gepubliceerd op 30 maart 2018
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
21 MAART 2018. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op de instellingen van openbaar nut, artikel 11, § 1, gewijzigd door de wet van 24 december 2002;
Gelet op de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, artikel 8, tweede lid;
Gelet op de ordonnantie van 3 december 1992 betreffende de exploitatie en de ontwikkeling van het kanaal, de haven, de voorhaven en de aanhorigheden ervan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, artikel 17,gewijzigd bij de ordonnanties van 29 maart 2001 en 6 november 2003;
Gelet op de ordonnantie van 18 januari 2001 houdende organisatie en werking van Actiris, de artikelen 23, lid 3 en 34;
Gelet op de ordonnantie van 26 juni 2003 houdende oprichting van het Instituut ter Bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel, artikel 9;
Gelet op artikel 40 van de ordonnantie van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingcode, toegevoegd door de ordonnantie van 1 april 2004;
Gelet op de ordonnantie van 28 mei 2015 tot oprichting van een instelling van openbaar nut waarin het beheer van het preventie- en veiligheidsbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is samengebracht, de artikelen 6, § 2, en 9, eerste lid ;
Gelet op de ordonnantie van 29 juli 2015 houdende oprichting van het Brussels Planningsbureau, artikel 10;
Gelet op het Koninklijk Besluit van 8 maart 1989 houdende de oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer, artikel 1 § 2, bekrachtigd bij artikel 41 van de wet van 16 juni 1989 houdende diverse institutionele hervormingen;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 november 2015 en 21 januari en 25 februari 2016;
Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën van 18 juli 2016 en 17 juli 2017;
Gelet op de `gendertest' uitgevoerd op 3 januari 2017 met toepassing van artikel 3, 2° van de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Gelet op de akkoordbevindingen van de Minister van Begroting, gegeven op 1 december 2016 en 16 november 2017;
Gelet op de protocollen nr. 2017/04 van 23 oktober 2017 en nr. 2017/30 van 20 december 2017 van Sector XV;
Gelet op de adviezen van het beheerscomité van Actiris van 23 maart 2017 en 25 januari 2018;
Gelet op de adviezen van de raad van bestuur van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij van 9 maart 2017 en 21 december 2017;
Gelet op de adviezen van het beheerscomité van de Gewestelijke Vennootschap van de Haven van Brussel van 28 april 2017 et 26 janvier 2018;
Gelet op het advies nr 62.721/4 van de Raad van State, gegeven op12 februari 2018 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Minister bevoegd voor Openbaar Ambt;
Na beraadslaging, Besluit : BOEK I. - ADMINISTRATIEF STATUUT TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren van de volgende instellingen : 1° Instellingen van categorie A : - Centrum voor Informatica voor het Brussels Gewest; - Brussels Instituut voor Milieubeheer; - Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp; - Instituut ter bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel. - Brussels Planningsbureau 2° Instellingen van categorie B : - Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij; - Actiris; - Gewestelijke vennootschap van de Haven van Brussel. 3° de volgende instelling sui generis: Brussel-Preventie en Veilligheid. § 2. Voor wat betreft de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, is dit besluit enkel van toepassing op de ambtenaren titularis van een van de graden bepaald door dit besluit.
Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° de instellingen : de instellingen van openbaar nut van catégorie A en van categorie B van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instelling sui generis Brussel-Preventie en Veilligheid;a) de instellingen van categorie A : de instellingen behorende tot categorie A volgens de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut;b) de instellingen van categorie B : de instellingen behorende tot categorie B volgens dezelfde wet;c) de volgende instelling sui generis : Brussel-Preventie en Veiligheid.2° De Regering : de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° de minister: de minister bevoegd voor Openbaar Ambt;4° de functioneel bevoegde minister: de minister of staatssecretaris waarvan een dienst van de instelling afhangt in functie van de bevoegdheden die hij uitoefent;5° de benoemende overheid is: 1) in de instellingen van categorie A en in de instelling sui generis Brussel-Preventie en Veilligheid : a) de functioneel bevoegde minister voor de graden van niveau A b) de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal voor de andere graden.2) in de instellingen van categorie B, de overheid die bepaald is in de oprichtingsordonnatie van de betreffende instelling.6° Administratieve eenheid: onderdeel van het organogram van de betrokken instelling ;7° Verantwoordelijke van een administratieve eenheid (VAE): personeelslid dat, ongeacht zijn graad of positie, de activiteiten van de administratieve eenheid beheert, zoals bepaald in het organogram ;8° de functionele chef: personeelslid dat de leiding of de dagelijkse controle heeft over het functioneren van een team ingevolge zijn functiebeschrijving;9° Vakorganisaties: de representatieve vakorganisaties die zetelen in het bevoegde Sectorcomité, in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de personeelsvakbonden.10° HRM: de dienst binnen de instelling belast met het personeelsbeheer;11° De HRM-verantwoordelijke: het personeelslid van minimum rang A3 dat bevoegd is voor het personeelsbeheer;12° getuigschriften van competenties verworven buiten diploma: getuigschriften die werden afgeleverd door de gemeenschappen of de instellingen erkend door deze laatste.13° wettelijk tweetalige: personeelslid dat bewijst de tweede taal die niet onder zijn taalrol valt te kennen, op de bij artikel 43, § 3, derde lid, voorgeschreven wijze van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurzaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;14° SELOR : Selectiebureau van de federale overheid.15° Brussel Openbaar ambt : Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Openbaar ambt. § 2. Wanneer dit besluit voorziet in het versturen van een brief of een aangetekend schrijven met of zonder ontvangstbewijs, dan wordt het versturen via een elektronische procedure, die op een aantoonbare wijze en aangepast aan de omstandigheden, de authenticiteit en de integriteit van de inhoud van de communicatie waarborgt, beschouwd als equivalent. Het gebruik van de elektronische identiteitskaart of de elektronische vreemdelingenkaart kan verplicht worden opgelegd. § 3. Wanneer dit besluit voorziet in een termijn, wordt deze berekend in kalenderdagen tenzij anders voorzien.
Kalenderjagen zijn alle dagen van de week, met inbegrip van de zaterdag, zondag en feestdagen bepaald in artikel 186, § 1.
Wanneer dit besluit voorziet in een termijn uitgedrukt in werkdagen, dan omvat deze termijn alle dagen van de week behalve zaterdagen, zondagen en feestdagen bepaald in artikel 186, § 1. § 4. Het gebruik in dit besluit van mannelijke woorden is gemeenslachtig met het oog op het waarborgen van de leesbaarheid van de tekst.
TITEL II. - DE ORGANISATIE VAN DE INSTELLINGEN VAN OPENBAAR NUT HOOFDSTUK I. - De ambtenaren
Art. 3.Ambtenaar is elkeen die in vast dienstverband is in een instelling.
De ambtenaar valt onder de bepalingen van dit statuut.
Aan de statutaire toestand van de ambtenaar kan alleen een einde worden gemaakt in de gevallen voorzien door de statutaire bepalingen die op hem toepasselijk zijn.
Art. 4.De ambtenaren van instellingen worden benoemd in graden. HOOFDSTUK II. - Rechten en plichten
Art. 5.De ambtenaar oefent zijn functies op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit.
Hij dient daartoe: 1° de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe hij behoort, na te leven;2° nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren.
Art. 6.De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, door zijn collega's, als door zijn ondergeschikten.
Hij dient zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Hij vermijdt elk woord, elke houding, elk voorkomen dat deze waardigheid en deze hoffelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of de goede werking van de dienst zou kunnen schaden.
Art. 7.§ 1. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering stelt de ambtenaar zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hiërarchische meerdere van hogere rand of graad op de hoogte van elke onwettigheid of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft. § 2. De ambtenaar kan, buiten de gevallen van valse aangifte die een dienst of persoon schade toebrengen, niet onderworpen worden aan een tuchtstraf of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie, om de enkele reden dat hij onregelmatigheden aangeeft of bekend maakt.
Art. 8.De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn diensten met welwillendheid. In de manier waarop hij de vragen van de gebruikers beantwoordt of waarop hij de dossiers behandelt, eerbiedigt hij op een strikte manier de beginselen van neutraliteit, van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, de reglementen en de richtlijnen.
Zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elk gedrag dat in strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt evenzeer elke situatie waarbij hij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zou kunnen gebracht worden met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van zijn ambt.
Art. 9.De ambtenaar mag, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambtsuitoefening, maar op basis ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.
Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt.
Art. 10.De ambtenaar plaatst zich niet en laat zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin hij door zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.
Wanneer een ambtenaar van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, brengt hij zijn hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hem hiervan schriftelijk akte.
In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om daar een einde aan te stellen.
De ambtenaar kan schriftelijk om het advies van de voorzitter van de directieraad of van diens afgevaardigde vragen, betreffende de toestand waarin hij zich bevindt, om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict.
Art. 11.De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.
Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen, evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van de instelling waar de ambtenaar werkzaam is, kunnen schaden.
De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd.
Art. 12.De ambtenaar heeft recht op informatie betreffende alle aspecten die nuttig zijn voor de uitvoering van zijn taken.
De ambtenaar houdt zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling betreffende technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.
De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de openbare dienst.
Art. 13.De ambtenaar heeft recht op de opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in de organisatie. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.
Periodes van afwezigheid, gerechtvaardigd door deelname aan voortgezette beroepsopleidingen, worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
Art. 14.Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen en hiervan een kopie te krijgen. HOOFDSTUK III. - De graden
Art. 15.De graad is de titel op grond waarvan de ambtenaar met een rang bekleed is en waardoor hij gemachtigd is een betrekking uit te oefenen die met deze graad overeenstemt.
De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.
Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie overeenkomstig de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend.
De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.
Art. 16.Elke rang wordt aangeduid met een letter gevolgd door een cijfer, de letter verwijst naar het niveau, het cijfer naar de rang binnen het niveau. Het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.
De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus: 1° in niveau A, zes rangen, nl.A1, A2, A3, A4, A4 + en A5. 2° in niveau B, twee rangen, nl.B1 en B2. 3° in niveau C, twee rangen, nl.C1 en C2. 4° in niveau D, twee rangen, nl.D1 en D2.
Het niveau A is het hoogste niveau.
Art. 17.De volgende graden worden gecreëerd: in rang A5: directeur-generaal of directrice-generaal in rang A4+ : adjunct-directeur-generaal of adjunct-directrice-generaal in rang A4: directeur-diensthoofd of directrice-diensthoofd in rang A3: ingenieur-directeur of ingenieur-directrice directeur of directrice wetenschappelijk directeur of wetenschappelijke directrice in rang A2: raadgever-deskundige of raadgeefster-deskundige eerste ingenieur eerste attaché eerste wetenschappelijk attaché havenkapitein in rang A1: ingenieur attaché wetenschappelijk attaché geneesheer in rang B2: eerste assistent of eerste assistente in rang B1: assistent of assistente in rang C2: eerste adjunct in rang C1: adjunct in rang D2: eerste klerk in rang D1: klerk HOOFDSTUK IV. - Het personeelsplan en het organogram
Art. 18.Om het werk te organiseren, werkt de directieraad het personeelsplan en organogrammen uit. Het personeelsplan is een plan waarin per activiteitsdomein, per niveau, per rang en per graad het aantal personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, vastgelegd wordt dat noodzakelijk geacht wordt om de opdrachten, toegewezen aan de instelling uit te oefenen.
Art. 19.§ 1. In de instellingen van categorie A, werkt de directieraad een voorstel van personeelsplan uit.
De directieraad bereidt minstens één personeelsplan per begrotingsjaar voor en legt het voor aan de Regering ten laatste op 28 februari van het jaar waarin het plan wordt uitgevoerd.
Het personeelsplan moet verenigbaar zijn met de beschikbare budgettaire middelen voor het betrokken begrotingsjaar.
De Regering keurt het personeelsplan van de directieraad goed. Bij gebrek van een voorstel van de directieraad binnen de daartoe vastgestelde termijnen kan de Regering zelf een personeelsplan opstellen. § 2. In de instellingen van catergorie B, werkt de directieraad een voorstel van personeelsplan uit.
De directieraad bereidt minstens één personeelsplan per begrotingsjaar voor en legt het voor ten laatste op 28 februari van het jaar waarin het plan wordt uitgevoerd.
Het personeelsplan moet verenigbaar zijn met de beschikbare budgettaire middelen voor het betrokken begrotingsjaar.
Het beheerscomité of de raad van bestuur keurt het personeelsplan goed mits de regeringscommissarissen een gunstig advies gegeven hebben met betrekking tot de conformiteit van het plan met de wettelijke en reglementaire bepalingen alsook met de bepalingen van de beheersovereenkomst.
Bij ontstentenis van dit advies binnen de maand volgend op de overbrenging naar de regeringscommissarissen, wordt dit advies geacht gunstig te zijn.
Bij gebrek aan een gunstig advies van een of van de regeringscommissarissen, kan de functioneel bevoegde minister het personeelsplan goedkeuren mits de ministers bevoegd voor Begroting en Openbaar Ambt hiermee instemmen.
Indien een van deze laatsten zich niet akkoord verklaart, legt de voogdijminister het plan ter goedkeuring voor aan de Regering. § 3. Bij gebrek van een vastlegging van het personeelsplan, blijft het laatste bepaalde plan van toepassing. § 4. De vaststelling van het personeelsplan houdt de toestemming in van de bezetting van de betrekkingen die door aanwerving, promotie, mobiliteit of indienstneming worden voorzien. § 5. Het personeelsplan, en alle wijzigingen ervan, worden meegedeeld aan alle personeelsleden en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Art. 20.Het organogram geeft de functionele, organisatorische en hiërarchische verbanden binnen elke instelling weer.
De directieraad stelt het organogram vast.
Het organogram, evenals elke wijziging ervan, wordt aan alle personeelsleden meegedeeld. HOOFDSTUK V. - De leidende ambtenaren
Art. 21.De leidende ambtenaren zijn de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal. Ze worden aangeduid per mandaat in overeenstemming met de bepalingen van artikelen 430 tot 473.
Art. 22.De leidende ambtenaren kunnen binnen de perken van hun bevoegdheden voor de instellingen van categorie A of binnen de perken van hun organieke bepalingen voor de instellingen van categorie B, hun bevoegdheden geheel of gedeeltelijk delegeren aan de ambtenaren van niveau A en B die zij aanwijzen. HOOFDSTUK VI. - De directieraad
Art. 23.De directieraad bestaat uit de leidende ambtenaren en de ambtenaren van rang A4; deze kan worden aangevuld door ambtenaren van rang A3 aangewezen door de benoemende overheid.
De directieraad wordt voorgezeten door de directeur-generaal of, bij afwezigheid of verhindering, door de adjunct-directeur-generaal.
Indien beiden afwezig of verhinderd zijn, wordt de directieraad voorgezeten door het lid aangewezen door de directeur-generaal of door de adjunct-directeur-generaal.
Art. 24.De directieraad stelt zijn huishoudelijk reglement op.
Art. 25.De directieraad is belast met de opdrachten die dit statuut hem toekent.
Bij de directieraad kan elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van de instelling aanhangig gemaakt worden voor advies door één van haar leden.
Elk voorstel of elke individuele beslissing, door de directieraad genomen ten opzichte van een personeelslid, gebeurt bij geheime stemming. Minstens één wettelijk tweetalig lid van de directieraad, of een lid van de directieraad van dezelfde taalrol als het personeelslid, is aanwezig. HOOFDSTUK VII. - De gewestelijke kamer van beroep
Art. 26.De gewestelijke kamer van beroep geviseerd door artikel 29 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 mars 2018 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel is bevoegd voor de instellingen.
TITEL III. - DE WERVING, DE STAGE EN DE BENOEMING HOOFDSTUK I. - De werving en de selectie Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 27.Voor de aanwerving en de selectie, is artikel 34 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 maart 2018 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel van toepassing. Afdeling 2. - De benoemings-, toelaatbaarheids- en wervingsvoorwaarden
Art. 28.Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende voorwaarden: 1° Voldoen aan de opgelegde toelatingsvoorwaarden van de in te vullen betrekking;2° Slagen voor de voorziene vergelijkende proeven;3° met goed gevolg de stage volbrengen, behalve in geval van vrijstelling zoals bepaald in artikel 54.
Art. 29.Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten. 1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen betrekkingen een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan het openbaar gezag inhouden of functies omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Staat of andere openbare instanties;2° gedrag vertonen in overeenstemming met de eisen van de beoogde betrekking;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten.4° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, houder zijn van getuigschrift afgeleverd door de Gemeenschappen of de instellingen erkend door deze laatste en die toegang verlenen tot de functie waarvoor de selectie georganiseerd wordt, overeenkomstig de tabel in bijlage bij onderhavig besluit, of houder zijn van een instapkaart bekomen ten gevolge van proeven voor een kwalitatieve selectie die nagaan of de kandidaat beschikt over de basisvaardigheden en cognitieve vaardigheden die vereist worden op een hoger niveau dan datgene waar hij krachten zijn diploma(`s) of zijn studiegetuigschrift(en) aanspraak op kan maken. In afwijking van de vorige paragraaf wordt de toegang tot niveau A middels aanwerving beperkt tot de kandidaten die minstens houder zijn van een diploma of van een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot niveau B, in overeensteemming met de tabel in bijlage bij onderhavig besluit.
Art. 30.Voor een bepaalde selectie kunnen volgende bijzondere toelaatbaarheidsvoorwaarden voorzien worden: 1° het bezitten van een specifiek diploma dat in het bijzonder toegang verleent tot de functie waarvoor de selectie georganiseerd wordt;2° relevante werkervaring wanneer de aard van de te verlenen betrekking zodanige eisen wettigt;3° het toelaten van studenten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift, wanneer de organisator van de selectie vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden te kunnen weerhouden;in welk geval zij die geslaagd zijn voor het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen, ook tot dat wervingsexamen worden toegelaten. Voor hun benoeming kunnen de geslaagden van deze selecties zich slechts vanaf de dag waarop zij aan de organisator van de selectie het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd, op hun rangschikking beroepen; 4° behalve de in artikel 29, 4° vermelde diploma's en getuigschriften, de volgende diploma's en getuigschriften aanvaarden voor de selectie in een bepaalde graad wanneer de vereisten van de uit te oefenen functies dit toelaten: a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socioculturele promotie;b) diploma's en getuigschriften van het technisch onderwijs, kunstonderwijs of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;5° voor de selectie van bepaalde functies van niveaus D, het bezit van bepaalde diploma's, vormingsattesten of bevoegheidstitels als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen functies ;6° voor de selectie in bepaalde graden van de niveaus A, B en C de vormingsdiploma's of vormingsgetuigschriften of competentie titels eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen functies en voor zover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in artikel 29, 4°.7° medische geschiktheid voor de uit te oefenen functie, indien de aard van de functie dit vereist;8° andere voorwaarden vereist door de aard van de functie. Afdeling 3. - Organisatie van de selecties en samenstelling van de
selectiecommissies
Art. 31.Op voorstel van het HRM kiest de directeur generaal of de adjunct directeur generaal, één of meerdere van de volgende mogelijkheden: - Interne mutatie zoals bepaald in artikel 111; - Intraregionale mobiliteit zoals bepaald in de artikelen 5 tot 13 van het besluit van 27 maart 2014 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - Externe mobiliteit zoals bepaald in de artikelen 23 tot 25 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014 houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - Overgang tot een hoger niveau zoals bepaald in de artikelen 92 en volgende; - Aanwerving.
Art. 32.Er kunnen vergelijkende selecties georganiseerd worden voor alle graden, behalve voor de graden die bij mandaat verleend moeten worden.
Art. 33.§ 1. De vergelijkende selectie wordt minstens door middel van publicatie in het Belgisch Staatsblad aankondigd.
Het bericht vermeldt minstens de laatste dag waarop kan worden gesolliciteerd en of er eventueel een wervingsreserve wordt aangelegd van de geslaagden. Desgevallend wordt de geldigheidsduur van en het aantal geslaagden dat opgenomen wordt in de wervingsreserve vermeld. § 2. Wanneer een vergelijkende selectie wordt georganiseerd, wordt de datum bepaald waarop de kandidaten moeten voldoen aan de diplomavoorwaarden of de voorwaarden met betrekking tot studiegetuigschriften, en in voorkomend geval, de datum waarop de kandidaten een minimumleeftijd bereikt moeten hebben of over specifieke professionele vaardigheden moeten beschikken. § 3. SELOR roept op de kandidaten die toegelaten worden om deel te nemen aan de selectieproeven voorzien door het selectieprogramma. § 4. SELOR controleert de algemene en specifieke toelaatbaarheidsvoorwaarden voor de betrekking waarnaar de kandidaten meedingen.
Vanaf het moment dat vastgesteld wordt dat een kandidaat niet voldoet of niet kan voldoen aan één van de algemene voorwaarden of aan de bijzondere toelatingsvoorwaarden gesteld voor de betrekking waarvoor de kandidaat solliciteert, dan wordt de kandidaat uitgesloten van de vergelijkende selectie en de beslissing en de redenen hiertoe worden hem meegedeeld. HOOFDSTUK II. - Vergelijkende selecties Afdeling 1. - De selectieproeven, over de samenstelling en de
raadpleging van de wervingsreserve en van de wervingsreserve van de andere overheden
Art. 34.§ 1. Een vergelijkende selectie is een selectie die leidt tot een rangschikking van de geslaagden op basis van een functiebeschrijving.
De functiebeschrijving wordt voorafgaandelijk aan de organisatie van de vergelijkende selectie opgesteld door de ambtenaar-generaal verantwoordelijk voor de betrokkene administratieve eenheid op basis van het generieke document ontwikkeld door de HRM. De benoemende overheid is gebonden door de rangschikking van de geslaagden. § 2. Een vergelijkende selectie kan meerdere opeenvolgende modules van proeven omvatten waarbij de kandidaat enkel tot de volgende module wordt toegelaten op voorwaarde dat hij geslaagd is voor de vorige module. In dit geval wordt de rangschikking enkel vastgelegd op basis van de resultaten van de laatste module.
Indien meerdere vergelijkende selecties binnen eenzelfde niveau een module gemeenschappelijk hebben, worden de geslaagden vrijgesteld voor deze module wanneer ze deelnemen aan een andere vergelijkende selectie. De geldigheidsduur van de vrijstelling wordt bepaald bij de betekening van het resultaat. Deze bedraagt minimaal twee jaar.
Een kandidaat die niet geslaagd is voor een module van een vergelijkende selectie wordt gedurende een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van het afleggen van deze proef, uitgesloten van het opnieuw afleggen van dezelfde module. § 3. Een bijkomende vergelijkende proef kan worden georganiseerd op beslissing van HRM, indien de aard van de te betrekken functie dit vereist en op basis van een functiebeschrijving. Deze proef leidt, voor deze functie, tot een aparte rangschikking van de geslaagden.
De deelname aan de bijkomende vergelijkende proef is niet verplicht.
Een maximum aantal deelnemers wordt voor deze proef bepaald, rekening houdend met de rangschikking.
De geslaagden voor deze proef, evenals de kandidaten die niet geslaagd zijn, behouden de rangschikking bedoeld in § 2. § 4. De vergelijkende selecties worden georganiseerd voor de benoeming in de rangen A1 tot A3 en in de niveaus B, C en D.
Art. 35.§ 1. Voor de vergelijkende selecties, georganiseerd op basis van artikel 34, kan een reserve van de geslaagden worden aangelegd. § 2.- Het aantal geslaagden dat in deze reserve wordt opgenomen, wordt bepaald op basis van het aantal verwachte betrekkingen, § 3. De geldigheidsduur van een wervingsreserve wordt bepaald op maximum twee jaar.
De minister kan de termijn van de aangelegde reserves verlengen, telkens met een periode van maximum een jaar.
Art. 36.De geslaagden van een wervingsreserve worden uitgenodigd om deel te nemen aan een bijkomende vergelijkende selectie zoals geviseerd door artikel 34, § 3, met het oog op het invullen van een andere betrekking dan degene waarvoor de kandidaten werden gerangschikt.
Art. 37.De minister kan voor een aanwerving bij de instelling waarvoor geen wervingsreserve is samengesteld, een beroep doen op de wervingsreserves van een andere overheid, op voorwaarde dat deze overheid daarvoor toestemming verleend heeft.
Art. 38.De minister kan een andere instelling toestaan de wervingsreserve van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te consulteren. Afdeling 2. - Regels voor de toelating van de geslaagden
Art. 39.§ 1. Elke geslaagde krijgt bericht van zijn resultaat en zijn rangschikking. § 2. De geslaagden die een betrekking aanvaarden, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die na deze aanvaarding weigeren in dienst te treden, worden ambtshalve uit de reserve geschrapt, behalve in een met redenen omkleed geval van overmacht.
Als de geslaagde de betrekking aanvaard heeft, vergewist het HRM zich ervan dat hij aan alle vereiste voorwaarden voldoet.
Art. 40.Na het afsluiten van het proces-verbaal van de selectie, worden de batig gerangschikte geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de volgorde van hun rangschikking, tot de stage toegelaten in de functie waarvoor zij hebben meegedongen.
Zij worden voor een vacante betrekking van die graad aangewezen. Afdeling 3. - Oproep tot indiensttreding van de geslaagden
Art. 41.Het HRM roept de geselecteerde kandidaat op tot indiensttreding. Het stelt een maximumtermijn vast voor zijn indiensttreding.
Wanneer de geslaagde nog gebonden is door een arbeidsovereenkomst houdt het HRM rekening met een eventuele opzegtermijn.
Indien de geslaagde de betrekking niet binnen de gestelde termijn kan invullen, roep het HRM de volgende gerangschikte op. HOOFDSTUK III. - De stage Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 42.De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.
De volgende in dit besluit opgenomen bepalingen zijn op de stagiair van toepassing: 1° de rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten;2° de tuchtregeling;3° de administratieve standen;4° het geldelijk statuut;5° het ambtshalve verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging;6° de gemiddelde maximale arbeidsduur; De stagiair geniet: 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de feestdagen;3° het omstandigheidsverlof;4° het verlof wegens ziekte;5° het bevallingsverlof;6° de disponibiliteit wegens ziekte;7° verloven om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met hem onder hetzelfde dak woont;8° het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;9° het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen;10° verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en verlof voor loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof;11° verlof voor wederoproeping als reservist;12° verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen.13° het verlof wegens opdracht. Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
Art. 43.Perioden van afwezigheid gedurende de stage hebben een verlenging van de stage tot gevolg zodra ze, buiten de verloven bedoeld in artikel 42, tweede lid, 1° tot 3° en 7°, vijftien dagen gewettigde afwezigheid overschrijden, verspreid over een of meerdere malen, zelfs als de stagiair in dienstactiviteit is.
Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.
Hij behoudt zijn hoedanigheid van stagiair eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of ontslag wordt genomen.
Art. 44.De geslaagde die in dienst wordt geroepen, wordt tot de stage toegelaten door de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal die hem voorlopig aanstelt in de betrekking waarvoor hij in dienst werd geroepen.
Art. 45.De directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal kan de aanwijzing wijzigen: 1° in het belang van de dienst;2° op vraag van de stagiair. Afdeling 2. - De inhoud van de stage
Art. 46.§ 1er. De stage is bedoeld om de stagiair optimaal te integreren in zijn dienst, in de instelling en in het gewestelijk openbaar ambt in het algemeen. Daartoe duidt de directeur generaal of de adjunct directeur generaal, in overleg met de functionele chef van de stagiair, het personeelslid aan dat, als hiërarchische meerdere, bevoegd is voor de stagebegeleiding, hierna de `stagebegeleider' genoemd, en dit volgens de taalrol van de stagiair. § 2. Het HRM waakt eveneens over het goede verloop van de stage.
Hiertoe kan zij deelnemen aan alle stagegesprekken.
Als de stagebegeleider meer dan tien werkdagen afwezig is, brengt het HRM de directeur generaal of de adjunct directeur generaal daarvan op de hoogte opdat hij een "vervangende stagebegeleider" zou aanstellen die de stagebegeleider tijdens diens afwezigheid vervangt. De vervangende stagebegeleider wordt aangeduid conform de daartoe voorziene modaliteiten neergelegd in paragraaf 1. In dat opzicht beschikt hij over dezelfde bevoegdheden als de stagebegeleider. Afdeling 3. - Het verloop van de stage
Art. 47.Aan het begin van de stage heeft de stagebegeleider een eerste gesprek met de stagiair waarbij de volgende punten verduidelijkt worden : - De verwachte resultaten en houdingen bij de verwezenlijking van de taken die overeenkomen met de functiebeschrijving van de stagiair; - De opleidingsactiviteiten die de stagiair moet volgen; - De andere middelen ter ontwikkeling van de vaardigheden zodat de inzetbaarheid van de stagiair vergroot wordt.
Art. 48.Met het oog op de voorbereiding van dit eerste stagegesprek, pleegt de stagebegeleider vooraf overleg met de functionele chef van de stagiair en met het HRM.
Art. 49.De stagebegeleider maakt de verslagen bedoeld in de artikelen 53, § 2, 55, en 57.
De stagebegeleider kan, in overleg met het HRM en de functionele chef, en desgevallend met de vervangende stagebegeleider, beslissen dat bijkomende vormingsactiviteiten vereist zijn.
De HRM-verantwoordelijke legt het model van het stageverslag vast.
Art. 50.De stage duurt één jaar voor de stagiairs van de niveaus A en B. Ze duurt 6 maanden voor de stagiairs van de niveaus C en D.
Art. 51.De directieraad kan een vormingstraject per functietype vastleggen.
Art. 52.Na het eerste gesprek, voorzien in artikel 47, organiseert de stagebegeleider tweemaandelijks voor de stages van zes maanden en driemaandelijks voor de stages van een jaar, een stagegesprek over het verloop van de stage. Wanneer hij het nodig acht, kunnen bijkomende gesprekken georganiseerd worden.
Met het oog op de voorbereiding van de stagegesprekken pleegt de stagebegeleider vooraf overleg met de functionele chef van de stagiair en met het HRM.
Art. 53.§ 1 Het gesprek gaat over: 1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan voor de ontwikkeling van de vaardigheden van de stagiair;2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;3° de uitvoering van zijn werkopdrachten. Het gesprek heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.
Het beoogt eveneens de beoordeling mogelijk te maken van zowel de gunstige als de ongunstige feiten. Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de stagebegeleider een verwittiging aan de stagiair. § 2. De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in het stageverslag. Het verslag wordt betekend aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen. Vervolgens wordt het overgemaakt aan het HRM. Bij afwezigheid van de stagebegeleider voert de vervangende stagebegeleider het stagegesprek en stelt hij het stageverslag op. In dat geval hebben het gesprek en het verslag betrekking op de periode waarin de vervangende stagebegeleider de stage heeft opgevolgd. Bij terugkeer van de stagebegeleider moet deze een verslag opstellen over de periode waarin hij de stage effectief opgevolgd heeft.
In geval van toepassing van artikel 46, § 2, tweede lid, vraagt de vervangende stagebegeleider aan de officiële stagebegeleider of aan de hiërarchie de informatie die hij nodig heeft voor het opstellen van zijn stageverslag. Als er geen informatie beschikbaar is, dan geeft de in artikel 46, § 2, tweede lid bedoelde periode aanleiding tot een gunstige beoordeling van de stagiair.
Wanneer de stagebegeleider de dienst hervat, stelt de vervangende stagebegeleider een verslag op over de periode waarin hij de stage opgevolgd heeft. Dit verslag beantwoordt aan de vereisten van § 2 van deze bepaling. Het verslag wordt betekend aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen. Vervolgens wordt het overgemaakt aan het HRM en aan de stagebegeleider. Laatstgenoemde houdt er rekening mee tijdens het volgende stagegesprek. Afdeling 4. - Vrijstelling van stage
Art. 54.De geslaagde die in dienst wordt geroepen, wordt vrijgesteld van de stage en onmiddellijk benoemd in de wervingsgraad waarvoor hij geslaagd is indien hij de drie volgende voorwaarden vervult: - door middel van arbeidsovereenkomst, op ononderbroken wijze gedurende minstens een jaar voltijds of gedurende minstens twee jaar deeltijds op het moment van de publicatie van de vacante betrekking bij dezelfde administratieve eenheid tewerk gesteld zijn; - dezelfde functie sinds minstens één jaar vervullen als die waarvoor hij aangesteld werd in het kader van zijn bovengenoemd arbeidsovereenkomst; - een gunstige evaluatie gekregen hebben bij de laatste evaluatie. Afdeling 5. - Het einde van de stage
Art. 55.De stage wordt afgesloten met een laatste stagegesprek, zoals beschreven in artikel 53. De stagebegeleider stelt het eindverslag van de stage op, in overleg met het HRM en de functionele chef. Hij voegt er een van de voorstellen bedoeld in artikel 57 aan toe.
Hij deelt het eindverslag aan de stagiair mee, die over vijftien dagen beschikt om er zijn opmerkingen aan toe te voegen.
Art. 56.De eindevaluatie houdt rekening met alle feiten, zowel gunstig als ongunstig, die in de loop van de stage werden vastgesteld, evenals met de tussentijdse evaluaties.
Art. 57.De stagebegeleider overhandigt het eindverslag aan de directeur generaal of de adjunct directeur generaal.
Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stelt de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal voor de benoeming van de stagiair voor te leggen aan de benoemende overheid conform artikel 65.
Indien het eindverslag ongunstig is, stelt de directeur-generaal of de adjunct-generaal: o hetzij een eenmalige verlenging van de stage voor, met een periode die maximaal een derde van de duur van de stage bedraagt. Deze verlenging is niet hernieuwbaar. o hetzij aan de benoemende overheid, conform artikel 65, voor om over te gaan tot ontslag wegens ongeschiktheid voor een functie bij de instelling.
De directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal beslist om de verlenging van de stage toe te staan of te weigeren.
Het voorstel tot ontslag wegens ongeschiktheid van een stagiair van niveau A kan enkel met toestemming van de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal geformuleerd worden.
Art. 58.Het eindverslag, na verlenging van de stage, wordt aan directeur-generaal of aan de adjunct-directeur-generaal voorgelegd, die desgevallend de in het vorige artikel bedoelde voorstellen doet. Afdeling 6. - Vroegtijdige beëindiging van de stage
Art. 59.Als de stagiair in de loop van de stage een ernstige fout begaat waardoor elke professionele samenwerking tussen de overheid en de stagiair onmiddellijk en definitief onmogelijk wordt, roept de stagebegeleider, of bij afwezigheid van deze laatste de vervangede stagebegeleider, binnen de vijf werkdagen nadat hij kennis genomen heeft van de handeling die een ernstige tekortkoming uitmaakt, de stagiair op om gehoord te worden en zijn verweermiddelen te vernemen.
De oproepingsbrief vermeldt de feiten die het personeelslid ten laste worden gelegd, de normen waartegen deze feiten indruisen, het feit dat er overwogen wordt zijn stage vroegtijdig te beëindigen, het recht om zich door een verdediger naar keuze te laten bijstaan, met uitzondering van de personen die zich moeten uitspreken over de feiten die hem ten laste worden gelegd, en het recht om bijkomende onderzoeksmaatregelen te vragen.
Er wordt een proces-verbaal opgesteld en in aanwezigheid der partijen ondertekend.
Na de hoorzitting stelt de stagebegeleider een verslag op. Dat verslag kan de vroegtijdige beëindiging van de stage voorstellen.
Indien het verslag betrekking heeft op een stagiair van niveau A, dan kan het verslag enkel worden opgesteld met de instemming van de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal.
De definitieve beslissing wordt genomen door de benoemende overheid.
Deze laatste doet uitspraak binnen de vijf werkdagen na de hoorzitting. Afdeling 7. - De beroepsprocedure
Art. 60.In de gevallen bedoeld in de artikelen 57, derde lid en 59, beschikt de stagiair over een termijn van vijftien dagen vanaf de kennisname van het eindverslag of van het ongunstig verslag om per aangetekend schrijven een beroep in te dienen bij de in artikel 26 bedoelde kamer van beroep. Het beroep is schorsend, behalve wanneer het beroep is ingesteld tegen een beslissing genomen met toepassing van artikel 59.
Deze termijn wordt berekend volgens dezelfde regels als deze bedoeld in artikel 290, § 2.
De stagiair ontvangt een ontvangstbewijs van het beroep.
Art. 61.De voorzitter van de kamer roept de stagiair op. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Art. 62.De stagebegeleider brengt verslag uit over het verloop van de stage.
Hij wordt gehoord.
Art. 63.De kamer beslist tot hetzij: 1° de benoeming;2° de eenmalige verlenging van de stage, met een periode die maximaal een derde van de duur van de stage bedraagt;3° ontslag wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij de instelling. In de hypothese die in artikel 59 beoogd wordt, beslist de kamer van beroep om hetzij de stage voort te zetten, hetzij ze vroegtijdig te beëindigen.
De kamer spreekt zich uit binnen de twee maanden na de verzending van het ontvangstbewijs van het beroep.
De beslissing wordt betekend aan de verzoeker, de directeur-generaal en aan de adjunct-directeur-generaal. Als er beslist wordt de stage voort te zetten, wordt er onmiddellijk na ontvangst van de beslissing een nieuwe stagebegeleider aangeduid, in overeenstemming met artikel 46, § 1.
Art. 64.Het ontslag wegens professionele ongeschiktheid wordt betekend door de benoemende overheid.
Bij een ernstige fout wordt de stagiair zonder opzegtermijn of opzegvergoeding ontslagen. Het ontslag wordt definitief wanneer de kamer van beroep het ingestelde beroep door de ontslagen stagiair in overeenstemming met artikel 59 verwerpt. HOOFDSTUK IV. - De benoeming
Art. 65.De geschikt verklaarde stagiair of de overeenkomstig artikel 54 van de stage vrijgestelde geslaagde, wordt benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
De minister benoemt de ambtenaren van niveau A, in de graden A1, A2 en A3.
De directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal benoemt de ambtenaren van niveau B, C en D.
Art. 66.De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de termen die bepaald zijn door artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
De ambtenaren van niveau A leggen de eed af in handen van de functioneel bevoegde minister. De andere ambtenaren leggen de eed af in handen van de directeur-generaal of van de adjunct-directeur-generaal.
Art. 67.De directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal wijst de pas benoemde ambtenaar een betrekking van zijn graad toe.
TITEL IV. - DE LOOPBAAN HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 68.Voor een vacant geworden betrekking van rang 2 of 3 bepaalt de leidende ambtenaaar van de instelling waarin de betrekking ingevuld moet worden op voorstel van het HRM de selectieprocedure.
Er wordt prioritair beroep gedaan op de promotie door verhoging in graad van de ambtenaren van de instelling of op de interne mutatie.
Bij gebreke daaraan kan er op volgende procedés een beroep worden gedaan: - Bevordering door verhoging in graad zonder zich te beperken tot de personeelsleden van de instelling; - Intraregionale mobiliteit; - Externe mobiliteit; - Aanwerving.
Binnen het kader van de twee voorgaande leden, beslist de directeur generaal of de adjunct directeur generaal over de bevorderingswijze(n). HOOFDSTUK II. - De hiërarchische loopbaan Afdeling 1. - Bevordering door verhoging in graad
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 69.De in artikelen 78 en 87 bedoelde bevorderingscommissies vergelijken de titels en verdiensten van de kandidaten op basis van het functieprofiel, het cv en de motivatiebrief.
Voor alle bevorderingsbetrekkingen omvat/omvatten de proef/proeven altijd op zijn minst een gesprek met de in de artikelen 78 en 87 bedoelde commissies.
De kandidaten worden vooraf op de hoogte gebracht van de organisatie van de vergelijkende proef/proeven.
Art. 70.§ 1. Een vacante betrekking in een graad van de rang A3, A2, B2, C2 en D2, wordt per dienstnota ter kennis gebracht van de ambtenaren van de instelling die mogelijks de benoemingsvoorwaarden zouden kunnen vervullen.
De geïnteresseerden brengen voor ontvangst hun visum aan op de dienstnota.
Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs naar zijn woonplaats gezonden. § 2. Wanneer de promotie toegankelijk wordt gemaakt voor kandidaten die niet onder de instelling vallen, wordt de openstaande betrekking gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. § 3 De openstaande betrekking bevat: - Het programma van de vergelijkende proef/proeven, zoals bepaald in artikel 69; - De termijn waarbinnen en ter attentie van wie de kandidatuur ingediend dient te worden; - De elementen die het sollicitatiedossier dienen te bevatten; - De coördinaten van de dienst waar een functiebeschrijving van de openstaande betrekking en een standaard cv zoals bedoeld in artikel 71, § 2, bekomen kunnen worden.
Art. 71.§ 1. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van twintig dagen. Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar de dienstnota valideerde, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar, ofwel de dag volgend op de publicatie in het Belgisch Staatsblad voor de kandidaten die niet tot de instelling behoren. De hier bedoelde termijnen worden geregeld door dezelfde regels als diegene voorzien in artikel 290, § 2. § 2. Kandidaturen die een bevordering beogen moeten voorzien zijn van een motivatiebrief, alsook van een uiteenzetting van de titels en verdiensten die de kandidaat laat gelden. De kandidaat maakt gebruik van het standaard cv opgesteld door het HRM. Kandidaturen die niet voldoen aan de instructies betreffende het gebruik van het standaard cv zijn onontvankelijk door HRM.
Art. 72.Het HRM controleert de geldigheid van de kandidaturen.
De ontvankelijkheidsvoorwaarden vervat in de artikelen 74 tot 77 en 84 tot 86 moeten vervuld zijn voor afloop van de termijn die vereist is om de kandidatuur in te dienen.
De kandidaten die niet voldoen aan de voorwaarden worden uitgesloten van de procedure tot bevordering bij gemotiveerde beslissing door de verantwoordelijke van het HRM. Elke uitsluiting van de bevorderingsprocedure wordt aan de betrokken kandidaten bekendgemaakt door een door de HRM-verantwoordelijke gemotiveerde beslissing per ter post aangetekende brief.
Art. 73.De bevorderingen in de hiërarchische loopbaan worden verleend door de voor het niveau bevoegde benoemende overheid.
Onderafdeling 2. - De bevordering tot een graad van rang A3, A2 en tot de betrekking van eerste attaché A2, raadgever deskundige
Art. 74.De betrekkingen van directeur van rang A3 staan open voor de ambtenaren titularissen van de graden van attaché van rang A1, van eerste attaché van rang A2, van havenkapitein van rang A2 en van raadgever-deskundige van rang A2 die ten minste zes jaar niveauanciënniteit hebben.
De betrekkingen van ingenieur-directeur van rang A3 staan open voor ambtenaren titularissen van de graden van ingenieur van rang A1 en van eerste ingenieur van rang A2 die ten minste zes jaar niveauanciënniteit hebben.
De betrekkingen van wetenschappelijk directeur van rang A3 staan open voor de ambtenaren titularissen van de graden van wetenschapelijk attaché van rang A1 en van eerste wetenschapelik attaché van rang A2 die ten minste zes jaar niveauanciënniteit hebben.
Art. 75.De betrekkingen van raadgever deskundige van rang A2, staan open voor attachés van rang A1, die minstens zes jaar graadanciënniteit hebben, en voor ambtenaren van rang A2 titularissen van de graad van eerste attaché die drie jaar graadanciënniteit hebben.
De betrekkingen van eerste attaché van rang A2 staan open voor ambtenaren titularissen van de graad van attaché van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.
De betrekkingen van eerste wetenschappelijk attaché van rang A2 staan open voor ambtenaren titularissen van de graad van wetenschappelijk attaché van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.
Art. 76.De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een betrekking van rang A2 of A3 moet een evaluatie met vermelding "gunstig" hebben en moet zich in een administratieve positie bevinden waarin hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden en mag niet onderworpen zijn aan een definitieve tuchtstraf.
Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft gekregen kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is geschrapt in overeenstemming met artikel 309.
Art. 77.§ 1. Wanneer de betrekking wordt toegekend overeenkomstig artikel 68, tweede en derde leden, streepjes 1 en 2, wordt van de ambtenaren van een andere instelling vereist te voldoen aan bevorderingsvoorwaarden die equivalent zijn met diegene bedoeld in de artikelen 74 tot 76. § 2. Wanneer externe kandidaten kunnen deelnemen aan een selectie wordt van hen een nuttige ervaring voor de functie geëist van zes jaar voor rang A3 en van drie jaar voor rang A2.
Voor de betrekking van raadgever-deskundige van rang A2 wordt een nuttige ervaring van zes jaar voor de functie geëist.
Art. 78.§ 1. Voor elke bevordering stelt de Directieraad een bevorderingscommissie samen. Die commissie bestaat uit maximaal drie leden, met inbegrip van de persoon bedoeld in het tweede lid van paragraaf 2 van dit artikel. § 2. Voor de betrekkingen van rang A3 of A2 bestaat de commissie uit: 1° een personeelslid van minstens rang A3;2° een personeelslid van minstens rang A2;3° de HRM-verantwoordelijke of diens afgevaardigde van minstens rang A1. Het commissielid van rang A3 mag vervangen worden door een personeelslid van rang A3 afkomstig uit een andere instelling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 3. Wanneer een betrekking vacant wordt verklaard voor kandidaten van twee taalrollen, dient één lid van de bevorderingscommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. § 4. Ten hoogste twee derden van de leden van de commissie behoren tot hetzelfde geslacht.
Geen lid van de commissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in het gedrang komt.
Art. 79.§ 1. De commissie is bevoegd om de geschiktheden van de kandidaten om de bevorderingsgraad uit te oefenen, te evalueren op basis van het competentieprofiel van de in te vullen betrekking. § 2. Zij neemt in overweging: 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° de titels en verdiensten die de kandidaat doet gelden ten aanzien van de vacante betrekking;3° de mate waarin de kandidaat geschikt is, rekening houdend met de resultaten van de proeven en de gesprekken. § 3. De commissie organiseert een gesprek met elke kandidaat.
Art. 80.§ 1. Voor elke bevordering geeft de bevorderingscommissie een gemotiveerd advies rekening houdend met de criteria en elementen bepaald in artikel 79. § 2. De kandidaten worden ingeschreven hetzij in de groep A " geschikt ", hetzij in de groep B " niet geschikt ".
In de groep A worden de kandidaten gerangschikt rekening houdend met de criteria vermeld in artikel 79, § 2. § 3. Deze rangschikking wordt voorgelegd aan de directieraad.
Art. 81.De directieraad werkt het definitieve voorstel tot rangschikking van de kandidaten van groep A uit.
Indien het voorstel niet overeenkomt met de rangschikking opgesteld door de bevorderingscommissie, dient de directieraad haar beslissing omstandig te motiveren.
Art. 82.Het voorstel wordt per dienstnota ter kennis gebracht van de kandidaten die solliciteerden voor de desbetreffende betrekking.
De betrokkenen ondertekenen de dientsnota voor kennisname. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.
De kandidaat die zich benadeeld acht, kan binnen tien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als bedoeld in artikel 290 § 2.
De kandidaat wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Art. 83.§ 1. Het definitieve voorstel van rangschikking wordt voorgelegd aan de benoemende overheid. § 2. De benoemende overheid volgt de definitieve klassering die eenparig wordt uitgebracht.
Indien het voorstel van klassement niet eenparig wordt uitgebracht en de benoemende overheid een andere kandidaat benoemt dan de persoon aan het hoofd van het rangschikkingsvoorstel, dan moet zij haar beslissing omstandig motiveren. § 3. Bij gelijkwaardige kandidaturen wordt achtereenvolgens de voorkeur gegeven aan: 1° de kandidaat die behoort tot het geslacht dat het minst vertegenwoordigd is in deze bevorderingsrang binnen de instelling;2° de kandidaat die over de hoogste graadanciënniteit beschikt. § 4. Er wordt afgeweken van de voorgaande paragraaf wanneer, door de toepassing van de wetten op het taalgebruik in bestuurzaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, het onmogelijk is om over te gaan tot de benoeming van deze kandidaat.
Onderafdeling 3. - De bevordering tot een graad van rang B2, C2 en D2
Art. 84.De betrekkingen van rang B2, C2, en D2 staan open voor ambtenaren van respectievelijk rang B1, C1 en D1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.
Art. 85.Om bevorderd te worden, moet de kandidaat over een evaluatie "gunstig" beschikken en zich in een administratieve positie bevinden waar hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden. Hij mag niet onderworpen zijn aan een definitieve tuchtstraf. Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is geschrapt, in overeenstemming met artikel 309.
Art. 86.§ 1. Wanneer de betrekking wordt toegekend overeenkomstig artikel 68, lid 2 et 3, streepjes 1 en 2, wordt van de ambtenaren van een andere instelling vereist te voldoen aan bevorderingsvoorwaarden gelijkwaardig aan deze neergelegd in de artikelen 84 en 85. § 2 Wanneer de betrekking wordt toegekend overeenkomstig de regels inzake aanwerving wordt van de kandidaten een nuttige ervaring van drie jaar geëist.
Art. 87.Voor elke bevordering stelt de directieraad een bevorderingscommissie samen.
Deze commissie is samengesteld uit drie personen: 1° de HRM-verantwoordelijke of diens afgevaardigde van minstens rang C1;2° twee leden die behoren tot de instelling waarin de betrekking moet worden ingevuld en die beschikken over een kwalificatie en professionele ervaring aangaande deze in te vullen betrekking of over een expertise beschikt met betrekking tot de materies die tot de in te vullen betrekking behoren. De personeelsleden die worden aangeduid voor elk van de commissies hebben een rang die minimaal gelijk is aan de rang van de betrekking die ingevuld moet worden.
Ten hoogste twee derden van de leden behoren tot het hetzelfde geslacht.
Wanneer een bevorderingsbettreking vacant wordt verklaard voor kandidaten van de twee taalrollen, dient één lid van de bevorderingscommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Art. 88.§ 1. De commissie is bevoegd om de geschiktheden van de kandidaten om de bevorderingsgraad uit te oefenen, te evalueren op basis van het competentieprofiel van de in te vullen betrekking. § 2. Zij neemt in overweging: 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° de titels en verdiensten die de kandidaat doet gelden om een bevordering in de vacante betrekking te verkrijgen;3° de adequaatheid van het profiel van de kandidaat rekening houdend met de resultaten van de proeven en de gesprekken. § 3. De commissie organiseert een gesprek met elke kandidaat.
Art. 89.§ 1. Voor elke bevordering geeft de bevorderingscommissie een gemotiveerd advies rekening houdend met de criteria en elementen zoals bepaald in artikel 88. § 2. De kandidaten worden ingeschreven hetzij in de groep A " geschikt " hetzij in de groep B " niet geschikt ".
In de groep A worden de kandidaten gerangschikt rekening houdend met de criteria zoals bepaald in artikel 88, § 2. § 3. Deze rangschikking wordt voorgesteld aan de benoemende overheid.
Art. 90.Van het voorstel wordt kennis gegeven per dienstnota aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te verlenen betrekking.
De betrokkenen ondertekenen de dienstnota voor kennisname. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.
De kandidaat die zich benadeeld acht, kan binnen tien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als bedoeld in artikel 297 § 2.
De kandidaat wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Art. 91.§ 1 Als de benoemende overheid afwijkt van de rangschikking voorgesteld door de bevorderingscommissie dan moet zij haar beslissing omstandig motiveren. § 2. Bij gelijkwaardige kandidaturen wordt achtereenvolgens de voorkeur gegeven aan: 1° de kandidaat die behoort tot het geslacht dat het minst vertegenwoordigd is in deze bevorderingsrang binnen de instelling;2° de kandidaat die over de hoogste graadanciënniteit beschikt. § 3. Er wordt afgeweken van de voorgaande paragraaf wanneer, door de toepassing van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, het onmogelijk is om over te gaan tot de benoeming van deze kandidaat. Afdeling 2. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 92.§ 1. De procedure voor overgang naar een hoger niveau wordt georganiseerd door het HRM. § 2. Om van een bevordering door overgang naar een hoger niveau te kunnen genieten, moet de ambtenaar zich in een administratieve positie bevinden waarin hij zijn bevorderingstitels kan laten gelden en moet hij beschikken over een evaluatie met vermelding "gunstig" en niet onder een definitieve tuchtstraf vallen. Een ambtenaar die een tuchtstraf kreeg opgelegd kan niet worden bevorderd alvorens zijn straf is geschrapt, in overeenstemming met artikel 309.
Art. 93.De ambtenaar moet batig gerangschikt zijn in het klassement van de vergelijkende selectie en een betrekking die overeenstemt met het profiel van de selectie waarvoor de ambtenaar geslaagd is moet worden voorzien.
Onderafdeling 2. - Examen voor de overgang naar niveau A
Art. 94.§ 1. De ambtenaar kan bevorderd worden van niveau B of C tot niveau A. De proeven voor de overgang naar niveau A worden in drie reeksen opgedeeld. § 2. De eerste reeks wordt georganiseerd door het HRM. De proeven in deze reeks zijn bedoeld om de bekwaamheden van de ambtenaar om te functioneren op het niveau A na te gaan. Ze leiden tot het afleveren van een getuigschrift voor het slagen of een vaststelling van niet-slagen. Het getuigschrift voor het slagen is onbeperkt geldig in de tijd.
Het HRM kan vrijstelling geven voor reeds geslaagde proeven. § 3. Een ambtenaar dat niet geslaagd is voor een proef wordt gedurende 6 maanden vanaf de dag van zijn proef uitgesloten van de mogelijkheid tot herkansing. § 4. De tweede reeks proeven is enkel toegankelijk voor de laureaten van de eerste reeks proeven.
De tweede reeks bestaat uit vier proeven die de verworven kennis evalueren. Elk van deze proeven bestaat uit het met succes volgen van hiertoe voorziene cursussen in de opleidingscatalogus die hiertoe werd opgesteld door Brussel Openbaar ambt.
Voor elke nieuwe proef uit deze reeks is het getuigschrift van slagen onbeperkt geldig in de tijd.
De proeven van deze reeks worden beschouwd als beantwoordend aan de in artikel 273 bedoelde definitie van vorming. § 5. De kandidaat van niveau B ou Cmet een diploma of studiegetuigshrift die in aanmerking komt voor de toelating tot niveau A wordt vrijgesteld van de proeven bedoeld in § 4. § 6. De derde reeks bestaat uit een modelinge proef georganiseerd door de instelling. Ze is enkel toegankelijk voor de geslaagden van twee eerste reeksen proeven. Ze bestaat uit een test met het oog op de evaluatie van de specifieke vaardigheden op basis van het functieprofiel.
De derde reeks eindigt met de rangschikking van de kandidaten die geschikt worden bevonden voor het uitoefenen van de functie.
Onderafdeling 3. - De overgang naar niveau B en C
Art. 95.De selectie omvat twee proeven.
De eerste proef is anoniem en bestaat uit een test, computergestuurd of schriftelijk, met de bedoeling de algemene vaardigheden van de kandidaten te evalueren. Deze proef is eliminerend.
De tweede proef is mondeling. Ze heeft als doelstelling de evaluatie van de motivatie voor de in te vullen functie en van de specifieke vaardigheden op basis van het functieprofiel.
Na afloop van deze proef worden de kandidaten gerangschikt op basis van hun resultaten en aangeworven volgens deze rangschikking.
De kandidaten worden ten minste veertien dagen op voorhand geïnformeerd over de organisatie van deze proeven. HOOFDSTUK III. - De functionele loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 96.De functionele loopbaan houdt in dat een ambtenaar, zonder van graad te veranderen, kan genieten van een weddeschaal die een of twee weddeschalen hoger ligt dan de weddeschaal die aan zijn graad verbonden is, zolang hij voldoet aan de vereisten inzake anciënniteit, evaluatie en vorming waarin het statuut voorziet.
Art. 97.De directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal of de ambtenaar dat hij daartoe aanwijst kent aan de ambtenaar een hogere weddeschaal toe zodra laatstgenoemde aan de voorwaarden inzake anciënniteit, evaluatie en opleiding voldoet. Afdeling 2. - De gewone functionele loopbaan
Art. 98.Aan de graden attaché, assistent, adjunct, klerk en beambte zijn de weddeschalen 101, 102 en 103 verbonden.
Aan de graad van ingenieur, geneesheer en wetenschappelijk attaché zijn de weddeschalen 111, 112 en 113 verbonden.
Aan de graad van eerste attaché zijn de weddeschalen 200, 210 en 220 verbonden.
Aan de graad van eerste ingenieur en eerste wetenschappelijk attaché is de weddeschaal 220 verbonden.
Aan de graad van raadgever deskundige zijn de weddeschalen 220 en 230 verbonden.
Aan de graad van directeur zijn de weddeschalen 300 en 310 verbonden.
Aan de graad van ingenieur directeur en wetenschappelijk directeur is de weddeschaal 310 verbonden.
De weddeschaal 101 of 111, naargelang van de graad, wordt toegekend vanaf de aanwerving of de overgang naar een hoger niveau.
De weddeschaal 220 wordt toegekend aan de eerste ingenieur vanaf de aanwerving of de bevordering door verhoging in graad.
De weddeschaal 220 wordt toegekend aan de raadgever deskundige vanaf de aanwerving of de bevordering door verhoging in graad.
De weddeschaal 300 of 310, naargelang van de graad, wordt toegekend vanaf de aanwerving of de bevordering door verhoging in graad.
De weddeschaal 102, 112, 210, 230 of 310, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die: 1° zes jaar anciënniteit telt, zoals berekend overeenkomstig artikel 421, in de schaal 101, 111, 200, 220 of 300 in de hoedanigheid van statutair ambtenaar;2° over een evaluatie "gunstig" beschikt;3° de in artikel 273 bedoelde vorming heeft gevolgd, binnen de periode zoals bedoeld in 1°.
Art. 99.De weddeschaal 103, 113 of 220, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die: 1° negen jaar anciënniteit telt, zoals berekend overeenkomstig artikel 421, in de schaal 102, 112 of 210;2° over een evaluatie "gunstig" beschikt;3° de in artikel 273 bedoelde vorming heeft gevolgd, binnen de periode zoals bedoeld in 1°. HOOFDSTUK IV. - De uitoefening van een hoger ambt
Art. 100.Onder hoger ambt wordt verstaan elk ambt dat overeenstemt met een in het personeelsplan voorkomende betrekking van een graad van hogere rang in het niveau waartoe de ambtenaar behoort.
Art. 101.Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking die tijdelijk onbezet is.
Art. 102.Om in een hoger ambt aangesteld te worden moet de ambtenaar voldoen aan de benoemingsvoorwaarden voor de tijdelijk onbezette betrekking.
Hij moet de evaluatie "gunstig" ontvangen hebben.
Een ambtenaar die een tuchtstraf kreeg opgelegd mag niet worden aangesteld alvorens zijn straf is geschrapt overeenkomstig artikel 309.
Art. 103.In een tijdelijk onbezette betrekking kan een ambtenaar alleen worden aangesteld indien de titularis ten minste een maand afwezig is.
De aanstelling kan gebeuren vanaf de dag van de kennisname van de afwezigheid van meer dan een maand of de eerste dag die volgt op het verstrijken van die termijn van een maand.
Art. 104.De aanwijzing voor de uitoefening van een hoger ambt gebeurt voor een duur van maximaal een jaar. De Directieraad kan de uitoefening van een hoger ambt door de aangestelde ambtenaar verlengen voor een duur van maximaal een jaar. Deze verlening kan slechts tweemaal plaatsvinden.
Art. 105.§ 1. De oproep tot kandidaatstelling voor een hoger ambt wordt ter kennis gebracht van de ambtenaren van de instelling door een dienstnota. § 2. De geïnteresseerde ambtenaren dienen hun kandidatuur in, vergezeld van een motivatiebrief tegen ontvangstbevestiging bij de voorzitter van de directieraad, binnen de twintig dagen na het versturen van de dienstnota.
Art. 106.Een gemotiveerd voorstel tot rangschikking van de kandidaten wordt door het HRM samen met de functionele chef van het ambt dat tijdelijk moet worden ingevuld voorgesteld bij de directieraad.
Zij stelt de kandidaat die het meest geschikt is om het ambt uit te oefenen voor, rekening houdend met de motivatie van de kandidaten en hun profiel.
Art. 107.De directieraad beslist over de toewijzing van het hoger ambt.
Indien hij afwijkt van het voorstel geformuleerd door het HRM en de functionele chef, dan moet de beslissing gemotiveerd worden.
Art. 108.De akte tot aanstelling vermeldt: 1° een omschrijving van het ambt dat tijdelijk niet wordt ingevuld en de reden waarom deze functie niet wordt ingevuld;2° een verantwoording van de noodzaak om een hoger ambt toe te kennen;3° een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar.
Art. 109.Een ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle aan dat ambt verbonden prerogatieven.
Art. 110.De uitoefening van een hoger ambt verleent geen recht op een benoeming in de graad van dat ambt.
TITEL V. - DE INTERNE MUTATIE HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 111.De interne mutatie is de overgang van een ambtenaar naar een andere vacante betrekking van zijn graad in dezelfde dienst of in andere dienst van de instelling.
Art. 112.De ambtenaar behoudt hoe dan ook zijn graad en de daaraan verbonden weddeschaal. Hij behoudt tevens de voordelen die hij in zijn functionele loopbaan heeft verkregen, met inachtneming van de bepalingen inzake vorming en evaluatie.
Art. 113.De interne mutatie vindt plaats hetzij door vrijwillige mutatie, hetzij door ambtshalve mutatie, hetzij door herplaatsing.
Art. 114.§ 1. Om zich kandidaat te stellen moet de ambtenaar zijn functies uitoefenen in zijn betrekking sinds ten minste twee jaar. § 2. In het geval van pesterijen, een gewelddaad of discriminatie waarvan de ambtenaar het slachtoffer is, wordt afgeweken van de in het eerste paragraaf bepaalde limiet, ten gevolge van een advies van de welzijnsverantwoordelijke of in de volgende gevallen:. - de pesterijen moeten erkend zijn door een rechterlijke beslissing of een verslag van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, bedoeld in boek II, titel III van de Codex met betrekking tot welzijn op het werk van 28 april 2017. - de gewelddaad moet erkend zijn door een rechterlijke beslissing, door een tuchtrechtelijke beslissing, door een bewijs van arbeidsongeval of een verslag van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, bedoeld in boek II, titel III van de Codex met betrekking tot welzijn op het werk van 28 april 2017. - de discriminatie moet erkend zijn door een rechtelijke beslissing of door een tuchtrechtelijke beslissing. § 3. Het verval van de strafvordering door toepassing van artikel 216bis of 216ter van het Wetboek van Strafvordering leidt evenzeer tot de erkenning van de gevallen geviseerd in paragraaf 2. § 4. De in de tweede paragraaf bedoelde aanvragen worden naargelang de prioriteit behandeld. HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mutatie
Art. 115.§ De ambtenaar dient zijn verzoek voor interne mutatie in: 1° hetzij door te antwoorden op een mutatieaanbod dat door het HRM minstens per dienstnota wordt meegedeeld;2° hetzij door zijn kandidatuur in te dienen bij het HRM zonder dat er een mutatieaanbod bestaat;3° hetzij door te antwoorden op een oproep tot kandidaatstelling in het kader van een selectie die open staat voor kandidaten extern aan de instelling.In dat geval wordt het personeelslid vrijgesteld van de vergelijkende selectie bedoeld in artikel 33, § 2.
De onder § 1, 1° vermelde dienstnota vermeldt het volgende: 1° de functiebeschrijving;2° het gewenste profiel van de kandidaten;3° binnen welke termijn de ambtenaar zijn belangstelling voor de betrekking moet kenbaar maken. Zij wordt ter kennis gebracht aan alle ambtenaren.
Art. 116.De ambtenaar die zijn kandidatuur voor een vacante betrekking indient via de interne mutatie, is slechts aan de proeven onderworpen zoals voorzien in artikel 34, § 3.
Art. 117.§ 1 Het HRM registreert de gegevens van de verzoeken die zijn ingediend op basis van artikel 115 § 1, 2°, in de databank. De ambtenaar ontvangt een bericht van ontvangst van zijn verzoek. § 2 De ambtenaar wordt verzocht zich voor de selectie in te schrijven als een betrekking die aan zijn of haar vraag beantwoordt, vacant wordt. § 3 Het verzoek van interne mutatie verliest zijn geldigheid een jaar nadat de ambtenaar de ontvangstbevestiging heeft ontvangen.
Art. 118.De geselectioneerde ambtenaar begint zijn nieuwe functie uit te oefenen na verloop van een termijn die in wederzijds akkoord tussen zijn vroegere en nieuwe functionele chef wordt bepaald. Die termijn mag niet meer dan drie maanden bedragen. Die termijn kan tot een maximum van zes maanden opgevoerd worden door de directieraad omwille van dringende redenen die het belang van de dienst aantasten. Deze laatste motiveert haar beslissing. HOOFDSTUK III. - De ambtshalve mutatie
Art. 119.§ 1. De directieraad kan over een ambtshalve mutatie beslissen als de procedure van de vrijwillige mutatie geen resultaat opleverde of als er bijzondere eisen inzake kennis of ervaring zijn vereist om een betrekking te bekleden.
Ze raadpleegt vooraf de betrokken leidende ambtenaren en motiveert haar beslissing aan de hand van de functiebeschrijving en het gewenste profiel om de betrekking te kunnen bekleden.
De ambtenaar wordt gehoord door de Directieraad of zijn afgevaardigde. § 2. Tot ambtshalve mutatie kan eveneens worden beslist indien zij gerechtvaardigd is door dienstbehoeften of -noodwendigheden.
Art. 120.De directieraad kan ook beslissen over een ambtshalve mutatie ingeval op een gemotiveerde wijze vastgesteld wordt dat de ambtenaar niet meer over de vereiste kwalificaties zou beschikken om zijn betrekking te bekleden. De ambtenaar wordt gehoord door de directieraad of zijn afgevaardigde. HOOFDSTUK IV. - De herplaatsing
Art. 121.De herplaatsing vindt plaats: 1° indien de opheffing of de wijziging van een opdracht van de instelling de afschaffing van één of meer betrekkingen met zich meebrengt;2° indien een ambtenaar medisch ongeschikt wordt bevonden voor de uitoefening van zijn ambt, maar opnieuw kan worden geplaatst in een betrekking die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.3° indien een ambtenaar in disponibiliteit wordt gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;4° wanneer de ambtenaar niet meer is toegewezen aan een betrekking.
Art. 122.De herplaatsing van een ambtenaar gebeurt in een betrekking behorend tot dezelfde of tot een andere dienst.
De Directieraad raadpleegt de betrokken leidende ambtenaren.
De ambtenaar wordt gehoord door de directieraad of zijn afgevaardigde.
Art. 123.De herplaatsing wordt beslist door de directieraad.
Een herplaatste ambtenaar behoudt zijn rechten inzake wedde en zijn aanspraken op bevordering;
De herplaatsingsperiode wordt aangerekend voor de administratieve en de geldelijke anciënniteit.
TITEL VI. - DE EVALUATIE HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 124.De evaluatie heeft tot doel het werk van de ambtenaar in de functie die hij vervult, aan de hand van de functiebeschrijving ervaren aan de hand van de doelstellingen bepaald ten tijde van het functiegesprek, doorlopend te beoordelen.
Art. 125.§ 1. De evaluator van de ambtenaar is zijn hiërarchische meerdere. Hij wordt minstens aangeduid door de verantwoordelijke van de administratieve eenheid van de ambtenaar. Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de hiërarchische meerdere, om evaluator te zijn, te slagen voor het taalexamen over de functionele kennis voor de evaluatie, bedoeld in artikel 43ter, § 7, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966 of voor een ander taalexamen die hem vrijstelt van het bovenvermeld examen. § 2. Indien de hiërarchische meerdere niet aan deze voorwaarde voldoet, wijst zijn verantwoordelijke van de administratieve eenheid het personeelsid aan die met de evaluatie wordt belast, met inachtneming van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. In dit geval raadpleegt de evaluator de hiërarchische meerdere.
Van deze consultatie wordt een verslag opgesteld dat gevoegd wordt bij het evaluatiedossier. § 3. De hiërarchische meerdere die de ambtenaar op geen enkel moment van de evaluatieperiode onder zijn gezag had, raadpleegt de vorige hiërarchische meerderen van de ambtenaar vóór het evaluatiegesprek.
De hiërarchische meerdere, als hij niet de functionele chef van de ambtenaar is, raadpleegt die functionele chef vóór het evaluatiegesprek. Hij bezorgt hem een kopie van de functie- en evaluatiegesprekken.
Van deze consultatie wordt een verslag opgesteld dat gevoegd wordt bij het evaluatiedossier. § 4. Een personeelslid mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een passende opleiding te hebben gevolgd.
Art. 126.De evaluatie gebeurt op basis van een evaluatiedossier.
Dit dossier bevat: 1° de functiebeschrijving;2° het verslag van het functiegesprek dat onder meer de individuele doelstellingen bevat;3° de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen bedoeld in artikel 132;4° de tussentijdse verslagen bedoeld in artikel 133;5° het evaluatieverslag evenals alle voorgaande evaluatieverslagen;6° in voorkomend geval, de verslagen bedoeld in artikel 125;7° het zelfevaluatieverslag indien de ambtenaar dit wenst ;8° de eventuele beslissing van de kamer van beroep;9° elk document dat de ambtenaar wenst dat toegevoegd wordt aan zijn dossier. De modellen voor de documenten bedoeld in de punten 1° tot 7° worden opgesteld door het HRM. Het evaluatiedossier staat ter beschikking van de ambtenaar, van zijn hiërarchische meerdere, desgevallend van zijn evaluator, van het personeelslid dat de geregelde leiding of toezicht heeft over de werking van de evaluator en van het HRM. Het door de ambtenaar opgestelde zelfevaluatieverslag heeft enkel informatieve waarde in het kader van de voorbereiding van het evaluatiegesprek.
Het evaluatiedossier maakt deel uit van het persoonlijke dossier van de ambtenaar. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie Afdeling 1. -Algemene bepaling
Art. 127.Op vraag van de ambtenaar kan een vakbondsafgevaardigde als waarnemer deelnemen aan de onderhouden georganiseerd binnen het kader van de evaluatieprocedure voorzien in de artikelen 124 tot 147. Afdeling 2. - Voorwerp van de evaluatie
Art. 128.De evaluatie is verplicht voor elke ambtenaar die effectief in dienst is. De evaluatieperiode van de ambtenaar is de periode tussen het functiegesprek en het evaluatiegesprek.
Die periode bedraagt twee jaar.
De ambtenaar die tijdens de evaluatieperiode zijn prestaties niet effectief heeft uitgevoerd, wordt geëvalueerd op het ogenblik dat hij zes maanden effectieve prestatie totaliseert.
Art. 129.De directieraad bepaalt de praktische modaliteiten voor de organisatie van de evaluaties.
Art. 130.§ 1. Aan het begin van elke evaluatieperiode en bij elke benoeming of dienstaanwijzing van de ambtenaar heeft de evaluator een functiegesprek met hem, waarbij de te bereiken doelstellingen waarop de ambtenaar zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden omschreven.
Deze betreffen: - De prestatie die beoordeeld wordt rekening houdend met de kwalitatieve resultaten of kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van de prestaties van de geëvalueerde gedurende de evaluatieperiode, rekening houdend met zijn functiebeschrijving en de doelstellingen die voorafgaandelijk werden bepaald; - De vaardigheden worden beoordeeld rekening houdend met het competentieprofiel bepaald in de functiebeschrijving; - De werkattitude. § 2. Van zodra een personeelslid aan een project als hoofd van het project of assistent van het project deelneemt en waarvoor hij een premie ontvangt bedoeld in artikel 378, wordt hij geëvalueerd op zijn bekwaamheden om een projectgroep efficiënt te leiden of op zijn bekwaamheid tot samenwerken.
Art. 131.Binnen vijftien dagen na het gesprek stelt de evaluator een verslag op van het functiegesprek. Dit verslag wordt geviseerd door de ambtenaar. Als de ambtenaar het verslag van het functiegesprek niet tekent voor ontvangst, wordt het verslag hem aangetekend toegestuurd.
De evaluator stuurt dit verslag naar het HRM binnen dertig dagen na het functiegesprek. Afdeling 3. - Tijdens de evaluatieperiode
Art. 132.In de loop van elke evaluatieperiode kan de evaluator gunstige of ongunstige vaststellingen op basis van de doelstellingen en de evaluatiecriteria bedoeld in artikel 130, aan het evaluatiedossier toevoegen.
Deze vaststellingen worden ter kennis van de ambtenaar gebracht, die er zijn eventuele opmerkingen kan aan toevoegen binnen de 15 dagen na kennisname.
Wanneer de ambtenaar zijn eventuele opmerkingen niet heeft kunnen maken op een ongunstige vaststelling, dan wordt de vaststelling niet in overweging genomen en verwijderd uit het evaluatiedossier.
De ambtenaar kan een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toevoegen.
Art. 133.Gedurende elke evaluatieperiode, kunnen één of meerdere tussentijdse gesprekken plaatsvinden binnen de vijftien dagen na het verzoek van de ambtenaar of de evaluator.
Voor zover de laatste evaluatie minimaal drie maanden geleden plaats vond, vindt een tussentijdse evaluatie plaats telkens wanneer de evaluator dit nodig acht of wanneer de geëvalueerde erom vraagt voor zover de laatste evaluatie minimaal drie maanden geleden plaats vond.
In een tussentijds gesprek kunnen onder meer aan bod komen: 1° problemen in verband met het functioneren van de geëvalueerde en de oplossingen voor deze problemen;2° problemen die het bereiken van de afgesproken doelstellingen bemoeilijken en de oplossingen voor deze problemen ;deze kunnen zowel betrekking hebben op de organisatie en de werking van de dienst, de begeleiding door de verantwoordelijke van de administratieve eenheid als op externe factoren; 3° de ontwikkeling van de ambtenaar binnen de huidige functie;4° de evaluatie van de ambtenaar met het oog op zijn interne mutatie. Ter gelegenheid van dit gesprek kunnen bijsturingen worden aangebracht aan de individuele doelstellingen van de ambtenaar.
De evaluator voegt een verslag van dit gesprek toe aan het evaluatiedossier. Dit verslag wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar die eventuele opmerkingen aan dit verslag mag toevoegen binnen de vijftien dagen na kennisname.
Wanneer de ambtenaar het voorwerp uitmaakt van interne mutatie, vindt een tussentijds gesprek plaats voor zijn mutatie. Afdeling 4. - De evaluatie
Art. 134.Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de evaluator een evaluatiegesprek met de ambtenaar. § 2 Indien de ambtenaar hoofd is van een project, dan verzoekt de evaluator aan de promotor van het project om zijn vaststellingen te formuleren in verband met de doelstellingen van het project. § 3 Indien de ambtenaar assistent is bij een project, dan verzoekt de evaluator het hoofd van het project om zijn vaststellingen te formuleren.
Art. 135.De evaluator houdt rekening met de onvoorziene of onafhankelijke omstandigheden die de gehele of gedeeltelijke realisatie van de doelstellingen bedoeld in artikel 130 onmogelijk hebben gemaakt voor de verlening van een vermelding.
Art. 136.Binnen de vijftien dagen die volgen op het evaluatiegesprek, stelt de evaluator een evaluatieverslag op en verleent de vermelding "gunstig", "onder voorbehoud" of "onvoldoende" vergezeld van een motivatie. Het evaluatieverslag wordt binnen dezelfde termijn ondertekend door de evaluator. Het wordt geviseerd voor ontvangst door de geëvalueerde ambtenaar die er zijn opmerkingen kan aan toevoegen.
De evaluator bezorgt het verslag vervolgens onmiddellijk aan het HRM. Indien de ambtenaar het evaluatieverslag niet viseert voor ontvangst, dan wordt deze aan hem toegestuurd per aangetekend schrijven.
Art. 137.Bij toekenning van een vermelding "onvoldoende" of "onder voorbehoud" vindt ten minsten om de drie maanden een tussentijds opvolgingsgesprek plaats. Een nieuwe evaluatie vindt plaats na zes maanden.
Art. 138.Op het einde van het evaluatiegesprek heeft een nieuw functiegesprek plaats over de volgende evaluatieperiode conform artikel 130, hetzij op hetzelfde ogenblik, hetzij binnen de vijftien dagen. Afdeling 5. - De eindvermeldingen
Art. 139.Na het evaluatiegesprek kent de evaluator de ambtenaar één van de volgende vermeldingen toe : o "gunstig" o "onder voorbehoud" o "onvoldoende" De evaluator moet de vermelding verplicht motiveren aan de hand van feiten en objectieve elementen.
Art. 140.De ambtenaar die zijn prestaties niet effectief gedurende ten minste zes maanden heeft geleverd en die afwezig is, met verlof is, of zijn functie niet vervult, behoudt zijn laatste evaluatie.
Buiten de gevallen bedoeld in alinea 1, ontvangt de ambtenaar die niet werd geëvalueerd terwijl geen overmacht kan worden ingeroepen, een gunstige evaluatie.
Na afloop van de stage ontvangt de benoemde ambtenaar ambtshalve een gunstige evaluatie. HOOFDSTUK III. - De beroepsprocedure
Art. 141.. De ambtenaar die niet akkord gaat met de hem toegekende vermelding "onvoldoende" of "onder voorbehoud" beschikt over een termijn van twintig dagen om een schorsend beroep in te dienen per aangetekend schrijven bij de gewestelijke kamer van beroep.
Art. 142.Deze termijn wordt berekend volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 290, § 2.
Er wordt aan de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep gegeven.
Art. 143.De gewestelijke kamer van beroep moet zich uitspreken binnen de 60 dagen na ontvangst van het beroep, behalve bij overmacht, en beschikt over beslissingsbevoegdheid.
De gewestelijke kamer van beroep hoort de evaluator die de betwiste vermelding heeft toegekend, eventueel bijgestaan door een lid van het HRM. De afwezigheid van de evaluator is geen reden van uitstel.
De ambtenaar wordt gehoord en kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. Indien de ambtenaar, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, bevestigt de gewestekijke kamer van beroep de vermelding en doet het dossier toekomen aan de directeur generaal en aan de adjunct directeur generaal.
Art. 144.De gewestelijke kamer van beroep bevestigt de aan de ambtenaar toegekende vermelding of ze kent een andere vermelding uit artikel 139 toe. De vermelding mag niet worden verzwaard.
De gewestelijke kamer van beroep deelt haar beslissing binnen de vijftien dagen aan de verzoeker mee per aangetekend schrijven.
Tegelijkertijd betekent ze het volledige dossier samen met de beslissing aan de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.
De directeur generaal en de adjunct-directeur-generaal betekenen deze beslissing aan de evaluator. HOOFDSTUK IV. - De gevolgen van de vermelding "onder voorbehoud" of "onvoldoende"
Art. 145.De periode voor welke de ambtenaar de vermelding "onder voorbehoud" of "onvoldoende" krijgt, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de graadanciënniteit vereist voor het bekomen van een hogere weddeschaal met toepassing van de functionele loopbaan.
Art. 146.De ambtenaar die een evaluatie heeft met de vermelding "onvoldoende" of "onder voorbehoud" kan niet worden aangesteld als evaluator.
Art. 147.§ 1. De ambtenaar die twee opeenvolgende evaluaties de vermelding "onvoldoende" ontvangt, wordt definitief beroepsongeschikt verklaard door de benoemende overheid. § 2. In geval van bevestiging zoals bepaald in artikel 144 van de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, of indien de ambtenaar tegen de verklaring van beroepsongeschiktheid niet in beroep is gegaan, wordt de ambtenaar door de benoemende overheid ontslagen.
Aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.
Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder "bezoldiging" worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding geldend als wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.
De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, en rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.
TITEL VII. - DE ADMINISTRATIEVE STANDEN, DE AFWEZIGHEDEN EN DE VERLOVEN HOOFDSTUK I. - De administratieve standen Afdeling 1. - De dienstactiviteit
Art. 148.De dienstactiviteit is de gewone administratieve stand van de ambtenaar.
Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal.
Hij kan zijn aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat of op een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden. Afdeling 2. - De non-activiteit
Art. 149.De ambtenaar kan, krachtens de bepalingen van dit besluit, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit worden geplaatst.
Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in deze stand geen recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal.
Hij verliest zijn aanspraken op: 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan.
Art. 150.Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de voorwaarden voldoet om te worden gepensioneerd. Afdeling 3. - De disponibiliteit
Onderafdeling 1. - De disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst
Art. 151.De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefenen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wederom tewerkgesteld kan worden.
Op voorstel van de directieraad neemt de benoemende overheid een beslissing omtrent de indisponibiliteitstelling. De betrokkene wordt vooraf door de directieraad gehoord en kan worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze.
Art. 152.De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddeschaal.
Hij verliest zijn aanspraken op: 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan. Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit werd gesteld.
Onderafdeling 2. - De disponibiliteit wegens ziekte
Art. 153.§ 1. Onverminderd artikel 231 is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximaal aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 227, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.
Hij behoudt zijn recht op bevordering en op verhoging in zijn weddeschaal.
Artikel 232 is van toepassing op de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte. § 2. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.
Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan: 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij zou verkregen hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten. Het wachtgeld wordt vastgesteld op basis van de laatste activiteitswedde.
In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt. § 3. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waaraan hij lijdt door het Bestuur van de medische expertise van de Staat als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.
Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen. § 4. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in de artikelen 160 tot 165, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding vanaf 50 of 55 jaar en de vierdagenweek zoals bedoeld in artikelen 166 tot 173, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen bedoeld in de artikelen 174 tot 176.
Voor de toepassing van § 2 van dit artikel, is de laatste activiteitswedde deze welke voor de verminderde prestaties verschuldigd was.
Art. 154.§ 1. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens een ernstige ziekte van lange duur, wordt ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst bedoeld in artikel 234 in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld. § 2. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte, wordt minstens ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst bedoeld in artikel 234. § 3. Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst bedoeld in artikel 234 op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.
Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 155.De directieraad kan de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, onmiddellijk vacant verklaren in geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
De vacantverklaring kan slechts worden beslist na verloop van een jaar in geval van disponibiliteit wegens ziekte.
Art. 156.De directieraad kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroepsgeschiktheid en lichamelijke geschiktheid bezit.
De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte, wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt zijn betrekking opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat.
De ambtenaar is in elk geval gehouden binnen de termijn bepaald door de directieraad, de betrekking te bekleden die hem werd toegewezen. De ambtenaar die dit zonder geldige reden weigert, wordt na tien werkdagen afwezigheid ambtshalve ontslagen.
Art. 157.Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om gepensioneerd te worden. HOOFDSTUK II. - De afwezigheden
Art. 158.De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen.
Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan een ambtenaar om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met het behoud van al zijn rechten.
Met uitzondering van de in dit besluit bepaalde gevallen worden de verloven en dienstvrijstellingen door de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal of de door hem aangewezen ambtenaar toegekend.
Art. 159.§ 1. Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf, bevindt de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, zich van rechtswege in non-activiteit. § 2. De deelname van een ambtenaar aan een overlegde werkstaking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Hij heeft echter geen recht op zijn wedde. § 3. Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen. HOOFDSTUK III. - De verloven van loopbaanonderbreking, van vierdagenweek en van halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar Afdeling 1. - Het verlof voor loopbaanonderbreking
Art. 160.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan te onderbreken volgens de herstelwet van 22 januari 1985 onder het stelsel van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen. § 2. De ambtenaar kan verlof voor loopbaanonderbreking krijgen volgens de voorwaarden en modaliteiten van het Koninklijk Besluit bedoeld in de eerste alinea: 1° volledig;2° gedeeltelijk, naar rata van een vijfde of de helft van de duur van de dienstprestaties die normaal behoren te worden verricht;3° met het oog op hulpverlening aan of verzorging van een gezins- of familielid tot de tweede graad dat aan een ernstige kwaal lijdt;4° met het oog op palliatieve verzorging;5° in het kader van het ouderschapsverlof bij de geboorte of de adoptie van een kind.
Art. 161.§ 1. Iedere ambtenaar heeft recht op de verloven voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en in het kader van het ouderschapsverlof bedoeld in artikel 160, § 2, 4° en 5°. § 2. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op de verloven voor volledige loopbaanonderbreking, voor gedeeltelijke loopbaanonderbreking en voor loopbaanonderbreking in het kader van de medische bijstand bedoeld in artikel 160, § 2, 1° tot en met 3°.
De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, middels de toelating van de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal.
De mandaathouders worden ervan uitgesloten.
Art. 162.§ 1. Bij gedeeltelijke loopbaanonderbreking worden de dienstprestaties ofwel dagelijks ofwel volgens een andere indeling van de werkweek, ofwel volgens een andere indeling van de vijftien dagen verricht.
In afwijking van het eerste lid kan de directeur-generaal of de adjunct- directeur-generaal beslissen voor sommige door hem bepaalde functies een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen. § 2. Een ambtenaar kan zijn ambtsverrichtingen hervatten vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.
Art. 163.§ 1. Een ambtenaar die de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 160, § 1, is ertoe gehouden zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken tot aan zijn pensionering. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt. § 2. Een ambtenaar die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8bis van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 160, § 1, is ertoe gehouden zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken tot aan zijn pensionering. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt.
Art. 164.De ambtenaar kan tijdens zijn verlof geen aanspraak maken op zijn wedde.
Dit verlof wordt voor het overige gelijkgesteld aan een periode van dienstactiviteit.
Art. 165.Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt in verlof voor persoonlijke redenen omgezet wanneer de ambtenaar een beroepsactiviteit uitoefent, uitgezonderd in de gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van voormeld Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 of indien de ambtenaar een bijkomende beroepsactiviteit uitoefent als bezoldigd werknemer. Afdeling 2. - Verlof in het kader van de vierdagenweek en het
halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 166.§ 1. Op grond van de artikelen 4 tot en met 8 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, hierna de wet van 19 juli 2012, alsook op grond van alle bepalingen die voornoemde bepalingen wijzigen of vervangen, kan de ambtenaar een regime van een vierdagenweek met premie en halftijds werken genieten vanaf 50 of 55 jaar. § 2. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op de stelsels van de vierdagenweek met en zonder premie of het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.
De houders van een andere rang dan rang 1 kunnen deze stelsels genieten, met toestemming van de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal.
De mandaathouders worden van deze stelsels uitgesloten. § 3. Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. 167.De ambtenaar kan het verlof genieten overeenkomstig volgende modaliteiten : 1° de ambtenaar die dit verlof wil genieten dient een aanvraag in bij zijn functionele chef;2° de aanvraag geschiedt minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode van het verlof.Deze termijn kan in gemeenschappelijk overleg worden ingekort. De aanvraag bevat een voorstel van werkschema waarin bepaald wordt hoe de arbeidsprestaties worden geregeld; 3° de periode van het verlof neemt een aanvang op de eerste dag van de maand. Onderafdeling 2. - Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek met premie
Art. 168.§ 1. De ambtenaar die voltijds werkt, geniet de vierdagenweek met premie zoals voorzien in de artikelen 4 tot en met 6 van de wet van 19 juli 2012 gedurende een periode van minimaal drie maanden en maximaal vierentwintig maanden. Voor elke verlenging, is een verzoek van de ambtenaar vereist. Dit verzoek moet worden ingediend minimaal één maand voor het vervallen van de lopende periode. § 2. De directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of hun afgevaardigde kent het verlof toe en bepalen de arbeidsagenda. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximaal drie maanden voor noodwendigheden van de dienst.
In functie van de noodwendigheden van de dienst of op verzoek van de ambtenaar, kan de werkkalender worden aangepast door de directeur-generaal of zijn afgevaardigde. Hij brengt de ambtenaar minimaal twee maanden op voorhand op de hoogte van de beslissing.
Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk mits wederzijds akkoord. § 3. Gedurende de periode tijdens welke de ambtenaar geen prestaties dient te leveren binnen het kader van de vierdagenweek met premie, mag hij geen andere professionele activiteiten uitoefenen. Onder professionele activiteit dient te worden begrepen elke activiteit waarvan het resultaat een professionele inkomst is zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek Inkomstenbelastingen van 1992. De politieke mandaten bedoeld in artikel 252 en volgende worden niet beschouwd als een professionele activiteit.
Art. 169.Gedurende de periode van de vierdagenweek met premie, kan het de ambtenaar niet toegelaten worden verminderde prestaties uit te voeren voor welke reden dan ook. Hij kan ook geen beroep doen op een regime van deeltijdse loopbaanonderbreking.
Het verlof voor de vierdagenweek met premie wordt ambtshalve geschorst indien de ambtenaar één van de volgende verloven geniet: 1° moederschapsverlof en het verlof voor arbeidsvrijstelling in toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en van artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;2° ouderschapsverlof;3° adoptieverlof en verlof voor onthaal;4° verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of om bijstand te verlenen of zorgen te verlenen aan een gezinslid of familie;5° verminderde prestaties ingevolge medische redenen in toepassing van artikel 238. Wanneer een ambtenaar een schorsing verkrijgt door toepassing van lid 2, dan worden deze periodes niet meegeteld voor een periode van maximaal 60 maanden bedoeld in artikel 4 § 2 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, alsook niet voor de lopende periode van de vierdagenweek.
Art. 170.De ambtenaar kan een einde maken aan de regeling van de vierdagenweek met premie mits inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of hun afgevaardigde ter kennis wordt gebracht, tenzij deze een kortere termijn aanvaardt.
Onderafdeling 3. - Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek zonder premie
Art. 171.§ 1. Onverminderd het recht op de vierdagenweek met premie, toegekend in uitvoering van de artikelen 4 tot 6 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, heeft de ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is, het recht om vier vijfde te verrichten van de prestaties die normaal worden opgelegd, zonder bijkomende premie. De prestaties worden verricht over vier werkdagen per week. § 2. De ambtenaar die gebruik maakt van het recht bedoeld in § 1, ontvangt tachtig procent van zijn wedde. De periode van afwezigheid wordt als verlof beschouwd en met dienstactiviteit gelijkgesteld. § 3. De ambtenaar die gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek zonder premie bedoeld in § 1, dient daartoe een aanvraag in, minstens drie maanden vóór aanvang van die periode.
De machtiging voor de arbeidsregeling bedoeld in § 1 wordt door de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand vóór het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
De bevordering door verhoging in graad of door overgang naar een hoger niveau maakt ambtshalve een einde aan de machtiging tot de arbeidsregeling bedoeld in § 1. § 4. De artikelen 168, § 3, en 169 zijn van toepassing op de arbeidsregeling bedoeld in § 1. § 5. De ambtenaar kan een einde maken aan de in § 1 bedoelde arbeidsregeling met een opzegging van drie maanden, die per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of hun afgevaardigde ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.
Onderafdeling 4. - Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar
Art. 172.§ 1. Halftijdse prestaties zoals bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de wet van 19 juli 2012 worden geleverd volgens de volgende voorwaarden : - ofwel dagelijks; - ofwel volgens een andere verdeling over de week of over vijftien dagen.
Ter afwijking van het voorgaande lid, kan de minister beslissen tot een verdeling over de maand voor bepaalde specifieke functies die hij vastlegt. § 2. De directeur-generaal of zijn afgevaardigde verleent het verlof en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof met maximaal drie maanden uitstellen voor de noodwendigheden van de dienst.
In functie van de noodwendigheden van de dienst of op verzoek van de ambtenaar, kan de werkkalender worden aangepast door de directeur-generaal of zijn afgevaardigde. Deze laatsten informeren de ambtenaar over deze aanpassing 60 dagen van tevoren.
Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk mits wederzijds akkoord. § 3. Tijdens de periode gedurende welke de ambtenaar geen prestaties levert tijdens het regime van halftijds werken, mag hij geen andere professionele activiteit uitoefenen. Onder professionele activiteit dient te worden begrepen elke activiteit waarvan het resultaat een professionele inkomst is zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek Inkomstenbelastingen van 1992. De politieke mandaten bedoeld in artikel 252 en volgende worden niet beschouwd als een professionele activiteit.
Art. 173.Gedurende de periode van halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, kan het de ambtenaar niet toegestaan worden verminderde prestaties uit te voeren voor welke reden dan ook. Hij kan ook geen beroep doen op een regime van deeltijdse loopbaanonderbreking. HOOFDSTUK IV. - Verminderde prestaties om persoonlijke redenen
Art. 174.§ 1. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op verminderde prestaties om persoonlijke redenen.
De houders van een andere rang dan rang 1 kunnen deze verloven genieten, met toestemming van de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal.
De mandaathouders worden van deze verloven uitgesloten. § 2. De ambtenaar moet de helft, zes tienden, zeven tienden, acht tienden of negen tienden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.
Deze prestaties worden ofwel elke dag verricht, ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week, ofwel volgens een andere verdeling bepaald binnen een periode van 15 dagen, ofwel over een vaste verdeling bepaald binnen een maand.
De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand. § 3. De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Verlengingen van minstens drie maanden en maximaal vierentwintig maanden kunnen worden toegekend. Voor elke verlenging is een aanvraag van de betrokken ambtenaar vereist. Zij moet ten minste een maand vóór het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend. § 4. Het werkschema wordt op dezelfde wijze geregeld als bepaald in artikel 168, § 2. § 5. De ambtenaar kan zijn ambt volledig hervatten voordat de toegestane periode verstrijkt mits inachtneming van een opzegperiode van drie maanden tenzij de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal een kortere periode aanvaardt.
Art. 175.§ 1. Tijdens de afwezigheidperiode is de ambtenaar die gebruik maakt van de regeling van verminderde prestaties om persoonlijke redenen op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden naar rato van de verrichte dienstprestaties.
De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
De wedde van de ambtenaar, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met een vijfde van de wedde dat verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
Art. 176.De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven verkrijgt: 1° bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof of opvangverlof;2° verlof om dwingende redenen van familiaal belang;3° verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;4° verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;5° verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming;6° verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;7° verlof voor opdracht;8° verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen;9° het verlof bedoeld in artikel 77, § 1, van het Koninklijk Besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. HOOFDSTUK V. - De verloven van korte duur Afdeling 1. - De jaarlijkse vakantie
Art. 177.De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie.
Hij geniet een bijkomende jaarlijkse vakantie van: 1° één werkdag na vijf jaar dienstanciënniteit;2° twee werkdagen na tien jaar dienstanciënniteit.
Art. 178.De vakantiedagen worden genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst. Ze worden toegekend door de functionele chef.
De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.
Art. 179.De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont.
De persoon die onder hetzelfde dak woont dient bovendien te zijn : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van de noodzakelijkheid van zijn aanwezigheid bij de zieke persoon of de persoon die slachtoffer is van een ongeval.
Art. 180.Indien de ambtenaar de in artikel 179, eerste lid bedoelde vier werkdagen heeft opgebruikt of indien hij volledig de werkdagen waarin artikel 177 voorziet heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 179.
Art. 181.De niet-bestede vakantiedagen worden ambtshalve naar de volgende jaar overgedragen. De overdracht is maximum één jaar geldig.
Als de ambtenaar het geheel of een deel van zijn vakantiedagen niet kon opnemen wegens een afwezigheid door ziekte, als gevolg van een werkongeval, een ongeval op weg naar het werk of een beroepsziekte, mag de overdracht de termijn van één jaar overschrijden. Bij terugkomst van de ambtenaar worden de jaarlijkse vakantiedagen naar keuze van de ambtenaar opgenomen, maar er moet evenwel rekening gehouden worden met de behoeften van de dienst.
Art. 182.In de instelling geldt een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst waarvan de modaliteiten worden vastgesteld door de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A enerzijds en de bestuursraad of de beheerraad voor de instellingen van categoire B anderzijds of hun gemachtigde.
In afwijking van deze werktijdregeling kan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal voor specifieke organisatorische eenheden of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling bepalen.
De maximale gemiddelde werktijd mag de 38 uren per week niet overschrijden.
Art. 183.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd : 1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;2° wanneer hij tijdens het jaar verlof verkrijgt: - om een stage of een proefperiode te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bepaald in artikel 216; - om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of Europese raadsverkiezingen bedoeld in artikel 243; - om dwingende redenen van familiaal belang bedoeld in artikel 189; - wegens halftijdse werken vanaf 50 of 55 jaar bedoeld in artikel 166; - met toepassing van de vierdagenweek bedoeld in artikel 168 en 171; - voor onderbreking van de beroepsloopbaan bedoeld in 160; - om een opdracht uit te voeren zoals bepaald in artikel 218; - voor ouderschapsverlof behalve loopbaanonderbreking bedoeld in de artikelen 191 en 192.
De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie.
Het aldus berekende aantal dagen bedraagt steeds een hele of een halve dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.
Art. 184.De in deze afdeling bepaalde vakantiedagen worden opgeschort bij ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.
Art. 185.De jaarlijkse vakantie wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Dit geldt eveneens voor de twee bijkomende dagen voorzien in artikel 180. Afdeling 2. - De feestdagen
Art. 186.§ 1. De ambtenaar heeft verlof op de wettelijke feestdagen, op 2 en 15 november en op 26 december. § 2. De in § 1 vermelde verlofdagen die samenvallen met een zaterdag of een zondag, worden gecompenseerd door een verlof van 27 december tot en met 31 december. § 3. De ambtenaar die krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1 of gedurende de periode bedoeld in § 2, verkrijgt vervangende verlofdagen die genomen kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.
Bij definitieve ambtsneerlegging of oppensioenstelling voor de periode bedoeld in § 2, heeft de ambtenaar recht op een aantal verlofdagen gelijk aan het aantal feestdagen dat samenviel met een niet-werkdag in de periode dat hij nog wel in dienst was. Deze kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. § 4. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof om familiale redenen
Onderafdeling 1. - Het omstandigheidsverlof
Art. 187.De ambtenaar krijgt verlof, binnen de hierna gestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen: 1° het huwelijk of de inschrijving in het bevolkingsregister van het samenlevingscontract van de ambtenaar: 4 werkdagen;2° de bevalling van de echtgenote of van de samenwonende partner van de ambtenaar, op het ogenblik van de gebeurtenis: 14 werkdagen;3° de geboorte van een kleinkind: 1 werkdag ;4° het overlijden van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar: 4 werkdagen;5° het overlijden van een bloedverwant in de eerste graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar: 4 werkdagen;6° het huwelijk of de inschrijving in het bevolkingsregister van het samenlevingscontract van een kind van de ambtenaar of van de samenwonende partner van de ambtenaar: 2 werkdagen;7° het overlijden van een bloedverwant in om het even welke graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar: 2 werkdagen;8° het overlijden van een bloedverwant in de tweede graad, hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgeno(o)t(e) of van de samenwonende partner van de ambtenaar maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar: 2 werkdagen;9° het overlijden van een bloedverwant in de derde graad, hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgeno(o)t(e) of van de samenwonende partner van de ambtenaar maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar: 1 werkdag; Als het voorval zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.
Het verlof mag in halve werkdagen genomen worden.
Art. 188.Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Onderafdeling 2. - Het verlof wegens dwingende familiale redenen
Art. 189.Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens: 1° ziekenhuisopname of autonomieverlies van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang van zijn kinderen en kleinkinderen die niet de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben. Het verlof wordt genomen per dag of per halve dag. Het wordt toegekend door de functionele chef.
Indien het verlof wegens dwingende familiale redenen tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.
Art. 190.Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Onderafdeling 3. - Het ouderschapsverlof buiten de loopbaanonderbreking
Art. 191.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg, maximaal drie maanden ouderschapsverlof buiten loopbaanonderbreking toegestaan. Dit verlof moet genomen worden vóór het kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en mag enkel genomen worden met volledige dagen.
Na het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht zijn functie opnieuw uit te oefenen of, indien dat onmogelijk is, een gelijkwaardige of gelijkaardige functie te bekleden.
Art. 192.Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Onderafdeling 4. - Adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing
Art. 193.Een adoptieverlof wordt toegekend aan de ambtenaar die een kind van minder dan twaalf jaar adopteert.
Het verlof bedraagt ten hoogste 6 weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden die volgen op de inschrijving van het kind als deeluitmakend van het gezin van de ambtenaar in het bevolkingsregister of het register van vreemdelingen in de gemeente van zijn verblijfplaats. Op vraag van de ambtenaar kan ten hoogste drie weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld en de leeftijdsgrens van het kind wordt vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
De ambtenaar die het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand voor de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
De ambtenaar dient de volgende documenten voor te leggen: 1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan de ambtenaar, wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste drie weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen.
Art. 194.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden de twaalf jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij.
Hij kan ook dit verlof krijgen wanneer hij een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.
De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof kan gesplitst worden opgenomen per week. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
Art. 195.Het adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij en plaatsing in een onthaalgezin van een minderjarige naar aanleiding van een rechterlijke beslissing wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het bevallingsverlof
Art. 196.§ 1. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of negentien weken in geval van meervoudige geboorte.
De bezoldiging voor de verlenging van het postnatale verlof toegestaan in toepassing van artikel 197, mag niet meer dan één week bestrijken.
De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 202, § 5 mag niet meer dan 24 weken bestrijken. § 3. De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de vijf weken die vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.
Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zeven weken die, in geval van geboorte van een meerling, vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.
Art. 197.§ 1. Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.
In afwijking van artikel 196, § 2, is de bezoldiging verschuldigd. § 2. Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gewerkt heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. § 3. Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan: 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de in artikel 186 bedoelde feestdagen;3° de in de artikelen 179, 180 en 187 bedoelde fesstdagen;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;5° de afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 196, § 3.
Art. 198.Op vraag van de vrouwelijke ambtenaar wordt de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, verlengd met één week, wanneer de vrouwelijke ambtenaar afwezig is geweest wegens ziekte gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd met een periode van maximaal twee weken.
Art. 199.Zwangere of borstvoedinggevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de 38 uren per week.
Art. 200.De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode.
Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 201.Het artikel 196 is niet van toepassing in geval van een miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.
Art. 202.§ 1. Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij opnieuw in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind of de ambtenaar waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, op eigen verzoek een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.
De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel van de overlijdensakte van de moeder voor. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden: 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof kan niet aanvangen vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.
De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. § 4. Het verlof van de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft ter vervanging van het moederschapsverlof is bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 5. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert: 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting is opgenomen na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.
Art. 203.§ 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven na de geboorte van het kind. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag drie uur achtenveertig minuten of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze op die dag opnemen in één keer of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is in de duur van de prestaties van de werkdag inbegrepen. § 3. De vrouwelijke ambtenaar die de borstvoedingspauzes wenst te genieten brengt de functionele chef twee weken op voorhand schriftelijk op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs dat borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. Afdeling 5. - Het verlof om medische of humanitaire redenen
Art. 204.De ambtenaar kan dienstvrijstelling krijgen om naar medische onderzoeken te gaan bij een specialist die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden.
De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.
Art. 205.De ambtenaar verkrijgt een dienstvrijstelling om bloed, bloedplasma en bloedplaatjes te geven op voorwaarde dat hij de toelating heeft van zijn functionele chef voor de donatie. Die dienstvrijstelling kan geweigerd worden om dienstredenen.
De ambtenaar verkrijgt een dienstvrijstelling voor de noodzakelijke duur van de bloed-, plasma- en bloedplaatjesdonatie alsook voor de verplaatsingstijd van maximaal twee uur.
Art. 206.De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van beenmerg, van organen of van weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en de herstelperiode. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.
De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.
Art. 207.Wanneer de echtgenoot of de levenspartner of een inwonend familielid van de ambtenaar aan een ziekte lijdt die door zijn arts als ernstig en uitermate besmettelijk wordt beschouwd, dient de ambtenaar zijn arts te vragen zich tot de hoofdarts van het geneeskundig centrum van de Administratieve Gezondheidsdienst waaronder de ambtenaar ressorteert te wenden om na gemeenschappelijk overleg de meest gepaste preventieve maatregelen te treffen waaronder chemoprofylaxe en eventueel verlof.
Art. 208.De ambtenaar kan verlof krijgen om: 1° de cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;2° in vredestijd prestaties te verrichten als vrijwilliger bij dit korps.
Art. 209.Met een maximum van vijf werkdagen per jaar en voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof krijgen om mindervaliden en zieken te vergezellen of om andere humanitaire zendingen te vervullen tijdens verblijven en reizen in België of het buitenland.
Deze verblijven of reizen moeten georganiseerd zijn door een openbare instelling of een vereniging die de zorg voor mindervaliden en zieken of de humanitaire zendingen als opdracht heeft. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of één van haar gefedereerde entiteiten.
De verlofaanvraag moet worden gestaafd met een attest waarin de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid gebeurt.
Art. 210.De verloven om medische of humanitaire redenen zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 6. - Uitzonderlijk verlof
Art. 211.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof om gevolg te geven aan een wederoproeping als reservist. § 2. De ambtenaar verkrijgt verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting. § 3. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. HOOFDSTUK VI. - De verloven van lange duur Afdeling 1. - Het verlof om persoonlijke redenen
Art. 212.Indien het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof om persoonlijke redenen krijgen.
Art. 213.Het verlof om persoonlijke redenen wordt enkel voltijds en voor minstens een maand en ten hoogste zes maanden toegekend. Het kan verlengd worden of na een onderbreking opnieuw worden aangevraagd.
Behoudens afwijking door de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A of de benoemende overheid voor de instellingen van categorie B en op gunstig advies van de directeur generaal of de adjunct directeur generaal, mag dit verlof niet meer bedragen dan 24 maanden over de gehele loopbaan.
Iedere vraag tot verlenging moet ten minste één maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden aangevraagd.
Art. 214.Het verlof om persoonlijke redenen is niet bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.
Art. 215.Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze verlofperiode wordt geen rekening gehouden. Afdeling 2. - Het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst
Art. 216.De ambtenaar krijgt verlof om een stage of proefperiode te doen in een betrekking bij een overheidsdienst.
Een betrekking in het gesubsidieerd of het universitair onderwijs wordt gelijkgesteld met een betrekking in een overheidsdienst.
Het verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de duur van de stage of van de proefperiode.
Art. 217.Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof wegens opdracht
Art. 218.§ 1. De Regering kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht. § 2. Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming van de Regering een opdracht aanvaarden: 1° bij een instelling van openbaar nut die afhangt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° bij een overheidsdienst, bij een Ministerie, een instelling van openbaar nut die afhangt van de federale overheid, van een Gewest, van een Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, bij een lokaal bestuur van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of bij een rechtspersoon in de welke de publieke overheden een overwicht uit oefenen in de bestuurs- en beheersorganen.3° op internationaal vlak buiten België uitgeoefend, die wordt toevertrouwd hetzij door één van de regeringen van het Rijk of een Belgisch openbaar bestuur, hetzij door een buitenlandse regering of door een buitenlandse openbaar bestuur;4° op internationaal vlak in of buiten België uitgeoefend, bij een internationale instelling;5° in een ontwikkelingsland opgenomen in de lijst opgesteld door het Comité voor Ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
Art. 219.§ 1. De Regering verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar. Zij kan haar verlengen voor telkens maximaal dezelfde duur. § 2. In afwijking van § 1, wordt de ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een overheidsdienst uit te oefenen ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.
Art. 220.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988, van 7 januari 1998 of van 12 november 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van de Regering wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen.
Art. 221.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt, wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend: 1° voor de opdrachten welke de uitoefening van een functie bevatten in een ontwikkelingsland, opgenomen in de lijst opgesteld door het Comité voor Ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).2° voor opdrachten uitgevoerd door de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar krachtens de beschikking van 26 juli 1988, van 7 januari 1998 of van 12 november 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;3° om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen. § 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 218, § 2, 3°, 4° en 5° wanneer zij door de minister geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in België. § 4. In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 218, § 2, 1° en 2°, bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden als die vastgesteld in § 3 van dit artikel. § 5. In afwijking van §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlands openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.
Art. 222.Tijdens de duur van een opdracht die door achteraf verleende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die hoedanigheid heeft hij geen recht op bezoldiging en kan hij zijn aanspraak op promotie of verhoging in zijn weddeschaal niet doen gelden.
Voor de toepassing van het eerste lid van dit besluit wordt als achteraf verleende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.
Art. 223.De ambtenaar die door de Regering met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.
De Regering stelt de vergoeding vast rekening houdend met: 1° de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;2° de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie. De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.
Art. 224.Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kan de directieraad beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd. De met een opdracht belaste ambtenaar van wie de betrekking vacant verklaard is, blijft aan de dienst toegewezen waaraan hij toegewezen was vóór de vacantverklaring.
Art. 225.Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de Regering op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmee de ambtenaar is belast.
Art. 226.De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van de instelling. HOOFDSTUK VII. - Het verlof wegens ziekte Afdeling 1. - De ziekteverlofdagen
Art. 227.Tijdens zijn volledige loopbaan heeft de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, recht op ziekteverlof tot maximaal eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Om de dienstanciënniteit te berekenen, komen ook in aanmerking alle daadwerkelijke prestaties die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook verricht heeft, als titularis van functies met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een onderwijsinstelling, een dienst voor beroepskeuze, een psycho-medisch-sociaal centrum of een medisch-pedagogisch instituut voor zover zij werden opgericht, erkend of gesubsidieerd door de Staat, een Gewest of een Gemeenschap.
Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.
Art. 228.Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 227, wordt in evenredigheid verminderd, wanneer hij tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen : 1° van arbeidsherverdelende aard;2° binnen het kader van de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar;3° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst;4° om een opdracht te vervullen buiten het Gewest;5° om kandidaat te zijn bij verkiezingen;6° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;7° wegens ziekte of invaliditeit, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte. De ambtenaar die op non-activiteit werd geplaatst wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.
Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.
Art. 229.§ 1. Verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 160 tot 165, noch aan de stelsels van de vierdagenweek of halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar bedoeld in de artikelen 166 tot 173, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen zoals bedoeld in de artikelen 174 tot 176.
De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. § 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij krachtens artikel 227 recht heeft, naar rata van de prestaties die hij had moeten verrichten.
Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, worden de gedeelten van een dag niet meegeteld.
Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.
Art. 230.Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.
Art. 231.§ 1. Onder voorbehoud van artikel 233 en in afwijking van artikel 229, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van: 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg van en naar het werk;3° een beroepsziekte. Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen dat de ambtenaar overeenkomstig artikel 227 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie. § 2. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de minister vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 232.De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 231, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog krachtens artikel 227 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de indeplaatsstelling van de instelling.
Art. 233.Wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt het ziekteverlof aangerekend pro rata van het aantal uren dat hij gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren.
Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.
Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling met betrekking tot de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens welke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten. Afdeling 2. - Het toezicht en de definitieve ongeschiktheidsverklaring
Art. 234.De wegens ziekte afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de door de minister aangewezen medische controledienst. De minister bepaalt de regels die van toepassing zijn inzake de medische controle.
Indien de ambtenaar niet akkoord gaat met de beslissing van de controlearts, neemt deze laatste binnen 24 uur contact met de behandelende arts. Als de beide geneesheren het oneens zijn, wijzen zij onmiddellijk in gemeen overleg een arbitrerend arts aan. De beslissing van de arbitrerend arts is definitief.
In toepassing van artikel 159 is de ambtenaar ambtshalve in non-activiteit voor alle niet gewettigde afwezigheden wegens ziekte.
Niettemin kan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-genaarl de afwezigheid omzetten in jaarlijks vakantieverlof.
Art. 235.De ambtenaar blijft onderworpen aan de reglementering van het Bestuur van de medische expertise van de Staat voor wat betreft de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de definitieve medische ongeschiktheidsverklaring.
Art. 236.Op grond van de geldende procedure bij het Bestuur van de medische expertise van de Staat, heeft de ambtenaar een recht van beroep tegen de beslissingen van deze dienst voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 235.
Art. 237.De ambtenaar kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte alvorens hij het aantal werkdagen heeft uitgeput waarop hij recht heeft als ziekteverlof.
Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, en die op grond daarvan op pensioen werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt. Afdeling 3. - De verminderde prestaties wegens ziekte
Art. 238.De ambtenaar kan verzoeken zijn functie uit te oefenen binnen het kader van verminderde prestaties wegens ziekte: 1° met het oog op zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig dagen;2° wanneer, ten gevolge van een langdurige medische ongeschiktheid, hij niet voltijds kan werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig dagen; De beoordeling van de medische situatie van de ambtenaar en het toekennen van verminderde prestaties wegens medische redenen wordt gewaarborgd door een arts van de medische controle zoals bedoeld in artikel 234, eerste lid.
Art. 239.§ 1. De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 1°, kan zijn functie opnieuw vervullen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximaal drie maanden.
Verminderde prestaties kunnen worden toegekend voor de duur van een maand. Verlengingen kunnen worden verleend voor een equivalente periode, indien de medische controledienst zoals bedoeld in artikel 234, eerste lid, na een nieuw onderzoek van mening is dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit rechtvaardigt. De bepalingen van artikel 242, §§ 1 en 2 zijn van toepassing. § 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 2° kan zijn functie hervatten ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een maximumduur van twaalf maanden, tenzij dat de arts van de medische controledienst zoals bedoeld in artikel 234, eerste lid van mening is dat een nieuw onderzoek vroeger dient plaats te vinden.
De verlengingen kunnen worden toegekend per periodes van maximum twaalf maanden, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid na een nieuw onderzoek van mening is dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar het rechtvaardigt. De bepalingen van artikel 242 zijn van toepassing. § 3. Bij elk onderzoek, oordeelt de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 233, lid 1 of de ambtenaar geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te verrichten.
Gedurende de periode van verminderde prestaties om medische redenen, kan de ambtenaar, zoals bedoeld in § 2, om een nieuw onderzoek verzoeken bij de medische controledienst zoals bedoeld in artike 234, eerste lid met het oog op het aanpassen van zijn werkregime. § 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden elke dag uitgevoerd, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid, anders beslist.
De verminderde prestaties bedoeld in § 2, worden uitgevoerd volgens een spreiding van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid.
Art. 240.§ 1. De dagen dat een ambtenaar afwezig is tijdens een periode van verminderde prestaties wegens ziekte worden beschouwd als verlof. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Niettemin moet de ambtenaar, die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties wegens ziekte, zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen.
Indien de verminderde prestaties niet elke dag worden geleverd, dan worden de verlofdagen toegekend pro rata aan de prestaties voor de gepresteerde periode binnen het kader van de verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 1° en 2° geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van de verminderde prestaties voor medische redenen. Met wedde wordt de wedde bedoeld zoals gedefinieerd in artikel 333 tot 349 alsook de toelagen bedoeld in artikel 352.
De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 2° geniet vanaf de vierde maand een wedde voor de verminderde prestaties, verhoogd met 60 % van de wedde die hij gekregen zou hebben voor de niet geleverde prestaties. § 3. De verminderde prestaties voor medische redenen worden geschorst door: 1° loopbaanonderbreking;2° halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar;3° de vierdagenweek;4° de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheden;5° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke redenen;6° moederschapsverlof;7° ouderschapsverlof zoals is voorzien in artikel 191 ;8° adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing. De toelating om verminderde prestaties te verrichten omwille van medische redenen wordt tijdelijk onderbroken bij afwezigheid wegens ziekte, door een arbeidsongeval of door een ongeval op de weg van en naar het werk of wegens een arbeidsziekte.
Art. 241.§ 1. De ambtenaar die verminderde prestaties voor medische redenen wenst te genieten moet een advies verkrijgen van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid, minimaal vijf werkdagen voor het begin van de verminderde prestaties.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 238, 1°, moet een medisch getuigschrift voorleggen en een reïntegratieplan opgesteld door de behandelende arts. In het reïntegratieplan vermeldt de arts de vermoedelijke datum van het volledig hervatten van de arbeid.
De ambtenaar bedoeld in artikel 238, 2° moet een omstandig medisch verslag voorleggen, opgesteld door een arts specialist. § 2. De arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid, spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de ambtenaar om zijn functies te hervatten ter belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties. Deze bezorgt zo snel mogelijk, naargelang het geval, na consultatie van de behandelende arts bedoeld in § 1, lid 2, zijn schriftelijke bevindingen aan de ambtenaar. § 3. Na het bezorgen van de bevindingen door de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid binnen het kader van en verzoek tot verminderde prestaties voor medische redenen, bedoeld in artikel 238, 1° en 2° kan de ambtenaar, die niet akkoord gaat met de vaststellingen, verzoeken dat een arts-scheidsrechter wordt aangesteld, in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 234, tweede lid.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist over het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid op de hoogte van zijn beslissing. De medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter.
Art. 242.§ 1. Indien de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid, beslist dat een ambtenaar afwezig wegens ziekte geschikt is om de uitoefening van zijn functies te hervatten ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties, dan informeert hij de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal hierover.
De directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal nodigen de ambtenaar uit het werk te hervatten en laten hem toe de verminderde prestaties te vervullen voor zover deze in overeenstemming zijn met de eisen opgelegd voor de goede functionering van de dienst.
Indien de ambtenaar geen gevolg geeft aan dit verzoek om het werk te hervatten, dan wordt hij in non-activiteit geplaatst. § 2. De ambtenaar, die niet akkoord gaat met de vaststellingen, kan verzoeken dat een arts-scheidsrechter wordt aangesteld, in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 234, tweede lid.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist over het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid op de hoogte van zijn beslissing. De medische controledienst bedoeld in artikel 234, eerste lid en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter. HOOFDSTUK VIII. - De verloven om politieke redenen Afdeling 1. - Het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen
Art. 243.De ambtenaar kan een verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor parlements-, gewest-, gemeente- provincie- of Europese raadsverkiezingen.
Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan hij deelneemt.
Art. 244.Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 2. - Het verlof om een functie uit te oefenen bij een erkende
politieke fractie
Art. 245.Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren.
Art. 246.De ambtenaar kan verlof krijgen om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.
De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal.
De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.
Met de instemming van de ambtenaar en van de functioneel bevoegde minister, kent de benoemende overheid het verlof toe.
Art. 247.Het besluit vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een ambt zal uitoefenen.
Art. 248.De minister kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van een maand respecteert.
Art. 249.Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het is niet bezoldigd. Afdeling 3. - Het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet
Art. 250.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen op: 1° het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid of, in voorkomend geval, het kabinet van een lid van de federale Regering;2° het kabinet van een minister of Staatssecretaris van de regering van een Gemeenschap of Gewest;3° het kabinet van een minister of staatssecretaris van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. De detachering bij een andere regering dan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is slechts toegestaan indien de bezoldiging van de gedetacheerde ambtenaar wordt terugbetaald. § 2. Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander secretariaat, cel algemene beleidscoördinatie of cel algemeen beleid van de federale Regering of kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
Art. 251.Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen
Art. 252.De ambtenaar krijgt een dienstvrijstelling van twee dagen per maand voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten: a) gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is;b) lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter uitgezonderd;c) lid van een districtsraad, de bureauleden en de voorzitter uitgezonderd;d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie.
Art. 253.De vrijstelling van dienst bepaald in artikel 252 wordt naar keuze door de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van de ene naar de andere maand worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.
Art. 254.De ambtenaar kan, binnen de hierna bepaalde grenzen, op zijn aanvraag een facultatief politiek verlof krijgen voor de uitoefening van volgende politieke mandaten: 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente: a) tot 80.000 inwoners: 2 dagen per maand; b) met meer dan 80.000 inwoners: 4 dagen per maand; 2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente: a) tot 30.000 inwoners: 4 dagen per maand; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners: een vierde van een voltijdse betrekking; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners: de helft van een voltijds ambt; 3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente: a) tot 30.000 inwoners: een vierde van een voltijds ambt; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners: de helft van een voltijds ambt; 4° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente: a) tot 10.000 inwoners: 1 of 2 dagen per maand; b) van 10.001 tot 20.000 inwoners: 1, 2 of 3 dagen per maand; c) met meer dan 20.000 inwoners: 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand; 5° provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie: 4 dagen per maand.
Art. 255.De ambtenaar is, binnen de hierna bepaalde grenzen, in politiek verlof van ambtswege voor de uitoefening van volgende politieke mandaten: 1° burgemeester van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners: 3 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners: een vierde van een voltijds ambt; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners: de helft van een voltijds ambt; d) met meer dan 50.000 inwoners: voltijds; 2° de voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt; 3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente: a) tot 20.000 inwoners: 2 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners: 4 dagen per maand; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners: een vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot 80.000 inwoners: de helft van een voltijds ambt; e) met meer dan 80.000 inwoners: voltijds; 4° een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt;5° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad: voltijds.
Art. 256.Onverminderd de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met het oog op de uitoefening van een mandaat van lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is de ambtenaar in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van: 1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;2° lid van het Vlaams Parlement, van het Waals Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.
Art. 257.Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.
Art. 258.Voor de toepassing van de artikelen 254 en 255, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van de Nieuwe Gemeentewet.
Art. 259.De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt op voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.
Het aantal politieke verlofdagen wordt vastgesteld in verhouding tot de effectief door de ambtenaar gepresteerde diensten.
Art. 260.De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.
De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.
Art. 261.De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.
Art. 262.Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op de maand tijdens welke het mandaat een einde neemt.
Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen.
Art. 263.De ambtenaar mag na zijn reïntegratie zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen. HOOFDSTUK IX. - Het beroep inzake verlof, afwezigheid en disponibiliteit
Art. 264.Het personeelslid kan in beroep gaan bij de kamer van beroep bedoeld in artikel 26 wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof, afwezigheden of disponibiliteit, behalve inzake: 1° ziekteverlof, 2° in geval van disponibiliteit wegens ziekte, 3° inzake verlof voor opdracht, en 4° in geval van ontslag van ambtswege wegens ongerechtvaardigde afwezigheid van meer dan tien werkdagen.
Art. 265.Het personeelslid beschikt voor het instellen van zijn beroep over een termijn van tien dagen ingaande op de dag waarop hem kennis is gegeven van de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag.
Hij kan op zijn vraag worden gehoord door de kamer van beroep en mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Art. 266.De betwiste beslissing wordt verdedigd door een personeelslid aangewezen door de overheid die de beslissing heeft genomen.
De kamer van beroep velt een beslissing en bezorgt die aan de directeur-generaal en het betrokken personeelslid binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend.
TITEL VIII. - DE VORMING HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 267.Onder beroepsvorming dient te worden verstaan, elke vorming die de ambtenaar toelaat zijn kennis en bekwaamheden te verbeteren of te onderhouden, in verband met de betrekking en de functie die hij uitoefent of die hij zou kunnen uitoefenen bij een instelling van openbaar nut, de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel of, een andere overheidsdienst.
Een vorming wordt slechts erkend als beroepsvorming mits akkoord van het HRM. Ingeval de vorming op initiatief van de ambtenaar voorgesteld wordt, is bovendien het akkoord van de functionele chef vereist.
Art. 268.Het HRM vertrouwt de vormingsprogramma's toe aan interne of externe opleiders.
Art. 269.Het HRM heeft tot taak: 1° het onthaal van de nieuwe personeelsleden te organiseren en samen met de functionele chef een individueel opleidingsprogramma vast te leggen;2° het jaarlijks vormingsplan op te stellen;3° de opleidingen te organiseren.
Art. 270.Er wordt voor elk begrotingsjaar een vormingsplan opgesteld.
Dit plan houdt in: 1° de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;2° de prioriteiten voor het komende jaar;3° de te voorziene opleidingen naar inhoud, vorm en duur;4° het al dan niet verplicht karakter van de verschillende opleidingen;5° de begroting te voorzien voor ieder van de vormingsdoelstellingen;6° een evaluatie van het vorige vormingsplan.
Art. 271.Het vormingsplan wordt opgesteld in samenwerking met de diensten.
Art. 272.Het jaarlijkse vormingsplan wordt goedgekeurd door de directieraad.
Het wordt voor 1 november van het jaar dat aan zijn inwerkingtreding voorafgaat, ter overleg aan de vakorganisaties voorgelegd. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de vorming Afdeling 1. - De doorlopende beroepsvorming
Art. 273.§ 1. De doorlopende beroepsvorming is de vorming die: - tot doel heeft de aanpassing van de ambtenaar aan de evolutie van de organisatie, de technieken en de werkomstandigheden te vergemakkelijken en de beroepsbekwaamheid te behouden of te verbeteren; - in verband staat met de huidige functie van de ambtenaar; - wordt voorgesteld door het HRM of door de functionele chef van de ambtenaar, of aangevraagd wordt door de ambtenaar.
De kosten verbonden aan de doorlopende beroepsvorming worden gedragen door de instelling voor zover de ambtenaar de in artikel 274 bepaalde voorwaarden in acht neemt.
Het HRM of de functionele chef kan de ambtenaar opleggen bepaalde van deze vormingen te volgen, op voorwaarde dat deze overeenkomen met de tijdens het functiegesprek bepaalde doelstellingen bedoeld in artikel 130.
Wordt uitgesloten van de doorlopende beroepsvorming, elke vrijwillige beroepsvorming, behoudens een uitdrukkelijke door de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal toegekende afwijking middels een met redenen omkleed advies van de directeur-generaal onder wie de ambtenaar ressorteert.
De taalvormingen in het Nederlands en het Frans worden niet als doorlopende beroepsvorming beschouwd. Niettemin geniet de ambtenaar de in paragraaf 2 bedoelde dienstvrijstelling om ze te volgen. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 277, wordt een dienstvrijstelling verleend ingeval de doorlopende beroepsvorming plaatsvindt tijdens de diensturen.
Als de bovenvermelde vorming buiten de diensturen plaatsvindt, wordt hiervoor een compensatie per uur voorzien.
Art. 274.De inschrijving van de ambtenaar voor een vorming impliceert zijn formele verbintenis om de vorming te volgen, ongeacht of het gaat om een vrijwillige dan wel om een opgelegde vorming.
Als de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om de vorming bij te wonen, moet hij onmiddellijk zijn afwezigheid verantwoorden bij het HRM. Afdeling 2. - De vrijwillige beroepsvorming
Art. 275.De vrijwillige beroepsvorming is de vorming die door de ambtenaar wordt aangevraagd en die hem toelaat zijn loopbaan te ontwikkelen in verband met betrekking en de de functie die de ambtenaar momenteel uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst bij een instelling van openbaar nut, de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel of, een andere overheidsdienst.
Tenzij het HRM akkoord gaat, worden de kosten van de vrijwillige beroepsvorming gedragen door de ambtenaar.
De directeur generaal of de adjunctdirecteur- generaal bepalen de voorwaarden waaronder de kosten inherent aan de vrijwillige beroepsvorming ten laste genomen worden.
Art. 276.§ 1. Worden erkend als vrijwillige beroepsvorming: A. In de Vlaamse Gemeenschap: 1° de vormingen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de vormingen in het kader van de basiseducatie;3° de volgende vormingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden: a) de basisvormingen en de academische vormingen, de voortgezette vormingen en voortgezette academische vormingen of de doctoraatsvormingen, die 's avonds of in het weekend gegeven worden;b) de postgraduaten en de postacademische vormingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;c) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;d) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;4° de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden. B. In de Franse Gemeenschap: 1° de cursussen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de volgende vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden: a) de vormingen van het korte type en van het lange type en de universitaire vormingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aangevulde studies en de vormingen van de derde cyclus, die 's avonds of in het weekend gegeven worden;b) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden; C. In de Duitstalige Gemeenschap: de vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte type en van het lange type, die 's avonds of in het weekend gegeven worden. § 2 Worden eveneens erkend als vrijwillige beroepsvorming, de vormingen georganiseerd door private actoren mits voorafgaandelijke instemming van het HRM is.
Deze vrijwillige beroepsvorming moet passen in het individueel ontwikkelingsplan.
Art. 277.§ 1. In het kader van de vrijwillige beroepsvorming, kan de ambtenaar een vormingsverlof van maximaal 120 uren per schooljaar verkrijgen.
Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus.
Voor het open hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren vormingsverlof overeen met een vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.
Het vormingsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het maximum dat in de eerste paragraaf van dit artikel vastgesteld is wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende verloven en afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn: 1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve toestand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;2° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;3° het halftijds werken vanaf 50 en 55 jaar;4° de vierdagenweek;5° het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst;6° het verlof voor opdracht;7° het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.
Art. 278.§ 1. Het vormingsverlof wordt toegekend door de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal; hij kan deze bevoegdheid delegeren aan de ambtenaar die hij aanwijst bij het HRM. De ambtenaar richt zijn verzoek voor een vormingsverlof tot de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal of tot de aangewezen ambtenaar, met het advies van zijn functionele chef. Indien er een maand nadat het verzoek werd ingediend geen beslissing werd genomen, wordt het vormingsverlof geacht toegekend te zijn.
Dit verlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet twee maal voor dezelfde vorming worden ingeroepen om een vormingsverlof te weigeren.
Voor vormingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het vormingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor eenzelfde vorming. § 2. Het vormingsverlof wordt toegekend middels een controle van inschrijving en nauwgezetheid, indien deze laatste mogelijk is.
Deze controles gebeuren aan de hand van een inschrijvingsbewijs en een nauwgezetheidsbewijs indien voorhanden dat de ambtenaar gehouden is over te maken volgens de voorschriften en binnen de termijnen vastgelegd door het HRM. De ambtenaar wordt verzocht de inschrijvings- en nauwgezetheidsbewijzen aan de instelling die de vorming organiseert aan het begin van de vorming voor te leggen, zodanig dat deze laatste ze tijdig kan invullen.
Als de ambtenaar voortijdig stopt met de vorming, komt er op dat ogenblik een einde aan het vormingsverlof. In dit geval meldt de ambtenaar zijn stopzetting onmiddellijk aan het HRM en bezorgt hem, indien voorhanden het nauwgezetheidsbewijs. § 3. Het vormingsverlof moet gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden, deze periode wordt verlengd met de examenzittijden waaraan de ambtenaar deelneemt.
Als de vorming uit een groot aantal uren bestaat, kan het HRM een planning voor het vormingsverlof opleggen, na raadpleging van de hiërarchische meerdere en de ambtenaar. Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan lessen en examens deel te nemen. § 4. Het recht op een vormingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vormingsverlof heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren.
TITEL IX. - DE TUCHTREGELING HOOFDSTUK I. - De tuchtstraffen
Art. 279.De tuchtstraffen die kunnen worden uitgesproken zijn: 1° de terechtwijzing;2° de inhouding van wedde;3° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° de tuchtschorsing;5° de lagere inschaling;6° de terugzetting in graad;7° het ontslag van ambtswege;8° de afzetting.
Art. 280.De inhouding van wedde kan niet worden toegepast voor een periode van meer dan drie maanden.
Zij mag niet meer bedragen dan deze bepaald in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon der werknemers.
Art. 281.De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing verkrijgen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.
Art. 282.De tuchtschorsing mag niet langer dan drie maanden duren.
Zij plaatst de ambtenaar van rechtswege in de stand van non-activiteit.
Tijdens de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn rechten op bevordering of weddeverhoging niet laten gelden.
Hij ondergaat een inhouding van wedde die het maximum bepaald in artikel 280, tweede lid, niet mag overschrijden.
Art. 283.De lagere inschaling wordt, naar gelang van het geval, opgelegd door toekenning: 1° van een lagere weddeschaal in dezelfde graad;2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddeschaal.
Art. 284.De terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.
Art. 285.De afzetting en het ontslag van ambtswege verbreken definitief de banden van de ambtenaar met de openbare dienst. HOOFDSTUK II. - De tuchtvordering Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 286.De tuchtvordering mag enkel betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of die werden vastgesteld door het orgaan bevoegd om de tuchtprocedure op te starten binnen de zes maanden voorafgaand aan het voorstel van straf geviseerd in artikel 292, § 5, lid 1.
Art. 287.Ingeval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht heeft meegedeeld, wordt de tuchtvordering niet later ingesteld dan zes maanden na de ontvangst van deze mededeling door het orgaan bevoegd om de tuchtprocedure op te starten.
De strafvordering gelinkt aan de feiten die het voorwerp uitmaken van een tuchtprocedure kan de procedure en de tuchtuitspraak schorsen.
Het komt de tuchtoverheid toe te oordelen of het gepast is de tuchtprocedure al dan niet te schorsen op basis van de elementen waarover ze beschikt. Vindt ze die elementen onvoldoende, dan schorst ze de procedure. Die beslissing moet geformaliseerd worden in een administratieve akte. De overheid neemt ook het beginsel van de redelijke termijn in aanmerking.
Art. 288.Wanneer de ambtenaar meerdere feiten ten laste worden gelegd, dan wordt er echter slechts één enkele procedure aangevat die tot de uitspraak van slechts één tuchtstraf aanleiding kan geven.
Art. 289.Op elk ogenblik van de tuchtprocedure kan de vervolgde ambtenaar, ter zijner/harer verdediging, zijn/haar dossier raadplegen en mag hij/zij worden bijgestaan door een verdediger naar keuze, met uitzondering van elke persoon die gevraagd wordt zich uit te spreken over de ten laste gelegde feiten.
Art. 290.§ 1. De betekeningen bedoeld in deze titel IX gebeuren: - hetzij middels de afgifte van een stuk tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs; - hetzij middels de aangetekende verzending van een stuk. § 2. Elke termijn wordt berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het stuk of vanaf de derde werkdag volgend op de aangetekende verzending ervan, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender. De termijn omvat alle kalenderdagen.
De termijn omvat de vervaldag . Wanneer de vervaldag evenwel een zaterdag, een zondag of een feestdag is, zoals bedoeld in artikel 186, § 1, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Als deze dag valt tussen de 25 december en de 1 januari, wordt hij verplaatst naar de eerstvolgende werkdag na 1 januari. Afdeling 2. - Het voorstel van straf
Art. 291.De directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal duidt de hiërarchische meerdere aan bevoegd voor de toepassing van de huidige afdeling.
Art. 292.§ 1 De oproeping voor de hoorzitting wordt minstens zeven werkdagen vóór de hoorzitting betekend aan de vervolgde persoon.
De oproeping vermeldt het volgende: - de feiten die ten laste van de vervolgde persoon worden gelegd, - de normen die deze feiten overtreden, - de tuchtstraffen die uitgesproken kunnen worden tegen de vervolgde persoon, - het recht van de vervolgde persoon om zich te laten bijstaan door een verdediger naar keuze, met uitzondering van elke persoon die gevraagd wordt zich uit te spreken over de ten laste gelegde feiten, - het recht van de vervolgde persoon om zijn verweermiddelen over te leggen aan de hand van een schriftelijke nota wanneer hij beroep kan doen op een geldige reden om niet te verschijnen op de hoorzitting. - het recht van de vervolgde persoon om de uitvoering van aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen.
Het tuchtdossier wordt geïnventariseerd en gevoegd bij de oproeping gericht aan de vervolgde persoon.
Als de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger, hoewel regelmatig opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, spreekt de hiërarchisch meerdere zich uit op basis van de stukken in het dossier.
Hetzelfde geldt zodra de zaak het voorwerp uitmaakt van een tweede oproeping, zelfs als de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger een geldige reden kunnen inroepen § 2. Het tuchtdossier omvat het volgende: - de oproeping; - elk document en elke inlichting die de administratie heeft ontvangen in verband met de feiten die de vervolgde persoon ten laste worden gelegd; - elke tuchtstraf die niet geschrapt is; - elk document ingediend door de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger; - elk document opgemaakt door de administratie tijdens de tuchtprocedure of bezorgd aan de administratie door een derde; - het resultaat van elke eventuele onderzoeksmaatregel; - een uittreksel van de bepalingen van dit hoofdstuk over de tuchtprocedure. § 3. De hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 291 hoort de vervolgde persoon over de feiten die hem/haar worden verweten en desgevallend ook de getuigen, of gaat over tot elke andere onderzoeksmaatregel.
Als de vervolgde persoon de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal is, gaat de minister of zijn gemachtigde over tot het verhoor. De minister verhoort in voorkomend geval ook de getuigen of gaat over tot elke andere onderzoeksmaatregel. § 4. Van de verhoren wordt een proces-verbaal opgemaakt.
De vervolgde persoon ontvangt het proces-verbaal en geeft het binnen een termijn van zeven dagen terug. Als hij/zij bezwaren heeft, geeft hij/zij het proces-verbaal met een bijgevoegde geschreven nota terug. § 5. Na kennis genomen te hebben van de eventuele opmerkingen van de vervolgde persoon of na het tuchtdossier te hebben geanalyseerd als de vervolgde persoon zonder geldige reden niet verschenen is, stelt de hiërarchische meerdere de ambtenaar in kennis van welke tuchtstraf hij/zij van plan is voor te stellen, en bezorgt hij/zij het voorstel aan de overheid bevoegd om de straf uit te spreken.
Als de vervolgde persoon geen beroep heeft ingediend zoals bedoeld in artikel 293, wordt het tuchtstrafvoorstel van rechtswege definitief. § 6. De beteking van het tuchtstrafvoorstel zet de tuchtvordering in. HOOFDSTUK III. - Het beroep inzake tuchtaangelegenheden Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 293.De vervolgde persoon die door de straf wordt geviseerd, kan binnen een termijn van twintig dagen na de betekening van het voorstel, hetzij persoonlijk, hetzij door tussenkomst van een advocaat, beroep indienen bij de gewestelijke kamer van beroep.
Bij ontvangst van het beroep maakt de griffier een eensluidend afschrift van het beroep over aan de overheid die bevoegd is om de straf uit te spreken.
Het beroep wordt aangetekend aan de voorzitter gericht op het adres vastgesteld door het huishoudelijk reglement.
De betekening van het voorstel van straf vermeldt de te eerbiedigen termijn en formaliteiten voor de indiening van het beroep. Afdeling 2. - De beroepsprocedure in tuchtzaken
Art. 294.Op verzoek van de voorzitter van de gewestelijke kamer van beroep, bezorgt de bevoegde hiërarchische meerdere hem of haar het volledige dossier.
Als de vervolgde persoon de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal is, bezorgt de minister of zijn gemachtigde op vraag van de voorzitter van de gewestelijke kamer van beroep hem/haar het volledige dossier.
Art. 295.De gemachtigde hiërarchische meerdere verdedigt het aangevochten strafvoorstel voor de gewestelijke kamer van beroep.
De gemachtigde hiërarchische meerdere mag niet deelnemen aan de beraadslaging Als de vervolgde een leidend ambtenaaar is, kan de minister of zijn gemachtigde ofwel persoonlijk het voorstel van straf verdedigen ofwel een van zijn kabinetsleden afvaardigen.
Art. 296.De gewestelijke kamer van beroep die zetelt op tuchtvlak kan ambtshalve bijkomende onderzoeksmaatregelen opleggen, op vraag van de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger.
Iedere vraag om een bijkomende onderzoeksmaatregel te bevelen is afdoende gemotiveerd teneinde de gewestelijke kamer van beroep toe te laten de pertinentie ervan te beoordelen.
Iedere weigering om een bijkomende onderzoeksmaatregel te bevelen is uitdrukkelijk gemotiveerd en antwoordt afdoende op de argumenten van de verzoeker.
De gewestelijke kamer van beroep kan twee assessoren die hebben deelgenomen aan de beraadslagingen gelasten om de onderzoeksmaatregelen bij te wonen en er verslag over uit te brengen bij de gewestelijke kamer van beroep.
De ene wordt gekozen onder de assessoren aangewezen door de Regering en de andere onder de assessoren aangewezen door de vakorganisaties.
De instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en hun ambtenaren moeten hun medewerking verlenen aan het goede verloop van de onderzoeksmaatregel, alsook de consultatie ter plaatse toelaten van ieder document waarvan de assessoren-onderzoekers de voorlegging vragen. Tenzij zij ervan weerhouden worden door een discretie- of geheimhoudingsplicht, moeten de ambtenaren loyaal antwoorden op iedere vraag die hen door de assessoren-onderzoekers wordt gesteld.
De termijn bedoeld in artikel 301 wordt geschorst om de verwezenlijking van de onderzoeksmaatregelen mogelijk te maken.
Art. 297.De vervolgde persoon verschijnt persoonlijk.
Hij mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze, met uitzondering van elke persoon die gevraagd wordt zich uit te spreken over de ten laste gelegde feiten.
Ingeval van overmacht of ziekte, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een persoon naar keuze en een schriftelijke nota voorleggen waarin hij zijn verweermiddelen te kennen geeft.
Art. 298.Als de vervolgde persoon, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, voert de betrokken kamer van beroep de zaak af en stuurt het dossier terug naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 306. Hetzelfde geldt zodra de zaak het voorwerp uitmaakt van een tweede oproeping, zelfs als de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger een geldige reden kunnen inroepen.
In dat geval betekent de voorzitter de afvoering van de zaak aan de vervolgde persoon en zijn/haar verdediger, en de oorspronkelijk voorgestelde straf wordt opgelegd.
Art. 299.Ieder lid van de gewestelijke kamer van beroep die weet dat tegen hem een wrakingsgrond bestaat, moet zich wraken uit eigen initiatief. De vervolgde ambtenaar en het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt, hebben het recht een of meerdere leden van de gewestelijke kamer van beroep te wraken.
Dit recht kan slechts eenmaal worden uitgeoefend voor eenzelfde zaak, tenzij de wrakingsgrond slechts aan het licht komt nadat van deze mogelijkheid gebruik gemaakt werd.
De griffier-verslaggever betekent aan de vervolgde ambtenaar en aan het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt, per aangetekend schrijven de lijst van de leden van de gewestelijke kamer van beroep die werden opgeroepen.
Een verzoek tot wraking kan per aangetekend schrijven worden ingediend binnen een termijn van acht dagen vanaf de betekening van de lijst. Na deze termijn worden de vervolgde ambtenaar en het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt geacht af te zien van hun recht op wraking. Het verzoek tot wraking preciseert tegen wie het gericht is en om welke reden.
Het verzoek tot wraking wordt betekend aan het betrokken lid. Deze beschikt over een termijn van acht dagen om erop te antwoorden. Zijn antwoord wordt per aangetekend schrijven betekend aan de verzoeker.
Alvorens in te gaan op de grond van de zaak, beslist de voorzitter of er reden is om het verzoek tot wraking van een assessor in te willigen.
De voorzitter wraakt bovendien ambtshalve elke assessor die niet voldoende neutraal en onpartijdig is.
Indien het verzoek tot wraking gericht is tegen de voorzitter, spreekt de gewestelijke kamer van beroep zich over dit verzoek uit in zijn afwezigheid. Haar beslissing is gemotiveerd.
Alle in onderhavige Titel bepaalde termijnen worden geschorst tussen de dag van ontvangst van het verzoek tot schorsing en die van de betekening van de beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over dit verzoek.
Art. 300.De gewestelijke kamer van beroep beraadslaagt slechts indien de meerderheid van de assessoren opgeroepen voor de hoorzitting, aanwezig is.
De kamer beraadslaagt in afwezigheid van de vervolgde persoon, zijn/haar verdediger en het personeelslid dat het strafvoorstel verdedigt.
Ze oordeelt over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het beroep.
Art. 301.De gewestelijke kamer van beroep die zetelt op tuchtvlak brengt een gemotiveerd advies uit binnen de 60 dagen volgend op de indiening van het beroep, tenzij in geval van overmacht.
Art. 302.De stemming is geheim.
Er nemen evenveel door de overheid aangewezen assessoren als door de vakorganisaties aangewezen assessoren deel aan de stemming.
Tijdens de stemming moet het aantal leden aangewezen door de Regering en aangewezen door de vakorganisaties gelijk zijn; in voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meerdere leden, na loting.
De voorzitter neemt niet deel aan de stemming.
Bij staking van stemmen wordt het advies gunstig geacht voor de vervolgde persoon.
Art. 303.Indien de gewestelijke kamer van beroep, behalve in geval van overmacht, haar advies niet binnen de voorgeschreven termijn geeft, wordt het advies gunstig geacht voor de vervolgde ambtenaar.
Art. 304.De gewestelijke kamer van beroep stuurt haar advies alsook het volledige dossier naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 306, ten laatste twintig dagen na het uitbrengen van het advies. Het advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt.
De gewestelijke kamer van beroep betekent binnen diezelfde termijn het advies aan de vervolgde persoon en aan het personeelslid dat het strafvoorstel verdedigt.
Art. 305.Als de overheid die ermee belast is de uiteindelijke beslissing te nemen overweegt om noch het strafvoorstel van de gemachtigde hiërarchische meerdere noch het advies van de gewestelijke kamer van beroep volledig te volgen, stelt ze een ontwerp van gemotiveerde beslissing op.
Dit ontwerp moet voorzien zijn van een bijzondere motivering met betrekking tot alle punten waarvan de overheid overweegt af te wijken van het advies van de gewestelijke kamer van beroep.
Het wordt betekend aan de vervolgde ambtenaar en aan het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt per aangetekende brief en per elektronisch schrijven.
De vervolgde persoon en het personeelslid dat het strafvoorstel verdedigt, beschikken over een termijn van vijftien dagen om hun eventuele opmerkingen mee te delen.
Deze termijn begint te lopen op de tweede dag die volgt op de laatste verzending. Indien deze dag een zaterdag, zondag of feestdag is, begint de termijn te lopen op de eerstvolgende werkdag.
De vervolgde ambtenaar en het personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt, moeten hun eventuele opmerkingen ten laatste op de vijftiende dag volgens de modaliteiten voorzien in het vorig lid verzenden per schrijven aan het adres vermeld in de betekening van het ontwerp van beslissing. De overheid belast met het nemen van de eindbeslissing bevestigt de goede ontvangst langs dezelfde weg. HOOFDSTUK IV. - Uitspraak van de tuchtstraf
Art. 306.De benoemende overheid spreekt de tuchtstraf uit.
Als de vervolgde persoon een leidend ambtenaaar is, is de regering bevoegd om de tuchtstraf uit te spreken.
De bevoegde overheid kan geen zwaardere straf uitspreken dan de voorgestelde straf en kan ook geen andere feiten inroepen dan die welke het voorstel van straf hebben gemotiveerd.
De uiteindelijke beslissing moet een passend antwoord bieden op de opmerkingen geformuleerd door de vervolgde persoon en door het personeelslid dat het strafvoorstel verdedigt in de ontwerpbeslissing.
Art. 307.De in het vorige artikel bedoelde overheid spreekt zich uit binnen de 60 dagen na ontvangst van het door de kamer van beroep uitgebrachte advies.
De beslissing wordt betekend via een per post aangetekende brief. De beslissing wordt uitvoerbaar vanaf de eerste dag die volgt op de kennisgeving. HOOFDSTUK V. - De inschrijving en de schrapping van de straf
Art. 308.Elke tuchtstraf wordt ingeschreven op de tuchtfiche van de ambtenaar.
Art. 309.De schrapping van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na een periode waarvan de duur wordt vastgesteld op: 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° een jaar voor de inhouding van wedde;3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° twee jaar voor de tuchtschorsing;5° dertig maanden voor lagere inschaling;6° drie jaar voor de terugzetting in graad. De termijn gaat in vanaf de betekening van de straf.
De schrapping heeft tot gevolg dat er geen rekening meer mag worden gehouden met de geschrapte tuchtstraf.
TITEL X. - DE SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST
Art. 310.De ambtenaar kan in het belang van de dienst in zijn ambt worden geschorst: 1° in geval van strafrechtelijke vervolgingen;2° in geval van tuchtrechtelijke vervolging wegens een ernstige fout waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De ambtenaar kan het recht ontzegd worden om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en zijn wedde kan verminderd worden in een mate niet hoger dan die welke is genoemd in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art. 311.De maatregelen bedoeld in artikel 310 worden uitgesproken door: 1° de minister in verband met leidende ambtenaren;2° de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal in verband met de andere ambtenaren; Zij horen de ambtenaar vooraf, uiterlijk vijftien dagen nadat ze kennis hebben gekregen van de feiten die de ambtenaar ten laste worden gelegd. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze, met uitzondering van elke persoon die gevraagd wordt zich uit te spreken in het kader van een eventuele tuchtprocedure.
Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord binnen deze termijn, mag hij zich laten vertegenwoordigen en een schriftelijke nota voorleggen waarin hij zijn verweermiddelen te kennen geeft .
De schorsingsbeslissing wordt betekend volgens de regels bedoeld in artikel 290.
Art. 312.De ambtenaar kan binnen acht dagen na de betekening in beroep gaan bij de kamer van beroep bedoeld in artikel 26 naargelang zijn graad.
Art. 313.De kamer van beroep bedoeld in artikel 26 is bevoegd voor de beroepen in verband met de schorsing in het belang van de dienst.
De beroepsprocedure is die welke geldt voor beroepen aangaande tuchtzaken. Het beroep is niet schorsend.
Indien het door de betrokken kamer van beroep uitgebrachte advies anders luidt dan de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing: 1° spreekt de minister zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren behalve de leidende ambtenaren;2° spreekt de Regering zich uit over de te treffen maatregel voor de leidende ambtenaren. Indien het door de betrokken kamer van beroep uitgebrachte advies in overeenstemming is met de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing, bevestigt de bevoegde overheid bedoeld in het derde lid de maatregel.
Art. 314.Behalve in geval van strafrechtelijke vervolging, mag de duur van de schorsing ten hoogste zes maanden bedragen.
Zij kan worden verlengd met zesmaandelijkse termijnen in geval van strafrechtelijke vervolging.
Art. 315.De schorsing in het belang van de dienst alsmede de maatregelen bedoeld in artikel 310, tweede lid eindigen van rechtswege: 1) wanneer het strafvonnis wordt uitgesproken en aan de overheid wordt meegedeeld ;2) wanneer de tuchtrechtelijke uitspraak voor een ernstige fout bedoeld in artikel 310 eerste lid, 2° definitief wordt;3) Wanneer de ambtenaar onschuldig wordt verklaard. Indien een tuchtrechtelijke schorsing wordt opgelegd, brengt de tuchtoverheid de duur van de preventieve schorsing ervan in mindering.
TITEL XI. - ONVERENIGBAARHEDEN EN CUMULATIE VAN BEROEPSACTIVITEITEN
Art. 316.Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon uitoefent en die: 1° verhindert dat hij zijn ambtsplichten vervult of;2° strijdigheid van belangen tot gevolg heeft of 3° niet past met de waardigheid van zijn ambt. De ambtenaar die deze bepaling niet eerbiedigt, stelt zich bloot aan een tuchtvordering.
Art. 317.De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden tenzij daar toestemming is voor verleend.
Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.
Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.
Art. 318.Een politiek mandaat wordt niet beschouwd als een beroepsactiviteit.
De ambtenaar die verkozen is moet het HRM hiervan verwittigen, die op zijn beurt de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal op de hoogte brengt.
De uitoefening van een mandaatfunctie zoals bedoeld in artikel 430 is onverenigbaar met een politiek mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter van een O.C.M.W. of lid van een provinciecollege. Elk ander politiek mandaat waarvan het overeenstemmende politiek verlof een vierde van een voltijdse betrekking overschrijdt, is eveneens onverenigbaar met de uitoefening van een mandaatfunctie.
Art. 319.Er kan aan een ambtenaar toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit buiten de diensturen, indien deze niet in strijd is met de bepalingen van artikel 316.
Art. 320.Er kan aan een ambtenaar toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen de diensturen, indien deze: 1° niet in strijd is met de bepalingen van artikel 316;2° van algemeen belang is voor het Gewest;3° zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek kan worden uitgeoefend. Onder diensturen dient te worden verstaan: de stamtijden die de glijdende werktijdregeling vastlegt.
Deze ambtenaar is in actieve dienst.
Art. 321.De aanvraag tot cumulatie wordt schriftelijk ingediend bij de hiërarchisch meerdere door middel van een modelformulier dat door het HRM wordt verstrekt.
De hiërarchische meerdere geeft vooraf in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien, een gemotiveerd advies en zendt het dossier naar de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal.
Art. 322.De toestemming wordt verleend of geweigerd door de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal.
Voor de mandaathouders wordt de toestemming verleend of gewergerd door de Regering.
Art. 323.De ambtenaar wordt binnen dertig dagen na datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de beslissing.
Art. 324.De toestemming kan worden opgeheven door de directeur-generaal of de adjunct directeur-generaal. Zijn beslissing moet gemotiveerd worden.
TITEL XII. - DE INSCHAKELING VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP
Art. 325.§ 1. De instelling moet een aantal gehandicapte personen tewerkstellen dat gelijk is aan minstens twee percent van de personeelsformatie voorzien in het personeelsplan.
Deze doelstelling kan bereikt worden door de aanwerving of door de erkenning van de handicap van ambtenaren gedurende hun loopbaan. § 2. Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder "erkenningsinstellingen" de vier volgende instellingen: 1° « L'agence pour une vie de qualité », afgekort A.V.I.Q.; 2° de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung);3° de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, afgekort VDAB, en/of het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;4° de Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden, gekend als Personne Handicapée Autonomie Recherchée, afgekort PHARE. § 3. De betrekkingen die voor gehandicapte personen bestemd zijn, kunnen bekleed worden door kandidaten die bij hun aanwerving of tijdens hun loopbaan ten minste één van de volgende voorwaarden vervullen: 1° ingeschreven zijn bij één van de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2 of het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot tegemoetkoming vanwege één van deze instellingen en één van deze instellingen in kennis te hebben gesteld van elke beslissing betreffende maatregelen inzake hulp of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces, die door de federale overheid of gemeenschapsoverheid is genomen;2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest overleggen van het Fonds voor Arbeidsongevallen of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;3° door een beroepsziekte zijn getroffen en een attest voorleggen van het Fonds voor Beroepsziekten of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;4° het slachtoffer zijn geweest van een gemeenrechtelijk ongeval en een door de griffie van de rechtbank afgeven afschrift van het vonnis overleggen waarbij een handicap of een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;5° het slachtoffer zijn geweest van een thuisongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling overleggen waarbij een blijvende ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;6° een inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan personen met een handicap.7° in het bezit zijn van een attest afgeleverd door de Algemene Directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen.
Art. 326.De gehandicapte persoon heeft de mogelijkheid om deel te nemen aan een selectieprocedure bedoeld in artikel 27 en volgende. Hij kan bij deze gelegenheid aan de organisator van de selectie meedelen dat een redelijke aanpassing tijdens zijn deelname aan de proeven dient voorzien te worden.
Indien het percentage van tewerkstelling zoals bepaald in artikel 325, § 1 niet wordt bereikt, dan kan de directieraad beslissen om één of meerdere selectieprocedures voor te behouden aan de gehandicapte personen zoals bedoeld in artikel 325, § 3.
Onverminderd de bepalingen van huidig artikel, zijn de in dit besluit bedoelde regels betreffende de werving van toepassing op de selectie en werving van gehandicapte personen.
Art. 327.Als het percentage dat bepaald is in artikel 325, § 1, eerste lid, niet bereikt is, geeft het HRM bij de aanwerving voorrang aan personen met een handicap die geslaagd zijn.
Art. 328.§ 1. De overgangsprocedure naar een hoger niveau is aangepast aan de handicapgerelateerde beperkingen. De gehandicapte persoon kan aan de organisator bewijsstukken overhandigen waaruit de noodzaak van redelijke aanpassingen ten behoeve van zijn persoon blijken. § 2. In geval van verandering van betrekking kan het advies van de arbeidsgeneesheer in samenspraak met de behandelende arts vereist worden om de bekwaamheid van de gehandicapte persoon tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan. § 3. Het HRM organiseert in samenwerking met de erkenningsinstellingen bedoeld in artikel 325, § 2, het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen.
TITEL XIV. - HET VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN AMBTENAAR EN DE DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING
Art. 329.Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de wettelijke pensioenleeftijd, behalve in de gevallen waarin voorzien is in de wetgeving met betrekking tot de pensioenen en het huidig besluit.
Art. 330.§ 1. Er wordt van rechtswege een einde gesteld aan de hoedanigheid van ambtenaar wanneer de ambtenaar de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. § 2. In afwijking van § 1, indien ze ermee akkoord gaan en indien de noodwendigheid van de dienst dit vereist, kunnen de ambtenaren uitzonderlijk in dienst gehouden worden na de wettelijke pensioenleeftijd bereikt te hebben en dit gedurende een periode van zes maanden.
De ambtenaren die in dienst blijven na de wettelijke pensioensleeftijd, behouden tijdens die periode hun hoedanigheid van functionaris.
De beslissing wordt genomen door de benoemende overheid.
De beslissing tot verlenging wordt gemotiveerd.
Art. 331.Verliest ambtshalve en zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar: 1° de ambtenaar van wie de benoeming niet regelmatig is, op voorwaarde dat, met uitzondering van misleiding of bedrog, die onregelmatigheid door de overheid die hem heeft benoemd is vastgesteld binnen de termijn bepaald voor het instellen van beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure;2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de Belgische nationaliteitsvoorwaarde en waarvan de functies een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname noodzaken in de uitoefening van de openbare macht of als doel hebben de bescherming van de algemene belangen van de staat of andere overheidsinstanties.3° de ambtenaar die zijn burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, die aan de dienstplichtwetten niet meer voldoet of wiens medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;4° de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien opeenvolgende werkdagen afwezig blijft en die naar behoren en voorafgaandelijk werd gewaarschuwd;5° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;6° de ambtenaar die om tuchtredenen wordt ambtshalve ontslagen of afgezet.
Art. 332.Geven aanleiding tot ambtsneerlegging : 1° het vrijwillig ontslag.In deze situatie mag de ambtenaar zijn post niet eerder verlaten dan minimaal dertig dagen na kennisgeving van zijn ontslag per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal. Deze termijn, die begint te lopen vanaf de datum van het versturen van de aangetekende brief, kan verkort worden in onderling akkoord. 2° de oppensioenstelling;3° een tweede benoeming in een andere openbare dienst, van zodra deze benoeming niet meer kan aangevochten worden voor de Raad van State.4° de definitief bevestigde professionele ongeschiktheid, volgens de procedure zoals bepaald in dit besluit. BOEK II. - DE BEZOLDIGINGSREGELING TITEL I. - DE WEDDE HOOFDSTUK I. - De weddeschalen
Art. 333.Iedere weddeschaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers.
De letter duidt het niveau van de graad aan, het eerste cijfer de rang, het tweede de graad overeenstemmend met een bijzondere kwalificatie in dezelfde rang, het derde de code van de weddeschaal.
Het cijfer nul betekent dat de code niet bepaald is.
Art. 334.Aan de graden die de ambtenaren kunnen bekleden, zijn de volgende schalen verbonden: NIVEAU A Directeur-generaal A600 of A500 of A410 Adjunct-directeur-generaal A500 of A410 of A400 Directeur-dienshoofd A500 of A410 of A400 Ingenieur-directeur I310 Wetenschappelijk directeur I310 Directeur A310 A300 Raadgever-deskundige A220 A230 Eerste ingenieur I220 Eerste wetenschappelijke attaché I220 Havenkapitein A220 Eerste attaché A200 A210 A220 Ingenieur I113 I112 I111 Geneesheer A113 A112 A111 Wetenschappelijke attaché I113 I112 I111 Attaché A103 A102 A101 NIVEAU B eerste assistent B200 assistent B103 B102 B101 NIVEAU C eerste adjunct C200 adjunct C103 C102 C101 NIVEAU D eerste klerk D200 klerk D103 D102 D101
Art. 335.De weddeschalen die gelden in de instelling zijn opgenomen in bijlage II. De bedragen van de weddeschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen in overeenstemming met de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De wedde wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer van 138,01.
Art. 336.De tussentijdse verhogingen worden toegekend op grond van de geldelijke anciënniteit, conform de artikelen 425 tot 429.
Art. 337.De schaal A310 wordt toegekend aan de ambtenaar die titularis van de graad van geneesheer is en indien hij: 1° sedert ten minste zes jaar genoten heeft van de schaal A113 ;2° de evaluatie "voldoende" heeft verkregen;3° met goed gevolg de opleiding bedoeld in artikel 273 gevolgd heeft. HOOFDSTUK II. - De vaststelling van de wedde van de ambtenaar Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 338.Onverminderd de tegengestelde reglementaire bepalingen, wordt de wedde van elke ambtenaar vastgesteld in één van de schalen van zijn graad.
Art. 339.Bij elke wijziging van het geldelijke statuut van een graad, wordt de eraan verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijke statuut altijd had bestaan.
Indien de gewijzigde wedde lager ligt dan degene die de ambtenaar genoot in zijn graad bij de inwerkingtreding van het wijzigende besluit, behoudt hij zijn hoogste wedde tot hij een op zijn minst daaraan gelijke wedde heeft.
Art. 340.De vaste ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij zou hebben genoten in zijn vorige graad.
Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot niveau B en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, verkrijgt de ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die 1.000 euro, op jaarbasis en voor 100 % gekoppeld aan het spilindexcijfer van 138,01, hoger ligt dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad.
De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger ligt dan de maximumwedde hetzij van de schaal van zijn nieuwe graad, hetzij van de schaal van zijn vorige graad als deze hoger is.
Art. 341.De wedde wordt betaald na vervallen termijn.
De ambtenaar ontvangt zijn wedde uiterlijk de laatste werkdag van de maand. Afdeling 2. - De berekening van de wedde
Art. 342.De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de jaarwedde.
Art. 343.Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar op een andere datum dan de eerste van de maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is bedoeld in artikel 429, tweede lid, wordt de wedde van de lopende maand niet aangepast.
Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar overlijdt of op rust gesteld wordt, blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd.
Art. 344.Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de wedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de volgende breuk: het percentage van de prestaties x het aantal gepresteerde werkdagen het aantal te presteren werkdagen op basis van het werkschema Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren gedeeld door 7,6.
Wordt verstaan onder: "werkdag": elke dag, feestdagen inbegrepen, uitgezonderd zaterdagen en zondagen; "gepresteerde werkdag": elke werkdag waarvoor een bezoldiging verschuldigd is; "werkschema": het aantal te presteren werkdagen in een maand. HOOFDSTUK III. - De gewaarborgde bezoldiging, de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 345.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: "volledige prestaties", de prestaties zoals bepaald in artikel 416. Afdeling 2. - De gewaarborgde bezoldiging
Art. 346.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder "bezoldiging", de wedde vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage.
De kinderbijslagen en de maandelijkse supplementen daarvan komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de bezoldiging. § 2. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging van de ambtenaar bedraagt nooit, voor volledige prestaties, minder dan: - 13.234,20 euro, indien de betrokkene, wat betreft de sociale zekerheid, enkel onderworpen is aan de regeling inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering gezondheidssector; - 12.478,10 euro, in de andere gevallen. § 3. Het verschil tussen de in § 2 bedoelde jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging en de bezoldiging waarop de ambtenaar normaal recht zou hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een weddebijslag en wordt in zijn wedde opgenomen. § 4. Wanneer de ambtenaar onvolledige prestaties verricht dan wordt hem de overeenkomstig § 3 vastgestelde wedde slechts toegekend naar rata van die prestaties. § 5. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Afdeling 3. - De haard- of standplaatstoelage
Art. 347.§ 1. In het geval dat de jaarwedde, vastgesteld voor volledige prestaties van een ambtenaar, de in § 5 vermelde bedragen niet overschrijdt: 1° heeft recht op een haardtoelage: - de gehuwde ambtenaar of de ambtenaar die samenleeft tenzij de toelage toegekend wordt aan zijn echtgenoot of aan de persoon met wie hij samenleeft; - de alleenstaande ambtenaar van wie één of meer kinderen deeluitmaken van het gezin en die recht geven op kinderbijslag; 2° heeft recht op een standplaatstoelage, de niet in 1° bedoelde ambtenaar. § 2. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan, aan wie de toelage zal uitbetaald worden.
De uitbetaling van deze toelage wordt afhankelijk gesteld van een verklaring op erewoord die door de ambtenaar wordt opgesteld volgens het door het HRM vastgesteld model. § 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die geen haardtoelage krijgt. § 4. De in disponibiliteit gestelde ambtenaren genieten noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage. § 5. Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt: 1° wedden die 16.099,84 euro niet te boven gaan: haardtoelage: 719,89 euro; standplaatstoelage: 359,95 euro; 2° wedden die hoger liggen dan 16.099,84 euro doch 18.329,27 euro niet te boven gaan: haardtoelage: 359,95 euro; standplaatstoelage: 179,98 euro.
De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 16.099,84 euro te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke hij zou verkrijgen indien zijn wedde gelijk zou zijn aan dit bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 18.329,27 euro te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke hij zou verkrijgen ware zijn wedde gelijk aan dit bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
Onder bezoldiging moet in dit geval worden verstaan het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen. § 6. De haard- of standplaatstoelage en de grenswedden vastgesteld voor de toekenning ervan worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 7. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt betaald terzelfdertijd als de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft.
Zij wordt betaald in dezelfde verhouding en volgens dezelfde modaliteiten als de wedde wanneer deze voor geen volledige maand verschuldigd is.
Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals bepaald in de §§ 1 tot 4 van dit artikel, wordt het voordeligste stelsel voor de volle maand toegepast. Afdeling 4. - Het vakantiegeld
Art. 348.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder: 1° "referentiejaar": het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie moet worden toegestaan;2° "jaarwedde": de wedde, het loon, de gewaarborgde bezoldiging of de daarmee gelijkgestelde vergoeding of toelage, met inbegrip van de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage. § 2. De ambtenaren genieten ieder jaar vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan 92 % van een twaalfde van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedden bepalen die verschuldigd zijn voor de maand maart van het vakantiejaar.
Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de desbetreffende maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft. § 3. Voor volledige prestaties verricht gedurende het gehele referentiejaar, geniet de ambtenaar een volledig vakantiegeld. § 4. Wanneer de ambtenaar niet het volledig voordeel van de in § 3 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het vakantiegeld verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen. § 5. In afwijking van § 4, worden voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld in aanmerking genomen de perioden waarin de ambtenaar, tijdens het referentiejaar: 1° zijn functies heeft opgeschort wegens de verplichtingen die hem opgelegd zijn krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;2° met ouderschapsverlof was;3° afwezig geweest is ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd. § 6. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke voorafgaat aan die waarop de ambtenaar die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde dat hij: 1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op: a) hetzij de datum waarop de ambtenaar de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst werd beëindigd. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. § 7. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van die verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven het bedrag dat overeenstemt met het hoogste vakantiegeld dat verkregen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiertoe wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Voor de toepassing van voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan hij afhangt.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen. § 8. Het vakantiegeld wordt uitbetaald ten laatste op 15 mei van het jaar waarin de vakantie moet worden toegekend.
In afwijking van de in het vorige lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar op pensioen wordt gesteld, of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de eventuele inhouding die op de desbetreffende datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die de ambtenaar op die datum geniet.
Wanneer hij op die datum geen wedde of een verminderde wedde geniet wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn. § 9. Op het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 % uitgevoerd. Afdeling 5. - De eindejaarstoelage
Art. 349.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder: 1° "bezoldiging", iedere wedde, loon of in plaats daarvan gestelde vergoeding, zonder rekening te houden met de vermeerderingen of verminderingen ingevolge de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;2° "verloning", de bezoldiging zoals deze bedoeld is in 1°, eventueel vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;3° "brutoverloning", de verloning zoals deze bedoeld is in 2°, rekening gehouden met vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;4° "referentieperiode" : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar. § 2. De ambtenaren genieten een eindejaarstoelage onder de voorwaarden en volgens de regelen die in deze afdeling worden bepaald. § 3. De belanghebbende geniet het volledige bedrag van de in §§ 6 tot 9 bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten tijdens de hele duur van de referentieperiode. § 4. Wanneer de ambtenaar niet het volledig voordeel van de in § 3 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen. § 5. Wanneer de ambtenaar, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de referentieperiode: 1° met ouderschapsverlof was;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen; worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten. § 6. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een vast gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 7. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend: 1° het bedrag van het vast gedeelte wordt vastgesteld op 335,06 euro. Dit bedrag is gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 en wordt geïndexeerd op dezelfde wijze als de voor de maand oktober van het lopende jaar verschuldigde wedde. 2° voor het variabel gedeelte: het variabel gedeelte bedraagt 2,5 pct.van de jaarlijkse brutoverloning die tot grondslag diende voor de berekening van de verloning aan de gerechtigde verschuldigd voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar. § 8. Wanneer de ambtenaar het voordeel van zijn verloning niet heeft genoten voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het variabel deel van de toelage die jaarlijkse brutoverloning in aanmerking welke voor de berekening van zijn verloning voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien deze laatste verloning verschuldigd was geweest. § 9. Voor de ambtenaar die een gewaarborgde bezoldiging overeenkomstig artikel 346 geniet, zal het bedrag van de gewaarborgde bezoldiging in aanmerking moeten genomen worden voor de berekening van het variabel deel van de eindejaarstoelage. § 10. Op de eindejaarstoelage worden de inhoudingen verricht welke zijn vastgesteld krachtens de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders behalve voor de gerechtigden die uitsluitend onderworpen zijn aan de regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, gezondheidssector. § 11. De eindejaarstoelage wordt uitbetaald ten laatste op 15 december van het in aanmerking genomen jaar.
TITEL II. - DE TOELAGEN HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 350.Het vervullen van prestaties die niet als normaal en eigen aan de functie kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.
Art. 351.In het geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de ambtenaar het recht op zijn wedde niet verliest.
Art. 352.Als de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, worden de toelagen en de premies bedoeld in het artikel 354 betreffende de toelagen verbonden met de loopbaan, in artikelen 365 en 366 betreffende toelagen toegekend aan boekhouders, in artikelen 367 tot 372 betreffende de tweetaligheidstoelage, in artikel 377 betreffende de ingenieurstoelage uitbetaald volgens de pro rata toegepast op de wedde.
Art. 353.Onverminderd de regels betreffende de administratieve controle en de begrotingscontrole worden de toelagen door de Regering vastgesteld. HOOFDSTUK II. - De toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt
Art. 354.De ambtenaar die een hoger ambt onafgebroken waarneemt gedurende een periode van ten minste negentig dagen, krijgt een toelage die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het hoger ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn effectieve graad.
De in het eerste lid bedoelde bezoldiging omvat de haard- of standplaatstoelage.
Deze toelage wordt retroactief toegekend tot de eerste dag waarop de ambtenaar de hogere functie effectief uitoefende.
Zolang hij voormelde functie bekleedt, heeft de ambtenaar recht op tussentijdse verhogingen volgens de bij artikel 336 vastgestelde regels.
De toelage wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. HOOFDSTUK III. - De toelage verbonden aan de gepresteerde arbeid Afdeling 1. - De toelage voor overuren
Art. 355.Onder overuren dient te worden verstaan de prestaties verstrekt door een ambtenaar voltijds in dienst en die uitzonderlijk worden opgelegd op werkdagen tussen 18.00 uur en 07.30 uur en op zaterdag, zondag of feestdag.
Art. 356.Elk overuur wordt, bij voorrang, gecompenseerd door een verlof dat gelijk is aan: - 125 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 18.00 uur en 22.00 uur; - 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op zaterdag; - 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 22.00 uur en 07.30 uur; - 200 % van de geleverde bijkomende prestaties op zondag of feestdag.
Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend respectievelijk van 1,25/1850ste, 1,5/1850ste of 2/1850ste van de jaarlijkse brutobezoldiging per overuur.
Art. 357.De ambtenaar die uitzonderlijk buiten zijn dienstverplichtingen teruggeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan 4/1850e van de jaarlijkse brutobezoldiging. Deze toelage staat los van de betaling van de overuren.
Art. 358.In de instellingen van categorie A beslist de functioneel bevoegde minister of zijn gemachtigde, op advies van de Inspecteur van Financiën, of het opportuun is dat er bezoldigde overuren worden gepresteerd.
In de instellingen van categorie B beslist de benoemende overheid of zijn gemachtigde, op advies van de Inspecteur van Financiën, of het opportuun is dat er bezoldigde overuren worden gepresteerd. Afdeling 2. - De toelage voor nacht-, zaterdag-, en zondagswerk
Art. 359.Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder: 1° nachtprestaties: prestaties die tussen 22.00 uur en 07.30 uur worden verricht, of tussen 18.00 uur en 08.00 uur op voorwaarde dat deze prestaties eindigen op of na 22.00 uur en beginnen op of vóór 07.30 uur. 2° zaterdagprestaties: prestaties die op een zaterdag worden verricht tussen 00.00 uur en 24.00 uur. 3° zondagprestaties: prestaties die op een zondag of op een wettelijke of erkende feestdag tussen 00.00 uur en 24.00 uur worden verricht.
Art. 360.De nacht-, zaterdag- en zondagprestaties geven, bij voorrang recht op een compensatieverlof.
Het compensatieverlof is gelijk aan : - zondagprestaties: 100 % van de geleverde prestaties; - zaterdagprestaties: 50 % van de geleverde prestaties; - nachtprestaties: 25 % van de geleverde prestaties.
Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend van 25 %, 50 % of 100 % van het bedrag per gepresteerd uur.
Het bedrag per gepresteerd uur van de toelage wordt vastgesteld op 1/1850ste van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Art. 361.De toelage voor nachtprestaties verricht op zaterdagen, zondagen en wettelijke of erkende feestdagen mag gecumuleerd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagprestaties.
De toelagen, bedoeld in deze afdeling, mogen niet gecumuleerd worden met de toelagen voor het presteren van overuren. De betrokken ambtenaar geniet het gunstigste stelsel.
Art. 362.De toelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn. Het uurgedeelte van het maandelijks totaal van de prestaties wordt naar boven afgerond wanneer het gelijk of meer is dan dertig minuten. Het wordt genegeerd indien het minder is. Afdeling 3. - De toelage voor ongezonde, hinderlijke of lastige werken
of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn
Art. 363.Aan de ambtenaren die belast zijn met ongezonde, hinderlijke of lastige werken of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn wordt een vaste uurtoelage van 2,50 euro toegekend, gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
De functioneel bevoegde minister, wat betreft de instellingen van categorie A, of de benoemende overheid, wat betreft de instellingen van categorie B, stelt na advies van de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk met de instemming van de minister van Begroting de lijst met werken vast die recht geven op de toelage bedoeld in het eerste lid. Afdeling 4. - De toelage voor wachtdienst
Art. 364.Een compensatieverlof of een wachttoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die, in het kader van een georganiseerd wachtsysteem, buiten zijn prestaties oproepbaar dient te zijn met het oog op het vervullen van eventuele prestaties.
Hiervan worden uitgesloten, de ambtenaren die effectief in het genot zijn van een dienstwoning of die een uisvestingstoelage of een toelage voor huisbewaarders genieten in toepassing van artikelen 411 tot 413.
Het compensatieverlof bedraagt 8 uren voor een wachtdienstperiode van 7 opeenvolgende dagen.
In functie van de werkorganisatie eigen aan de instelling kan de functioneel bevoegde minister of zijn afgevaardigde een gunstiger regime inzake het compensatieverlof toekennen.
Een toelage kan worden toegekend aan de ambtenaar ten belope van 1/1850e van zijn totale jaarlijkse brutobezolding per uur compensatieverlof. HOOFDSTUK IV. - De toelagen aan de rekenplichtigen Afdeling 1. - De verantwoordelijkheidstoelage aan de centraliserend
rekenplichtigen en de rekenplichtigen van de geschillen
Art. 365.Er wordt aan de ambtenaren aangesteld door de betrokken minister voor de instellingen van categorie A of door het beheersorgaan voor de instellingen van categorie B als centraliserend rekenplichtige of als rekenplichtige van de dienst geschillen of van de uitstaande fondsen een jaartoelage toegekend van 3.570 euro.
De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
De toelage wordt toegekend aan de plaatsvervangende centraliserende rekenplichtige, aan de plaatsvervangende rekenplichtige van de dienst geschillen of aan de plaatsvervangende rekenplichtige van de uitstaande fondsen pro rata de periode gedurende dewelke hij die functie effectief heeft vervuld. Afdeling 2. - De toelage aan de rekenplichtigen
Art. 366.§ 1. Aan de rekenplichtigen van de ontvangen inkomsten, aan de rekenplichtigen voor rekeningen van derden en de beheerders van de voorschotten of aan hun plaatsvervangers, met uitzondering van de rekenplichtigen bedoeld in artikel 365, wordt een forfaitaire jaartoelage toegekend van 900 euro.
De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. § 2. De toelage is niet verschuldigd als de rekenplichtige geschorst is. § 3. De toelage wordt aan de plaatsvervangende rekenplichtige van de ontvangsten, aan de plaatsvervangende rekenplichtige voor rekening van derden of aan de plaatsvervangende beheerder van de voorschotten toegekend naar rato van de periode waarin hij zijn functie daadwerkelijk vervult. HOOFDSTUK V. - De tweetaligheidstoelage
Art. 367.§ 1. Er wordt een tweetaligheidspremie toegekend aan de ambtenaren die het bewijs hebben geleverd dat zij een schriftelijke en/of mondelinge kennis hebben van de tweede taal.
Deze schriftelijke en/of mondelinge kennis wordt bepaald door middel van: A. hetzij het Koninklijk Besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en gestaafd door een taalcertificaat uitgereikt door SELOR. B. of één van de niveaus van taalbeheersing bepaald door het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen en gestaafd door een taalcertificaat uitgereikt door de Vlaamse Gemeenshap of de Franse Gemeenschap erkende taalonderwijsinstelling. § 2. Het jaarlijkse bedrag van de toelage verschilt naargelang het aan de ambtenaar uitgereikte certificaat van taalkennis.
A. Overeenkomstig § 1, A., wordt het bedrag bepaald op basis van de examens bedoeld in de volgende artikelen van voornoemd koninklijk besluit van 8 maart 2001: - artikel 9, § 1 alinea 2, of artikel 10 (elementaire mondelinge kennis): 600 euro; - artikel 9, § 2, 2de lid of artikelen 8 en 9, § 1, alinea 2 of artikel 10 (elementaire mondelinge en schriftelijke kennis): 2.400 euro; - artikelen 11 en 9, § 1 (voldoende mondelinge en schriftelijke kennis) of artikel 12: 3.200 euro.
B. Overeenkomstig § 1, B., wordt het bedrag bepaald op basis van de volgende niveaus van taalbeheersing van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen: - kennisniveau A1: 600 euro ; - kennisniveau B1: 2.400 euro ; - kennisniveau C1 voor de lees- en luistervaardigheden en B2 voor de mondelinge en schriftelijke kennis: 3.200 euro.
De verschillende toelagen kunnen niet gecumuleerd worden.
Art. 368.De ambtenaren, die geslaagd zijn voor het in artikel 7 van voormeld Koninklijk Besluit van 8 maart 2001 bedoelde examen, verkrijgen een tweetaligheidstoelage volgens hun niveau.
Het jaarbedrag van de tweetaligheidstoelage wordt vastgesteld als volgt: - ambtenaren van niveau A en B: 3.200 euro; - ambtenaren van niveau C, D : 2.400 euro.
Art. 369.De tweetaligheidspremies worden maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij zijn gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
Art. 370.Een toelage wordt toegekend aan de personeelsleden die hun kennis bewijzen van een gebarentaal die overeenstemt met het Frans of Nederlands voor zover de leden in een dienst zijn aangesteld die in contact staat met de bevolking of in een dienst waarin die kennis nuttig is voor de communicatie binnen de dienst.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de kennis van een gebarentaal bewezen door het slagen in een proef die door SELOR georganiseerd wordt.
Art. 371.De jaarlijkse premie bedraagt 2.400 euro. Ze is gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Art. 372.De kennis van zowel de Franse als de Nederlandse gebarentalen, geeft slechts recht op één premie. HOOFDSTUK VI. - De premies toegekend in toepassing van de stelsels van loopbaanonderbreking en van de vierdagenweek en van het deeltijds werk vanaf 50 of 55 jaar
Art. 373.De ambtenaren in loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 160, ontvangen tijdens hun verlof een toelage waarvan het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de betalingsinstelling vastgesteld zijn door het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, evenals door elke bepaling die het zou wijzigen of vervangen.
Art. 374.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld in artikel 168 krijgen, gedurende het verlof, een premie waarvan het bedrag bepaald wordt door de minister.
Wanneer 80 % van de wedde niet volledig wordt betaald, dan wordt de premie bedoeld in alinea 1 proportioneel verminderd met de prestaties van de ambtenaar.
Art. 375.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld in artikel 166 krijgen, gedurende hun verlof, een premie waarvan het bedrag bepaald wordt door de minister.
Wanneer 50 % van de wedde niet volledig wordt betaald, dan wordt de premie bedoeld in lid 1 proportioneel verminderd met de prestaties van de ambtenaar. HOOFDSTUK VII. - Toelagen voor interne opleiders
Art. 376.§ 1°. Een forfaitaire vergoeding van 30 euro per halve dag van ten minste drie uren voorbereiding wordt toegekend aan de ambtenaar van de instelling die aanvaardt een vorming te geven aan de ambtenaren van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel.
Een forfaitaire vergoeding van 30 euro per halve dag van ten minste drie uur vormingswerk wordt toegekend aan de ambtenaar van de instelling die aanvaardt een vorming te geven aan de personeelsleden van zijn instelling.
In afwijking van het tweede lid van dit artikel kan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal een forfaitaire toelage van 10 euro toekennen per vormingsuur als de vorming wordt gegeven in tijdsbestekken van minder dan drie uur.
De toelage bedoeld in het eerste en tweede lid van deze paragraaf wordt eveneens toegekend wanneer de vorming wordt gegeven aan de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor zover dat de inhoud beantwoordt aan een gemeenschappelijke behoefte bepaald door het HRM in de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel en door het HRM in een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het maximumbedrag van de vergoeding toegekend per ambtenaar bedraagt 1.200 euro per jaar.
De bedragen bedoeld in deze paragraaf zijn gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 2. De modaliteiten van de organisatie van de vorming (nl. de doelstellingen, de inhoud, het documentatiemateriaal, de voorbereidingsfase, de doelgroep, de data en de duur) worden in overleg geregeld door de opleider en de dienst belast met de vorming in een instelling. Zij zijn onderworpen aan de goedkeuring van de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal van de instelling.
De vorming wordt geëvalueerd zowel door het HRM als door de ambtenaren die de vorming genieten en door de opleider zelf. HOOFDSTUK VIII. - De ingenieurstoelage
Art. 377.§ 1. Er wordt aan de ambtenaren, titularis van de graad van ingenieur, eerste ingenieur of ingenieur-directeur, een ingenieurstoelage toegekend voor zover zij de specifieke functie van ingenieur uitoefenen zoals voorzien in hun functiebeschrijving.
Deze premie wordt eveneens toegekend aan de ambtenaren die titularis zijn van de graden van wetenschappelijk attaché, eerste wetenschappelijk attaché en wetenschappelijk directeur, dragers van een van die diploma's voor zover die een voorwaarde vormt voor de aanwerving en voor zover zij de specifieke functie uitoefenen in verband met deze diploma's zoals voorzien in hun functiebeschrijving. § 2. Het jaarlijks forfaitair bedrag van de ingenieurstoelage wordt vastgesteld op 3.500 euro.
De ingenieurstoelage wordt maandelijks en op dezelfde voorwaarden als de wedde uitbetaald. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 3. De ingenieurstoelage kan niet worden gecumuleerd met het bij overgangsmaatregel toegekende geldelijk voordeel voorzien bij het Koninklijk Besluit van 14 januari 1969 betreffende de productiviteitspremie ten gunste van de burgerlijk ingenieurs bij de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel van Openbare Werken. HOOFDSTUK IX. - De projecttoelagen
Art. 378.§ 1.Een projectpremie wordt toegekend aan de ambtenaren belast met de realisatie van tijdelijke projecten die een strategische of transversale aard hebben die de mutualisering beogen van diensten of de ontwikkeling van gemeenschappelijke of uitzonderlijke projecten.
Is transversaal, zonder dat deze voorwaarden limitatief zijn, een project die verschillende instellingen van openbaar nut met elkaar onderling verbindt of met verschillende Brusselse overheidsdiensten of elke andere organisatie opgericht door de Regering.
Telkens wanneer dit mogelijk is, moet elk project een mutualiseringsmechanisme van middelen en resultaten in werking stellen tussen de regionale overheidsdiensten, de instellingen van openbaar nut en elke andere organisatie opgericht door de Regering.
De missies opgenoemd in het project maken geen deel uit van de gewoonlijke taken van een betrekking binnen een gewestelijke overheidsdienst, een instelling van openbaar nut of elke andere organisatie opgericht door de Regering. § 2. De functioneel bevoegde minister keurt het project goed. § 3. De indiener van het project, in samenwerking met het HRM, publiceert een oproep tot kandidaten voor de posten van projectleider en projectassistent. Elke kandidaatstelling moet een uiteenzetting bevatten van elementen die de kandidaatstelling ondersteunen.
De indiener van het project legt aan de directeur generaal of aan de adjunct directeur generaal een rangschikking van de kandidaten voor de posten projectleider en projectassistent voor.
De functioneel bevoegde minister duidt de projectleider en projectassistenten aan op voorstel van de Directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal.
De aanduiding van een ambtenaar als projectleider veronderstelt de voltijdse uitoefening van de functie.
De aanduiding van een ambtenaar als projectassistent veronderstelt minimum een halftijdse uitoefening van de functie. § 4. De directeur generaal of de adjunct directeur generaal bereidt een projectdossier voor.
Het projectdossier bevat minimum: 1. een omschrijving van het project;2. het strategische en transversale karakter van het project;3. de institutionele en privéactoren indien voorhanden;4. het mechanisme van de mutualisering van de middelen en de resultaten;5. de duur van het project;6. de doelstellingen;7. de verdeling van de taken tussen de projectleider en de projectassistenten, alsmede het belang van de prestaties door elk van hen verricht;8. de regels met betrekking tot de evaluatie van het project; De duur van het project is maximum twee jaar. De indiener van het project kan een verlenging van deze periode vragen aan de directeur generaal of de adjunct directeur generaal, na evaluatie van het project en de akkoordbevinding van de minister. § 5. Het bedrag van de jaarlijkse projectpremie wordt bepaald op: - 5500 euro voor de projectleider; - 2500 euro voor de projectassistent. § 6. De projectpremie wordt maandelijks betaald. § 7. De premie is slechts verschuldigd wanneer er geen onderbrekening van de uitoefening van de functie plaatsvindt gedurende 30 opeenvolgende werkdagen, met uitzondering van de jaarlijkse vakantie en het verlof toegekend in het kader van de zwangerschapsbescherming.
De premie is gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Wanneer het project een einde neemt voor de verwachte einddatum, dan is de premie verschuldiging proportioneel met de gepresteerde termijn.
TITEL III. - DE VERGOEDINGEN HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 379.Een vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet als normaal of inherent aan het ambt kunnen worden beschouwd. HOOFDSTUK II. - De vergoedingen voor verplaatsingskosten Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 380.De ambtenaar heeft recht op de terugbetaling van de kosten verbonden aan dienstverplaatsingen.
Art. 381.Elke verplaatsing vereist de toestemming van de functioneel bevoegde minister of zijn gemachtigde wat betreft de instellingen van categorie A, of de benoemende overheid, wat betreft de instellingen van categorie B.
Art. 382.De toestemming roals bepaald in artikel 381 kan algemeen zijn, ondermeer in geval de betrokkenen zich regelmatig moeten verplaatsen.
Art. 383.Behalve wanneer het belang van de dienst het vereist, gebeurt elke dienstverplaatsing met het goedkoopste vervoermiddel. Afdeling 2. - Het gebruik van het openbaar vervoer
Art. 384.De onkosten van een verplaatsing met het openbaar vervoer worden terugbetaald volgens de officiële tarieven.
Art. 385.De ambtenaren ontvangen hetzij een reisorder in te ruilen voor een gewoon ticket, hetzij een terugbetaling in ruil voor het vervoersbewijs.
Art. 386.Als het vertrekstation gelegen is in de gemeente van de werkelijke woonplaats van de betrokkene en deze niet overeenstemt met zijn administratieve standplaats mag dit niet leiden tot bijkomende lasten. De eventuele toeslag van de reis is voor rekening van de betrokkene.
Art. 387.Voor zijn dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geniet de ambtenaar een vrij abonnement op het vervoersnet van de M.I.V.B. Afdeling 3. - Het gebruik van het eigen voertuig
Art. 388.In de instellingen van categorie A worden de machtigingen om de eigen wagen te gebruiken voor dienstnoodwendigheden gegeven door de functioneel bevoegde minister, binnen de kredieten van zijn begrotingsafdeling en op gunstig advies van de Inspecteur van Financiën.
Zij zijn slechts geldig tot 31 december van elk jaar.
De functioneel bevoegde minister bepaalt eveneens het maximale aantal jaarlijkse kilometers dat wordt toegestaan. Dit aantal kan per dienst worden vastgesteld.
In de instellingen van categorie B worden de machtigingen om de eigen wagen te gebruiken gegeven door de benoemende overheid binnen de perken van de dotatie toegekend aan de instelling.
Art. 389.Behoudens uitdrukkelijke machtiging mag de ambtenaar geen dienstverplaatsingen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in rekening brengen.
In voorkomend geval stelt de machtiging van de functioneel bevoegde minister, wat betreft de instellingen van categorie A, of de benoemende overheid, wat betreft de instellingen van categorie B, een maximaal aantal kilometers voor deze verplaatsingen vast.
Art. 390.De kilometervergoeding komt overeen met het bedrag dat voor de Staatsambtenaren wordt bepaald.
Deze kilometervergoeding dekt alle kosten van het gebruik van het eigen voertuig, behalve de kosten van een all-riskverzekering die de instelling ten laste neemt.
Art. 391.De kilometervergoeding wordt in onderlinge overeenstemming bepaald door de functioneel bevoegde minister, wat betreft de instellingen van categorie A, of de benoemende overheid, wat betreft de instellingen van categorie B voor de dienstverplaatsingen van in het buitenland verblijvende ambtenaren.
Art. 392.Een ambtenaar die van de fiets gebruik maakt voor de behoeften van de dienst op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of daarbuiten, maakt aanspraak op een vergoeding volgens de in de artikelen 402 tot 404 bepaalde regeling.
Art. 393.De ambtenaren die zich verplaatsen met hun gebruikelijke woonplaats als vertrek- of aankomstpunt, kunnen geen vergoeding verkrijgen die hoger ligt dan die welke hen verschuldigd zou zijn indien zij hun administratieve standplaats als vertrek- en aankomstpunt zouden nemen.
Art. 394.De vergoedingen worden betaald op overlegging van een aangifte op erewoord met een overzicht van het aantal voor de dienst afgelegde kilometers. HOOFDSTUK II. - De vergoeding voor verblijfkosten
Art. 395.Er wordt aan de ambtenaren die dienstverplaatsingen moeten maken een dagelijkse forfaitaire vergoeding van hun verblijfkosten toegekend.
Art. 396.De vergoeding voor verblijfkosten in het binnenland wordt vastgesteld overeenkomstig het Koninklijk Besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
Art. 397.De vergoeding bedoeld in artikel 395 wordt niet toegekend voor verplaatsingen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Niettemin kan in uitzonderlijke gevallen de functioneel bevoegde minister, wat betreft de instellingen van categorie A, of de benoemende overheid, wat betreft de instellingen van categorie B een bijzonder forfaitair stelsel invoeren.
Art. 398.De ambtenaren die worden afgevaardigd om deel te nemen aan internationale conferenties in het binnenland hebben recht op terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.
Art. 399.Het verblijf in het buitenland geeft aanleiding tot de terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.
Niettemin kan in uitzonderlijke gevallen de functioneel bevoegde minister wat betreft de instellingen van categorie A of de benoemende overheid wat betreft de instellingen van categorie B een bijzonder forfaitair stelsel invoeren.
Art. 400.De functioneel bevoegde minister, wat betreft de instellingen van categorie A, of de benoemende overheid, wat betreft de instellingen van categorie B, regelt de bijzondere situaties die met name ontstaan als gevolg van de uitoefening van een reizende functie of als gevolg van detachering.
Art. 401.Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtmaatregelen, kan de minister de verblijfsvergoeding weigeren als hij vaststelt dat de rechthebbende misbruik maakt van de rechten die hem bij dit besluit worden toegekend. HOOFDSTUK III. - De vergoeding voor vervoerskosten op de weg van en naar het werk Afdeling 1. - De fietsvergoeding
Art. 402.De ambtenaar die zich per fiets verplaatst om zich van zijn woonplaats naar zijn werk te begeven, of voor een deel van het traject tussen zijn woonplaats en zijn werk heeft recht op een vergoeding.
Art. 403.De vergoeding komt overeen met het bedrag per kilometer vrijgesteld van inkomstenbelasting en sociale zekerheidsbijdragen.
Art. 404.De vergoeding wordt uitbetaald op overlegging van een aangifte op erewoord en een driemaandelijks overzicht. Afdeling 2. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk
openbaar vervoer op de weg van en naar het werk
Art. 405.§ 1. De ambtenaar die van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel per spoor gebruik maakt, al dan niet in combinatie met andere gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen, om zich regelmatig te verplaatsen tussen de verblijfplaats en de werkplaats, geniet een tegemoetkoming in de abonnementskosten. § 2. De tegemoetkoming ten laste van de instelling wordt geregeld door overeenkomsten gesloten tussen de verschillende federale en gewestelijke maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, enerzijds en de minister of zijn afgevaardigde, anderzijds.
In het kader van deze overeenkomst bedraagt het percentage van de tegemoetkoming door de instelling minstens 56 % van de prijs van het met het sociaal abonnement gelijkgestelde treinkaartje, op basis van een in gemeen overleg vastgestelde tabel. § 3. Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement vastgesteld overeenkomstig § 2 van dit artikel. HOOFDSTUK IV. - Huisvestingskosten Afdeling 1. - Het genot van een dienstwoning
Art. 406.De ambtenaren die verplicht een bepaalde woonst betrekken omdat hun ambt hun permanente aanwezigheid vereist op de werkplaats, genieten kosteloze woongelegenheid.
Art. 407.Een maandelijkse inhouding wordt uitgevoerd op de wedde van de ambtenaren die een woonst betrekken waarvan het gebruik hen is toegestaan teneinde hun taak te vergemakkelijken.
Deze inhouding wordt vastgesteld op het bedrag van de huurwaarde van de woonst, eventueel verhoogd met de verwarmings- en verlichtingswaarde. Zij mag evenwel voor de woonst niet meer bedragen dan 10% van het brutobedrag van de gemiddelde wedde en 12,5% van dit bedrag voor de woonst, de verwarming en de verlichting.
Art. 408.De Regering bepaalt de functies, bedoeld in artikel 406, waaraan naast een woonst, ook verwarming en verlichting zijn verbonden.
Zij onderscheidt ook : 1° die functies waarvan de titularissen onderworpen zijn aan bijzondere verplichtingen, zelfs indien de instelling zich in de materiële onmogelijkheid bevindt hen ter plaatse te huisvesten;2° die functies waarvan de titularissen niet onderworpen zijn aan die bijzondere verplichtingen indien de instelling hen niet ter plaatse kan huisvesten.
Art. 409.Voor de toepassing van artikel 407 stelt de minister bevoegd voor Financiën de huurwaarde van de woonst vast.
Voor de toepassing van artikel 407, tweede lid, wordt de gemiddelde wedde bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de minimum- en maximumwedde van de weddeschaal van de uitgeoefende functie. Afdeling 2. - De huisvestingstoelage
Art. 410.De ambtenaren die één van de in artikel 408 tweede lid, 1° bedoelde functies uitoefenen, ontvangen een vervangende toelage indien ze niet werkelijk het voordeel van hetzij een woonst, hetzij een woonst met verwarming en verlichting genieten.
Deze toelage wordt verleend door de functioneel bevoegde minister, wat betreft de instellingen van categorie A, of de benoemende overheid, wat betreft de instellingen van categorie B. Zij bedraagt nooit meer dan 10% van het brutobedrag van de gemiddelde wedde.
Ze wordt maandelijks uitbetaald na het verstrijken van de termijn.
Ingeval de toelage niet voor een volledige maand verschuldigd is, wordt zij berekend in dertigsten. HOOFDSTUK V. - De toelage voor huisbewaarders of hun vervangers
Art. 411.De ambtenaren waaraan een ambt van huisbewaarder wordt toegekend, genieten uit hoofde daarvan enkel de kosteloosheid van woonst, verwarming en verlichting. Zij genieten een wedde uit hoofde van een ander ambt dat zij uitoefenen binnen de instelling.
Art. 412.De instelling neemt de inhoudingen en de bijdragen ten laste, die de betrokkenen uit hoofde van hun functie van huisbewaarder verschuldigd zijn aan hetzij het Fonds voor Overlevingspensioenen, hetzij aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Art. 413.Een toelage wordt toegekend aan de persoon vreemd aan het bestuur die, met instemming van de bevoegde overheid, de huisbewaarder vervangt gedurende een jaarlijkse vakantie van minstens een week.
De toelage wordt per dag toegekend. Elke dag wordt gelijkgesteld met een prestatie van 7 uur en bezoldigd op basis van het minimumuurloon vastgesteld in de weddenschaal D101. HOOFDSTUK VI. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar
Art. 414.§ 1. Een vergoeding van de begrafeniskosten wordt toegekend indien de uitkering voor begrafeniskosten bepaald in het artikel 61 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling van een regeling voor verplichte geneeskundige verzorging en uitkeringen, niet kan worden toegekend en wanneer de overleden ambtenaar zich in een van de volgende standen bevond: - in dienstactiviteit; - in disponibiliteit wegens ziekte; - in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; - op non-activiteit in het kader van een verlof om persoonlijke redenen. § 2. In geval van overlijden van een in § 1 bedoelde ambtenaar wordt ten bate van zijn niet uit de echt gescheiden echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft, of bij diens ontstentenis van zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste bruto-activiteitswedde van de ambtenaar. Deze bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de toelagen die het karakter van een toebehoren van de wedde hebben.
Voor ambtenaren in disponibiliteit wordt de laatste bruto-activiteitswedde, indien nodig: a) aangepast aan de wijzigingen als gevolg van de schommelingen van het algemeen indexcijfer der kleinhandelsprijzen van het Rijk;b) herzien overeenkomstig artikel 344. De vergoeding mag het twaalfde deel niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. § 3. Bij ontstentenis van de in § 2 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen.
In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten zonder dat zij evenwel meer mag bedragen dan het bedrag dat bij dit besluit is voorzien ten gunste van de echtgenoot of van de erfgenamen in rechte lijn. § 4. Wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan de minister of zijn gemachtigde, in uitzonderingsgevallen, beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van één of meer gerechtigden uit te keren. § 5. De bij dit besluit bepaalde vergoeding mag met soortgelijke, krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts ten belope van het in § 2 bedoelde bedrag worden gecumuleerd. HOOFDSTUK VII. - De terbeschikking-stelling van geldsommen om dienstuitgaven te verrichten
Art. 415.§ 1. Aan de ambtenaren worden geldsommen ter beschikking gesteld met het oog op het verrichten van dienstuitgaven. Deze geldsommen kunnen ter beschikking gesteld worden in de vorm van liquiditeiten, een al dan niet voorafbetaalde kredietkaart of betaalkaart of enig ander betaalmiddel. § 2. Elke geldsom die ter beschikking van een ambtenaar wordt gesteld voor het verrichten van dienstuitgaven blijft eigendom van de instelling. § 3. Wanneer geldsommen in de vorm van liquiditeiten ter beschikking van de ambtenaren worden gesteld, wordt dit gestaafd met een schriftelijke akte die het bedrag van de ter beschikking gestelde sommen aangeeft. § 4. De ambtenaren verantwoorden de dienstuitgaven aan de hand van voor kwijting getekende verantwoordingsstukken van derden of, bij wijze van uitzondering, een gemotiveerde verklaring op erewoord in geval van verlies van het verantwoordingsstuk of van de onmogelijkheid een verantwoordingsstuk te verkrijgen. § 5. De dienstuitgaven moeten in overeen-stemming zijn met de bepalingen van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 oktober 2006 betreffende de financiële actoren.
BOEK III. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE ANCIENNITEIT TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN
Art. 416.Onder "volledige prestaties" moet worden verstaan, prestaties waarmee een zodanige werktijd gemoeid is dat de normale beroepsactiviteit volledig in die prestaties opgaat.
Art. 417.De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten als hij zich in een administratieve stand bevindt op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij ontstentenis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
Art. 418.De anciënniteit wordt berekend per kalendermaand. De diensten die geen volledige maand beslaan worden genegeerd.
TITEL II. - DE BEREKENING VAN DE ADMINISTRATIEVE ANCI"NNITEIT
Art. 419.Voor de berekening van de graad- en van de niveau-anciënniteit worden in aanmerking genomen de werkelijk cumulatief gepresteerde diensten: 1° in de hoedanigheid van stagiair, vastbenoemd ambtenaar of contractueel personeelslid;2° in een federale overheidsdienst, een ministerie of een instelling van openbaar nut behorende tot het Rijk, de Gemeenschappen of de Gewesten, of in lokale besturen te weten gemeenten, binnengemeentelijke territoriale organen, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, provincies, of elke dienst die daarvan afhangt of in de plaatselijke besturen, alsmede in diensten of in een overheidsinstelling van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, of, op voorwaarde dat de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal beslist tot de toelaatbaarheid ervan, in een overheidsdienst die vergelijkbaar is met één van die welke hiervoor zijn opgesomd, van een lidstaat van de Europese Unie;3° zonder onderbreking die het gevolg is van een door de ambtenaar opgelopen tuchtstraf of ontslag wegens beroepsongeschiktheid in het kader van de evaluatie van de ambtenaar;4° als titularis van een ambt met volledige of deeltijdse prestaties.
Art. 420.Voor de berekening van de dienst-anciënniteit geldt dezelfde berekeningswijze, met dien verstande dat de werkelijke prestaties in aanmerking worden genomen voor zowel stagiairs als vastbenoemde ambtenaren en contractuele personeelsleden vanaf hun benoeming.
Art. 421.Voor de berekening van de schaalanciënniteit worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die verricht werden in een gegeven weddeschaal.
Ook de werkelijke prestaties verricht in een schaal die gelijkgesteld is met of vervangen door de gegeven weddeschaal worden in aanmerking genomen.
Art. 422.Voor de graadanciënniteit, worden de in aanmerking komende diensten berekend hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar in deze graad of een equivalente graad werd benoemd hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.
Voor de niveau-anciënniteit, worden de in aanmerking komende diensten berekend vanaf de datum waarop de ambtenaar werd benoemd in een graad van het betreffende of daaraan equivalente niveau, hetzij vanaf de datum waarop hij voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.
De dienstanciënniteit wordt eveneens in aanmerking genomen voor de graad-, niveau- en schaalanciënniteit vanaf de benoeming van de betrokken ambtenaar in de graad of graden, het niveau of de niveaus en de schaal of schalen waarin de betrokkene zijn diensten als personeelslid heeft gepresteerd.
Art. 423.Deeltijdse prestaties van 1976 uur worden geteld voor twaalf volle kalendermaanden.
Deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1976 uur worden geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk gedeelte van een uur wordt genegeerd.
Art. 424.De administratieve anciënniteit van een ambtenaar die titularis is van een ambt met deeltijdse prestaties, wordt berekend pro rata van zijn werkelijke prestaties.
TITEL III. - DE GELDELIJKE ANCI"NNITEIT HOOFDSTUK I. - In aanmerking komende diensten
Art. 425.§ 1. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit worden ambtshalve in aanmerking genomen de diensten gepresteerd als personeelslid van de overheidsdiensten van de staten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie, alsook van de andere overheidsdiensten. § 2 De personeelsleden in dienst genomen door privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen die niet bedoeld worden onder paragraaf 1, in een juridische band die eenzijdig gedefinieerd wordt door de bevoegde publieke overheid of, krachtens een wettelijke of decretale bepaling, door hun leidend bevoegd orgaan, worden beschouwd als behorend tot de openbare diensten. § 3. Worden eveneens ambtshalve in aanmerking genomen de diensten die gepresteerd werden in ongeacht welke hoedanigheid als personeelslid van onderwijsinstellingen van de Gemeenschappen, in onderwijs-instellingen die gesubsidieerd worden met een weddetoelage, in diensten voor studie- en beroepskeuze of vrije psycho-medisch-sociale centra die gesubsidieerd worden met een weddetoelage.
De voltijds gepresteerde diensten in het onderwijs over perioden korter dan 12 opeenvolgende maanden worden in aanmerking genomen volgens de volgende formule: het aantal dagen van een periode van prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2 en de uitkomst wordt gedeeld door 30. Het quotiënt bepaalt het aantal maanden; met de cijfers na de komma en de rest wordt geen rekening gehouden. De deeltijds gepresteerde diensten worden naar rato gevaloriseerd, volgens dezelfde berekening.
De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Art. 426.Met de diensten verricht in de privésector of als zelfstandige wordt eveneens rekening gehouden op voorwaarden dat deze diensten voldoen aan een bij de aanwerving gestelde eis en rekening houdend met het aantal jaren ervaring dat vereist wordt bij de aanwerving.
Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit kan de minister eveneens diensten erkennen die gepresteerd werden in de privésector of als zelfstandige indien hij van oordeel is dat die diensten een bijzonder nuttige ervaring uitmaken voor de functie waarin de betrokkene wordt aangeworven.
Bijzonder nuttige beroepservaring is ervaring waarmee de persoon die ze kan laten gelden beschikt over een onmiskenbaar voordeel inzake competenties om de functie uit te oefenen. Het personeelslid dat een beroepservaring als bijzonder nuttig wil laten erkennen, dient daartoe het nodige bewijs te leveren. Tenzij de directeur-generaal van de instelling of zijn afgevaardigde een specifieke termijn bepaalt, moet de erkenningsaanvraag uiterlijk op het einde van de derde maand na de indiensttreding plaatsvinden.
De erkenning kan ook vóór de indienst-treding plaatsvinden, maar heeft dan pas uitwerking bij de indiensttreding.
Bij weigering tot erkenning kan beroep ingesteld worden bij de minister binnen een maand na de kennisname van de weigeringsbeslissing.
Art. 427.Voor de toepassing van de artikelen 425 en 426, wordt slechts rekening gehouden met de diensten als ze een volledige maand dekken, desgevallend bij meerdere werkgevers. De onvolledige maanden worden niet meegerekend.
De diensten die niet overeenstemmen met voltijdse prestaties worden pro rata in aanmerking genomen. Het eindresultaat van het pro rata wordt afgerond naar het hogere geheel getal. De ambtenaar wordt beschouwd in aanmerking komende diensten te verrichten voor de berekening van de geldelijke anciënniteit wanneer hij in dienstactiviteit is of wanneer hij werkelijk de diensten uitvoert zoals bepaald door zijn arbeidscontract of wanneer hij in disponibiliteit wegens ziekte is. HOOFDSTUK II. - De berekening van de geldelijke anciënniteit
Art. 428.De anciënniteit van de ambtenaar mag nooit de werkelijke duur van zijn in aanmerking komende diensten overschrijden.
De anciënniteit aan de ambtenaar toegekend in een openbare dienst waaruit hij werd overgeplaatst, blijft verworven, ongeacht de van kracht zijnde berekeningswijze van de anciënniteit in die dienst.
Art. 429.De diensten waarmee rekening gehouden wordt voor de berekening van de anciënniteit zijn verworven in het niveau van de basisgraad van de ambtenaar. Zij worden in hun geheel verrekend.
De basisgraad is de eerste graad waartoe de ambtenaar wordt benoemd of waartoe hij nadien wordt benoemd volgens een benoemingswijze die geen rekening houdt met zijn vorige hoedanigheid.
BOEK IV. - HET MANDAAT TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN
Art. 430.De Regering kent de betrekkingen verbonden aan de rangen A4, A4+ en A5 bij mandaat toe.
Art. 431.De bepalingen van artikelen 1 tot 429 zijn van toepassing op de mandaathouders voor zover dit boek niet afwijkt van deze bepalingen.
Art. 432.De duur van het mandaat is vijf jaar.
Art. 433.Voor de duur van het mandaat worden doelstellingen bepaald die bestaan uit strategische doelstellingen en transversale doelstellingen.
Art. 434.§ 1. De strategische doelstellingen die worden toegewezen aan elke mandaathouder worden bepaald: - voor een mandaat van rang A4: door de de functioneel bevoegd minister op voorstel van de directeur-generaal en van de directeur-generaal van de instelling waartoe de mandaathouder behoort. - voor een mandaat van rang A5: door de Regering op voorstel van de functioneel bevoegde minister(s); bovendien wordt in de instellingen van categorie B voorafgaand het advies van de Raad van Bestuur of van het Beheerscomité gevraagd. § 2. De Regering bepaalt de transversale doelstellingen gemeenschappelijk aan alle mandaathouders. § 3. De overheid zoals bedoeld in § 1 en § 2 van dit artikel kan gedurende de uitoefening van het mandaat de doelstellingen die zij vastlegde voorafgaand aan de toewijzing van het mandaat wijzigen teneinde de elementen uit de regeringsverklaring alsook de grote richtlijnen, bepaald door de minister(s) die bevoegd zijn voor het activiteitsgebied, op te nemen.
Binnen de zes maanden na het opnemen van zijn functie stelt de mandaathouder een beheersplan op waarin rekening gehouden wordt met de oriënteringsnota's en oriënteringsbrieven, zoals bepaald in artikel 22, 2° van de organieke ordonnantie van 26 februari 2006 houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle, en legt dit voor goedkeuring aan de Regering voor.
De mandaathouder kan eveneens, aan de overheid zoals bedoeld in § 1 en § 2 van dit artikel, wijzigingen aan de doelstellingen bedoeld in § 1 voorstellen.
Voorafgaandelijk aan elke wijziging wordt er overlegd tussen de in functie zijnde mandaathouder en de in de §§ 1 en 2 bedoelde overheden.
TITEL II. - SELECTIE, AANWERVING EN AANWIJZING VAN DE MANDAATHOUDERS HOOFDSTUK I. - De toelatingsvoorwaarden
Art. 435.§ 1. Om zich kandidaat te stellen voor een mandaatbetrekking bij de instelling dienen de kandidaten te voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden bepaald in artikel 29 en moeten zij zich minstens op één van de onderstaande titels en verdiensten kunnen beroepen: - minstens negen jaar anciënniteit in een functie van niveau A of in een functie die slechts toegankelijk is voor de houders van een diploma die toegang geeft tot het niveau A in een organieke openbare dienst; - minstens zes jaar leidinggevende ervaring. § 2. Onder leidinggevende ervaring wordt verstaan ervaring inzake het beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privésector. HOOFDSTUK II. - De vacantverklaring en de functiebeschrijving
Art. 436.Elke betrekking die dient ingevuld te worden door een mandaat wordt vacant verklaard door de Regering.
Art. 437.De Regering stelt de functiebeschrijving van het in te vullen mandaat op en voegt er de doelstellingen bedoeld in artikel 433 aan toe.
Art. 438.§ 1. De vacante betrekking wordt ter kennis gebracht van het publiek door middel van een oproep tot kandidaatstelling, die minstens in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd.
In de oproep tot kandidaatstelling wordt voor elke vacant verklaarde betrekking het volgende vermeld: 1° de termijn waarbinnen de kandidatuur ingediend moet worden bij het secretariaat van de selectiecommissie;2° de gegevens die de kandidatuur dient te bevatten bedoeld in § 3 van dit artikel;3° de adresgegevens van de dienst waar de functiebeschrijving van de te bekleden betrekking, een omschrijving van de doelstellingen bedoeld in artikel 433 en de gestandaardiseerde CV als bedoeld in paragraaf 2 verkregen kunnen worden. § 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen die per aangetekende brief verzonden werden aan het secretariaat van de selectiecommissie binnen een termijn van vijfendertig dagen. Deze termijn begint te lopen daags na de publicatie van de oproep tot kandidatuurstelling in het Belgische Staatsblad. § 3. Iedere kandidatuur bevat een uiteenzetting van de titels en verdiensten die de kandidaat doet gelden om te solliciteren, met gebruik van een gestandardiseerde CV waarvan het model opgesteld wordt door de minister.
Op straffe van onontvankelijkheid, dient de kandidaat één kanidatuur in per betrekking waarvoor hij zich kandidaat stelt. HOOFDSTUK III. - Selectiecommissie
Art. 439.Met het oog op de toekenning van de mandaatbetrekkingen worden er hiertoe bevoegde selectiecommissies opgericht. De selectiecommissies worden samengesteld in functie van de in te vullen mandaatbetrekkingen en bestaan elk uit tussen vijf en zeven leden.
De regering, op voorstel van de minister, stelt de leden van de selectiecommissie aan telkens een mandaatbetrekking bedoeld in artikel 430 vacant wordt verklaard en stelt de voorzitter onder deze leden aan. De leden van de selectiecommissies beschikken over expertise in verband met de materie die behoren tot het te verlenen mandaat en/of in verband met management in de publieke sector.
De aanstelling van de leden van de selectiecommissies is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor zij aangesteld werden.
Wanneer een mandaatfunctie wordt vacant verklaard voor kandidaten van de twee taalrollen, dient een lid van de selectiecommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
Ten hoogste twee derden van de leden van een selectiecommissie behoren tot hetzelfde geslacht.
Art. 440.De minister, voor de selectiecommissie: 1° stelt minstens twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan die tot een verschillende taalrol behoren;2° bepaald de vergoeding die toegekend wordt aan de voorzitter en de leden.
Art. 441.§ 1. Voorafgaandelijk aan de oproep tot kandidatuurstelling, legt de Regering, op voorstel van de minister, het reglement van inwendige orde van de selectiecommmissies vast. § 2. De selectiecommissie gaat slechts op geldige wijze over tot het horen van de kandidaten en tot de deliberatie voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is.
Alleen de commissieleden die hebben deelgenomen aan het horen van al de kandidaten, kunnen deelnemen aan de deliberatie met het oog op de indeling van de kandidaten in de groepen A en B en op hun rangschikking in de groep A. Geen enkel lid kan zich onthouden.
Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.
Art. 442.§ 1. Geen enkel lid mag zetelen indien hij zich in een situatie bevindt die zijn onpartijdigheid in het gedrang kan brengen. § 2. De leden van de selectiecommissie zijn tot de geheimhoudingsplicht gehouden wat betreft de debatten en deliberaties, alsook met betrekking tot iedere informatie waar ze kennis van hebben gekregen in de uitoefening van hun opdracht. § 3. De tekst van onderhavige bepaling wordt gevoegd bij de mededeling van de samenstelling van de selectiecommissie. HOOFDSTUK IV. - De selectieprocedure Afdeling 1. - De ontvankelijkheid
Art. 443.§ 1. Het secretariaat van de selectiecommissie wordt door het HRM gevat door de adviesaanvraag bedoeld in artikel 446, eerste lid. § 2. De adviesaanvraag gericht aan de selectiecommissie vermeldt de termijn waarbinnen de selectiecommissie zich moet uitspreken.
Die termijn mag niet minder dan zestig dagen bedragen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de adviesaanvraag door de voorzitter van de selectiecommissie. § 3. De adviesaanvraag bevat : 1° de kandidatuurstellingen ;2° de doelstelling bedoeld in artikel 433;3° de functiebeschrijving van de te begeven betrekking bedoeld in artikel 437.
Art. 444.De selectiecommissie toetst de ontvankelijkheidsvoorwaarden van de kandidaturen.
De kandidaten die niet aan deze voorwaarden beantwoorden worden uitgesloten uit de selectie door een gemotiveerde beslissing van de commissie. Deze beslissing wordt aan de uitgesloten kandidaten betekend per aangetekende brief met vermelding van de beroepsmogelijkheden. Bij het verstrijken van de beroepstermijn, wordt de beslissing definitief.
Iedere kandidaat kan, binnen de tien dagen volgend op die betekening, een bezwaar indienen per aangetekende brief aan de voorzitter van de commissie. Hij mag vragen om te worden gehoord. De kandidaat mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Na onderzoek van het bezwaar neemt de commissie een definitieve beslissing over de ontvankelijkheid van en betekent ze haar beslissing per aangetekende brief. Afdeling 2. - De selectie
Art. 445.De selectiecommissie nodigt de kandidaten wier kandidatuur ontvankelijk werd verklaard, uit voor een assessment.
Het assessment bestaat uit een geheel van simulatie-oefeningen die worden voorzien om na te gaan of iemand beschikt over de vereiste vaardigheden en capaciteiten voor een specifieke betrekking.
Het wordt door Brussel Openbaar Ambt georganiseerd.
Art. 446.De selectiecommissie brengt een gemotiveerd advies uit rekening houdend met: - de overeenstemming van het profiel van de kandidaat met de functiebeschrijving, gecontroleerd op het ogenblik van de hoorzitting voorzien in artikel 441, § 2; - de titels en verdiensten die de kandidaat laat gelden; - het resultaat van het assessment.
Na afloop van de selectie en na analyse van hun kandidatuur, worden de kandidaten bij gemotiveerde beslissing ingeschreven in hetzij groep A "geschikt", hetzij groep B "niet geschikt".
In groep A worden de kandidaten gerangschikt.
Indien er een ex-aequo is tussen de kandidaten in groep A "geschikt", wordt diegene behorend tot het geslacht dat voor minder dan een derde vertegenwoordigd is in de eerste twee trappen van de hiërarchie vóór de kandidaat van het ander geslacht gerangschikt. Afdeling 3. - De aanwijzing van de mandaathouders
Art. 447.De Regering duidt de mandaathouder aan onder de kandidaten van groep A. Ze motiveert haar beslissing.
TITEL III. - ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE SITUATIE HOOFDSTUK 1. - Administratieve situatie Afdeling 1. - De aard van de arbeidsrelatie
Art. 448.De mandaathouder die, op het ogenblik van zijn mandaataanwijzing, geen ambtenaar is van een overheidsdient van het federaal administratief openbaar ambt of van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of een instelling van openbaar nut vertegenwoordigd binnen het Sectorcomité XV of een overheidsdienst van een Gewest, een Gemeentschap of een Gemeenschapscommissie, sluit een arbeidsovereenkomst met de instelling, vertegenwoordigd door haar regering.
De overeenkomst wordt gesloten voor onbepaalde termijn met termijn. Afdeling 2. - De uitoefening van het mandaat
Art. 449.De mandaathouder oefent het mandaat daadwerkelijk uit.
In geval hij het mandaat niet kan uitoefenen wegens overlijden, langdurige ziekte, zwangerschapsverlof, schorsing in het belang van de dienst, ontslag of enige andere reden die hem verhindert zijn mandaat uit te oefenen, kan de Regering het mandaat tijdelijk toekennen aan een ander personeelslid voor een hernieuwbare periode van zes maanden.
In dit geval, is de Regering niet gehouden door de bepalingen bedoeld in artikelen 436 tot 448.
De Regering spreekt zich bij gemotiveerde beslissing uit over de titels en verdiensten van de kandidaten.
Art. 450.De mandaathouder oefent zijn taak voltijds uit.
Tijdens zijn mandaat kan hij: 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd als dit het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreft;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen, om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een minister of om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke fractie;3° geen politiek verlof krijgen;4° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;5° geen verlof krijgen voor opleiding;6° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwilliger bij dit korps of om cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming 7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheden, in het kader van de vierdagenweek en in het kader van een halftijds werk vanaf 50 of 55 jaar;9° geen verlof krijgen voor persoonlijke aangelegenheden;10° geen verlof krijgen om ter beschikking gesteld te worden van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België;11° geen ouderschapsverlof krijgen buiten de loopbaanonderbreking.12° geen toelating verkrijgen om een functie van bestuurder uit te oefenen in een beheerscomité van een publiek- of privaatrechtelijke vennootschap of van een vereniging zonder winstoogmerk waarvan het maatschappelijk doel onder de bevoegdheid valt van de uitgeoefende mandaatfunctie. HOOFDSTUK II. - Geldelijke situatie
Art. 451.De Regering bepaalt de weddeschaal van de mandataris overeenkomstig artikel 334 in de functiebeschrijving beoogd in het artikel 437. § 2. De weddeschaal van de mandataris wordt gewogen met toepassing van de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van dit besluit.
Voor elk van de in vorig lid bedoelde criteria worden punten toegekend overeenkomstig bijlage IV van dit besluit.
Art. 452.De mandaathouder heeft geen recht op de toelage voor overuren bedoeld in artikelen 355 tot 358.
Art. 453.De mandaathouder heeft geen recht op een uitmuntendheidstoelage of op een projecttoelage.
Art. 454.§ 1. De ambtenaar die houder is van een mandaat, ontvangt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan: 1° voor de ambtenaren van rang A5 et A4+: 3.000 euro. 2° voor de ambtenaren van A4: 2.000 euro De mandaatpremie wordt maandelijks uitbetaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
In het geval van onderbreking van de uitoefening van het mandaat is de premie slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de mandaathouder het recht op zijn wedde niet verliest. § 2. Indien de vermelding "gunstig" zoals bedoeld in artikel 464, eerste lid, hem werd toegekend, wordt de mandaatpremie van de mandaathouder verdubbeld voor de periode waarop de evaluatie betrekking heeft.
De verdubbeling van de mandaatpremie wordt aan de mandaathouders betaald binnen de drie maanden na de evaluatie. HOOFDSTUK III. - Anciënniteit
Art. 455.De graadanciënniteit van de mandaathouder is gelijk aan de graadanciënniteit die hij genoot in de functie die hij bekleedde vóór zijn aanstelling. De duur van het mandaat wordt meegerekend in zijn dienstanciënniteit, graadanciënniteit en geldelijke anciënniteit.
TITEL IV. - DE EVALUATIE HOOFDSTUK 1. - Evaluatiecommissie
Art. 456.Met het oog op de evaluatie van de mandaathouders bedoeld in artikel 430 wordt er een evaluatiecommissie opgericht. De evaluatiecommissie bestaat uit zeven leden die beschikken over expertise met betrekking tot overheidsmanagement en die niet behoren tot diensten die ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De Regering kan een extern bureau aanduiden om de evaluatiecommissie bij te staan in haar opdracht De Regering wijst, op voordracht van de minister, de leden van de evaluatiecommissie aan alsook de voorzitter en de ondervoorzitter onder hen. De voorzitter en ondervoorzitter behoren tot een verschillende taalrol. De Regering wijst eveneens op voordracht van de minister zeven plaatsvervangende leden aan die beantwoorden aan dezelfde criteria als de effectieve leden. Wanneer één van de leden afwezig of verhinderd is, wijst de voorzitter het plaatsvervangend lid aan dat hem zal vervangen.
De leden worden aangesteld voor een periode van vijf jaar. Hun aanwijzing is hernieuwbaar.
Ten hoogste twee derden van de leden van de evaluatiecommissie behoren tot hetzelfde geslacht.
De minister duidt minstens twee effectieve en minstens twee plaatsvervangende secretarissen aan van een verschillende taalrol om de evaluatiecommissie bij te staan.
De minister bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de evaluatiecommissie.
De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de evaluatiecommissies op .
Geen lid van de evaluatiecommissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in het gedrang wordt gebracht.
De leden van de evaluatiecommissie zijn gebonden door geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande alle informatie waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie Afdeling 1. - Voorwerp van evaluatie
Art. 457.De evaluatie heeft betrekking op de managementvaardigheden en de competenties van de mandataris zoals omschreven in de functiebeschrijving boedoeld in artikel 437. De volgende elementen worden in dat verband mee in overweging genomen: - De realisatie van de doelstellingen voorzien in artikel 433 en van het beheersplan; - De manier waarop de doelstellingen al dan niet bereikt zijn. Afdeling 2. - De voorbereiding van het evaluatiegesprek
Art. 458.De mandaathouder stelt tot voorbereiding van elk evaluatiegesprek een verslag op waarin hij de mate waarin de doelstellingen bereikt zijn alsook de middelen die gehanteerd werden, gedetailleerd beschrijft.
De minister legt het model van de hierboven genoemde verslagen vast.
Art. 459.De evaluatiecommissie neemt kennis van het verslag die aan hem door de mandaathouder meegedeld werd en stuurt een kopie aan de betrokken minister(s). en, in voorkomend geval, aan de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.
Art. 460.Voor het evaluatiegesprek van de mandaathouder van rang A5 en van rang A4, wint de evaluatiecommissie het advies in van de bevoegde minister.
Voor het evaluatiegesprek van mandaathouders van rang A4, wint de commissie het advies in van de bevoegde minister(s) en van de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal, voor wat betreft de realisatie van de transversale en strategische doelstellingen bedoeld in artikel 433.
Art. 461.De evaluatiecommisie nodigt vervolgens de mandaathouder voor een gesprek uit. Bij die gelegenheid maakt zij aan de mandaathouder de adviezen over die ingewonnen werden overeenkomstig artikel 460.
De mandaathouder kan verzoeken om mededeling van zijn evaluatiedossier.
Het evaluatiedossier bevat: 1° de functiebeschrijving;2° het evaluatieveslag evenals de vorige evaluatieverslagen;3° het verslag bedoeld in artikel 458 indien de ambtenaar zulks wenst;4° elke document dat de mandaathouder wenst te laten toevoegen aan zijn dossier.
Art. 462.De evaluatiecommissie houdt rekening met de eventuele verandering van de doelstellingen met toepassing van artikel 434, § 3. Afdeling 3. - Het evaluatieverslag en de vermelding
Art. 463.Na het evaluatiegesprek stelt de evaluatiecommissie een evaluatieverslag op en stelt een vermelding vast.
Het evaluatieverslag wordt tegen ontvangstbewijs overgemaakt aan de mandaathouder.
Art. 464.De vermelding "gunstig" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij de doelen die hem werden gesteld bereikt heeft, wanneer zijn bijdrage bij het behalen van deze doelen bewezen is.
De vermelding "voldoende" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij zijn doelstellingen gedeeltelijk bereikt heeft, maar er substantiële verbeteringen dienen te worden aangebracht teneinde de aan hem toevertrouwde managementopdracht op een optimale en volmaakte manier te kunnen uitoefenen of wanneer zijn persoonlijke bijdrage bij het behalen van deze doelstellingen beperkt bleef.
De vermelding "ongunstig" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer de evaluatie aantoont dat de werking van de mandaathouder niet het verwachte niveau haalt of wanneer de toegewezen doelstellingen niet bereikt werden of wanneer deze doelstellingen niet op een optimale manier bereikt werden of wanneer zijn persoonlijke bijdrage aan het behalen van de doelstellingen zeer gering is.
In haar evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met onvoorziene omstandigheden of omqtandigheden onafhankelijk van de wil van de geëvalueerde, die het geheel of gedeeltelijk realiseren van de vastgestelde doelstellingen onmogelijk hebben gemaakt.
Art. 465.§ 1. De mandaathouder wordt opgeroepen voor een eerste evaluatiegesprek twee jaar na het begin van het mandaat, en ten laatste twee jaar en drie maanden na het begin van het mandaat. Indien bij deze evaluatie de vermelding "ongunstig" wordt verkregen, vindt een bijkomende evaluatie plaats binnen een termijn van zes maanden na de datum van kennisgeving van deze eerste evaluatie. Als de bijkomende evaluatie resulteert in het toekennen van de vermelding "ongunstig" aan de mandaathouder, eindigt zijn mandaat definitief en kan hij niet deelnemen aan de volgende aanwijzingsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. § 2. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van het mandaat.
Indien de mandaathouder de vermelding "voldoende" verkrijgt, dan wordt zijn mandaat niet verlengd, maar kan hij deelnemen aan de volgende toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
Indien de mandaathouder de vermelding "ongunstig" verkrijgt, dan wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
Indien de mandaathouder na deze tweede evaluatie de vermelding "gunstig" verkrijgt, kan de Regering zijn mandaat alleen een keer verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. De Regering legt de te bereiken doelstellingen vast voor het nieuwe mandaat. De mandaathouder stelt binnen dertig dagen van de hernieuwing van zijn mandaat een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 434, § 3, dat rekening houdt met de te bereiken doelstelling vastgelegd door de overheid. Afdeling 4. - Beroepsprocedure
Art. 466.De mandaathouder die niet akkoord gaat met de vermelding "voldoende" of "ongunstig" beschikt over veertien dagen vanaf de betekening van zijn evaluatie om schriftelijk beroep in te dienen bij de Regering.
De in dit artikel bedoelde kennisgevingen en termijnen worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 290.
Het instellen van beroep heeft schorsende werking.
De Regering spreekt zich uit over het beroep van de mandaathouder.
Art. 467.De Regering moet zich uitspreken binnen de zestig dagen na ontvangst van het verzoekschrift.
De mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
De Regering kan deze hoorzitting delegeren aan een Minister. Hiertoe ontvangt de Minister volmacht om de mandataris te horen. Hij stelt een gedetailleerd proces-verbaal op, verzamelt alle nuttige informatie en legt dit dossier voor aan de Regering.
TITEL V. - EINDE VAN HET MANDAAT HOOFDSTUK I. - Beëindiging van het mandaat van rechtswege
Art. 468.Onverminderd artikel 469, eindigt het mandaat na afloop van de vastgestelde duur zoals bepaald in artikel 432 of wanneer de mandaathouder de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. HOOFDSTUK II. - Vroegtijdige beëindiging
Art. 469.Het mandaat neemt vervroegd een einde in geval van schorsing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden, in geval van ononderbroken afwezigheid wegens langdurige ziekte van meer dan zes maanden, in geval van terugzetting in graad, in geval van ambtshalve ontslag, in geval van afzetting of door het vrijwillig ontslag van de mandaathouder.
In geval van vrijwillig ontslag door de mandaathouder, is een opzegging van zes maanden vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden.
Wanneer de functie beëindigd wordt voor het einde van de evaluatieperiode zoals bepaald in artikel 465, § 1 omwille van het feit dat de mandaathouder de wettelijke pensioenleeftijd bereikt, kan deze, op zijn vraag, vroegtijdig worden geëvalueerd, conform de artikelen 457 en verder voor de lopende periode van het mandaat.
Indien de vermelding "gunstig", geviseerd in artikel 464, wordt toegekend aan de mandaathouder, wordt de mandaatpremie verdubbeld pro rata de periode waarop de evaluatie betrekking heeft. De verdubbeling van de premie wordt betaald voor het beëindigen van de functies door de mandaathouder.
Art. 470.Indien de evaluatie bedoeld in artikel 465, § 2, derde lid, leidt tot een vermelding "ongunstig", dan neemt het mandaat een einde op de eerste dag van de maand die volgt op de toekenning van deze vermelding, in voorkomend geval, zonder afbreuk te doen aan de wet op de arbeidsovereenkomsten. HOOFDSTUK III. - De graad en de schaal na het mandaat
Art. 471.De ambtenaar van wie het mandaat niet wordt verlengd, neemt opnieuw de laatste graad in waarin hij werd benoemd.
Art. 472.De ambtenaren van wie het mandaat, na een mandaatperiode van vijf opeenvolgende jaren, verstreken is, genieten de weddeschaal A400, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een rang A5 of A4+ en de weddeschaal A310 als ze op het einde van hun mandaat titularis van rang A4.
De ambtenaren bedoeld in het eerste lid van wie het mandaat van zelfde rang, na een mandaatperiode van tien opeenvolgende jaren, verstreken is, blijven hun weddeschaal, die zij genoten op het einde van hun mandaat, genieten.
De mandaatperiodes waarvoor een ongunstige evaluatie werd verkregen, komen niet in aanmerking voor de berekening bedoeld in de eerste twee leden van dit artikel.
Art. 473.De mandataris wiens mandaat ten einde loopt en die geen ambtenaar is, ontvangt een verbrekingsvergoeding overeenkomstig het arbeidsrecht. Deze vergoeding bedraagt ten minste 6 maand van de wedde. In geval van een ernstige fout, wordt hij zonder opzegging of verbrekingsvergoeding ontslagen.
BOEK V. - DE EINDELOOPBAANREGELING EN DE REGELING VAN BEPAALDE ZWARE BEROEPEN
Art. 474.De wekelijkse arbeidsduur wordt verlaagd naar 30 uren, verdeeld over vier dagen, zonder verlaging van wedde, salaris, toelagen, premies en vergoedingen van de medewerkers die de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt, en die functies bekleden die als "zwaar" werden bestempeld op basis van bepaalde criteria omwille van de werkomstandigheden, de weerslag op de fysieke gezondheid of de psychosociale lasten en die kunnen rekenen op een langdurige loopbaan in een openbare dienst van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De Regering stelt een limitatieve lijst op van deze "zwaar" criteria en van hoe lang moet de loopbaan zijn.
BOEK VI. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN TITEL I. - OVERGANGSBEPALINGEN
Art. 475.De wervingsprocedures waarvoor de betrekking(en) vacant verklaard werden vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden voortgezet op basis van de bepalingen die vóór die datum van toepassing waren.
Art. 476.De ambtenaren van wie de stage aanving voor de inwerkingtreding van dit besluit, zijn onderworpen aan de statutaire bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik van de toelating tot de stage, onverminderd de onmiddellijke toepassing van de artikelen 42 en 54.
Art. 477.§ 1. Vóór de inwerkingtreding van dit besluit behouden de ambtenaren die in het kader van een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A geslaagd zijn voor alle proeven voorafgaand aan de aanvullende mondelinge proef, hun hoedanigheid van laureaat van een vergelijkend examen voor overgang naar een hoger niveau. § 2. Vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden de ambtenaren die in het kader van een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A één of meer brevetten of hieraan equivalente masterproeven behaald hebben, vrijgesteld van één of meerdere van de vier proeven als bedoeld in artikel 94 van dit besluit. De gelijkwaardigheid tussen de brevetten en de proeven waarin artikel 92 van dit besluit voorziet, wordt vastgesteld door het HRM, die ze meedeelt aan de betrokken ambtenaren.
Art. 478.In het kader van de bevordering door overgang naar een hoger niveau bedoeld in de artikelen 92 en volgende, zijn de ambtenaren die geslaagd zijn van een vergelijkend examen voor overgang naar een hoger niveau, georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn vrijgesteld van de eerste proef van de selectie voor het niveau waarvoor zij geslaagd zijn.
Art. 479.Betrekkingen die opengesteld waren voor mobiliteit door middel van een interne oproep vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn onderworpen aan de statutaire bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik dat de interne oproep werd uitgeschreven door het HRM aan de ambtenaren van de instelling.
Indien geen enkele kandidaat aan de eisen van de functie beantwoordt, wordt een einde gesteld aan de lopende procedure. Vanaf de opmaak van het proces-verbaal tot vaststelling van de afwezigheid van kandidaten, kan de openstaande betrekking ingevuld worden overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art. 480.§ 1. De evaluatieperiodes, lopende op de dag die de inwerkingtreding van dit besluit voorafgaan, verlopen volgens de bepalingen die toen van toepassing waren.
Deze evaluatieperiodes mogen echter niet langer duren dan één jaar, vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Voorgaande alinea's zijn niet van toepassing op de mandaathouders. § 2. La chambre de recours instituée par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 27 mars 2014 portant le statut administratif et pécuniaire des agents du Service public régional de Bruxelles reste compétente jusqu'à la désignation des membres et la fixation du règlement d'ordre intérieur de la chambre de recours instituée par l'article 29 du présent arrêté.
Art. 481.De ambtenaren die presteren in het regime van de vrijwillige vierdagenweek of de halftijdse vervroegde uittreding met toepassing van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, blijven dit verlof genieten onder dezelfde voorwaarden als deze die van toepassing zijn vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 482.De personen met een handicap, die geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen en ingeschreven zijn op de afzonderlijke lijsten voor de inwerkingtreding van dit besluit, behouden het voordeel van hun klassement voor een periode van drie jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 483.De medewerkers die, voor de datum van de inwerkingtreding van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014 houdende het administratief en geldelijk statuut van de medewerkers van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel, houder waren van de graad van eerste attaché in een deskundigenbetrekking van hoog niveau worden ambtshalve benoemd in een betrekking als raadgever-deskundige, rang A2, en genieten de hieraan verbonden weddeschaal.
Art. 484.De ambtenaren die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor de overgang naar een hoger niveau georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit besluit en die de toelage aan sommige laureaten van een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau ontvangen, behouden deze toelage volgens dezelfde voorwaarden die van toepassing waren op het ogenblik van de toekenning.
Art. 485.De geldelijke anciënniteiten verworven door de ambternaren op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven verworven, met inbegrip van deze betreffende de nuttige ervaring in diensten gepresteerd in de privésector of als zelfstandige.
Art. 486.Artikel 341 van dit besluit is niet toepasselijk op de ambtenaren afkomstig van de Brusselse Agglomeratie.
Art. 487.De ambtenaren die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit een ambt van niveau E bekleden worden ambtshalve benoemd worden in niveau D op 1 januari 2016.
Ze krijgen een weddeschaal gelijkwaardig met hun anciënniteiten die ze hadden in niveau E.
Art. 488.Er wordt een forfaitaire toelage, waarvan het jaarbedrag wordt vastgelegd op 800 euro, toegekend aan de personeelsleden van niveau D die de hiërarchische functie van zonecoördinator of sectorhoofd uitoefenen binnen het Brussels Instituut voor Milieubeheer.
Er wordt een forfaitaire toelage, waarvan het jaarbedrag wordt vastgelegd op 500 euro, toegekend aan de personeelsleden van niveau D die de hiërarchische functie van teamleider of afdelingshoofd uitoefenen binnen het Brussels Instituut voor Milieubeheer.
De toelage wordt maandelijks uitbetaald en dit samen met het loon. De toelage is verbonden aan schommelingen van de spilindex 138,01.
Art. 489.De ambtenaren die, op het ogenblik van het in werking treden van dit besluit, de weddeschaal 102, 112 of 210 genieten en die een persoonlijk ontwikkelingsplan hebben doorlopen met het oog op het versnellen van hun functionele loopbaan, genieten van een versnelling van hun functionele loopbaan voor het bekomen van de schaal 103, 113 of 220 van de versnelde loopbaan voorzien in het artikel 111 § 7 van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 490.De artikelen 367 en 368 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2016.
TITEL II. -OPHEFFINGSBEPALINGEN
Art. 491.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 november 2015 en 21 januari en 25 februari 2016, wordt opgeheven.
Art. 492.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
TITEL III. - SLOTBEPALINGEN
Art. 493.De minister bevoegd voor Openbaar Ambt wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 21 maart 2018.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme en Haven van Brussel, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Economie en Tewerkstelling, D. GOSUIN De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmileu en Energie, C. FREMAULT
BIJLAGE I HOOFDSTUK I. De volgende diploma's of studiegetuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot het instelling naargelang van de niveaus: NIVEAU A 1) Diploma van master, arts en veearts verkregen na studies van twee cycli, die ten minste 60 studiepunten vertegenwoordigen, uitgereikt door een universiteit met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, of de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen of een `Haute Ecole', een door de Staat of door één van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs, een `Ecole supérieure des arts' of een jury ingesteld door de Staat of één van de Gemeenschappen of elke academische graad afgeleverd door bepalingen voorafgaand aan deze die van toepassing waren bij de inwerkingtreding van voorgaand besluit.2) Getuigschrift uitgereikt aan diegenen die de studies hebben voleindigd aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie. NIVEAU A (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat.2) Diploma van : * licentiaat in de handelswetenschappen * handelsingenieur * geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen * licentiaat-vertaler * licentiaat-tolk uitgereikt door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie.3) Diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door : * de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel; * het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene; * het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen.
NIVEAU B 1) Diploma van bachelor uitgereikt na een opleiding van één cyclus of na de eerste cyclus van een opleiding van twee cycli na ten minste 180 studiepunten uitgereikt door een universiteit of een Hogeschool, een `Ecole supérieure des arts' of door een door de Staat of door één van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie of elke academische graad van de eerste cyclus afgeleverd in uitvoering van bepalingen voorafgaand aan deze die van toepassing waren bij de inwerkingtreding van voorgaand besluit.2) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus.3) Diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen.4) Diploma van gegradueerde van het hoger beroepsonderwijs, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen, met uitzondering van het diploma van gegradueerde in de verpleegkunde uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs.5) Kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door één van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.6) Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad.7) Diploma van een afdeling ingedeeld [1, in het economisch, paramedisch, pedagogisch, landbouwkundig of sociaal hoger onderwijs]1 van het korte type en voor sociale promotie of van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen.8) Getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School. NIVEAU B (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen.2) Kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A 5.3) Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit.4) Diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad.5) Diploma van mijnmeter.6) Diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936.7) Diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.8) Diploma gerangschikt in één van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.9) Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1 uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist: * of een diploma van volledige hogere secundaire studiën; * of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen; * of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2. 10) Getuigschrift van het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap of door een examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap. NIVEAU C 1) Getuigschrift van hoger secundair onderwijs;bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs,gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van één van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs. 2) Getuigschrift van het slagen met vrucht voor één van de toelatingsexamens voor de universiteit zoals voorzien in art.49 § 1, vijfde lid van het Decreet (van de Franse Gemeenschap) van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese Ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten. 3) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat of van één van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs uitgereikt bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs.4) Brevet van : * verpleeg- of ziekenhuisassistent(e); * verpleger of verpleegster; uitgereikt, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 5) Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt na het volgen met vrucht door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen.6) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus.7) Diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden.8) Diploma van een afdeling van het secundair volwassenenonderwijs van een onderwijsinrichting, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door één van de Gemeenschappen, uitgereikt na ten minste zevenhonderdvijftig lestijden.9) Getuigschrift of titel van kennis erkend en afgeleverd door elke Gemeenschap, binnen het kader van de professionele vorming of van de validatie an kennis, door een erkende publieke operator, of door één van zijn geagregeerde partners.10) Diploma of getuigschrift dat in aanmerking genomen wordt voor aanwerving bij de diensten van de Vlaamse overheid in niveau A of B.11) Diploma van gegradueerde in de verpleegkunde, uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, erkende of gesubsidieerde instelling of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap. NIVEAU C (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Getuigschrift uitgereikt na één van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden vóór 8 juni 1964.2) Getuigschrift uitgereikt na het afleggen van een examen voorzien in artikel 9 van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens.3) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs.4) Erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling).5) Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht.6) Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat.7) Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroeger categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studiën, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat.8) Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan.9) Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.10) Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5.11) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.12) Einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen eist. NIVEAU D Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld. HOOFDSTUK II. § 1. Aangenomen worden eveneens de in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften. § 2. In afwijking van § 1, gelden voor de toelating tot de diensten van de Staat tot een gereglementeerd beroep, ook de bepalingen van de richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.
Voor een gereglementeerd beroep wordt volgende beroepskwalificatie uit een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen eveneens in aanmerking genomen: een kwalificatie die wordt gestaafd door: * een opleidingstitel, * een bekwaamheidsattest van een opleiding die niet wordt afgesloten met een certificaat of diploma, van een specifiek examen, of van de uitoefening van een beroep, * en/of beroepservaring.
Teneinde de waarde van de voorgestelde beroepskwalificatie te kennen, legt de selector die beroepskwalificatie voor advies voor aan de overheid bevoegd voor de erkenning van de beroepskwalificatie. De bevoegde overheid kan de erkenning afhankelijk maken van compenserende maatregelen (een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid). § 3. De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijn zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege toepasselijk, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid zijn toegekend.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 maart 2018 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme en Haven van Brussel, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Economie en Tewerkstelling, D. GOSUIN De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmileu en Energie, C. FREMAULT
BijlageII
Anciënniteit Ancienneté
A101
A102
A103
A/I111
0
22789,00
24960,00
27001,00
27001,00
1
23436,00
25607,00
27648,00
27648,00
2
24083,00
26254,00
28295,00
28295,00
3
24730,00
26901,00
28942,00
28942,00
4
24730,00
26901,00
28942,00
28942,00
5
25720,00
27891,00
29932,00
30074,00
6
25720,00
27891,00
29932,00
30074,00
7
26710,00
28881,00
30922,00
31206,00
8
26710,00
28881,00
30922,00
31206,00
9
27700,00
29871,00
31912,00
32338,00
10
27700,00
29871,00
31912,00
32338,00
11
28690,00
30861,00
32902,00
33470,00
12
28690,00
30861,00
32902,00
33470,00
13
29680,00
31851,00
33892,00
34602,00
14
29680,00
31851,00
33892,00
34602,00
15
30670,00
32841,00
34882,00
35734,00
16
30670,00
32841,00
34882,00
35734,00
17
31660,00
33831,00
35872,00
36866,00
18
31660,00
33831,00
35872,00
36866,00
19
32650,00
34821,00
36862,00
37998,00
20
32650,00
34821,00
36862,00
37998,00
21
33640,00
35811,00
37852,00
39130,00
22
33640,00
35811,00
37852,00
39130,00
23
34630,00
36801,00
38842,00
40262,00
24
34630,00
36801,00
38842,00
40262,00
25
35620,00
37791,00
39832,00
41394,00
26
35620,00
37791,00
39832,00
27
36610,00
38781,00
40822,00
28
36610,00
38781,00
40822,00
29
37600,00
39771,00
41812,00
30
37600,00
39771,00
41812,00
Anciënniteit Ancienneté
A/I112
A/I113
A200
A210
A/I220
A230
0
30212,00
33202,00
29071,00
29202,00
34697,00
35161,00
1
30859,00
33899,00
29071,00
29202,00
35394,00
35858,00
2
31506,00
34596,00
30182,00
30586,00
36091,00
36555,00
3
32153,00
35293,00
30182,00
30586,00
36788,00
37252,00
4
32153,00
35293,00
31293,00
31970,00
36788,00
37252,00
5
33285,00
36677,00
31293,00
31970,00
38172,00
38672,00
6
33285,00
36677,00
32404,00
33354,00
38172,00
38672,00
7
34417,00
38061,00
32404,00
33354,00
39556,00
40056,00
8
34417,00
38061,00
33515,00
34738,00
39556,00
40056,00
9
35549,00
39445,00
33515,00
34738,00
40940,00
41440,00
10
35549,00
39445,00
34626,00
36122,00
40940,00
41440,00
11
36681,00
40829,00
34626,00
36122,00
42324,00
42824,00
12
36681,00
40829,00
35737,00
37506,00
42324,00
42824,00
13
37813,00
42213,00
35737,00
37506,00
43708,00
44208,00
14
37813,00
42213,00
36848,00
38890,00
43708,00
44208,00
15
38945,00
43597,00
36848,00
38890,00
45092,00
45592,00
16
38945,00
43597,00
37959,00
40274,00
45092,00
45592,00
17
40077,00
44981,00
37959,00
40274,00
46476,00
46976,00
18
40077,00
44981,00
39070,00
41658,00
46476,00
46976,00
19
41209,00
46365,00
39070,00
41658,00
47860,00
48360,00
20
41209,00
46365,00
40181,00
43042,00
47860,00
48360,00
21
42341,00
47749,00
40181,00
43042,00
49244,00
49744,00
22
42341,00
47749,00
41292,00
44426,00
49244,00
49744,00
23
43473,00
49133,00
41292,00
44426,00
50628,00
51128,00
24
43473,00
49133,00
42403,00
45810,00
50628,00
51128,00
25
44605,00
50517,00
42403,00
45810,00
52012,00
52512,00
Anciënniteit - Ancienneté
A300
A/I310
A400
A410
0
31970,00
35626,00
40626,00
42615,00
1
33475,00
37081,00
40626,00
42615,00
2
33475,00
37081,00
42010,00
44070,00
3
34980,00
38536,00
42010,00
44070,00
4
34980,00
38536,00
43394,00
45525,00
5
36485,00
39991,00
43394,00
45525,00
6
36485,00
39991,00
44778,00
46980,00
7
37990,00
41446,00
44778,00
46980,00
8
37990,00
41446,00
46162,00
48435,00
9
39495,00
42901,00
46162,00
48435,00
10
39495,00
42901,00
47546,00
49890,00
11
41000,00
44356,00
47546,00
49890,00
12
41000,00
44356,00
48930,00
51345,00
13
42505,00
45811,00
48930,00
51345,00
14
42505,00
45811,00
50314,00
52800,00
15
44010,00
47266,00
50314,00
52800,00
16
44010,00
47266,00
51698,00
54255,00
17
45515,00
48721,00
51698,00
54255,00
18
45515,00
48721,00
53082,00
55710,00
19
47020,00
50176,00
53082,00
55710,00
20
47020,00
50176,00
54466,00
57165,00
21
48525,00
51631,00
54466,00
57165,00
22
48525,00
51631,00
55850,00
58620,00
23
50030,00
53086,00
55850,00
58620,00
24
50030,00
53086,00
57234,00
60075,00
25
51535,00
54541,00
57234,00
60075,00
Anciënniteit - Ancienneté
A500
A600
0
48281,00
52119,00
1
48281,00
52119,00
2
49665,00
53675,00
3
49665,00
53675,00
4
51049,00
55231,00
5
51049,00
55231,00
6
52433,00
56787,00
7
52433,00
56787,00
8
53817,00
58343,00
9
53817,00
58343,00
10
55201,00
59899,00
11
55201,00
59899,00
12
56585,00
61455,00
13
56585,00
61455,00
14
57969,00
63011,00
15
57969,00
63011,00
16
59353,00
64567,00
17
59353,00
64567,00
18
60737,00
66123,00
19
60737,00
66123,00
20
62121,00
67679,00
21
62121,00
67679,00
22
63505,00
69235,00
23
63505,00
69235,00
24
64889,00
70791,00
25
64889,00
70791,00
Anciënniteit Ancienneté
B101
B102
B103
B200
0
16466,00
18456,00
21597,00
22486,00
1
16931,00
18770,00
21870,00
22759,00
2
17103,00
19084,00
22143,00
23032,00
3
18245,00
20226,00
23022,00
23750,00
4
18245,00
20226,00
23022,00
23750,00
5
18781,00
20762,00
23558,00
24154,00
6
18781,00
20762,00
23558,00
24154,00
7
19317,00
21298,00
24094,00
25033,00
8
19317,00
21298,00
24094,00
25033,00
9
19853,00
21834,00
24630,00
25912,00
10
19853,00
21834,00
24630,00
25912,00
11
20389,00
22370,00
25166,00
26791,00
12
20753,00
22734,00
25530,00
26791,00
13
21289,00
23441,00
26237,00
27670,00
14
21289,00
23441,00
26237,00
27670,00
15
21825,00
24148,00
26944,00
28549,00
16
21825,00
24148,00
26944,00
28549,00
17
22361,00
24855,00
27651,00
29428,00
18
22361,00
24855,00
27651,00
29428,00
19
22897,00
25562,00
28358,00
30307,00
20
22897,00
25562,00
28358,00
30307,00
21
23433,00
26269,00
29065,00
31186,00
22
23433,00
26269,00
29065,00
31186,00
23
23969,00
26976,00
29772,00
32065,00
24
23969,00
26976,00
29772,00
32065,00
25
24505,00
27683,00
30479,00
32944,00
26
24505,00
27683,00
31186,00
32944,00
27
25576,00
28855,00
31893,00
33823,00
28
25576,00
28855,00
31893,00
33823,00
29
26112,00
29562,00
32600,00
34702,00
30
26648,00
30269,00
33307,00
35581,00
Anciënniteit Ancienneté
C101
C102
C103
C200
0
14628,00
16052,00
17143,00
19981,00
1
15133,00
16598,00
17709,00
20295,00
2
15335,00
17144,00
18275,00
20609,00
3
15537,00
17690,00
18841,00
21640,00
4
15537,00
17690,00
18841,00
21640,00
5
16164,00
18317,00
19468,00
22176,00
6
16164,00
18317,00
19468,00
22176,00
7
16791,00
18944,00
20095,00
22712,00
8
16791,00
18944,00
20095,00
22712,00
9
17418,00
19571,00
20722,00
23248,00
10
17418,00
19571,00
20722,00
23248,00
11
18045,00
20198,00
21349,00
23784,00
12
18045,00
20198,00
21349,00
24148,00
13
18672,00
20825,00
21976,00
24855,00
14
18672,00
20825,00
21976,00
24855,00
15
19299,00
21452,00
22603,00
25562,00
16
19299,00
21452,00
22603,00
25562,00
17
19926,00
22079,00
23230,00
26269,00
18
19926,00
22079,00
23230,00
26269,00
19
20553,00
22706,00
23857,00
26976,00
20
20553,00
22706,00
23857,00
26976,00
21
21180,00
23333,00
24484,00
27683,00
22
21180,00
23333,00
24484,00
27683,00
23
21807,00
23960,00
25111,00
28390,00
24
21807,00
23960,00
25111,00
28390,00
25
22434,00
24587,00
25738,00
29097,00
26
22434,00
24587,00
25738,00
29097,00
27
23374,00
25840,00
26991,00
29804,00
28
23374,00
25840,00
26991,00
29804,00
29
24001,00
26467,00
27618,00
30511,00
30
24628,00
27094,00
28245,00
31218,00
Anciënniteit
Ancienneté
D101
D102
D103
D200
0
14426,00
14426,00
15224,00
16880,00
1
14780,00
14780,00
15447,00
17385,00
2
14780,00
14780,00
15670,00
17385,00
3
15255,00
15417,00
16701,00
17890,00
4
15538,00
15700,00
16974,00
17890,00
5
15538,00
15700,00
16974,00
18395,00
6
15821,00
16246,00
17247,00
18395,00
7
15821,00
16600,00
17247,00
18900,00
8
16104,00
16600,00
17520,00
18900,00
9
16104,00
16954,00
17520,00
19405,00
10
16387,00
16954,00
17793,00
19405,00
11
16549,00
17308,00
17793,00
19910,00
12
16943,00
17308,00
18349,00
19910,00
13
17115,00
17662,00
18693,00
20415,00
14
17459,00
17662,00
18885,00
20415,00
15
17459,00
18016,00
19047,00
20920,00
16
17803,00
18016,00
19249,00
20920,00
17
17803,00
18370,00
19411,00
21425,00
18
18147,00
18370,00
19613,00
21425,00
19
18147,00
18724,00
19765,00
21930,00
20
18491,00
18724,00
19978,00
21930,00
21
18491,00
19078,00
20130,00
22435,00
22
18835,00
19078,00
20353,00
22435,00
23
18835,00
19432,00
20495,00
22940,00
24
19179,00
19432,00
20849,00
22940,00
25
19523,00
19786,00
21203,00
23445,00
26
19523,00
19786,00
21446,00
23445,00
27
19867,00
20140,00
21810,00
23950,00
28
19867,00
20140,00
21810,00
23950,00
29
20211,00
20494,00
22174,00
24455,00
30
20555,00
20848,00
22538,00
24960,00
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 maart 2018 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme en Haven van Brussel, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Economie en Tewerkstelling, D. GOSUIN De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmileu en Energie, C. FREMAULT
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld