gepubliceerd op 29 juni 2001
Wet houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht
16 MEI 2001. - Wet houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.§ 1. Deze wet bepaalt het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht.
Het reservekader van de krijgsmacht omvat de reservemilitairen en de kandidaat-reservemilitairen. § 2. De reservemilitairen zijn : 1° de reserveofficieren;2° de reserveonderofficieren;3° de reservevrijwilligers. § 3. De kandidaat-reservemilitairen zijn : 1° de kandidaat-reserveofficieren;2° de kandidaat-reserveonderofficieren;3° de kandidaat-reservemilitairen in basisopleiding.
Art. 3.Voor de toepassing van deze wet : 1° wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen;2° wordt de medische dienst als een « krijgsmachtdeel » beschouwd.
Art. 4.Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder : 1° de kandidaat-reservemilitair in basisopleiding : de Belg die een dienstneming heeft aangegaan om als militair van het reservekader een basisvorming te volgen ten einde te kunnen worden toegelaten tot de categorie van de reservevrijwilligers;2° de kandidaat-reserveofficier : de reservevrijwilliger of reserveonderofficier die aanvaard werd om een dienstneming aan te gaan om een vorming te volgen ten einde opgenomen te worden in de categorie van de reserveofficieren;3° de kandidaat-reserveonderofficier : de reservevrijwilliger die aanvaard werd om een dienstneming aan te gaan om een vorming te volgen ten einde opgenomen te worden in de categorie van de reserveonderofficieren;4° de reservevrijwilliger : hij die als kandidaat-reservemilitair in basisopleiding geslaagd is en een wederdienstneming aangegaan heeft om te dienen in de categorie van de reservevrijwilligers;5° de reservemilitair behorende tot de onmiddellijk beschikbare reserve : de reservemilitair die zich verbindt, bij middel van een aanvullende speciale dienstneming, om te voldoen aan de speciale wederoproepingen;6° crisistoestand : de periode in vredestijd zoals bepaald in artikel 3ter van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden;7° gewone wederoproeping : de wederoproeping die tot doel heeft de training van de reservemilitair te onderhouden;8° speciale wederoproeping : de wederoproeping van de reservemilitair behorende tot de onmiddellijk beschikbare reserve in het kader van de aanwending van de krijgsmacht;9° spoedwederoproeping in crisistoestand : de wederoproeping van de reservemilitair die plaatsgrijpt in crisistoestand;10° spoedwederoproeping in periode van oorlog : de wederoproeping van de reservemilitair die plaatsgrijpt in periode van oorlog;11° mobilisatiewederoproeping : de wederoproeping van de reservemilitair die plaatsgrijpt in oorlogstijd.
Art. 5.De kandidaat-reservemilitair dient onder een stelsel van dienstnemingen, de reservemilitair dient onder een stelsel van wederdienstnemingen. Deze stelsels gelden niet voor de militair bedoeld in de artikelen 10, 2°, 11, 2°, 12, 2° en 87.
Art. 6.Voor zover deze bepalingen niet onverenigbaar zijn met de bepalingen van deze wet zijn alle wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de beroepsofficieren, de beroepsonderofficieren of de beroepsvrijwilligers toepasselijk op de reservemilitairen waarvan de vorming beëindigd is, naargelang van de personeelscategorie waartoe zij behoren, en op de kandidaat-reservemilitairen, naar gelang van de personeelscategorie zij wwrvoor gevormd worden. HOOFDSTUK II. - De aanvaarding
Art. 7.Om als kandidaat-reservemilitair te worden aanvaard moet men : 1° Belg zijn;2° voldaan hebben aan de leerplicht en de leeftijd van achtien jaar hebben bereikt;3° op 31 december van het jaar waarin de selectieproeven starten de leeftijd van drieëndertig jaar niet bereikt hebben;4° niet definitief uit zijn ambt zijn ontheven door ontslag van ambtswege, oppensioenstelling van ambtswege of dienstverbreking van ambtswege behalve wegens medische ongeschiktheid voor de luchtdienst of wegens beroepsonbekwaamheid voor de luchtdienst;5° niet wegens definitieve fysieke ongeschiktheid op pensioen gesteld of door reform ontslagen zijn;6° niet voorheen om medische redenen vrijgesteld zijn in toepassing van de gecoördineerde dienstplichtwetten;7° naargelang het geval, de voor de staat van officier, onderofficier of vrijwilliger onontbeerlijke morele, karakteriële en fysieke hoedanigheden bezitten;8° slagen in de psychotechnische proeven en de overige selectieproeven die de Koning bepaalt;9° voor hem die kandidaat-reservemilitair in basisopleiding wil worden, deze hoedanigheid voordien niet verloren hebben gedurende een vorige dienstneming;10° voor hem die kandidaat-reservemilitair in basisopleiding wil worden tenminste houder zijn van een studiegetuigschrift waaruit blijkt dat hij het basisonderwijs beëindigd heeft;11° voor hem die kandidaat-reserveofficier wil worden tenminste houder zijn hetzij;a) van een diploma of getuigschrift van hoger secundair onderwijs, of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift;b) van een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn, bilateraal akkoord of internationale overeenkomst, als minstens gelijkwaardig is erkend aan dat bedoeld in a);12° voor hem die kandiaat-reserveonderofficier wil worden tenminste houder zijn hetzij : a) van een getuigschriftvan het tweede jaar van het secundair onderwijs, of van een gelijkwaardig getuigschrift;b) van een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn, bilateraal akkoord of internationale overeenkomst, als minstens gelijkwaardig is erkend aan dat bedoeld in a).
Art. 8.De Koning regelt de nadere praktische regels inzake de aanvaarding rekening houdend met de bepalingen van deze wet en met de behoeften van de krijgsmacht.
De Minister van Landsverdediging, op voorstel van de chef van de generale staf, bepaalt het aantal kandidaat-reservemilitairen die naar gelang van de behoeften jaarlijks kunnen worden aanvaard.
De Koning bepaalt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de wet door middel van een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het maximaal aantal reservemilitairen die tot de krijgsmacht mogen behoren.
Art. 9.Voor de toepassing van deze wet bepaalt de Koning de gelijkwaardigheid van de studies waarvan sprake in artikel 7, 11° en 12°.
Art. 10.Naast de officieren die met toepassing van artikel 7 zijn aangeworven, worden tot de categorie van de reserveofficieren van de krijgsmacht toegelaten, met de graad die zij bezitten en met hun anciënniteit in die graad : 1° op hun verzoek en voorzover de kaderbehoeften van de krijgsmacht het toelaten : de beroeps- of aanvullingsofficieren die gepensioneerd zijn met toepassing van de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen;2° van rechtswege voor een duur van tien jaar, zonder evenwel de maximale leeftijdsgrens bepaald in artikel 73, te overschrijden : a) de beroeps- of aanvullingsofficieren van wie het ontslag uit het ambt is aangenomen;b) de hulpofficieren van de luchtmacht van wie de dienstneming op aanvraag verbroken wordt of verstrijkt;c) de officieren korte termijn die met onbepaald verlof worden gezonden.
Art. 11.Naast de onderofficieren die met toepassing van artikel 7 zijn aangeworven, worden tot de categorie van de reserveonderofficieren van de krijgsmacht toegelaten, met de graad die zij bezitten en met hun anciënniteit in die graad : 1° op hun verzoek en voorzover de kaderbehoeften van de krijgsmacht het toelaten : de beroeps- of aanvullingsonderofficieren die gepensioneerd zijn met toepassing van de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen;2° van rechtswege voor een duur van tien jaar, zonder evenwel de maximale leeftijdsgrens bepaald in artikel 73, te overschrijden : a) de beroeps- of aanvullingsonderofficieren van wie het ontslag uit het ambt is aangenomen;b) de onderofficieren korte termijn die met onbepaald verlof worden gezonden.
Art. 12.Naast de vrijwilligers die met toepassing van artikel 7 zijn aangeworven worden tot de categorie van de reservevrijwilligers van de krijgsmacht toegelaten, met de graad die zij bezitten en met hun anciënniteit in die graad : 1° op hun verzoek en voorzover de kaderbehoeften van de krijgsmacht het toelaten : de beroeps- en aanvullingsvrijwilligers die gepensioneerd zijn met toepassing van de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen;2° van rechtswege voor een duur van tien jaar, zonder evenwel de maximale leeftijdsgrens bepaald in artikel 73, te oveschrijden : a) de beroeps- of aanvullingsvrijwilligers van wie het ontslag uit het ambt is aangenomen;b) de vrijwilligers korte termijn die met onbepaald verlof worden gezonden. HOOFDSTUK III. - De dienstnemingen en wederdienstnemingen
Art. 13.Voor zover hij voldoet aan de aanvaardingsvoorwaarden bepaald in artikel 7, kan iedere Belg een dienstneming in de hoedanigheid van kandidaat-reservemilitair in basisopleiding aangaan.
De dienstneming als kandidaat-reservemilitair in basisopleiding wordt aangegaan voor een duur van twee jaar.
Art. 14.Aan de kandidaat-reservemilitair in basisopleiding die bij de ondertekening van de dienstnemingsakte de hoedanigheid van militair nog niet bezit, wordt verklaard dat hij aan de militaire wetten onderworpen is. Door die verklaring verkrijgt hij de hoedanigheid van militair.
Het vervullen van deze formaliteit wordt vastgesteld door het opmaken van een document, ondertekend door de kandidaat, waarin hij erkent dat hem verklaard is dat hij onderworpen is aan de militaire wetten en dat hij door die verklaring de hoedanigheid van militair verkregen heeft.
In periode van oorlog of in oorlogstijd gebeurt de vaststelling van het vervullen van deze formaliteit door alle rechtsmiddelen.
Art. 15.Ter gelegenheid van de betekening van het slagen voor de basisopleiding kan de kandidaat-reservemilitair in basisopleiding een wederdienstneming in de hoedanigheid van reservevrijwilliger aangaan.
Indien hij deze wederdienstneming niet aangaat, verliest hij van rechtswege de hoedanigheid van kandidaat-reservemilitair in basisopleiding en wordt hij in definitief verlof geplaatst.
Art. 16.Voor zover hij voldoet aan de aanvaardingsvoorwaarden bepaald in artikel 7, kan de reservevrijwilliger hetzij een dienstneming in de hoedanigheid van kandidaat-reserveonderofficier, hetzij in de hoedanigheid van kandidaat-reserveofficier aangaan. Hij behoudt de laatste graad in dewelke hij benoemd geweest is, tot hij in een hogere graad aangesteld wordt.
Voor zover hij voldoet aan de aanvaardingsvoorwaarden bepaald in artikel 7, kan de reserveonderofficier een dienstneming in de hoedanigheid van kandidaat-reserveofficier aangaan.
De duur van de dienstneming als kandidaat-reserveofficier of als kandidaat-reserveonderofficier bedraagt tien jaar. De dienstneming gaat in door de ondertekening van de dienstnemingsakte de dag waarop de kandidaat zijn vorming begint en schorst elke lopende wederdienstneming. De op deze wijze geschorste wederdienstneming wordt terug van kracht in het geval van verlies van de hoedanigheid van kandidaat-reserveofficier of van het kandidaat-reserveonderofficier.
De duur van deze wederdienstneming wordt van rechtswege verlengd met de duur van de schorsing.
Art. 17.Ter gelegenheid van de betekening van het slagen voor zijn vorming, kan de kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier een eerste wederdienstneming aangaan respectievelijk in de hoedanigheid van reserveofficier of reserveonderofficier. Indien hij deze wederdienstneming niet aangaat verliest hij van rechtswege de hoedanigheid naar gelang het geval van kandidaat-reserveofficier of van kandidaat-reserveonderofficier.
Art. 18.De Koning bepaalt de nadere regels voor het aangaan van een dienstneming als kandidaat-reservemilitair of een wederdienstneming als reservemilitair.
De duur van de eerste wederdienstneming als reservemilitair wordt vastgelegd op tien jaar. Deze wederdienstneming kan worden hernieuwd voor periodes van vijf jaar zonder de leeftijdslimiet bepaald in artikel 73 te overschrijden.
Elke nieuwe akte van wederdienstneming doet elke vroegere dienstneming of wederdienstneming van rechtswege en op zijn datum eindigen.
Art. 19.§ 1. De dienstneming of wederdienstneming wordt van rechtswege verbroken als gevolg van : 1° het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-reservemilitair of van reservemilitair;2° de ondertekening van een dienstnemingsakte : a) als kandidaat-militair van het actief kader;b) als kandidaat-hulpofficier;c) als kandidaat-militair korte termijn;3° het verlies van de Belgische nationaliteit. De dienstneming of wederdienstneming kan worden verbroken in de volgende gevallen : 1° door reform;2° van ambtswege onder de voorwaarden en volgens de nadere uitvoeringsregels van artikel 32;3° op verzoek van betrokkene onder de voorwaarden en volgens de nadere uitvoeringsregels van artikel 33; § 2. Elke lopende wederdienstneming eindigt van rechtswege wanneer de reservemilitair de leeftijdsgrens bepaald in artikel 73 bereikt. § 3. In periode van oorlog en in oorlogstijd worden de lopende dienstnemingen en wederdienstnemingen van rechtwege verlengd tot de dag door de minister van Landsverdediging vastgesteld en uiterlijk tot de dag bepaald voor het op vredesvoet brengen van het leger. HOOFDSTUK IV. - De vorming
Art. 20.De Koning bepaalt de regels die gelden bij de beoordeling van de morele, karakteriële, fysieke en professionele hoedanigheden van de kandidaat-reservemilitair.
Art. 21.De Koning bepaalt voor de kandidaat-reservemilitair in basisopleiding, per krijgsmachtdeel, de duur van de basisopleiding. De totale duur van de basisopleiding, die dient voltooid te zijn binnen twee jaar, mag evenwel niet meer dan tien weken bedragen.
Art. 22.De reservevrijwilliger volgt eventueel een gespecialiseerde professionele vorming. Deze vorming kan door een stage- en evaluatieperiode worden gevolgd.
De vormingscyclus van de kandidaat-reserve-officier of kandidaat-reserveonderofficier bestaat uit : 1° een opleidingsperiode, onderverdeeld in : a) eventueel een bijkomende basisopleidingsfase;b) een fase van gespecialiseerde professionele vorming;2° eventueel een stageperiode;3° een evaluatieperiode. De Koning bepaalt per personeelscategorie en per krijgsmachtdeel de duur van de bijkomende basisopleidingsfase en van de gespecialisserde professionele vorming die binnen een periode van vier jaar dienen beëindigd te worden.
Art. 23.De Koning bepaalt per personeelscategorie en per krijgsmachtdeel : 1° de minimale duur van de stage- en evaluatieperiode;2° de kennis- en geschiktheidsniveaus inzake professionele, fysieke en karakteriële hoedanigheden;3° de vrijstellingen van vorming en de voorwaarden waarin zij kunnen toegestaan worden.
Art. 24.De kandidaat-reservemilitair kan ertoe verplicht worden zijn vorming geheel of gedeeltelijk te ontvangen in een militaire of burgerlijke instelling, in België of in het buitenland.
Art. 25.§ 1. Elke kandidaat-reservemilitair in basisopleiding is bekleed met de graad van soldaat, zodra zijn dienstneming een aanvang neemt. § 2. Aangesteld kan worden gedurende de vorming : 1° de kandidaat-resserveofficier : in de graad van sergeant en onderluitenant.2° de kandidaat-reserveonderofficier : in de graad van korporaal en sergeant;3° de reservevrijwilliger : in de graad van eerste soldaat. De Koning bepaalt de voorwaarden voor het verlenen en het intrekken van de aanstellingen.
Art. 26.De kandidaat-reservemilitair of de reservevrijwilliger, die wegens een onvoldoende beoordeling van de professionele hoedanigheden geen toestemming krijgt om zijn vorming voort de zetten kan, op zijn verzoek van de stafchef van het krijgsmachtdeel de toestemming krijgen om een nieuwe vorming in dezelfde hoedanigheid in een andere specialisatie aan te vatten, of, indien hij kandidaat-reserveofficier is, een vorming van kandidaat-reserveonderofficier te volgen. In dit laatste geval gaat hij een dienstneming van tien jaar aan in de hoedanigheid van kandidaat-reserveonderofficier, en de vroegere wederdienstneming in de hoedanigheid van reservevrijwilliger blijft geschorst.
Art. 27.De vorming van de kandidaat-reservemilitair neemt een einde in de volgende gevallen : 1° door het slagen in de voorzien vorming;2° door het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-reservemilitair. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, verliest de kandidaat-reservemilitair de graad waarin hij is aangesteld.
Art. 28.De hoedanigheid van kandidaat-resservemilitair is van rechtswege ontnomen : 1° wanneer de kandidaat-reservemilitair als definitief mislukt beschouwd wordt volgens de regels bedoeld in artikel 20 : a) omdat hij niet de vereiste professionele hoedanigheden bezit, of, hetzij niet kan, hetzij niet wenst geherklasseerd te worden volgens de regels die de Koning bepaalt;b) omdat hij niet de vereiste karakteriële hoedanigheden bezit;c) omdat hij niet de vereiste fysieke hoedanigheden inzake de fysieke conditie bezit;2° wanneer de kandidaat-reservemilitair niet meer voldoet aan de eisen die op medisch gebied gesteld worden en zijn vorming niet meer kan voortzetten volgens de voorwaarden die de Koning bepaalt;3° wanneer de kandidaat-reservemilitair de vereiste morele hoedanigheden niet meer bezit volgens de regels bedoeld in artikel 20;4° wanneer de kandidaat-reservemilitair op zijn verzoek de verbreking van zijn dienstneming verkrijgt;5° wanneer de kandidaat-reservemilitair in basisopleiding in de voorziene vorming niet slaagt;6° wanneer de kandidaat-reservemilitair in basisopleiding in de voorziene vorming niet slaagt binnen de termijn bepaald in artikel 13, tweede lid;7° wanneer de dienstneming van ambtswege wordt verbroken. HOOFDSTUK V. - De graad
Art. 29.De graad vormt de staat van reserveofficier, reserveonderofficier of reservevrijwilliger van de krijgsmacht.
De graden van de reserveofficieren worden door de Koning verleend.
Deze graden zijn dezelfde als die van de beroepsofficieren.
De graden van de reserveonderofficieren en de reservevrijwilligers worden door de Minister van Landsverdediging verleend. Deze graden zijn dezelfde als die van de beroepsonderofficieren en beroepsvrijwilligers.
Art. 30.Om in een van de volgende graden van reservemilitair benoemd te worden, moet men : 1° a) voor de graad van onderluitenant, ten minste negentien jaar oud zijn en de leeftijd van éénenveertig jaar niet overschreden hebben;b) voor de graad van sergeant of eerste soldaat, de leeftijd van éénenveertig jaar niet overschreden hebben;2° de gevolgde vomingscyclus met succes beëindigd hebben;3° voldoen aan de geschiktheidsvoorwaarden die de Koning per categorie kan vaststellen. De benoeming in de graden van onderluitenant of sergeant heeft uitwerking op de dag waarop de wederdienstnemingsakte in de hoedanigheid van reserveofficier of van reserveonderofficier bedoeld in artikel 17 ondertekend wordt.
De reservevrijwilliger wordt benoemd in de graad van eerste soldaat minstens twee jaar na de ondertekening van de wederdienstnemingsakte in de hoedanigheid van reservevrijwilliger bedoeld in artikel 15. In het geval deze wederdienstneming overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, derde lid, geschorst werd vooraleer hij tot de graad van eerste soldaat benoemd werd en nadien terug van kracht werd, wordt hij evenwel in de graad van eerste soldaat benoemd nadat hij in het totaal twee jaar in de hoedanigheid van reservevrijwilliger volbracht heeft.
Art. 31.De bij het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie voorgeschreven eed wordt afgelegd in de handen van zijn korpscommandant door de reserveofficier die de graad van onderluitenant bekomt, door de reserveonderofficier die de graad van sergeant, bekomt, door de reservevrijwilliger die de graad van eerste soldaat bekomt.
Art. 32.§ 1. De reservemilitair kan van ambtswege ontslagen worden : 1° indien hij zich aan ernstige, met zijn staat niet overeen te brengen feiten schuldig heeft gemaakt;2° indien tijdens zijn prestaties beroepsongeschiktheid gebleken is. § 2. Voor de reserveofficieren, wordt de maatregel door de Koning genomen op het gemotiveerde verslag van de Minister van Landsverdediging.
Voor de reserveonderofficieren en de reservevrijwilligers wordt de maatregel uitgesproken door de Minister van Landsverdediging bij een gemotiveerde beslissing. § 3. In het geval bepaald in § 1, eerste lid, 1°, wordt de maatregel genomen na raadpleging van een onderzoeksraad.
De onderzoeksraad gaat na of de feiten vaststaan en brengt advies uit over de ernst ervan.
De regels inzake de samenstelling van de onderzoeksraad en de procedure voor deze raad toepasselijk op de militairen van het actief kader zijn toepasselijk, desgevallend per personeelscategorie, op de reservemilitairen.
In het geval bepaald in § 1, eerste lid, 2°, wordt de maatregel genomen op voorstel van de hiërarchische meerderen.
Art. 33.§ 1. De reservemilitair kan schriftelijk zijn ontslag aanbieden. Dit ontslag heeft eerst uitwerking wanneer de Koning of de overheid die Hij aanduidt het heeft aanvaard.
De Koning of de overheid die Hij aanduidt, kan het ontslag weigeren indien Hij oordeelt dat het strijdig is met het dienstbelang. § 2. De voormalige reservemilitair wiens wederdienstneming verbroken werd overeenkomstig de bepalingen van artikel 19, § 1, eerste lid, 2°, omdat hij een dienstneming aangegaan heeft als kandidaat-officier kandidaat-onderofficier van het actief kader, wordt, wanneer hij niet benoemd wordt in dit kader, opnieuw in het kader van de reservemilitairen opgenomen onder de voorwaarden die de Koning bepaalt. Hem wordt de anciënniteit in de graad verleend die hij zou verworven hebben indien hij het reservekader niet had verlaten.
Wanneer de voornoemde voorwaarden niet zijn voldaan wordt de weigering tot wederopneming uitgesproken voor de reserveofficieren door de Koning en voor de reserveonderofficieren en de reservevrijwilligers door de Minister van Landsverdediging. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet toepasselijk op de voormalige reserveofficier wiens wederdienstneming verbroken werd omdat hij een dienstneming aangegaan heeft in de hoedanigheid van : 1° kandidaat-onderofficer of kandidaat-vrijwilliger van het actief kader;2° kandidaat-onderofficier of kandidaat-vrijwilliger korte termijn. De bepalingen van § 2 zijn niet toepasselijk op de voormalige reserveonderofficier wiens wederdienstneming verbroken werd omdat hij een dienstneming aangegaan heeft in de hoedanigheid van kandidaat-vrijwilliger van het actief of kandidaat-vrijwilliger korte termijn. § 4. De reserveofficier of de reserveonderofficier komende uit de categorie van de officieren of onderofficieren korte termijn, die ontslag verkrijgt voor het einde van de periode van tien jaar bedoeld in artikel 10 of artikel 11, wordt tot het verstrijken van die termijn overgeplaatst naar de categorie van de reservevrijwilligers met de graad van eerste soldaat. HOOFDSTUK VI. - De wederoproepingen en de bijkomende prestaties
Art. 34.§ 1. De reservemilitairen met onbepaald verlof kunnen onderworpen worden aan de volgende wederoproepingen : 1° gewone wederoproepingen die ten hoogste mogen bedragen : a) tien dagen per jaar voor de reserveofficieren en de reserveonderofficieren;b) zeven dagen per jaar voor de reservevrijwilligers;2° spoedwederoproepingen in crisistoestand;3° spoedwederoproepingen in periode van oorlog;4° mobilisatiewederoproepingen. In afwijking van het eerste lid, 1°, kan de Minister van Landsverdediging, op voorstel van de chef van de generale staf, eenheden, organismen of delen ervan behorend tot de krijgsmacht op vredesvoet, aanduiden waarbij de reservemilitair die er op vrijwillige basis deel van uitmaakt, onderworpen kan worden aan maximum zeven dagen bijkomende gewone wederoproeping per jaar. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 71, eerste lid, 1°, is dit lid niet toepasselijk op de militair die behoort tot de onmiddellijk beschikbare reserve. § 2. De gewone wederoproepingen bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, kunnen per twee of drie jaar gegroepeerd worden.
Art. 35.De spoedwederoproepingen in crisistoestand bepaald in artikel 4, 9°, en vereist in het kader van de nationale of internationale hulpverlening of de operationele inzet, worden door de regering inmiddellijk ter kennis gebracht van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Art. 36.De minister van Landsverdediging treft de maatregelen die nodig zijn om de spoedige en regelmatige wederoproeping van de militairen met onbepaald verlof te verzekeren.
Hij kan wederoproepingsuitstel bij mobilisatie verlenen wanneer hij oordeelt dat de aanwezigheid van de betrokkenen in een dienst of betrekking buiten het leger van belang voor het land wordt geacht.
Art. 37.De Minister van Landsverdediging of de overheid die hij aanduidt, is er toe bevoegd, bij gemotiveerde beslissing, de militairen met onbepaald verlof te verbieden het land zonder machtiging te verlaten in de volgende omstandigheden : 1° in crisistoestand;2° in periode van oorlog;3° in oorlogstijd. De reservemilitair die voor een duur van meer dan drie maanden het land verlaat, dient de militaire overheid te verwittigen.
Art. 38.De reservemilitair met uitzondering van de kandidaat-reservemilitair in basisopleiding en van de reservevrijwilliger die zijn gespecialiseerde professionele vorming niet voltooid heeft, kan, op verzoek of met het goedvinden van de Koning of de overheid die Hij aanduidt, bijkomende prestaties verrichten. De Koning of de overheid die Hij aanduidt, bepaalt de voorwaarden waarbinnen deze prestaties kunnen worden uitgevoerd.
Art. 39.Voor specifieke opdrachten waarvoor een of meer militairen van het actief kader niet kunnen gevonden worden die over de specifieke bekwaamheden beschikken, kan de Minister van Landsverdediging beroep doen op reservemilitairen.
Een dergelijke opdracht mag de twaalf maanden niet overschrijden. HOOFDSTUK VII. - De stand
Art. 40.De Koning bepaalt hoelang de reservemilitair, in werkelijke dienst, om gezondheidsredenen afwezig mag zijn. Bij het einde van deze periode en voor zover de belanghebbende ondertussen niet op reform werd gesteld, moet de reservemilitair met onbepaald verlof gezonden worden indien zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat de dienst ter hervatten.
Art. 41.De reservemilitair in dienst kan slechts in de volgende gevallen tijdelijk uit zijn ambt ontheven worden : 1° om gezondheidsredenen;2° bij tuchtmaatregel;3° met toepassing van de artikelen 44, vierde lid, en 45, tweede lid.
Art. 42.Gedurende de in artikel 40 bedoelde tijd kan de Minister van Landsverdediging de reservemilitair die, volgens het advies van een geneeskundige commissie, niet in staat is om de dienst te hervatten, tijdelijk uit zijn ambt ontheffen om gezondheidsredenen.
Art. 43.De reservemilitair in dienst kan door de Minister van Landsverdediging voor een bepaalde tijd bij tuchtmaatregel van zijn ambt ontheven worden.
Art. 44.Wanneer de Minister van Landsverdediging oordeelt dat de aanwezigheid van een reservemilitair in de krijgsmachtdelen de tucht of de goede naam van het leger aantast, kan hij, bij ordemaatregel, deze reservemilitair voor ten hoogste drie maanden schorsen. Hij kan zo nodig de schorsing met drie maanden verlengen bij een gemotiveerde beslissing. Wanneer een rechtsvordering ingesteld wordt wegens de feiten die aan de schorsing ten grondslag liggen, moet deze laatste uiterlijk zes maanden na het einde van de rechtsvordering een einde nemen; in de andere gevallen mag haar duur twee jaar niet overtreffen.
Indien geen sanctie die het uittreden uit het reservekader tot gevolg heeft, wordt uitgesproken, wordt de periode van schorsing omgezet in een periode van werkelijke dienst.
Wanneer de ambtsontheffing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken zonder dat ze voor de hele schorsingstijd geldt, wordt de aanvullende periode omgezet in periode van werkelijke dienst.
Wanneer ontslag van ambtswege of militaire degradatie wordt uitgesproken of wanneer de reservemilitair door een zonder uitstel uitgesproken veroordeling ont zet is van een van de in artikel 31, 1° of 6°, van het Strafwetboek genoemde rechten, wordt de schorsing omgezet in non-activiteit.
Art. 45.Wanneer een in dienst zijnde reservemilitair gescheiden is van het leger, hetzij tengevolge van oorlogsomstandigheden, hetzij door uitzonderlijke omstandigheden die niet aan hem te wijten zijn, wordt elke bepaling betreffende het uittreden uit het reservekader te zijnen opzichte geschorst gedurende zijn afwezigheid.
Wanneer de periode van afwezigheid ten einde is, wordt ze geheel of ten dele in ambtsontheffing omgezet, indien de aan de afwezigheid ten grondslag liggende feiten of het gedrag van de reservemilitair gedurende de afwezigheid, met zijn staat van reservemilitair niet overeen te brengen zijn. De maatregel wordt genomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 32.
De datum met ingang waarvan de van het leger gescheiden reservemilitair als met onbepaald verlof moet worden beschouwd, wordt door de Minister van Landsverdediging bepaald.
Art. 46.De volgende statutaire maatregelen kunnen uitgesproken worden ten opzichte van de reservemilitair : 1° de tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel;2° het ontslag van ambtswege, bedoeld in artikel 32. Deze statutaire maatregelen kunnen uitgesproken worden voor dezelfde feiten waarvoor reeds een tuchtstraf zoals bepaald in artikel 22 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht, werd opgelegd. HOOFDSTUK VIII. - De korpsen en de specialiteiten
Art. 47.De aanwijzing van de reservemilitairen wordt geregeld door de minister van Landsverdediging of door de door hem aangewezen overheid, volgens de kaderbehoeften van de krijgsmacht.
Art. 48.De reserveofficieren en reserveonderofficieren worden ingedeeld in één van de door de Koning bepaalde korpsen.
Bovendien, in sommige korpsen, worden de reserveofficieren en reserveonderofficieren ingedeeld in één van de door de Koning bepaalde specialiteiten.
Art. 49.De artikelen 27bis, 28, 29, eerste lid, 30, 31 en 32 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de krijgsmacht, zijn van toepassing op de reserveofficieren.
Art. 50.In uitzonderingsgevallen, waarover verslag moet uitgebracht worden, kan de Koning, te voorlopigen titel, een reserveofficier aanstellen om het ambt van een hogere graad uit te oefenen.
Het besluit van aanstelling en het verslag aan de Koning worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
De gevolgen van de aanstelling worden door de Koning bepaald. Nochtans komt, voor de toepassing van deze wet, alleen de graad waarin de reserveofficier benoemd is, in aanmerking.
Art. 51.De artikelen 3bis, 4, 5, 6 en 7 van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, zijn toepasselijk op de reserveonderofficieren.
Art. 52.Wanneer de kaderbehoeften het vereisen, kan de minister van Landsverdediging een reserveonderofficier, ten voorlopigen titel, aanstellen om het ambt van een hogere graad uit te oefenen. De gevolgen van de aanstelling worden door de Koning bepaald. Nochtans komt, voor de toepassing van deze wet, alleen de graad waarin de reserveonderofficier benoemd is, in aanmerking.
Art. 53.De reservemilitairen die deelnemen aan de luchtdienst, maken deel uit van één van de categorieën van het varend personeel van hun krijgsmachtdeel die de Koning bepaalt, onder de voorwaarden en volgens de procedure die Hij bepaalt.
De reservemilitairen worden uit deze categorieën geschorst of geschrapt volgens de regels en de procedure die geldig zijn voor de miltairen van het actief kader. HOOFDSTUK IX. - De anciënniteit voor de bevordering in graad en de bevordering in graad
Art. 54.De anciënniteit van de reservemilitair voor de bevordering in graad wordt vastgesteld volgens de regels die geldig zijn voor de militairen van het actief kader.
Art. 55.De Koning regelt de bevordering van de reservemilitairen overeenkomstig de in dit hoofdstuk neergelegde beginselen.
Art. 56.In de krijgsmacht heeft de bevordering van de reserveofficieren en -onderofficieren plaats in het korps of, in voorkomend geval, in de specialiteit waarvoor zij zijn aangewezen.
De officieren van de landmacht houden op tot een korps en, in voorkomend geval tot een speciliateit te horen, behalve in de korpsen welke de Koning bepaalt, eens zij in een graad van opperofficier worden benoemd.
Art. 57.De bevordering van de reservemilitairen is onderscheiden van de bevordering van de militairen van het actief kader. De reservemilitair moet de gewone wederoproepingen verricht hebben en, desgevallend, de bijkomende gewone wederoproepingen bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, of 71, eerste lid, 1°, voorzien voor zijn personeelscategorie.
Hij moet eveneens de bijkomende prestaties verricht hebben die de bevordering betreffen, die de Koning bepaalt voor zijn personeelscategorie, zonder dat de gezamenlijke duur ervan meer dan zestig dagen mag bedragen per promotie.
Art. 58.§ 1. De graden van lager reserveofficier, van lager reserveonderofficier en van reservevrijwilliger worden naar anciënniteit verleend aan de reservemilitairen die aan de in deze wet bepaalde voorwaarden voldoen.
Evenwel kan de reservemilitair, wiens wijze van dienen onvoldoende geacht wordt of die niet geschikt bevonden wordt voor de uitoefening van de functies van de hogere graad, voorbijgegaan worden in de bevordering.
De geschiktheid en de wijze van dienen worden beoordeeld door de Minister van Landsverdediging na gemotiveerd advies van de hiërarchische meerderen.
Geen enkel ongunstig advies mag aan de minister van Landsverdediging worden toegezonden zonder dat de reservemilitair binnen een termijn van tien werkdagen, zijn verweer heeft kunnen doen gelden. Evenwel wordt voor het eerste ongunstig advies deze termijn op dertig werkdagen gebracht indien de reservemilitair, overeenkomstig de bepalingen van artikel 37, tweede lid, de militaire overheid van zijn verblijf in het buitenland heeft verwittigd. § 2. De kandidatuur van de reservemilitair die voorbijgegaan werd in de bevordering wordt opnieuw onderzocht binnen een termijn van vijf jaar sinds het eerste onderzoek. De reservemilitair die niet bevorderd werd na dit tweede onderzoek neemt niet meer deel aan de bevordering.
Art. 59.In de reserve worden de graden van opperofficier en van hoofdofficier naar keuze van de Koning verleend, volgens de regels toepasselijk op de beroepsofficieren, op basis van het advies van een bevorderingscomité dat rekening houdt met de titels en de verdiensten van de kandidaten.
Art. 60.Om in de reserve tot de graden van kapitein, majoor, luitenant-kolonel, kolonel en generaal-majoor te kunnen worden bevorderd, moet de reserveofficier voor beroepsproeven slagen. De Koning of de overheid die Hij aanduidt, bepaalt het programma van deze proeven.
Reserveofficieren die uit het kader van de beroepsofficieren komen zijn vrijgesteld van de beroepsproeven voor bevordering tot de graad van majoor waaraan zij voldaan hebben of waarvan zij vrijgesteld waren als kandidaat-beroepsmajoor. Hetzelfde geldt voor wat betreft de taalexamens.
De reserveofficier die uit het kader van de beroepsofficieren komt en in dit kader definitief is afgewezen bij de vakexamens voor bevordering tot de graad van majoor, kan niet meer deelnemen aan de examens voor bevordering tot de graad van reservemajoor. Is hij evenwel, in het beroepskader, definitief afgewezen bij de taalexamens voor bevordering tot de graad van majoor, dan kan hij de taalexamens voor bevordering tot de graad van reservemajoor afleggen.
De hoofdofficier bekleed met de graad van respectievelijk majoor, luitenant-kolonel of kolonel die met deze graad in de reserve toegelaten wordt met toepassing van artikel 10, 1°, wordt geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van de beroepsproeven voor bevordering tot de graden van respectievelijk luitenant-kolonel, kolonel of generaal-majoor.
Art. 61.Om in de reserve tot de graad van eerste sergeant-majoor te kunnen worden bevorderd, moet de reserveonderofficier voor beroepsproeven slagen. De Koning of de overheid die Hij aanduidt, bepaalt het programma van deze proeven.
De reserveonderofficier die uit het kader van de beroepsonderofficieren komt, kan van deze proeven vrijgesteld worden indien hij reeds met succes een gelijkwaardige vorming heeft gevolgd.
Art. 62.Niemand kan tot de graad van adjudant-chef in het reservekader worden benoemd indien hij niet geslaagd is voor een examen, volgens de regels toepasselijk op de beroepsonderofficieren.
De reserveonderofficier die uit het kader van de beroepsonderofficieren komt en geslaagd is voor het kwalificatie-examen bedoeld in artikel 39 van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, kan onder de door de Koning vastgestelde voorwaarden in het reservekader worden bevorderd tot de graad van adjudant-chef.
Art. 63.In de reserve worden de graden van hoofdonderofficer naar keuze van de Minister van Landsverdediging verleend, volgens de regels toepasselijk op de beroepsonderofficieren, op basis van het advies van een bevorderingscomité dat rekening houdt met de titels en de verdiensten van de kandidaten.
Art. 64.De reservemilitair kan niet bevorderd worden tot een hogere graad wanneer hij hetzij in non-activiteit, hetzij geschorst bij ordemaatregel, hetzij gescheiden van het leger is.
De reservemilitair bedoeld in het eerste lid kan, op het ogenblik dat hij terug in werkelijke dienst of met onbepaald verlof geplaatst wordt, met terugwerkende kracht bevorderd worden onder de voorwaarden die gelden voor de militairen van het actief kader.
Art. 65.De reservemilitair kan niet tot de hogere graad benoemd worden indien hij wegens zijn leeftijd niet gedurende ten minste één jaar in zijn nieuwe graad kan dienen. HOOFDSTUK X. - Het krijgstuchtelijk stelsel
Art. 66.Wanneer hij in dienst is, is de reservemilitair onderworpen aan het krijgstuchtelijk stelsel van de beroepsmilitairen. De tuchtrechtspleging wordt schriftelijk gevoerd voor de reservemilitair met onbepaald verlof.
Art. 67.De reservemilitair in dienst is onderworpen aan de militaire strafwetten. De reservemilitair met onbepaald verlof is slechts onderworpen aan de bepalingen van de militaire strafwetten die gelden voor de militairen met onbepaald verlof.
Art. 68.Onder de omstandigheden die de Koning bepaalt, mag de reservemilitair zonder machtiging vanwege de minister van Landsverdediging geen melding van zijn hoedanigheid maken. HOOFDSTUK XI. - De onmiddellijk beschikbare reserve
Art. 69.De Minister van Landsverdediging bepaalt op voorstel van de chef van de generale staf, overeenkomstig de regels bepaald door de Koning, het aantal reservemilitairen die jaarlijks kunnen worden aanvaard om een aanvullende speciale dienstneming voor de onmiddellijk beschikbare reserve te ondertekenen.
Art. 70.Om een aanvullende speciale dienstneming te kunnen ondertekenen, moet de reservemilitair voldoen aan de specifieke voorwaarden inzake gevolgde vorming, training en beschikbaarheid.
De speciale dienstneming wordt aangegaan voor een duur van een jaar en kan worden hernieuwd voor opeenvolgende periodes van een jaar. Deze dienstneming schorst de lopende dienstneming niet. Tijdens de duur van deze dienstneming en van de eventuele verlenging ervan bedoeld in artikel 71, tweede lid, is het de reservemilitair niet toegestaan een dienstneming aan de gaan bedoeld in artikel 16.
Art. 71.Naast de wederoproepingen bepaald in artikel 34, § 1, eerste lid, kan de reservemilitair behorende tot de onmiddellijk beschikbare reserve onderworpen worden aan : 1° maximum zeven dagen bijkomende gewone wederoproeping per jaar;2° de speciale wederoproeping die ten hoogste negen ononderbroken maanden mag bedragen en per speciale dienstneming slechts eenmaal kan worden opgelegd. De duur van de speciale wederoproeping bedoeld in het eerste lid, 2°, mag de termijn van de speciale dienstneming overschrijden. Deze dienstneming is in dit geval van rechtswege verlengd tot op het einde van de speciale wederoproeping. De hernieuwing bedoeld in artikel 70, tweede lid, gebeurt slechts na afloop van deze verlenging. HOOFDSTUK XII. - Het uittreden uit het reservekader
Art. 72.De reservemilitair houdt op tot het reservekader te behoren : 1° door ontslag van ambtswege of door ontslag op zijn verzoek bij toepassing van de artikelen 32 en 33;2° door het bereiken van de leeftijdsgrens;3° door het vroegtijdig met definitief verlof zenden wanneer er teveel reservemilitairen zijn;4° door reform;5° door verlies van de Belgische nationaliteit. De reservemilitair die het reservekader verlaten heeft bij toepassing van het eerste lid, 2°, 3° en 4°, behoudt zijn graad eershalve.
De minister van Landsverdediging kan hem deze eregraad ontnemen indien hij zich onwaardig getoond heeft hem te behouden.
Art. 73.De reservemilitairen houden op tot het reservekader te behoren op 31 december van het jaar waarvan zij de leeftijd van zestig jaar bereikt hebben.
Art. 74.De Koning stelt de reserveofficier, en de Minister van Landsverdediging de reserveonderofficier of reservevrijwilliger, op reform die, naar het advies van een geneeskundige commissie, definitief buiten staat zijn om te dienen. HOOFDSTUK XIII; - Diverse bepalingen
Art. 75.Het artikel 12bis van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de krijgsmacht is van toepassing op de reserveofficieren.
Het artikel 15bis van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht is van toepassing op de reserveonderofficieren.
Het artikel 9bis van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut der vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht is van toepassing op de reservevrijwilligers.
Art. 76.Wanneer het leger gemobiliseerd is, kan de Koning afwijken van de bepalingen van de artikelen 7, 10°, 11° en 12°, 58 en 65.
Art. 77.De besturen en de regies van de Staat, de provinciën, de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de verenigingen van gemeenten alsook de concessiehouders van openbare diensten en de door de besturen gesubsidieerde instellingen, moeten aan hun personeelsleden die reservemilitairen zijn de voor het verrichten van militaire prestaties vereiste verloven toestaan, zowel met het oog op hun opleiding als met het oog op hun bevordering. Die verloven worden niet in mindering gebracht van de verloven die belanghebbenden normaal kunnen genieten. HOOFDSTUK XIV. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 78.Het opschrift van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren en de reserveofficieren van de krijgsmacht, gewijzigd bij de wetten van 27 december 1973, 13 juli 1976 en 22 maart 2001, wordt vervangen door het volgende opschrift : « Wet betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht ».
Art. 79.De artikelen 54 tot 95 van dezelfde wet gewijzigd bij de wetten van 28 juni 1960, 18 februari 1987, 22 december 1989, 21 december 1990, 20 mei 1994 en 22 maart 2001, worden opgeheven.
Art. 80.In artikel 97 van dezelfde wet worden de woorden « , 54, 5° en 7°, 77, 80 en 92, lid 2 » geschrapt.
Art. 81.De wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de reserveonderofficieren van de krijgsmacht, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 21 december 1990, 20 mei 1994 en 22 maart 2001, wordt opgeheven.
Art. 82.Hoofdstuk VII van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, dat het arikel 31 bevat, wordt opgeheven.
Art. 83.In de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden, wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidende : «
Art. 3ter.De reservemilitair kan zich in crisistoestand in periode van vrede bevinden.
De crisistoestand begint en eindigt op de tijdstippen die worden vastgelegd bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wanneer de krijgsmacht enkel samengesteld uit de militairen van het actief kader en de reservemilitairen behorende tot de onmiddellijk beschikbare reserve, er niet meer in slaagt om zijn opdrachten in het kader van operationele inzet of hulpverlening uit te voeren. »
Art. 84.Artikel 21, 3°, van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn wordt opgeheven.
Art. 85.Artikel 22 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 22.De militair korte termijn die met onbepaald verlof gezonden wordt, gaat over naar het reservekader, in zijn personeelscategorie.
Hij wordt benoemd in de laatste graad die hij bij wege van aanstelling verkregen heeft en verkrijgt in die graad de anciënniteit bepaald door de Koning. »
Art. 86.Artikel 23 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 23.De met onbepaald verlof gezonden militair korte termijn wordt gedurende tien jaar onderworpen aan de wederoproepingen bepaald in artikel 34 van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht. » HOOFDSTUK XV. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 87.De reserveofficier aangeworven bij toepassing van artikel 54 of 55 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de krijgsmacht, de reserveonderofficier aangeworven bij toepassing van artikel 1 of 3 van de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de onderofficieren van het reservekader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, de vrijwilliger korte termijn overgegaan naar het reservekader met toepassing van de artikelen 20 en 23 van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn en de dienstplichtige met onbepaald verlof onderworpen aan de militaire verplichtingen met toepassing van artikel 3 van de dienstplichtwetten gecoördineerd op 30 april 1962 worden volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning opgenomen in het reservekader, met behoud van hun graad en met hun anciënniteit in deze graad, voor de overblijvende duur van hun militaire verplichtingen zoals bepaald in hun statuut van oorsprong.
Art. 88.Binnen zes maanden die voorafgaan aan het einde van zijn militaire verplichtingen kan de militair bedoeld in artikel 87, een wederdienstneming van vijf jaar aangaan, zonder de leeftijdslimiet bepaald in artikel 73 te overschrijden. Deze wederdienstneming vangt aan bij het verstrijken van voormelde militaire verplichtingen.
Art. 89.Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet kan de reservemilitair met definitief verlof, op zijn aanvraag en naar gelang van de kaderbehoeften van zijn oorspronkelijk krijgsmachtdeel en van een beoordeling van zijn militair verleden, van de chef van het krijgsmachtdeel de toestemming krijgen heropgenomen te worden in het reservekader. Deze reservemilitair die voldoet al naargelang het geval aan de voor de staat van officier, onderofficier of vrijwilliger onontbeerlijke morele en fysieke hoedanigheden kan wederdienstnemingen van vijf jaar aangaan, zonder de leeftijdslimiet bepaald in artikel 73 te overschrijden. Bij de ondertekening van de wederdienstnemingsakte wordt verklaard dat hij onderworpen is aan de militaire wetten en door die verklaring de hoedanigheid van militair verkrijgt. Deze formaliteit wordt vastgesteld zoals bepaald in artikel 14, tweede en derde lid.
Art. 90.Binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet kan de reservemilitair bedoeld in artikel 87, die niet definitief mislukt is in de proeven voor bevordering tot de hogere graad, en die voldoet aan de in deze wet bepaalde voorwaarden voor de bevordering in de graad, vragen om opnieuw deel te nemen aan de bevordering.
Art. 91.De reserveofficier aangeworven bij toepassing van artikel 54 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de krijgsmacht en de reserveonderofficier aangeworven bij toepassing van artikel 1 van de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de onderofficieren van het reservekader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, van wie het ontslag aanvaard werd binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet, overeenkomstig de bepalingen van artikel 33, § 1, behoudt zijn graad eershalve.
De bepalingen van artikel 72, derde lid, zijn op hem van toepassing.
Art. 92.Zolang de beroepsofficieren en -onderofficieren niet ingedeeld worden in korpsen en, in voorkomend geval, specialiteiten kunnen de reserveofficieren en - in onderofficieren respectievelijk worden ingedeeld in één van de door de Koning bepaalde korpsen of ambtengroepen.
De artikelen 28, 29, eerste lid, en 30 tot 32 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht zijn dan van toepassing op de reserveofficieren en de artikelen 4 tot 7 van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht zijn dan toepasselijk op de reserveonderofficieren. De bevordering van de reserveofficieren en de reserveonderofficieren heeft plaats, naargelang het geval, in het korps of in de ambtengroep waarvoor zij zijn aangewezen.
Art. 93.De Koning kan de nadere overgangsmaatregelen vaststellen voor de toepassing van deze wet.
Art. 94.Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 16 mei 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT _______ Nota's (1) Zitting 2000-2001. Kamer van volksvertegenwoordigers Parlementaire bescheiden. - Ontwerp van wet, nr. 1137/1. - Amendementen, nr. 1137/2. - Verslag, nr. 1137/3. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1137/4.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming : 19 april 2001.
Senaat Parlementaire bescheiden. - Ontwerp van wet overgemaakt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 722/1.
Ontwerp niet geëvoqueerd, nr. 722/2.