gepubliceerd op 07 mei 2010
Wet tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel
23 APRIL 2010. - Wet tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht
Art. 2.Artikel 44 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht wordt vervangen als volgt : «
Art. 44.Wanneer de feiten weinig ernstig schijnen te zijn, kan het openbaar ministerie, de kamer van inbeschuldigingstelling, de raadkamer of elke andere strafrechtbank die belast wordt met de vervolging van een inbreuk op het militair strafwetboek, ten laste van een persoon die overeenkomstig de artikelen 14, 14bis en 14ter van het militair strafwetboek aan de militaire strafwetten onderworpen is, de beklaagde naar zijn korpscommandant verwijzen om tuchtrechtelijk te worden gestraft.
De beslissing tot verwijzing naar de tucht van het korps maakt de zaak aanhangig bij de militaire meerdere bevoegd voor de tuchtrechtelijke procedure, en doet de strafvordering vervallen.
De bepalingen van het eerste en tweede lid gelden eveneens wanneer de feiten in het buitenland werden gepleegd en volgens de Belgische wet eender welke overtreding of eender welk wanbedrijf uitmaken die weinig ernstig schijnt te zijn. » HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht
Art. 3.In artikel 49 van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt : « § 2. Behalve om redenen die vreemd zijn aan de lichamelijke toestand als gevolg van de zwangerschap of van de bevalling of op aanvraag van de vrouwelijke militair, kan er tegenover haar geen definitieve ambtsontheffing worden uitgesproken vanaf het ogenblik waarop zij haar korpscommandant heeft ingelicht omtrent de zwangerschap tot een maand na het einde van het moederschapsverlof, met inbegrip van de periode van acht weken gedurende dewelke ze, in voorkomend geval, haar verlofdagen van postnatale rust moet opnemen. »
Art. 4.In artikel 50 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 2005 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, wordt het tweede lid aangevuld met de volgende zin : « Het postnatale gedeelte van het moederschapsverlof begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de vrouwelijke militair nog prestaties heeft verricht op de dag van de bevalling.»; 2° in paragraaf 2, wordt het eerste lid aangevuld met de volgende zinnen : « Wanneer de vrouwelijke militair het postnatale gedeelte van het moederschapsverlof na de negende week met ten minste twee weken kan verlengen, kunnen de laatste twee weken op haar verzoek worden omgezet in verlofdagen van postnatale rust.De vrouwelijke militair moet deze verlofdagen van postnatale rust opnemen binnen de acht weken te rekenen vanaf het einde van het ononderbroken postnatale gedeelte van het moederschapsverlof. Ze moet de data waarop het verlof zal opgenomen worden meedelen aan haar korpscommandant. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de korpscommandant een kortere termijn aanvaardt op vraag van de betrokkene. Als het arbeidsregime van de vrouwelijke militair een reductie van de dagen vakantieverlof voorziet, worden de verlofdagen van postnatale rust in dezelfde proportie verminderd. »; 3° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3.Dit artikel is niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap. »
Art. 5.In artikel 53 van dezelfde wet, worden de woorden « veertig uren » vervangen door de woorden « achtendertig uren ».
Art. 6.In artikel 53quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 maart 2003 en gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt : « § 2. Per geboorte of adoptie, van een eenling of een meerling, kan er een verlof voor ouderschapsbescherming toegestaan worden, van maximum drie maanden. Dit verlof kan, op aanvraag van de militair, per maand opgenomen worden.
In geval van een geboorte kan het verlof opgenomen worden tot het kind twaalf jaar wordt.
In geval van een adoptie kan het verlof opgenomen worden vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de militair in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de militair zijn verblijfplaats heeft, en ten laatste tot het kind twaalf jaar wordt.
Aan de voorwaarde van de twaalfde verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende het verlof voor ouderschapsbescherming. » HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 16 maart 1994 betreffende het statuut en de bezoldiging van het onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School
Art. 7.In de wet van 16 maart 1994 betreffende het statuut en de bezoldiging van het onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende : «
Art. 4bis.De werving van een persoon die niet tot het onderwijzend personeel van het organiek kader van de Koninklijke Militaire School behoort, om een in artikel 2 of 2bis bedoelde opdracht te vervullen, gebeurt door middel van de openstelling van een plaats door de raad van bestuur van de school en de organisatie van een vergelijkende selectie.
Een wervingsbericht wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, dat ten minste de volgende gegevens bevat : 1° de omschrijving van de opdracht;2° de voorwaarden waaraan de kandidaten moeten voldoen.»
Art. 8.In artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « Niemand kan de functie van directeur van het academisch onderwijs uitoefenen indien hij niet : 1° hetzij benoemd is tot gewoon hoogleraar, hoogleraar of militaire hoogleraar in de Koninklijke Militaire School;2° hetzij officier van het actief kader is, benoemd tot de graad van kolonel en houder van een doctoraat, een master na master of van één van de volgende brevetten : a) hogere stafbrevet;b) brevet van militair administrateur of hogere brevet van militair administrateur;c) brevet van ingenieur van het militair materieel.» HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 betreffende de beziging van militairen buiten de krijgsmacht
Art. 9.Artikel 1 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de beziging van militairen buiten de krijgsmacht wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1.Deze wet is enkel toepasselijk op de militairen van het actief kader. »
Art. 10.In artikel 2 van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder « werkgevers » : 1° elke openbare dienst die afhangt van de federale overheid, van de gewesten of de gemeenschappen alsook de instellingen die ervan afhangen, met uitzondering van het Ministerie van Landsverdediging maar niet van de instellingen die ervan afhangen;2° de autonome overheidsbedrijven bedoeld in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;3° de provincies, de gemeenten, de agglomeraties, federaties en verenigingen van gemeenten en de instellingen die ervan afhangen;4° de politiezones en de instellingen die ervan afhangen;5° de hulpverleningszones, de brandweerdiensten, de diensten voor brandweer en dringende medische hulp en de instellingen die ervan afhangen;6° de niet-gouvernementele instellingen of organisaties van openbaar nut die geen deel uitmaken van de openbare diensten.»
Art. 11.Artikel 3 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 3.§ 1. De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de doelgroepen alsook de nadere regels betreffende de kandidatuurstelling voor een beziging.
De Minister van Landsverdediging of de overheid die hij hiertoe aanwijst, aanvaardt of weigert de kandidaturen. § 2. De werkgever kan criteria bepalen waaraan een aanvaarde militair moet voldoen om geselecteerd te worden. Deze criteria worden in het artikel 5, § 5, tweede lid, bedoelde akkoord opgenomen. »
Art. 12.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.De militairen kunnen door een werkgever in een bezigingsbetrekking gebezigd worden, op voorwaarde : 1° dat zij behoren tot een doelgroep;2° dat hun kandidatuur aanvaard wordt;3° dat zij in werkelijke dienst zijn, zonder ter beschikking gesteld te zijn van een werkgever bedoeld in artikel 2;4° dat zij geen functie bekleden waarvan de bezoldiging niet gedragen wordt door de begroting van het Ministerie van Landsverdediging. Als de militair prestaties verricht in de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek, wordt een einde gesteld aan deze arbeidsregeling. »
Art. 13.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De door werkgevers opengestelde bezigingsbetrekkingen, het aantal opengestelde plaatsen per bezigingsbetrekking alsmede de personeelscategorieën en het taalstelsel waarvoor deze betrekkingen opengesteld worden, worden door de Minister van Landsverdediging bekendgemaakt.
De bezigingsbetrekkingen, bedoeld in het eerste lid, mogen enkel voltijdse betrekkingen zijn. »; 2° de paragrafen 2, 3 en 4 worden opgeheven;3° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden « Minister van Landsverdediging » vervangen door de woorden « Minister van Landsverdediging of de overheid die hij hiertoe aanwijst »;4° in paragraaf 5, tweede lid, wordt de tweede zin, die aanvangt met de woorden « Dit akkoord wordt opgesteld » en eindigt met de woorden « die militairen bezigen », opgeheven;5° paragraaf 5 wordt aangevuld met twee leden, luidende : « Dit akkoord, opgesteld op basis van een type-model vastgelegd door de minister van Landsverdediging, bevat met name : 1° de duur van de beziging;2° de bepaling van het arbeidsregime;3° de eventuele vorming en stage;4° de regels betreffende de tenlasteneming van de onkosten van de eventuele vorming en stage;5° de overheid die bij de werkgever van de militair in beziging bekleed is met een rang die gelijkwaardig is met die van korpscommandant;6° de regels betreffende de tenlasteneming van de loonkost;7° de geldelijke voordelen die de werkgever toekent aan de militair in toepassing van het statuut eigen aan deze werkgever;8° een lijst van de uitrusting die gratis ter beschikking zal gesteld worden of waarin de militair zelf dient te voorzien;9° de regels betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid van de werkgever;10° de selectiecriteria zoals door de werkgever bepaald. Een afschrift van het arbeidsreglement en van de statuten toepasselijk op de statutaire personeelsleden van de werkgever wordt aan de militair in beziging overhandigd. »; 6° paragraaf 6 wordt vervangen als volgt : « § 6.De beziging heeft uitwerking ten vroegste op de eerste dag van de eerste maand en ten laatste op de eerste dag van de vierde maand die volgt op de aanwijzing van de belanghebbende, mits gezamenlijk akkoord van de werkgever en de Minister van Landsverdediging met het oog op de kortste termijn. De beziging heeft altijd uitwerking op de eerste dag van een maand.
De beziging eindigt ambtshalve op de normale datum van oppensioenstelling of op het einde van de dienstneming of de wederdienstneming in de hoedanigheid van militair. De normale datum van oppensioenstelling is de datum van oppensioenstelling op leeftijdsgrens op basis van de wetgeving en de reglementering die van toepassing zijn op de datum waarop de beziging uitwerking heeft.
De beziging eindigt ook mits het respecteren van een opzegtermijn van dertig dagen, wanneer de redenen voor de beziging niet meer bestaan en de militair niet in een andere post kan gebezigd worden. De werkgever deelt de gemotiveerde beslissing mee aan de militair en aan de Minister van Landsverdediging. »
Art. 14.In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Als de overeenkomstig artikel 13, § 2, aangewezen hiërarchische meerdere van de militair vaststelt dat hij geen voldoening schenkt of niet zal kunnen voldoen aan de behoeften van de dienst, zal aan de beziging een einde kunnen worden gesteld mits het respecteren van een opzegtermijn van dertig dagen.De redenen worden vermeld in een verslag. »; 2° het vijfde lid wordt opgeheven;3° het zesde lid wordt vervangen als volgt : « De militair kan een einde stellen aan zijn beziging mits het respecteren van een opzegtermijn van minimum vijftien dagen.»; 4° het zevende lid wordt vervangen als volgt : « De militair wordt de eerste dag volgend op het verstrijken van de opzegtermijn opnieuw opgenomen in de krijgsmacht.»
Art. 15.In artikel 8 van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De militair in beziging is in werkelijke dienst. Hij bevindt zich in de deelstand « normale dienst ». »
Art. 16.Artikel 9 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 9.De militair in beziging neemt niet deel aan de bevordering behalve als die volgens dienstanciënniteit geschiedt.
De militair in beziging kan niet deelnemen : 1° aan de voorbereidende cursussen en stages of aan het examen van overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor of van eerste sergeant-majoor muzikant;2° aan de voorbereidende cursussen en stages of aan het kwalificatie-examen met het oog op de bevordering tot de graad van adjudant-chef of van adjudant-chef lessenaaraanvoerder;3° aan het vergelijkend examen voor de bevordering tot de graad van adjudant-majoor onderkapelmeester;4° aan de vorming voor kandidaat-hoofdofficier;5° aan de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;6° aan de extra-muros-opleidingen bedoeld in hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor.»
Art. 17.Artikel 10 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 10.Wanneer zij in beziging zijn, mogen de militairen hun ambt niet meer uitoefenen binnen de krijgsmacht, behalve : 1° wanneer het leger gemobiliseerd is;2° wanneer de periode van oorlog door de Koning bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wordt bepaald;3° in uitzonderlijke omstandigheden ingevolge een beslissing van de regering. Andere gevallen waarin de militairen in beziging hun ambt binnen de krijgsmacht mogen uitoefenen worden voorzien in het in artikel 5, § 5, tweede lid, bedoeld akkoord. »
Art. 18.Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 11.Een tijdelijke ambtsontheffing, de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap zijn niet mogelijk voor de militair in beziging.
Indien een tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel of om gezondheidsredenen moet opgelegd worden, moet hij binnen de dertig dagen na de beslissing heropgenomen worden in de krijgsmacht. De tijdelijke ambtsontheffing bij tuchtmaatregel kan slechts na de heropname uitgevoerd worden. »
Art. 19.In artikel 13, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de bepaling onder 3° opgeheven;2° in het tweede lid wordt de verwijzing « , 3° » opgeheven.
Art. 20.In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De militair in beziging moet de werkvoorwaarden nakomen die opgelegd zijn bij de werkgever die hem bezigt en inzonderheid de plichten, de onverenigbaarheden, de diensturen, de verlofregeling, alsmede de regels welke een verplichting inzake woonplaats voorschrijven of een medische controle instellen in geval van afwezigheid om gezondheidsredenen. »; 2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De militair in beziging die zonder geldige reden nalaat of weigert het hem toegewezen ambt uit te oefenen, wordt na een afwezigheid van tien dagen bij zijn werkgever als ontslagnemend beschouwd. »
Art. 21.Artikel 16 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 16.Behalve wanneer anders bepaald wordt in deze wet blijven alle wettelijke en reglementaire bepalingen toepasselijk op de militair bij de aanvang van zijn beziging, alsook de eventuele wijzigingen die deze bepalingen zouden ondergaan, toepasselijk op de militair tijdens zijn beziging. »
Art. 22.Artikel 19 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 19.Behalve wanneer zij hun ambt terug uitoefenen binnen de krijgsmacht overeenkomstig artikel 10 of voor de toepassing van de procedures met het oog op de uitvoering van de maatregelen bedoeld in de artikelen 12 en 13, zijn de artikelen 5 tot 8, 10bis tot 12, 14bis , 16, 18 tot 39 en 41 tot 43, van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht, niet van toepassing op de militairen van het actief kader gedurende hun bezigingsperiode. ».
Art. 23.In artikel 20 van dezelfde wet worden de woorden « wederopgeroepen zijn » vervangen door de woorden « hun ambt terug uitoefenen binnen de krijgsmacht ».
Art. 24.Artikel 24 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 24.Onverminderd de toepassing van artikel 25 blijft de militaire bezoldigingsregeling op de militairen in beziging van toepassing. De vereffening en de uitbetaling van de bezoldigingsrechten blijven verzekerd door het departement van Landsverdediging. »
Art. 25.In artikel 25 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden « Zij genieten » vervangen door de woorden « De militairen in beziging genieten ».
Art. 26.In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Onder loonkost in de zin van deze wet wordt verstaan : 1° de wedde, met inbegrip van de tussentijdse verhogingen, de verhogingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen en de weddeverhogingen en de herzieningen van de weddeschalen;2° de haard- of standplaatstoelage;3° het vakantiegeld;4° de eindejaarstoelage;5° de toelagen bepaald door de Koning.»; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De loonkost van de militairen in beziging valt voor honderd procent ten laste van de werkgever die hen bezigt.»; 3° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Het departement van Landsverdediging neemt het volledige bedrag van de loonkosten voor eigen rekening tijdens de periode van einde loopbaanverlof van de militair in beziging.»; 4° in het vijfde lid wordt de zin « De regels voor de toepassing van de terugbetalingsprocedure worden vastgelegd in het type-model van akkoord bedoeld in artikel 5, § 5.» opgeheven; 5° het zesde lid wordt opgeheven.
Art. 27.De artikelen 6, 26bis, 27 en 28 van dezelfde wet worden opgeheven. HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de wet van 6 februari 2003 betreffende het vrijwillig ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd beroepsomschakelingsprogramma ten behoeve van bepaalde militairen en houdende sociale bepalingen
Art. 28.Artikel 14 van de wet van 6 februari 2003 betreffende het vrijwillig ontslag vergezeld van een geïndividualiseerd beroepsomschakelingsprogramma ten behoeve van bepaalde militairen en houdende sociale bepalingen, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Voor het bepalen van de hoofduitkeringen, bedoeld in het tweede lid, 1°, wordt het grensbedrag A bedoeld in artikel 111, derde lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering gebruikt. » HOOFDSTUK 7. - Wijziging van de wet van 16 juli 2005 houdende de overplaatsing van sommige militairen naar een openbare werkgever
Art. 29.In artikel 2, tweede lid, van de wet van 16 juli 2005 houdende de overplaatsing van sommige militairen naar een openbare werkgever, gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden « , de hulpverleningszones, de brandweerdiensten, de diensten voor brandweer en dringende medische hulp » ingevoegd tussen de woorden « de politiezones » en de woorden « en de instellingen die ervan afhangen ». HOOFDSTUK 8. - Autonome bepaling
Art. 30.De periodes in de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek, toegekend in toepassing van hoofdstuk I van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, aan de militairen die niet in werkelijke dienst waren op het ogenblik dat zij hun aanvraag hebben ingediend, komen in aanmerking voor de berekening van de rust- en overlevingspensioenen overeenkomstig de bepalingen van artikel 9 van de voornoemde wet.
De periodes van halftijdse vervroegde uitstap, toegekend in toepassing van hoofdstuk II van voornoemde wet, aan de militairen die niet in werkelijke dienst waren op het ogenblik dat zij hun aanvraag hebben ingediend, komen in aanmerking voor de berekening van de rust- en overlevingspensioenen overeenkomstig de bepalingen van artikel 18 van de voornoemde wet.
De periodes van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking en van disponibiliteit, toegekend in toepassing van hoofdstuk III van voornoemde wet, aan de militairen die niet in werkelijke dienst waren op het ogenblik dat zij hun aanvraag hebben ingediend, komen in aanmerking voor de berekening van de rust- en overlevingspensioenen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 21 en 23 van de voornoemde wet. HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 31.Artikel 28 van deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009.
Art. 32.De hoofdstukken 5 en 7 van deze wet treden in werking op 1 juni 2011.
De Koning kan data van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de datum vermeld in het eerste lid.
Art. 33.Artikel 30 van deze wet heeft uitwerking met ingang van 20 augustus 1997.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 23 april 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Minister van Pensioen, M. DAERDEN De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota (1) Zitting 2009-2010 Kamer van volksvertegenwoordigers Parlementaire bescheiden : wetsontwerp nr.2432/1. - Verslag nr. 2432/2. - Tekst aangenomen door de Commissie op 9 maart 2010.
Parlementaire handelingen : tekst aangenomen in plenaire vergadering op 25 maart 2010.
Senaat Parlementaire bescheiden : wetsontwerp overgezonden door de Kamer, nr. 1723/1. Niet geëvoceerd.