gepubliceerd op 29 juni 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum
7 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gewijzigd bij de wetten van 5 januari 1976 en 3 maart 1982, het koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983, de wet van 1 augustus 1985, het koninklijk besluit nr. 484 van 22 december 1986, de wetten van 7 november 1987, 29 december 1990, 20 juli 1991 en 12 januari 1993, het koninklijk besluit van 12 december 1996 en de wet van 25 januari 1999, inzonderheid op artikel 169;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, §5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 22 april 1999;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 26 april;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat de toetredingsvoorwaarden voor de langdurig werklozen die kunnen worden tewerkgesteld in een erkende arbeidspost, gewijzigd werden door artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 maart 1999 tot wijziging in het kader van de activering van de werkloosheidsuitkeringen van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, §1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, §1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's en van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
Dat het derhalve past onverwijld de bestaansminimumgerechtigden op dezelfde wijze toegang te verlenen tot de erkende arbeidsposten;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, van Onze Minister van Volksgezondheid en van de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 8 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 8.Gerechtigden op het bestaansminimum kunnen worden aangeworven in een arbeidspost erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de betrokkene is op het ogenblik van de aanwerving ingeschreven als werkzoekende en gerechtigde op het bestaansminimum zonder onderbreking, sedert tenminste : - 24 maanden indien hij de leeftijd van 45 jaar niet heeft bereikt; - 6 maanden indien hij de leeftijd van 45 jaar wel heeft bereikt; 2° de betrokkene wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster. »
Art. 2.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 9 Voor de toepassing van artikel 8 worden de volgende periodes gelijkgesteld met een periode van gerechtigd zijn op het bestaansminimum : 1° de periodes gedurende dewelke men in dienst is in een erkende arbeidspost;2° de periodes van tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma;3° de periodes gedurende dewelke financiêl maaschappelijk hulp werd verleend omdat het bestaansminimum niet kon worden toegekend;4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;5° de periodes van hechtenis of gevangenzetting gedurende dewelke het recht op het bestaansminimum werd opgeschort;6° de andere onderbrekende gebeurtenissen, met inbegrip van de periodes van deeltijdse arbeid, met een duurtijd korter dan drie volledige kalendermaanden.Nochtans als de onderbrekende gebeurtenis enkel en volledig te wijten is aan een tewerkstelling met een arbeidsovereenkomst in het kader van het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, mag de onderbreking maximum 6 volledige kalendermaanden bedragen. »
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1999.
Art. 4.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Volksgezondheid en de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 mei 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS