Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 februari 1999
gepubliceerd op 19 februari 1999

Koninklijk besluit genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999022113
pub.
19/02/1999
prom.
09/02/1999
ELI
eli/besluit/1999/02/09/1999022113/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 FEBRUARI 1999. - Koninklijk besluit genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gewijzigd bij de wetten van 5 januari 1976 en 3 maart 1982, het koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983, de wet van 1 augustus 1985, het koninklijk besluit nr. 484 van 22 december 1986, de wetten van 7 november 1987, 29 december 1990, 20 juli 1991 en 12 januari 1993, het koninklijk besluit van 12 december 1996 en de wet van 25 januari 1999, inzonderheid op artikel 169;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 4 maart 1997 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de doorstromingsprogramma's, gewijzigd door het samenwerkingsakkoord van 15 mei 1998;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 15 december 1998;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 18 januari 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989, 6 april 1995 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat het nog steeds te groot aantal bestaansminimumgerechtigden het noodzakelijk maakt het bestaansminimum op een meer actieve wijze aan te wenden; dat de Regering in dit verband beslist heeft de toegang tot verschillende tewerkstellingsprogramma's die voor de werklozen zijn voorzien en die een activering van hun uitkeringen mogelijk maakt, uit te breiden tot de personen gerechtigd op het bestaansminimum; dat dit besluit ook uitwerking geeft aan het samenwerkings-akkoord van 15 mei 1998 tussen de federale Staat en de Gewesten, tot wijziging van het samenwerkings-akkoord van 4 maart 1997 tussen de federale Staat en de Gewesten betreffende de doorstromings-programma's; dat een goede samenwerking tussen de federale Staat en de Gewesten het noodzakelijk maakt dat de reglementaire wijzigingen onverwijld zouden worden aangebracht; dat de werkgevers die bereid zijn arbeidsplaatsen te creëren voor bestaansminimumgerechtigden ze onverwijld moeten kunnen verwezenlijken; dat dit besluit onontbeerlijk is voor het effectief opstarten van alle tewerkstellingsprogramma's die het activeren mogelijk maken van het bestaansminimum, voorzien in artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, dat in werking is getreden op 1 januari 1998.

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, van Onze Minister van Volksgezondheid en van Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Onderhavig besluit legt de voorwaarden vast waaronder gerechtigden op het bestaans-minimum kunnen deelnemen aan de onderscheidene inschakelingsprogramma's met het oog op hun integratie op de arbeidsmarkt. Het legt de toekenningsvoorwaarden en de maandelijkse bedragen vast van het bestaansminimum, specifiek voor elk inschakelingsprogramma, hierna het geactiveerd bestaansminimum genoemd.

Art. 2.Voor de toekenning van het geactiveerd bestaansminimum moet de betrokkene, op het ogenblik van de aanwerving, alle voorwaarden voor de toegang tot het inschakelingsprogramma vervullen.

Het geactiveerd bestaansminimum wordt toegekend aan elk van de echtgenoten die onder hetzelfde dak wonen wanneer zij de in het eerste lid bedoelde voorwaarden persoonlijk vervullen.

De toekenning van het geactiveerd bestaansminimum is beperkt tot de maximumduur van de tewerkstelling bepaald in het betrokken inschakelingsprogramma.

TITEL 2. - De onderscheidene inschakelingsprogramma's HOOFDSTUK I. - De doorstromingsprogramma's Afdeling 1. - Toetredingsvoorwaarden

Art. 3.§ 1. Gerechtigden op het bestaansminimum kunnen met ingang van 1 januari 1998 worden aangeworven in een doorstromingsprogramma erkend op basis van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° werkgever valt niet onder de toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;2° het ogenblik van de aanwerving is de betrokkene ingeschreven als werkzoekende en gerechtigd op het bestaansminimum sedert ten minste twaalf maanden zonder onderbreking;3° betrokkene wordt aangeworven met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur van zes maanden, eenmaal verlengbaar met zes maanden, of met een arbeidsovereenkomst van twaalf maanden. § 2. Gerechtigden op het bestaansminimum kunnen met ingang van 1 juni 1998 worden aangeworven in een doorstromingsprogramma erkend op basis van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° werkgever valt niet onder de toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;2° het ogenblik van de aanwerving is de betrokkene ingeschreven als werkzoekende en gerechtigd op het bestaansminimum sedert ten minste twaalf maanden zonder onderbreking;3° betrokkene wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster. § 3. Gerechtigden op het bestaansminimum kunnen met ingang van 1 juli 1998 worden aangeworven in een doorstromingsprogramma erkend op basis van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° het ogenblik van de aanwerving is de betrokkene ingeschreven als werkzoekende en gerechtigd op het bestaansminimum sedert ten minste twaalf maanden zonder onderbreking;2° betrokkene wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster. § 4. Gerechtigden op het bestaansminimum kunnen met ingang van 1 oktober 1998 worden aangeworven in een doorstromingsprogramma erkend op basis van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° het ogenblik van de aanwerving is de betrokkene ingeschreven als werkzoekende en gerechtigd op het bestaansminimum zonder onderbreking sedert tenminste twaalf maanden ofwel sedert ten minste negen maanden indien hij jonger is dan vijfentwintig jaar en niet beschikt over een diploma, getuigschrift of brevet van het hoger middelbaar onderwijs;2° betrokkene wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster. Afdeling 2. - Gelijkgestelde periodes

Art. 4.Voor de toepassing van artikel 3 worden de volgende periodes gelijkgesteld met een periode van gerechtigd zijn op het bestaansminimum : 1° de periodes van gevangenzetting gedurende dewelke het recht op het bestaansminimum werd opgeschort;2° de periodes gedurende dewelke financiële maatschappelijke hulp werd verleend omdat het bestaansminimum niet kon worden toegekend;3° de periodes van tewerkstelling in een doorstromingsprogramma;4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;5° de andere periodes gedurende dewelke de betrokkene geen recht had op het bestaansminimum of op financiële maatschappelijke hulp zoals bedoeld in 2°, inzonderheid de periodes tijdens dewelke de betrokkene verbonden was door een arbeidsovereenkomst, met een samengevoegde duur van ten hoogste vier maanden. Afdeling 3. - Maandelijkse bedragen

van het geactiveerd bestaansminimum

Art. 5.§ 1. Voor de indienstnemingen vanaf 1 januari 1998 bedraagt het geactiveerd bestaansminimum : 1° 10 000 BEF per kalendermaand wanneer de betrokkene verbonden is door een arbeids-overeenkomst in het kader van een doorstromings-programma waarvan de uurregeling minstens halftijds is;2° 12 000 BEF per kalendermaand wanneer de betrokkene verbonden is door een arbeidsovereenkomst in het kader van een doorstromings-programma waarvan de uurregeling minstens drie vierden bedraagt van een voltijds uurrooster. De bedragen van het geactiveerd bestaansminimum, bedoeld in het vorig lid, worden verhoogd met 2 000 BEF indien de betrokkene vóór zijn aanwerving in een doorstromingsprogramma werkzaamheden in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen regelmatig heeft verricht.

De bedragen van het geactiveerd bestaansminimum, bedoeld in de voorgaande leden, worden evenwel begrensd tot het nettoloon waarop de werknemer voor de betreffende kalendermaand recht heeft. § 2. Voor de indienstnemingen vanaf 1 juni 1998 bedraagt het geactiveerd bestaansminimum : 1° 10 000 BEF per kalendermaand wanneer de betrokkene verbonden is door een arbeidsovereenkomst in het kader van een doorstromings-programma waarvan de uurregeling minstens halftijds is;2° 13 000 BEF per kalendermaand wanneer de betrokkene verbonden is door een arbeids-overeenkomst in het kader van een doorstromings-programma waarvan de uurregeling minstens vier vijfden bedraagt van een voltijds uurrooster. De bedragen van het geactiveerd bestaansminimum bedoeld in het vorig lid, worden verhoogd met 2 000 BEF indien de betrokkene, vóór zijn aanwerving in een doorstromingsprogramma, werkzaamheden in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen regelmatig heeft verricht.

Voor de werknemers die, op het ogenblik van hun indienstneming, doorgaans woonachtig zijn in gemeenten met een werkloosheidsgraad die jaarlijks op 30 juni tenminste 20 % hoger is dan de gemiddelde werkloosheidsgraad van hun Gewest, bedraagt het geactiveerd bestaansminimum 17 500 BEF per kalendermaand indien de betrokkene tenminste halftijds tewerkgesteld is en 22 000 BEF per kalendermaand indien de betrokkene tewerkgesteld is in een uurregeling die minstens vier vijfden bedraagt van een voltijds uurrooster.

Deze bedragen van het geactiveerd bestaansminimum worden vastgesteld de dag waarop de arbeidsovereenkomst begint te lopen en blijven geldig gedurende de hele tewerkstellingsperiode, onverminderd de in artikel 7, § 2, bedoelde maximale duur waarvoor de betrekking in aanmerking wordt genomen in het kader van de doorstromingsprogramma's.

De lijst van de gemeenten met een werkloosheidsgraad die jaarlijks op 30 juni tenminste 20 % hoger is dan de gemiddelde werkloosheidsgraad van hun Gewest, wordt jaarlijks door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening vastgesteld. Zij geldt van 1 september tot 31 augustus van het volgende jaar en wordt jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt voor 31 augustus. De lijst van de betrokken gemeenten wordt voor het eerst opgemaakt op grond van de werkloosheidscijfers op 30 juni 1997.

De verhoogde bedragen van het geactiveerd bestaansminimum, bedoeld in het tweede en derde lid, mogen niet gecumuleerd worden.

De bedragen van het geactiveerd bestaansminimum, bedoeld in de voorgaande leden, worden evenwel begrensd tot het netto-loon waarop de werknemer voor de betreffende kalendermaand recht heeft.

Art. 6.§ 1. De werknemer die op 1 juni 1998 gerechtigd was op een geactiveerd bestaansminimum ten bedrage van 12 000 BEF, gebeurlijk verhoogd met 2 000 BEF op basis van voorheen verrichte werkzaamheden in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, blijft tot op het einde van zijn contract gerechtigd op dit bedrag aan geactiveerd bestaansminimum. § 2. Met ingang van 1 juni 1998 bedraagt het geactiveerd bestaansminimum 12 000 BEF wanneer de uurregeling minstens drie vierden en minder dan vier vijfden bedraagt van een voltijds uurrooster, in zoverre de aanwerving van de werknemer gebeurd is vóór 1 januari 1999. Afdeling 4. - Duur van de tewerkstelling

die recht geeft op het geactiveerd bestaansminimum

Art. 7.§ 1. Voor de werknemers, aangeworven vanaf 1 januari 1998, bedraagt de duur van hun tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma maximum twaalf maanden.

Voor de werknemers die, vóór hun aanwerving in een doorstromingsprogramma, regelmatig werkzaamheden hebben verricht in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, kan de tewerkstellingsperiode één maal verlengd worden met maximum twaalf maanden of twee maal telkens voor maximum zes maanden. § 2. Voor de werknemers, aangeworven vanaf 1 juni 1998, bedraagt de duur van hun tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma maximum vierentwintig maanden per beroepsloopbaan.

Deze tewerkstellingsduur kan verhoogd worden tot maximum zesendertig maanden per beroepsloopbaan voor de werknemers die, vóór hun aanwerving in een doorstromingsprogramma, regelmatig werkzaamheden hebben verricht in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen of die doorgaans woonachtig zijn in gemeenten met een werkloosheidsgraad die jaarlijks op 30 juni en voor het eerst op 30 juni 1997, tenminste 20 % hoger is dan de gemiddelde werkloosheidsgraad van hun Gewest.

De arbeidsovereenkomsten die lopen op het moment dat de gemeentelijke werkloosheidsgraad ophoudt de gemiddelde werkloosheidsgraad van het Gewest met ten minste 20 % te overschrijden, kunnen worden uitgevoerd tot ze vervallen. HOOFDSTUK II. - De erkende arbeidsposten in het kader van de herinschakeling van de langdurig werklozen Afdeling 1. - Toetredingsvoorwaarden

Art. 8.Gerechtigden op het bestaansminimum kunnen worden aangeworven in een arbeidspost erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de betrokkene is op het ogenblik van de aanwerving ingeschreven als werkzoekende en gerechtigde op het bestaansminimum zonder onderbreking sedert tenminste zesendertig maanden of sedert ten minste vierentwintig maanden indien hij niet in het bezit is van een diploma van het hoger secundair onderwijs, noch van een diploma van het hoger onderwijs;2° de betrokkene wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster. Afdeling 2. - Gelijkgestelde periodes

Art. 9.Voor de toepassing van artikel 8 worden de volgende periodes gelijkgesteld met een periode van gerechtigd zijn op het bestaansminimum : 1° de onderbrekingen, met inbegrip van de periodes van deeltijdse arbeid, met een duurtijd korter dan drie volledige kalendermaanden;2° de periodes gedurende dewelke men in dienst is in een erkende arbeidspost bij toepassing van voormeld koninklijk besluit van 8 augustus 1997;3° de periodes gedurende dewelke financiële maatschappelijke hulp werd verleend omdat het bestaansminimum niet kon worden toegekend;4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Afdeling 3. - Maandelijkse bedragen

van het geactiveerd bestaansminimum

Art. 10.Het geactiveerd bestaansminimum bedraagt : 1° 17 500 BEF per kalendermaand waarin de betrokkene verbonden is door een arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster in het kader van een arbeidspost erkend in de zin van artikel 2 van het voormeld koninklijk besluit van 8 augustus 1997;2° 22 000 BEF per kalendermaand waarin de betrokkene verbonden is door een arbeidsovereenkomst die voorziet in een uurrooster dat minstens vier vijfden bedraagt van een voltijds uurrooster in het kader van een arbeidspost erkend in de zin van artikel 2 van het voormeld koninklijk besluit van 8 augustus 1997. Het bedrag van het geactiveerd bestaansminimum bedoeld in het eerste lid, wordt evenwel begrensd tot het netto-loon waarop de werknemer voor de betreffende kalendermaand recht heeft. Afdeling 4. - Duur van de tewerkstelling

die recht geeft op het geactiveerd bestaansminimum

Art. 11.De gerechtigden op het bestaansminimum die de in artikel 8 bedoelde voorwaarden vervullen, hebben recht op het bedrag van het geactiveerd bestaansminimum, bedoeld in artikel 10, gedurende een periode van maximum zesendertig maanden. HOOFDSTUK III. - Het banenplan Afdeling 1. - Toetredingsvoorwaarden

Art. 12.Gerechtigden op het bestaansminimum kunnen worden aangeworven in het kader van het banenplan dat de toekenning van het geactiveerd bestaansminimum, bedoeld in artikel 14, mogelijk maakt, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de betrokkene is op het ogenblik van de aanwerving ingeschreven als werkzoekende en gerechtigde op het bestaansminimum sedert tenminste zesendertig maanden zonder onderbreking;2° de werkgever is gerechtigd op de vrijstelling van werkgeversbijdragen bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen. Afdeling 2. - Gelijkgestelde periodes

Art. 13.Voor de toepassing van artikel 12 worden de volgende periodes gelijkgesteld met een periode van gerechtigd zijn op het bestaansminimum : 1° de onderbrekingen, met inbegrip van de periodes van deeltijdse arbeid, met een duur van minder dan drie volledige kalendermaanden;2° de periodes gedurende dewelke men in dienst is in een erkende arbeidspost bij toepassing van voormeld koninklijk besluit van 8 augustus 1997;3° de periodes gedurende dewelke financiële maatschappelijke hulp werd verleend omdat het bestaansminimum niet kon worden toegekend;4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Afdeling 3

Maandelijkse bedragen van het geactiveerd bestaansminimum

Art. 14.Het bedrag van het geactiveerd bestaansminimum bedraagt 6 000 BEF per kalendermaand wanneer de betrokkene verbonden is door een arbeidsovereenkomst die minstens in een halftijds uurrooster voorziet.

Het bedrag van het geactiveerd bestaansminimum bedoeld in het vorig lid, wordt evenwel begrensd tot het netto-loon waarop de werknemer voor de betreffende kalendermaand recht heeft. Afdeling 4. - Duur van de tewerkstelling

die recht geeft op het geactiveerd bestaansminimum

Art. 15.De bestaansminimumgerechtigden die de voorwaarden, bedoeld in artikel 12, vervullen, hebben recht op het bedrag van het geactiveerd bestaansminimum, bedoeld in artikel 14, voor een periode beperkt tot het kwartaal van de indienstname en de vier volgende kwartalen.

TITEL 3. - Slotbepalingen

Art. 16.Met ingang van 1 juni 1998 kan de werknemer voor dezelfde periode slechts gerechtigd zijn op één van de bedragen van het geactiveerd bestaansminimum bedoeld in de artikelen 5, § 2, 6, 10 en 14.

Art. 17.Onderhavig besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998 met uitzondering van artikel 3, § 2, artikel 5, § 2, artikel 6, artikel 7, § 2, en artikel 16, die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 1998; artikel 3, § 3, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1998 en artikel 3, § 4, dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 1998.

Art. 18.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 februari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS

^