Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 18 maart 2004
gepubliceerd op 30 maart 2004

Ordonnantie betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2004031136
pub.
30/03/2004
prom.
18/03/2004
ELI
eli/ordonnantie/2004/03/18/2004031136/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 MAART 2004. - Ordonnantie betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's (1)


De Brusselse Hoofdstedelijke Raad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling I. - Doel

Art. 2.Deze ordonnantie beoogt de omzetting van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's. Hiertoe heeft ze ten doel te voorzien in een hoog milieubeschermingsniveau en bij te dragen tot de integratie van milieuoverwegingen in de voorbereiding en vaststelling van plannen en programma's, met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling, door ervoor te zorgen dat bepaalde plannen en programma's die aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben, aan een milieubeoordeling worden onderworpen. Afdeling II. - Definities

Art. 3.In deze ordonnantie wordt verstaan onder : 1° « plannen en programma's » : plannen en programma's, met inbegrip van die welke door de Europese Unie worden medegefinancierd, alsook de wijzigingen ervan : - die door een instantie op regionaal of lokaal niveau worden opgesteld en/of vastgesteld of die door een instantie worden opgesteld om middels een wetgevingsprocedure door de Gewestraad of de Regering te worden vastgesteld;en - die in wettelijke, verordenende of bestuursrechtelijke bepalingen zijn opgenomen; 2° « milieubeoordeling » : het opstellen van een milieueffectenrapport, het raadplegen, het rekening houden met het milieueffectenrapport en de resultaten van de raadpleging bij de besluitvorming, alsmede het verstrekken van informatie over het besluit;3° « milieueffectenrapport » : deel van de documentatie bij het plan of het programma dat de in artikel 9 en bijlage I vereiste informatie bevat;4° « publiek » : één of meer natuurlijke of rechtspersonen en hun verenigingen, organisaties of groepen;5° « ontwerpindiener » : de instantie die wordt aangewezen door de wettelijke, verordenende of bestuursrechtelijke bepaling krachtens welke het plan of programma moet worden opgesteld. HOOFDSTUK II. - Werkingssfeer

Art. 4.Een milieubeoordeling wordt uitgevoerd voor de in de artikelen 5 en 6 bedoelde plannen en programma's die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben.

Art. 5.§ 1. Er wordt een milieubeoordeling gemaakt van alle plannen en programma's : a) die voorbereid worden met betrekking tot landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie of grondgebruik en die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de projecten opgesomd in de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IA bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, of b) waarvoor, gelet op het mogelijk effect op gebieden, een beoordeling vereist is uit hoofde van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 oktober 2000 betreffende de instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora. § 2. Voor in § 1 bedoelde plannen en programma's die het gebruik bepalen van kleine gebieden op lokaal niveau en voor kleine wijzigingen van in § 1 bedoelde plannen en programma's is een milieubeoordeling alleen dan verplicht wanneer bepaald is dat zij aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. § 3. Voor andere dan de in § 1 bedoelde plannen en programma's, die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten, bepaalt de Regering of het plan of het programma aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

Art. 6.§ 1. De Regering stelt vast, door een onderzoek per geval, of de in artikel 5, §§ 2 en 3, bedoelde plannen of programma's aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben.

Hierbij houdt de Regering voor alle gevallen rekening met de relevante criteria van bijlage II, om ervoor te zorgen dat plannen en programma's met mogelijke aanzienlijke milieueffecten door deze ordonnantie zijn gedekt. § 2. Bij het in § 1 bedoelde onderzoek per geval worden de in artikel 10, § 2, bedoelde instanties geraadpleegd. § 3. De Regering ziet erop toe dat de in § 1 bedoelde vaststellingen, inbegrepen de redenen waarom geen milieubeoordeling overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 15, wordt verlangd, voor het publiek beschikbaar worden gesteld.

Art. 7.De volgende plannen en programma's vallen niet onder deze ordonnantie : a) plannen en programma's die uitsluitend bestemd zijn voor nationale defensie of noodsituaties, b) financiële of begrotingsplannen en -programma's, c) plannen en programma's die worden medegefinancierd in het kader van de huidige respectieve programmeringsperioden (*) van de verordeningen (EG) nr.1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen en (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen, d) de plannen en programma's bedoeld in de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedebouw en de bijlagen ervan. (*) Programmeringsperiode 2000-2006 betreffende verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad en de programmeringsperioden 2000-2006 en 2000-2007 van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad. HOOFDSTUK III. - Procedure voor de beoordeling van de plannen en programma's Afdeling I. - Algemene verplichting

Art. 8.De milieubeoordeling wordt uitgevoerd tijdens de voorbereiding en vóór de vaststelling of onderwerping aan de wetgevings- of verordeningsprocedure van een plan of programma. Afdeling II. - Milieu-inspectierapport

Art. 9.§ 1. Wanneer krachtens artikel 4, § 1, een milieubeoordeling vereist is, wordt een milieueffectenrapport opgesteld. § 2. In dit rapport worden de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma alsmede van redelijke alternatieven die rekening houden met het doel en de geografische werkingssfeer van het plan of programma bepaald, beschreven en beoordeeld.

Voor de voor dit doel te verstrekken informatie wordt verwezen naar bijlage I. Wanneer het plan of programma sociale en economische effecten kan hebben, worden deze in het milieueffectenrapport onderzocht als mogelijke aanzienlijke effecten van de uitvoering van het plan of programma.

Het rapport bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist, gelet op de stand van kennis en beoordelingsmethoden, de inhoud en het detailleringsniveau van het plan of programma, de fase van het besluitvormingsproces waarin het zich bevindt en de mate waarin bepaalde aspecten beter op andere niveaus van dat proces kunnen worden beoordeeld, teneinde overlappende beoordelingen te vermijden. § 3. Relevante informatie over de milieueffecten van de plannen en programma's die op andere besluitvormingsniveaus of via andere wetgevende of verordenende instrumenten is verkregen, kan worden gebruikt om de in bijlage I bedoelde informatie te verstrekken. Afdeling III. - Bestek betreffende het milieueffectenrapport

Art. 10.§ 1. De opsteller van het ontwerpplan of -programma stelt tevens een ontwerpbestek op voor het milieueffectenrapport betreffende het ontworpen plan of programma. § 2. De opsteller van het ontwerpplan of -programma legt het ontwerpbestek betreffende het milieueffectenrapport voor advies voor aan de bevoegde instanties. De adviezen hebben betrekking op de aard en de nauwkeurigheid van de gegevens die in het verslag moeten worden opgenomen.

Die instanties zijn : 1° voor het algemeen plan betreffende het voorkomen en het beheren van afvalstoffen bedoeld in artikel 5 van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen: de Raad voor het Leefmilieu en de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° voor het programma voor structurele verbetering van de luchtkwaliteit bedoeld in artikel 6 van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de beoordeling en de verbetering van de luchtkwaliteit en het actieplan bedoeld in artikel 14 van dezelfde ordonnantie: het coördinatiecomité als ingesteld door diezelfde ordonnantie van 25 maart 1999, de Raad voor het Leefmilieu, de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie;3° voor het gewestelijk plan betreffende de strijd tegen geluidshinder bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving: de Raad voor het Leefmilieu, de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie;4° voor het bijzonder beheersplan bedoeld in de artikelen 24 en 27 van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur: de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud en de Raad voor het Leefmilieu. Voor ontwerp-bestekken betreffende andere plannen en programma's dan die bedoeld in het tweede lid van deze paragraaf wijst de Regering de bevoegde instanties aan op basis van hun specifieke verantwoordelijkheid op milieugebied en die met de milieueffecten te maken kunnen krijgen. § 3. De adviezen worden binnen dertig dagen na de adviesaanvraag meegedeeld.

Na die termijn worden de adviezen met betrekking tot het ontwerp-bestek geacht gunstig te zijn. Tenminste de helft van de termijn van 30 dagen valt buiten de schoolvakanties. § 4. Op basis van de adviezen over het ontwerp-bestek betreffende het milieueffectenrapport stelt de ontwerpindiener het bestek betreffende dat rapport vast en stelt hij vervolgens het rapport op. Afdeling IV. - Openbaar onderzoek

Art. 11.De ontwerpindiener onderwerpt het ontwerp-plan of -programma en het bijbehorende milieueffectenrapport aan een openbaar onderzoek voordat het plan of programma wordt vastgesteld of aan de wetgevings- of verordeningsprocedure wordt onderworpen.

Het openbaar onderzoek wordt door middel van aanplakkingen aangekondigd in elke gemeente van het Gewest, door middel van een bericht in het Belgisch Staatsblad en in ten minste drie Nederlandstalige en drie Franstalige kranten die in het Gewest worden verspreid, alsook door een mededeling op radio en televisie op de wijze die door de ontwerpindiener wordt vastgesteld. De bekendmaking vermeldt het begin en het einde van het openbaar onderzoek.

De ontwerpindiener vraagt de gemeenten hun opmerkingen mee te delen in het kader van het openbaar onderzoek.

Nadat die bekendmakingen zijn geschied, worden het ontwerp-plan of -programma en het milieueffectenrapport gedurende minstens zestig dagen op het gemeentehuis van elke gemeente van het Gewest ter beschikking van het publiek gesteld.

De opmerkingen en bezwaren, waarvan de auteurs een kopie naar het College van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten kunnen sturen, worden binnen de onderzoekstermijn bij een ter post aangetekende brief of tegen ontvangbewijs aan de ontwerpindiener gericht. Afdeling V. - Adviezen

Art. 12.Op het ogenblik dat de ontwerpindiener het ontwerpplan of -programma en het milieueffectenrapport in openbaar onderzoek brengt, legt hij dit tevens voor advies voor aan de in artikel 10, § 2, aangewezen instanties alsook aan het Brussels Instituut voor Milieubeheer wanneer dit niet de ontwerpindiener is.

De adviezen moeten binnen 45 dagen na de adviesaanvraag worden meegedeeld. Het ontbreken van een advies komt neer op een gunstig advies. Tenminste de helft van de termijn van 45 dagen valt buiten de schoolvakanties. Afdeling VI. - Grensoverschrijdende raadpleging

Art. 13.§ 1. Wanneer de uitvoering van een voor het grondgebied van het Gewest voorbereid plan of programma aanzienlijke milieueffecten in het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een Lidstaat van de Europese Unie kan hebben, of wanneer het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een Lidstaat van de Europese Unie die aanzienlijke gevolgen kan ondergaan hierom verzoekt, doet de Regering vóór de vaststelling van dat plan of programma of vóór de onderwerping daarvan aan de wetgevings- of verordeningsprocedure een kopie van het ontwerp-plan of -programma en van het desbetreffende milieueffectenrapport aan het andere Gewest of de andere Lidstaat toekomen.

De Regering bepaalt : 1° welke instanties de documenten aan de in lid I bedoelde overheden moeten bezorgen;2° op welke wijze de bevoegde overheden van het Gewest of de Staat die aanzienlijke gevolgen kan ondergaan aan de milieubeoordelingsprocedure kunnen deelnemen;3° op welke wijze de kopie van het ontwerp-plan of -programma en de kopie van het milieueffectenrapport aan de in lid 1 bedoelde overheden moeten worden bezorgd. § 2. Wanneer het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een Lidstaat van de Europese Unie uit hoofde van § 1 een kopie van een ontwerp-plan of -programma en van een milieueffectenrapport ontvangt, deelt de Regering mee of zij raadpleging wenst alvorens dat plan of programma wordt vastgesteld of aan de wetgevings- of verordeningsprocedure wordt onderworpen. In dat geval gaan de Regering en het Gewest of de betrokken Lidstaat van de Europese Unie tot raadpleging over met betrekking tot de mogelijke grensoverschrijdende milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma, en tot de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen.

Waar dergelijke raadpleging plaatsvindt, komen de Regering en het Gewest of de betrokken Lidstaat van de Europese Unie gedetailleerde regelingen overeen om ervoor te zorgen dat de bevoegde instanties en het publiek in het Gewest of in de Lidstaat van de Europese Unie die aanzienlijke gevolgen kan ondergaan, binnen een redelijke termijn worden geïnformeerd en de gelegenheid krijgen hun mening kenbaar te maken. § 3. Als uit hoofde van dit artikel grensoverschrijdende raadpleging is vereist, komen de Gewesten of de Lidstaten aan het begin van die raadpleging een redelijke termijn overeen voor de duur van het overleg. Afdeling VII. - Besluit vorming

Art. 14.Bij de voorbereiding en vóór de vaststelling of de onderwerping aan de wetgevings- of verordeningsprocedure van het plan of programma wordt rekening gehouden met het volgens de artikelen 9 en 10 opgestelde milieueffectenrapport, de volgens de artikelen 11 en 12 gegeven adviezen en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging volgens artikel 13. Afdeling VIII. - Informatie over het besluit

Art. 15.§ 1. De ontwerpindiener ziet erop toe dat, wanneer een plan of programma wordt vastgesteld, de in artikel 10, § 2, bedoelde instanties, het publiek en elke uit hoofde van artikel 13 geraadpleegd Gewest of Lidstaat van de Europese Unie hiervan in kennis worden gesteld en dat hun onderstaande stukken beschikbaar worden gesteld : a) het plan of programma zoals het is vastgesteld;b) een verklaring die samenvat hoe milieuoverwegingen in het plan of het programma werden geïntegreerd en hoe met het volgens de artikelen 9 en 10 opgestelde milieueffectenrapport, de volgens de artikelen 11 en 12 gegeven adviezen en het resultaat van de raadpleging volgens artikel 13 rekening werd gehouden zoals bedoeld in artikel 14 en de redenen samenvat waarom is gekozen voor het plan of het programma zoals het is aangenomen, zulks in het licht van de andere redelijke alternatieven die zijn behandeld, en c) de monitoringsmaatregelen waartoe wordt besloten overeenkomstig artikel 16. § 2. De nadere regels betreffende de in § 1 bedoelde informatie worden door de Regering vastgesteld. Afdeling IX. - Monitoring

Art. 16.De opsteller van het plan of programma gaat de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van het plan of programma na, onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vroeg stadium te kunnen identificeren en de passende herstellende maatregelen te kunnen nemen.

Die monitoring vindt minstens om de 5 jaar plaats. Indien hij dit noodzakelijk acht, kan de ontwerpindiener evenwel sneller tot die monitoring overgaan. Afdeling X. - Verband niet andere wettelijke of verordenende

bepalingen

Art. 17.§ 1. Wanneer een project dat is opgesomd in de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IA bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen of in een andere, niet krachtens artikel 7 van deze ordonnantie uitgesloten wettelijke of verordenende bepaling deel uitmaakt van een plan of programma waarvoor krachtens deze ordonnantie een milieubeoordeling is uitgevoerd, betekent dit niet dat het is vrijgesteld van de effectenstudie of het effectenrapport waaraan het krachtens de voormelde bepalingen onderworpen is. § 2. Elk wettelijk, verordenend of bestuursrechtelijk instrument dat voorziet in de vaststelling van een plan of programma dat onder de werkingssfeer van deze ordonnantie valt, moet tevens voorzien in een procedure voor de milieubeoordeling van dit plan of programma overeenkomstig de procedure die in deze ordonnantie is vastgesteld.

Deze ordonnantie is van toepassing op alle plannen en programma's die door geen enkel wettelijk, verordenend of bestuursrechtelijk instrument aan een voorafgaande beoordeling van hun milieueffecten worden onderworpen die vergelijkbaar is met die waarin door de artikelen 4 tot 16 wordt voorzien. § 3. Voor plannen en programma's die door de Europese Unie worden medegefinancierd wordt de milieubeoordeling krachtens deze ordonnantie uitgevoerd, in overeenstemming met de specifieke bepalingen van de relevante communautaire wetgeving. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van diverse ordonnanties Afdeling I. - Wijziging van de ordonnantie van 7 maart 1991

betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen

Art. 18.§ 1. Artikel 5, § 2, van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Het Instituut stelt een ontwerp van globaal plan betreffende het voorkomen en het beheren van afvalstoffen, alsook een ontwerp-bestek betreffende het milieueffectenrapport op. Het Gewestelijk Agentschap voor Netheid wordt hierbij betrokken. ». § 2. Hetzelfde artikel wordt aangevuld als volgt : « § 3. Het Instituut legt het ontwerp-bestek betreffende het milieueffectenrapport voor advies aan de Raad voor het Leefmilieu en aan de Economische en Sociale Raad voor. Het advies heeft betrekking op de aard en de nauwkeurigheid van de gegevens die in het rapport moeten worden opgenomen.

Het advies wordt binnen dertig dagen na de adviesaanvraag aan het Instituut meegedeeld. Na die termijn wordt het advies met betrekking tot het ontwerp van bestek geacht gunstig te zijn. Tenminste de helft van de termijn van 30 dagen valt buiten de schoolvakanties.

Op basis van dit advies stelt de Regering het bestek betreffende dit rapport vast.

Vervolgens stelt het Instituut, in samenwerking met het Gewestelijk Agentschap voor Netheid, het milieueffectenrapport op. § 4. De Regering stelt het ontwerp-plan vast. § 5. Het ontwerp-plan en het milieueffectenrapport worden onderworpen aan een openbaar onderzoek volgens de door de Regering vastgestelde regels, rekening houdend onder meer met de volgende elementen : - het openbaar onderzoek wordt door middel van aanplakkingen aangekondigd in elke gemeente van het Gewest en door middel van een bericht in het Belgisch Staatsblad en in ten minste drie Nederlandstalige en drie Franstalige kranten die in het Gewest worden verspreid. De bekendmaking vermeldt het begin en het einde van het onderzoek dat 60 dagen duurt; - ten minste de helft van de voorgeschreven termijn voor het onderzoek bevindt zich buiten de schoolvakanties; - het dossier is minstens een werkdag per week tot 20 uur toegankelijk; - het is mogelijk mondelinge bezwaren voor het sluiten van het onderzoek uit te drukken; - de mogelijkheid technische uitleg te krijgen wordt gevrijwaard; - de Regering vraagt de gemeenten om hun opmerkingen mee te delen in het kader van het openbaar onderzoek. § 6. De Regering kan beslissen over elke bijkomende vorm van bekendmaking en raadpleging. § 7. Op het ogenblik dat de ontwerpindiener het ontwerp-plan en het milieueffectenrapport in openbaar onderzoek brengt, legt hij dit tevens voor advies aan de Raad voor het Leefmilieu en aan de Economische en Sociale Raad voor.

De adviezen moeten binnen 45 dagen na de adviesaanvraag aan de ontwerpindiener worden meegedeeld. Het ontbreken van een advies komt neer op een gunstig advies. Ten minste de helft van de termijn van 45 dagen valt buiten de schoolvakanties. § 8. Wanneer de uitvoering van het plan aanzienlijke milieueffecten in het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een Lidstaat van de Europese Unie kan hebben, of wanneer het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een Lidstaat van de Europese Unie die aanzienlijke gevolgen kan ondergaan hierom verzoekt, doet de Regering vóór de vaststelling van dat plan of vóór de onderwerping daarvan aan de wetgevings- of verordeningsprocedure een kopie van het ontwerp-plan en van het desbetreffende milieueffectenrapport aan het andere Gewest of de andere Lidstaat toekomen.

De Regering bepaalt : 1° welke instanties de documenten aan de in lid 1 bedoelde overheden moeten bezorgen;2° op welke wijze de bevoegde overheden van het Gewest of de Staat die aanzienlijke gevolgen kan ondergaan aan de milieubeoordelingsprocedure kunnen deelnemen;3° op welke wijze de kopie van het ontwerp-plan en de kopie van het milieueffectenrapport aan de in lid 1 bedoelde overheden moeten worden bezorgd. Wanneer het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een Lidstaat van de Europese Unie uit hoofde van lid 1 een exemplaar van het ontwerp-plan en van het milieueffectenrapport ontvangt, deelt de Regering mee of zij raadpleging wenst alvorens dat plan wordt vastgesteld of aan de wetgevings- of verordeningsprocedure wordt onderworpen. In dat geval gaan de Regering en het Gewest of de betrokken Lidstaat van de Europese Unie tot raadpleging over met betrekking tot de mogelijke grensoverschrijdende milieueffecten van de uitvoering van het plan, en tot de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen.

Waar dergelijke raadpleging plaatsvindt, komen de Regering en het Gewest of de betrokken Lidstaat van de Europese Unie gedetailleerde regelingen overeen om ervoor te zorgen dat de bevoegde instanties en het publiek in het Gewest of in de Lidstaat van de Europese Unie die aanzienlijke gevolgen kan ondergaan, binnen een redelijke termijn worden geïnformeerd en de gelegenheid krijgen hun mening kenbaar te maken.

Als uit hoofde van dit artikel grensoverschrijdende raadpleging is vereist, komen de Gewesten of de Lidstaten aan het begin van die raadpleging een redelijke termijn overeen voor de duur van het overleg. § 9. Op het einde van het openbaar onderzoek stelt het Instituut, in samenwerking met het Gewestelijk Agentschap voor Netheid, het plan op rekening houdend met het milieueffectenrapport, de adviezen die vóór, tijdens en na het openbaar onderzoek zijn uitgebracht en de resultaten van de grensoverschrijdende raadpleging. Het bezorgt vervolgens het plan en het milieueffectenrapport aan de Regering. Het stelt eveneens een milieuverklaring op die samenvat hoe milieuoverwegingen in het plan werden geïntegreerd en hoe met het opgestelde milieueffectenrapport, de adviezen en het resultaat van de raadpleging rekening werd gehouden alsook de redenen waarom is gekozen voor het plan zoals het is aangenomen, zulks in het licht van de andere redelijke alternatieven die zijn behandeld. § 10. De Regering stelt het plan vast en deelt dit plan samen met het milieueffectenrapport en de milieuverklaring aan de Brusselse Hoofdstedelijke Raad mee. § 11. Binnen zes maanden na de installatie van de Brusselse Hoofdstedelijk Raad dient de Regering, ter goedkeuring, bij het bureau van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad een verslag in over haar voornemen om het algemeen plan betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen eventueel geheel of gedeeltelijk te wijzigen. »

Art. 19.§ 1. Artikel 6, § 2, van dezelfde ordonnantie wordt opgeheven. § 2. Hetzelfde artikel, § 3, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het Instituut evalueert minstens om de 5 jaar ten behoeve van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad de uitvoering van het plan en gaat de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van het plan na, onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vroeg stadium te kunnen identificeren en de passende herstellende maatregelen te kunnen nemen.

Indien het Instituut dit noodzakelijk acht, kan het evenwel sneller tot die monitoring overgaan.

Op basis van deze evaluatie en monitoring wordt het plan gewijzigd of wordt een nieuw plan opgesteld overeenkomstig de procedure omschreven in artikel 5, § 2. »

Art. 20.In dezelfde ordonnantie wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidend als volgt : In het milieueffectenrapport worden de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan alsmede van redelijke alternatieven die rekening houden met het doel en de geografische werkingssfeer van het plan bepaald, beschreven en beoordeeld.

Voor de voor dit doel te verstrekken informatie wordt verwezen naar bijlage I van de ordonnantie van ... betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's.

Het rapport bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist, gelet op de stand van kennis en beoordelingsmethoden, de inhoud en het detailleringsniveau van het plan, de fase van het besluitvormingsproces waarin het zich bevindt en de mate waarin bepaalde aspecten beter op andere niveaus van dat proces kunnen worden beoordeeld, teneinde overlappende beoordelingen te vermijden.

Relevante informatie over de milieueffecten van het plan die op andere besluitvormingsniveaus of via andere wettelijke of verordenende instrumenten is verkregen, kan worden gebruikt om de in bijlage I bij de ordonnantie van ... betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's bedoelde informatie te verstrekken. » Afdeling II. - Wijziging van de ordonnantie van 25 staart 1999

betreffende de beoordeling en de verbetering valt de luchtkwaliteit

Art. 21.In artikel 6 van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de beoordeling en de verbetering van de luchtkwaliteit wordt een § 2bis ingevoegd, luidend als volgt : « Het programma voor structurele verbetering van de luchtkwaliteit moet aan een milieubeoordeling worden onderworpen. »

Art. 22.Artikel 6, § 3, eerste lid, van dezelfde ordonnantie wordt aangevuld als volgt : « en van zijn milieubeoordeling, overeenkomstig de ordonnantie van ... betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's. »

Art. 23.Artikel 14, eerste lid, van dezelfde ordonnantie wordt aangevuld als volgt : « Dit actieplan wordt onderworpen aan een milieubeoordeling, overeenkomstig de ordonnantie van ... betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's. ». Afdeling III. - Wijziging van de ordonnantie van 17 juli 1997

betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke onderwijs

Art. 24.Artikel 4 van ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving wordt aangevuld met de volgende leden : « Dit gewestelijk plan ter bestrijding van de geluidshinder moet aan een milieubeoordeling worden onderworpen.

Hiertoe stelt het Instituut een milieueffectenrapport op waarin de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan alsmede van redelijke alternatieven die rekening houden met het doel en de geografische werkingssfeer van het plan worden bepaald, beschreven en beoordeeld.

Voor de voor dit doel te verstrekken informatie wordt verwezen naar bijlage I van de ordonnantie van... betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's.

Het rapport bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist, gelet op de stand van kennis en beoordelingsmethoden, de inhoud en het detailleringsniveau van het plan, de fase van het besluitvormingsproces waarin het zich bevindt en de mate waarin bepaalde aspecten beter op andere niveaus van dat proces kunnen worden beoordeeld, teneinde overlappende beoordelingen te vermijden.

Relevante informatie over de milieueffecten van het plan die op andere besluitvormingsniveaus of via andere wettelijke of verordenende instrumenten is verkregen, kan worden gebruikt om de in bijlage I bij de ordonnantie van... betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's bedoelde informatie te verstrekken. »

Art. 25.§ 1. Artikel 5, § 1, eerste lid, van dezelfde ordonnantie wordt aangevuld als volgt : « alsook het ontwerp-bestek betreffende het milieueffectenrapport dat voor advies aan de Raad voor het Leefmilieu, de Economische en Sociale Raad en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie wordt voorgelegd. Het advies heeft betrekking op de aard en de nauwkeurigheid van de gegevens die in het rapport moeten worden opgenomen.

Het advies wordt binnen dertig dagen na de adviesaanvraag aan het Instituut meegedeeld. Na die termijn wordt het advies met betrekking tot het ontwerp van bestek geacht gunstig te zijn. Ten minste de helft van de termijn van 30 dagen valt buiten de schoolvakanties.

Op basis van dit advies stelt de Regering het bestek betreffende dit rapport vast.

Vervolgens stelt het Instituut, in samenwerking met het Bestuur Uitrusting en Vervoer, het milieueffectenrapport op of laat het dit opstellen. » § 2. In hetzelfde artikel, § 1, tweede lid, worden de woorden « het milieueffectenrapport alsook » ingevoegd tussen de woorden « het ontwerp-plan en » en « de adviezen ». § 3. In hetzelfde artikel, § 2, wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling : « Het ontwerp-plan en het milieueffectenrapport worden aan een openbaar onderzoek van zestig dagen onderworpen, op de door het Instituut vastgestelde data. » § 4. In hetzelfde artikel, § 4, worden de woorden « en het milieueffectenrapport » ingevoegd tussen de woorden « het ontwerp-plan, » en « alsook het bericht van onderzoek ». § 5. In hetzelfde artikel, § 5, worden de woorden « kan het ontwerp-plan » vervangen door de woorden « kunnen het ontwerp-plan en het milieueffectenrapport ». § 6. § 8 wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Regering vraagt de gemeenten om hun opmerkingen mee te delen in het kader van het openbaar onderzoek ». § 7. In hetzelfde artikel wordt een § 8bis ingevoegd, luidend als volgt : « Op het ogenblik dat de ontwerpindiener het ontwerpplan en het milieueffectenrapport in openbaar onderzoek brengt, legt hij dit tevens voor advies aan de Raad voor het Leefmilieu, de Economische en Sociale Raad en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie voor.

De adviezen moeten binnen 45 dagen na de adviesaanvraag worden meegedeeld. Het ontbreken van een advies kotst neer op een gunstig advies. Tenminste de helft van de termijn van 45 dagen valt buiten de schoolvakanties. » § 8. In hetzelfde artikel wordt een § 8ter ingevoegd, luidend als volgt : « Wanneer de uitvoering van het plan aanzienlijke milieueffecten in het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een Lidstaat van de Europese Unie kan hebben, of wanneer het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een Lidstaat van de Europese Unie die aanzienlijke gevolgen kan ondergaan hierom verzoekt, doet de Regering vóór de vaststelling van dat plan of vóór de onderwerping daarvan aan de wetgevings- of verordeningsprocedure een kopie van het ontwerp-plan en van het desbetreffende milieueffectenrapport aan het andere Gewest of de andere Lidstaat toekomen.

De Regering bepaalt : 1° welke instanties de documenten aan de in lid 1 bedoelde overheden moeten bezorgen;2° op welke wijze de bevoegde overheden van het Gewest of de Staat die aanzienlijke gevolgen kan ondergaan aan de milieubeoordelingsprocedure kunnen deelnemen;3° op welke wijze de kopie van het ontwerp-plan en de kopie van het milieueffectenrapport aan de in lid 1 bedoelde overheden moeten worden bezorgd. Wanneer het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest of een Lidstaat van de Europese Unie uit hoofde van lid 1 een kopie van het ontwerp-plan en van het milieueffectenrapport ontvangt, deelt de Regering mee of zij raadpleging wenst alvorens dat plan wordt vastgesteld of aan de wetgevings- of verordeningsprocedure wordt onderworpen. In dat geval gaan de Regering en het Gewest of de betrokken Lidstaat van de Europese Unie tot raadpleging over met betrekking tot de mogelijke grensoverschrijdende milieueffecten van de uitvoering van het plan, en tot de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen.

Waar dergelijke raadpleging plaatsvindt, komen de Regering en het Gewest of de betrokken Lidstaat van de Europese Unie gedetailleerde regelingen overeen om ervoor te zorgen dat de bevoegde instanties en het publiek in het Gewest of in de Lidstaat van de Europese Unie die aanzienlijke gevolgen kan ondergaan, binnen een redelijke termijn worden geïnformeerd en de gelegenheid krijgen hun mening kenbaar te maken.

Als uit hoofde van dit artikel grensoverschrijdende raadpleging is vereist, komen de Gewesten of de Lidstaten aan het begin van die raadpleging een redelijke termijn overeen voor de duur van het overleg. ». § 9. Hetzelfde artikel, § 9, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het Instituut stelt het definitieve plan op rekening houdend met het milieueffectenrapport, de adviezen die voor, tijdens en na het openbaar onderzoek zijn uitgebracht en de resultaten van de grensoverschrijdende raadpleging. Het bezorgt vervolgens het plan en het milieueffectenrapport aan de Regering. Het stelt eveneens een milieuverklaring op die samenvat hoe milieuoverwegingen in het plan werden geïntegreerd en hoe niet het opgestelde milieueffectenrapport, de adviezen en het resultaat van de raadpleging rekening werd gehouden alsook de redenen waarom is gekozen voor het plan zoals het is aangenomen, zulks in het licht van de andere redelijke alternatieven die zijn behandeld. » § 10. Hetzelfde artikel, § 9, vierde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Nadat de Regering het definitieve plan heeft vastgelegd, wordt dit samen met hel milieueffectenrapport en de milieuverklaring aan de Brusselse Hoofdstedelijke Raad overgezonden. »

Art. 26.Artikel 7, eerste lid, van dezelfde ordonnantie wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het Instituut evalueert minstens om de 5 jaar de uitvoering van het plan en gaat de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van het plan na, onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vroeg stadium te kunnen identificeren en de passende herstellende maatregelen te kunnen nemen.

Indien het Instituut dit noodzakelijk acht, kaft het evenwel sneller tot die monitoring overgaan. » Afdeling IV. - Wijziging van de ordonnantie van 27 april 1995

betreffende bet behoud en de bescherming van de natuur

Art. 27.Artikel 24 van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur wordt aangevuld met het volgende lid : « Dit bijzonder beheersplan wordt onderworpen aan een milieubeoordeling, overeenkomstig de ordonnantie van ... betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's. »

Art. 28.In artikel 27 van dezelfde ordonnantie wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « Dit bijzonder beheersplan wordt onderworpen aan een milieubeoordeling, overeenkomstig de ordonnantie van ... betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's. » HOOFDSTUK V. - Informatie en verslag aan de Europese Commissie

Art. 29.§ 1. De Regering en de Europese Commissie wisselen informatie uit over de opgedane ervaring bij de uitvoering van richtlijn 2001/42/EG van het Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's. § 2. De Regering verzekert dat de kwaliteit van de milieueffectenrapporten toereikend is om aan de eisen van deze ordonnantie te voldoen, en stelt de Europese Commissie in kennis van de maatregelen die zij neemt met betrekking tot de kwaliteit van deze rapporten. HOOFDSTUK VI. - Machtiging

Art. 30.De Regering kan de hiernagenoemde wetsbepalingen, alsook de uitvoeringsbesluiten ervan, codificeren en in overeenstemming brengen door er de wijzigingen in aan te brengen die ingegeven zijn door een vormelijke vereenvoudiging, met inachtneming evenwel van de beginselen die in die bepalingen zijn vastgesteld : - de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen; - de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de beoordeling en de verbetering van de luchtkwaliteit; - de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving; - de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur.

De in lid 1 bedoelde codificering treedt pas in werking nadat deze door de Raad is bekrachtigd.

De Regering is er eveneens toe gemachtigd de in andere ordonnanties opgenomen verwijzingen naar de krachtens lid 1 gecodificeerde bepalingen aan te passen.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 18 maart 2004.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, J. SIMONET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken, Vervoer, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, J. CHABERT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werkgelegenheid, Economie, Energie en Huisvesting, E. TOMAS De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Ambtenarenzaken en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel, D. GOSUIN Nota (1) Gewone zitting 2003-2004. Documenten van de Raad. - Ontwerp van ordonnantie, A-516/1. - Verslag, A/516/2.

Volledig verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van vrijdag 12 maart 2004.

^