gepubliceerd op 18 januari 2007
Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het statuut van de kandidaat-militairen
21 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het statuut van de kandidaat-militairen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 20sexies, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005;
Gelet op de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn, inzonderheid op artikel 7, vervangen bij de wet van 27 maart 2003, en op artikel 12;
Gelet op de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 20 en 23, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003;
Gelet op de wet van 11 november 2002 betreffende de hulpofficieren van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden voor de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 7 en 8, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, en op de bijlage, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 mei 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 10, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 100, § 1, tweede lid, 3°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende het statuut van de militairen korte termijn, inzonderheid op artikel 38, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, en artikel 39;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 2004 betreffende het statuut en de medische geschiktheid van de militaire luchtverkeersleiders;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel, afgesloten op 3 oktober 2006;
Gelet op het advies 41.577/4 van de Raad van State, gegeven op 21 november 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten, wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende : «
Artikel 4bis.De kandidaat-hulpofficier piloot, kandidaat lid van het leerling-varend personeel, kan een gemotiveerd beroep aantekenen bij de beroepscommissie tegen een beslissing bedoeld in artikel 4, § 10, tweede lid.
De beroepscommissie neemt één van de beslissingen bedoeld in artikel 4, § 10, tweede lid.
De samenstelling en de procedure van de beroepscommissie zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader. »
Art. 2.In artikel 7 van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden voor de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de krijgsmacht, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De karakteriële hoedanigheden van de kandidaat, met uitzondering van de kandidaat bedoeld in § 3, worden beoordeeld : 1° op de momenten bedoeld in artikel 20sexies, § 2, van de wet;2° op het einde van de militaire initiatiefase;3° gedurende de stage- of evaluatieperiode ten minste trimestrieel, behalve voor de kandidaat-vrijwilliger die ten minste semestrieel wordt beoordeeld in de evaluatiefase.»; 2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De karakteriële hoedanigheden van de kandidaat-militair korte termijn, van de kandidaat-reservemilitair en van de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft, worden beoordeeld : 1° op de momenten bedoeld in artikel 20sexies, § 2, van de wet;2° op het einde van de militaire initiatiefase.»; 3° paragraaf 4, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « In de bijlagen bij dit besluit worden de beoordelingscriteria en hun weging evenals de waarneembare gedragingen en hun waardeschaal bepaald.»
Art. 3.Artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 8.Voor de toepassing van dit artikel wordt onder « statutaire beoordeling » verstaan, elke beoordeling bedoeld in artikel 7, met uitzondering van degene die in artikel 7, § 1, 2° en 3°, en § 3, 2°, bedoeld zijn.
Om de karakteriële hoedanigheden te bezitten die vereist zijn van de leden van de personeelscategorie waarvoor hij gevormd wordt, moet de kandidaat een globaal cijfer behalen : 1° van minimum veertig procent bij de eerste statutaire beoordeling van de vormingscyclus;2° van minimum vijftig procent bij de laatste statutaire beoordeling van de vormingscyclus;3° ofwel van minimum veertig procent en hoger dan het globaal cijfer van de vorige statutaire beoordeling, ofwel van minimum vijftig procent, bij elke van de andere statutaire beoordelingen.»
Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidende : «
Artikel 8bis.Iedere statutaire beoordeling waarbij de kandidaat-militair korte termijn, de kandidaatreservemilitair, de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft, de kandidaat-hulpofficier ATC, de kandidaat-hulpofficier piloot, kandidaat lid van het leerling-varend personeel, het globale cijfer bedoeld in artikel 8 niet behaald heeft, wordt voorgelegd, naargelang het geval : 1° aan een deliberatiecommissie, indien het een beoordeling betreft uitgebracht tijdens een periode van opleiding;2° aan een evaluatiecommissie, indien het een beoordeling betreft uitgebracht tijdens een stage- of evaluatieperiode. De commissie beslist dat de kandidaat, naargelang het geval : 1° de vereiste karakteriële hoedanigheden bezit en, in voorkomend geval, de vorming mag voortzetten;2° de vereiste karakteriële hoedanigheden niet bezit en definitief mislukt is. Iedere statutaire beoordeling waarbij de kandidaat-hulpofficier piloot, lid van het leerling-varend personeel, die zich niet in evaluatieperiode bevindt, het globale cijfer bedoeld in artikel 8 niet behaald heeft, wordt voorgelegd aan een deliberatiecommissie die, naargelang het geval : 1° beslist dat de kandidaat de vereiste karakteriële hoedanigheden bezit en, in voorkomend geval, de vorming mag voortzetten;2° de schrapping voorstelt van de kandidaat als lid van zijn categorie van het varend personeel en de bijeenroeping van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit van 13 mei 2004 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht. Iedere statutaire beoordeling waarbij de kandidaat-hulpofficier piloot, lid van het leerling-varend personeel, in evaluatieperiode, het globale cijfer bedoeld in artikel 8 niet behaald heeft, wordt voorgelegd aan de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 26 van het voornoemde koninklijk besluit van 13 mei 2004. »
Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8ter ingevoegd, luidende : « Artikel 8 ter . De kandidaat-militair korte termijn, de kandidaat-reservemilitair, de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft of de kandidaat-hulpofficier kan een gemotiveerd beroep aantekenen bij de beroepscommissie tegen een beslissing bedoeld in artikel 8bis, tweede of derde lid.
De beroepscommissie neemt één van de beslissingen bedoeld in artikel 8bis, tweede of derde lid.
De samenstelling en de procedure van de beroepscommissie zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader. »
Art. 6.De bijlage bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 mei 2003, waarvan de bestaande tekst bijlage A zal vormen, wordt aangevuld met een bijlage B, gevoegd bij dit besluit.
Art. 7.Artikel 10, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : « Voor de kandidaat-militair korte termijn, de kandidaat-reservemilitair, de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft, de kandidaat-hulpofficier ATC, de kandidaat-hulpofficier piloot, kandidaat lid van het leerling-varend personeel, beslist deze commissie dat de kandidaat, naargelang het geval : 1° de vereiste fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie bezit en, in voorkomend geval, de vorming mag voortzetten;2° de vereiste fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie niet bezit en definitief mislukt is. Voor de kandidaat-hulpofficier piloot, lid van het leerling-varend personeel, die zich niet in evaluatieperiode bevindt, naargelang het geval : 1° beslist de deliberatiecommissie dat de kandidaat de vereiste fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie bezit en dat hij, in voorkomend geval, de vorming mag voortzetten;2° stelt de deliberatiecommissie de schrapping voor van de kandidaat als lid van zijn categorie van het varend personeel en de bijeenroeping van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit van 13 mei 2004 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht. Voor de kandidaat-hulpofficier piloot, lid van het leerling-varend personeel, in evaluatieperiode, is de bevoegde commissie de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 26 van het voornoemde koninklijk besluit van 13 mei 2004. »
Art. 8.In hetzelfde besluit wordt in de plaats van artikel 10bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, dat artikel 10ter wordt, een nieuw artikel 10bis ingevoegd, luidende : «
Artikel 10bis.De kandidaten bedoeld in artikel 1, tweede lid, 2°, 3° en 4°, kunnen een gemotiveerd beroep aantekenen bij de beroepscommissie tegen een beslissing bedoeld in artikel 10, § 3, tweede of derde lid. De beroepscommissie neemt één van de beslissingen bedoeld in § 3, tweede of derde lid. Indien de kandidaat geslaagd wordt verklaard, wordt hem een cijfer toegekend zoals bepaald in artikel 10, § 2, vierde lid.
De samenstelling en de procedure van de beroepscommissie zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader. »
Art. 9.In artikel 100, § 1, tweede lid, 3°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, worden de woorden « door de chef defensie » vervangen door de woorden « door de DGHR ».
Art. 10.Onderafdeling III van afdeling IV van hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende het statuut van de militairen korte termijn, bestaande uit artikel 38, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, en artikel 39, wordt opgeheven.
Art. 11.In het koninklijk besluit van 25 april 2004 betreffende het statuut en de medische geschiktheid van de militaire luchtverkeersleiders, wordt een artikel 12bis ingevoegd, luidende : «
Artikel 12bis.De kandidaat-hulpofficier ATC kan een gemotiveerd beroep aantekenen bij de beroepscommissie tegen een beslissing bedoeld in artikel 10, tweede lid.
De beroepscommissie neemt één van de beslissingen bedoeld in artikel 10, tweede lid.
De samenstelling en de procedure van de beroepscommissie zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader. »
Art. 12.De artikelen 2, 1° en 2°, 4 en 7 hebben uitwerking met ingang van 1 juni 2006.
De artikelen 1, 2, 3°, 3, 5, 6 en 8 tot 11 treden in werking op 1 januari 2007.
Art. 13.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 december 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 21 december 2006 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het statuut van de kandidaat-militairen.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT