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat of van één van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs uitgereikt bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs.4) Brevet van : * verpleeg- of ziekenhuisassistent(e); * verpleger of verpleegster; uitgereikt, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 5) Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt na het volgen met vrucht door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen.6) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus.7) Diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden.8) Diploma van een afdeling van het secundair volwassenenonderwijs van een onderwijsinrichting, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen, uitgereikt na ten minste zevenhonderdvijftig lestijden.9) Getuigschrift, attest of titel van kennis erkend en afgeleverd door elke Gemeenschap, binnen het kader van de professionele vorming of van de validatie an kennis, door een erkende publieke operator, of door één van zijn geagregeerde partners.10) Diploma of getuigschrift dat in aanmerking genomen wordt voor aanwerving bij de diensten van de Vlaamse overheid in niveau A of B.11) Diploma van gegradueerde in de verpleegkunde, uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, erkende of gesubsidieerde instelling of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap. NIVEAU C (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Getuigschrift uitgereikt na één van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden vóór 8 juni 1964.2) Getuigschrift uitgereikt na het afleggen van een examen voorzien in artikel 9 van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens.3) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs.4) Erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling).5) Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht.6) Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat.7) Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroeger categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studiën, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat.8) Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan.9) Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.10) Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5.11) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.12) Einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen eist. NIVEAU D Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld. HOOFDSTUK II § 1. Aangenomen worden eveneens de in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften. § 2. In afwijking van § 1, gelden voor de toelating tot de diensten van de Staat tot een gereglementeerd beroep, ook de bepalingen van de richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.

Voor een gereglementeerd beroep wordt volgende beroepskwalificatie uit een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen eveneens in aanmerking genomen: een kwalificatie die wordt gestaafd door: o een opleidingstitel, o een bekwaamheidsattest van een opleiding die niet wordt afgesloten met een certificaat of diploma, van een specifiek examen, of van de uitoefening van een beroep, o en/of beroepservaring.

Teneinde de waarde van de voorgestelde beroepskwalificatie te kennen, legt de selector die beroepskwalificatie voor advies voor aan de overheid bevoegd voor de erkenning van de beroepskwalificatie. De bevoegde overheid kan de erkenning afhankelijk maken van compenserende maatregelen (een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid). § 3. De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijn zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege toepasselijk, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid zijn toegekend.

Brussel, 21 december 2017.

Voor het Agentschap : De Ondervoorzitter, J. BASILIADES De Voorzitter, O. POULAERT

BIJLAGE II Statu(u)t ABAE - BAOB (spilindex 138,01 - indice-pivot 138,01)

Ancienneté / Anciënniteit

A101

A102

A103

0

22789,00

24960,00

27001,00

1

23436,00

25607,00

27648,00

2

24083,00

26254,00

28295,00

3

24730,00

26901,00

28942,00

4

24730,00

26901,00

28942,00

5

25720,00

27891,00

29932,00

6

25720,00

27891,00

29932,00

7

26710,00

28881,00

30922,00

8

26710,00

28881,00

30922,00

9

27700,00

29871,00

31912,00

10

27700,00

29871,00

31912,00

11

28690,00

30861,00

32902,00

12

28690,00

30861,00

32902,00

13

29680,00

31851,00

33892,00

14

29680,00

31851,00

33892,00

15

30670,00

32841,00

34882,00

16

30670,00

32841,00

34882,00

17

31660,00

33831,00

35872,00

18

31660,00

33831,00

35872,00

19

32650,00

34821,00

36862,00

20

32650,00

34821,00

36862,00

21

33640,00

35811,00

37852,00

22

33640,00

35811,00

37852,00

23

34630,00

36801,00

38842,00

24

34630,00

36801,00

38842,00

25

35620,00

37791,00

39832,00

26

35620,00

37791,00

39832,00

27

36610,00

38781,00

40822,00

28

36610,00

38781,00

40822,00

29

37600,00

39771,00

41812,00

30

37600,00

39771,00

41812,00


Ancienneté / Anciënniteit

A111

A112

A113

0

27001,00

30212,00

33202,00

1

27648,00

30859,00

33899,00

2

28295,00

31506,00

34596,00

3

28942,00

32153,00

35293,00

4

28942,00

32153,00

35293,00

5

30074,00

33285,00

36677,00

6

30074,00

33285,00

36677,00

7

31206,00

34417,00

38061,00

8

31206,00

34417,00

38061,00

9

32338,00

35549,00

39445,00

10

32338,00

35549,00

39445,00

11

33470,00

36681,00

40829,00

12

33470,00

36681,00

40829,00

13

34602,00

37813,00

42213,00

14

34602,00

37813,00

42213,00

15

35734,00

38945,00

43597,00

16

35734,00

38945,00

43597,00

17

36866,00

40077,00

44981,00

18

36866,00

40077,00

44981,00

19

37998,00

41209,00

46365,00

20

37998,00

41209,00

46365,00

21

39130,00

42341,00

47749,00

22

39130,00

42341,00

47749,00

23

40262,00

43473,00

49133,00

24

40262,00

43473,00

49133,00

25

41394,00

44605,00

50517,00


Ancienneté / Anciënniteit

A200

A210

A220

A230

0

29071,00

29202,00

34697,00

35.161,00

1

29071,00

29202,00

35394,00

35.858,00

2

30182,00

30586,00

36091,00

36.555,00

3

30182,00

30586,00

36788,00

37.252,00

4

31293,00

31970,00

36788,00

37.252,00

5

31293,00

31970,00

38172,00

38.672,00

6

32404,00

33354,00

38172,00

38.672,00

7

32404,00

33354,00

39556,00

40.056,00

8

33515,00

34738,00

39556,00

40.056,00

9

33515,00

34738,00

40940,00

41.440,00

10

34626,00

36122,00

40940,00

41.440,00

11

34626,00

36122,00

42324,00

42.824,00

12

35737,00

37506,00

42324,00

42.824,00

13

35737,00

37506,00

43708,00

44.208,00

14

36848,00

38890,00

43708,00

44.208,00

15

36848,00

38890,00

45092,00

45.592,00

16

37959,00

40274,00

45092,00

45.592,00

17

37959,00

40274,00

46476,00

46.976,00

18

39070,00

41658,00

46476,00

46.976,00

19

39070,00

41658,00

47860,00

48.360,00

20

40181,00

43042,00

47860,00

48.360,00

21

40181,00

43042,00

49244,00

49.744,00

22

41292,00

44426,00

49244,00

49.744,00

23

41292,00

44426,00

50628,00

51.128,00

24

42403,00

45810,00

50628,00

51.128,00

25

42403,00

45810,00

52012,00

52.512,00


Ancienneté / Anciënniteit

A300

A310

A400

0

31970,00

35626,00

40626,00

1

33475,00

37081,00

40626,00

2

33475,00

37081,00

42010,00

3

34980,00

38536,00

42010,00

4

34980,00

38536,00

43394,00

5

36485,00

39991,00

43394,00

6

36485,00

39991,00

44778,00

7

37990,00

41446,00

44778,00

8

37990,00

41446,00

46162,00

9

39495,00

42901,00

46162,00

10

39495,00

42901,00

47546,00

11

41000,00

44356,00

47546,00

12

41000,00

44356,00

48930,00

13

42505,00

45811,00

48930,00

14

42505,00

45811,00

50314,00

15

44010,00

47266,00

50314,00

16

44010,00

47266,00

51698,00

17

45515,00

48721,00

51698,00

18

45515,00

48721,00

53082,00

19

47020,00

50176,00

53082,00

20

47020,00

50176,00

54466,00

21

48525,00

51631,00

54466,00

22

48525,00

51631,00

55850,00

23

50030,00

53086,00

55850,00

24

50030,00

53086,00

57234,00

25

51535,00

54541,00

57234,00


Ancienneté / Anciënniteit

A410

A500

0

42615,00

48281,00

1

42615,00

48281,00

2

44070,00

49665,00

3

44070,00

49665,00

4

45525,00

51049,00

5

45525,00

51049,00

6

46980,00

52433,00

7

46980,00

52433,00

8

48435,00

53817,00

9

48435,00

53817,00

10

49890,00

55201,00

11

49890,00

55201,00

12

51345,00

56585,00

13

51345,00

56585,00

14

52800,00

57969,00

15

52800,00

57969,00

16

54255,00

59353,00

17

54255,00

59353,00

18

55710,00

60737,00

19

55710,00

60737,00

20

57165,00

62121,00

21

57165,00

62121,00

22

58620,00

63505,00

23

58620,00

63505,00

24

60075,00

64889,00

25

60075,00

64889,00


Ancienneté / Anciënniteit

B101

B102

B103

B200

0

16466,00

18456,00

21597,00

22486,00

1

16931,00

18770,00

21870,00

22759,00

2

17103,00

19084,00

22143,00

23032,00

3

18245,00

20226,00

23022,00

23750,00

4

18245,00

20226,00

23022,00

23750,00

5

18781,00

20762,00

23558,00

24154,00

6

18781,00

20762,00

23558,00

24154,00

7

19317,00

21298,00

24094,00

25033,00

8

19317,00

21298,00

24094,00

25033,00

9

19853,00

21834,00

24630,00

25912,00

10

19853,00

21834,00

24630,00

25912,00

11

20389,00

22370,00

25166,00

26791,00

12

20753,00

22734,00

25530,00

26791,00

13

21289,00

23441,00

26237,00

27670,00

14

21289,00

23441,00

26237,00

27670,00

15

21825,00

24148,00

26944,00

28549,00

16

21825,00

24148,00

26944,00

28549,00

17

22361,00

24855,00

27651,00

29428,00

18

22361,00

24855,00

27651,00

29428,00

19

22897,00

25562,00

28358,00

30307,00

20

22897,00

25562,00

28358,00

30307,00

21

23433,00

26269,00

29065,00

31186,00

22

23433,00

26269,00

29065,00

31186,00

23

23969,00

26976,00

29772,00

32065,00

24

23969,00

26976,00

29772,00

32065,00

25

24505,00

27683,00

30479,00

32944,00

26

24505,00

27683,00

31186,00

32944,00

27

25576,00

28855,00

31893,00

33823,00

28

25576,00

28855,00

31893,00

33823,00

29

26648,00

30269,00

32600,00

34702,00

30

26648,00

30269,00

33307,00

35581,00


Ancienneté / Anciënniteit

C101

C102

C103

C200

0

14628,00

16052,00

17143,00

19981,00

1

15133,00

16598,00

17709,00

20295,00

2

15335,00

17144,00

18275,00

20609,00

3

15537,00

17690,00

18841,00

21640,00

4

15537,00

17690,00

18841,00

21640,00

5

16164,00

18317,00

19468,00

22176,00

6

16164,00

18317,00

19468,00

22176,00

7

16791,00

18944,00

20095,00

22712,00

8

16791,00

18944,00

20095,00

22712,00

9

17418,00

19571,00

20722,00

23248,00

10

17418,00

19571,00

20722,00

23248,00

11

18045,00

20198,00

21349,00

23784,00

12

18045,00

20198,00

21349,00

24148,00

13

18672,00

20825,00

21976,00

24855,00

14

18672,00

20825,00

21976,00

24855,00

15

19299,00

21452,00

22603,00

25562,00

16

19299,00

21452,00

22603,00

25562,00

17

19926,00

22079,00

23230,00

26269,00

18

19926,00

22079,00

23230,00

26269,00

19

20553,00

22706,00

23857,00

26976,00

20

20553,00

22706,00

23857,00

26976,00

21

21180,00

23333,00

24484,00

27683,00

22

21180,00

23333,00

24484,00

27683,00

23

21807,00

23960,00

25111,00

28390,00

24

21807,00

23960,00

25111,00

28390,00

25

22434,00

24587,00

25738,00

29097,00

26

22434,00

24587,00

25738,00

29097,00

27

23374,00

25840,00

26991,00

29804,00

28

23374,00

25840,00

26991,00

29804,00

29

24628,00

27094,00

28245,00

30511,00

30

24628,00

27094,00

28245,00

31218,00


Ancienneté / Anciënniteit

D101

D102

D103

D200

0

14426,00

14426,00

15224,00

16880,00

1

14780,00

14780,00

15447,00

17385,00

2

14780,00

14780,00

15670,00

17385,00

3

15255,00

15417,00

16701,00

17890,00

4

15538,00

15700,00

16974,00

17890,00

5

15538,00

15700,00

16974,00

18395,00

6

15821,00

16246,00

17247,00

18395,00

7

15821,00

16600,00

17247,00

18900,00

8

16104,00

16600,00

17520,00

18900,00

9

16104,00

16954,00

17520,00

19405,00

10

16387,00

16954,00

17793,00

19405,00

11

16549,00

17308,00

17793,00

19910,00

12

16943,00

17308,00

18349,00

19910,00

13

17115,00

17662,00

18693,00

20415,00

14

17459,00

17662,00

18885,00

20415,00

15

17459,00

18016,00

19047,00

20920,00

16

17803,00

18016,00

19249,00

20920,00

17

17803,00

18370,00

19411,00

21425,00

18

18147,00

18370,00

19613,00

21425,00

19

18147,00

18724,00

19765,00

21930,00

20

18491,00

18724,00

19978,00

21930,00

21

18491,00

19078,00

20130,00

22435,00

22

18835,00

19078,00

20353,00

22435,00

23

18835,00

19432,00

20495,00

22940,00

24

19179,00

19432,00

20849,00

22940,00

25

19523,00

19786,00

21203,00

23445,00

26

19523,00

19786,00

21446,00

23445,00

27

19867,00

20140,00

21810,00

23950,00

28

19867,00

20140,00

21810,00

23950,00

29

20211,00

20494,00

22174,00

24455,00

30

20555,00

20848,00

22538,00

24960,00


Brussel, 21 december 2017.

Voor het Agentschap : De Ondervoorzitter, J. BASILIADES De Voorzitter, O. POULAERT

^