Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 februari 2003
gepubliceerd op 27 februari 2003

Wet betreffende het vrijwillig ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd beroepsomschakelingsprogramma ten behoeve van bepaalde militairen en houdende sociale bepalingen

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2003007066
pub.
27/02/2003
prom.
06/02/2003
ELI
eli/wet/2003/02/06/2003007066/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 FEBRUARI 2003. - Wet betreffende het vrijwillig ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd beroepsomschakelingsprogramma ten behoeve van bepaalde militairen en houdende sociale bepalingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° « beroepsomschakeling » : het feit, voor bepaalde militairen die het actief kader verlaten door vrijwillig ontslag, om zelf een betrekking te zoeken bij een nieuwe werkgever of een beroepsbezigheid als zelfstandige te ontplooien met behulp van begeleidende diensten en adviezen, die individueel of in groep worden verleend door een derde, hierna genoemd « bureau voor beroepsomschakeling », op vraag van het Ministerie van Landsverdediging »;2° « bureau voor beroepsomschakeling » : hetzij de natuurlijke persoon, hetzij de particuliere of publieke rechtspersoon, hetzij de instelling of het orgaan van publiek recht die steun aan de beroepsomschakeling verleent, geselecteerd met toepassing van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.

Art. 3.Deze wet is alleen van toepassing op de beroeps- of aanvullingsmilitairen die aan de in artikel 4 bepaalde voorwaarden voldoen.

Art. 4.Om de beroepsomschakeling te kunnen genieten, moet de militair bedoeld in artikel 3 : 1° een aanvraag tot ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd programma van beroepsomschakeling hebben ingediend;2° in werkelijke dienst zijn op het tijdstip dat hij zijn aanvraag indient, zonder in mobiliteit of gebezigd te zijn en zonder ter beschikking gesteld te zijn hetzij van de federale politie, hetzij van een openbare dienst, en zonder een functie te bekleden waarvan de bezoldiging niet wordt gedragen door de begroting van het ministerie van Landsverdediging;3° ten minste vijftien jaar werkelijke dienst hebben volbracht als militair of kandidaat-militair van het actief kader, niet soldijtrekkende, met uitzondering van enige bonificatie;4° zich niet bevinden in een rendementsperiode als bedoeld in artikel 3 van de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de Staat van een deel van de door de Staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden;5° op de datum waarop de oriëntatiefase bedoeld in artikel 8 aanvangt : a) nog meer dan vijf jaar van de normale pensioendatum verwijderd zijn, voor de opper- en hoofdofficieren, de onderofficieren en de vrijwilligers;b) nog meer dan één jaar van de normale pensioendatum verwijderd zijn, voor de lagere officieren;6° vóór 1 juni 2001 in werkelijke dienst zijn geweest bij een dienst of een eenheid van de Belgische strijdkrachten gelegerd in de Bondsrepubliek Duitsland;7° zijn hoofdverblijfplaats hebben op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland, volgens de door de Koning bepaalde criteria.

Art. 5.Het ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd programma van beroepsomschakeling wordt gelijkgesteld met een aangenomen ontslag.

Art. 6.Het beroepsomschakelingsproces omvat drie achtereenvolgende fazen, die een beroepsomschakelingssessie vormen : de informatie-, oriëntatie- en reclasseringsfasen.

De door de Koning aangewezen overheid bepaalt het jaarlijkse aantal beroepsomschakelingssessies alsmede de datum van het begin van elke sessie.

Art. 7.De informatiefase omvat de hiernavermelde activiteiten, in de volgende orde : 1° een gezamenlijike informatiebijeenkomst, waarna de militairen worden uitgenodigd om aan de evaluatie bedoeld in 2° deel te nemen;2° een individuele evaluatie, georganiseerd door het bureau voor beroepsomschakeling, zodat de militairen hun motivatie en hun kansen om opnieuw werk te vinden kunnen beoordelen, waarna ze een aanvraag tot ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd programma van beroepsomschakeling kunnen indienen. De informatiefase begint de dag van de informatiebijeenkomst bedoeld in het eerste lid, 1°, en duurt één maand.

De aanvraag bedoeld in het eerste lid, 2°, moet vóór het einde van de informatiefase worden ingediend.

De minister van Landsverdediging beslist, volgens de door de Koning bepaalde criteria, over de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de militair bedoeld in artikel 4, 7°, en geeft hem kennis van zijn beslissing uiterlijk één maand na de indiening van de aanvraag bedoeld in het eerste lid, 2°.

Art. 8.De oriëntatiefase omvat activiteiten die door het bureau voor beroepsomschakeling worden georganiseerd om de balans van de bekwaamheden van de militair en van zijn mogelijkheden inzake beroepsomschakeling op te maken.

De oriëntatiefase begint de eerste werkdag van de maand die volgt op de datum waarop aan de militair de aanvaarding van zijn aanvraag bedoeld in artikel 7, vierde lid, wordt betekend.

De oriëntatiefase duurt van één tot drie maanden. De concrete duur wordt door de Koning bepaald.

De oriëntatiefase eindigt in een van de volgende gevallen : 1° zodra de militiar een nieuwe beroepsactiviteit aanvangt behalve indien die uitgeoefend wordt in cumulatie met de activiteiten van de beroepsomschakeling;2° zodra de militair vraagt dat zijn ontslag onmiddellijke uitwerking heeft;3° zodra de militair het van een geïndivisualiseerd programma van beroepsomschakeling vergezelde ontslag verzaakt;4° zodra wordt overgegaan naar de reclasseringsfase bedoeld in artikel 9. De militair die de oriëntatiefase heeft onderbroken doordat hij het ontslag heeft verzaakt als bedoeld in het vierde lid, 3°, kan slechts één enkele nieuwe aanvraag om ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd programma van beroepsomschakeling indienen, voor zover een nieuwe sessie geprogrammeerd is.

Een oriëntatieverlof wordt automatisch verleend aan de militair bij de aanvang van de oriëntatiefase en eindigt automatisch bij afloop van deze fase.

Art. 9.§ 1. De reclasseringsfase omvat activiteiten die door het bureau voor beroepsomschakeling worden georganiseerd om de militair te helpen een nieuwe beroepsactiviteit te vinden. § 2. De reclasseringsfase begint automatisch aan het einde van de oriëntatiefase. § 3. Vanaf die datum is de aanvaarding van de aanvraag tot ontslag bedoeld in artikel 7, vierde lid, onherroepelijk. § 4. De maximale duur van de reclasseringsfase ligt tussen vijf en drieëntwintig maanden. De concrete duur wordt door de Koning bepaald.

Evenwel, in geval van afwezigheid van meer dan drie maanden om gezondheidsredenen of om sociale redenen waarvan de uitzonderlijke aard door hem wordt beoordeeld, kan de minister van Landsverdediging bij gemotiveerde beslissing : 1° de reclasseringsfase verlengen met een duur die gelijk is aan de duur van de afwezigheid om gezondheidsredenen, met een maximum van zes maanden;2° het ontslag tenietdoen. § 5. De reclasseringsfase eindigt in een van de volgende gevallen : 1° zodra de militair een nieuwe beroepsactiviteit aanvangt, behalve indien die uitgeoefend wordt in cumulatie met de beroepsomschakelingsactiviteiten;2° zodra de militair vraagt dat zijn ontslag onmiddellijke uitwerking heeft;3° aan het eind van de duur bedoeld in § 4, eerste lid, eventueel verlengd met de duur bedoeld in § 4, tweede lid, 1°;4° op de datum waarop het ontslag wordt teniet gedaan als bedoeld in § 4, tweede lid, 2°. § 6. Een reclasseringsverlof wordt automatisch verleend aan de militair bij de aanvang van de reclasseringsfase en het eindigt automatisch bij afloop van die fase.

Art. 10.Het ontslag vergezeld van een beroepsomschakeling heeft uitwerking op de datum waarop het beroepsomschakelingsproces eindigt in de gevallen bedoeld in artikel 8, vierde lid, 1° en 2°, en in artikel 9, § 5, 1°, 2° en 3°.

Art. 11.Het beroepsomschakelingsprogramma eindigt automatisch zonder opzegging : 1° als een periode van oorlog wordt afgekondigd;2° als de mobilisatie wordt afgekondigd.

Art. 12.De militair die het actief kader verlaat door ontslag vergezeld van een beroepsomschakeling, ontvangt een reclasseringspremie waarvan het bedrag en de nadere betalingsregels door de Koning worden bepaald.

Art. 13.De bepalingen van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht zijn van toepassing op de militair die ontslag vergezeld van een beroepsomschakeling genomen heeft.

Art. 14.De bepalingen van de artikelen 14 tot 18 zijn van toepassing op elke militiar die om enige reden naar het burgerleven is teruggekeerd en die door zijn statuut niet onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die betrekking hebben op de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid en op de sector uitkeringen van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit.

Deze bepalingen zijn evenwel niet van toepassing : 1° op de militairen die, krachtens hun statuut, de leeftijdsgrens hebben bereikt of van ambtswege uit hun ambt werden ontzet met onmiddellijk ingaand recht op pensioen, op voorwaarde dat het jaarlijkse bedrag van dat pensioen ten minste het bedrag bereikt van de hoofduitkering voor 300 werkloosheidsdagen, verhoogd met 40 %;2° op de militairen van het reservekader die wederoproepingen of prestaties verrichten, met toepassing van, naargelang het geval, hetzij de artikelen 62 en 63, § 1, van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren en de reserveofficieren van de krijgsmacht, hetzij de artikelen 10 en 11, § 1, van de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de reserveonderofficieren van de krijgsmacht, hetzij de artikelen 34, 38, 39 en 71 , van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;3° op de militairen die, met toepassing van de dienstplichtwetten, hun werkelijke diensttermijn verrichten of een voorgeschreven wederoproeping volbrengen alsmede op degenen die onder de wagens zijn gehouden;4° op de leerlingen van civiele oorsprong in de voorbereidende divisie van de Koninklijke Militaire School.

Art. 15.Onverminderd de rechten waarop zij zich eventueel kunnen beroepen krachtens een gunstiger regeling van sociale zekerheid, worden de bij artikel 14 bedoelde militairen, bij hun terugkeer naar het burgerleven, voor de duur van hun prestaties, beschouwd zonder onderbreking onderworpen geweest te zijn aan de bepalingen van voormelde wet van 27 juni 1969, met betrekking tot de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid alsook de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, met inbegrip van de sector uitkeringen, en aan de bepalingen betreffende de moederschapsverzekering indien zij overeenkomstig de ter zake geldende regels : 1° binnen dertig kalenderdagen na hun terugkeer naar het burgerleven;a) de hoedanigheid verkregen hebben van aan voornoemde wet onderworpen werknemer, van mijnwerker of van zeeman ter koopvaardij;b) of bij de subregionale tewerkstellingsdienst als werkzoekende ingeschreven zijn;2° of het bewijs leveren dat zij gedurende dezelfde termijn ongeschikt zijn om arbeid te verrichten in de zin van de reglementering inzake verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, of zich bevinden in een periode van moederschapsverlof overeenkomstig titel V van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994.

Art. 16.§ 1. Het ministerie van Landsverdediging stort, bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid ten behoeve van de bij artikel 14 bedoelde militairen : 1° de door de werkgever en de werknemer verschuldigde bijdragen voor de periode die overeenstemt met het aantal werkdagen dat de belanghebbende, gelet op de leeftijdsgroep waartoe hij behoort, moet bewijzen om gerechtigd te zijn op de werkloosheidsuitkeringen krachtens de terzake geldende reglementering;2° de door de werkgever en werknemer verschuldigde bijdragen, berekend voor een periode van zes maanden, om de belanghebbende recht te geven op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, en op de moederschapsverzekering. De eventuele toekenning van een vertrekpremie, -toelage, -vergoeding of van vertrekgeld krachtens de artikelen 12 en 13 van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren en krachtens artikel 26, § 1, van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn belet niet dat werkloosheidsuitkeringen of vergoedingen voor arbeidsongeschiktheid of invaliditeit worden uitbetaald. § 2. De in § 1 bedoelde bijdragen worden berekend op basis van de laatste activiteitswedde van de belanghebbende, zo nodig omgerekend tot de wedde toegekend voor voltijdse prestaties. § 3. De duur van de in § 1, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde periodes mag in geen geval de duur overtreffen van de werkelijke dienstperiode van de ontslagen militair.

Art. 17.In de loop van de laatste werkdag overhandigt het ministerie van Landsverdediging aan de betrokkene, of zendt het hem per ter post aangetekende brief, alle door de sociale zekerheidswetgeving vereiste bescheiden, een attest van ontslag en een bericht over de te vervullen formaliteiten.

Het ministerie van Landsverdediging bezorgt bovendien aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de gegevens die vereist zijn voor de berekening van de bijdragen.

Art. 18.Indien de beslissing die een einde maakt aan de uitoefening van het ambt of indien de verbreking van de dienstneming of de wederdienstneming, of het verlies van de hoedanigheid nadien wordt vernietigd of ingetrokken, wordt ervan uitgegaan dat de betrokkene zonder onderbreking ingeschakeld is gebleven in de aan het statuut van militair verbonden regeling van sociale bescherming van de werknemers.

In dat geval en voorzover de werknemersbijdragen overeenkomstig artikel 16 werden gestort, wordt het daarmee overeenstemmende bedrag terugbetaald aan het ministerie van Landsverdediging.

De werkloosheidsvergoedingen en de uitkeringen in het stelsel van de ziekte- en invaliditeitsverzekering die de betrokkene krachtens deze wet zou hebben ontvangen, kunnen slechts worden teruggevorderd indien de betrokkene recht heeft op de uitbetaling van de achterstallige weddebedragen.

Art. 19.In artikel 20 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht, worden de woorden « of met buitengewoon verlof » vervangen door de woorden « , met buitengewoon verlof of met reclasseringsverlof. »

Art. 20.Artikel 5, § 1, van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, wordt aangevuld als volgt : « 6° wanneer de militair een reclasseringsverlof krijgt. »

Art. 21.Artikel 6, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 10° in geval van oriëntatieverlof. »

Art. 22.De militair die een aanvraag om ontslag vergezeld van een beroepsomschakeling heeft ingediend, kan niet in aanmerking komen voor de bepalingen opgenomen in artikel 21, § 4, tweede lid, van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren en de reserveofficieren van de krijgsmacht, in artikel 23, § 4, tweede lid, van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht en in artikel 17, § 4, tweede lid, van de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht.

Art. 23.De militair die het actief kader heeft verlaten door een van beroepsomschakeling vergezeld ontslag komt niet in aanmerking voor de reïntegratie bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren en de reserveofficieren van de krijgsmacht, in artikel 27 van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht en in artikel 18ter van de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht.

Art. 24.De wet van 28 juni 1960 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de personen die bij het leger tijdelijke diensten volbracht hebben, gewijzigd bij de wet van 21 december 1990, wordt opgeheven.

Art. 25.Artikel 29 van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994, en artikel 30 van dezelfde wet worden opgeheven.

Art. 26.De Koning of de overheid die Hij aanwijst kan bijkomende nadere regels bepalen met betrekking tot het beroepsomschakelingsprogramma alsmede elke maatregel die nodig is voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 14 tot 18.

Art. 27.Om redenen van overtal of om sociale redenen ingevolge bepaalde herstructureringsmaatregelen, kan de Koning de bepalingen van deze wet toepasselijk maken op andere groepen van militairen, onder de voorwaarden die Hij bepaalt.

Art. 28.De Koning bepaalt voor elk artikel van deze wet de dag waarop het in werking treedt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands Zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 6 februari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT Met 's Lands segel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire bescheiden : Wetsontwerp nr. 1984/1 - Verslag nr. 1984/2 - Aangenomen tekst nr. 1984/3.

Parlementaire Handelingen : Tekst aangenomen op 18 december 2002.

Senaat.

Parlementaire bescheiden : Wetsontwerp overgezonden door de Kamer nr. 1411/1. Niet geëvoceerd.

^