Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 juli 2016
gepubliceerd op 14 november 2016

Decreet tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling

bron
waalse overheidsdienst
numac
2016205561
pub.
14/11/2016
prom.
20/07/2016
ELI
eli/decreet/2016/07/20/2016205561/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JULI 2016. - Decreet tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling (1)


Het Waals Parlement heeft aangenomen en Wij, Waalse Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Volgende tekst vormt het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling : BOEK I. - Algemene bepalingen ENIGE TITEL. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Doelstellingen en middelen Artikel D.I.1. § 1. Het grondgebied van Wallonië behoort tot het gemeenschappelijk erfgoed van zijn inwoners.

Het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, in het Frans afgekort tot "CoDT", hier : "het Wetboek", beoogt een duurzame en aantrekkelijke ruimtelijke ontwikkeling.

Deze ontwikkeling komt tegemoet aan en speelt op een evenwichtige manier in op de behoeften van de gemeenschap op sociaal, economisch, demografisch vlak, op vlak van energie, erfgoed, leefmilieu en mobiliteit, rekening houdend, zonder discriminatie, met de ruimtelijke dynamiek en specificiteit, alsook met de sociale cohesie. § 2. Het Gewest, de gemeenten en de andere overheidsorganen zijn, elk binnen zijn bevoegdheden en in coördinatie met het Gewest, de actoren, de beheerders en de vrijwaarders van deze ontwikkeling.

Daarvoor ontwikkelen ze beleidsinstrumenten voor de ruimtelijke ordening en de stedenbouw, zoals volgt : 1° het gewestplan;2° de ontwikkelingsplannen;3° de gewestelijke leidraad voor stedenbouw;4° de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw;5° de operationele omtrekken;6° de grondbeleidsinstrumenten. De inwoners en de publieke en privé-actoren dragen bij tot een duurzame en aantrekkelijke ruimtelijke ontwikkeling door hun inspraak bij de uitwerking van die instrumenten, de ontwikkeling van projecten en de adviezen die zij uitbrengen.

Art. D.I.2. § 1. Door de Regering wordt driejaarlijks op het bureau van het Parlement een verslag neergelegd over : 1° de toestand en de verwachtingen inzake ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijke ordening en stedenbouw;2° de opvolging van de aanzienlijke effecten van de tenuitvoerlegging van het ruimtelijk ontwikkelingsplan en van de gewestplannen die aan een milieueffectenbeoordeling onderworpen zijn, op het leefmilieu. Het verslag maakt het voorwerp uit van een driejaarlijkse, voor het publiek toegankelijke publicatie. § 2. De coördinatie van de bepalingen van het Wetboek en hun vertaling in de Duitse taal zijn een taak van de Regering. HOOFDSTUK II. - Delegaties vanwege de Regering Art. D.I.3. De Regering wijst, voor elk deel van het grondgebied, de ambtenaren van het Operationeel Directoraat-Generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Patrimonium en Energie van de Waalse Overheidsdienst, hierna "DGO4", aan om de in dit Wetboek nader bepaalde opdrachten te vervullen. Deze ambtenaren worden hierna "gemachtigde ambtenaren" genoemd. HOOFDSTUK III. - Commissies Afdeling 1. - « Pôle "Aménagement du territoire" » (Beleidsgroep

Ruimtelijke Ordening) Onderafdeling 1. - Oprichting en opdrachten Art. D.I.4. § 1. De « Pôle "Aménagement du territoire" » (hierna Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening) brengt de adviezen uit : 1° overeenkomstig het Wetboek uitgebracht ten opzichte van de doelen, vermeld in artikel D.I.1, § 1, meer bepaald wat betreft de instrumenten inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw, evenals wat betreft de vergunningen waarvoor er dringende motieven van algemeen belang bestaan, uitgaande van de Regering; 2° over het plattelandsontwikkelingsprogramma, overeenkomstig de artikelen 13 en 14 van het decreet van 11 april 2014 betreffende de plattelandsontwikkeling;3° over de oprichting van natuurparken, overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 16 juli 1985 betreffende de natuurparken;4° over de opmaak en de herziening van het gewestelijk plan voor handelsontwikkeling, overeenkomstig artikel 13 van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen; 5° over de doelstellingen van het project ten opzichte van de doelstellingen bedoeld in artikel D.I.1., § 1, en over de kwaliteit van het effectenonderzoek: i) voor de aanvragen van vergunningen voor windturbines, onderworpen aan een milieueffectenonderzoek in de zin van het Wetboek van Leefmilieu; ii) voor de andere aanvragen voor vergunningen, onderworpen aan een milieueffectenonderzoek in de zin van het Wetboek van Leefmilieu, bij ontstentenis van een gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit.

De Regering kan de Beleidsgroep Ruimtelijke Ontwikkeling elke vraag voorleggen met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling in stedelijke en landelijke gebieden, met betrekking tot de ruimtelijke ordening en de stedenbouw.

De Beleidsgroep Ruimtelijke Ontwikkeling kan op eigen initiatief adviezen uitbrengen over ieder vraagstuk met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling in stedelijke en landelijke gebieden, met betrekking tot de ruimtelijke ordening en de stedenbouw ten opzichte van de doelen vermeld in artikel D.I.1, § 1.

De Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening wordt, behoudens bijzonder gemotiveerde dringende gevallen, door de Regering geraadpleegd voor elk ontwerp van decreet of besluit met een algemene draagwijdte dat onder Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw ressorteert. § 2. Wanneer de Regering het advies bedoeld in paragraaf 1 inwint, wordt (worden) de afdeling(en) aangewezen die ermee belast worden, genoemd advies aan het bureau voor te leggen.

Onderafdeling 2. - Samenstelling en werking Art. D.I.5.De Beleidspool Ruimtelijke Ordening is, naast de voorzitter, samengesteld uit 24 gewone leden, verdeeld als volgt : 1° acht zetels voor de sociale gesprekspartners zoals vertegenwoordigd in de "Conseil économique et social de Wallonie" (Sociaal-economische raad van Wallonië);2° zestien zetels, verdeeld als volgt : twee vertegenwoordigers van de lokale besturen, twee vertegenwoordigers van de milieuorganisaties, twee vertegenwoordigers van de ontwikkelingsintercommunales, één vertegenwoordiger uit de steengroevensector, twee vertegenwoordigers uit de huisvestingssector, één vertegenwoordiger van de "Fondation rurale de Wallonie", één vertegenwoordiger uit de stadsontwikkeling, één vertegenwoordiger van de stedenbouwkundigenverenigingen, twee vertegenwoordigers van de architectenverenigingen, één vertegenwoordiger uit de landbouwsector, één vertegenwoordiger van de "Conférence permanente du développement territorial" (Permanente conferentie van de ruimtelijke ontwikkeling). De Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening is onderverdeeld in twee afdelingen : 1° de afdeling "Gewestelijke Ruimtelijke Ordening";2° de afdeling "Operationele Ruimtelijke Ordening". Het bureau van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening bestaat uit de voorzitter, twee ondervoorzitters en twee leden per afdeling. De Regering benoemt de voorzitter buiten de afdelingen om, evenals een ondervoorzitter per afdeling.

De Regering wijst de leden van de Beleidspool Ruimtelijke Ordening en zijn afdelingen aan en stelt er de werkingsregels van vast. Afdeling 2. - Adviescommissie over de beroepen

Art. D.I.6. § 1. De adviescommissie over de beroepen, hierna adviescommissie genoemd, zetelt te Namen en brengt ten overstaan van de Regering advies uit over de beroepen die worden ingediend tegen de beslissingen betreffende de vergunningsaanvragen en aanvragen betreffende de stedenbouwkundige attesten nr. 2, genomen door het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar. § 2. De voorzitter en de leden van de adviescommissie worden door de Regering benoemd. De voorzitter vertegenwoordigt de Regering.

Naast de voorzitter bestaat de adviescommissie uit vier leden: twee personen onder de personen voorgedragen door de Orde van de Architecten en twee personen onder de personen voorgedragen door de "Chambre des Urbanistes de Belgique". Indien het beroep betrekking heeft op een goed bedoeld in artikel D.IV.17, eerste lid, 3°, zetelt er in de adviescommissie een vijfde lid, dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten, Landschappen en Opgravingen van het Waalse Gewest vertegenwoordigt.

Indien het beroep betrekking heeft op een goed, gelegen in de gemeenten van de Duitstalige Gemeenschap, of indien het beroep verband houdt met een dossier dat overeenkomstig de regels inzake het taalgebruik in de Duitse taal is ingediend, en betrekking heeft op een goed gelegen in de gemeenten Malmedy en Waimes, is één van de twee leden gekozen onder de personen voorgedragen door de Orde van de Architecten, een Duitstalige. § 3. De commissie vergadert slechts rechtsgeldig als ten minste de voorzitter en twee andere leden aanwezig zijn. § 4. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door DGO4.

De Regering bepaalt de regels voor de samenstelling van de commissie en haar werkingswijze. Het bedrag van het presentiegeld waarop de voorzitter en de leden van de adviescommissie recht hebben, kan door de Regering vastgelegd worden. Afdeling 3. - Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening

en mobiliteit Onderafdeling 1. - Oprichting en opdrachten Art. D.I.7. De gemeenteraad kan een gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit oprichten, hierna « gemeentelijke commissie » genoemd, en haar huishoudelijk reglement aannemen.

De gemeentelijke commissie kan zich in afdelingen splitsen.

Art. D.I.8. De gemeenteraad beslist over de hernieuwing van de gemeentelijke commissie binnen de drie maanden na zijn eigen installatie en neemt er het huishoudelijk reglement van aan.

Art. D.I.9. De oprichting of de hernieuwing van de gemeentelijke commissie en, in voorkomend geval, haar afdelingen, evenals haar huishoudelijk reglement, worden door de Regering goedgekeurd.

Naast de adviezen die ze vanwege het Wetboek moet geven, kan de gemeentelijke commissie op eigen initiatief adviezen uitbrengen over de onderwerpen die zij relevant acht.

Het gemeentecollege of de gemeenteraad kan elk dossier dat relevant geacht wordt of elk vraagstuk inzake ruimtelijke ontwikkeling in zowel stedelijke als landelijke gebieden, inzake ruimtelijke ordening of stedenbouw aan bedoelde commissie voorleggen.

Onderafdeling 2. - Samenstelling en werking Art. D.I.10. § 1. Het aantal leden wordt vastgesteld in verhouding tot het inwonertal van de gemeente. Eén kwart van de leden vertegenwoordigt de gemeenteraad. De andere leden en de voorzitter stellen zich kandidaat na een openbare oproep. Onder de voorgedragen kandidaten kiest de gemeenteraad de leden met inachtneming van : 1° een specifieke vertegenwoordiging van de sociale, economische, erfgoed-, leefmilieu-, energie- en mobiliteitsbelangen binnen de gemeente;2° een evenwichtige geografische verspreiding;3° een evenwichtige indeling op grond van de leeftijdscategorieën van de gemeentelijke bevolking;4° een evenwichtige verspreiding tussen mannen en vrouwen. De openbare oproep heeft een duur van minstens één maand. § 2. Op voorstel van de gemeenteraad kan de Regering de gemeentelijke commissie onderverdelen in afdelingen waarvan ze de taken bepaalt. Bij de keuze van de leden die de afdelingen samenstellen worden in acht genomen : 1° een evenwichtige geografische verspreiding;2° een evenwicht in de vertegenwoordiging van de sociale, economische, erfgoed-, leefmilieu-, energie- en mobiliteitsbelangen van de gemeente. § 3. Het advies van de Commissie is het advies van haar gezamenlijke leden en haar voorzitter. Stemgerechtigd zijn de voorzitter, de gewone leden en de plaatsvervanger van elk afwezig gewoon lid.

De commissie vergadert regelmatig en stelt minstens één maal om de zes jaar een activiteitenverslag op.

Bij kennelijk wangedrag of ernstige tekortkoming in de nakoming van hun verplichtingen kunnen een lid of de voorzitter geschorst of uit het ambt ontzet worden. § 4. De Regering bepaalt de regels voor de samenstelling van de gemeentelijke commissie en haar afdelingen, haar werkingswijze, de oproep tot de kandidaten en de aanwijzing van de voorzitter.

De Regering wijst onder de ambtenaren van DGO4 een afgevaardigde aan die met raadgevende stem zitting heeft in de gemeentelijke commissie.

Het bedrag van het presentiegeld waarop de voorzitter en de leden van de gemeentelijke commissie recht hebben, kan door de Regering vastgelegd worden. HOOFDSTUK IV. - Erkenningen Art. D.I.11. De gewestplannen, de ontwikkelingsplannen en de leidraden worden door een erkende projectontwerper opgemaakt dan wel herzien.

De Regering is erkend voor de opmaak of de herziening van het ruimtelijk ontwikkelingsplan, het gewestplan en de gewestelijke leidraad voor stedenbouw.

De Regering erkent, volgens de door haar bepaalde criteria en procedure, de publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die belast kunnen worden met : 1° de opmaak of de herziening van het (meer-)gemeentelijk ontwikkelingsplan;2° de opmaak of de herziening van het plaatselijke beleidsontwikkelingsplan en de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw. Voor het milieueffectenverslag dat in het kader van de opmaak of de herziening van een gewestplan wordt opgesteld, worden vereist : de erkenning toegekend overeenkomstig Boek I van het Milieuwetboek en de erkenning toegekend overeenkomstig lid 3, 1°.

De Regering kan de gevallen bepalen waarin, rekening houdend met het betrokken gebied of de betrokken oppervlakte, de projectontwerper niet noodzakelijk over de erkenning moet beschikken om een gemeentelijk ontwikkelingsplan of een in het derde lid bedoelde gemeentelijke leidraad op te maken of te herzien. Er wordt geen enkele erkenning vereist voor de opheffing van een ontwikkelingsplan of een leidraad.

De Regering kan de projectontwerper die de hem door het Wetboek opgelegde verplichtingen niet nakomt, vóór de intrekking van zijn erkenning waarschuwen.

De Regering bepaalt de nadere regels en de voorwaarden voor het richten van de waarschuwing en het intrekken van de erkenning. HOOFDSTUK V. - Toelagen Art. D.I.12. De Regering kan onder de door haar bepaalde voorwaarden subsidies verlenen: 1° aan de gemeenten, voor de opmaak van het basisdossier voor de herziening van het gewestplan;2° aan de gemeenten, voor de opmaak of de gehele of gedeeltelijke herziening van een (meer)gemeentelijk ontwikkelingsplan of een gemeentelijke leidraad voor stedenbouw;3° aan de gemeenten, voor de opmaak van een milieueffectenrapport in verband met een ontwerp van herziening van het gewestplan of een (meer)gemeentelijk ontwikkelingsplan;4° aan de publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen, voor de opmaak van een onderzoek van algemeen belang voor de ruimtelijke ontwikkeling, de ruimtelijke ordening en de stedenbouw;5° aan de publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen, voor de regeling van de informatie inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw;6° aan de gemeenten, voor de werking van de gemeentelijke commissie en voor de opleiding van haar leden en het betrokken gemeentepersoneel;7° voor de jaarlijkse indienstneming, op verzoek van een gemeente of verschillende aangrenzende gemeenten of van een vereniging van gemeenten, van één of meerdere adviseurs ter zake van ruimtelijke ordening en stedenbouw;8° aan de universitaire instellingen, voor algemene onderzoeken inzake ruimtelijke ordening, met name aan de "Conférence permanente du développement territorial", welke optreedt in het kader van het jaarlijks door de Regering vastgelegde actieprogramma. Bij het vaststellen van de wijze waarop de subsidie bedoeld in lid 1, 7°, wordt toegekend en van de wijze waarop de adviseurs ter zake van ruimtelijke ordening ter beschikking worden gesteld, begunstigt de Regering de gemeenten die de voorwaarden verenigen voor de toepassing van artikel D.IV.15, lid 1, 1°, of waarin tot de opmaak van het (meer)gemeentelijk ontwikkelingsplan besloten is. HOOFDSTUK VI. - Nadere regels voor verzendingen en het berekenen van termijnen Art. D.I.13. Op straffe van nietigheid moet elk schrijven met vaste dagtekening van de verzending en de ontvangst van de akte gebeuren, ongeacht de uitreikingsdienst die gebruikt wordt.

De Regering kan een lijst opstellen van de verzendingsprocédés die zij aanvaardt om elke verzending en elke ontvangst van een vaste dagtekening te voorzien. Elk schrijven moet ten laatste op de vervaldag van de voorgeschreven termijn verzonden worden.

De aangetekende elektronische berichten moeten de bepalingen van het decreet van 27 maart 2014 betreffende de communicaties via elektronische weg tussen de gebruikers en de Waalse openbare overheden, in acht nemen.

Lid 1 geldt niet voor de in Boek IV bedoelde verzendingen met de projectontwerper als bestemmeling.

Art. D.I.14.De dag van verzending of ontvangst van de akte, die als begindatum van de termijn geldt, wordt niet meegerekend.

Art. D.I.15.De vervaldag is in de termijn inbegrepen. Indien die dag evenwel een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de vervaldag uitgesteld tot de volgende werkdag.

Art. D.I.16. § 1. De bijzondere bekendmakingsmaatregelen worden opgeschort tussen 16 juli en 15 augustus en tussen 24 december en 1 januari.

Wanneer de laatste dag van het openbaar onderzoek of van de periode waarin bemerkingen of bezwaren bij aankondiging van een project aan het gemeentecollege gericht kunnen worden, een zaterdag, een zondag of wettelijke feestdag is, wordt het openbaar onderzoek dan wel de periode verlengd tot de volgende werkdag.

Bij opschorting of verlenging van de termijn zoals bedoeld in leden 1 en 2, worden de termijnen voor de raadpleging van het gemeentecollege, voor de aanneming, de goedkeuring, de uitgifte van een machtiging of de verzending van een beslissing zoals bedoeld in het Wetboek verlengd met de duur van de opschorting of de verlenging. § 2. De termijnen bedoeld in de artikelen D.IV.50 en D.IV.51 worden opgeschort tussen 16 juli en 15 augustus. § 3. Behoudens andersluidende bepaling worden de adviezen van de diensten en commissies binnen de dertig dagen van de verzending van de adviesaanvraag verzonden, zoniet worden ze gunstig geacht. HOOFDSTUK VII. - Overgangsrecht Afdeling 1. - Commissies

Art. D.I.17. De "Commission régionale d'aménagement du territoire" (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening), opgericht voor de inwerkingtreding van het Wetboek, blijft geldig samengesteld totdat de leden zetelend in de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening zijn aangewezen. De Gewestelijke Commissie wordt de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening en oefent de opdrachten bedoeld in artikel D.I.4., § 1, uit.

De adviescommissie opgericht vóór de inwerkingtreding van dit Wetboek blijft geldig samengesteld tot de hernieuwing ervan en oefent de opdrachten uit bedoeld in artikel D.I.6, § 1.

De oprichting of de hernieuwing van een gemeentelijke commissie, aangenomen door de gemeenteraad voor de inwerkingtreding van dit Wetboek, kan verder worden behandeld volgens de vóór die datum vigerende procedure.

Een gemeentelijk commissie waarvan de samenstelling door de Regering is goedgekeurd vóór de inwerkingtreding van dit Wetboek blijft geldig samengesteld tot de hernieuwing ervan overeenkomstig artikel D.I.9. Afdeling 2. - Erkenningen

Art. D.I.18. De private of publieke natuurlijke of rechtspersonen die erkend zijn voor de opmaak of de herziening van ontwikkelingsplannen, van plannen van aanleg en stedenbouwkundige verordeningen op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek worden erkend in de zin van artikel D.I.11 onder de voorwaarden van hun erkenning.

De erkenning voor de opmaak of de herziening van gemeentelijk structuurplannen en van gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen geldt als erkenning voor de opmaak of de herziening van meergemeentelijke ontwikkelingsplannen, gemeentelijke ontwikkelingsplannen en gemeentelijke leidraden voor stedenbouw.

De erkenning voor de opmaak en de herziening van gemeentelijke plannen van aanleg geldt als erkenning voor de opmaak en de herziening van plaatselijke beleidsontwikkelingsplannen en gemeentelijke leidraden voor stedenbouw. Afdeling 3. - Toelagen

Art. D.I.19. § 1. De subsidies, bedoeld in artikel D.I.12, lid 1, 5° tot 8°, toegekend op basis van de vigerende wetgeving en die in uitvoering zijn vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, blijven onderworpen aan de bepalingen die van toepassing waren toen ze toegekend werden. § 2. Het recht op de subsidie, toegekend voor de opmaak of de bijwerking van een gemeentelijk structuurplan of een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening op grond van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 april 1990 betreffende de toekenning van toelagen aan de gemeenten voor het opstellen van een gemeentelijk structuurplan en van een gemeentelijk reglement inzake stedebouw, dooft uit. § 3. De lopende subsidie voor de opmaak of de herziening van een gemeentelijk structuurplan, een gemeentelijk stedenbouwkundig reglement, een gemeentelijk plan van aanleg en/of een milieueffectenrapport, toegekend op grond van het besluit van de Waalse Regering van 25 januari 2001 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium wat betreft de regels voor de toekenning van subsidies aan gemeenten voor de werking van de gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening, voor de opstelling of totale herziening van een gemeentelijk structuurplan, van een gemeentelijk stedenbouwkundig reglement of van een gemeentelijk plan van aanleg of voor de opstelling van een effectonderzoek over een ontwerp van gemeentelijk plan van aanleg blijft onderworpen aan de bepalingen die van toepassing waren bij de erkenning ervan voor zover het document in werking is getreden uiterlijk één jaar te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek.

Zoniet dooft het recht op de subsidie uit. § 4. De lopende subsidie voor de opmaak of de herziening van een gemeentelijk structuurplan, een gemeentelijk stedenbouwkundig reglement, een gemeentelijk plan van aanleg en/of een milieueffectenrapport, toegekend op grond van het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2008 tot vervanging van hoofdstuk Iter en tot wijziging van hoofdstuk Iquater van titel I van Boek IV van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium blijft onderworpen aan de bepalingen die van toepassing waren bij de erkenning ervan voor zover het document in werking is getreden uiterlijk drie jaar te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek. Zoniet dooft het recht op de subsidie uit.

Voor de subsidie die vanaf 1 juni 2013 toegekend wordt, kan de Regering evenwel één enkele keer de in de lopende subsidie bedoelde termijn op gemotiveerd voorstel van de gemeenteraad let drie jaar verlengen.

BOEK II. - Planificatie TITEL I. - De ontwikkelingsplannen Art. D.II.1. De doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijke ordening en, in voorkomend geval, stedenbouw worden op grond van een contextueel onderzoek in het betrokken gebied opgesplitst in vier schalen : 1° het ruimtelijke ontwikkelingsplan voor Wallonië;2° het meergemeentelijk ontwikkelingsplan voor een geheel of delen van gebieden in meerdere gemeenten;3° het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan voor het gehele gemeentelijke grondgebied;4° het plaatselijk beleidsontwikkelingsplan voor een deel van het gemeentelijk grondgebied. HOOFDSTUK I. - Het ruimtelijk ontwikkelingsplan Afdeling 1. - Begripsomschrijving en inhoud

Art. D.II.2. § 1. Het ruimtelijk ontwikkelingsplan omschrijft op gewestelijke schaal, op grond van een contextueel onderzoek, de opties inzake ruimtelijk beleid voor Wallonië.

In het contextueel onderzoek wordt ingegaan op de voornaamste ruimtelijke vraagstukken, op de perspectieven en behoeften inzake samenleving, economie, demografie, energie, erfgoed, leefmilieu en mobiliteit, en verder nog op het potentieel van het grondgebied en de drukkende factoren waaraan het grondgebied blootgesteld is. § 2. In de opties inzake ruimtelijk beleid van het ruimtelijke ontwikkelingsplan worden omschreven : 1° de gewestelijke doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling en ordening, en de wijze waarop deze ingebed zijn in de supraregionale context;2° de beginselen voor de implementatie van de doelstellingen, meer bepaald met het oog op sterkere centrumfuncties in stedelijk en landelijk gebied;3° de ruimtelijke structuur. De gewestelijke doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling en ordening, omschreven in lid 1, 1°, strekken ertoe : 1° de stedelijke versnippering te bestrijden en rationeel gebruik van gebieden en hulpbronnen te bevorderen;2° de sociaal-economische ontwikkeling en de aantrekkelijkheid van het grondgebied te bevorderen;3° in te zetten op het kwalitatief beheer van de leefomgeving;4° de mobiliteit te beheren. Met de in lid 1, 3°, bedoelde ruimtelijke structuur worden in kaart gebracht : 1° de kernen;2° de regio's betrokken bij de gewest- en grensoverschrijdende samenwerking en de ontwikkelingsgebieden;3° de verkeersnetten en de leidingen voor het vervoer van vloei- en energiestoffen. In de ruimtelijke structuur worden de locaties opgenomen die erkend zijn krachtens de wet van 12 juli 1973 inzake natuurbehoud, evenals de door de Regering aangenomen ecologische doorgangsgebieden, waarbij rekening wordt gehouden met hun biologische waarde en hun continuïteit met het oog op een grondgebiedomvattende dichte ecologische vermazing. § 3. Het ruimtelijk ontwikkelingsplan kan : 1° beheers- en programmeringsmaatregelen bevatten met betrekking tot de ontsluitingsbeginselen en de ruimtelijke structuur zoals bedoeld in paragraaf 2, lid 1, 2° en 3°;2° voorstellen tot herziening van gewestplannen verwoorden;3° ruimtelijke projecten verwoorden met betrekking tot de regio's betrokken bij de gewest- en grensoverschrijdende samenwerking en de ontwikkelingsgebieden. Afdeling 2. - Procedure

Art. D.II.3. § 1. Het ruimtelijk ontwikkelingsplan wordt op initiatief van de Regering opgemaakt.

De voorstellen voor gewestelijke doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en ontwikkeling zoals bedoeld in artikel D.II.2, § 2, lid 1, 1°, worden ter advies voorgelegd aan de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, de Beleidsgroep Leefmilieu, de Sociaal-Economische Raad van Wallonië en aan de personen en instanties wier raadpleging door de Regering nuttig wordt geacht. Die adviezen worden binnen de dertig dagen na verzending van het verzoek overgemaakt. Zoniet worden de adviezen gunstig geacht.

Van het ruimtelijk ontwikkelingsplan maakt de Regering een milieueffectenverslag op. § 2. Het ontwerp van ontwikkelingsplan wordt door de Regering aangenomen en samen met het milieueffectenverslag publiekelijk voorgesteld en aan een openbaar onderzoek onderworpen.

De adviezen van de gemeenteraden, van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, van de Beleidsgroep Leefmilieu, van de Sociaal-Economische Raad van Wallonië en van de personen en instanties wier raadpleging door de Regering nuttig geacht wordt, worden binnen de zestig dagen na verzending van het verzoek overgemaakt. Zoniet worden de adviezen gunstig geacht. § 3. De Regering neemt het plan definitief aan.

De beslissing van de Regering wordt bekendgemaakt. Afdeling 3. - Herziening

Art. D.II.4. De bepalingen tot regeling van de opmaak van het ruimtelijk ontwikkelingsplan zijn van toepassing op de herziening ervan.

In het herzieningsdossier worden evenwel enkel de elementen in verband met de overwogen herziening opgenomen. HOOFDSTUK II. - Meergemeentelijk ontwikkelingsplan Afdeling 1. - Begripsomschrijving en inhoud

Art. D.II.5. Samen met één of meerdere andere gemeenten kan een gemeente één of meerdere meergemeentelijke ontwikkelingsplannen tot stand brengen, waarin hun aangrenzende gebieden geheel of gedeeltelijk opgenomen worden.

Als er meerdere meergemeentelijke ontwikkelingsplannen voorhanden zijn, moeten zij afzonderlijke delen van het gemeentelijk grondgebied behandelen. Een gemeentelijk grondgebied kan nooit, noch geheel noch gedeeltelijk, tegelijk het voorwerp uitmaken van een meergemeentelijk en van een gemeentelijk ontwikkelingsplan.

Art. D.II.6. § 1. Het meergemeentelijk ontwikkelingsplan omschrijft op grond van een contextueel onderzoek de opties inzake ruimtelijk beleid voor het dienovereenkomstig gebied op schaal van dat gebied.

In het contextueel onderzoek wordt ingegaan op de voornaamste ruimtelijke vraagstukken, op de perspectieven en behoeften inzake samenleving, economie, demografie, energie, erfgoed, leefmilieu en mobiliteit en verder nog op het potentieel van het gebied en de drukkende factoren die erop wegen. § 2. In de beleidsopties inzake het meergemeentelijk ontwikkelingsplan worden omschreven : 1° de meergemeentelijke doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en ontwikkeling op bovengemeentelijke schaal, en de wijze waarop de gewestelijke doelstellingen inzake het ruimtelijk ontwikkelingsplan ingepast worden;2° de beginselen voor de implementatie van de doelstellingen, meer bepaald met het oog op sterkere centrumfuncties in stedelijk en landelijk gebied;3° de ruimtelijke structuur. De gewestelijke doelstellingen, bedoeld in lid 1, 1°, worden betrokken bij het betreffende gebied en de voornaamste beleidskeuzes voor dat gebied liggen er in het verlengde van.

De meergemeentelijke doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling en ordening, omschreven in lid 1, 1°, strekken ertoe : 1° de stedelijke versnippering te bestrijden en rationeel gebruik van gebieden en hulpbronnen te bevorderen;2° de sociaal-economische ontwikkeling en de aantrekkelijkheid van het gebied te bevorderen;3° in te zetten op het kwalitatief beheer van de leefomgeving;4° de mobiliteit te beheren. Met de in lid 1, 3°, bedoelde ruimtelijke structuur worden in kaart gebracht : 1° de kernen;2° de ontwikkelingsgebieden;3° de landschapsstructuur;4° de verkeersnetten en de leidingen voor het vervoer van vloei- en energiestoffen. In de ruimtelijke structuur worden de locaties opgenomen die erkend zijn krachtens de wet van 12 juli 1973 inzake natuurbehoud, evenals de door de Regering aangenomen ecologische doorgangsgebieden, waarbij rekening wordt gehouden met hun biologische waarde en hun continuïteit met het oog op een, over het meergemeentelijk gebied heen, dichte ecologische vermazing. § 3. Het meergemeentelijk ontwikkelingsplan kan : 1° beheers- en programmeringsmaatregelen bevatten met betrekking tot de ontsluitingsbeginselen en de ruimtelijke structuur zoals bedoeld in paragraaf 2, lid 1, 2° en 3°;2° voorstellen verwoorden voor de herziening van het gewestplan, met name de gebieden van gemeentelijk belang en de lijst van (meer)gemeentelijke plannen en leidraden die geheel of gedeeltelijk opgemaakt, herzien dan wel opgeheven dienen te worden. Afdeling 2. - Procedure

Art. D.II.7. § 1. Het meergemeentelijk ontwikkelingsplan wordt op initiatief van de gemeenten opgemaakt, volgens de nadere regels die zij bepalen.

In die nadere regels wordt met name ingegaan op de criteria of grenswaarden krachtens of vanaf welke van de procedure wordt afgezien bij weigeren of afbreken van het ontwerp van plan of van het plan zelf door de gemeenteraad van één of van meerdere gemeenten, op de termijnen die iedere gemeenteraad moet naleven om het ontwerp van plan of het plan zelf aan te nemen, op de regels die gevolgd dienen te worden indien een gemeenteraad in gebreke blijft, en op de nadere werkingsregels van het begeleidingscomité.

Per schrijven lichten de gemeenten de aangrenzende gemeenten die niet bij hun initiatief betrokken zijn, over bedoeld initiatief in. § 2. Er wordt een begeleidingscomité opgericht en belast met de opvolging van het ontwikkelingsplan zodra de ontwerper ervan aangewezen is. Er wordt slechts één ontwerper voor de opmaak van het ontwikkelingsplan aangewezen.

Het comité bestaat uit vertegenwoordigers van de territoriaal betrokken gemeenten en uit de ontwerper van het ontwikkelingsplan. Er wordt met raadgevende stem aan deelgenomen door de vertegenwoordigers van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4 en door de betrokken gemachtigde ambtenaar (ambtenaren). Elke persoon of instantie die nuttig geacht wordt voor de opmaak van het plan kan door het comité opgeroepen worden.

Het comité vergadert minstens : 1° na de aanwijzing van de erkende projectontwerper;2° voor de aanneming van het ontwerp van plan door de gemeenteraden;3° voor de definitieve aanneming van het plan door de gemeenteraden. Afgezien van gevallen van vrijstelling wordt voor het voorontwerp van plan een milieueffectenrapport opgemaakt. § 3. Op basis van een verslag van het begeleidingscomité nemen de gemeenteraden, elk wat hem betreft, het ontwerp-ontwikkelingsplan aan, evenals, in voorkomend geval, de (meer)gemeentelijke ontwikkelingsplannen en de gemeentelijke leidraden die geheel of gedeeltelijk opgemaakt, herzien of opgeheven dienen te worden. Elk gemeentecollege onderwerpt ze, in voorkomend geval samen met het milieueffectenverslag, aan een openbaar onderzoek. Die procedures worden op het grondgebied van elke betrokken gemeente binnen dezelfde termijnen georganiseerd.

De gemeentecolleges belasten het begeleidingscomité ermee, het ontwerp en de lijst, bedoeld in lid 1, samen met het milieueffectenverslag, ter advies voor te leggen aan de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, aan de Beleidsgroep Leefmilieu, aan de gemeentelijke commissies, aan de personen en instanties die de gemeenteraden nuttig achten te raadplegen, en aan de gemeenteraden van de aangrenzende gemeenten die niet bij het plan betrokken zijn. De adviezen worden binnen de vijfenveertig dagen na versturen van de aanvraag ingediend, behoudens de adviezen van de aangrenzende gemeenten, welke in een termijn van zestig dagen na versturen van de aanvragen overgemaakt worden. Zoniet worden de adviezen gunstig geacht. § 4. Elk wat hem betreft, nemen de gemeenteraden definitief het ontwikkelingsplan aan en, in voorkomend geval, heffen ze de plannen en leidraden, vermeld in de lijst bedoeld in paragraaf 3, op.

Wanneer het meergemeentelijk ontwikkelingsplan het grondgebied van een gemeente afdekt die onderworpen is aan een gemeentelijk ontwikkelingsplan, heft de gemeenteraad het gemeentelijk ontwikkelingsplan op. Wanneer het meergemeentelijk ontwikkelingsplan een grondgebied afdekt dat reeds onder een ander meergemeentelijk ontwikkelingsplan valt, heft de gemeenteraad, onverminderd artikel D.II.15, § 2, lid 3, laatstgenoemd plan voor dat deel op dat onder het nieuwe meergemeentelijk ontwikkelingsplan valt.

De gemeenteraden belasten het begeleidingscomité ermee, het ontwikkelingsplan en, in voorkomend geval, het milieueffectenverslag en de lijst bedoeld in paragraaf 3, lid 1, samen met de procedurestukken over te maken aan de gemachtigd ambtenaar en aan het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.

Binnen de vijfenveertig dagen na het versturen van het dossier bedoeld in lid 2 richt(en) de gemachtigd(e) ambtenaar (-aren) zijn (hun) advies aan de Regering. Zoniet wordt hun advies gunstig geacht. § 5. De beslissing van de gemeenteraad wordt door de Regering goedgekeurd of geweigerd, per besluit verstuurd binnen de honderdenvijf dagen na de ontvangst van het dossier door het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4. Het weigeren van de goedkeuring wordt enkel uitgesproken wegens overtreding van het Wetboek of wegens een duidelijke beoordelingsfout of om reden van niet-inachtneming van één van de voorwaarden van paragraaf 6. § 6. Wanneer één of meerdere gemeenteraden het meergemeentelijk ontwikkelingsplan niet hebben aangenomen, kan de Regering na advies van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, beslissen om goedkeuring te verlenen aan de beslissing van de gemeenteraad tot definitieve aanneming van het plan voor zover : 1° de meergemeentelijke doelstellingen bedoeld in artikel D.II.6, § 2, 1°, niet bedreigd zijn; 2° de nadere regels bedoeld in paragraaf 1 in acht worden genomen;3° de gemeentelijke grondgebieden waarop het aangenomen plan van toepassing is aangrenzend zijn en betrekking hebben op het grondgebied of deel ervan, van meerdere gemeenten. De Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening maakt zijn advies binnen de dertig dagen na versturen van het verzoek van de Regering over. Zoniet wordt het advies van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening gunstig geacht.

Als het grondgebied waarop het aangenomen plan van toepassing is, enkel het gehele grondgebied van één enkele gemeente afdekt, kan de Regering beslissen om de beslissing van de gemeenteraad en het plan goed te keuren als gemeentelijk ontwikkelingsplan. § 7. Zodra de termijn bedoeld in paragraaf 5 verstreken is, wordt het ontwikkelingsplan goedgekeurd geacht en de opheffing van de ontwikkelingsplannen en leidraden bedoeld in paragraaf 4, lid 1, wordt goedgekeurd geacht.

Deze termijn kan bij een met redenen omkleed besluit één keer met dertig dagen verlengd worden.

Als de Regering vaststelt dat het ontwikkelingsplan niet overeenkomstig de paragrafen 5 of 6 goedgekeurd kan worden, kan zij, voor het nemen van haar beslissing, van het begeleidingscomité de documenten vragen tot wijziging van het meergemeentelijk ontwikkelingsplan en, in voorkomend geval, een aanvullend milieueffectenverslag. De procedure tot aanneming van het plan wordt bij de stap hernomen waar de Regering de tekortkomingen heeft vastgesteld.

De in het derde lid bedoelde procedure kan slechts één keer hernomen worden.

De beslissingen van de gemeenteraden en van de Regering worden bekendgemaakt. Afdeling 3. - Herziening

Art. D.II.8. § 1. De regels voor de opmaak van het meergemeentelijk ontwikkelingsplan gelden ook voor de herziening ervan.

Wanneer de herziening een gemeente betreft, zijn, in afwijking van lid 1, de bepalingen tot regeling van de opmaak van gemeentelijk ontwikkelingsplan van toepassing. In dat geval oordeelt de Regering, naast de verificatie bedoeld in artikel D.II.12, § 5, of de meergemeentelijke doelstellingen bedoeld in artikel D.II.6, § 2, 1°, bedreigd zijn en weigert, in voorkomend geval, de herziening goed te keuren. § 2. Als het een gedeeltelijke herziening van het meergemeentelijk ontwikkelingsplan betreft, worden in het herzieningsdossier worden enkel de elementen in verband met de overwogen herziening opgenomen. HOOFDSTUK III. - Gemeentelijke ontwikkelingsplannen Afdeling 1. - Algemeen

Art. D.II.9. Een gemeente kan een gemeentelijk ontwikkelingsplan aannemen, dat het geheel van het gemeentelijk grondgebied afdekt, alsook één of meerdere lokale beleidsontwikkelingsplannen. Afdeling 2. - Begripsomschrijving en inhoud

Onderafdeling 1. - Gemeentelijk ontwikkelingsplan Art. D.II.10. § 1. Het gemeentelijk ontwikkelingsplan omschrijft op grond van een contextueel onderzoek de opties inzake ruimtelijk beleid voor het geheel van het gemeentelijk grondgebied op schaal van het gemeentelijk grondgebied.

In het contextueel onderzoek wordt ingegaan op de voornaamste ruimtelijke vraagstukken, op de perspectieven en behoeften inzake samenleving, economie, demografie, energie, erfgoed, leefmilieu en mobiliteit en verder nog op het potentieel van het gebied en de drukkende factoren die erop wegen. § 2. In de beleidsopties inzake het gemeentelijk ontwikkelingsplan worden omschreven : 1° de gemeentelijke doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en ontwikkeling op gemeentelijke schaal, en de wijze waarop de gewestelijke doelstellingen inzake ruimtelijk ontwikkelingsplan of, in voorkomend geval, de meergemeentelijke doelstellingen van het meergemeentelijk ontwikkelingsplan ingepast worden;2° de beginselen voor de implementatie van de doelstellingen, meer bepaald met het oog op sterkere centrumfuncties in stedelijk en landelijk gebied;3° de ruimtelijke structuur. De gewestelijke of meergemeentelijke doelstellingen bedoeld in lid 1, 1°, hebben betrekking op het gemeentelijk grondgebied en liggen ten grondslag aan de voornaamste oriëntaties ervan.

De gemeentelijke doelstellingen bedoeld in lid 1, 1°, beogen : 1° de stedelijke versnippering te bestrijden en rationeel gebruik van het grondgebied en de hulpbronnen te bevorderen;2° de sociaal-economische ontwikkeling en de aantrekkelijkheid van het gebied te bevorderen;3° in te zetten op het kwalitatief beheer van de leefomgeving;4° de mobiliteit te beheren. Met de in lid 1, 3°, bedoelde ruimtelijke structuur worden in kaart gebracht : 1° de gebouwde structuur, met inbegrip van de te versterken kernen;2° de landschapsstructuur;3° de verkeersnetten en de leidingen voor het vervoer van vloei- en energiestoffen. In de ruimtelijke structuur worden de locaties opgenomen die erkend zijn krachtens de wet van 12 juli 1973 inzake natuurbehoud, evenals de door de Regering aangenomen ecologische doorgangsgebieden, waarbij rekening wordt gehouden met hun biologische waarde en hun continuïteit met het oog op een over het gemeentelijk gebied heen samenhangende dichte vermazing. § 3. Het gemeentelijk ontwikkelingsplan kan : 1° beheers- en programmeringsmaatregelen bevatten met betrekking tot de ontsluitingsbeginselen en de ruimtelijke structuur zoals bedoeld in paragraaf 2, lid 1, 2° en 3°;2° voorstellen verwoorden voor de herziening van het gewestplan, met name de gebieden van gemeentelijk belang en de lijst van (meer)gemeentelijke plannen voor wat betreft het betrokken gemeentelijk grondgebied en de plaatselijke beleidsontwikkelingsgebieden en gemeentelijke leidraad die geheel of gedeeltelijk opgemaakt, herzien of opgeheven moeten worden. Onderafdeling 2. - Lokaal beleidsontwikkelingsplan Art. D.II.11. § 1. Het lokaal beleidsontwikkelingsplan bepaalt de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw voor een deel van het gemeentelijk grondgebied. § 2. Op grond van een contextueel onderzoek op schaal van het betrokken gebied, dat de voornaamste ruimtelijke vraagstukken bevat, evenals het potentieel van het gebied en de factoren die erop wegen, omvat dit beleidsontwikkelingsplan: 1° de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw voor het deel van het betrokken gebied;2° de beleidskaart, met : a) het wegennet;b) de technische infrastructuren en netten, met inbegrip van de infrastructuren voor het beheer van afval- en hemelwater;c) de openbare ruimten en de groengebieden;d) de bestemmingen per gebied en, voor de woonbestemmingen, de vooropgestelde dichtheid voor de onbebouwde of te herstellen terreinen, of voor de bebouwde gehelen van meer dan twee hectare die geherstructureerd dienen te worden;e) de ecologische structuur;f) in voorkomend geval, de krachtlijnen van het landschap; g) wanneer overwogen wordt, artikel D.IV.3, lid 1, 6°, toe te passen, de grenzen van de op te richten kavels; h) in voorkomend geval, de fasering van de ontsluiting van het ontwikkelingsplan; 3° wanneer overwogen wordt, artikel D.IV.3, lid 1, 6°, toe te passen, alle informatie met betrekking tot de vestiging en de hoogte van de constructies en bouwwerken, de wegen en de openbare ruimten, evenals met betrekking tot de integratie van de technische uitrustingen. § 3. Het lokaal beleidsontwikkelingsplan kan : 1° informatie bevatten met betrekking tot de vestiging en de hoogte van de constructies en bouwwerken, de wegen en de openbare ruimten, evenals met betrekking tot de integratie van de technische uitrustingen;2° de lokale beleidsontwikkelingsplannen en de gemeentelijke leidraad die geheel of gedeeltelijk opgemaakt, herzien of opgeheven moeten worden, oplijsten. Afdeling 3. - Procedure

Art. D.II.12. § 1. Behoudens in de gevallen bedoeld in de artikelen D.II.21, § 3, 4°, D.II.32 en D.II.42 wordt het gemeentelijk ontwikkelingsplan of het lokaal beleidsontwikkelingsplan op initiatief van de gemeenteraad vastgesteld.

Elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een zakelijk recht op één of meerdere percelen van meer dan twee hectare uit één stuk kan de gemeenteraad een voorontwerp van lokaal beleidsontwikkelingsplan voorstellen.

Binnen de zestig dagen na de ontvangst van het voorstel tot voorontwerp van lokaal beleidsontwikkelingsplan stemt de gemeenteraad al dan niet in met het vervolg van de procedure en licht er de natuurlijke of rechtspersoon over in; bij instemming wordt de procedure voor de aanneming van het lokaal beleidsontwikkelingsplan overeenkomstig de paragrafen 2 tot 5 voortgezet. Bij ontstentenis van een bericht binnen een termijn van zestig dagen, wordt het voorstel verworpen geacht. § 2. Behoudens in geval van vrijstelling wordt er een milieueffectenverslag over het voorontwerp van beleidsontwikkelingsplan opgemaakt, in voorkomend geval op initiatief en op kosten van de natuurlijke of rechtspersoon. § 3. De gemeenteraad neemt het ontwerp van gemeentelijk ontwikkelingsplan of lokaal beleidsontwikkelingsplan aan, evenals, in voorkomend geval, de meergemeentelijke ontwikkelingsplannen en de lokale beleidsontwikkelingsplannen en de gemeentelijke leidraad die geheel of gedeeltelijk opgemaakt, herzien of opgeheven dienen te worden. Hij belast het college ermee, het samen met het milieueffectenverslag aan een openbaar onderzoek te onderwerpen.

Indien overwogen wordt een erkenningsomtrek vast te stellen in het kader van de procedure voor de opmaak van het lokaal beleidsontwikkelingsplan, worden de gegevens bedoeld bij het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid bij het ontwerp-plan gevoegd. De erkenningsomtrek kan verschillen van de omtrek van het lokaal beleidsontwikkelingsplan.

De adviezen van de gemeentelijke commissie of, bij ontstentenis, van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, van de Beleidsgroep Leefmilieu, en van de personen en instanties wier raadpleging de gemeenteraad nuttig acht, worden binnen de vijfenveertig dagen na verzending van het verzoek van het college overgemaakt.

Zoniet worden de adviezen gunstig geacht. § 4. De gemeenteraad neemt het gemeentelijk ontwikkelingsplan of het lokaal beleidsontwikkelingsplan aan, en heft, in voorkomend geval, de meergemeentelijke ontwikkelingsplannen en de lokale beleidsontwikkelingsplannen en de gemeentelijke leidraad, opgenomen in de lijst bedoeld in paragraaf 3, lid 1 op.

Wanneer er een meergemeentelijk ontwikkelingsplan voorhanden is, dat het grondgebied van de gemeente geheel of gedeeltelijk afdekt, heft de gemeenteraad, onverminderd artikel D.II.15, § 2, lid 3, laatstgenoemd plan voor dat deel op dat onder het nieuwe meergemeentelijk ontwikkelingsplan valt.

De gemeenteraad belast het gemeentecollege ermee, het ontwikkelingsplan, in voorkomend geval, het milieueffectenverslag en de lijst bedoeld in paragraaf 3, lid 1, samen met de procedurestukken over te maken aan de gemachtigd ambtenaar en aan het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.

Binnen de vijfenveertig dagen na het versturen van het dossier bedoeld in lid 2 richt de gemachtigd ambtenaar het samen met zijn advies aan de Regering. Bij ontstentenis wordt het advies van de gemachtigd ambtenaar gunstig geacht. § 5. De beslissing van de gemeenteraad wordt door de Regering goedgekeurd of verworpen, per besluit verstuurd binnen de negentig dagen na de ontvangst van het dossier door het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4. Het verwerpen van de goedkeuring wordt enkel uitgesproken wegens overtreding van het Wetboek of wegens een duidelijke beoordelingsfout.

Zodra de termijn bedoeld in lid 1 verstreken is, wordt het ontwikkelingsplan goedgekeurd geacht en de opheffing van de meergemeentelijke ontwikkelingsplannen en lokale beleidsontwikkelingsplannen en de gemeentelijke leidraad bedoeld in paragraaf 4, lid 1, wordt goedgekeurd geacht.

Deze termijn kan bij een met redenen omkleed besluit één keer met dertig dagen verlengd worden.

Als de Regering vaststelt dat het ontwikkelingsplan niet overeenkomstig lid 1 goedgekeurd kan worden, kan zij, voor het nemen van haar beslisising, van het gemeentecollege de documenten vragen tot wijziging van het ontwikkelingsplan en, in voorkomend geval, een aanvullend milieueffectenverslag. De procedure tot aanneming van het ontwikkelingsplan wordt bij de stap hernomen waar de Regering de tekortkomingen heeft vastgesteld.

De in het vierde lid bedoelde procedure kan slechts één keer hernomen worden.

Het regeringsbesluit dat de gegevens bevat betreffende de erkenningsomtrek, geldt als erkenningsomtrek in de zin van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid. In dat geval wordt van het plan betreffende de erkenning van het gebied kennis gegeven aan de leidend ambtenaar en aan de operator in de zin van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid.

De beslissingen van de gemeenteraad en van de Regering worden bekendgemaakt. Afdeling 4. - Herziening

Art. D.II.13. De regels voor de opmaak van het gemeentelijk ontwikkelingsplan gelden ook voor de herziening ervan.

Als het een gedeeltelijke herziening van het ontwikkelingsplan betreft, worden in het herzieningsdossier enkel de elementen in verband met de overwogen herziening opgenomen. HOOFDSTUK IV. - Opvolging van de milieueffecten Art. D.II.14. Het gemeentecollege richt minstens één keer in haar ambtsperiode een globaal verslag aan de gemeenteraad over de opvolging van de significante milieueffecten van de tenuitvoerlegging van het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, het gemeentelijk ontwikkelingsplan of het lokaal beleidsontwikkelingsplan dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een milieubeoordeling, alsook over de eventueel te treffen correctiemaatregelen. Het publiek wordt voorgelicht volgens de nadere regels bedoeld in artikel L1133-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie. HOOFDSTUK V. - Opheffing Art. D.II.15. § 1. Wanneer zij achten dat de doelstellingen van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan zijn voorbijgestreefd, kunnen de gemeenteraden ze geheel of gedeeltelijk opheffen.

De regels voor de opmaak van het ontwikkelingsplan gelden ook voor de opheffing ervan.

Een meergemeentelijk ontwikkelingsplan kan evenwel bij de aanneming of de herziening van een ander meergemeentelijk ontwikkelingsplan of van het gewestplan opgeheven worden, overeenkomstig de artikelen D.II.50, D.II.51 en D.II.52. § 2. Wanneer hij acht dat de doelstellingen van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan zijn voorbijgestreefd en de opheffing één enkele gemeente betreft, kan de gemeenteraad ze geheel of gedeeltelijk opheffen.

De regels voor de herziening van het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, bedoeld in artikel D.II.8, § 1, lid 2, zijn van toepassing op de opheffing.

Een meergemeentelijk ontwikkelingsplan kan evenwel gedeeltelijk bij de aanneming of de herziening van een ander meergemeentelijk ontwikkelingsplan overeenkomstig artikelen D.II.7 of van een gemeentelijk ontwikkelingsplan overeenkomstig artikel D.II.12 opgeheven worden.

In dat geval oordeelt de Regering, naast de verificatie bedoeld in artikel D.II.7, § 5, en D.II.12, § 5, of de meergemeentelijke doelstellingen bedoeld in artikel D.II.6, § 2, 1°, bedreigd zijn en weigert, in voorkomend geval, de opheffing goed te keuren. § 3. Wanneer hij acht dat de doelstellingen van een gemeentelijk ontwikkelingsplan of van een lokaal beleidsontwikkelingsplan zijn voorbijgestreefd, kan de gemeenteraad het geheel of gedeeltelijk opheffen.

De regels voor de opmaak van het ontwikkelingsplan gelden ook voor de opheffing ervan.

Een ontwikkelingsplan kan evenwel bij de aanneming of de herziening van een ander ontwikkelingsplan of van het gewestplan opgeheven worden, overeenkomstig de artikelen D.II.7, D.II.12, D.II.50, D.II.51 en D.II.52. § 4. In geval van opheffing blijven de bestemmingen van een lokaal beleidsontwikkelingsplan tot nadere omschrijving van een recreatiegebied, tot ontsluiting van een aan een gemeentelijke overlegprocedure onderworpen inrichtingsgebied met een bedrijfskarakter, tot nadere omschrijving van een parkgebied of tot ontsluiting van een aan een gemeentelijke overlegprocedure onderworpen inrichtingsgebied van toepassing en die gebieden blijven ontsloten in de zin van de artikelen D.II.27, D.II.32, § 1, lid 2, en § 2, D.II.40 en D.II.42, § 2. § 5. De doelstellingen bedoeld in de paragrafen 1 tot 3 worden voorbijgestreefd geacht na achttien jaar te rekenen van de bekendmaking per uittreksel in het Belgisch Staatsblad van het regeringsbesluit tot goedkeuring van het ontwikkelingsplan of van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bericht waaruit blijkt dat het ontwikkelingsplan goedgekeurd wordt geacht. HOOFDSTUK VI. - Juridische gevolgen en hiërarchie Afdeling 1. - Rechtsgevolgen

Art. D.II.16. Ontwikkelingsplannen zijn enkel van informatieve aard.

Het ruimtelijk ontwikkelingsplan is van toepassing op het gewestplan, met inbegrip van het bodembestemmingsplan, op de ontwikkelingsplannen en de leidraden, evenals, in afwijking van lid 6, op de lokalisering van de projecten ten opzichte van artikel D.II.2, § 2, 3°, in het kader van de aanvragen voor desbetreffende stedenbouwkundige vergunningen en attesten nr. 2 ofwel : 1° met betrekking tot bouwwerken of nuts- of gemeenschapsvoorzieningen ofwel : a) bedoeld in artikel D.IV.25; b) betreffende een lijninfrastructuur beoogd bij de territoriale structuur van het ruimtelijk ontwikkelingsplan;c) opgenomen in het ruimtelijk ontwikkelingsplan ten opzichte van zijn afstraling op schaal van een ontwikkelingsruimte;2° met het oog op de bebouwing van de gronden van meer dan 15 ha en met betrekking tot: a) de bouw van woningen;b) een oppervlakte bestemd voor de verkoop van kleinhandelsgoederen;a) de bouw van kantoren;d) een ontwerp dat twee of drie van deze bestemmingen combineert. Het meergemeentelijk ontwikkelingsplan is van toepassing op het gemeentelijk ontwikkelingsplan, op het lokaal beleidsontwikkelingsplan, op de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw, op de stedenbouwkundige vergunning en het stedenbouwkundig attest nr. 2.

Het gemeentelijk ontwikkelingsplan is van toepassing op het lokaal beleidsontwikkelingsplan, op de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw, op de stedenbouwkundige vergunning en het stedenbouwkundig attest nr. 2.

Het lokaal beleidsontwikkelingsplan is van toepassing op de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw, op de stedenbouwkundige vergunning en het stedenbouwkundig attest nr. 2.

De instrumenten voor ruimtelijk beleid worden naar de schaal van het betrokken grondgebied ingezet. Afdeling 2. - Hiërarchie

Art. D.II.17. § 1. De instrumenten voor ruimtelijk beleid met een kleiner bereik richten zich naar de instrumenten voor ruimtelijk beleid met een groter bereik, indien bestaand.

Het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, het gemeentelijk ontwikkelingsplan en het lokaal beleidsontwikkelingsplan kunnen van het (de) instrument(en) voor ruimtelijk beleid met een groter bereik afwijken mits een motivering waaruit blijkt dat het ontwikkelingsplan : 1° de doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling en ordening, vervat in het instrument voor ruimtelijk beleid met een groter bereik, niet bedreigt;2° bijdraagt tot de bescherming, het beheer en de inrichting van de bebouwde en onbebouwde landschappen. § 2. Bij onverenigbaarheid tussen een reeds bestaand instrument voor ruimtelijk beleid met een kleiner bereik en een instrument voor ruimtelijk beleid met een groter bereik dat later in werking treedt, geldt het instrument waarvan het bereik het grootst is.

Onverminderd de toepassing van artikel D.IV.15, lid 1, 1°, houdt het gemeentelijk ontwikkelingsplan op effect te sorteren op dat deel van het grondgebied dat valt onder een meergemeentelijk ontwikkelingsplan waarvan de aanneming recenter is dan die van eerstgenoemd ontwikkelingsplan.

TITEL II. - Gewestplannen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. D.II.18. Het gewestplan bepaalt de inrichting van het grondgebied dat erdoor afgedekt wordt.

De Regering kan de indeling van het grondgebied in sectoren herzien volgens de bepalingen bedoeld in hoofdstuk III. Art. D.II.19. Behalve voor de gebieden van de spoorweg- of luchthaveninfrastructuren en van de autonome havens waarvoor geen bestemming is voorzien, legt de Regering, na advies van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, de gebieden vast waarvoor een plan moet worden opgemaakt. HOOFDSTUK II. - Inhoud Afdeling 1. - Algemeen

Art. D.II.20. Het gewestplan richt zich naar het ruimtelijk ontwikkelingsplan.

Het gewestplan kan afwijken van het ruimtelijk ontwikkelingsplan mits een motivering waaruit blijkt dat het gewestplan : 1° de doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke ordening, vervat in het ruimtelijk ontwikkelingsplan, niet bedreigt;2° bijdraagt tot de bescherming, het beheer of de inrichting van de bebouwde of onbebouwde landschappen. Het gewestplan, met inbegrip van het bodembestemmingsplan, is van toepassing op het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, op het gemeentelijk ontwikkelingsplan, op het lokaal beleidsontwikkelingsplan, op de leidraden, op de stedenbouwkundige vergunning en op het stedenbouwkundig attest nr. 2.

Art. D.II.21. § 1. Het gewestplan bevat : 1° de verschillende bestemmingen van het grondgebied;2° het bestaande en het geplande tracé of de plaatsvervangende reserveringsomtrek van het net van de voornaamste verkeerswegen en leidingen voor het vervoer van vloeistoffen, water uitgezonderd, en brandstoffen. Onder reserveringsomtrek wordt dat deel van het grondgebied verstaan dat voorbehouden wordt voor de aanleg, de bescherming of de instandhouding van verkeersinfrastructuren en leidingen voor het vervoer van vloeistoffen of energie. De vergunningsplichtige handelingen en werken kunnen ofwel verboden worden ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan bijzondere voorwaarden.

De Regering kan het net van de voornaamste verkeersinfrastructuren en leidingen voor het vervoer van vloei- en brandstoffen bedoeld in lid 1, 2°, bepalen. § 2. Het plan kan, in overdruk over voormelde gebiedsbestemmingenen, beschermingsomtrekken bevatten voor : 1° een buitengewoon vergezicht;2° een ecologisch doorgangsgebied;3° een waardevol landschap;4° een waardevol cultureel, historisch of esthetisch element;5° ontginningsuitbreidingen. § 3. Het plan kan bijkomende voorschriften bevatten voor : 1° een nadere bepaling of een specialisering van de bestemming van de gebieden;2° de fasering van hun ingebruikname;3° de omkeerbaarheid van de bestemmingen;4° de verplichting om een lokaal beleidsontwikkelingsplan op te maken, voorafgaand aan de uitvoering ervan. De bijkomende voorschriften wijken niet af van de gebiedsomschrijvingen. § 4. Op de kaart bij het gewestplan worden enkel de gegevens, bedoeld in de paragrafen 1 tot 3, opgenomen.

De Regering kan de doelstellingen en effecten van de beschermingsomtrekken en de grafische weergave van het gewestplan bepalen. Afdeling 2. - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden

Art. D.II.22. Toepassingsgebied.

Deze afdeling bevat de algemene voorschriften voor de weergave en de toepassing van de door de Regering vastgelegde gewestplannen.

Art. D.II.23. Indeling van het gewestplan in gebieden.

Het gewestplan bestaat uit gebieden die voor bebouwing bestemd zijn en uit gebieden die niet voor bebouwing bestemd zijn.

De volgende gebieden zijn voor bebouwing bestemd : 1° woongebieden;2° woongebieden met een landelijk karakter;3° gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;4° recreatiegebieden;5° bedrijfsruimtes, namelijk : a) de gemengde bedrijfsruimte;b) de bedrijfsruimte met een industrieel karakter;c) de specifieke bedrijfsruimte;d) het gebied met een bedrijfskarakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is;e) het gebied van aanhorigheden van ontginningen;6° gebieden van gewestelijk belang;7° gebieden van gemeentelijk belang. De volgende gebieden zijn niet voor bebouwing bestemd : 1° landbouwgebieden;2° bosgebieden;3° groengebieden;4° natuurgebieden;5° parkgebieden;6° ontginningsgebieden. De gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is, zijn bedoeld om elke bestemming te krijgen, waarvan sprake in de leden 2 en 3.

Onverminderd artikel D.II.21, § 1, lid 1, 2°, zijn de infrastructuurnetten voor het verkeer over de weg, het spoor en de waterweg en de infrastructuurnetten voor het vervoer van vloeistoffen en energie, met inbegrip van de privé-aansluitingen en toebehoren, verenigbaar met de bestemmingen van het gewestplan bedoeld in de leden 2 tot 4.

Art. D.II.24. Woongebieden.

Woongebieden zijn hoofdzakelijk voor wonen bestemd.

Ambachtelijke, dienstverlenende, verdelings-, onderzoeks- of klein-industriële activiteiten, sociaal-culturele inrichtingen, openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en -bouwwerken, alsmede landbouwbedrijven en toeristische of recreatieve accommodatie kunnen er eveneens toegelaten worden voor zover ze de hoofdbestemming van het gebied niet in het gedrang brengen en verenigbaar zijn met de omgeving.

Woongebieden moeten ook voorzien in openbaar groen.

Art. D.II.25. Woongebieden met een landelijk karakter.

Woongebieden met een landelijk karakter zijn hoofdzakelijk bestemd voor verblijf en landbouwbedrijven, alsook voor hun diversificatie-activiteiten bepaald door de Regering overeenkomstig artikel D.II.36, § 3.

Ambachtelijke, dienstverlenende, verdelings-, onderzoeks- of klein-industriële activiteiten, sociaal-culturele inrichtingen, openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en -bouwwerken, toeristische of recreatieve accommodatie kunnen er eveneens toegelaten worden voor zover ze de hoofdbestemming van het gebied niet in het gedrang brengen en verenigbaar zijn met de omgeving.

Die gebieden moeten ook voorzien in openbaare groen.

Art. D.II.26. Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. § 1. Gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen zijn bestemd voor activiteiten van algemeen nut of van algemeen belang.

In deze gebieden mogen enkel bouwwerken of inrichtingen opgericht worden die in sociale behoeften voorzien via een publiek- of privaatrechtelijk persoon aan wie de overheid de uitvoering van een project heeft toevertrouwd. Bouwwerken of inrichtingen die het algemeen nut bevorderen, zijn er eveneens toegelaten. § 2. Gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met de overdruk "C.E.T." zijn hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging en de exploitatie van een centrum voor technische ingraving, zoals bedoeld in de wetgeving op de afvalstoffen, en voor installaties voor de afvalverzameling die aan bedoelde exploitatie voorafgaat. Daarnaast kunnen die gebieden bestemd worden voor andere afvalbeheersactiviteiten voor zover die activiteiten verband houden met de exploitatie van het toegelaten centrum voor technische ingraving of de exploitatie ervan niet in het gedrang brengen. Bij het beëindigen van de exploitatie van het centrum voor technische ingraving wordt de omtrek van het gebied waarin een dergelijk centrum gelegen is, een groengebied en wordt de sanering ervan geheel of gedeeltelijk vastgesteld bij de vergunning die is afgegeven voor de exploitatie van bedoelde installatie.

In de gebieden of delen van gebieden met de overdruk "C.E.T." die nog niet in bedrijf zijn genomen, kunnen andere handelingen en werken voor een beperkte duur worden toegelaten voor zover de toekomstige exploitatie van het centrum voor technische ingraving daarmee niet in het gedrang wordt gebracht.

Gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met de overdruk "C.E.T.D." worden uitsluitend bestemd voor het behoud van een aan diens bestemming onttrokken centrum voor technische ingraving, zoals bedoeld bij de wetgeving op de afvalstoffen, waarin beperkingen opgelegd kunnen worden aan de handelingen en werken met als doel het garanderen van de instandhouding en de bewaking van de bouwwerken en de werken die zijn verwezenlijkt voor het herstel van vervuilde sites in hun oorspronkelijke staat.

Voor de exploitatie en de instandhouding van in deze paragraaf bedoelde gebieden kunnen kantoor- of bewakingsgebouwen toegelaten worden.

De gebieden bedoeld in deze paragraaf worden omringd door een afzonderingsomtrek of -marge.

Art. D.II.27. Recreatiegebieden.

Recreatiegebieden zijn bestemd voor de vestiging van recreatieve of toeristische accomodatie, met inbegrip van recreatieve logies.

De woning van de uitbater kan toegelaten worden voor zover dit vereist is voor de goede werking van de uitrusting. Zij maakt volledig deel uit van het bedrijf.

Voor zover recreatiegebieden grenzen aan woongebieden, aan woongebieden met een landelijk karakter of aan ontsloten gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure is onderworpen dat geheel of gedeeltelijk voor verblijven wordt bestemd, kunnen ze woningen bevatten, evenals ambachtelijke activiteiten, dienstverlenende activiteiten, sociaal-culturele uitrustingen, inrichtingen voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, voor zover : 1° die woningen en die activiteiten tegelijk de voornaamste bestemming van het gebied waarvan sprake in lid 1 aanvullen en eraan ondergeschikt zijn;2° recreatiegebied tegelijk gelegen zijn in de omtrek van een vooraf door de Regering goedgekeurd lokaal beleidsontwikkelingsplan. Art. D.II.28. Bedrijfsruimtes Onder bedrijfsruimtes worden verstaan, gemengde bedrijfsruimtes, industriële bedrijfsruimtes, specifieke bedrijfsruimtes, gebieden met een bedrijfskarakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is en gebieden van aanhorigheden van ontginningen.

Elke activiteit die in die gebieden bijdraagt tot de ontwikkeling van de circulaire economie wordt er toegelaten. Een bedrijfsruimte kan eveneens één of meerdere windturbines bevatten voor zover de ontwikkeling van het bestaand gebied er niet door verhinderd wordt.

Deze gebieden worden omringd door een afzonderingsmarge, behalve : 1° voor het deel van de omtrek die langs een verkeersinfrastructuur ligt die nuttig is voor diens economische ontwikkeling of wanneer een natuurlijk of kunstmatig element dat onder het publieke domein valt, zelf een voldoende afzonderingsomtrek of -marge vormt;2° tussen een gebied van aanhorigheden van ontginningen en een ontginningsgebied. De woning van de uitbater of van het bewakingspersoneel kan er toegelaten worden voor zover vereist door de veiligheid of de goede werking van de onderneming. Zij maakt volledig deel uit van het bedrijf.

Art. D.II.29. Gemengde bedrijfsruimtes Gemengde bedrijfsruimtes zijn bestemd voor ambachten, diensten, distributie, onderzoek of kleine industrie. De opslagplaatsen en opslaginstallaties worden er toegelaten.

Art. D.II.30. Bedrijfsruimtes met een industrieel karakter.

Bedrijfsruimtes met een industrieel karakter zijn bestemd voor activiteiten met een industrieel karakter, met inbegrip van de activiteiten in verband met de verwerking van grondstoffen of halfafgewerkte stoffen, verpakking, opslag, logistiek of verdeling. Ze kunnen beoefend worden op meerdere bedrijfslocaties.

Toegelaten worden de complementaire dienstverlenende ondernemingen en de bedrijfsactiviteiten zonder industrieel karakter die afgezonderd moeten worden om redenen van stedenbouwkundige opname, mobiliteit, veiligheid of bescherming van het leefmilieu. De detailverkoop is er verboden, behalve indien het een aanvulling vormt op een economische activiteit waarvan sprake in leden 1 en 2.

Voor een beperkte duur kunnen er toegelaten worden : 1° in de bedrijfsruimtes met een industrieel karakter, de opslag van inerte afvalstoffen;2° in de bedrijfsruimtes met een industrieel karakter gelegen langs bevaarbare waterlopen, de opslag van uitgebaggerde aarde. Art. D.II.31. Specifieke bedrijfsruimtes. § 1. Gebieden met de overdruk "A.E." zijn uitsluitend bestemd voor agro-economische activiteiten, alsook voor houtverwerkingsbedrijven.

Gebieden met de overdruk "G.D." zijn uitsluitend bestemd voor groothandelsdistributie.

De daarbij horende dienstenbedrijven en kleinhandelszaken zijn er toegelaten. § 2. Gebieden met de overdruk "R.M." (hoog risico gebied) zijn uitsluitend bestemd voor bedrijven die zeer schadelijk kunnen zijn voor mens, goederen of milieu.

Onverminderd de verplichting om een omtrek of een afzonderingsmarge in te richten overeenkomstig artikel D.II.28, lid 3, kunnen dergelijke gebieden niet aangrenzend zijn aan een Natura 2000-locatie die als voorstel of als besluit voorligt overeenkomstig de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud of aan een ander voor bebouwing bestemd gebied dan een bedrijfsruimte met een industrieel karakter of een gebied met als merk de overdruk "A.E.".

Art. D.II.32. Gebieden met een bedrijfskarakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is. § 1. Gebieden met een bedrijfskarakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen zijn bedoeld voor de vestiging van activiteiten bedoeld in de artikel D.II.29, D.II.30 en D.II.31, uitgezonderd de industriële activiteiten die een hoog risico inhouden voor mens, goederen of leefmilieu en de kleinhandel. De gebruiksfunctie ervan wordt bepaald door de ligging van het gebied, de omliggende buurt, de kostprijs en de behoeften voor de betrokken regio, de bestaande vervoersinfrastructuren, waarbij erover gewaakt wordt dat potentialiteiten worden ontwikkeld voor multimodaal vervoer en samenwerking met de aangrenzende gebieden.

De ontsluiting van een gebied of een gebiedsdeel met een bedrijfskarakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is, wordt ondergeschikt gemaakt aan de aanneming door de gemeenteraad, ofwel op diens eigen initiatief ofwel binnen een hem opgelegde termijn, van een lokaal beleidsontwikkelingsplan, goedgekeurd door de Regering. § 2. Mocht de gemeentelijke overheid de verplichting bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, niet binnen de vastgestelde termijn nakomen of mocht ze het haar ter goedkeuring voorgelegde lokaal beleidsontwikkelingsplan verwerpen, dan kan de Regering in haar plaats treden om bedoeld lokaal beleidsontwikkelingsplan aan te nemen of te herzien. § 3. De afwijkingen bedoeld in de artikelen D.IV.6 tot D.IV.13 zijn van toepassing op elk gebied met een bedrijfskarakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is, al dan niet ontsloten.

Art. D.II.33. Gebieden van aanhorigheden van ontginningen.

Gebieden van aanhorigheden van ontginningen zijn bestemd voor de exploitatie van groeven en hun aanhorigheden, evenals voor het opslaan van resten van de ontginningsactiviteit, mits bescherming en rationeel beheer van de bodem en de ondergrond.

Het samenbrengen van inerte stoffen voor een beperkte duur of de valorisering van aarde en keien kan er toegelaten worden tegen de voorwaarden en volgens de procedure bepaald door de Regering.

In de gebieden van aanhorigheden van ontginningen of delen van de gebieden van aanhorigheden van ontginningen die nog niet in bedrijf zijn genomen, kunnen andere handelingen en werken voor een beperkte duur toegelaten worden voor zover de toekomstige exploitatie van de afzettingen daarmee niet in gevaar wordt gebracht.

Art. D.II.34. Gebieden van gewestelijk belang.

Gebieden van gewestelijk belang zijn bestemd om zonder onderscheid economische activiteiten, bouwwerken en openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en toeristische of recreatieve accomodatie te ontvangen.

De woonfunctie wordt er aanvullend toegelaten wanneer het de bebouwing betreft van onbebouwde of te herontwikkelen gronden of te herstructureren bebouwde gehelen.

De bestaande activiteiten die niet beoogd worden in de leden 1 en 2 kunnen er behouden blijven en verder ontwikkeld worden.

Art. D.II.35. Gebieden van gemeentelijk belang.

Gebieden van gemeentelijk belang zijn bedoeld om zonder onderscheid verblijven, ambachtelijke activiteiten, dienstverlening, distributie, onderzoek of kleine industrie, socioculturele inrichtingen, economische activiteiten, bouwwerken en openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en toeristische of recreatieve accomodatie te ontvangen.

Die gebieden moeten ook voorzien in openbaar groen en in een wegennet voor zachte mobiliteit.

De bestaande activiteiten die niet beoogd worden in de leden 1 en 2 kunnen er behouden blijven en verder ontwikkeld worden.

Art. D.II.36. Landbouwgebieden. § 1. Landbouwgebieden zijn bestemd om landbouwactiviteiten te ontvangen, namelijk teelt, fokkerij of akker- en tuinbouw, met inbegrip van het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de instandhouding van een landbouwareaal in een staat die het geschikt maakt voor weiden of akkerbouw zonder verdere voorbereiding dan gewone landbouwpraktijken of de inzet van gewone landbouwmachines. Ze moeten bijdragen tot landschapszorg of -bouw, alsook tot het behoud van het ecologische evenwicht.

In landbouwgebieden mogen enkel gebouwen en installaties opgericht worden die onontbeerlijk zijn voor het bedrijf en voor de huisvesting van de exploitanten die landbouwer van beroep zijn.

Ze kunnen eveneens diversifiërene activiteiten bevatten ter aanvulling van de landbouwactiviteit van de exploitanten. § 2. In de landbouwgebieden worden de modules voor elektriciteit- of warmteproductie die elk bouwwerk, installatie of gebouw gelegen op hetzelfde onroerend goed rechtstreeks bevoorraden, uitzonderlijk toegelaten voor zover ze de bestemming van het gebied niet onomkeerbaar aantasten.

Ze kunnen eveneens één of meerdere windturbines bevatten voor zover : 1° ze in de nabijheid gelegen zijn van de hoofdverkeersinfrastructuren of een bedrijfsruimte, tegen de voorwaarden vastgesteld door de Regering;2° ze de bestemming van het gebied niet onomkeerbaar aantasten. Landbouwgebieden kunnen uitzonderlijkerwijs bestemd worden voor recreatieve activiteiten in de open lucht op voorwaarde dat ze hun oorspronkelijke bestemming behouden. Wat de recreatieve activiteiten betreft, kunnen de handelingen en werken slechts voor een beperkte duur toegelaten worden, behalve voor de verbouwing, de uitbreiding of de heroprichting van een bestaand gebouw.

Vissers- of jachthutten en kleine schuilplaatsen voor dieren zijn er toegelaten voor zover ze niet gebruikt worden als verblijfplaats of voor handelsactiviteiten, al ware het maar tijdelijk. Bosschages alsook de intensieve teelt van inlandse boomsoorten, vijvers en visteelt kunnen er eveneens toegelaten worden. § 3. De Regering bepaalt de diversifiërende activiteiten bedoeld in paragraaf 1, lid 3.

De Regering bepaalt voor deze gebieden de voorwaarden waaronder een vergunning wordt afgegeven voor bebossing, intensieve teelt van inlandse bossoorten, vijvers, visteelt, vissers- en jachthutten, kleine schuilplaatsen en recreatieve activiteiten in de open lucht, de modules voor elektriciteits- en warmteproductie, alsmede voor de handelingen en werken die daaraan verbonden zijn.

Art. D.II.37. Bosgebieden. § 1. Bosgebieden zijn bestemd voor de bosbouw en het behoud van het ecologische evenwicht.

Ze moeten bijdragen tot landschapszorg of -bouw.

De kerstbomenteelt wordt er toegelaten onder de voorwaarden, bepaald door de Regering.

In bosgebieden mogen alleen bouwwerken opgericht worden die onontbeerlijk zijn voor de exploitatie, de eerste stap in de houtverwerkingsnijverheid en het toezicht op de bossen.

De elektriciteits- en warmteproductie en -benutting uit de biomassa die hoofdzakelijk afkomstig is van de resten van het bosbeheer en van de eerste stap in de houtverwerkingsnijverheid worden er toegelaten als aanvullende activiteit op activiteiten van bosbeheer.

Ze kunnen eveneens één of meerdere windturbines bevatten voor zover : 1° ze in de nabijheid gelegen zijn van de hoofdverkeersinfrastructuren of een bedrijfsruimte, tegen de voorwaarden vastgesteld door de Regering;2° ze de bestemming van het gebied niet onomkeerbaar aantasten. § 2. Jacht- en vissershutten zijn er toegelaten, voor zover ze niet gebruikt worden als verblijfplaats of voor handelsactiviteiten, al ware het maar tijdelijk.

Ook visteelt kan er toegelaten worden. § 3. De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder een vergunning wordt afgegeven voor de oprichting van gebouwen die onontbeerlijk zijn voor het toezicht op de bossen, voor de exploitatie ervan en de eerste stap in de houtverwerkingsnijverheid, voor de eenheden voor het winnen van energie uit biomassa, voor de visteelt en de jacht- en vissershutten. § 4. Bosgebieden kunnen uitzonderlijk, aan de rand van de bestanden, activiteiten voor het publiek voorzien voor didactische doeleinden, van initiatie-activiteiten, observatie van het bos, of voor recreatieve of toeristische doeleinden, met uitzondering van het verlenen van onderdak, voor zover de opbouw van de uitrustingen en bouwwerken hoofdzakelijk in hout wordt uitgevoerd. Het recreatief verlenen van onderdak, waarvoor de lijst door de Regering wordt opgemaakt, kan er voor een beperkte duur toegelaten worden voor zover de bestemming van het gebied niet onomkeerbaar aangetast wordt en het project kadert in het gewestelijk project voor de toeristische valorisering van de bosarealen van het Waalse Gewest of een project voor de toeristische valorisering van de bossen, ontwikkeld door de Duitstalige Gemeenschap. § 5. Uitzonderlijk kunnen bosgebieden dierenparkactiviteiten herbergen voor zover de opbouw van de uitrustingen en bouwwerken, namelijk voor het onthaal van het publiek en de dierenschuilplaatsen, hoofdzakelijk in hout wordt uitgevoerd. § 6. Bij wijze van uitzondering kan de ontbossing voor landbouwdoeleinden in bosgebied toegelaten worden voor zover dit aangrenzend aan het landbouwgebied is. Bedoelde ontbossing kan niet de verwijdering van alleenstaande boselementen in landbouwvlaktes tot gevolg hebben.

De activiteiten bedoeld in paragrafen 4 en 5 zijn toelaatbaar voor zover ze toegankelijk zijn via een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen en rioleringen, die voorzien is van een wegverharding en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging, alsook met één of meerdere parkeerruimtes voor voertuigen die in verhouding staan tot de opvangcapaciteit van deze activiteiten.

De Regering bepaalt de voorwaarden voor het afleveren van de vergunning betreffende de bouwwerken alsook de uitrustingen, wegen, omgeving van de parkeerruimtes en parkeerruimtes, en van de ontbossing voor landbouwdoeleinden bedoeld in de paragrafen 4 tot 7.

Art. D.II.38. Groengebieden.

Groengebieden zijn bestemd voor de instandhouding, de bescherming en het herstel van het leefmilieu.

Ze dragen bij tot landschapsbouw of zijn de geschikte vegetale schakel tussen gebieden waarvan de bestemmingen onverenigbaar zijn.

Art. D.II.39. Natuurgebieden.

Natuurgebieden zijn bestemd voor de instandhouding, de bescherming en het herstel van biologisch zeer waardevolle leefmilieus of leefmilieus waarin te beschermen soorten voorkomen, ongeacht of het om land- of om watersoorten gaat.

In natuurgebieden zijn alleen handelingen en werken toegelaten die noodzakelijk zijn voor de actieve of passieve bescherming van deze milieus of soorten.

Art. D.II.40. Parkgebieden.

Parkgebieden zijn bestemd voor groene ruimten die aangelegd worden met het oog op landschappelijke schoonheid.

Enkel de handelingen en werken die voor de aanleg, het onderhoud en de verfraaiing ervan nodig zijn, evenals de aanvullende werken en handelingen, vastgesteld door de Regering, zijn er toegelaten.

In parkgebieden met een oppervlakte van meer dan vijf hectare kunnen ook andere ontsluitingshandelingen of -werken verricht worden, op voorwaarde dat de hoofdbestemming van de gebieden ongewijzigd blijft en dat een lokaal beleidsontwikkelingsplan van toepassing is op de hele oppervlakte.

De Regering kan het percentage vastleggen van de oppervlakte van het gebied dat voor de handelingen en werken bedoeld in leden 2 en 3 in aanmerking kan komen.

Art. D.II.41. Ontginningsgebieden. § 1. Ontginningsgebieden zijn bestemd voor de exploitatie van groeven, evenals voor het opslaan van resten van ontginningsactiviteiten. Ze mogen slechts voor een beperkte duur aanhorigheden bevatten die noodzakelijk zijn voor de ontginning.

Deze gebieden bevat een afzonderingsomtrek of -marge die overeenstemt met artikel D.II.28, derde lid.

Na afloop van de exploitatie worden deze gebieden andere gebieden die niet voor bebouwing bestemd zijn, met uitzondering van de parkgebieden, en hun juiste bestemming wordt bepaald bij besluit tot herziening van het gewestplan. Hun gehele of gedeeltelijke heraanleg wordt bepaald door de vergunning die de ontginning toelaat.

Wanneer de exploitatie gefaseerd verloopt, bepaalt de vergunning elke fase en hun heraanleg, na afloop van elke fase, voor de landbouw, de bosbouw of het natuurbehoud.

De overheid die bevoegd is voor de verstrekking van de vergunning stelt de afloop van de exploitatie vast, in voorkomend geval, van elke fase, in een proces-verbaal dat het per zending aan de houder van de vergunning richt. Een afschrift van de zending wordt aan het gemeentecollege gericht indien bedoeld college niet de bevoegde overheid is.

De exploitatie bedoeld in dit artikel verloopt mits bescherming en rationeel beheer van de bodem en de ondergrond. § 2. In de ontginningsgebieden of delen van ontginningsgebieden die nog niet in bedrijf zijn genomen, kunnen andere handelingen en werken voor een beperkte duur toegelaten worden voor zover de toekomstige exploitatie van de afzettingen daarmee niet in gevaar wordt gebracht.

Art. D.II.42. Gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is. § 1. Gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is zijn bedoeld voor elke bestemming, bepaald : 1° ofwel in functie van de ligging, de buurt, de nabijheid van bevoorrechte initiatiefgebieden bedoeld in artikel D.V.14, de nabijheid van stedelijke en landelijke kernen, de performantie van de communicatie- en distributienetwerken, de kosten die de verstedelijking op korte, middellange en lange termijn met zich meebrengen, alsook de behoeften van de gemeente en de bestemming van het geheel of deel van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg, en dat zich bevindt op het betrokken gemeentelijk grondgebied en op de aangrenzende gemeentelijke grondgebieden, indien bestaand; 2° ofwel in functie van de aanwijzingen van het (meer)gemeentelijk ontwikkelingsplan. § 2. De ontsluiting van een gebied of een gebiedsdeel wordt ondergeschikt gemaakt aan de aanneming, door de gemeenteraad, ofwel op zijn eigen initiatief ofwel binnen een hem door de Regering opgelegde termijn, van een lokaal beleidsontwikkelingsplan overeenkomstig artikel D.II.11 en aan de goedgekeuring ervan door de Regering.

Wanneer de ontsluiting van het gebied of een deel ervan uitsluitend betrekking heeft op één of meerdere bestemmingen die niet met bebouwing verband houden, wordt er voorzien in een vereenvoudigde inhoud, zoals bepaald door de Regering.

Mocht de gemeentelijke overheid de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet binnen de vastgestelde termijn nakomen of mocht ze het haar ter goedkeuring voorgelegde lokaal beleidsontwikkelingsplan weigeren, dan kan de Regering in haar plaats treden om het lokaal beleidsontwikkelingsplan aan te nemen of te herzien. § 3. De afwijkingen bedoeld in de artikelen D.IV.6 tot D.IV.13 zijn van toepassing op elk gebied of gebeidsdeel, al dan niet ontsloten. Afdeling 3. - Tracé van de hoofdinfrastructuren

Art. D.II.43. Na beëindiging van de werkzaamheden voor de aanleg van de infrastructuur voor verkeer of voor vervoer van vloeistoffen of energie of als ze ervan afziet de infrastructuur aan te leggen, kan de Regering het betrokken tracé of de betrokken omtrek opheffen voor zover de impact van de schrapping van het tracé of de reserveringsomtrek ofwel onafhankelijk ofwel bij de opneming ervan beoordeeld is en de milieutoestand in de tussentijd geen significante wijzigingen onderging. HOOFDSTUK III. - Procedure Afdeling 1. - Inhoud van het basisdossier

Art. D.II.44. De herziening van het gewestplan is gebaseerd op een basisdossier, dat hetvolgende bevat : 1° de verantwoording van de overwogen herziening van het gewestplan ten opzichte van artikel D.I.1; 2° de betrokken omtrek;3° de bestaande feitelijke en rechtstoestand;4° een verslag ter verantwoording van de onderzochte en niet in aanmerking genomen alternatieve projecten, rekening houdend met name met de behoeften waarop de overwogen herziening van het plan moet inspelen, de beschikbaarheden inzake grond in de bebouwingsgebieden en de bereikbaarheid van de gekozen locaties;5° één of meerdere voorontwerpvoorstellen op schaal 1/10 000e; 6° in voorkomend geval, compensatievoorstellen bedoeld in artikel D.II.45, § 3; 7° de eventuele bijkomende voorschriften;8° in voorkomend geval, het onteigeningsplan of het ontwerp van onteigeningsplan; 9° wanneer de herziening de opneming beoogt van een gebied van gewestelijk belang, de verantwoording van de overeenstemming van de gekozen omtrek met artikel D.II.45, § 4; 10° wanneer de herziening de opneming beoogt van een gebied van gemeentelijk belang, de verantwoording van de overeenstemming van de gekozen omtrek met artikel D.II.45, § 5; 11° in voorkomend geval, de lijst met (meer)gemeentelijke ontwikkelingsplannen en de gemeentelijke leidraden die geheel of gedeeltelijk opgemaakt, herzien of opgeheven moeten worden. In de gevallen bedoeld in lid 1, 9° en 10°, omvat het basisdossier een bodembestemmingsplan met volgende gegevens : a) het wegennet;b) de technische infrastructuren en netten, met inbegrip van de infrastructuren voor het beheer van afval- en hemelwater;c) de openbare ruimten en de groengebieden;d) de bestemmingen per gebied en, voor de woonbestemmingen, de vooropgestelde dichtheid voor de onbebouwde of te herstellen terreinen, of voor de bebouwde gehelen van meer dan twee hectare die geherstructureerd dienen te worden;e) de ecologische structuur;f) in voorkomend geval, de krachtlijnen van het landschap; g) wanneer overwogen wordt, artikel D.IV.3, lid 1, 6°, toe te passen, de grenzen van de op te richten kavels; h) in voorkomend geval, de fasering van de ontsluiting van het bodembestemmingsplan. Wanneer de herziening van het gewestplan uitsluitend het bodembestemmingsplan als deel of geheel beoogt, bevat het basisdossier de overwogen herziening van bedoeld plan of de verantwoording ervan ten opzichte van artikel D.I.1. Afdeling 2. - Op de herziening toepasselijke principes

Art. D.II.45. § 1. De op te nemen nieuwe bebouwingsgebieden die volgen op niet-bebouwingsgebieden moeten aan een bestaand bebouwingsgebied grenzen; van dit voorschrift kan enkel worden afgeweken voor de opneming van een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, van een recreatiegebied met een gevaarlijk, ongezond of hinderlijk karakter, van een industriële bedrijfsruimte, van een specifieke industriële bedrijfsruimte met de overdruk "A.E." of "R.M.", van aanhorigheden van ontginningsgebieden of gebieden met een bedrijfskarakter. § 2. De opneming van een nieuw voor bebouwing bestemd gebied dat volgt op een niet-bebouwingsgebied mag niet de vorm aannemen van lintbebouwing langs de weg.

Lintbebouwing is de opneming van een gebied waarvan de vorm, wegens de diepte, de lengte en de verhouding tussen beide dimensies, enkel de aanleg van één bouwlint mogelijk maakt, zonder dat er sprake is van een stedenbouwkundige compositie die rondom een nieuw wegennet tot stand komt. § 3. De opneming van een nieuw bebouwingsgebied, volgend op een niet-bebouwingsgebied, dat niet te verwaarlozen effecten op het leefmilieu zou kunnen hebben wordt, met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel, gecompenseerd door een gelijkwaardige wijziging van een bestaand bebouwingsgebied of een gebied waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg in een niet-bebouwingsgebied of door een alternatieve compensatie bepaald door de Regering zowel op operationeel, leefmilieu- of energie- als op mobiliteitsvlak, waarbij meer bepaald rekening wordt gehouden met de impact van het bebouwingsgebied op de buurt.

De alternatieve compensatie beoogt het herstel van het evenwicht dat verloren gaat door de residuele impact van de opneming van een bebouwingsgebied volgend op een niet-bebouwingsgebied, na inoverwegingname van de preventie- en inrichtingsmaatregelen die getroffen worden ter beperking of voorkoming van de niet te verwaarlozen effecten waarop gewezen is in het milieueffectenverslag dat in het kader van de procedure opgesteld wordt.

In de door haar bepaalde verhoudingen kiest de Regering voor ofwel planologische ofwel alternatieve compensatie of een combinatie van beiden zonder dat één van beiden voorrang heeft.

Planologische of alternatieve compensaties kunnen gefaseerd verlopen.

Voor de alternatieve compensaties bepaalt de Regering hun aard, hun nadere uitvoeringsregels en bepaalt er het proportionaliteitsbeginsel van. § 4. De opneming van een gebied van gewestelijk belang beoogt een gebied uit één stuk waardoor de Regering in staat wordt gesteld om één of verschillende, van openbare of private initiatieven uitgaande, prioritaire acties te ondernemen die verband houden met de sociale, economische, leefmilieu-, culturele, sport-, recreatieve en toeristische ontwikkeling van het Gewest en met het aanleggen van infrastructuren.

In afwijking van paragraaf 3 is er geen enkele compensatie vereist voor vijftien percent van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsruimte en, in voorkomend geval, voor de oppervlakte die nodig is voor de aanleg van de overwogen afzonderingsmarge bedoeld in artikel D.II.28, lid 3, indien : 1° de herziening van het gewestplan betrekking heeft op de opneming van een gebied van gewestelijk belang dat volgt op één of meerdere niet-bebouwingsgebieden bedoeld in artikel D.II.23, lid 3; 2° het (de) niet-bebouwingsgebied(en) aan een voldoende uitgeruste en toegankelijke bedrijfsruimte grenst (grenzen), waarvoor wordt aangetoond dat die bedrijfsruimte niet meer over voldoende ruimte beschikt om een prioritaire actie uit te voeren. § 5. De opneming van een gebied van gemeentelijk belang beoogt een deel van het gebied dat bijdraagt tot de dynamisering van stedelijke en landelijke kernen waarvan het potentieel als centrumfunctie, met als kenmerken een concentratie van woningen en een vlotte toegang tot diensten en uitrustingen, versterkt moet worden door een geschikte verdichting, door de hernieuwing, door de functionele en sociale gemengdheid en door de verbetering van het leefkader.

In afwijking van paragraaf 3 is er geen enkele compensatie vereist voor tien percent van de totale oppervlakte van de bebouwingsgebieden bedoeld in artikel D.II.23, lid 2, gelegen in de omtrek vallend onder de herziening van het gewestplan met het oog op de opneming van een gebied van gemeentelijk belang indien : 1° de herziening van het gewestplan betrekking heeft op de opneming van een gebied van gemeentelijk belang dat volgt op één of meerdere niet-bebouwingsgebieden bedoeld in artikel D.II.23, lid 3; 2° het ten opzichte van de ontwikkelingsdoelstellingen inzake het potentieel van centrumfunctie verantwoord is om het (de) niet-bebouwingsgebieden erbij te betrekken;3° het (de) niet-bebouwingsgebied(en) ofwel ingesloten is ofwel een randgebied is dat aan één of meerdere bebouwingsgebieden grenst, gelegen in de omtrek vallend onder de herziening van het gewestplan. Afdeling 3. - Gewone herzieningen

Onderafdeling 1. - Herzieningen op initiatief van de Regering Art. D.II.46. De Regering beslist tot de herziening van het gewestplan en neemt het ontwerp ervan aan op grond van een basisdossier.

Het ontwerp maakt, behoudens bij vrijstellingen, het voorwerp uit van een milieueffectenverslag.

Onderafdeling 2. - Herzieningen op initiatief van de gemeente Art. D.II.47. § 1. Indien de herziening van het gewestplan een nieuwe zonering beoogt die inspeelt op behoeften die ingevuld kunnen worden via een lokale inrichting, kan de herziening van het gewestplan op verzoek van de gemeenteraad, dat bij zending wordt gericht, beslist worden door de Regering.

De gemeenteraad neemt de beslissing tot de indiening van een verzoek tot herziening van een gewestplan gegrond op het basisdossier bedoeld in artikel D.II.44, lid 1, 1° tot 8°, 10° en 11°, en lid 2, en legt de beslissing samen met het basisdossier aan een voorafgaandelijke informatievergadering voor.

De gemeenteraad richt zijn verzoek aan de Regering. Het verzoek omvat : 1° het basisdossier bedoeld in artikel D.II.44, lid 1, 1° tot 8°, 10° en 11°, en lid 2; 2° de documenten bedoeld in artikel D.VIII.5, § 6; 3° het advies van de gemeentelijke commissie, indien ze bestaat;4° in voorkomend geval, een aanvraag tot vrijstelling van milieueffectenbeoordeling en de verantwoording ervan.5° de beslissing bedoeld in lid 2. § 2. De Regering legt het volledige dossier ter advies voor aan de gemachtigd ambtenaar, aan de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, aan de Beleidsgroep Leefmilieu en aan de personen en instanties die zij nuttig acht te raadplegen.

De adviezen worden binnen de zestig dagen na het verzoek van de Regering overgemaakt. Zoniet worden ze gunstig geacht. § 3. Binnen negentig dagen na ontvangst van het verzoek neemt de Regering de herziening van het gewestplan aan, neemt ze er het ontwerp van aan, stelt ze de in artikel D.II.45, § 3, bedoelde compensaties voorlopig vast en beslist ze het te onderwepen aan de milieueffectenbeoordeling of beslist ze, het ervan vrij te stellen.

Mocht het regeringsbesluit niet aan het gemeentecollege worden overgemaakt, kan laatstgenoemde bij een zending de Regering daar in een herinneringsschrijven op wijzen. Als de Regering bij verstrijken van een nieuwe termijn van zestig dagen, ingaand bij de ontvangst van het herinneringsschrijven, haar beslissing niet verstuurd heeft, wordt het verzoek verworpen geacht.

Onderafdeling 3. - Herziening op initiatief van een privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon Art. D.II.48. § 1. De herziening van het gewestplan kan door de Regering worden beslist op met een schrijven ingediend verzoek van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon, indien die herziening betrekking heeft op de opneming van een bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.28, eerste lid, of van een ontginningsgebied of indien ze betrekking heeft op de opneming van het tracé van een hoofdinfrastructuur voor het vervoer van vloeistoffen of energie, of van de vervangende reserveringsomtrek.

Het verzoek is gegrond op het basisdossier bedoeld in artikel D.II.44, lid 1, 1° tot 8° en 11°. § 2. Minstens vijftien dagen voor de voorafgaandelijke informatievergadering wordt het verzoek samen met het basisdossier gericht aan de gemeenteraad en aan de gemeentelijke commissie, indien zij bestaat, die hun advies binnen zestig dagen na indienen van het verzoek overmaken aan de persoon bedoeld in paragraaf 1. Bij ontstentenis wordt het advies gunstig geacht. § 3. De persoon bedoeld in paragraaf 1 richt zijn verzoek samen met het dossier aan de Regering. Het verzoek omvat : 1° het basisdossier bedoeld in artikel D.II.44, lid 1, 1° tot 8°, en 11°; 2° de documenten bedoeld in artikel D.VIII.5, § 6; 3° het advies van de gemeentelijke commissie, indien ze bestaat;4° de beraadslaging van de gemeenteraad;5° in voorkomend geval, een aanvraag tot vrijstelling van milieueffectenbeoordeling en de verantwoording ervan. § 4. De Regering legt het volledige dossier ter advies voor aan de gemachtigd ambtenaar, aan de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, aan de Beleidsgroep Leefmilieu en aan de personen en instanties die zij nuttig acht te raadplegen.

De adviezen worden binnen de zestig dagen na het verzoek van de Regering overgemaakt. Zoniet worden ze gunstig geacht. § 5. Binnen negentig dagen na ontvangst van het verzoek neemt de Regering de herziening van het gewestplan aan, neemt ze er het ontwerp van aan, stelt ze de in artikel D.II.45, § 3, bedoelde compensaties voorlopig vast en beslist ze het te onderwerpen aan de milieueffectenbeoordeling of beslist ze, het ervan vrij te stellen.

Mocht het regeringsbesluit niet aan de persoon bedoeld in paragraaf 1 worden overgemaakt, kan laatstgenoemde bij een zending de Regering daar in een herinneringsschrijven op wijzen. Als de Regering bij verstrijken van een nieuwe termijn van zestig dagen, ingaand bij de ontvangst van het herinneringsschrijven, haar beslissing niet verstuurd heeft, wordt het verzoek verworpen geacht.

Onderafdeling 4. - Gemeenrechtelijke procedure Art. D.II.49. § 1. De Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening kan tijdens de uitvoering van de milieueffectenbeoordeling of op elk ogenblik bemerkingen opperen of suggesties voorleggen.

Elk verplicht op te maken milieueffectenverslag wordt aan de Regering gericht. § 2. Na afloop van de milieueffectenbeoordeling of na de beslissing tot vrijstelling, legt de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt, het ontwerp van plan en, in voorkomend geval, het verslag over de leefmilieueffecten, ter advies voor aan zowel de personen en instanties die zij nodig acht te raadplegen als het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, hierna "DGO3" indien het geraadpleegd is.

De adviezen worden binnen de zestig dagen na het verzoek van de Regering overgemaakt. Zoniet worden ze gunstig geacht. § 3. Wanneer de Regering op grond van het milieueffectenverslag en de adviezen acht dat een andere overwogen redelijke oplossing een beter antwoord kan bieden op de doelstellingen die het ontwerp-plan nastreeft, wordt deze als ontwerp-plan aangenomen. De Regering of de persoon die zij daartoe machtigt licht er de gemeenteraad over in wanneer de aanvraag tot herziening van het gewestplan een gemeentelijk initiatief is, en de privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon bedoeld in artikel D.II.48, en de procedure wordt verdergezet volgens de paragrafen 4 tot 8 en artikel D.II.50. § 4. Het ontwerp-plan wordt, samen met het milieueffectenverslag, overgemaakt aan de gemeenteraden van de gemeenten op wier grondgebied de herziening betrekking heeft of die overeenkomstig artikel D.VIII.4 aangewezen zijn om aan een openbaar onderzoek te worden onderworpen.

Indien overwogen wordt een erkenningsomtrek vast te stellen in het kader van de procedure voor de herziening van het gewestplan, worden de gegevens bedoeld bij het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid bij het ontwerp-plan gevoegd. De erkenningsomtrek kan verschillen van de omtrek die het voorwerp uitmaakt van de herziening van het gewestplan. § 5. Binnen de vijfenveertig dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek maakt het gemeentecollege van elke gemeente waarin een openbaar onderzoek heeft plaatsgevonden de bezwaren, opmerkingen en processen-verbaal over aan de Regering en, behoudens het geval waarin de herziening van een gemeentelijk initiatief uitgaat, maakt de gemeenteraad van elke gemeente waarop het ontwerp-plan betrekking heeft, zijn advies over. Bij ontstentenis wordt het advies gunstig geacht. § 6. Wanneer de herziening van het gewestplan van een gemeentelijk initiatief uitgaat, wint de gemeenteraad het advies in van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, van de Beleidsgroep Leefmilieu en van de gemachtigd ambtenaar. De adviezen worden binnen de zestig dagen na de aanvraag van de gemeenteraad overgemaakt. Zoniet worden ze gunstig geacht. De gemeenteraad brengt zijn advies uit over het ontwerp en maakt het aan de Regering over. Als dat advies ongunstig is, wordt het plan definitief verworpen geacht en wordt de procedure stopgezet. § 7. Wanneer de herziening van het gewestplan niet van een gemeentelijk initiatief uitgaat, wint de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt het advies in van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening en van de Beleidsgroep Leefmilieu. De adviezen worden binnen de zestig dagen na het verzoek van de Regering overgemaakt. Zoniet worden ze gunstig geacht. § 8. De Regering kan op verzoek van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening en van de Beleidsgroep Leefmilieu de termijn bedoeld in de paragrafen 6 en 7 met maximaal zestig dagen verlengen. De Regering verzendt haar, behoorlijk gemotiveerde, beslissing tot verlenging van de termijn aan degene die om de verlenging verzocht heeft. Wanneer de herziening niet van een regeringsinitiatief uitgaat, richt zij een afschrift van de beslissing tot verlenging aan het gemeentecollege of aan de privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon bedoeld in artikel D.II.48.

Art. D.II.50. § 1. Binnen de vierentwintig maanden na de in de artikelen D.II.46, D.II.47, § 3, en D.II.48, § 5, bedoelde aanneming van het ontwerp van gewestplan, neemt de Regering het plan definitief aan of weigert ze het aan te nemen. Wanneer het ontwerp-plan de inhoud van de lijst bedoeld in artikel D.II.44, lid 1, 11°, vermeldt en voor zover de gemeenteraad (-raden) de ontwikkelingsplannen en leidraden, vermeld in de lijst, heeft (hebben) opgeheven, keurt de Regering tegelijk de opheffing van de betrokken ontwikkelingsplannen en leidraden goed.

Zij kan haar aanneming afhankelijk stellen van de overlegging van een onteigeningsplan.

Wordt de beslissing niet binnen de termijn bedoeld in lid 1 verstuurd, dan kan het gemeentecollege, indien de aanvraag tot herziening van het gewestplan van een gemeentelijk initiatief uitgaat, of de privé- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon, bedoeld in artikel D.II.48, een herinneringsschrijven aan de Regering richten. Wordt er door de Regering geen beslissing verstuurd binnen de zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het herinneringsschrijven, dan wordt het plan verworpen geacht.

Indien het regeringsbesluit tot aanneming van de herziening de gegevens bevat betreffende de erkenningsomtrek, geldt het als erkenningsomtrek in de zin van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid. In dat geval wordt van het plan betreffende de erkenning van het gebied kennis gegeven aan de leidend ambtenaar en aan de operator in de zin van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid.

De termijn van vierentwintig maanden wordt opgeschort te rekenen van de datum van versturen van de aanwijzing van de auteur van het milieueffectenverslag bedoeld in artikel D.VIII.34 op de datum van het versturen van het verslag aan de Regering. Indien er om een aanvullend milieueffectenverslag wordt verzocht, dan wordt de termijn opgeschort op de datum van versturen van de aanvraag tot aanvulling op de datum van versturen ervan aan de Regering. § 2. Binnen de tien dagen na bekendmaking van haar beslissing verstuurt de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt een afschrift van de beslissing aan elke gemeente waarop de herziening van het gewestplan betrekking heeft, waarna bedoelde gemeenten het publiek daarover inlichten. Afdeling 4. - Versnelde herzieningen

Onderafdeling 1. - Procedure voor de herziening van een gewestplan met het oog op de opneming van een gebied van gewestelijk belang zonder compensatie Art. D.II.51. § 1. De Regering handelt volgens een versnelde procedure : 1° wanneer de herziening van het gewestplan er uitsluitend toe strekt, een gebied van gewestelijk belang op te nemen en er geen enkele compensatie vereist is overeenkomstig artikel D.II.45, § 4; 2° wanneer de herziening van het gewestplan er uitsluitend toe strekt, het bodembestemmingsplan in verband met een gebied van gewestelijk belang geheel of gedeeltelijk aan herziening te onderwerpen. De Regering beslist tot de herziening van het gewestplan en neemt het ontwerp ervan aan op grond van een dossier dat hetvolgende omvat : 1° het basisdossier, bedoeld in artikel D.II.44, lid 1, 1° tot 9° en 11°, en lid 2, of bedoeld in artikel D.II.44, lid 3; 2° in voorkomend geval, het milieueffectenverslag; 3° wanneer overwogen wordt een omtrek voor een te herontwikkelen locatie vast te stellen overeenkomstig artikel D.V.2, § 8, het dossier bedoeld in artikel D.V.2, § 2; dat laatste dossier wordt opgemaakt door de persoon bedoeld in artikel D.V.2, § 1, en is vergezeld van de adviezen bedoeld in artikel D.V.2, § 3, 1° en 3°.

De omtrek van de te herontwikkelen locatie kan verschillen van de omtrek die het voorwerp uitmaakt van de herziening van het gewestplan.

In het geval bedoeld in lid 2, 3°, geldt het regeringsbesluit bedoeld in lid 2 als besluit tot aanneming van een omtrek voor een te herontwikkelen locatie in de zin van artikel D.V.2, § 2. De Regering legt een afschrift van het besluit ter advies voor aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, met vermelding van de verplichting bedoeld in artikel D.V.2, § 4. De eigenaars richten hun advies schriftelijk aan de Regering, binnen de dertig dagen van de zending. Zoniet worden de adviezen gunstig geacht. § 2. Het ontwerp-plan wordt, in voorkomend geval samen met het milieueffectenverslag, overgemaakt aan de gemeenteraden van de gemeenten op wier grondgebied de herziening betrekking heeft of die overeenkomstig artikel D.VIII.4 aangewezen zijn om aan een openbaar onderzoek te worden onderworpen. De Regering of de persoon die zij daartoe machtigt wint tegelijk het advies in van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, van de Beleidsgroep Leefmilieu en van de personen of instanties die de Regering nuttig acht te raadplegen. De adviezen worden binnen de vijfenveertig dagen na het verzoek van de Regering overgemaakt. Zoniet worden ze gunstig geacht.

Indien overwogen wordt een erkenningsomtrek vast te stellen in het kader van de procedure voor de herziening van het gewestplan, worden de gegevens bedoeld bij het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid bij het ontwerp-plan gevoegd. De erkenningsomtrek kan verschillen van de omtrek die het voorwerp uitmaakt van de herziening van het gewestplan. § 3. Binnen de vijfenveertig dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek maakt het gemeentecollege van elke gemeente waarin een openbaar onderzoek heeft plaatsgevonden de bezwaren, opmerkingen en processen-verbaal over aan de Regering en de gemeenteraad van elke gemeente waarop het ontwerp-plan betrekking heeft, maakt zijn advies over. Bij ontstentenis wordt het advies gunstig geacht. § 4. Binnen de twaalf maanden na de aanneming van het ontwerp neemt de Regering het plan definitief aan of weigert ze het plan aan te nemen.

Wanneer het ontwerp-plan de inhoud van de lijst bedoeld in artikel D.II.44, lid 1,11°, vermeldt en voor zover de gemeenteraad (-raden) de ontwikkelingsplannen en leidraden, vermeld in de lijst, heeft (hebben) opgeheven, keurt de Regering tegelijk de opheffing van de betrokken ontwikkelingsplannen en leidraden goed.

Wanneer de herziening van het gewestplan er uitsluitend toe strekt, het bodembestemmingsplan in verband met een gebied van gewestelijk belang geheel of gedeeltelijk aan herziening te onderwerpen, bedraagt de termijn bedoeld in lid 1 zes maanden.

Wanneer artikel D.V.2, § 8, wordt toegepast, geldt het regeringsbesluit tot aanneming van de herziening als definitief aannemingsbesluit voor een omtrek met betrekking tot een te herontwikkelen locatie in de zin van artikel D.V.2, § 7.

Indien het regeringsbesluit tot aanneming van de herziening de gegevens bevat betreffende de erkenningsomtrek, geldt het als erkenningsomtrek in de zin van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid.

De Regering kan haar aanneming afhankelijk stellen van de overlegging van een onteigeningsplan. § 5. Binnen de tien dagen na bekendmaking van haar beslissing verstuurt de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt een afschrift van de beslissing aan elke gemeente waarop de herziening van het gewestplan betrekking heeft, waarna bedoelde gemeenten het publiek daarover inlichten.

Wanneer het regeringsbesluit als definitieve aanneming van de omtrek voor een te herontwikkelen locatie in de zin van artikel D.V.2, § 7, geldt, richt de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt een afschrift van het besluit aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen die binnen de vijftien dagen na ontvangst van het afschrift van het besluit er kennis van geeft aan de personen bedoeld in artikel D.V.2, § 4.

Indien het regeringsbesluit als erkenningsomtrek geldt in de zin van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid, wordt van het plan met betrekking tot de erkenning van het gebied kennis gegeven aan de leidend ambtenaar en aan de operator in de zin van hetzelfde decreet.

Onderafdeling 2. - Herziening van een gewestplan met het oog op de opneming van een gebied van gemeentelijk belang zonder compensatie of herziening van een gewestplan waarvoor geen compensatie vereist is Art. D.II.52. § 1. Op aanvraag van de gemeenteraad, ingediend per zending, handelt de Regering volgens een versnelde procedure : 1° wanneer de herziening van het gewestplan er uitsluitend toe strekt, een gebied van gemeentelijk belang op te nemen en er geen enkele compensatie vereist is overeenkomstig artikel D.II.45, § 5; 2° wanneer de herziening van het gewestplan er uitsluitend toe strekt, één of meerdere bebouwingsgebieden in de zin van artikel D.II.23, lid 2, op te nemen in plaats van één of meerdere andere bebouwingsgebieden, er geen enkele compensatie vereist is overeenkomstig artikel D.II.45, § 3, en voor zover de nieuwe zonering een antwoord biedt op de behoeften waaraan tegemoetgekomen kan worden door een plaatselijke inrichting; 3° wanneer de herziening van het gewestplan er uitsluitend toe strekt, het bodembestemmingsplan in verband met een gebied van gemeentelijk belang geheel of gedeeltelijk aan herziening te onderwerpen. Indien een locatie in de zin van artikel D.V.1, 1°, evenwel heringericht dient te worden, kan het initiatief voor de aanvraag tot herziening van het gewestplan uitgaan van de persoon bedoeld in artikel D.V.2, § 1, 2°.

De gemeenteraad of de persoon bedoeld in artikel D.V.2, § 1, 2°, richt zijn aanvraag tot de Regering.

De Regering beslist tot de herziening van het gewestplan en neemt het ontwerp ervan aan op grond van een dossier dat hetvolgende omvat : 1° het basisdossier, bedoeld in artikel D.II.44, lid 1, 1° tot 8°, 10° en 11°, en lid 2, of bedoeld in artikel D.II.44, lid 3; 2° het advies van de gemeentelijke commissie, indien ze bestaat;3° de beraadslaging van de gemeenteraad; 4° de documenten bedoeld in artikel D.VIII.5, § 6; 5° in voorkomend geval, het milieueffectenverslag; 6° wanneer overwogen wordt een omtrek voor een te herontwikkelen locatie vast te stellen overeenkomstig artikel D.V.2, § 8, het dossier bedoeld in artikel D.V.2, § 2; dat laatste dossier wordt opgemaakt door de persoon bedoeld in artikel D.V.2, § 1, 2°, en is vergezeld van de adviezen bedoeld in artikel D.V.2, § 3, 1° en 3°.

De omtrek van de te herontwikkelen locatie kan verschillen van de omtrek die het voorwerp uitmaakt van de herziening van het gewestplan.

In het geval bedoeld in lid 4, 6°, geldt het regeringsbesluit bedoeld in lid 4 als besluit tot aanneming van een omtrek voor een te herontwikkelen locatie in de zin van artikel D.V.2, § 2. De Regering legt een afschrift van het besluit ter advies voor aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen, met vermelding van de verplichting bedoeld in artikel D.V.2, § 4. De eigenaars richten hun advies schriftelijk aan de Regering, binnen de dertig dagen van de zending. Zoniet worden de adviezen gunstig geacht. § 2. Het ontwerp-plan wordt, in voorkomend geval samen met het milieueffectenverslag, overgemaakt aan de gemeenteraden van de gemeenten op wier grondgebied de herziening betrekking heeft of die overeenkomstig artikel D.VIII.4 aangewezen zijn om aan een openbaar onderzoek te worden onderworpen. Indien overwogen wordt een erkenningsomtrek vast te stellen in het kader van de procedure voor de herziening van het gewestplan, worden de gegevens bedoeld bij het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid bij het ontwerp-plan gevoegd. De erkenningsomtrek kan verschillen van de omtrek die het voorwerp uitmaakt van de herziening van het gewestplan.

Binnen de vijfenveertig dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek maakt het gemeentecollege van elke van de gemeenten waarin een openbaar onderzoek is uitgevoerd, de bezwaren, opmerkingen en processen-verbaal over aan de Regering. § 3. Behoudens het geval waarin de herziening van een initiatief van de gemeente uitgaat, wint de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt tegelijk met de zending bedoeld in paragraaf 2 het advies in van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, van de Beleidsgroep Leefmilieu en van de personen of instanties die de Regering nuttig acht te raadplegen. De adviezen worden binnen de vijfenveertig dagen na het verzoek van de Regering overgemaakt. Zoniet worden ze gunstig geacht.

Binnen vijfenveertig dagen na sluiting van het openbaar onderzoek dient het gemeentecollege van iedere gemeente waarop het ontwerp-plan betrekking heeft, zijn advies in. Bij ontstentenis wordt het advies gunstig geacht. § 4. Wanneer de herziening van het gewestplan van een gemeentelijk initiatief uitgaat, wint de gemeenteraad, zodra het ontwerp-plan door het gemeentecollege in ontvangst genomen is, het advies in van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, van de Beleidsgroep Leefmilieu en van de personen of instanties die hij nuttig acht te raadplegen.

De adviezen worden binnen de vijfenveertig dagen na de zending van de aanvraag van de gemeenteraad overgemaakt. Zoniet worden ze gunstig geacht.

De gemeenteraad brengt zijn advies uit over het ontwerp en maakt het aan de Regering over. Als dat advies ongunstig is, wordt het plan definitief verworpen geacht en wordt de procedure stopgezet. § 5. Binnen de twaalf maanden na aanneming van het ontwerp, neemt de Regering het plan definitief aan of weigert ze, het aan te nemen.

Wanneer het ontwerp-plan de inhoud van de lijst bedoeld in artikel D.II.44, lid 1, 11°, vermeldt en voor zover de gemeenteraad de ontwikkelingsplannen en leidraden, vermeld in de lijst, heeft opgeheven, keurt de Regering tegelijk de opheffing van de betrokken ontwikkelingsplannen en leidraden goed.

Wanneer de herziening er uitsluitend toe strekt, het bodembestemmingsplan in verband met een gebied van gemeentelijk belang geheel of gedeeltelijk aan herziening te onderwerpen, bedraagt de termijn bedoeld in lid 1 zes maanden.

Wanneer artikel D.V.2, § 8, wordt toegepast, geldt het regeringsbesluit tot aanneming van de herziening van het gewestplan als definitief aannemingsbesluit voor een omtrek met betrekking tot een te herontwikkelen locatie in de zin van artikel D.V.2, § 7.

Indien het regeringsbesluit tot aanneming van de herziening de gegevens bevat betreffende de erkenningsomtrek, geldt het als erkenningsomtrek in de zin van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid.

De Regering kan haar aanneming afhankelijk stellen van de overlegging van een onteigeningsplan. § 6. Wordt het regeringsbesluit niet binnen de termijn bedoeld in paragraaf 5, lid 1 dan wel 2, aan het gemeentecollege of aan de persoon bedoeld in artikel D.V.2, § 1, 2°, gericht, kan het gemeentecollege of de persoon bedoeld in artikel D.V.2, § 1, 2°, per zending een herinneringsschrijven aan de Regering richten. Als de Regering bij verstrijken van een nieuwe termijn van zestig dagen, ingaand bij de ontvangst van het herinneringsschrijven, haar beslissing niet verstuurd heeft, wordt het verzoek geweigerd geacht. § 7. Binnen de tien dagen na bekendmaking van haar beslissing verstuurt de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt een afschrift van de beslissing aan elke gemeente waarop de herziening van het gewestplan betrekking heeft, waarna bedoelde gemeenten het publiek daarover inlichten.

Wanneer het regeringsbesluit als definitieve aanneming van de omtrek voor een te herontwikkelen locatie in de zin van artikel D.V.2, § 7, geldt, richt de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt een afschrift van het besluit aan de eigenaars van de betrokken onroerende goederen die binnen de vijftien dagen na ontvangst van het afschrift van het besluit er kennis van geeft aan de personen bedoeld in artikel D.V.2, § 4.

Indien het regeringsbesluit als erkenningsomtrek geldt in de zin van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid, wordt van het plan met betrekking tot de erkenning van het gebied kennis gegeven aan de leidend ambtenaar en aan de operator in de zin van hetzelfde decreet. Afdeling 5. - Opmakingsprocedure

Art. D.II.53. De bepalingen voor de herziening van het gewestplan zijn van toepassing op de opmaak ervan. HOOFDSTUK IV. - Gezamenlijke procedure voor gewestplannen en vergunningen Art. D.II.54. § 1. De procedure voor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning, van een milieuvergunning of van een globale vergunning in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kan gezamenlijk met een procedure tot herziening van het gewestplan uitgevoerd worden wanneer ze noodzakelijk is voor de toekenning van de betrokken vergunning : 1° voor een hoofdinfrastructuur in de zin van artikel D.II.21, § 1; 2° voor een ontwerp van steengroeve gebonden aan de ontsluiting van een ontginningsgebied en aanhorigheden van een ontginningsgebied;3° voor elk ontwerp waarvan de omvang en de socio-economische impact belangrijk zijn en door de Regering erkend worden in het bericht van ontvangst van de aanvraag;4° voor elk ontwerp met het oog op de uitbreiding van een economische activiteit bestemd voor ambachten, diensten, distributie, onderzoek, kleine industrie of toerisme die voor de inwerkingtreding van het gewestplan op de site aanwezig is en waarvan grondinneming niet groter is dan twee hectare. § 2. De aanvraag tot herziening van het gewestplan bedoeld in de artikelen D.II.47, § 1, en D.II.48, § 3, wordt aan de Regering gericht, die er ontvangst van bericht.

De vergunningsaanvraag wordt ingediend binnen een termijn waarin het eenmalig openbaar onderzoek overeenkomstig het vierde lid georganiseerd kan worden.

In dit geval omvat de milieueffectenbeoordeling de elementen vereist voor de herziening van het gewestplan en de elementen vereist voor de vergunningsaanvraag.

Het ontwerp van herziening van het gewestplan en de vergunningsaanvraag worden onderworpen aan hetzelfde eenmalig openbaar onderzoek volgens de modaliteiten die respectievelijk toepasselijk zijn op de herziening van het gewestplan en op de vergunningsaanvraag.

De duur van het onderzoek is de voor de herziening van het gewestplan toepasselijke duur.

De adviezen die respectievelijk in de artikelen D.II.49 en D.IV.35 bedoeld zijn, worden aangevraagd.

Er wordt niet afgeweken van de regels betreffende de herziening van het gewestplan, noch van de regels betreffende de vergunningsaanvraag.

De volgende bijzondere bepalingen zijn evenwel van toepassing : 1° de vergunning wordt verstrekt door de Regering;2° de termijnen voor de behandeling van de vergunningsaanvraag worden verlengd met de termijn gebruikt om te beslissen over de aanvraag tot herziening van het gewestplan; 3° de termijnen voor de behandeling van de aanvraag tot herziening van het gewestplan worden verlengd met de termijnen gebruikt om het dossier m.b.t. de vergunningsaanvraag aan te vullen indien het onvolledig wordt verklaard, of om de formaliteiten volgend op een wijziging van de vergunningsaanvraag uit te voeren; 4° de milieuvergunningsaanvraag of de globale vergunningsaanvraag wordt behandeld overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning tot de zending van het syntheseverslag aan de Regering;wanneer het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning de technisch ambtenaar en, in voorkomend geval, de gemachtigd ambtenaar als bevoegde overheid aanwijst, richt(en) die ambtenaar(aren) een syntheseverslag aan de Regering binnen dezelfde termijnen als de termijnen waarover ze beschikken wanneer het gemeentecollege de bevoegde overheid is; 5° een voorafgaande gezamenlijke informatievergadering wordt gehouden voor de aanvraag tot herziening van het gewestplan en het ontwerp. De Regering beslist gelijktijdig over de herziening van het gewestplan en van de vergunningsaanvraag. In geval van toekenning van de vergunning, begint bedoelde vergunning slechts te lopen de dag na de inwerkingtreding van het herziene plan. HOOFDSTUK V. - Juridische gevolgen Afdeling 1. - Algemeen

Art. D.II.55. De Regering verleent bindende kracht aan het gewestplan, met uitzondering van het bodembestemmingsplan, bedoeld in artikel D.II.44, lid 2, dat informatieve waarde heeft.

De grafische en de geschreven voorschriften van de plannen hebben reglementaire waarde.

Bij tegenspraak tussen de grafische en de geschreven voorschriften, hebben de grafische voorschriften voorrang op de geschreven voorschriften.

Art. D.II.56. Het gewestplan blijft in werking tot op het ogenblik waarop het geheel of gedeeltelijk vervangen wordt door een gewestplan na een herziening.

Art. D.II.57. De voorschriften van de plannen kunnen beperkingen van het eigendomsrecht inhouden, met inbegrip van een bebouwingsverbod in de zin van artikel D.IV.2 of een verbod tot uitvoering van de handelingen en werken bedoeld in artikel D.IV.4.

TITEL III. - Overgangsrecht HOOFDSTUK I. - Gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan Art. D.II.58. Het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan dat op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerend is, wordt het ruimtelijk ontwikkelingsplan en wordt onderworpen aan de desbetreffende bepalingen. HOOFDSTUK II. - Gemeentelijke ontwikkelingsplannen Afdeling 1. - Gemeentelijk structuurplan

Art. D.II.59. § 1. Het gemeentelijk structuurplan dat op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerend is, wordt het gemeentelijk ontwikkelingsplan en wordt onderworpen aan de desbetreffende bepalingen. § 2. De behandeling van het ontwerp van gemeentelijk structuurplan of van ontwerp tot herziening van het gemeentelijk structuurplan dat voorlopig door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek aangenomen is, wordt verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen.

In geval van goedkeuring door de Regering wordt het gemeentelijk structuurplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan en wordt het onderworpen aan de desbetreffende bepalingen.

De opheffing besloten door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, kan verder worden behandeld volgens de voor die datum vigerende procedure. Afdeling 2. - Stedenbouwkundig en leefmilieuverslag

Art. D.II.60. Het stedenbouwkundig en leefmilieuverslag dat op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerend is, wordt een lokaal beleidsontwikkelingsplan en wordt onderworpen aan de desbetreffende bepalingen.

Art. D.II.61. De behandeling van het ontwerp van stedenbouwkundig en leefmilieuverslag of van het ontwerp tot herziening van het stedenbouwkundig en leefmilieuverslag dat door het gemeentecollege vóór de inwerkingtreding van het Wetboek aan een openbaar onderzoek onderworpen is, wordt verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen.

Hetzelfde geldt voor het stedenbouwkundig verslag dat vóór de inwerkingtreding van het Wetboek wordt opgemaakt of herzien wanneer : 1° ofwel het college overeenkomstig artikel 33, § 2, eerste lid, van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium de omvang en de nauwkeurigheidsgraad van de gegevens die het bevat, heeft bepaald;2° ofwel de gemeenteraad overeenkomstig artikel 18ter, § 2, tweede lid, van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, het verslag heeft vrijgesteld van het milieueffectenverslag vereist overeenkomstig artikel 33, § 2, 2°, van genoemd Wetboek. In geval van goedkeuring door de Regering wordt het een lokaal beleidsontwikkelingsplan en wordt het onderworpen aan de desbetreffende bepalingen.

De opheffing besloten door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, kan verder worden behandeld volgens de voor die datum vigerende procedure. HOOFDSTUK III. - Plannen van aanleg Afdeling 1. - Gewestplan

Onderafdeling 1. - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden Art. D.II.62. De in de gewestplannen opgenomen volgende gebieden worden op de datum van inwerkingtreding van hun opname in laatstgenoemde plannen bekrachtigd : 1° de woonuitbreidingsgebieden met een landelijk karakter;2° de uitbreidingsgebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;3° de recreatieuitbreidingsgebieden die de recreactieuitbreidingsgebieden, de recreactieuitbreidingsgebieden met verblijf, de uitbreidingsgebieden van recreatiegebieden met verblijf, de ontspannings- en verblijfuitbreidingsgebieden en de ontspanningsuitbreidingsgebieden omvatten;4° de uitbreidingsgebieden voor ambachtelijke bedrijven of kleine en middelgrote ondernemingen;5° de gebieden voor industriële ontwikkeling die de gebieden voor industriële ontwikkeling en het gebied voor industriële ontwikkeling van Sart-Tilman omvatten;6° de dienstuitbreidingsgebieden;7° de industrie-uitbreidingsgebieden die de industrie-uitbreidingsgebieden, het industrie-uitbreidingsgebied "BD", het thermale "industrie-uitbreidingsgebied, het industrie-uitbreidingsgebied van het onderzoekscentrum Sart-Tilman, het industrie-uitbreidingstgebied "GE" omvatten;8° de uitbreidingsgebieden van verblijfsparken. Art. D.II.63. In de gewestplannen die in werking waren op datum van inwerkingtreding van dit Wetboek, blijven van toepassing : 1° op het woongebied, het in artikel D.II.24 bedoelde voorschrift; 2° op het woongebied met een landelijk karakter, het in artikel D.II.25 bedoelde voorschrift; 3° op het uitbreidingsgebied van het woongebied en op het woonuitbreidingsgebied met een landelijk karakter en op het uitbreidingsgebied van het verblijfspark, het in artikel D.II.42 bedoelde voorschrift; 4° op het gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorziening, op de militaire domeinen en op de andere gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en infrastructuren, het in artikel D.II.26, § 1, bedoelde voorschrift; 5° op de gebieden van centra voor technische ingraving en de aan diens bestemming onttrokken centra voor technische ingraving bedoeld in artikel 63 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, die definitief vastgesteld zijn bij de Regering aan het einde van de procedure voor de opmaking van het plan van de centra voor technische ingraving opgestart vóór 1 maart 1998, het in artikel D.II.26, § 2, bedoelde voorschrift; 6° op het recreatiegebied en het recreatie-uitbreidingsgebied, het in artikel D.II.27 bedoelde voorschrift; 7° op het gebied voor ambachten of kleine en middelgrote ondernemingen, op het uitbreidingsgebied voor ambachten of kleine en middelgrote ondernemingen, op het onderzoeksindustriegebied, op het dienstengebied en op het dienstenuitbreidingsgebied, de in de artikel D.II.28 en D.II.29 bedoelde voorschriften; 8° op het industriegebied, de in de artikelen D.II.28 en D.II.30 bedoelde voorschriften van toepassing; 9° op de specifieke bedrijfsruimte met als overdruk merk "A.E.", de voorschriften bedoeld in de artikelen D.II.28 en D.II.31, § 1, leden 1 en 3; 10° op de specifieke bedrijfsruimte met als overdruk merk "G.D.", de voorschriften bedoeld in de artikelen D.II.28 en D.II.31, § 1, leden 2 en 3; 10° op de specifieke bedrijfsruimte met als overdruk merk "R.M.", de voorschriften bedoeld in de artikelen D.II.28 en D.II.31, § 2; 12° op het industrie-uitbreidingsgebied en het gebied met een industrieel karakter waarvan de inrichting aan een gemeentelijk overleg onderworpen is, de voorschriften bedoeld in de artikelen D.II.28 en D.II.32; 13° op het ontginningsgebied, de in de artikelen D.II.28 en D.II.33 bedoelde voorschriften; 14° op het ontginningsuitbreidingsgebied, de in de artikelen D.II.28 en D.II.33 bedoelde voorschriften; 15° op het landelijk gebied en op het landbouwgebied, het in artikel D.II.36 bedoelde voorschrift; 16° op het bosgebied, het in artikel D.II.37 bedoelde voorschrift; 17° op het groengebied en het buffergebied, het in artikel D.II.38 bedoelde voorschrift; 18° op het natuurgebied en op het natuurgebied met een wetenschappelijke waarde, het in artikel D.II.39 bedoelde voorschrift; 19° op het parkgebied, het in artikel D.II.40 bedoelde voorschrift; 20° op de cultureel, historisch of esthetisch waarvolle gebieden en locaties, de in artikel D.II.21, § 2, 4°, bedoelde omtrek met een culturele, historische of esthetische waarde; 21° op het landschappelijk waardevolle gebied, de in artikel D.II.21, § 2, 3°, bedoelde landschappelijk waardevolle omtrek; 22° op het reserverings- en erfdienstbaarheidgebied, de reserveringsomtrek bedoeld in artikel D.II.21, § 1, lid 2; 23° op de omtrek met waardevolle vergezichten, het in artikel D.II.21, § 2, 1°, bedoelde voorschrift; 24° op de omtrek met ecologische doorgangsgebieden, het in artikel D.II.21, § 2, 2°, bedoelde voorschrift; 25° op de landschappelijk waardevolle omtrek, het in artikel D.II.21, § 2, 3°, bedoelde voorschrift; 26° op de omtrek met culturele, historische en esthetische waarde, het voorschrift bedoeld in artikel D.II.21, § 2, 4°; 27° op de omtrek van ontginningsuitbreidingsgebieden, het in artikel D.II.21, § 2, 5°, bedoelde voorschrift; 28° op de reserveringsomtrek, het in artikel D.II.21, § 1, lid 2, bedoelde voorschrift.

Op de andere gebieden, nadere aanwijzingen of overdrukken vermeld in de vigerende gewestplannen zijn de voorschriften betreffende de bestemming die overeenstemt met de op het plan aangegeven grondkleur van toepassing.

Art. D.II.64. Permanente bewoning in recreatiegebieden.

Het in artikel D.II.27 bedoelde recreatiegebied, ongeacht of het al dan niet aangrenzend is aan een woongebied, aan een woongebied met een landelijk karakter of aan een ontsloten gemeentelijk overleggebied dat geheel of gedeeltelijk voor verblijven wordt bestemd, mag woningen bevatten, evenals ambachtelijke activiteiten, dienstverlenende activiteiten, sociaal-culturele uitrustingen, inrichtingen voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, voor zover tegelijk : 1° dit gebied opgenomen is in het plan met betrekking tot de permanente bewoning;2° dit gebied opgenomen is op de lijst recreatiegebieden, aangenomen door de Regering;3° een stedenbouwkundige vergunning verstrekt is voor groepen van bouwwerken, of een bebouwingsvergunning, voor inwerkingtreding van dit Wetboek;4° de wegen en de openbare of gemeenschappelijke ruimten van het gebied onder het publiek domein vallen;5° de ambachtelijke, dienstverlenende activiteiten, de activiteiten van de sociaal-culturele voorzieningen, van de inrichtingen van openbare diensten en gemeenschappelijke uitrustingen elkaar aanvullen en onderworpen zijn aan de recreatie- of woonfunctie. Op verzoek van de gemeenteraad kan de Regering de bebouwingsvergunning bedoeld in 3° opheffen indien dat nodig is voor de uitvoering van het plan met betrekking tot de permanente bewoning.

Onderafdeling 2. - Procedure Art. D.II.65. § 1. De behandeling van de herziening van een gewestplan waarvan het ontwerp door de Regering is aangenomen voor de datum van inwerkingtreding van dit Wetboek, wordt verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen.

Wanneer de herziening van een gewestplan betrekking heeft op de opneming van een ontginningsgebied bedoeld in artikel 32 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, kan de Regering de herziening definitief vaststellen door een gebied van aanhorigheden van ontginningen zoals bedoeld in artikel D.II.33 over het geheel of een deel van de herziene omtrek voor zover : 1° het aan een openbaar onderzoek onderworpen dossier betrekking had op de opneming van een gebied van aanhorigheden van ontginningen;2° een aanvullend milieueffectenverslag uitgevoerd is; 3° de Regering de compensaties bedoeld in artikel D.II.45, § 3 vaststelt.

Bij ontstentenis is het gebied opgenomen op het gewestplan, het ontginningsgebied bedoeld in artikel D.II.41. § 2. Voor de andere procedures die op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerend zijn, wordt de procedure bedoeld bij het Wetboek toegepast met dien verstande dat : 1° de zending van de aanvraag bedoeld in artikel 42bis van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, samen met het basisdossier, van de gegevens betreffende het verloop van de procedure inzake de informatie van het publiek en het advies van de gemeenteraad (-raden) als zending geldt in de zin van artikel D.II.48, § 3; 2° het besluit van de Regering tot vaststelling van het voorontwerp van plan als beslissing tot herziening, voorlopige aanneming van het gewestplan, voorlopige aanneming van de compensaties en basisdossier in de zin van de artikel D.II.44 en D.II.48, § 5, geldt; 3° het vóór de datum van inwerkingtreding van het Wetboek voltooide milieueffectenonderzoek als verslag over de milieugevolgen geldt;4° het op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerende milieueffectenonderzoek verder behandeld wordt en bij de voltooiing ervan het verslag over de milieugevolgen vormt. Afdeling 2. - Gemeentelijk plan van aanleg

Onderafdeling 1. - Juridische draagwijdte Art. D.II.66. § 1. Het gemeentelijk plan van aanleg, het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg en het gemeentelijk plan van aanleg tot herziening van het op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerende gewestplan worden een lokaal beleidsontwikkelingsplan en vallen onder de desbetreffende bepalingen. § 2. Tenzij het uitdrukkelijk wordt opgeheven, is het plan bedoeld in paragraaf 1 en goedgekeurd door de Regering voor de inwerkingtreding van het gewestplan, dat niet geheel of gedeeltelijk herzien is na de inwerkingtreding van het gewestplan, gedurende achttien maanden te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek van toepassing.

Tenzij het uitdrukkelijk wordt opgeheven, is het deel van het plan bedoeld in paragraaf 1 en goedgekeurd door de Regering voor de inwerkingtreding van het gewestplan, gedurende achttien maanden te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek van toepassing voor zover dat deel niet herzien is na de inwerkingtreding van het gewestplan.

De gemeenteraad kan evenwel de geldigheid van het plan, dat een lokaal beleidsontwikkelingsplan is geworden, voor een periode van zes jaar verlengen. De beslissing tot verlenging dient minstens twee maanden voor verstrijken van de termijn bedoeld in lid 1 of in lid 2 genomen te worden.

De opheffing volgt van rechtswege.

Binnen de drie maanden na de installatie van de gemeenteraden volgend op de verkiezingen richt DGO4 aan elke betrokken gemeenteraad de lijst van de lokale beleidsontwikkelingsplannen die de vervaltermijn van achttien jaar of vierentwintig jaar overschrijden tijdens de zes jaren volgend op de installatie van de gemeenteraad. § 3. De bepalingen van de afwijkende gemeentelijke plannen van aanleg betreffende de bestemmingen en die afwijken van het gewestplan herzien het gewestplan in de zin van artikel D.II.56. De Regering kan de modaliteiten voor de omschakeling van de bestemmingen van de afwijkende gemeentelijke plannen naar bestemmingen van het gewestplan vastleggen.

Voor de herzieningen van gemeentelijke plannen van aanleg gaat de kaart met de bestemmingen van het grondgebied bedoeld in artikel 49, 2°, van het "CWATUP" tot de herziening van het gewestplan over in de zin van artikel D.II.56.

Het plaatselijk beleidsontwikkelingsplan betreffende de oude gemeentelijke afwijkende of herzieningsplannen van aanleg mag niet opgeheven worden wat betreft de bestemmingen die in een herziening van het gewestplan zijn overgegaan. § 4. De gemeenteraad beslist tot het behoud van de gemeentelijke plannen van aanleg, goedgekeurd voor 22 april 1962 en die niet geheel of gedeeltelijk zijn herzien na 22 april 1962. De gemeenteraad neemt zijn beslissing binnen een termijn van twaalf maanden na de inwerkingtreding van het Wetboek. Bij ontstentenis worden ze van rechtswege opgeheven. Binnen de drie maanden na de inwerkingtreding van het Wetboek richt DGO4 de lijst van die ontwikkelingsplannen aan elke betrokken gemeenteraad.

Onderafdeling 2. - Procedure Art. D.II.67. De opmaking of de herziening van een gemeentelijk plan van aanleg waarvan het voorontwerp aangenomen is of waarvan het ontwerp voorlopig aangenomen is door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, wordt verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen.

In geval van goedkeuring door de Regering wordt het een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan en wordt het onderworpen aan de desbetreffende bepalingen.

Voor de gemeentelijk herzieningsplannen van aanleg gaat de kaart met de bestemmingen van het grondgebied bedoeld in artikel 49, 2°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium tot de herziening van het gewestplan over in de zin van artikel D.II.56.

De opheffing besloten door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, kan verder worden behandeld volgens de voor die datum vigerende procedure. HOOFDSTUK IV. - Andere plannen en schema's Art. D.II.68. § 1. Het leidend plan goedgekeurd door de Regering of het leidend schema aangenomen door de gemeenteraad, voor zover de goedkeuring door de Regering of de gemeente vóór 1 maart 1998 heeft plaatsgevonden, wordt een lokaal beleidsontwikkelingsplan en valt onder de desbetreffende bepalingen. § 2. Tenzij het uitdrukkelijk wordt opgeheven, is het plan of het schema bedoeld in paragraaf 1 en goedgekeurd door de Regering voor de inwerkingtreding van het gewestplan, dat niet geheel of gedeeltelijk herzien is na de inwerkingtreding van het gewestplan, gedurende achttien maanden te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek van toepassing.

Tenzij het uitdrukkelijk wordt opgeheven, is het deel van het plan of van het schema bedoeld in paragraaf 1 en goedgekeurd door de Regering voor de inwerkingtreding van het gewestplan, gedurende achttien maanden te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek van toepassing voor zover dat deel niet herzien is na de inwerkingtreding van het gewestplan.

De gemeenteraad kan evenwel de geldigheid van het plan of schema voor een periode van zes jaar verlengen. De beslissing tot verlenging dient minstens twee maanden voor verstrijken van de termijn bedoeld in lid 1 of in lid 2 genomen te worden.

De opheffing wordt van rechtswege verricht.

Binnen de drie maanden na de installatie van de gemeenteraden volgend op de verkiezingen richt DGO4 aan elke betrokken gemeenteraad de lijst van de lokale beleidsontwikkelingsplannen die de vervaltermijn van achttien jaar of vierentwintig jaar overschrijden tijdens de zes jaren volgend op de installatie van de gemeenteraad.

BOEK III. - Leidraden voor stedenbouw TITEL I. - Gewestelijke leidraad voor stedenbouw HOOFDSTUK I. - Algemeen Art. D.III.1. De Regering kan een gewestelijke leidraad voor stedenbouw aannemen.

De gewestelijke leidraad voor stedenbouw zet voor Wallonië of voor een deel van het grondgebied ervan waarvan genoemde leidraad de grenzen afbakent, de doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan om in stedenbouwkundige doelstellingen, via aanwijzigen en normen met inachtneming, in voorkomend geval, van de specificiteiten van het (de) grondgebied(en) waarop genoemde leidraad betrekking heeft.

De gewestelijke leidraad kan verschillende onderdelen bevatten met onderling verschillende doelen die, in voorkomend geval, tijdens verschillende periodes aangenomen worden. HOOFDSTUK II. - Inhoud Art. D.III.2. § 1. De gewestelijke leidraad voor stedenbouw kan aanwijzingen bevatten inzake : 1° het behoud, de volumetrie en de kleuren, de algemene principes van de ligging van de bouwwerken en installaties op of onder de bodem;2° het behoud, de afmetingen en het uitzicht van de wegen en van de openbare ruimtes;3° de aanplantingen;4° de wijzigingen van het bodemreliëf;5° de inrichting van de omgeving van bouwwerken;6° de afsluitingen;7° de opslagplaatsen;8° de inrichting van lokalen en van de ruimten bestemd voor het parkeren van voertuigen;9° de niet-ingegraven leidingen, kabels en kanalisaties;10° het straatmeubilair 11° de uithangborden, de reclameborden en de aanplakborden;12° de antennes;13° de maatregen inzake de strijd tegen het ondoorlatend maken van de grond. § 2. De gewestelijke leidraad voor stedenbouw kan normen bevatten over : 1° de voorwaarden om de bouwwerken en installaties in de zones blootgesteld aan risico's op zware ongevallen, natuurgevaar of een aanzienlijke geotechnische druk in de zin van artikel D.IV.57 op te vangen; 2° wat personen met verminderde beweeglijkheid betreft, de bereikbaarheid en het gebruik van ruimtes en gebouwen of gedeelten van gebouwen die voor het publiek of voor gemeenschappelijk gebruik bestemd zijn;3° de akoestische kwaliteit van bouwwerken, waaronder die gelegen in de zones B, C en D van de plannen voor langetermijnontwikkeling van de gewestelijke luchthavens;4° de beschermde zones van sommige gemeenten inzake stedenbouw, waarvan de Regering de grenzen bepaalt. De in punt 4° bedoelde normen hebben betrekking op de punten 1°, 2°, 4°, 8° en 11° van paragraaf 1. HOOFDSTUK III. - Procedure Art. D.III.3. § 1. De gewestelijke leidraad voor stedenbouw wordt op initiatief van de Regering opgemaakt. § 2. De Regering neemt het ontwerp van leidraad aan. § 3. De Regering legt de ontwerp-leidraad ter advies voor aan de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening en aan de personen en instanties die zij nodig acht te raadplegen.

Wanneer de ontwerp-leidraad betrekking heeft op een gedeelte van het gewestelijke grondgebied waarvan genoemd ontwerp de grenzen bepaalt, legt de Regering bedoelde ontwerp-leidraad ter advies voor aan de gemeenteraden en aan de gemeentelijke commissies van de gemeenten waarvan het grondgebied in bedoeld ontwerp ter sprake komt. § 4. De gemeenteraden, de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening alsook de in paragraaf 3 bedoelde personen en instanties maken hun advies aan de Regering over binnen vijfenveertig dagen na de zending van de adviesaanvraag. Zoniet worden de adviezen gunstig geacht. § 5. De Regering neemt de leidraad definitief aan, maakt hem in het Belgisch Staatsblad bekend en maakt hem toegankelijk via de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.

TITEL II. - Gemeentelijke leidraad voor stedenbouw HOOFDSTUK I. - Algemeen Art. D.III.4. De gemeenteraad kan een gemeentelijke leidraad voor stedenbouw aannemen.

De gemeentelijke leidraad zet voor het gemeentelijke grondgebied als deel of geheel de doelstellingen inzake de ruimtelijke ontwikkeling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan, van het meergemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan en van de gemeentelijke plannen om in stedenbouwkundige doelstellingen, via aanwijzingen en normen met inachtneming van de specificiteiten van het (de) grondgebied(en) dat (die) in genoemde leidraad ter sprake komt.

De gemeentelijke leidraad kan verschillende onderdelen bevatten met onderling verschillende doelen die, in voorkomend geval, tijdens verschillende periodes aangenomen worden. HOOFDSTUK II. - Inhoud Art. D.III.5. De gemeentelijke leidraad kan een geheel of een deel van de aanwijzingen bedoeld in artikel D.III.2, § 1, bevatten. HOOFDSTUK III. - Procedure Art. D.III.6. § 1. De gemeentelijke leidraad voor stedenbouw wordt opgemaakt op initiatief van de gemeenteraad.

De gemeentelijke raad en de gemeentelijke commissie worden geïnformeerd over de voorafgaande studies en kunnen op elk ogenblik suggesties doen die zij nuttig achten. § 2. De gemeenteraad neemt het ontwerp van leidraad aan.

Het gemeentecollege legt de ontwerp-leidraad ter advies voor aan de gemeentelijke commissie, of, bij ontstentenis, aan de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening en aan de gemachtigd ambtenaar, alsook aan de personen en instanties die genoemd college nodig acht te raadplegen.

Het advies wordt binnen vijfenveertig dagen na de zending van de aanvraag van het gemeentecollege overgemaakt.

Zoniet wordt het advies gunstig geacht. § 3. De ontwerp-leidraad wordt aan een openbaar onderzoek onderworpen. § 4. De gemeenteraad neemt de leidraad definitief aan. § 5. Binnen acht dagen na de definitieve goedkeuring worden de leidraad en de beslissing van de gemeenteraad samen met de stukken van de procedure overgemaakt aan de gemachtigd ambtenaar en aan het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.

Binnen dertig dagen na de zending van het in het eerste lid bedoelde dossier maakt de gemachtigd ambtenaar hem met zijn advies aan de Regering over. Zoniet wordt het advies van de gemachtigd ambtenaar gunstig geacht. § 6. De Regering keurt de beslissing van de gemeenteraad goed of verwerpt ze bij met redenen omkleed besluit, gezonden binnen negentig dagen na ontvangst van het volledige dossier door het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4. De weigering tot goedkeuring wordt alleen wegens overtreding van het Wetboek of wegens een kennelijke onjuiste beoordeling uitgesproken.

Na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn wordt de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw goedgekeurd geacht.

Deze termijn kan bij een met redenen omkleed besluit één keer met dertig dagen verlengd worden.

Als de Regering vaststelt dat de leidraad overeenkomstig het eerste lid niet kan worden goedgekeurd, kan ze, vooraleer ze een beslissing neemt, van het gemeentecollege vragen om documenten tot wijziging van de leidraad voor te leggen. De procedure voor de aanneming van de leidraad wordt bij de stap hernomen waar de Regering de tekortkomingen heeft vastgesteld.

De in het vierde lid bedoelde procedure kan slechts één keer hernomen wordenen.

De beslissingen van de Regering en van de gemeenteraad worden bekendgemaakt.

TITEL III. - Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK I. - Herziening en opheffing Art. D.III.7. § 1. De regels voor de opmaak van de gewestelijke of gemeentelijke leidraad voor stedenbouw gelden ook voor de herziening ervan.

In het herzieningsdossier worden evenwel enkel de elementen i.v.m. de overwogen herziening opgenomen. § 2. De Regering kan de gewestelijke leidraad voor stedenbouw geheel of gedeeltelijk opheffen. De gemeenteraad kan de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw geheel of gedeeltelijk opheffen.

De regels voor de opmaak van de gewestelijke of gemeentelijke leidraad voor stedenbouw gelden ook voor de opheffing ervan.

Een gemeentelijke leidraad kan evenwel geheel of gedeeltelijk bij de aanneming of de herziening van een ontwikkelingsplan of van een gewestplan opgeheven worden overeenkomstig de artikelen D.II. 7, D.II.12, D.II50, D.II.51 en D.II.52. § 3. Tenzij de opheffing uitdrukkelijk is, is de gemeentelijke leidraad of het deel ervan die/dat niet herzien wordt of die/dat geen voorwerp heeft uitgemaakt van een gedeeltelijke herziening, tijdens achttien jaar van toepassing te rekenen van de bekendmaking door vermelding in het Belgisch Staatsblad van het besluit van de Regering tot goedkeuring ervan of van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bericht waarin wordt vermeld dat de leidraad of het deel van de leidraad goedgekeurd geacht wordt. Die opheffing gebeurt afzonderlijk voor elk van de gedeelten van de leidraad die afzonderlijk zijn uitgewerkt.

Tenzij de opheffing uitdrukkelijk is, is de leidraad of het deel van gemeentelijke leidraad die/dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een volledige herziening, tijdens achttien jaar van toepassing te rekenen van de bekendmaking door vermelding in het Belgisch Staatsblad van het besluit van de Regering tot goedkeuring ervan of van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bericht waarin wordt vermeld dat de leidraad of het deel van de leidraad goedgekeurd geacht wordt. Die opheffing gebeurt afzonderlijk voor elk van de gedeelten van de leidraad die afzonderlijk zijn uitgewerkt.

De gemeenteraad kan evenwel de geldigheid van de leidraad of een gedeelte van de leidraad voor een periode van zes jaar verlengen. De beslissing tot verlenging wordt minstens twee maanden voor het verstrijken van de in het eerste of in het tweede lid bedoelde termijn genomen.

De opheffing volgt van rechtswege. HOOFDSTUK II. - Juridische gevolgen Art. D.III.8. Leidraden voor stedenbouw hebben een indicatieve waarde, met uitzondering van de normen van de gewestelijke leidraad die bindende kracht hebben.

De gewestelijke leidraad voor stedenbouw is van toepassing op het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, op het gemeentelijk ontwikkelingsplan, op het lokaal beleidsontwikkelingsplan, op de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw, op de vergunning en op het stedenbouwkundige attest nr. 2.

De gemeentelijke leidraad voor stedenbouw is van toepassing op de vergunning en op het stedenbouwkundige attest nr. 2. HOOFDSTUK III. - Hiërarchie Afdeling 1. - Het verband tussen de gewestelijke leidraad en de

gemeentelijke leidraad Art. D.III.9. § 1. Een gemeentelijke leidraad voor stedenbouw kan afwijken van de als indicatief beschouwde inhoud van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw mits een motivering waaruit blijkt dat de afwijkingen : 1° rekening houdende met de specificiteiten van het grondgebied waarop genoemde leidraad betrekking heeft, verantwoord zijn;2° tot de bescherming, het beheer of de inrichting van de al dan niet bebouwde landschappen bijdragen. Wanneer een gewestelijke leidraad en een gemeentelijke leidraad op een bepaald grondgebied aanwijzingen geven over eenzelfde thema, zijn de aanwijzingen van de gemeentelijke leidraad van toepassing. § 2. Bij tegenspraak tussen een aanwijzing van een bestaande gemeentelijke leidraad voor stedenbouw en een aanwijzing of een norm van een gewestelijke leidraad voor stedenbouw die later in werking treedt, is de aanwijzing of de norm van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw van toepassing.

Bij tegenspraak tussen aanwijzingen van een gemeentelijke leidraad voor stedenbouw zijn de recentere aanwijzingen van toepassing. Afdeling 2. - Het verband tussen de ontwikkelingsplannen en de

leidraden Art. D.III.10. Bij tegenspraak tussen het ruimtelijk ontwikkelingsplan, een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan of een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan en de aanwijzingen van een gemeentelijke leidraad voor stedenbouw is het plan van toepassing.

Bij tegenspraak tussen een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan of een lokaal beleidsontwikkelingsplan en een gewestelijke leidraad voor stedenbouw is de leidraad van toepassing.

Een gewestelijke leidraad voor stedenbouw kan afwijken van het ruimtelijk ontwikkelingsplan mits een motivering waaruit blijkt dat de afwijkingen : 1° de doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling of ruimtelijke ordening bedoeld in het ruimtelijk ontwikkelingsplan niet bedreigen;2° tot de bescherming, het beheer of de inrichting van de al dan niet bebouwde landschappen bijdragen. TITEL IV. - Overgangsrecht HOOFDSTUK I. - Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen Art. D.III.11. De artikelen 395 tot 397, 399, 400 en 402 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium betreffende het algemeen reglement op de gebouwen dat inzake stedenbouw toepasselijk is in laatstgenoemd wetboek betreffende het algemeen reglement op de gebouwen in landelijk gebied en de artikelen 433, 434, 439 en 440 ervan betreffende het algemeen reglement inzake uithang- en reclameborden worden aanwijzingen in de zin van artikel D.III.2, § 1, en krijgen een indicatieve waarde op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek. Ze worden in de gewestelijke leidraad voor stedenbouw opgenomen en blijven van toepassing tot de herziening ervan.

De artikelen 393, 394, 398, 401 en 403 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium betreffende het algemeen reglement op de gebouwen dat inzake stedenbouw toepasselijk is in de beschermde gebieden van sommige gemeenten alsook de bepalingen van het algemeen reglement op de gebouwen betreffende de bereikbaarheid en het gebruik van ruimten en gebouwen of gedeelten van gebouwen die voor het publiek of voor gemeenschappelijk gebruik bestemd zijn, door personen met verminderde beweeglijkheid en die van de stedenbouwkundige regeling op de akoestische kwaliteit van bouwwerken in de zones B, C en D van de plannen voor langetermijnontwikkeling van de luchthavens Liège-Bierset en Charleroi-Sud zijn normen in de zin van artikel D.III.2, § 2, en behouden hun reglementaire waarde op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek. Ze worden in de gewestelijke leidraad voor stedenbouw opgenomen en blijven van toepassing tot de herziening ervan. HOOFDSTUK II. - Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen Art. D.III.12. De op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerende gemeentelijke stedenbouwkundige verordening wordt een gemeentelijke leidraad voor stedenbouw en is onderworpen aan de desbetreffende bepalingen. Zijn bepalingen worden aanwijzingen in de zin van artikel D.III.5.

Art. D.III.13. Het ontwerp van gemeentelijke stedenbouwkundige verordening of het ontwerp van herziening van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, worden verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen.

Bij de goedkeuring ervan door de Regering wordt het een gemeentelijke leidraad voor stedenbouw en wordt het onderworpen aan de desbetreffende bepalingen. Zijn bepalingen worden aanwijzingen in de zin van artikel D.III.5.

De opheffing besloten door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek zet de voor die datum vigerende procedure voort.

Art. D.III.14. Tenzij de opheffing uitdrukkelijk is, is (zijn) de op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerende gemeentelijke stedenbouwkundige vergunning(en) die gemeentelijke leidraad voor stedenbouw is (zijn) geworden, die niet herzien wordt (worden) of die geen voorwerp heeft (hebben) uitgemaakt van een gedeeltelijke herziening, tijdens achttien jaar van toepassing te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek.

Tenzij de opheffing uitdrukkelijk is, is (zijn) de op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerende gemeentelijke stedenbouwkundige vergunning(en) die gemeentelijke leidraad voor stedenbouw is (zijn) geworden, die na de inwerkingtreding van het Wetboek het voorwerp heeft (hebben) uitgemaakt van een volledige herziening goedgekeurd door de Regering, tijdens achttien jaar van toepassing te rekenen van de bekendmaking door vermelding in het Belgisch Staatsblad van het besluit van de Regering tot goedkeuring van de herziening of van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bericht waarin wordt vermeld dat de leidraad of het herziene deel van de leidraad goedgekeurd geacht word. Die opheffing gebeurt afzonderlijk voor elk van de gedeelten van de leidraad die het voorwerp heeft uitgemaakt van een afzonderlijke volledige herziening.

De leden 1 en 2 zijn van toepassing op de gemeentelijke verordeningen die overeenkomstig de in het Waalse Gewest toepasselijke wetgeving van de ruimtelijke ordening en stedenbouw genomen zijn.

De gemeenteraad kan evenwel de geldigheid van de leidraad of een gedeelte van de gemeentelijke leidraad voor een periode van zes jaar verlengen. De beslissing tot verlenging wordt minstens twee maanden voor het verstrijken van de in het eerste of in het tweede lid bedoelde termijn genomen.

De opheffing volgt van rechtswege.

Binnen drie maanden na de installatie van de gemeenteraden ten gevolge van de verkiezingen richt DGO4 aan elke betrokken gemeenteraad de lijst van de gedeelten van de leidraad op de vervaldatum van de achttien jaar of van de vierentwintig jaar zullen bereiken tijdens de zes jaar volgend op de installatie van de gemeenteraad of meldt genoemde administratie dat de leidraad de vervaldatum van de achttien jaar of van de vierentwintig jaar zal bereiken tijdens de zes jaar volgend op de installatie van de gemeenteraad.

Art. D.III.15. Binnen een termijn van twaalf maanden na de inwerkingtreding van het Wetboek beslist de gemeenteraad dat de gebouwenverordeningen goedgekeurd voor 22 april 1962, ongeacht of ze al dan niet herzien zijn, behouden moeten worden. Zoniet worden ze opgeheven.

Art. D.III.16. De gemeenteraad beslist dat de handelingen en werken die niet bedoeld zijn in artikel D.IV.4, overeenkomstig de bestaande gemeentelijke verordeningen, aan een vergunning onderworpen moeten blijven binnen een termijn van twaalf maanden na de inwerkingtreding van het Wetboek. Zoniet wordt die verplichting opgeheven.

BOEK IV. - Stedenbouwkundige vergunningen en attesten TITEL I. - Algemeen HOOFDSTUK I. - Begrippen Art. D.IV.I. § 1. De handelingen en werken worden : 1° ofwel onderworpen aan een bebouwingsvergunning;2° ofwel onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning;3° ofwel, voor het Franse taalgebied, onderworpen aan een erfgoedcertificaat voorafgaand aan de vergunning;4° ofwel, voor het Franse taalgebied, vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunning en onderworpen aan de aangifte bedoeld in artikel 216/1 van het Waals Erfgoedwetboek;5° ofwel, voor het Franse taalgebied, vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunning en onderworpen aan de vereenvoudigde procedure bedoeld in artikel 216/1, § 3, van het Waals Erfgoedwetboek. De stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken is een stedenbouwkundige vergunning die meerdere al dan niet aanpalende bouwwerken als doel heeft, die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor bewoning of voor een bijkomende woonfunctie, die een geheel vormen en die het voorwerp kunnen uitmaken van één en dezelfde aanvraag. § 2. De Regering bepaalt in de vorm van een nomenclatuur de lijst van de handelingen en werken die wegens hun aard of impact op de buurt of het leefmilieu : 1° vrijgesteld worden van de krachtens artikel D.IV.4 vereiste stedenbouwkundige vergunning; 2° een beperkte impact hebben zoals bedoeld in de artikelen D.IV.15, tweede lid, 2°, en D.IV.48, eerste lid, 1°; 3° niet de verplichte tussenkomst van een architect vereisen. Die lijst geldt echter niet voor handelingen en werken betreffende onroerende goederen, die op de beschermingslijst opgenomen zijn, op de monumentenlijst staan of voorlopig onderworpen zijn aan de gevolgen van de bescherming, behalve als die onroerende goederen bestanddelen zijn van het in artikel 187, 13°, van het Waalse Erfgoedwetboek bedoelde klein volkspatrimonium. § 3. Ieder die erom verzoekt, krijgt : 1° een stedenbouwkundig attest nr.1 dat de inlichtingen betreffende de stedenbouwkundige toestand van een onroerend goed omvat; 2° een stedenbouwkundig attest nr.2 dat naast de inlichtingen die zijn opgenomen in het attest nr. 1, een beoordeling bevat van het gemeentecollege en van de gemachtigd ambtenaar met betrekking tot de door de aanvrager geplande handelingen en werken. HOOFDSTUK II. - Handelingen die onderworpen zijn aan een bebouwingsvergunning Art. D.IV.2. § 1. De bebouwing van een goed, met inbegrip de dienovereenkomstige bevordering of reclame, wordt onderworpen aan een voorafgaandelijke schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van de bevoegde overheid.

De bebouwing van een goed bestaat in de uitvoering van een stedenbouwkundige conceptie m.b.t. een gezamenlijk project betreffende een goed dat minstens in drie onbebouwde kavels, bestemd voor bewoning, opgedeeld moet worden.

Het gezamenlijk project beoogt hoofdzakelijk het optrekken van gebouwen die geheel of gedeeltelijk voor bewoning bestemd zijn, of de plaatsing van een vaste of verplaatsbare installatie die geheel of gedeeltelijk gebruikt kan worden voor bewoning en, in voorkomend geval, de bouw of de inrichting van openbare of gemeenschappelijke ruimten, technische infrastructuren of gebouwen waarin functies ondergebracht zijn die als aanvulling op de woonfunctie dienen.

De opdeling waarvan sprake is de indeling die uitgevoerd wordt bij iedere akte tot aanwijzing, overdracht of oprichting van een zakelijk recht, met uitsluiting van de hypotheek of het onderpand.

Het gezamenlijk project voldoet aan de in het tweede lid bedoelde bestemming zodra meer dan de helft van de gebouwen geheel of gedeeltelijk oor bewoning bestemd zijn. § 2. Op voorstel van de aanvrager of van ambtswege kan de overheid die de bebouwingsvergunning verstrekt van de omtrek van de vergunning uitsluiten, alle of sommige kavels die niet geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor het optrekken van een woning of de plaatsing van een vaste of verplaatsbare installatie die geheel of gedeeltelijk gebruikt kan worden voor bewoning of die voor die bestemming ongeschikt zijn wegens een technische of een juridische reden of nog die reeds gebouwd of gebruikt zijn voor de plaatsing van een vaste of verplaatsbare installatie in de zin van artikel D.IV.4, eerste lid, 1°, indien zij acht dat er geen belang is om desbetreffende voorschriften op te leggen.

Art. D.IV.3. Naast de handelingen opgenomen in de lijst, vastgelegd door de Regering wegens de ligging van het project of wegens de oppervlakte ervan, is er geen stedenbouwkundige vergunning vereist voor : 1° de schenkingsakten;2° de onopzettelijke daden;3° de akten van verdeling om uit een onverdeeldheid van erfrechten te treden, ook na omzetting van het vruchtgebruik van de overlevende echtgenoot, op voorwaarde dat er niet meer kavels dan mede-erfgenamen zijn;4° de verdeling van een goed gelegen langs een openbare weg en aan dezelfde kant van een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen en rioleringen, die voorzien is van een wegverharding en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging en voor zover de voorwaarden van het Waterwetboek inzake zuivering van afvalwater voor betrokken goed in acht genomen zijn wanneer het goed sinds minstens vijf jaar gelegen is tussen twee bestaande gebouwen gelegen langs de weg en aan dezelfde kant van de openbare weg en die op maximum honderd meter afstand van elkaar liggen;een gebouw gelegen op het te bebouwen goed kan voor de berekening van de honderd meter in aanmerking genomen worden; 5° in het kader van een stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken : a) de afstand van één of meerdere al dan niet bebouwde kavels die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor de woning of voor een bijkomende functie van de woning, in overeenstemming met de in de vergunning bepaalde beperkingen en voor zover het in artikel D.IV.74 bedoelde attest voorafgaandelijk afgegeven is; indien de kavel onbebouwd is, moet de afstand voortvloeien uit een verkoop op plan van een goed in staat van toekomstige voltooiing of van een goed in niet-winddichte ruwbouw, ofwel vergezeld gaan van een uitdrukkelijke verbintenis van de overdrager om de stedenbouwkundige vergunning voor een groep van bouwwerken op de betrokken kavel uit te voeren; b) de aanleg van één of meerdere kavels in overeenstemming met de grenzen vastgelegd in de vergunning, die geheel of gedeeltelijk voor bewoning bestemd zijn, wanneer minstens twee derde van de bouwwerken het voorwerp hebben uitgemaakt van de aanmelding bedoeld in artikel D.IV.73 waarbij bevestigd wordt dat de werken zijn uitgevoerd en dat ze overeenstemmen met de verstrekte vergunning of reeds op plan zijn verkocht; 6° de verdeling van een goed gelegen binnen de omtrek van een lokaal beleidsontwikkelingsplan of van het bodembestemmingsplan dat de grenzen bevat van de aan te leggen kavels bestemd voor bewoning voor zover elke kavel voortvloeiend uit de verdeling gelegen is langs een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, die voorzien is van een wegverharding en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging en voor zover de voorwaarden van het Waterwetboek inzake zuivering van afvalwater voor betrokken goed in acht genomen zijn;de aanleg van één of meerdere bijkomende kavels of de afschaffing van één of meerdere kavels om er een infrastructuur of een verwante technische uitrusting te installeren, vereisen het voorafgaandelijk verkrijgen van een bebouwingsvergunning niet; 7° de verdeling van een goed gelegen binnen de omtrek van een te herontwikkelen locatie bedoeld in artikel D.V.1 of van een locatie met herstel van landschap en leefmilieu bedoeld in artikel D.V.7; 8° de verdeling van een goed gelegen binnen de stedelijke verkavelingsomtrek bedoeld in artikel D.V.9; 9° de verdeling van een goed gelegen binnen de omtrek van heropleving bedoeld in artikel D.V.13. HOOFDSTUK III. - Handelingen en werken onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning Art. D.IV.4. De volgende handelingen en werken worden onderworpen aan een voorafgaandelijke schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van de bevoegde overheid : 1° op een terrein bouwen of het gebruiken voor de oprichting van één of meer vaste installaties : onder "het bouwen en plaatsen van vaste inrichtingen" wordt verstaan het oprichten van een gebouw of een constructie of het plaatsen van een inrichting, zelfs uit niet-duurzame materialen, die in de grond is ingebouwd, aan de grond is bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit, en bestemd is om ter plaatse te blijven staan, al kan zij ook uit elkaar genomen of verplaatst worden;2° één of meer uithangborden of reclamezuilen plaatsen;3° bouwwerken afbreken;4° heropbouwen;5° een bestaand gebouw verbouwen;onder "verbouwen" verstaat men de aanleg- en inrichtingswerken, daarbij inbegrepen de instandhoudings- of onderhoudswerken die schade toebrengen aan de draagstructuren van het gebouw of het bouwwerk of die een wijziging van het gebouwde volume of de architectuur als gevolg hebben; 6° een nieuwe woning inrichten in een bestaand bouwwerk;7° de bestemming van een goed geheel of gedeeltelijk wijzigen, ook door de creatie in een bestaand bouwwerk van een toeristische logiesverstrekkende inrichting of van een kamer die als studentenkamer wordt bewoond, voor zover deze verbouwing voorkomt op een lijst die de Regering heeft opgemaakt met inachtneming van de volgende criteria : a) de weerslag op de omgeving;b) de hoofdfunctie van het gebouw;8° de verdeling van de verkoopoppervlakten en van de toegelaten handelsactiviteiten in een gebouw waarvan de bij stedenbouwkundige vergunning toegelaten bestemming commercieel is, wijzigen;de Regering kan de lijst van die wijzigingen bepalen; 9° het bodemreliëf merkbaar wijzigen;de Regering kan het begrip "merkbare wijziging van het bodemreliëf" bepalen; 10° bebossen of ontbossen;er is evenwel geen vergunning nodig voor de bosbouw in bosgebieden; 11° vellen : a) losstaande hoogstammige bomen vellen in groengebieden die krachtens het geldend plan van aanleg of een lokaal beleidsontwikkelingsplan zijn ingericht;b) hagen of paden waarvan de Regering de eigenschappen naar gelang van hun lengte, hun zichtbaarheid vanaf de openbare ruimte of hun soorten bepaalt;12° een opmerkelijke boom, struik of haag vellen, schade toebrengen aan hun wortelstelsel of het uitzicht ervan wijzigen wanneer ze worden opgenomen op een lijst bepaald volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering;de Regering kan een lijst van werken bepalen die schade toebrengen aan het wortelstelsel of die het uitzicht wijzigen van opmerkelijke bomen, struiken en hagen; 13° de plantengroei verwijderen of wijzigen in elk gebied waarvan de Regering de bescherming noodzakelijk acht, met uitzondering van de tenuitvoerlegging van een bijzonder plan voor het beheer van een domaniaal natuurreservaat, bedoeld in artikel 14 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, van het plan voor het beheer van een erkend natuurreservaat bedoeld in artikel 19 van dezelfde wet of van het plan voor het actief beheer van een Natura 2000-locatie bedoeld in artikel 27 van dezelfde wet;14° in sommige zones en volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten, kerstbomen telen;15° een terrein doorgaans gebruiken voor : a) de opslag van één of meer afgedankte wagens, schroot, materialen of afvalstoffen;b) de plaatsing van één of meer mobiele installaties, zoals woonwagens, caravans, afgedankte voertuigen en tenten, met uitzondering van mobiele installaties die door een vergunning bedoeld in het Waalse Wetboek van Toerisme, het decreet van 4 maart betreffende de voorwaarden voor het exploiteren van caravanterreinen of het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 9 mei 1994 zijn toegelaten; 16° voor het Franse taalgebied, instandhoudingswerken (laten) ondernemen in de zin van artikel 187, 11°, van het Waalse Erfgoedwetboek i.v.m. een onroerend goed, opgenomen op de beschermingslijst, beschermd of voorlopig onderworpen aan de gevolgen van de bescherming overeenkomstig de bepalingen van hetzelfde Wetboek.

Onder "een nieuwe woning inrichten in een bestaand bouwwerk in de zin van 6°" wordt verstaan : het inrichten, met of zonder handelingen en werken, van een nieuw geheel bestaande uit één of meer kamers die minstens voldoen aan de basisfuncties van de woonst, namelijk keuken, badkamer of douche, wc, slaapkamer, bewoond als gewone verblijfplaats of als studentenkamer en geheel of gedeeltelijk voorbehouden voor het privatief en uitsluitend gebruik van één of meerdere personen die samenwonen, ongeacht of ze een familieband hebben, of niet.

De inrichting van één enkele kamer die in de zin van 7° als studentenkamer wordt bewoond bij een gastheer wordt niet onderworpen aan een vergunning.

Voor zover ze er niet van worden vrijgesteld, kunnen de in het eerste lid bedoelde handelingen en werken onderworpen worden aan een vergunning bij beraadslaging van de gemeenteraad zodra deze er de noodzaak van verantwoordt onder verwijzing naar de inhoud van zijn gemeentelijke leidraad voor stedenbouw. HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen en verschillen Afdeling 1. - Verschillen

Art. D.IV.5. Een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 kan afwijken van het ruimtelijk ontwikkelingsplan wanneer het van toepassing is, van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, van een gemeentelijk ontwikkelingsplan, van een lokaal beleidsontwikkelingsplan, van een bodembestemmingsplan, van de als indicatief beschouwde inhoud van een leidraad of van een bebouwingsvergunning mits een motivering waaruit blijkt dat het project : 1° de doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijke ordening of stedenbouw vervat in het ontwikkelingsplan, in het bodembestemmingsplan, de leidraad of de bebouwingsvergunning niet bedreigt;2° tot de bescherming, het beheer of de inrichting van de al dan niet bebouwde landschappen bijdraagt. Afdeling 2. - Afwijkingen

Art. D.IV.6. Een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 kan toegekend worden in afwijking van het gewestplan voor de bouwwerken, de installaties of de gebouwen die bestonden vóór de inwerkingtreding van het gewestplan of die vergund zijn, waarvan de huidige of toekomstige bestemming niet overeenstemt met de voorschriften van het gewestplan wanneer het gaat om verbouwings-, uitbreidings- of heropbouwhandelingen en -werken of nog om een wijziging van bestemming en van de inrichting van woningen bedoeld in artikel D.IV.4, eerste lid, 6° en 7°.

De aanvullende en bijkomende inrichtingen van de bovenvermelde bouwwerken, installaties en gebouwen die van hen worden gescheiden, kunnen ook vergund worden.

Met het oog op elektriciteits- of warmteproductie mag in afwijking van het gewestplan toegekend worden, een bebouwingsvergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 betreffende energieproductie die ten dele de gemeenschap ten goede komt, namelijk energie die ten dele in het elektriciteitsnet of in het aardgasnet wordt geïnjecteerd of die een stedelijk verwaringsnet bedient.

Art. D.IV.7. Wegens economische of toeristische noden kan een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2.in afwijking van het gewestplan toegekend worden voor de gebouwen en installaties of gehele gebouwen en installaties die een functionele eenheid vormen wanneer het verbouwings- of uitbreidingswerken betreft die een afwijking inhouden van de bestemming van een aangrenzend gebied, onder uitsluiting evenwel van natuurgebieden, parkgebieden en gebeidsomtrekken met een waardevol vergezicht.

In dit kader kunnen de aanvullende en bijkomende inrichtingen van de bovenvermelde bouwwerken, installaties en gebouwen die afzonderlijk worden opgericht, eveneens vergund worden.

Art. D.IV.8. Met het oog op elektriciteits- of warmteproductie kan er een stedenbouwkundige vergunning of een desbetreffend stedenbouwkundig attest nr. 2 in een aangrenzend gebied en in afwijking van het gewestplan afgegeven worden voor de modules die elk gebiedsconform bouwwerk, elke gebiedsconforme installatie of elk gebiedsconform gebouw, gelegen op hetzelfde onroerend goed, rechtstreeks bevoorraden.

Met het oog op de sanering van afvalwater kan er een stedenbouwkundige vergunning of een desbetreffend stedenbouwkundig attest nr. 2 in een aangrenzend gebied en in afwijking van het gewestplan afgegeven worden voor de individuele zuiveringsstations in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning in verband met elk gebiedsconform bouwwerk, elke gebiedsconforme installatie of elk gebiedsconform gebouw.

Een bebouwingsvergunning of een desbetreffend stedenbouwkundig attest nr. 2 kan in een aangrenzend gebied en in afwijking van het gewestplan afgegeven worden voor de individuele zuiveringsstations in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning met elk gebiedsconform bouwwerk, elke gebiedsconforme installatie of elk gebiedsconform gebouw, gelegen in de omtrek van de vergunning.

Art. D.IV.9. Onder uitsluiting van de natuurgebieden, de parkgebieden en de gebiedsomtrekken met een waardevol vergezicht kan er een stedenbouwkundige vergunning of een desbetreffend stedenbouwkundig attest nr. 2. afgegeven worden in een gebied van het gewestplan dat niet verenigbaar is met het voorwerp van de aanvraag voor zover : 1° het grondstuk gelegen is tussen twee opgetrokken woningen of tussen een woning die is opgetrokken vóór de inwerkingtreding van het gewestplan en een woning opgetrokken in een woongebied of een woongebied met een landelijk karakter en die hoogstens honderd meter van elkaar verwijderd zijn;2° bedoeld grondstuk en bedoelde woningen gelegen zijn langs de weg en aan dezelfde kant van een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen en rioleringen, die voorzien is van een wegverharding en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging;3° de bouwwerken, de verbouwingen, de uitbreidingen of heropbouwwerken de inrichting van het gebied niet in het gedrang brengen. De in het eerste lid, 1°, bedoelde afstand van 100 meter wordt onafhankelijk van de aanwezigheid in het betrokken grondstuk van een natuurlijk of kunstmatig element, zoals een waterloop of weg, berekend.

Er wordt evenwel geen enkele vergunning of stedenbouwkundig attest nr. 2. afgegeven voor grondstukken die gelegen zijn langs openbare wegen die in minstens vier rijstroken zijn ingedeeld. Art. D.IV.10. Buiten de ontginningsgebieden en de aanhorigheden van ontginningsgebieden om kan een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2., na advies van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening, voor een beperkte duur toegekend worden voor de vestiging bestemd voor de ontginning of de valorisering van sierrotsen uit een groeve die in bedrijf is geweest en die noodzakelijk is voor de renovatie, verbouwing, uitbreiding of de heropbouw van een pand in overeenstemming met de omgevende bebouwing.

Art. D.IV.11. Naast de in de artikelen D.IV.6 tot D.IV.10 bedoelde afwijkingen kan de in artikel D.IV.22, eerste lid, 1°, 2°, 4°, 5°, 7°, 10° en 11°,en in artikel D.IV.25 bedoelde vergunning en de vergunning betreffende de bouwwerken en uitrustingen bestemd voor de activiteiten van algemeen belang of het stedenbouwkundig attest nr. 2. afgegeven worden door van het gewestplan af te wijken.

Art. D.IV.12. Een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2. kan in afwijking van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw afgegeven worden.

Art. D.IV.13. Een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2. kan in afwijking van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw afgegeven worden indien de afwijkingen : 1° verantwoord zijn rekening houdend met de specifieke kenmerken van het project ten opzichte van de bepaalde plaats waar genoemd project gepland is;2° de coherente uitvoering van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw in de rest van het toepassingsgebied niet in gevaar brengen;3° een project betreffen dat tot de bescherming, het beheer of de inrichting van de al dan niet bebouwde landschappen bijdraagt. TITEL II. - Procedure HOOFDSTUK I. - Bevoegde autoriteiten Afdeling 1. - Gemeentecollege

Onderafdeling 1. - Algemeen Art. D.IV.14. Het gemeentecollege van de gemeente op wiens grondgebied de handelingen en werken gepland zijn, beslist over de vergunningsaanvragen en geeft de stedenbouwkundige attesten nr. 2 af : 1° ofwel zonder voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar;2° ofwel na voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar;3° ofwel na eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar. Het advies van de gemachtigd ambtenaar is facultatief in het in artikel D.IV.15, derde lid, bedoelde geval. In de in de artikelen D.IV.16 en D.IV.17. bedoelde gevallen is dat advies verplicht.

Onderafdeling 2. - Vergunning Art. D.IV.15. Het gemeentecollege beslist zonder voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar indien voorhanden zijn voor het grondgebied waar de handelingen en werken in hun geheel gepland zijn : 1° een gemeentelijke commissie en ofwel een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, ofwel een gemeentelijk ontwikkelingsplan, ofwel een meergemeentelijk ontwikkelingsplan en een gemeentelijk ontwikkelingsplan dat overeenkomstig artikel D.II.17, § 2, tweede lid, opgehouden heeft uitwerking te hebben en indien dit (deze) plan (plannen) het gehele gemeentelijk grondgebied bestrijkt (bestrijken); na afloop van een termijn van vier jaar, te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek, beslist het college overeenkomstig artikel D.IV.16 of een gemeentelijke leidraad voor stedenbouw die minstens de gegevens bevat bedoeld in artikel D.III.2, § 1, 1° en 2°, niet is goedgekeurd of goedgekeurd is geacht; 2° een lokaal beleidsontwikkelingsplan;3° een niet-vervallen bebouwingsvergunning. Het gemeentecollege beslist insgelijks zonder voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar wanneer de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de handelingen en werken die ofwel : 1° volledig in een gebied van gemeentelijk belang gelegen zijn; 2° in artikel D.IV.4, eerste lid, 2°, 6°, 11° tot 15° bedoeld zijn of een beperkte impact hebben, die door de Regering zijn goedgekeurd.

Het gemeentecollege kan evenwel in de hypotheses bedoeld in de leden 1 en 2 het facultatief advies van de gemachtigd ambtenaar inwinnen.

Art. D.IV.16. Het gemeentecollege beslist na voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar : 1° in de gevallen, niet beoogd bij artikel D.IV.15; 2° in de gevallen bedoeld in artikel D.IV.15, eerste en tweede lid, 1°, wanneer de aanvraag één of meerdere verschillen inhoudt ten opzichte van de ontwikkelingsplannen, het bodembestemmingsplan, de leidraden voor stedenbouw of de bebouwingsvergunning; 3° in de gevallen bedoeld in artikel D.IV.15, tweede lid, 2°, wanneer de aanvraag één of meerdere verschillen inhoudt ten opzichte van het bodembestemmingsplan, of de gewestelijke leidraad voor stedenbouw.

Het gemeentecollege kan evenwel de vergunning weigeren zonder het advies van de gemachtigd ambtenaar in te winnen.

Art. D.IV.17. Het gemeentecollege kan de vergunning slechts verstrekken na eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar : 1° wanneer de aanvraag een afwijking inhoudt van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw;2° wanneer de aanvraag betrekking heeft op goederen opgenomen in een Natura 2000-gebied dat voor- of vastgesteld wordt overeenkomstig de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;3° voor het Franse taalgebied, wanneer de aanvraag betrekking heeft op goederen die op de beschermingslijst staan, beschermd zijn, of voorlopig onderworpen zijn aan de gevolgen van de bescherming en die gelegen zijn in een in artikel 209 van het Erfgoedwetboek bedoelde beschermingsgebied of in een landschap dat voorkomt op de in artikel 233 van genoemd Wetboek bedoelde inventaris van het archeologisch erfgoed;4° wanneer de aanvraag betrekking heeft op een goed opgenomen in het plan voor permanente bewoning. Het gemeentecollege kan evenwel de vergunning weigeren zonder het advies van de gemachtigd ambtenaar in te winnen.

Onderafdeling 3. - Stedenbouwkundige attesten Art. D.IV.18. Het gemeentecollege verstrekt zonder advies van de gemachtigd ambtenaar : 1° de stedenbouwkundige attesten nr.1; 2° de stedenbouwkundige attesten nr.2 met betrekking tot projecten vallend onder het toepassingsgebied van artikel D.IV.15.

Art. D.IV.19. Het gemeentecollege verstrekt na voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar de stedenbouwkundige attesten nr. 2 met betrekking tot projecten vallend onder het toepassingsgebied van artikel D.IV.16.

Het gemeentecollege kan evenwel het stedenbouwkundig attest nr. 2 verstrekken met een ongunstig advies zonder het advies van de gemachtigd ambtenaar in te winnen.

Art. D.IV.20. Het gemeentecollege verstrekt na eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar de stedenbouwkundige attesten nr. 2 met betrekking tot projecten vallend onder het toepassingsgebied van artikel D.IV.17.

Het gemeentecollege kan evenwel het stedenbouwkundig attest nr. 2 verstrekken met een ongunstig advies zonder het advies van de gemachtigd ambtenaar in te winnen.

Art. D.IV.21. Het gemeentecollege is bevoegd om de stedenbouwkundige attesten nr. 2 betreffende de in artikel D.IV.22, derde lid, bedoelde handelingen en werken te verstrekken. Afdeling 2. - Gemachtigd ambtenaar

Onderafdeling 1. - Vergunning Art. D.IV.22. De vergunning wordt door de gemachtigd ambtenaar verstrekt wanneer zij geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op : 1° handelingen en werken die door een publiekrechtelijk persoon, opgenomen op de lijst vastgelegd door de Regering, overwogen worden;2° handelingen en werken van openbaar nut, opgenomen op de lijst vastgelegd door de Regering;3° op handelingen en werken die zich op het grondgebied van meerdere gemeenten uitstrekt; 4° handelingen en werken gelegen in een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen op het gewestplan of in de gebieden van de spoorweg- of luchthaveninfrastructuren en van de autonome havens bedoeld in artikel D.II.19; 5° handelingen en werken gelegen in de omtrekken van te herontwikkelen locaties en locaties met herstel van landschap en leefmilieu;6° handelingen en werken gelegen in de omtrek bedoeld in artikel 1, 5°, van het decreet betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid;7° op handelingen en werken betreffende de bouwwerken of uitrustingen bestemd voor activiteiten met een doel van algemeen belang zoals volgt : a) ziekenhuizen, met inbegrip van de klinieken;b) opvang-, revalidatie- of huisvestingscentra voor gehandicapte personen;c) terreinen voor de opvang rondtrekkende bevolkingsgroepen;d) schoolinrichtingen;e) beroepsopleidingscentra;f) internaten en studentenhuizen die van een schoolinrichting afhangen;g) tehuizen voor kinderen;h) musea, schouwburgen en culturele centra;i) erkende erediensten of lekenmoraal;j) jeugdbewegingen;k) in verband met hernieuwbare energie wegens hun doel van algemeen belang;8° handelingen en werken, gelegen in een gebied van gemeentelijk belang; 9° handelingen en werken overwogen in een ontginningsgebied of in een gebied met aanhorigheden van steengroeven op het gewestplan of met betrekking tot de vestiging bestemd voor ontginning of benutting van siergesteenten bedoeld in artikel D.IV.10; 10° handelingen en werken gelegen in een stedelijke verkavelingsomtrek;11° betreffende handelingen en werken voor buitengewoon erfgoed bedoeld in artikel 187, 12°, van het Waals Erfgoedwetboek. De handelingen en werken bedoeld in het eerste lid, 7°, k) zijn degene die betrekking hebben op de productie van energie die voor de gemeenschap is bestemd, namelijk de energie die zonder privé-verbruik in het elektriciteitsnet of in het aardgasnet wordt geïnjecteerd of die een stedelijk verwarmingsnet bedient, en degene die betrekking hebben op de installatie, de aansluiting, de wijziging, de bouw of de uitbreiding van : 1° een veld van fotovoltaïsche zonnepanelen;2° een windturbine of een windturbinepark;3° een hydro-elektrische centrale;4° een eenheid voor de energievalorisering van de biomassa;5° een eenheid voor de energievalorisering van de aardwarmte. In afwijking van het eerste lid worden de vergunningen die gedeeltelijk betrekking hebben op de handelingen en werken bedoeld in het eerste lid, 2° of 7°, met uitzondering van de handelingen en werken gebonden aan de hernieuwbare energie, door het gemeentecollege afgegeven voor zover ze niet in het eerste lid, 1°, 3° tot 6° en 8° tot 11° worden vermeld.

De Regering kan de lijst van die handelingen en werken vastleggen.

De gemachtigd ambtenaar is bevoegd om te beslissen over de in artikel D.IV.106 bedoelde vergunningsaanvragen, alsook over de geringe wijzigingen in de vergunningen die krachtens artikel D.IV.25 door de Regering worden afgegeven.

Wanneer de geplande handelingen en werken tot de bevoegdheid van verschillende gemachtigde ambtenaren behoren, wordt de aanvraag voor een vergunning of een attest gericht aan de door de aanvrager gekozen gemachtigd ambtenaar om die aanvraag te behandelen en erover te beslissen.

De gemachtigd ambtenaar behandelt de in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16. bedoelde vergunningsaanvragen.

Andere bouwwerken of uitrustingen bestemd voor de activiteiten met een doel van algemeen belang dan degene bedoeld in het eerste lid, 7°, kunnen binnen het bereik vallen van de punten 1° tot 6° en 8° tot 11° van het eerste lid of behoren tot een andere bevoegdheid dan die van de gemachtigd ambtenaar.

Onderafdeling 2. - Stedenbouwkundig attest Art. D.IV.23. De gemachtigd ambtenaar verstrekt het stedenbouwkundig attest nr. 2 met betrekking tot projecten vallend onder het toepassingsgebied van artikel D.IV.22., eerste lid, alsook met betrekking tot geringe wijzigingen van de vergunningen die krachtens artikel D.IV.25 door de Regering worden afgegeven. Afdeling 3. - Regering

Art. D.IV.24. De Regering is bevoegd om te beslissen over de beroepen tegen de beslissingen genomen door het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar over de aanvragen van vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2. Bovendien beslist ze over de opschortingsbeslissing genomen door de gemachtigd ambtenaar overeenkomstig artikel D.IV.62.

Art. D.IV.25. De vergunning wordt door de Regering verstrekt wanneer ze vergunningsaanvragen betreft i.v.m. handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, namelijk : 1° volgende handelingen en werken voor de inrichting van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens Luik-Bierset en Charleroi-Brussels South : a) wat betreft de luchthaven Luik-Bierset : - de uitbreiding van het vrachtgebied noord voor de vliegtuigparkings; - het TGV-vrachtstation; b) wat betreft de luchthaven Charleroi-Brussels South : - de verlenging van de start- en landingsbaan, met inbegrip van de opritten; - de controletoren; - de uitbreiding van het luchthavenstation; - het spoorwegstation en de spoorwegeninfrastructuren; 2° ter uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 11 oktober 2001 tussen de federale overheid, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het meerjareninvesteringsplan 2001-2012 van de NMBS, de handelingen en werken op het grondgebied van het Waalse Gewest in verband met het GEN;3° de handelingen en werken in verband met het meerjarig investeringsplan van de NMBS; 4° in het kader van de uitvoering van het gewestelijk structuurplan (deel 3, punt 1.4), aangenomen door de Waalse Regering op 27 mei 1999, de handelingen en werken in verband met de structurerende openbaar-vervoersmodi voor Charleroi, Luik, Namen en Bergen; 5° de ontbrekende schakels in het wegen- en waterwegennet op het grondgebied van het Waalse Gewest van het trans-Europese vervoersnet bedoeld in beschikking nr.884/2004/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van beschikking nr. 1692/96/EG betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet. HOOFDSTUK II. - Aanvraagdossiers Afdeling 1. - Vergunningsaanvraagdossier

Art. D.IV.26. § 1. Bij elke vergunningsaanvraag wordt een dossier gevoegd.

De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de vergunningsaanvraag.

Ze bepaalt hoeveel dossierexemplaren de aanvraag bevat, alsook de schaal en de inhoud van de verschillende plannen die erbij gevoegd worden.

De Regering bepaalt de vorm van de beslissingen tot toekenning en weigering van de vergunningen. § 2. De aanvraag voor een bebouwingsvergunning toont aan dat de aanvrager houder is van een zakelijk recht op het goed dat het voorwerp uitmaakt van de vergunningsaanvraag. De aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning moet niet de mogelijkheid voor de aanvrager aantonen, om de vergunning uit te voeren.

Erfdienstbaarheden die het gevolg zijn van de daad van de mens of van verbintenissen uit overeenkomst betreffende het grondgebruik die in strijd zijn met de inhoud van de aanvraag voor een bebouwingsvergunning worden in deze aanvraag vermeld. In dat geval wordt de aanvraag onderworpen aan een openbaar onderzoek op kosten van de aanvrager. De vergunning doet de bedoelde erfdienstbaarheden en verplichtingen tenietgaan, onverminderd de schadeloosstelling van de houders van die rechten ten laste van de aanvrager.

Art. D.IV.27. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken waarvoor een afwijking van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw of een verschil ten opzichte van een ontwikkelingsplan, een bodembestemmingsplan, een leidraad voor stedenbouw of van de bebouwingsvergunning vereist is, wordt bij de aanvraag een bewijs gevoegd dat de voorwaarden vastgesteld bij de artikelen D.IV.5 of D.IV.13 in acht genomen worden.

Art. D.IV.28. De aanvraag tot bebouwingsvergunning omvat : 1° de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw voor het deel van het betrokken grondgebied, met inbegrip van de grafische weergave ervan;2° de uitvoeringsmaatregelen van deze doelstellingen in de vorm van aanwijzingen betreffende : a) het wegennet;b) de technische infrastructuren en netten alsook het beheer van het afvalwater en het afvloeiend water;c) de openbare ruimten en de groene ruimten;d) het perceelplan en de bestemmingen;e) de ligging en de hoogte van de bouwwerken en van de kunstwerken, de wegen en de openbare ruimten alsook de integratie van de technische uitrustingen;f) de ecologische structuur;3° het technisch dossier betreffende de gemeenteweg; 4° in voorkomend geval, de fasering van de uitvoering van het gezamenlijk project bedoeld in artikel D.IV.2.

Wanneer de aanvraag tot bebouwingsvergunning de aanleg van een gemeenteweg niet inhoudt of wanneer de ligging en de oppervlakte het verantwoorden, bevat de aanvraag tot bebouwingsvergunning een vereenvoudigde inhoud.

De Regering bepaalt de voorwaarden van de ligging en van de oppervlakte die de vereenvoudigde inhoud verantwoorden.

Art. D.IV.29. Wanneer de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft op de gegroepeerde bouw van woningen die later in kavels opgedeeld moeten worden zonder dat er vooraf een bebouwingsvergunning vereist is, worden in de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning de grenzen van de kavels aangeduid. Afdeling 2. - Aanvraagdossier voor een stedenbouwkundig attest

Art. D.IV.30. § 1. De aanvraag voor het stedenbouwkundige attest nr. 1 bevat de kadastergegevens van het goed waarvoor de informatie wordt opgevraagd. § 2. De aanvraag voor het stedenbouwkundige attest nr. 2 bevat, naast de kadastergegevens van het goed waarvoor de informatie wordt opgevraagd, de uiteenzetting van het project met afbeeldingen of in tekstvorm.

Wanneer de aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken waarvoor een afwijking van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw of een verschil ten opzichte van een ontwikkelingsplan, een bodembestemmingsplan, een leidraad voor stedenbouw of de bebouwingsvergunning vereist is, wordt bij de aanvraag een bewijs gevoegd dat de voorwaarden vastgesteld bij de artikelen D.IV.5 of D.IV.13 in acht genomen worden.

Elke aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 2 heeft een aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 1 als onmiddellijk gevolg. § 3. De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de aanvragen voor stedenbouwkundige attesten. Zij bepaalt de vorm van de beslissingen tot toekenning en weigering van de stedenbouwkundige attesten. HOOFDSTUK III. - Projectvergadering Art. D.IV.31. § 1. Vóór de indiening van de aanvraag van een attest of een vergunning kan de projectontwerper verzoeken dat er een projectvergadering gehouden wordt met het college, de gemachtigd ambtenaar, of de gemachtigd ambtenaar en de technisch ambtenaar in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning of de gemachtigd ambtenaar en de ambtenaar van de handelsvestigingen in de zin van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen of de gemachtigd ambtenaar, de technisch ambtenaar en de ambtenaar van de handelsvestigingen wanneer ze de bevoegde overheid zijn om over diens aanvraag te beslissen. In dat geval krijgt betrokkene binnen de vijftien dagen na zijn aanvraag een oproeping om bedoelde vergadering bij te wonen. Het initiatief voor een projectvergadering kan van de bevoegde overheid uitgaan. § 2. Tijdens die vergadering ontmoet de projectontwerper de vertegenwoordiger(s) van de bevoegde overheid om over zijn aanvraag te beslissen.

Wanneer de bevoegde overheid het college is en de gemachtigd ambtenaar, de technisch ambtenaar of de ambtenaar van de handelsvestigingen advies moet uitbrengen over het project, wordt hij eveneens voor de vergadering uitgenodigd. Hij kan zich laten vertegenwoordigen.

Wanneer de bevoegde overheid niet het gemeentecollege is, worden zijn vertegenwoordiger(s) voor de vergadering uitgenodigd. § 3. De bevoegde overheid kan elke instantie bedoeld in artikel D.IV.35 uitnodigen. Ze nodigt de gemeentelijke commissie uit, indien ze bestaat, om er een vertegenwoordiger af te vaardigen.

Voor het Franse taalgebied nodigt ze het Departement Erfgoed van DGO4 uit voor de projectvergadering betreffende een onroerend goed dat op de beschermingslijst staat, beschermd is, of voorlopig onderworpen is aan de gevolgen van de bescherming en dat gelegen is in een in artikel 209 van het Erfgoedwetboek bedoeld beschermingsgebied. § 4. De projectontwerper kan zijn project met hen bespreken en het eventueel aanpassen voor hij zijn aanvraag afrondt. Ter informatie notuleert de projectontwerper of diens vertegenwoordiger de vergadering. De notulen worden elektronisch of per zending gericht aan de aanwezige partijen, die over dertig dagen beschikken om hun bemerkingen te laten geworden aan de projectontwerper, zoniet worden de notulen goedgekeurd geacht. § 5. Het houden van die vergadering in aanwezigheid van de gemachtigd ambtenaar is verplicht wanneer de aanvraag betrekking heeft op : 1° een netto-oppervlakte, groter dan of gelijk aan 2 500 m2, voor de verkoop van goederen in de kleinhandel;2° een oppervlakte voor kantoorruimte, groter dan 15 000 m2;3° meer dan 150 woningen. Het dossier omvat een liggingsplan en een opsplitsing van de handels, kantoren en woningen in aantal en oppervlakte. § 6. De vergadering wordt binnen twintig dagen na de aanvraag bedoeld in § 1 gehouden. HOOFDSTUK IV. - Indiening van de aanvraag Afdeling 1. - Algemeen

Art. D.IV.32. De vergunningsaanvragen en de aanvragen voor stedenbouwkundige attesten die tot de bevoegdheid van het gemeentecollege behoren, alsook de verlangde ontbrekende stukken indien de aanvraag onvolledig is, worden per schrijven aan het gemeentecollege gericht of tegen ontvangstmelding in het gemeentehuis afgeleverd.

De vergunningsaanvragen en de aanvragen voor stedenbouwkundige attesten die tot de bevoegdheid van de gemachtigd ambtenaar behoren, of die door de gemachtigd ambtenaar behandeld worden, alsook de verlangde ontbrekende stukken indien de aanvraag onvolledig is, worden per schrijven aan de gemachtigd ambtenaar gericht of tegen ontvangstmelding afgeleverd.

Onverminderd de mogelijkheid om de aanvraag middels een formulier op een papieren informatiedrager in te dienen, kan de Regering de nadere regels en de voorwaarden voor de indiening ervan via elektronische weg vastleggen.

Art. D.IV.33 Binnen de twintig dagen na de ontvangst van het schrijven of van de ontvangstmelding van de aanvraag van de vergunning of van het stedenbouwkundig attest nr. 2 : 1° richt het gemeentecollege of de persoon die het daartoe machtigt, of de gemachtigd ambtenaar, als de aanvraag volledig is, een bericht van ontvangst aan de aanvrager.Hij zendt er een afschrift van aan zijn projectontwerper; 2° richt het gemeentecollege of de persoon die het daartoe machtigt, of de gemachtigd ambtenaar, indien de aanvraag onvolledig is, per schrijven een opsomming van de ontbrekende stukken aan de aanvrager en wijst hem erop dat de procedure opnieuw begint te lopen te rekenen vanaf ontvangst ervan.Hij zendt er een afschrift van aan zijn projectontwerper. De aanvrager beschikt over 180 dagen om de aanvraag in te vullen; zoniet wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. Elke aanvraag die twee maal de hoedanigheid « onvolledig » krijgt, wordt onontvankelijk verklaard.

Als het gemeentecollege of de persoon die het daartoe machtigt, het in het eerste lid, 1°, bedoelde bericht van ontvangst of de in het eerste lid, 2°, bedoelde opsomming van de ontbrekende stukken binnen de termijn van twintig dagen aan de aanvrager niet heeft verzonden, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd en wordt de procedure voortgezet indien de aanvrager een afschrift van het aanvraagdossier dat hij aanvankelijk aan het gemeentecollege heeft gericht, alsook het bewijs van de zending of van het bericht van ontvangst bedoeld in artikel D.IV.32 aan de gemachtigd ambtenaar richt. De aanvrager informeert tegelijk het gemeentecollege. Bij gebrek aan zending van zijn dossier aan de gemachtigd ambtenaar binnen dertig dagen na de ontvangst van de zending of van de ontvangstmelding van de aanvraag van de vergunning of van het stedenbouwkundig attest nr. 2 die bedoeld zijn in artikel D.IV.32 is de aanvraag niet-ontvankelijk. Wanneer het gemeentecollege binnen dezelfde termijn van dertig dagen per zending de gemachtigd ambtenaar niet heeft geïnformeerd over de termijn waarin de beslissing van het gemeentecollege wordt verzonden, bepaalt de gemachtigd ambtenaar zelf die termijn op basis van het dossier en van de verplichte raadplegingen. Die termijn wordt aan het gemeentecollege opgelegd, die daarvan per zending wordt geïnformeerd.

Wanneer de gemachtigd ambtenaar het in het eerste lid, 1°, bedoelde bericht van ontvangst of de in het eerste lid, 2°, bedoelde opsomming van de ontbrekende stukken binnen de termijn van twintig dagen niet aan de aanvrager heeft gericht, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd en wordt de procedure voortgezet.

Art. D.IV.34. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel D.68 van het Milieuwetboek bepaalt het bericht van ontvangst van de volledige aanvraag tot vergunning of stedenbouwkundig attest nr. 2 of hetvolgende al dan niet vereist is : 1° het advies van de gemachtigd ambtenaar;2° het advies van het gemeentecollege;3° de bijzondere bekendmakingsmaatregelen;4° het advies van de diensten of commissies waarvan de raadpleging wordt gevraagd, alsook de desbetreffende termijnen;5° de termijn waarin de beslissing van het gemeentecollege of van de gemachtigd ambtenaar wordt gezonden. Het bericht van ontvangst vermeldt dat de in 5° bedoelde termijn verlengd wordt met de termijn gebruikt voor het verkrijgen van de definitieve instemming betreffende de gemeenteweg en, in voorkomend geval, met de goedkeuring van het rooiplanbesluit of in geval van bijzondere bekendmakingsmaatregelen van 16 juli tot 15 augustus of van 24 december tot 1 januari of wanneer de laatste dag van het onderzoek of van de raadplegingperiode een zaterdag, zondag of verlofdag is.

Het bericht van ontvangst vermeldt ook dat de in 5° bedoelde termijn door het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar met dertig dagen kan worden verlengd.

Het door het gemeentecollege afgegeven bericht van ontvangst vermeldt de bepalingen van artikel D.IV.47.

De Regering kan de vorm en de inhoud van het bericht van ontvangst vaststellen. HOOFDSTUK V. - Raadplegingen Art. D.IV.35. De aanvraag tot vergunning of stedenbouwkundig attest nr. 2 vereist, voor het Franse taalgebied, het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten, Landschappen en Opgravingen van het Waalse Gewest bedoeld in artikel 187, eerste lid, 3°, van het Waals Erfgoedwetboek wanneer de aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken betreffende een onroerend goed dat op de beschermingslijst staat, beschermd is, of voorlopig onderworpen is aan de gevolgen van de bescherming en dat gelegen is in een beschermingsgebied of in een landschap dat voorkomt op de inventaris van het archeologisch erfgoed krachtens hetzelfde Wetboek, behalve wanneer er in het kader van een voorafgaandelijk erfgoedcertificaat voor dezelfde aanvraag om dit advies is verzocht.

De Regering bepaalt de gevallen waarin de raadpleging van een dienst of van een commissie verplicht is rekening houdende met de toestand van het project en van zijn bijzonderheden.

Naast de verplichte adviezen kunnen het gemeentecollege, de gemachtigd ambtenaar en de Regering om het advies van de diensten of commissies die ze nodig acht te raadplegen, verzoeken.

Art. D.IV.36. Tegelijk met de zending van het ontvangstbewijs voor de volledige aanvraag richt, al naar gelang, het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar een adviesaanvraag, samen met een exemplaar van de vergunningsaanvraag of van de aanvraag tot stedenbouwkundig attest nr. 2., aan de diensten en commissies bedoeld in artikel D.IV.35.

Wanneer het gemeentecollege de bevoegde overheid is, richt het binnen dezelfde termijn een exemplaar van de aanvraag van een vergunning of van een stedenbouwkundig attest nr. 2, samen met een afschrift van het ontvangstbewijs en, in voorkomend geval, met de adviesaanvragen bedoeld in artikel D.IV.35, aan de gemachtigd ambtenaar.

Wanneer de gemachtigd ambtenaar de bevoegde overheid is, of wanneer hij de met de behandeling van het dossier belaste overheid is, richt hij binnen dezelfde termijn een exemplaar van de aanvraag van een vergunning of van een stedenbouwkundig attest nr. 2, samen met een afschrift van het ontvangstbewijs aan het gemeentecollege en vraagt hij het advies van het gemeentecollege.

Art. D.IV.37. De in artikel D.IV.35 bedoelde diensten of commissies brengen binnen dertig dagen na de zending van de aanvraag van de bevoegde overheid advies uit; na afloop van deze termijn wordt het advies gunstig geacht.

Het advies van de Brandweerdienst wordt binnen vijfenveertig dagen na de zending van de aanvraag aan de bevoegde overheid overgemaakt; na afloop van deze termijn wordt het advies gunstig geacht.

Art. D.IV.38. Wanneer het gemeentecollege de bevoegde overheid is en het ofwel over het facultatieve advies van de gemachtigd ambtenaar wenst te beschikken, ofwel het over het verplichte advies van de gemachtigd ambtenaar moet beschikken, maakt het gemeentecollege een verslag over het project op. Het vraagt het advies van de gemachtigd ambtenaar en voegt zijn verslag bij de adviesaanvraag en, in voorkomend geval, de documenten i.v.m. de bijzondere bekendmakingmaatregelen en de adviezen van de diensten en commissies bedoeld in paragraaf D.IV.35. Het college stelt de aanvrager en zijn projectontwerper in kennis van de dag waarop het om het advies van de gemachtigd ambtenaar verzoekt.

Wanneer de gemachtigd ambtenaar de bevoegde overheid is of wanneer hij de met de behandeling van het dossier belaste overheid is, verstuurt het gemeentecollege zijn advies aan de gemachtigd ambtenaar binnen dertig dagen na de zending van de in artikel D.IV.36, derde lid bedoelde adviesaanvraag; na afloop van deze termijn wordt het advies gunstig geacht. De termijn duurt zestig dagen te rekenen van de zending wanneer bijzondere bekendmakingmaatregelen georganiseerd worden of wanneer het advies van de gemeentelijke commissie aangevraagd wordt.

Art. D.IV.39. § 1. De gemachtigd ambtenaar verstuurt zijn advies binnen vijfendertig dagen na de zending van de aanvraag van het gemeentecollege; na afloop van deze termijn wordt het advies gunstig geacht. Het advies van de gemachtigd ambtenaar bevat een met redenen omkleed voorstel van beslissing.

De dag waarop de gemachtigd ambtenaar zijn advies aan het gemeentecollege opstuurt, brengt hij de aanvrager en zijn projectontwerper daarvan op de hoogte. § 2. Aan het einde van de behandeling van het dossier betreffende de handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, stuurt de gemachtigd ambtenaar het dossier aan de Regering en stelt hij tegelijkertijd de aanvrager, zijn projectontwerper en het gemeentecollege in kennis daarvan. HOOFDSTUK VI. - Aanvullende formaliteiten Afdeling 1. - Bijzondere bekendmakingmaatregelen

Art. D.IV.40. De Regering legt de lijst van de aanvragen voor vergunningen en voor stedenbouwkundige attesten nr. 2 vast die wegens de impact van de betrokken projecten onderworpen zijn aan : 1° ofwel een openbaar onderzoek bedoeld in de artikelen D.VIII.7 en volgende; 2° ofwel de in artikel D.VIII.6. bedoelde projectaankondiging.

De aanvragen die één of meerdere afwijkingen van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad inhouden, worden onderworpen aan een openbaar onderzoek.

De aanvragen die één of meerdere verschillen inhouden ten opzichte : van de gemeentelijke plannen van aanleg, aangenomen vóór de inwerkingtreding van het Wetboek en die lokale beleidsontwikkelingsplannen zijn geworden, van de verordeningen, aangenomen vóór de inwerkingtreding van het Wetboek en die leidraden zijn geworden, en van de bebouwingsvergunningen, worden onderworpen aan een project aankondiging en, dit, tot de herziening of de opheffing van het plan of van de leidraad. Afdeling 2. - Opening en wijziging van gemeentewegen

Art. D.IV.41. Wanneer de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 een aanvraag voor de aanleg, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg bevat, onderwerpt de overheid die met de behandeling belast is, in het stadium van de invulling van de vergunningsaanvraag of van de aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 2 of op elk ogenblik dat zij nuttig acht, de aanvraag voor de aanleg, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg aan de procedure bedoeld in de artikelen 7 en volgende van het decreet van 6 februari 2014 betreffende de gemeenteweg.

Wanneer de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 een aanvraag voor de aanleg, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg bevat die een wijziging van het rooiplan vereist, stuurt de overheid die met de behandeling belast is, in het stadium van de invulling van de vergunningsaanvraag of van de aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 2 of op elk ogenblik dat zij nuttig acht, de aanvraag voor de aanleg, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg en het door de aanvrager uitgewerkte ontwerp van rooiplan aan het gemeentecollege overeenkomstig de artikelen 21 en volgende van het decreet van 6 februari 2014 betreffende de gemeenteweg.

In die gevallen worden de termijnen voor de behandeling van de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 verlengd met de termijn gebruikt voor het verkrijgen van de definitieve beslissing betreffende de gemeenteweg en, in voorkomend geval, het rooiplanbesluit. De beslissing tot toekenning of weigering van de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2.valt na de definitieve beslissing betreffende de gemeenteweg en, in voorkomend geval, na het rooiplanbesluit.

Indien de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 aan een openbaar onderzoek of aan een projetaankondiging onderworpen wordt, organiseert het gemeentecollege een enig openbaar onderzoek dat met de artikelen D.VIII.7 en volgende overeenstemt, voor de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2, voor de aanvraag betreffende de gemeenteweg en, in voorkomend geval, voor het ontwerp-rooiplan. De duur van het enig openbaar onderzoek stemt overeen met de maximumduur vereist door de verschillende betrokken procedures. Afdeling 3. - Wijziging van de vergunningsaanvraag in de loop van de

procedure Art. D.IV.42. § 1. Vóór de beslissing kan de aanvrager wijzigingsplannen en het aanvullend vervolg op de voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of -studie indienen mits de instemming van : 1° het gemeentecollege wanneer het de bevoegde overheid is; 2° de gemachtigd ambtenaar wanneer hij krachtens artikel D.IV.22, eerste lid, alsook voor de geringe wijzigingen van de vergunningen die krachtens artikel D.IV.25 door de Regering worden afgegeven, de bevoegde overheid is; 3° de gemachtigd ambtenaar wanneer hij de met behandeling van de in de artikelen D.II.54, D.IV.25 en D.V.16 bedoelde vergunningsaanvragen belast is; 4° de Regering tijdens de beroepsprocedure wanneer laatstgenoemde betrekking heeft op een beslissing van de gemachtigd ambtenaar genomen krachtens artikel D.IV.22, eerste lid, alsook voor de geringe wijzigingen van de vergunningen die krachtens artikel D.IV.25 door de Regering worden afgegeven, of bij gebrek aan een daarop betrekking hebbende beslissing.

In de andere gevallen worden de wijzigingsplannen niet toegelaten behalve op verzoek van de Regering, zoals bedoeld in artikel D.IV.51.

In de gevallen bedoeld in de punten 2° tot 4° wordt het advies van het gemeentecollege aangevraagd. Indien het gemeentecollege de bevoegde overheid is, wordt het advies van de gemachtigd ambtenaar aangevraagd wanneer het verplicht is. § 2. De wijzigingsplannen en het aanvullend vervolg op de voorafgaande korte uiteenzetting kunnen worden onderworpen aan nieuwe bekendmakingmaatregelen via de gemeente en aan het advies van de gemeentelijke commissie die voorheen in de loop van de procedure zijn geraadpleegd. In dit geval wordt de aanvrager daarover geïnformeerd.

Wanneer bij de wijzigingsplannen een aanvullend effectenonderzoek wordt gevoegd, worden ze via de gemeente onderworpen aan nieuwe bekendmakingmaatregelen en aan het advies van de diensten of commissie die voorheen in de loop van de procedure zijn geraadpleegd. De aanvrager wordt daarover geïnformeerd. § 3. De bijzondere bekendmakingmaatregelen en de raadpleging van voornoemde diensten en commissies zijn niet vereist : 1° wanneer de overwogen wijziging voortvloeit uit een voorstel vervat in de bemerkingen of bezwaren geopperd tijdens het openbaar onderzoek of tijdens de periode van de projectaankondiging of daar rechtstreeks mee te maken heeft;2° wanneer de overwogen wijziging slechts een beperkte draagwijdte heeft en het voorwerp of de algemene structuur van het project of diens wezenskenmerken niet aantast. Art. D.IV.43. In de gevallen bedoeld in artikel D.IV.42, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 3° maakt de indiening tegen ontvangstbewijs of de zending van de wijzigingsplannen en van het aanvullend vervolg op de voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of van het effectenonderzoek voor het verstrijken van de beslissingstermijn het voorwerp uit van de zending van een ontvangstbewijs dat in de plaats treedt van het bewijs bedoeld in artikel D.IV.33. Zoniet zijn de wijzigingsplannen en de voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of van het effectenonderzoek onontvankelijk.

In de gevallen bedoeld in artikel D.IV.42, § 1, eerste lid, 1° en 2°, worden de nieuwe beslissingstermijnen bepaald op grond van de wijzigingsplannen en van het aanvullend vervolg op de voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of van het effectenonderzoek overeenkomstig artikel D.IV.46, eerste lid, of artikel D.IV.48, eerste lid.

In de gevallen bedoeld in artikel D.IV.42, § 1, eerste lid, 4° worden de nieuwe termijnen overeenkomstig artikel D.IV.69 berekend.

Onderafdeling 4. - Voorafgaandelijk verkrijgen van een erfgoedcertificaat Art. D.IV.44. Voor het Franstalig gebied wordt elke aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 voor een monument opgenomen op de beschermingslijst, beschermd of voorlopig vallend onder de gevolgen van bescherming krachtens artikel 208 van het Waals Erfgoedwetboek of voor een goed opgenomen op de lijst van het uitzonderlijk onroerend erfgoed, bedoeld in artikel 187, 12°, van hetzelfde Wetboek, samen met het erfgoedcertificaat ingediend volgens de nadere regels van bedoeld Erfgoedwetboek. Afdeling 5. - Vrijetijdsverblijven

D.IV.45. Onder vakantiedorpen wordt verstaan, een gegroepeerd geheel van minstens vijftien vaste woningen die gebouwd worden door éénzelfde privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon, die bestemd voor ontspanningsverblijven.

Onder weekendverblijfpark wordt verstaan een geheel van percelen, opgenomen in een bebouwingsvergunning met het oog op het oprichten van weekendverblijven. Onder weekendverblijf wordt verstaan, een bouwwerk met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan zestig vierkante meter.

Voor de projecten waarvan de oppervlakte berekend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten hoger dan 5 ha is en die gelegen zijn in een woongebied of in een woongebied met een landelijk karakter, is de toekenning van de vergunning afhankelijk van de goedkeuring door de Regering van een lokaal beleidsontwikkelingsplan dat het geheel of een gedeelte van het betrokken gebied afdekt indien het betrekking heeft op : 1° een vakantiedorp;2° een weekendverblijfpark;3° een toeristisch kampeerterrein in de zin van het Wetboek van Toerisme;4° een caravanterrein in de zin van het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 betreffende de voorwaarden voor het exploiteren van caravanterreinen;5° een kampeerterrein in de zin van artikel 1 van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 9 mei 1994 over de campings en kampeerterreinen. De Regering kan de voorwaarden voor het afgeven van de vergunningen betreffende de vrijetijdsverblijven bepalen en een lijst van de handelingen en werken vrijgesteld van de in het derde lid bedoelde verplichting vaststellen. HOOFDSTUK VII. - Beslissing over aanvragen voor vergunningen en stedenbouwkundige attesten Afdeling 1. - Termijn

Onderafdeling 1. - Beslissing van het gemeentecollege Art. D.IV.46. De beslissing van het gemeentecollege tot toekenning of weigering van de vergunning of ter aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt aan de aanvrager gezonden binnen de volgende termijnen te rekenen van de dag waarop het gemeentecollege het in artikel D.IV.33 bedoelde bericht van ontvangst heeft gezonden of, bij gebrek, te rekenen van de dag volgend op het verstrijken van de termijn waarover hij beschikte om het bericht van ontvangst te zenden : 1° dertig dagen wanneer de aanvraag geen bijzondere bekendmakingmaatregelen vereist, wanneer geen advies van de in artikel D.IV.35 bedoelde diensten of commissies wordt aangevraagd en wanneer het facultatief advies van de gemachtigd ambtenaar niet ingewonnen wordt of het advies van de gemachtigd ambtenaar niet verplicht is; 2° vijfenzeventig dagen wanneer : a) ofwel de aanvraag bijzondere bekendmakingmaatregelen vereist; b) ofwel het advies van diensten of commissies bedoeld in artikel D.IV.35 wordt aangevraagd; c) ofwel het facultatieve advies van de gemachtigd ambtenaar wordt aangevraagd of wanneer het advies van de gemachtigd ambtenaar verplicht is;3° honderd vijftien dagen wanneer het facultatieve advies van de gemachtigd ambtenaar wordt aangevraagd of wanneer het advies van de gemachtigd ambtenaar verplicht is en indien;a) ofwel de aanvraag bijzondere bekendmakingmaatregelen vereist;b) ofwel het advies van diensten of commissies wordt aangevraagd. De dag waarop het gemeentecollege zijn beslissing aan de aanvrager stuurt, stuurt het ook bedoelde beslissing aan de gemachtigd ambtenaar. Het zendt een afschrift van de beslissing aan de projectontwerper.

De in het eerste lid bedoelde termijnen kunnen door het gemeentecollege met dertig dagen verlengd worden.

De beslissing tot verlenging wordt volgens het geval binnen dertig, vijfenzeventig of honderd vijftien dagen gezonden aan de aanvrager, aan zijn projectontwerper en aan de gemachtigd ambtenaar.

In het schrijven worden de personen vermeld aan wie de beslissing wordt medegedeeld.

Art. D.IV.47. § 1. Indien het gemeentecollege zijn beslissing niet binnen de in de artikelen D.IV.46, D.IV.62, § 3, tweede lid, en § 4, vierde lid, bedoelde termijnen heeft verzonden en indien hij het verplichte advies of het facultatieve advies van de gemachtigd ambtenaar niet heeft aangevraagd, wordt de aanvraag bij de gemachtigd ambtenaar aanhangig gemaakt.

De gemachtigd ambtenaar stuurt zijn beslissing tegelijkertijd aan de aanvrager en aan het gemeentecollege binnen veertig dagen te rekenen van de dag volgend op het verstrijken van de termijn waarover het gemeentecollege beschikt om zijn beslissing te zenden. Het zendt een afschrift van de beslissing aan de projectontwerper. Die termijn wordt met veertig dagen verlengd indien bijzondere bekendmakingsmaatregelen uitgevoerd moeten worden of indien adviezen aangevraagd moeten worden.

De gemachtigd ambtenaar stuurt binnen de termijn van veertig dagen de beslissing tot verlenging tegelijkertijd aan de aanvrager en aan het gemeentecollege. Hij zendt een afschrift van de beslissing tot verlenging aan de projectontwerper.

Bij gebrek aan zending van de beslissing van de gemachtigd ambtenaar binnen de voorgeschreven termijn wordt vergunning geweigerd geacht of wordt het stedenbouwkundig attest nr. 2 ongunstig geacht en wordt de aanvraag bij de Regering aanhangig gemaakt. § 2. Indien het gemeentecollege zijn beslissing binnen de in de artikelen 2, D.IV.46, D.IV.62, § 3, tweede lid, en § 4, vierde lid, bedoelde termijnen aan de aanvrager niet heeft gezonden, geldt het beslissingsvoorstel opgenomen in het uitdrukkelijk advies van de gemachtigd ambtenaar als beslissing. Dit beslissingsvoorstel wordt door de gemachtigd ambtenaar tegelijkertijd aan de aanvrager en aan het gemeentecollege gezonden, binnen dertig dagen te rekenen van de dag volgend op het verstrijken van de termijn waarover het gemeentecollege beschikt om zijn beslissing te zenden. De gemachtigd ambtenaar zendt een afschrift van de beslissing aan de projectontwerper.

Wordt de beslissing van de gemachtigd ambtenaar niet binnen de voorgeschreven termijnen verzonden, dan wordt de aanvraag bij de Regering aanhangig gemaakt. § 3. Indien het gemeentecollege zijn beslissing binnen de in de artikelen D.IV.46, D.IV.62, § 3, tweede lid, en § 4, vierde lid, bedoelde termijnen niet heeft verzonden en indien de gemachtigd ambtenaar zijn verplichte of facultatieve advies binnen de in artikel DIV.39, § 1, bedoelde termijn niet heeft verzonden, wordt de vergunning geweigerd geacht of wordt het stedenbouwkundig attest nr. 2 ongunstig geacht en wordt de aanvraag bij de Regering aanhangig gemaakt. § 4.Indien het gemeentecollege zijn beslissing niet binnen de voorgeschreven termijn aan de aanvrager heeft gezonden, moet het hem het bedrag terugbetalen, dat het als dossierkosten inde.

Onderafdeling 2. - Beslissing van de gemachtigd ambtenaar of van de Regering Art. D.IV.48. De beslissing van de gemachtigd ambtenaar tot toekenning of weigering van de vergunning of ter aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 2 wordt tegelijkertijd gezonden aan het gemeentecollege en aan de aanvrager gezonden binnen de volgende termijnen te rekenen van de dag waarop de gemachtigd ambtenaar het in artikel D.IV.33 bedoelde bericht van ontvangst heeft gezonden of, bij gebrek, te rekenen van de dag volgend op het verstrijken van de termijn waarover hij beschikte om het bericht van ontvangst te zenden : 1° zestig dagen wanneer de handelingen en de werken een beperkte impact hebben en wanneer de aanvraag geen bijzondere bekendmakingmaatregelen vereist en het advies van de diensten of commissies bedoeld in artikel D.IV.35 niet wordt aangevraagd; 2° negentig dagen wanneer de aanvraag geen bijzondere bekendmakingmaatregelen vereist en als het advies van de diensten of commissies bedoeld in artikel D.IV.35 niet wordt aangevraagd; 3° honderd dertig dagen wanneer de aanvraag bijzondere bekendmakingmaatregelen vereist of als het advies van de diensten of commissies bedoeld in artikel D.IV.35 wordt aangevraagd.

De gemachtigd ambtenaar zendt een afschrift van de beslissing aan de projectontwerper.

De in het eerste lid bedoelde termijnen kunnen door de gemachtigd ambtenaar met dertig dagen verlengd worden.

De gemachtigd ambtenaar stuurt zijn beslissing, volgens het geval, binnen de termijn van zestig, negentig of honderd dertig dagen, aan de aanvrager en aan het gemeentecollege. De gemachtigd ambtenaar zendt een afschrift van de beslissing tot verlenging aan de projectontwerper.

Art. D.IV.49. Bij gebrek aan zending van de beslissing van de gemachtigd ambtenaar aan de aanvrager binnen de in artikel D.IV.48 bedoelde termijn wordt de vergunning geweigerd geacht of wordt het stedenbouwkundig attest nr. 2 ongunstig geacht.

In dat geval moet de overheid de aanvrager het bedrag terugbetalen, dat zij als dossiers kosten inde.

Art. D.IV.50. Voor de in artikel D.IV.25 bedoelde vergunningsaanvragen wordt de vergunning binnen zestig dagen na ontvangst van het door de gemachtigd ambtenaar behandelde dossier door de Regering toegekend of verworpen. Zoniet wordt de vergunning verworpen geacht. De Regering zendt de in artikel D.IV.25 bedoelde vergunning aan de aanvrager, aan het gemeentecollege en aan de gemachtigd ambtenaar of deelt hen mee dat de vergunning bij gebrek aan beslissing geacht wordt verworpen te zijn.

Art. D.IV.51. Wanneer de Regering het advies inwint van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening of van de diensten of commissies waarvan zij het advies nuttig acht, wordt de in artikel D.IV.50 bedoelde termijn met dertig dagen verlengd.

Voor de beslissing kan de Regering de aanvrager verzoeken om wijzigingsplannen en, in voorkomend geval, het aanvullend vervolg op de voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of van het effectenonderzoek in te dienen. In dat geval wordt artikel D.IV.42, § 2, toegepast en behandelt de gemachtigd ambtenaar het nieuwe dossier. Het advies van het gemeentecollege over de wijzigingsplannen en het aanvullend vervolg op de milieueffectenbeoordeling of het effectenonderzoek wordt aangevraagd.

Onderafdeling 3. - Aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 1 Art. D.IV.52. Het stedenbouwkundig attest nr. 1 wordt binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag verstrekt. Afdeling 2. - Inhoud van de beslissing

Onderafdeling 1. - Algemeen Art. D.IV.53. Op grond van een gepaste motivering kan de vergunning geweigerd worden, met of zonder voorwaarden, met of zonder stedenbouwkundige lasten afgeleverd worden of afwijkingen of verschillen toestaan, bepaald in dit Wetboek.

De voorwaarden zijn nodig voor ofwel de integratie van het project in de bebouwde en onbebouwde omgeving, ofwel voor de haalbaarheid van het project, namelijk zijn uitvoering en zijn exploitatie.

Naast de verenigbaarheid met de inhoud van het gewestplan, met inbegrip van het bodembestemmingsplan, van de ontwikkelingsplannen, de bebouwingsvergunningen en de leidraden, wordt de vergunning of de weigering van de vergunning op plaatselijke stedenbouwkundige kenmerken gegrond en kan ze met name op de motieven en voorwaarden bedoeld in deze afdeling gegrond worden.

Onderafdeling 2. - Stedenbouwkundige lasten Art. D.IV.54. Naast de voorwaarden nodig voor de haalbaarheid of de integratie van het ontwerp kan de bevoegde overheid het verstrekken van de vergunningen ondergeschikt maken aan de lasten die ze nuttig acht, de aanvrager op te leggen, mits inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

De stedenbouwkundige lasten bestaan in handelingen en werken die de aanvrager worden opgelegd, met uitzondering van elke contante bijdrage, om de impact die het project heeft op de gemeenschap op gemeentelijk niveau heeft, te compenseren. De positieve impacten van het project op de gemeenschap, namelijk zijn bijdrage tot het inspelen op een behoefte van algemeen belang, worden in aanmerking genomen om, in voorkomend geval, de negatieve impacten ongedaan te maken.

De lasten worden overgenomen door de aanvrager en dekken de aanleg of de hernieuwing van wegen, openbare groengebieden, de uitvoering of de renovatie van bouwwerken of openbare of gemeenschappelijke voorzieningen en alle milieuvriendelijke maatregelen, met inbegrip van verscheidene ondergrondse leidingen en kabels, evenals elke maatregel voor het leefmilieu.

Bovendien kan de bevoegde overheid, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, de afgifte van de vergunning afhankelijk stellen van een verklaring waarin de aanvrager zich er, zodra de werken zijn aangevat, toe verbindt de eigendom van wegen, openbare ruimtes, bouwwerken of goederen waar dergelijke bouwwerken of voorzieningen opgericht kunnen worden, vrij van alle lasten en kosteloos aan de gemeente of aan het Gewest af te staan.

De Regering kan de aard van de stedenbouwkundige lasten, de toepassingsmodaliteiten voor die lasten en het evenredigheidsbeginsel bepalen.

Onderafdeling 3. - Motieven in verband met het bouwrijp maken van gronden Art. D.IV.55. De vergunning wordt geweigerd of aan voorwaarden verbonden als er op een grond handelingen en werken verricht moeten worden of als de grond in de volgende gevallen bebouwd moet worden : 1° wanneer de grond geen toegang heeft tot een weg die voldoende uitgerust is met water- en elektriciteitsleidingen, over een wegverharding beschikt en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging;2° wanneer de grond niet voldoet aan de voorwaarden inzake zuivering van afvalwater van het Waterwetboek;3° wanneer gevraagd wordt te bouwen of herop te bouwen op het gedeelte van een stuk grond dat door een rooilijn is getroffen of andere dan instandhoudings- en onderhoudswerken uitgevoerd moeten worden aan een door een rooilijn getroffen gebouw;de vergunning kan evenwel verstrekt worden : a) indien uit de adviezen van de bevoegde overheden blijkt dat de rooilijn ter plaatse van het gebouw niet voor ten minste vijf jaar, te rekenen van de afgifte van de vergunning, tot stand zal kunnen worden gebracht.In geval van onteigening na het verstrijken van die termijn, wordt bij het bepalen van de vergoeding geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die uit de vergunde werken voortvloeit; b) als de werken betrekking hebben op de isolatie van de buitenschil van een gebouw;4° wanneer de bebouwing ervan de toegang zou bedreigen tot de ingesloten grondstukken die bebouwd zouden kunnen worden. Art. D.IV.56. Onverminderd de toepassing van het decreet van 6 februari 2014 betreffende de gemeenteweg kan de bevoegde overheid, op initiatief van de aanvrager of van ambtswege, de uitvoering van de vergunningen ondergeschikt maken aan de opening, de opheffing of de wijziging van gemeente-, of gewestelijke wegen wanneer de inrichtingen van de weg onontbeerlijk zijn.

Onderafdeling 4. - Motieven in verband met de bescherming van de personen, de goederen of het leefmilieu Art. D.IV.57. De vergunning kan ofwel geweigerd worden, ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan bijzondere voorwaarden ter bescherming van de personen, de goederen of het leefmilieu wanneer de handelingen of werken verband houden met : 1° een nieuwe inrichting of de wijziging van een bestaande inrichting die een hoog risico vormt op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, rekening houdend met de noodzaak om een geschikte overdracht te bewaren ten opzichte van meer bepaald de gebieden bestemd voor bebouwing, de plaatsen die bezocht worden door het publiek of een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat, een wetenschappelijk waardevolle ondergrondse holte, een biologisch waardevol biologisch gebied of een Natura 2000-gebied, zoals bedoeld bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;2° rekening houdend met de noodzaak om een geschikte afstand te bewaren ten opzichte van een bestaande inrichting die een risico vormt op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, elk ontwerp waarvan de ligging het risico op een zwaar ongeval zou kunnen verhogen of de gevolgen ervan zou kunnen verergeren; 3° onroerende goederen die blootgesteld worden aan een groot natuurrisico of grote geotechnische druk zoals overstromingen begrepen in de gebieden onderhevig aan het overstromingsrisico in de zin van artikel D.53 van het Waterwetboek, de instorting van een rotswand, de aardverschuiving, de mijnverzakkingen, de verzakkingen te wijten aan mijnwerken, winningen van ijzerertsen of ondergrondse holtes of het aardbevingsgevaar; 4° onroerende goederen gelegen : a) in of in de nabijheid van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat, een wetenschappelijk waardevolle ondergrondse holte, een biologisch waardevol vochtig gebied of een bosreservaat zoals bedoeld bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;b) in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied dat voor- of vastgesteld wordt overeenkomstig de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;5° een woning die de gezondheidscriteria bedoeld in artikel 3, 5°, van het Waalse Wetboek van Huisvesting en Duurzaam Wonen niet naleeft en, dit, onverminderd artikel 4, tweede lid, van hetzelfde Wetboek of andere beoordelingselementen gegrond op het bewoonbaar karakter. Onderafdeling 5. - Motieven in verband met de lopende planologie Art. D.IV.58. De weigering van een vergunning kan gegrond worden op de lopende herziening van het gewestplan, met inbegrip van het bodembestemmingsplan, of de opmaak of de herziening van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan of een gemeentelijk ontwikkelingsplan.

De weigering om een vergunning af te geven die gegrond is op die reden vervalt indien het nieuwe plan of het structuurplan niet in werking getreden zijn binnen de drie jaar volgend op de beslissing tot opmaak of herziening.

Het oorspronkelijke verzoek wordt, op vraag van de verzoeker, onderworpen aan een nieuwe beslissing die, in geval van weigering, niet meer gegrond kan worden op voormelde reden. Afdeling 3. - Diverse bepalingen

Onderafdeling 1. - Volgorde van de werken Art. D.IV.59. De vergunning kan bepalen in welke volgorde de werken uitgevoerd moeten worden en binnen welke termijn de voorwaarden en de lasten waaraan ze is onderworpen, worden vervuld.

Onderafdeling 2. - Financiële garanties Art. DIV.60. De bevoegde overheid kan het verstrekken van de vergunning ondergeschikt maken aan het stellen van financiële waarborgen voor de uitvoering van de voorwaarden of de stedenbouwkundige lasten.

De bevoegde overheid kan financiële garanties vereisen voor de handelingen en werken die nodig zijn voor de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg die volledig deel uitmaakt van de vergunningsaanvraag en die niet als dusdanig als voorwaarde of last wordt beschouwd.

In voorkomend geval worden in de vergunning de kavels bepaald, die afgestaan kunnen worden zonder dat de houder de opgelegde handelingen, werken en lasten heeft uitgevoerd of de financiële waarborgen heeft geleverd die nodig zijn voor uitvoering ervan. Afdeling 4. - Beslissingen over aanvragen van stedenbouwkundige

attesten nr. 2 Art. D.IV.61. Het stedenbouwkundig attest nr. 2 kan op de in de afdeling 2 bedoelde motieven gegrond worden.

Het kan zich eveneens uitspreken over de gegevens bedoeld in afdeling 3. HOOFDSTUK VIII. - Toezicht van de gemachtigd ambtenaar op de vergunningen en de attesten Art. D.IV.62. § 1. Wat de door het gemeentecollege afgeleverde vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2 betreft, gaat de gemachtigd ambtenaar na of : 1° de procedure voor het verstrekken van de vergunning of van het stedenbouwkundig attest nr.2 regelmatig is; 2° de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr.2 met redenen omkleed is; 3° de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr.2 overeenstemt met de dwingende bepalingen getroffen krachtens het Wetboek of, bij ontstentenis, met de afwijking toegestaan overeenkomstig de artikelen D.IV.6 tot en met D.IV.13; 4° de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr.2 overeenstemt met de als indicatief beschouwde bepalingen van het ruimtelijk ontwikkelingsplan wanneer het van toepassing is, van het meergemeentelijk ontwikkelingsplan, van het gemeentelijk ontwikkelingsplan, van het lokaal beleidsontwikkelingsplan, van het bodembestemmingsplan, van de leidraad/leidraden voor stedenbouw of van de bebouwingsvergunning, of, bij ontstentenis, of de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 op een verschil overeenstemmend met artikel D.IV.5 gegrond wordt; 5° de vergunningof het stedenbouwkundig attest nr.2 overeenstemt met de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autowegen en de perceelsgewijze plannen goedgekeurd door de Regering overeenkomstig artikel 6 van die wet.

Indien de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 niet voldoet aan de punten 1 tot en met 5° van vorig lid, schort de gemachtigd ambtenaar de beslissing van het gemeentecollege op. § 2. Binnen dertig dagen na ontvangst van de beslissing van het gemeentecollege wordt de opschorting door de gemachtigd ambtenaar aan de aanvrager, het gemeentecollege en de Regering gezonden. De gemachtigd ambtenaar bepaalt de aard van de onregelmatigheid in de procedure, het gebrek aan redenen, of de bepaling waarmee de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 niet conform is.

In zijn schrijven gericht aan het gemeentecollege, nodigt de ambtenaar het college uit om zijn beslissing in te trekken. § 3. Als het gemeentecollege de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 intrekt, stuurt het zijn beslissing binnen de twintig dagen na ontvangst van de opschorting aan de aanvrager, aan de gemachtigd ambtenaar en aan de Regering.

In dat geval beslist het gemeentecollege binnen veertig dagen na de zending van de beslissing tot intrekking opnieuw over de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2, waarbij wordt ingegaan op de motieven van de opschorting en de intrekking, en verstuurt het zijn beslissing. § 4. Bij gebrek aan zending van de intrekking binnen de in paragraaf 3 bedoelde termijn kan de Regering de opschorting opheffen of de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 nietig verklaren.

Binnen veertig dagen na ontvangst van de opschorting zendt de Regering de opheffing van de schorsing of de nietigverklaring van de vergunning of van het stedenbouwkundig attest nr. 2 aan de aanvrager, het gemeentecollege en de gemachtigde ambtenaar.

Bij ontstentenis van zending binnen de voorziene termijn wordt de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 vernietigd.

In geval van nietigverklaring beslist het gemeentecollege binnen veertig dagen na ontvangst van de beslissing tot nietigverklaring van de vergunning of van het stedenbouwkundig attest nr. 2 of, bij gebreke daarvan, te rekenen van de dag volgend op het verstrijken van de termijn waarover de Regering beschikte om haar beslissing te zenden, opnieuw over de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 en verstuurt het zijn beslissing. § 5. Wanneer het gemeentecollege niet opnieuw heeft beslist en zijn beslissing over de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 niet binnen de voorgeschreven termijn heeft gezonden, wordt artikel D.IV.47 toegepast. HOOFDSTUK IX. - Beroep Afdeling 1. - Beroepsgerechtigden

Art. D.IV.63. § 1. De aanvrager kan per schrijven aan het adres van de directeur-generaal van DGO4 een met redenen omkleed beroep bij de Regering indienen binnen dertig dagen : 1° ofwel na de ontvangst van de beslissing van het gemeentecollege bedoeld in artikel D.IV.46 en D.IV.62; 2° ofwel na de ontvangst van de beslissing van de gemachtigd ambtenaar bedoeld in artikel D.IV.47, § 1 of § 2; 3° ofwel na de ontvangst van de beslissing van de gemachtigd ambtenaar bedoeld in artikel D.IV.48; 4° ofwel, bij gebrek aan zending van de beslissing van de gemachtigd ambtenaar binnen de termijnen bedoeld respectievelijk in de artikelen D.IV.48 of D.IV.91, overeenkomstig artikel D.IV.48, te rekenen van de dag volgend op het verstrijken van de termijn waarover hij beschikte om zijn beslissing te zenden.

Het beroep omvat een formulier waarvan het model door de Regering wordt bepaald, een afschrift van de plannen van de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 of een afschrift van de aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 2 indien het geen plan omvat, en een afschrift van de beslissing waartegen een beroep is ingediend, indien ze bestaat. § 2. In de gevallen bedoeld in artikel D.IV.47, § 1 en § 3, verzoekt de Regering, wanneer de vergunning verworpen geacht wordt of wanneer stedenbouwkundig attest nr. 2 ongunstig geacht wordt, de aanvrager om hem te bevestigen dat hij wenst dat zijn aanvraag behandeld wordt. Het verzoek van de Regering wordt binnen vijftien dagen na het verstrijken van de in artikel D.IV.47, § 1 of § 3, bedoelde termijn gezonden.

Binnen dertig dagen na de zending van de aanvraag van de Regering zendt de aanvrager de bevestiging alsook vier afschriften van de plannen van de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 of vier afschriften van de aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 2, indien het geen plan omvat.

Wanneer de aanvrager de bevestiging binnen de voorgeschreven termijn verzendt, lopen de behandelings- en beslissingstermijnen te rekenen van de ontvangst ervan. Bij gebrek aan zending van de bevestiging binnen de voorgeschreven termijn of wanneer de aanvrager niet wenst dat zijn aanvraag behandeld wordt, wordt het dossier gesloten.

Bij gebrek aan zending van de aanvraag van de Regering binnen de in het eerste lid bedoelde termijn kan de aanvrager op eigen initiatief de Regering erom verzoeken zijn beroep te behandelen. Wanneer de aanvrager de Regering verzoekt om zijn beroep te behandelen, lopen de behandelings- en beslissingstermijnen na ontvangst van die aanvraag. § 3. In het geval bedoeld in artikel D.IV.47, § 2 en bij gebrek aan zending van de beslissing door de gemachtigd ambtenaar zendt de Regering een afschrift van de beslissing aan de aanvrager binnen twintig dagen na het verstrijken van de in artikel D.IV.47, § 2, bedoelde termijn. Indien de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 geweigerd wordt of niet-ontvankelijk is of met een last of een voorwaarde toegekend wordt of indien de in artikel D.IV.60, tweede lid, bedoelde financiële garanties worden vereist, verzoekt de Regering tegelijkertijd de aanvrager om hem te bevestigen dat hij wenst dat zijn aanvraag behandeld wordt. Indien de vergunning zonder last, noch voorwaarde wordt toegekend, wordt het dossier gesloten.

Binnen dertig dagen na de zending van de aanvraag van de Regering zendt de aanvrager de bevestiging alsook vier afschriften van de plannen van de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 of vier afschriften van de aanvraag voor een stedenbouwkundig attest nr. 2 indien het geen plan omvat.

Wanneer de aanvrager de bevestiging binnen de voorgeschreven termijn zendt, lopen de behandelings- en beslissingstermijnen na ontvangst ervan. Bij gebrek aan zending van de bevestiging binnen de voorgeschreven termijn of wanneer de aanvrager niet wenst dat zijn aanvraag behandeld wordt, wordt het dossier afgesloten.

Bij gebrek aan zending van de aanvraag van de Regering binnen de in het eerste lid bedoelde termijn kan de aanvrager op eigen initiatief de Regering erom verzoeken zijn beroep te behandelen. Wanneer de aanvrager de Regering verzoekt om zijn beroep te behandelen, lopen de behandelings- en beslissingstermijnen na ontvangst van die aanvraag.

Art. D.IV. 64. Wanneer het gemeentecollege niet de aanvrager is, kan het een met redenen omkleed beroep bij de Regering instellen binnen dertig dagen na ontvangst van de in de artikelen D.IV.48 of D.IV.91 bedoelde beslissing van de gemachtigd ambtenaar die overeenkomstig artikel D.IV.48 genomen is en die een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 toekent. Het beroep wordt tegelijkertijd aan de aanvrager en aan de gemachtigd ambtenaar gezonden.

Art. D.IV.65. De gemachtigd ambtenaar kan binnen dertig dagen na ontvangst ervan een met redenen omkleed beroep bij de Regering instellen tegen de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 : 1° indien de beslissing van het gemeentecollege afwijkt van het advies dat door de gemeentelijke commissie is uitgebracht in het kader van een verplichte raadpleging van laatstgenoemde;2° bij gebreke van een gemeentelijke commissie, wanneer bij gelegenheid van het openbaar onderzoek ingericht overeenkomstig het Wetboek individuele en gemotiveerde bemerkingen over het ontwerp gedurende genoemd onderzoek werden geopperd en niet aan die bemerkingen tegemoet werd gekomen bij beslissing van het college door : a) vijfentwintig personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van minstens tienduizend inwoners betreft;b) vijftig personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van tienduizend tot vijfentwintigduizend inwoners betreft;c) honderd personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van vijfentwintigduizend tot vijftigduizend inwoners betreft;d) tweehonderd personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van vijftigduizend tot honderdduizend inwoners betreft;e) driehonderd personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van meer dan honderdduizend inwoners betreft. De vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 vermeldt de bepalingen van dit artikel.

Het beroep wordt tegelijkertijd aan het gemeentecollege en aan de aanvrager gezonden. Een afschrift van het beroep wordt aan de projectontwerper gezonden. Afdeling 2. - Procedure

Art. D.IV.66. Binnen tien dagen na ontvangst van het beroep bezorgt de Regering of de persoon die ze daartoe machtigt : 1° aan de persoon die het beroep instelde of aan de aanvrager die wenst dat zijn aanvraag behandeld wordt : een ontvangstbewijs met de datum waarop de hoorzitting door de adviescommissie over de beroepen plaatsvindt;2° aan de andere partijen : een afschrift van het dossier betreffende het beroep en het verzoek tot verhoor. De Regering wint het advies in van de commissie en, in de vijfenveertig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep, verzoekt de aanvrager, het gemeentecollege, de gemachtigd ambtenaar of hun vertegenwoordigers, het bestuur evenals de commissie, om op de hoorzitting te verschijnen.

Uiterlijk tien dagen voor het houden van de hoorzitting stuurt het bestuur een eerste analyse van het beroep gegrond op de gegevens die in dat stadium van de procedure deel uitmaken van het dossier alsook het kader m.b.t. het ontwerp aan de verzochte personen en instanties, namelijk : 2° de toestand en, in voorkomend geval, de afwijkingen of verschillen ten opzichte van het gewestplan, van de ontwikkelingsplannen en van het bodembestemmingsplan, ten opzichte van de leidraden voor stedenbouw of van een bebouwingsvergunning; 2° de opneming van het onroerend goed op de beschermingslijst, als het beschermd is of voorlopig onderworpen is aan de gevolgen van de bescherming krachtens het Waalse Erfgoedwetboek of krachtens de in het Duitse taalgebied toepasselijke wetgeving, zijn toestand in een beschermingsgebied bedoeld in artikel 209 van genoemd Wetboek, zijn lokalisatie in een omtrek vermeld in de artikelen D.V.I. D.V.7, of D.V.9., in een onteigeningsplan of indien het goed in artikel D.IV.57 beoogd wordt.

Tijdens de hoorzitting kunnen de verzochte personen of instanties een motiveringsnota of elk aanvullend stuk dat ze nuttig achten, na het tijdens een uiteenzetting geduid te hebben, bij het dossier voegen.

Binnen acht dagen na de hoorzitting maakt de adviescommissie tegelijkertijd zijn advies aan het bestuur en aan de Regering over.

Bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn voor de beroepsindiener.

De modaliteiten voor de behandeling van de beroepen kunnen door de Regering worden bepaald. Afdeling 3. - Beslissing

Art. D.IV.67. Binnen de vijfenzestig dagen na ontvangst van het beroep stuurt het bestuur een gemotiveerd voorstel tot beslissing aan de Regering en stelt de aanvrager in kennis daarvan.

Binnen de dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot beslissing of, bij ontstentenis, binnen de vijfennegentig dagen na de ontvangst van het beroep stuurt de Regering haar beslissing tegelijkertijd aan de aanvrager, aan het gemeentecollege en aan de gemachtigd ambtenaar.

Wordt de beslissing van de Regering aan de aanvraag niet binnen de voorgeschreven termijnen verzonden, dan wordt de beslissing waartegen een beroep is ingediend, bevestigd.

Art. D.IV.68. In voorkomend geval voert de Regering via de gemeente de bijzondere bekendmakingmaatregelen uit en wint ze het advies in van de diensten of commissies, waarvan zij het advies nuttig acht of die niet betrokken werden bij de verplichte raadpleging. In dit geval worden de beslissingstermijnen met veertig dagen verlengd. De Regering stelt de aanvrager in kennis daarvan.

Art. D.IV.69. Wijzigingsplannen, samen met een voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of van het effectenonderzoek, kunnen worden ingediend overeenkomstig artikel D.IV.42 wanneer het beroep betrekking heeft op de krachtens artikel D.IV.22 genomen beslissing van de gemachtigd ambtenaar of bij gebrek aan bedoelde beslissing. In dit geval beginnen de behandelings- en beslissingstermijnen te lopen na ontvangst van de wijzigingsplannen. HOOFDSTUK X. - Formaliteiten ter afronding van het beslissingsstadium Afdeling 1. - Aanplakking van de vergunning

Art. Een bericht waarbij wordt aangekondigd dat de vergunning is verleend of dat de handelingen en werken het voorwerp uitmaken van het beschikkende gedeelte van het vonnis bedoeld in artikel D.VII.15 of van teruggavemaatregelen bedoeld in artikel D.VII.21 wordt door de aanvrager aangeplakt op een plaats op het terrein langs de openbare weg, leesbaar vanaf de openbare weg ofwel wanneer het om werken gaat voor de opening van de werf en tijdens de gehele duur ervan, ofwel, in de andere gevallen, vanaf de voorbereidingen, vooraleer de handeling(en) is (zijn) uitgevoerd en tijdens de hele duur van de uitvoering ervan. Gedurende die periode moeten de vergunning en het bijgevoegde dossier of een door de gemeente of de gemachtigde ambtenaar voor echt verklaard afschrift van deze documenten, het vonnis bedoeld in artikel D.VII.15 of het dossier betreffende de teruggavemaatregelen bedoeld in artikel D.VII.21 permanent ter beschikking liggen van de in artikel D.VII.3 bedoelde ambtenaren op de plaats waar de werken en handelingen worden uitgevoerd. Afdeling 2. - Kennisgeving van de aanvang van de werken

Art. D.IV.71. De houder van de vergunning brengt per schrijven het gemeentecollege en de gemachtigde ambtenaar op de hoogte van de aanvang van de handelingen en werken, vijftien dagen voor ze opgestart worden. Afdeling 3. - Aanwijzing van de plaats van vestiging van nieuwbouw

Art. D.IV.72. De aanvang van de werken met betrekking tot nieuwbouw, met inbegrip van de uitbreiding van de grondinneming van bestaande bouwwerken, wordt ondergeschikt gemaakt aan de aanwijzing ter plaatse van de vestiging door toedoen van het gemeentecollege. Het gemeentecollege wijst op de vestiging ter plaatse voor de dag die gepland is voor het begin van de handelingen en werken.

Van de aanwijzing wordt er een proces-verbaal opgesteld. Afdeling 4. - Aanmelding van voltooiing van de werken

Art. D.IV.73. Volgens de bepalingen die de Regering kan vastleggen, wordt er binnen de termijn van zestig dagen te rekenen van de datum van het verzoek dat door de vergunninghouder of de eigenaar van het goed gericht wordt aan het gemeentecollege, indien de aanvraag in eerste instantie onder het gemeentecollege ressorteerde, en aan de gemachtigd ambtenaar, indien de aanvraag onder de gemachtigd ambtenaar ressorteerde, een aanmelding opgesteld waaruit blijkt dat : 1° de werken al dan niet voltooid zijn binnen de termijn waarin ze, in voorkomend geval, voltooid hadden dienen te worden;2° de werken al dan niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met de afgeleverde vergunning. Als de werken niet zijn voltooid binnen de termijn of indien ze niet overeenstemmen met de afgeleverde vergunning, dient de aanmelding, al naar gelang het geval, de lijst van de werken inhouden die niet zijn uitgevoerd en melden waarin de vergunning niet is nageleefd. Afdeling 5. - Vaststelling van de uitvoering van de stedenbouwkundige

voorwaarden of lasten en tienjarige verantwoordelijkheid Art. D.IV.74. Niemand kan tot de opdeling overgaan van, al naar gelang, een bebouwingsvergunning of van een stedenbouwkundige vergunning voor een groep van bouwwerken, die de uitvoering van één of meerdere voorwaarden of stedenbouwkundige lasten of de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg tot gevolg heeft, voordat de houder van de vergunning ofwel de opgelegde handelingen, werken en lasten heeft uitgevoerd ofwel de financiële waarborgen heeft verstrekt die nodig zijn voor de uitvoering ervan.

Het volbrengen van die formaliteit wordt vastgesteld in een attest verstrekt door het gemeentecollege en per schrijven gericht aan de houder van de vergunning. Een afschrift van dat schrijven wordt aan de gemachtigd ambtenaar gericht.

Art. D.IV.75. Behalve wanneer de voorzieningen door de overheid zijn uitgevoerd, blijft de houder van de vergunning met de aannemer en de projectontwerper tien jaar lang voor de uitrusting hoofdelijk aansprakelijk tegenover het Gewest, de gemeente en de kopers van de percelen, binnen de in de artikelen D.IV.75 en 1792 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde perken. Afdeling 6. - Bekendmaking

Art. D.IV.76. Er mag geen publiciteit omtrent een bebouwingsvergunning of een stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken worden gemaakt zonder vermelding van de gemeente waar het goed is gelegen, de datum en het nummer van de vergunning.

TITEL III. - Gevolgen van de vergunning HOOFDSTUK I. - Algemeen Art. D.IV.77. De stedenbouwkundige vergunning en de definitieve bebouwingsvergunning verlenen de houder ervan voor de toepassing van het Wetboek verworven rechten onder voorbehoud van de bepalingen van deze titel en onverminderd de burgerlijke rechten van de derden.

Art. D.IV.78. Onverminderd de verplichtingen voortvloeiend uit de artikelen D.IV.53 tot D.IV.60 heeft de bebouwingsvergunning enkel informatiewaarde. Ze is van toepassing op de stedenbouwkundige vergunning en op het daarop betrekking hebbende stedenbouwkundige attest nr. 2.

Art. D.IV.79. Voor zover de bebouwingsvergunning die de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg inhoudt het technisch dossier bevat bedoeld in artikel D.IV.28, eerste lid, 3°, geldt zij als stedenbouwkundige vergunning voor de uitvoering van de handelingen en werkzaamheden betreffende die weg. HOOFDSTUK II. - Vergunningen met beperkte duur Art. D.IV.80. § 1. De bebouwingsvergunning heeft een beperkte duur : 1° voor vergunde handelingen en werken in afwachting van de inbedrijfstelling van een technisch ingravingscentrum;2° voor de handelingen en werken uitgevoerd in afwachting van de ontginning in een gebied met aanhorigheden voor ontginningsgebieden of in een ontginningsgebied of voor aanhorigheden die onontbeerlijk zijn voor de ontginning of in een ontginningsgebied; 3° voor de opslag van inerte afvalstoffen en baggerslib bedoeld in artikel D.II.30 en voor de verzameling van inerte afvalstoffen bedoeld in artikel D.II.33; 4° voor handelingen en werken gebonden aan niet-agrarische activiteiten in landbouwgebied, die beoogd worden in artikel D.II.36, § 2, eerste en derde lid, behalve voor de recreatieve activiteiten wanneer het gaat om verbouwings-, uitbreidings- of heropbouwhandelingen en -werken voor een bestaand gebouw; 5° voor de bebossing die in een intensieve teelt van bosboomsoorten bestaat; 6° voor de handelingen en werken die verband houden met de vrijetijdsverblijven in bosgebied en die overeenkomstig artikel D.II.37, § 4, vergund zijn; 7° voor het plaatsen van één of meer uithangborden of reclamezuilen;8° voor het vestigen van opslagruimtes voor afgedankte voertuigen, voor schroot, materialen of afvalstoffen met uitzondering van de containerparken;9° voor het gewoonlijke gebruik van een terrein voor de plaatsing van één of meer mobiele installaties die als woning gebruikt kunnen worden, zoals woonwagens, caravans, uit omloop genomen voertuigen en tenten, met uitzondering van mobiele installaties die door een vergunning bedoeld in het Waalse Wetboek van Toerisme, het decreet van 4 maart 1991 betreffende de voorwaarden voor het exploiteren van caravanterreinen of het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 9 mei 1994 zijn toegelaten; 10° voor steengroeven met siergesteenten overeenkomstig artikel D.IV.10; 11° voor tijdelijke infrastructuren m.b.t. gemeenschapsvoorzieningen of openbare nutsvoorzieningen; 12° voor projecten betreffende tijdelijke of testinrichtingen in de zin van het decreet betreffende de milieuvergunning. De vergunning kan voor een beperkte duur worden toegekend indien ze betrekking heeft op handelingen en werken in een gebied dat niet voor bebouwing bestemd is. § 2. Na afloop van de toegestane termijn moet de vergunningsgerechtigde de plaats in haar oorspronkelijke staat herstellen zoals voor de uitvoering van de vergunning. De bevoegde overheid kan eisen dat waarborgen gesteld worden voor de uitvoering van de verplichtingen in verband met het herstel in oorspronkelijke staat. HOOFDSTUK III. - Het vervallen van vergunningen Afdeling 1. - Het vervallen van de bebouwingsvergunning

Art. D.IV.81. Binnen de vijf jaar na verzending ervan vervalt de bebouwingsvergunning waarbij de houder ervan handelingen, werken of lasten worden opgelegd indien de houder de opgelegde handelingen, werken of lasten niet heeft uitgevoerd of de vereiste financiële waarborgen niet heeft verstrekt.

Na afloop van de vijf jaar na verzending ervan vervalt de bebouwingsvergunning die handelingen en werken, nodig voor de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg die niet als dusdanig als voorwaarde of last worden opgenomen, wanneer de houder de handelingen en werken nodig voor de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg niet heeft uitgevoerd of de vereiste financiële garanties niet heeft verstrekt.

Wanneer de vergunning krachtens artikel D.I.V60, derde lid, bepaalt dat sommige kavels afgestaan kunnen worden zonder dat de houder de opgelegde handelingen, werken en lasten heeft uitgevoerd of de financiële waarborgen heeft geleverd die nodig zijn voor uitvoering ervan, vervalt de vergunning, in afwijking van het eerste lid en het tweede lid, niet voor de kavels die het voorwerp hebben uitgemaakt van de registratie van één van de handelingen bedoeld in artikel D.IV.2, § 1, derde lid.

Na afloop van de vijf jaar na verzending ervan vervalt de bebouwingsvergunning waarbij de houder ervan geen handelingen, werken of lasten worden opgelegd voor het deel van het goed dat niet het voorwerp heeft uitgemaakt van de registratie van één van de handelingen bedoeld in artikel D.IV.2, § 1, lid 3.

Art. D.IV.82. Indien de uitvoering van de bebouwingsvergunning gefaseerd mag verlopen, bepaalt de vergunning het tijdstip waarop de vijfjarige vervaltermijn ingaat voor elke fase buiten de eerste.

Art. D.IV.83. Wanneer de bebouwingsvergunning overeenkomstig artikel D.IV.79 als stedenbouwkundige vergunning voor de uitvoering van handelingen en werken voor wegen geldt, vervalt laatstgenoemde op hetzelfde ogenblik als de bebouwingsvergunning. Afdeling 2. - Het vervallen van de stedenbouwkundige vergunning

Art. D.IV.84. § 1. De stedenbouwkundige vergunning vervalt voor de overige werken indien deze niet volledig zijn uitgevoerd binnen vijf jaar na de verzending ervan. § 2. De vergunning kan evenwel met twee jaar verlengd worden op verzoek van de begunstigde ervan. Deze aanvraag wordt ingediend vijfenveertig dagen voor verstrijken van de verjaringstermijn bedoeld in paragraaf 1.

De verlenging wordt toegestaan door het gemeentecollege. Wanneer de vergunning overeenkomstig artikel D.IV.22 door de gemachtigd ambtenaar afgegeven is, wordt verlenging evenwel door het gemeentecollege toegestaan. § 3. Indien de uitvoering van de werkzaamheden in fasen wordt uitgevoerd, bepaalt de stedenbouwkundige vergunning, voor elke andere fase dan de eerste, het aanvangspunt van de termijn bedoeld in paragraaf 1. Die andere fasen kunnen in aanmerking komen voor de in § 2 bedoelde verlenging. § 4. Op gemotiveerd verzoek van de vergunningsaanvrager kan de bevoegde overheid, om te beslissen over de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, in zijn beslissing de termijn bedoeld in § 1 aanpassen, zonder dat die termijn evenwel zeven jaar mag overschrijden. § 5. In afwijking van de §§ 1 tot 4 vervalt de vergunning die krachtens artikel D.IV.25 door de Regering is afgegeven, als de werken niet op significante wijze zijn aangevat binnen zeven jaar te rekenen van de dag waarop de vergunning overeenkomstig artikel D.IV.50 gezonden wordt. De Regering kan evenwel op bijzonder gemotiveerd verzoek een nieuwe termijn toekennen zonder dat die termijn de vijf jaar kan overschrijden. Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. D.IV.85. Vergunningen vervallen van rechtswege.

Het gemeentecollege kan het vervallen vaststellen in een proces-verbaal, dat per zending aan de houder van de vergunning gericht wordt. Een afschrift van dat schrijven wordt aan de gemachtigd ambtenaar gericht.

Art. D.IV.86. Wanneer de vergunning opgeschort is overeenkomstig de artikelen D.IV.89 en D.IV.90, wordt de vervaltermijn van de vergunning dienovereenkomstig opgeschort.

Art. D.IV.87. De vervaltermijn wordt van rechtswege opgeschort gedurende de hele procedure, namelijk vanaf de indiening van het verzoek tot aan de kennisgeving van de eindbeslissing, wanneer voor de Raad van State tegen de vergunning een beroep tot nietigverklaring is ingediend of wanneer een verzoek tot onderbreking van de vergunde werken hangende is bij een rechtbank van de gerechtelijke orde. Als de begunstigde van de omstreden vergunning niet de hoedanigheid van partij in het geding heeft, geeft de vergunning verstrekkende overheid of DGO4, voor de door de Regering afgegeven vergunningen, de begunstigde kennis van de aanvang en van het einde van de periode waarin de vervaltermijn opgeschort is. HOOFDSTUK IV. - Opschorting van de vergunning Art. D.IV.88. Wanneer de uitvoering van een project één of meerdere machtigingen bedoeld in artikel D.IV.56 of beoogd in een andere wetgeving inzake administratieve ordehandhaving vereist, mogen de handelingen en werken die toegelaten worden door de vergunning, niet uitgevoerd worden door de houder zolang hij niet in het bezit is van bedoelde machtigingen.

De in artikel D.IV.81 en volgende bedoelde vervaltermijn wordt opgeschort zolang de beslissing i.v.m. de machtiging niet is toegezonden. Wordt de machtiging geweigerd, dan vervalt de vergunning van rechtswege de dag waarop de machtiging in laatste instantie wordt geweigerd.

Art. D.IV.89. Een vergunning kan opgeschort worden in de volgende gevallen : 1° door de gemachtigd ambtenaar, overeenkomstig artikel D.IV.62; 2° bij een toevallige ontdekking van archeologische goederen tijdens de uitvoering van de vergunning, in de voorwaarden van artikel 245 van het Waalse Erfgoedwetboek;3° wanneer een beleidsontwikkelingsonderzoek, een kenmerkenonderzoek, een gecombineerd onderzoek, een saneringsproject of saneringshandelingen en -werken uitgevoerd moeten worden krachtens het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer. Art. D.IV.90. De door het gemeentecollege verstrekte vergunning wordt opgeschort zolang de aanvrager niet door de kennisgeving ervan aan de gemachtigd ambtenaar is ingelicht en tijdens de termijn van dertig dagen toegekend aan de gemachtigd ambtenaar voor een eventuele opschorting overeenkomstig artikel D.IV.62.

De in de artikelen D.IV.64 en D.IV.65 bedoelde beroepen evenals de termijnen om een beroep in te dienen, zijn opschortend. HOOFDSTUK V. - Intrekking van de vergunning Art. D.VI.91. Onverminderd de algemene regels, van toepassing op de intrekking van bestuursakten, kan een vergunning enkel in volgende gevallen ingetrokken worden : 1° na de opschorting van de vergunning door de gemachtigd ambtenaar, overeenkomstig artikel D.IV.62; 2° bij een toevallige ontdekking van archeologische goederen tijdens de uitvoering van de vergunning, in de voorwaarden van artikel 245 van het Waalse Erfgoedwetboek;3° in geval van niet-naleving van de regels inzake het taalgebruik. Indien de regels inzake het taalgebruik niet wordennageleefd, wordt de intrekking verzonden binnen zestig dagen te rekenen van de dag waarop de beslissing is genomen, of, indien een beroep tot nietigverklaring is ingediend, tot afsluiting van de debatten. De bevoegde overheid beschikt over een nieuwe volledige termijn, die gelijk is aan de oorspronkelijke termijn, te rekenen van de dag van zending van de beslissing tot intrekking, om zich uit te spreken en om haar beslissing te verzenden.

Wanneer het gemeentecollege, de gemachtigd ambtenaar of de Regering de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 overeenkomstig de algemene regels betreffende de intrekking van de administratieve akten intrekt, wordt de nieuwe beslissing binnen een termijn van veertig dagen te rekenen van de dag van zending van de beslissing tot intrekking verstuurd. HOOFDSTUK VI. - Overdracht van de vergunning Art. D.IV.92. § 1. Bij overdracht van een vergunning waarvan de lasten, de voorwaarden of de handelingen en werken nodig voor de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg, niet volledig uitgevoerd zijn, geven de overdrager en de verkrijger gezamenlijk kennis ervan aan de overheid die bevoegd is om de vergunning in eerste aanleg te verstrekken. Indien financiële garanties voor de overdracht verstrekt zijn en indien ze niet gebruikt zijn, worden ze ofwel gehandhaafd, ofwel vervangen door gelijkwaardige financiële garanties.

De kennisgeving wijst op het lot voorbehouden aan de voor de overdracht verstrekte financiële garanties en omvat de schriftelijke bevestiging van de overdrager dat hij kennis heeft genomen van de vergunning, de door de bevoegde overheden eventuele voorgeschreven voorwaarden en lasten of de nodige uit te voeren handelingen en werken voor de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg die niet als dusdanig als voorwaarde of last worden opgenomen, van artikel D.IV.75 en van het feit dat hij houder van de vergunning wordt.

De bevoegde overheid verstrekt een bericht van ontvangst van de kennisgeving en licht er, volgens het geval, het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar over in. § 2. Zoniet blijven de overdrager of zijn rechthebbenden hoofdelijk verantwoordelijk met de verkrijger voor de voorgeschreven lasten en voorwaarden of voor de handelingen en werken nodig voor de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg die niet als dusdanig als voorwaarde of last worden opgenomen. HOOFDSTUK VII. - Afzien van de vergunning Art. D.IV.93. § 1. De houder van een niet-uitgevoerde vergunning kan ervan afzien.

Het afzien ervan moet uitdrukkelijk zijn en mag niet afgeleid worden uit de latere indiening van een andere vergunningsaanvraag. § 2. Wanneer de vergunning betrekking heeft op een goed dat eigendom is van meerdere eigenaren of voorwerp is van zakelijke rechten, kan er enkel van worden afgezien na instemming van alle houders van een zakelijk recht. § 3. De houder van de vergunning deelt het gemeentecollege en de gemachtigd ambtenaar per schrijven mee dat hij van de vergunning afziet. HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de bebouwingsvergunning Art. D.IV.94. § 1. Een bebouwingsvergunning kan, ofwel op initiatief van het gemeentecollege ofwel op verzoek van de eigenaar of blote eigenaar van een kavel waarop een bebouwingsvergunning betrekking heeft, of van de houder van een recht van vruchtgebruik, gebruik, bewoning, erfpacht of opstal op een kavel waarop een bebouwingsvergunning betrekking heeft, gewijzigd worden voor zover de wijziging geen afbreuk doet aan de rechten die voortvloeien uit uitdrukkelijke overeenkomsten tussen de partijen.

De gewone heroverschrijving van alle of van een deel van de documenten vervat in de bebouwingsvergunning in een authentieke akte of in een onderhandse overeenkomst mag niet worden beschouwd als een overeenkomst zoals bedoeld in het eerste lid. § 2. Een wijziging van een bebouwingsvergunning is nodig voor : 1° de handelingen en werken alsook de aanleg van één of meerdere bijkomende kavels of de afschaffing van één of meerdere kavels die de doelstellingen bedoeld in artikel D.IV.28, eerste lid, 1°, niet naleven; 2° de wijziging van de buitenomtrek. De aanleg van één of meerdere kavels om er een infrastructuur of een technische uitrusting nodig voor de uitvoering van de bebouwingsvergunning te installeren, vereist geen wijziging van de vergunning.

Art. D.IV.95. § 1. De bepalingen die de bebouwingsvergunning regelen, zijn van toepassing op de wijziging ervan. Het aanvraagdossier bedoeld in artikel D.IV.28 bevat enkel de gegevens die verband houden met de overwogen wijziging. § 2. Het gemeentecollege richt per zending een eensluidend afschrift van het verzoek aan alle eigenaars van een kavel. Het bewijs van de zendingen wordt bij genoemd verzoek gevoegd. De eventuele bezwaren worden per schrijven binnen de dertig dagen na ontvangst van het eensluidend afschrift van genoemd verzoek aan de gemachtigd ambtenaar gericht. 33. Indien het een aanvraag betreft van de eigenaar, van de blote eigenaar of van de van een recht van vruchtgebruik, gebruik, bewoning, erfpacht of opstal en alvorens genoemde aanvraag in te dienen, richt laatstgenoemde er per zending een eensluidend afschrift van aan alle kaveleigenaars die de aanvraag niet medeondertekend hebben.Het bewijs van de zendingen wordt bij de aanvraag gevoegd.

De eventuele bezwaren worden per schrijven binnen de dertig dagen na ontvangst van het eensluidend afschrift van de aanvraag aan het gemeentecollege gericht.

Art. D.IV.96. De wijziging van de bebouwingsvergunning heeft geen enkele weerslag op de vervaltermijn van de bebouwingsvergunning waarvan de wijziging is aangevraagd.

TITEL IV. - Gevolgen van het stedenbouwkundig attest Art. D.IV.97. Het stedenbouwkundig attest nr. 1 vormt de lijst van en het bewijs voor de inlichtingen als in onderstaande lijst met betrekking tot de kadastrale percelen of delen ervan die in de aanvraag worden vermeld : 1° de voorschriften van het gewestplan, met inbegrip van het gebied, het bodembestemmingsplan, de tracés, de omtrekken, de inrichtingsmaatregelen en de toe te passen bijkomende voorschriften;2° indien het onroerende goed wegens de ligging geheel of gedeeltelijk onderworpen is aan de toepassing van een gewestelijk stedenbouwkundige handleiding;3° de ligging tegenover het ontwerp-gewestplan;4° de ligging ten opzichte van een meergemeentelijk ontwikkelingsplan, een gemeentelijk plan of een ontwerp van meergemeentelijk ontwikkelingsplan of van gemeentelijk plan, een gemeentelijke leidraad voor stedenbouw of een ontwerp van gemeentelijke leidraad voor stedenbouw of nog een bebouwingsvergunning;5° als het goed onderworpen is aan het voorkooprecht of opgenomen is in de grenzen van een onteigeningsplan en, al naargelang het geval, de aanwijzing van de gerechtigden van het voorkooprecht of van de onteigenende overheid, evenals de datum van het overeenstemmende regeringsbesluit; 6° als het goed : a) gelegen is in één van omtrekken van te herontwikkelen locaties, van de locaties met herstel van landschap en leefmilieu, van stedelijke verkaveling, stadsheropleving of stadsvernieuwing, beoogd in respectievelijk de artikelen D.V.1, D.V.7, D.V.9, D.V.12 of D.V.13; b) ingeschreven is op de beschermingslijst bedoeld in artikel 193 van het Waalse Erfgoedwetboek;c) beschermd is in toepassing van artikel 196 van hetzelfde Wetboek;d) gelegen is in een in artikel 209 van hetzelfde Wetboek bedoeld beschermingsgebied;e) gelegen is in een gebied opgenomen op de kaart van de archeologische zonering of in een locatie opgenomen in de inventaris van het archeologisch erfgoed bedoeld in artikel 233 van hetzelfde Wetboek;f) in het Duitse taalgebied, indien dat goed het voorwerp uitmaakt van een beschermingsmaatregel krachtens de wetgeving betreffende het erfgoed;7° als het goed uitgerust is met een installatie voor de zuivering van afvalwater en toegang verschaft tot een weg die toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, met een wegverharding en die voldoende breed is, rekening houdende met de ligging;8° de gegevens betreffende het goed die ingevoerd zijn in de gegevensbank in de zin van artikel 10 van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer; 9° indien het goed blootgesteld is aan een risico op zwaar ongeval, aan een natuurrisico of grote geotechnische druk of indien het gelegen is in een domaniaal of erkend natuurreservaat, een bosreservaat of een Natura 2000-locatie, indien het een wetenschappelijk waardevolle ondergrondse holte of een biologisch waardevol biologisch gebied in de zin van artikel D.IV.57, 2° tot 4°, omvat; 10° indien het goed opgenomen is in het plan voor permanente bewoning. De gemeente en de Regering kunnen de lijst der inlichtingen die in het attest dienen te worden opgenomen, aanvullen.

De Regering legt de bovenbedoelde gegevens waarover ze beschikt, ter inzage van de gemeenten.

Art. D.IV. 98. De door het gemeentecollege, de gemachtigd ambtenaar of de Regering uitgesproken beoordeling over het beginsel en de voorwaarden van het verstrekken van een vergunning die aangevraagd zou zijn om een dergelijke ontwerp uit te voeren, blijft geldig voor een duur van twee jaar te rekenen vanaf de afgifte van het stedenbouwkundig attest nr. 2 voor de bestanddelen van de aanvraag tot het verkrijgen van de vergunning die betrekking hebben op het attest nr. 2 en onder voorbehoud van de milieueffectenrapportering die het ontwerp ondergaat, van de resultaten van de onderzoeken en andere raadplegingen en van het behoud van de normen die van toepassing zijn op het tijdstip van het attest.

Wanneer ze over een beroep beslist, is de Regering evenwel niet gebonden door de beoordeling vermeld in het stedenbouwkundig attest nr. 2 die zij niet opgesteld heeft.

TITEL V. - Verplichtingen tot informatieverstrekking over het administratieve statuut van de goederen HOOFDSTUK I. - Vermeldingen in akten van overdracht Art. D.IV.99. § 1. In elke akte onder de levenden, ongeacht of hij onderhands of authentiek is, in elke akte van overdracht, ongeacht of hij een akte van aanwijzing, oprichting of overdracht is van een zakelijk recht of van een persoonlijk genotsrecht van meer dan negen jaar, met inbegrip van de akten tot vestiging van een hypotheek of een genotspand, evenwel met uitzondering van de overdrachten die voortspruiten uit een huwelijkscontract of uit de wijziging van een huwelijkstelsel en van de overdrachten die voortspruiten uit een wettelijk samenlevingscontact of uit de wijziging van een dergelijke overeenkomst met betrekking tot een bebouwd of een onbebouwd goed, moeten worden vermeld : 1° de gegevens bedoeld in artikel D.IV.97; 2° het bestaan, het voorwerp en de datum van de verkavelingsvergunningen, van de bebouwingsvergunningen, van de bouw- en stedenbouwkundige vergunningen voor groepen van bouwwerken, die afgegeven zijn na 1 januari 1977, evenals van de stedenbouwkundige attesten die minder dan twee jaar oud zijn en, voor het Franse taalgebied, van de geldige erfgoedattesten; 3° de bemerkingen van het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar overeenkomstig artikel D.IV.102; 4° dat de overdrager(s) de handelingen en werken die krachtens artikel D.VII.1, § 1, 1, 2° of 7°, een inbreuk vormen, al dan niet uitgevoerd heeft (hebben) en, in voorkomend geval, dat een proces-verbaal opgemaakt is.

In elke akte wordt daarnaast aangegeven : 1° dat er geen enkele mogelijkheid bestaat om op het goed werken en handelingen te verrichten zoals bedoeld in artikel D.IV.4, zonder een stedenbouwkundige vergunning gekregen te hebben; 2° dat er regels bestaan met betrekking tot het vervallenverklaren van de stedenbouwkundige vergunningen;3° dat men ondanks het bestaan van een stedenbouwkundig attest niet ontheven wordt van de verplichting om de vereiste vergunning aan te vragen en te verkrijgen. § 2. De Regering legt de gegevens bedoeld in artikel D.IV.97, met uitzondering van de gegevens bedoeld in 7°, ter inzage van de notarissen.

De Regering legt de voorwaarden en nadere regels voor de toegang tot de gegevens bedoeld in artikel D.IV.97 vast.

Art. D.IV.100. Tot de vermelding verplicht zijn de houder van het overgedragen recht, diens gemachtigde of de instrumenterend ambtenaar.

Indien zij de te vermelden inlichtingen niet kunnen verstrekken, dienen deze te worden opgevraagd bij de betrokken administraties, overeenkomstig de regels die vastgesteld zijn ter uitvoering van artikel D.IV.105. Bij gebreke van een antwoord van het betrokken bestuur binnen de voorziene termijn wordt door de houder van het overgedragen recht, diens gemachtigde of de instrumenterend ambtenaar in de akte de datum vermeld waarop het aangetekend schrijven met het verzoek om het verstrekken van inlichtingen is verstuurd of de datum van het ontvangstbewijs van het verzoek om het verstrekken van inlichtingen, evenals aangegeven wordt dat de inlichtingen niet zijn verstrekt en dat de akte verleden wordt ondanks het uitblijven van een antwoord vanwege het bestuur. HOOFDSTUK II. - Akte voorafgaand aan elke verdeling Afdeling 1. - Verdeling na toekenning van een vergunning

Art. D.IV.101. Vóór elke akte tot aanwijzing, overdracht of oprichting van een zakelijk recht met betrekking tot een kavel vallend onder een bebouwingsvergunning of een stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken moet voor de notaris een akte opgemaakt worden van de verdeling die betrekking heeft op de kavels en waarin de vergunning vermeld wordt evenals, in voorkomend geval, de nadere wijze van beheer van de delen die gemeen zijn aan alle of aan een deel van de kavels.

De akte wordt overgeschreven op de hypotheekbewaring van het arrondissement waarin het goed gelegen is, op benaarstiging van de notaris die de akte ontvangen heeft, binnen de twee maanden na ontvangst van die akte. Afdeling 2. - Niet-vergunningsplichtige verdeling

Art. D.IV.102. § 1. Bij verdeling van een goed dat niet het voorwerp uitmaakt van een aanvraag voor een bebouwingsvergunning en waarvan alle of een deel van de te vormen kavels geheel of gedeeltelijk voor bewoning bestemd zijn, deelt de notaris het gemeentecollege en de gemachtigd ambtenaar minstens dertig dagen voor de voorziene datum voor de openbare verkoop of de ondertekening van de akte het plan van verdeling mee, evenals een verklaring waarin de aard van de handeling en de bestemming van elke gevormde kavel die in de akte vermeld zal worden, nader worden aangegeven.

Het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar delen hun opmerkingen eventueel ter informatie mee. Daarvan wordt in de akte melding gemaakt, evenals van de vermeldingen beoogd bij artikel D.IV.99, § 1.

Desnoods worden bedoelde inlichtingen opgevraagd bij de besturen op de wijze vastgesteld in artikel D.IV.105 en, bij ontstentenis van een antwoord binnen de voorziene termijn, kan de akte verleden worden.

In de onderhandse en de authentieke akten waarmee bedoelde verrichtingen worden vastgesteld, worden dezelfde verklaring en dezelfde vermeldingen opgenomen. § 2. Dit artikel geldt voor elke akte tot aanwijzing, overdracht of oprichting van een zakelijk recht op een niet-bebouwd deel van een onroerend goed. HOOFDSTUK III. - Akte na de wijziging van de bebouwingsvergunning Art. D.IV.103. Wanneer de aanvrager vóór iedere akte tot aanwijzing, overdracht of oprichting van een zakelijk recht een wijziging van de bebouwingsvergunning heeft gekregen, dient er een akte voor notaris verleden te worden van de wijzigingen die in de bebouwingsvergunning worden aangebracht.

De akte die verband houdt met de kavel wordt overgeschreven op de hypotheekbewaring van het arrondissement waarin het goed gelegen is, op benaarstiging van de notaris die de akte ontvangen heeft, binnen de twee maanden na ontvangst van die akte. HOOFDSTUK IV. - Informatie over de overdracht van de vergunningen Art. D.IV.104. Ter gelegenheid van elke akte tot aanwijzing, vorming of overdracht van onroerende zakelijke rechten, zoals bedoeld in artikel 1 van de wet tot herziening van het hypothecair stelsel van 16 december 1851, die de overdracht van een vergunning in de zin van artikel D.IV.92 als gevolg heeft, wordt door de notaris voor de aanwezige partijen artikel D.IV.92 opgelezen, met vermelding in de akte.

TITEL VI. - Te verstrekken inlichtingen Art. D.IV.105. De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder degenen die de inlichtingen bepaald bij artikel D.IV.97 verstrekken, deze kunnen verkrijgen bij betrokken besturen.

TITEL VII. - Vergunningen in verband met andere administratieve diensten Art. D.IV.106. De stedenbouwkundige vergunning wordt afgegeven door de gemachtigd ambtenaar wanneer ze wordt aangevraagd door de houder van een mijnprospectievergunning of door de houder van een mijnconcessie.

De gemachtigd ambtenaar kan de vergunning verstrekken in afwijking van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad of door af te wijken van leidraden en ontwikkelingsplannen.

Art. D.IV.107. In afwijking van de artikelen D.IV.14, D.IV.22 en D.IV.25 wordt in het geval van een gemengd project in de zin van artikel 1 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, een eenmalige vergunning, die in de plaats treedt van de stedenbouwkundige vergunning in de zin van dit Wetboek, afgegeven overeenkomstig de bepalingen bedoeld in hoofdstuk XI van bovenbedoeld decreet. De in de artikelen D.IV.5 tot D.IV.13 bedoelde afwijkingen en verschillen worden toegekend : 1° door het gemeentecollege als het de bevoegde overheid is;het in het syntheserapport vermelde advies van de gemachtigd ambtenaar is een eensluidend advies als de aanvraag een afwijking van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw als gevolg heeft; 2° door de gemachtigd ambtenaar wanneer hij met de technisch ambtenaar de bevoegde overheid is;3° door de Regering in beroep;4° door de Regering voor de vergunningsaanvragen betreffende handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, die tot haar bevoegdheid behoren. In afwijking van de artikelen D.IV.14 en D.IV.22, wordt in het geval van een geïntegreerd project in de zin van artikel 1, 5°, van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen, een geïntegreerde vergunning, die de stedenbouwkundige vergunning in de zin van dit Wetboek vervangt, afgegeven overeenkomstig de bepalingen bedoeld in Titel II van bovenbedoeld decreet. De in de artikelen D.IV.5 tot D.IV.13 bedoelde afwijkingen en verschillen worden toegekend : 1° door het gemeentecollege als het de bevoegde overheid is;het in het syntheserapport vermelde advies van de gemachtigd ambtenaar is een eensluidend advies als de aanvraag een afwijking van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw als gevolg heeft; 2° door de gemachtigd ambtenaar wanneer hij met de ambtenaar van de handelsvestigingen en, in voorkomend geval, met de technisch ambtenaar de bevoegde overheid is;3° door de beroepscommissie in beroep. Art. D.IV.108. Het is toegestaan om de activiteiten die toegelaten zijn bij een vergunning die is verstrekt vóór de inwerkingtreding van het gewestplan en die niet beantwoorden aan de voorschriften ervan, verder te zetten tot en met de afloop van de geldigheidstermijn van bedoelde vergunning. De hernieuwing van deze machtiging kan door de bevoegde overheid verstrekt worden voor zover dit verenigbaar is met de algemene bestemming van overwogen gebied, onverminderd artikel D.IV.109.

Art. D.IV.109. De afwijkingen en de verschillen die zijn toegestaan in toepassing van dit Boek zijn van toepassing op de handelingen die onder andere wetgevingen met betrekking tot hetzelfde ontwerp ressorteren.

TITEL VIII. - Overgangsrecht HOOFDSTUK I. - Procedure Art. D.IV.110. De aanvragen van bouwvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen of bebouwingsvergunningen, met inbegrip van de aanvragen die behoren tot één van de categorieën bedoeld in artikel D.IV.25, waarvan de indiening, bevestigd met een ontvangstbewijs of waarvan de ontvangst van de zending, bevestigd met een bericht van ontvangst van de post of gelijkgestelde dateert van voor één van de wijzigingen van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw, van toepassing in het Waalse Gewest, worden verder behandeld op grond van de bepalingen die van toepassing waren op de datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag.

Wanneer de gemeente zich niet heeft voorzien van de vereiste gemeentelijke leidraad voor stedenbouw, beslist het gemeentecollege in het geval bedoeld in artikel D.I.V15, eerste lid, 1°, zonder voorafgaand verplicht advies van de gemachtigd ambtenaar voor de aanvragen voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 waarvan het ontvangstbewijs of de zending bedoeld in artikel D.IV.32 dateert van vóór de dag volgend op de dag waarop de termijn van vier jaar vervalt.

Wanneer het stedenbouwkundig attest nr. 2 voor de datum van inwerkingtreding van het Wetboek niet is verstrekt, wordt de aanvraag zo spoedig mogelijk opnieuw gezonden aan de aanvrager, waarbij wordt vermeld dat ze volgens de nieuwe procedure bij de bevoegde overheid ingediend kan worden, die duidelijk geïdentificeerd is.

Art. D.IV.111. Na vijf jaar te rekenen van de ontvangst van het beroep door de Regering en bij gebrek aan herinnering vraagt de Regering of de door haar daartoe gemachtigde persoon per zending aan de verzoeker of hij de lopende procedure wenst voort te zetten. Bij gebrek aan antwoord gestuurd binnen een termijn van negentig dagen na de zending wordt de verzoeker geacht afstand te doen van het in artikel 119 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium bedoelde beroep. De Regering stelt de uitdrukkelijke of stilzwijgende afstand vast en licht tegelijk de aanvrager van de vergunning, het gemeentecollege en de gemachtigd ambtenaar daarover in.

Art. D.IV.112. De voor de inwerkingtreding van het Wetboek vigerende bepalingen zijn van toepassing op de voorafgaande stedenbouwkundige aanmeldingen, verzonden of ingediend voor de inwerkingtreding van het Wetboek.

Art. D.IV.113. De aanvragen tot opening, wijziging of opheffing van een gemeenteweg waarvan het openbaar onderzoek lopend of afgesloten is op datum van inwerkingtreding van het Wetboek worden verder behandeld op grond van de bepalingen die van kracht waren op de datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag. HOOFDSTUK II. - Juridische gevolgen Afdeling 1. - Bebouwingsvergunningen

Onderafdeling 1. - Rechtsgeldigheid Art. D.IV.114. De verkavelingsvergunningen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek worden bebouwingsvergunningen en krijgen informatiewaarde.

De bebouwingsvergunningen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek, met inbegrip van de vergunningen die de waarde van stedenbouwkundig en leefmilieuverslag hebben gekregen, krijgen informatiewaarde.

Onderafdeling 2. - Verval Art. D.IV.115. De verkavelingsvergunningen en de bebouwingsvergunningen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vervallen volgens de artikelen D.IV.81 tot D.IV.83 en D.IV.85 tot D.IV.87.

Art. D.IV.116. § 1. De verkavelingen die op 22 april 1962 in uitvoering waren, mogen zonder vergunning worden voortgezet indien de verkavelaars van een voorafgaand akkoord van het bestuur van de stedenbouw doen blijken.

Het akkoord vervalt evenwel, behoudens overmacht, indien op 1 oktober 1970 geen van de werken is aangevat die in bedoeld akkoord zijn voorzien in verband met de geplande en in het akkoord aanvaarde aanleg van nieuwe verkeerswegen, wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen.

Zijn werken aangevangen, dan komt de vergunning te vervallen indien deze werken niet voltooid zijn voor 31 december 1972.

Wanneer de verkavelingen langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg moesten worden uitgevoerd, vervalt het akkoord eveneens indien de verkoop van minstens een derde van de percelen niet voor 1 oktober 1970 is geregistreerd. § 2. Komen te vervallen, behoudens overmacht : 1° de voor 1 januari 1965 afgegeven verkavelingsvergunningen die de aanleg van nieuwe verkeerswegen of de wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen omvatten, indien op 1 oktober 1970 geen aanvang is gemaakt met enig in de vergunning voorgeschreven werk tot uitvoering van die wegen;2° de met ingang van 1 januari 1965 verstrekte vergunningen waarvan de voorgeschreven uitvoeringswerken niet voltooid zijn binnen drie jaar te rekenen van 1 oktober 1970.Deze termijn wordt eventueel verlengd tot de vijfde verjaardag van de afgifte der vergunning. § 3. Komen eveneens te vervallen : 1° de voor 1 januari 1966 afgegeven vergunningen voor verkavelingen, uit te voeren langs een bestaande voldoende uitgeruste weg, wanneer de verkoop van minstens één van de percelen niet voor 1 oktober 1970 aan de registratieformaliteit is onderworpen;2° de met ingang van 1 januari 1966 afgegeven vergunningen voor verkavelingen, uit te voeren langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg, wanneer de verkoop of de verhuring voor meer dan negen jaar, van minstens een derde van de percelen niet binnen vijf jaar, te rekenen vanaf de datum der vergunning, aan de registratieformaliteit is onderworpen. Onderafdeling 3. - Wijziging Art. D.IV.117. De verkavelingsvergunningen die bebouwingsvergunningen geworden zijn en de bebouwingsvergunningen worden gewijzigd volgens de modaliteiten van de artikelen D.IV.94 tot D.IV.96. Afdeling 2. - Het vervallen van de stedenbouwkundige vergunningen

Art. D.IV.118. De stedenbouwkundige vergunningen die op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek niet verstreken zijn, vervallen volgens de artikelen D.IV.84 à D.IV.87. De stedenbouwkundige vergunningen die op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek niet vervallen zijn en die behoren tot één van de categorieën bedoeld in artikel D.IV.25 van het Wetboek vervallen overeenkomstig artikel D.IV.84, § 5.

BOEK V. - Operationele ruimtelijke ordening en stedenbouw TITEL I. - Te herontwikkelen locaties HOOFDSTUK I. - Algemeen Art. D.V.1. Voor de toepassing van dit Hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° "locatie" : een onroerend goed of een geheel van onroerende goederen dat bestemd was voor een andere activiteit dan huisvesting en waarvan het behoud in zijn huidige toestand strijdig is met de goede inrichting van de plaats of een destructurering van het stadsweefsel uitmaakt;de activiteit van elke natuurlijke of rechtspersoon die niet voldoet aan de wettelijke bepalingen die de uitoefening van zijn activiteit regelen wordt geacht niet uitgeoefend te zijn; de locatie wordt afgebakend door een omtrek die het geheel van bovenbedoelde onroerende goederen omvat; de omtrek kan ook het volgende bevatten : a) één of meerdere onroerende goederen of delen ervan die nog bestemd zijn voor een activiteit, op voorwaarde dat de herinrichting van de bedrijfsruimte de voortzetting ervan toelaat;b) één of meerdere onroerende goederen of delen ervan gebruikt als zetel van een activiteit maar waarvan de bestemming herroepbaar is;c) één of meerdere onroerende goederen of gedeelten ervan die gebruikt worden of bestemd zijn voor huisvesting;2° "herinrichting van een locatie" : de uitvoering van herontwikkelings - of renovatiehandelingen, bodemsanering in de zin van artikel 2, 10°, van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer, bouw- of herbouwwerken en -handelingen met inbegrip van de desbetreffende onderzoeken;de Regering kan de lijst van de handelingen en werken vaststellen.

De te herontwikkelen locaties worden vastgesteld om operationele redenen, los van de gewestplannen, ontwikkelingsplannen en leidraden. HOOFDSTUK II. - Procedure voor de aanneming van de omtrek Art. D.V.2. § 1. De Regering kan besluiten tot de herinrichting van een locatie waarvan zij de omtrek vastlegt : 1° hetzij op eigen initiatief;2° hetzij op verzoek van een gemeente, een intercommunale met ruimtelijke ordening of huisvesting als maatschappelijk doel, een vereniging van gemeenten, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een gemeentebedrijf, de "Société de rénovation et d'assainissement des sites industriels" (SORASI SA), de "Société d'assainissement et de rénovation des sites industriels du Brabant wallon" (SARSI sa), de "Société wallonne du Logement" (Waalse Huisvestingsmaatschappij) en de door haar erkende openbare vastgoedmaatschappijen, de "Société publique d'Aide à la Qualité de l'Environnement" (Openbare maatschappij voor hulpverlening inzake de verbetering van het leefmilieu) bedoeld in artikel 39 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;3° hetzij op het verzoek van één of meer eigenaars of houders van een zakelijk recht. Desgevallend motiveert de Regering ten opzichte van artikel D.68 van Boek I van het Milieuwetboek zijn beslissing om al dan niet de handelingen en werken aan een milieueffectenonderzoek te onderwerpen die gepland zijn voor de sanering en renovatie van de bedrijfsruimte.

Het besluit wordt bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen D.VIII.22 en volgende. § 2. Het regeringsbesluit berust op een dossier bestaande uit de verantwoording van de omtrek ten opzichte van de criteria van artikel D.V.1, een kaart met de omtrek volgens het model vastgelegd door de Regering en, desgevallend, de handelingen en werken gepland voor de sanering en renovatie van de bedrijfsruimte in de zin van artikel D.V.1, 2°, alsook de evaluatie van de desbetreffende effecten vereist overeenkomstig artikel 65 van Boek I van het Milieuwetboek. § 3. De Regering verstuurt het besluit bedoeld in paragraaf 1 en legt het ter advies voor : 1° aan het gemeentecollege van de gemeente(n) van de plaats waar het onroerend goed gelegen is;2° op grond van de kadastrale gegevens, aan de betrokken eigenaars van de onroerende goederen;3° aan de gemeentelijke commissie of, bij gebrek, aan de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening;4° aan elke persoon, instantie of dienst waarvan zij het advies nuttig acht. De adviezen worden binnen de zestig dagen na ontvangst van het besluit aan de Regering overgemaakt. Zoniet worden ze gunstig geacht. § 4. Binnen vijftien dagen na ontvangst van het besluit van de Regering is (zijn) de eigenaar(s) verplicht het mee te delen aan elke houder van een zakelijk recht, aan elke huurder of bezetter van bedoeld onroerend goed, alsook aan elke persoon die hij (zij) met de uitvoering van werkzaamheden op bedoeld goed belast of daartoe gemachtigd zou(den) hebben. De verzending aan de eigenaars vermeldt deze verplichting. § 5. Binnen de vijftien dagen na ontvangst van het besluit van de Regering onderwerpt het gemeentecollege het besluit aan een openbaar onderzoek. § 6. Desgevallend wordt het dossier gewijzigd of aangevuld op basis van de adviezen bedoeld in de paragrafen 3, en de resultaten van het openbaar onderzoek. § 7. De Regering neemt de omtrek van de te herontwikkelen locatie definitief aan en, desgevallend, mits motivering ten opzichte van de artikelen D.64 en D.68 van Boek I van het Milieuwetboek machtigt, eventueel voorwaardelijk, de handelingen en werken die gepland zijn voor de sanering en renovatie van de locatie.

Het besluit bedoeld in het eerste lid geldt als stedenbouwkundige vergunning voor de uitvoering van de handelingen en werken voor de sanering en renovatie van de locatie.

Het besluit van de Regering wordt bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen D.VIII.22 en volgende.

De Regering richt een afschrift van het besluit aan de bestemmelingen bedoeld in paragraaf 3.

Binnen vijftien dagen na ontvangst van het afschrift van het besluit, geeft (geven) de eigenaar(s) daar kennis van aan de personen bedoeld in paragraaf 4. De verzending aan de eigenaars vermeldt deze verplichting. § 8. De omtrek van de te herontwikkelen locatie kan door de Regering worden aangenomen gezamenlijk met de opneming van een gebied van gewestelijk belang, een gebied van gemeentelijk belang of een voor bebouwing bestemd gebied waarvoor geen compensatie vereist is overeenkomstig de artikelen D.II.51 en D.II.52. § 9. De omtrek bedoeld in paragraaf 7 kan door de Regering gewijzigd worden. De bepalingen die de vastlegging van de omtrek regelen zijn toepasselijk op de herziening ervan. § 10. Na herinrichting van de locatie of wanneer de redenen die zijn erkenning als te herontwikkelen locatie hebben gerechtvaardigd, zijn voorbijgestreefd, kan de Regering geheel of gedeeltelijk de omtrek bedoeld in paragraaf 7 opheffen.

Het besluit wordt bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen D.VIII.22 en volgende.

De Regering richt een afschrift van het besluit aan de bestemmelingen bedoeld in paragraaf 3. § 11. De Regering kan de toepassingsmodaliteiten van dit artikel vaststellen. HOOFDSTUK III. - Onderzoekingen Art. D.V.3. De Regering kan procedureregels voorschrijven voor de de onderzoekingen strekkende tot de verzameling van gegevens die moeten dienen voor de toepassing van deze titel en de uitvoeringsbesluiten ervan. Zij wijst de beambten aan die bevoegd zijn om de onderzoekingen uit te voeren.

De beambten die aangewezen worden om deze onderzoekingen en controles uit te voeren, kunnen met name : 1° zich op hun eerste verzoek alle bescheiden, stukken of boeken, die nuttig zijn voor de uitoefening van hun taak, laten overleggen of die opzoeken;2° fotografische afschriften nemen of laten nemen van andere bescheiden die onder hun controle vallen en vaststellingen doen door middel van fotografische opnamen;3° tussen 8 uur en 18 uur, met toestemming van de politierechter, de gebouwen en terreinen betreden die gelegen zijn binnen de te herontwikkelen locatie;4° de locatie betreden om monsternemingen of bodemanalyses te verrichten of te laten verrichten ten einde de eventuele verontreiniging ervan te ontdekken of te meten. De in dit artikel bedoelde beambten kunnen de leden van de openbare macht opvorderen, die gehouden zijn hun bijstand te verlenen bij de uitoefening van hun taak. HOOFDSTUK IV. - Vervreemding Art. D.V.4. § 1. Vanaf de ontvangst van het besluit van de Regering bedoeld in artikel D.V.2, § 1, tot aan de ontvangst van het besluit bedoeld in artikel D.V.2, § 10, mogen de eigenaars de in de te herontwikkelen locatie gelegen goederen niet zonder toestemming van de Regering of de persoon die zij daartoe aanwijst vervreemden of met zakelijke rechten bezwaren.

De Regering of de persoon die zij daartoe aanwijst stuurt haar beslissing binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek erom. Bij ontstentenis wordt de beslissing gunstig geacht.

Wanneer de Regering of de persoon die zij daartoe heeft aangewezen met de vervreemding of de vestiging van zakelijke rechten heeft ingestemd of wanneer haar instemming gunstig wordt geacht, heeft de nieuwe houder van zakelijke rechten dezelfde verplichtingen als de vorige. § 2. Bij niet-naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit paragraaf 1 van dit artikel, kan elke afstand of vestiging van een zakelijk recht op verzoek van het Gewest worden nietigverklaard. § 3. De openbare ambtenaar die een akte van afstand of vestiging van een zakelijk recht heeft verleden zonder dat vooraf de toestemming bepaald in paragraaf 1 is verkregen, verbeurt een geldboete van 12,5 tot 125 euro, onverminderd schadevergoeding. HOOFDSTUK V. - Instandhouding van de schoonheid van de landschappen Art. D.V.5. § 1. Op verzoek van het Gewest of van de personen bedoeld in artikel D.V.2, § 1, 2°, kan elke eigenaar of houder van een zakelijk onroerend recht op goeden die in de omtrek van een te herontwikkelen locatie gelegen zijn, ertoe gehouden worden het onderzoek en de werken te verrichten die het herstel van het uitzicht van die plaats inzake landschap en leefmilieu tot gevolg heeft.

Indien hij zich niet schikt naar de bepaling van het eerste lid, kan de eigenaar of houder van een onroerend zakelijk recht ertoe gedwongen worden door de bevoegde rechtbank.

Indien zij niet worden uitgevoerd binnen de termijn vastgelegd door de rechtbank, worden de werken bedoeld in het eerste lid van ambtswege uitgevoerd door toedoen van het Gewest of de persoon bedoeld in artikel D.V.2, § 1, 2°, op kosten van de eigenaar of de houder van een onroerend zakelijk recht.

Indien de kosten niet op het eerste verzoek terug worden betaald, worden de goeden overeenkomstig de artikelen D.VI.1 en volgende door het Gewest onteigend of laat het Gewest ze onteigenen, in opdracht van de persoon bedoeld in artikel D.V.2, § 1, 2°, waarbij niet rekening kan worden gehouden met de meerwaarde voortvloeiend uit de reeds uitgevoerde werken. § 2. De sanerings- en renovatiewerken bevolen door de rechtbank overeenkomstig paragraaf 1, worden uitgevoerd zonder dat er een vergunning verkregen hoeft te worden. HOOFDSTUK VI. - Overgangsrecht Art. D.V.6. Elke afgedankte bedrijfsruimte, definitief erkend voor 1 januari 2006, heeft de hoedanigheid van te herontwikkelen locatie, vastgelegd door de Regering overeenkomstig artikel D.V.2, § 7.

Elke te herontwikkelen locatie, definitief erkend op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek, heeft de hoedanigheid van te herontwikkelen locatie, vastgelegd door de Regering overeenkomstig artikel D.V.2, § 7.

De te herontwikkelen locaties die in behandeling zijn de dag van de inwerkingtreding van het Wetboek worden verder behandeld volgens de procedure die van toepassing was voor de inwerkingtreding van het Wetboek. Bij hun definitieve aanneming hebben zij de hoedanigheid van te herontwikkelen locatie in de zin van artikel D.V.2, § 7.

Wanneer de goeden gelegen in een te herontwikkelen locatie onder een stedenbouwkundige vergunning vallen, toegekend vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, heeft de vergunning bedoeld in artikel D.V.4, § 1, ook betrekking op de latere verkoop van zijn kavels.

TITEL II. - Locaties met herstel van landschap en leefmilieu HOOFDSTUK I. - Locaties met herstel van landschap en leefmilieu Art. D.V.7. § 1. De Regering neemt de lijst aan van de te herontwikkelen locaties in de zin van artikel D.V.I waarvan het herstel op landschappelijk en leefmilieuvlak van gewestelijk belang is.

Elke locatie uit deze lijst wordt voorlopig te boek gesteld onder verwijzing naar de kadastrale gegevens van de onroerende goederen.

Deze locaties worden vastgesteld om operationele redenen, los van de gewestplannen, ontwikkelingsplannen en leidraden. § 2. Voor elke locatie zoals bedoeld stelt de Regering de omtrek ervan vast en, desgevallend, machtigt, eventueel voorwaardelijk, de overwogen handelingen en werken voor de sanering en renovatie van de grond volgens de modaliteiten bedoeld in artikel D.V.2. § 3. De aankoopkosten worden door de Regering overgenomen, in voorkomend geval, evenals, geheel of gedeeltelijk, de onderzoeken en werken bedoeld in artikel D.V.1, 2°. HOOFDSTUK II. - Overgangsrecht Art. D.V.8. Elke locatie van gewestelijk belang, definitief erkend voor 1 januari 2005, heeft de hoedanigheid van locatie met herstel van landschap en leefmilieu in de zin van artikel D.V.7, § 2.

Elke locatie met herstel van landschap en leefmilieu, definitief erkend op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek, heeft de hoedanigheid van locatie met herstel van landschap en leefmilieu overeenkomstig artikel D.V.7, § 2.

De locaties met herstel van landschap en leefmilieu die in behandeling zijn de dag van de inwerkingtreding van het Wetboek worden verder behandeld volgens de procedure die van toepassing was voor de inwerkingtreding van het Wetboek. Bij hun definitieve aanneming hebben zij de hoedanigheid van bedrijfsruimte met herstel van landschap en leefmilieu in de zin van artikel D.V.7, § 2.

Wanneer de goeden gelegen in de te herontwikkelen locatie onder een stedenbouwkundige vergunning vallen, toegekend vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, heeft de vergunning bedoeld in artikel D.V.4, § 1, ook betrekking op de latere verkoop van zijn kavels.

TITEL III. - Stedelijke verkavelingsomtrekken HOOFDSTUK I. - Algemeen Art. D.V.9. De stedelijke verkavelingsomtrek heeft betrekking op elk stedenbouwkundig project tot herwaardering en ontwikkeling van stedelijke functies die de oprichting, de wijziging, de uitbreiding, de vernietiging of het overstek van de wegen door gronden en openbare ruimtes vereisen.

De stedelijke verkavelingsomtrekken worden vastgesteld om operationele redenen, los van de gewestplannen, ontwikkelingsplannen en leidraden. HOOFDSTUK II. - Procedure voor de aanneming van de omtrek Art. D.V.10. De omtrek wordt voorlopig vastgesteld door de Regering, op eigen initiatief of op voorstel van de gemeenteraad of de gemachtigd ambtenaar.

Behalve als het gemeentecollege de omtrek voorstelt, wordt diens advies overgemaakt binnen de termijn van vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de verzending van de aanvraag van de gemachtigd ambtenaar. Bij ontstentenis wordt het advies gunstig geacht. Wanneer het advies ongunstig is, wordt de procedure niet voortgezet Het regeringsbesluit berust op een dossier bestaande uit de omtrek, zijn verantwoording ten opzichte van de criteria van artikel D.V.9, alsook uit een voorstelling van het stedenbouwkundig project dat het volgende omvat : a) een verslag dat de overwogen handelingen en werken bevat, hun bestemming, de inrichtingsopties en de architectonische opzet van het ontwerp opgesteld op basis van de volgende elementen : i.een situatieplan dat de ligging van het goed betrokken bij het project voorstelt t.o.v. de centrale kern van de agglomeratie en de voornaamste verbindingswegen met vermelding van hun juridisch statuut en hun benaming; ii. de rechtstoestand die hetgeen volgt vermeldt : - de bestemming van het goed betrokken bij het project in het gewestplan; - in voorkomend geval, zijn ligging in het meergemeentelijk ontwikkelingsplan en in de gemeentelijke ontwikkelingsplannen, zijn ligging in de stedenbouwkundige vergunning als het goed aan de gewestelijke leidraad en/of de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw wordt onderworpen; iii. de stedenbouwkundige en landschappelijke context waarin hetgeen volgt vermeld staat : - de oriëntatie; - de verbindingsweg, zijn inrichting en zijn uitrusting alsook, in voorkomend geval, de wijzigingen die daaraan verbonden zijn; - in voorkomend geval, de afschaffing van een bestaande weg of de aanleg van nieuwe wegen of openbare ruimtes; - de vestiging, de afmetingen, de aard of de bestemming van de bouwwerken op het goed, betrokken bij het project, binnen een straal van 50 m ervan; - in voorkomend geval, een rechtvaardiging van de verschillen en afwijkingen, aangevraagd ten opzichte van de artikelen D.IV.5 et D.IV.13; iv. een fotoreportage op grond waarvan de stedenbouwkundige en landschappelijke context waarin het project past in overweging genomen kan worden met de genummerde aanduiding op plan van de opnamen van de fotoreportage; b) een bezettingsplan van de omtrek, aangevende : i.de vestiging en de volumetrie van de bestaande gebouwen die voor het geheel van de omtrek zijn gepland; ii. de behouden of geplande aanleg van het onbebouwde saldo van de betrokken omtrek, met inbegrip van de wegen en openbare ruimtes, de parkeerruimtes, de bestaande en geplande vegetatie; c) de 3D-visualisatie van het stedenbouwkundig project. Art. D.V.11. § 1. De ontwerp-omtrek, samen met het dossier bedoeld in artikel D.V.10, derde lid, wordt door de gemachtigd ambtenaar aan de raadpleging van de gemeentecommissie onderworpen. Het advies wordt binnen de dertig dagen na de verzending van de aanvraag van de gemachtigd ambtenaar verzonden. Bij ontstentenis wordt het advies gunstig geacht.

Op verzoek van de gemachtigd ambtenaar organiseert het gemeentecollege een openbaar onderzoek.

Het gemeentecollege richt zijn advies samen met de bezwaren aan de gemachtigde ambtenaar.

De gemachtigd ambtenaar maakt zijn advies en het dossier aan de Regering over. § 2. De Regering neemt de stedelijke verkavelingsomtrek definitief aan.

Het besluit van de Regering wordt bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen D.VIII.22 en volgende. § 3. Elke vergunningsaanvraag binnen de stedelijke verkavelingsomtrek, komend na de aanneming van de omtrek, wordt onderzocht volgens de bepalingen van Boek IV. § 4. Na beëindiging van de verwezenlijking van het project of op voorstel van de gemeenteraad of de gemachtigd ambtenaar kan de Regering de omtrek opheffen of wijzigen. De bepalingen die de opmaak van de omtrek regelen, zijn van toepassing op de wijziging ervan.

Het besluit tot vastlegging, wijziging of opheffing van de omtrek wordt bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen D.VIII.22 en volgende. HOOFDSTUK III. - Overgangsrecht Art. D.V.12. De stedelijke verkavelingsomtrek, definitief erkend vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, heeft de hoedanigheid van stedelijke verkavelingsomtrek in de zin van artikel D.V.11, § 2, en valt onder de desbetreffende bepalingen.

Het onderzoek betreffende een stedelijke verkavelingsomtrek dat op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerend is, kan verder behandeld worden volgens de procedure die van toepassing was voor de inwerkingtreding van het Wetboek. Bij zijn definitieve aanneming heeft de stedelijke verkavelingsomtrek de hoedanigheid van stedelijke verkavelingsomtrek in de zin van artikel D.V.11, § 2, en valt onder de desbetreffende bepalingen.

TITEL IV. - Stadsheropleving Art. D.V.13. § 1. Stadsheroplevingsoperaties beogen de verbetering en de geïntegreerde ontwikkeling van de huisvesting binnen een bepaalde omtrek, met inbegrip van de handels- en dienstenfuncties, d.m.v. overeenkomsten die tussen de gemeente en de privé-sector worden gesloten. § 2. Wanneer één of meer privaatrechtelijke rechtspersonen of natuurlijke personen een overeenkomst sluiten in het kader van de stadsheropleving, kan het Gewest, onder de door de Regering bepaalde voorwaarden, de gemeente een subsidie verlenen die voor 100 % de kosten dekt van : 1° inrichtingen van het openbaar domein i.v.m. : a) de uitrusting of de aanleg van wegen, rioleringen, openbare verlichting, distributienetwerken en omgeving;b) de inrichting van groengebieden;c) stadsuitrusting voor gemeenschappelijk gebruik, zoals bepaald door de Regering;2° de honoraria van de ontwerper van de inrichtingen van het openbaar domein, onder de door de Regering bepaalde voorwaarden. § 3. De inrichtingen en onroerende goederen bedoeld in § 1, zijn gelegen binnen een zone van stadsheropleving die de Regering op voorstel van de gemeenteraad vastlegt.

De omtrekken van stadsheropleving worden vastgesteld om operationele redenen, los van de gewestplannen, ontwikkelingsplannen en leidraden. § 4. De overeenkomst bedoeld in paragraaf 2 neemt het beginsel in acht volgens hetwelk, voor elke euro die het Gewest voor haar rekening neemt, de privaatrechtelijke rechtsperso(o)n(en) of natuurlijke perso(o)n(en) bedoeld in paragraaf 2 minstens twee euro investeren, waarvan minstens één in één of meer van de volgende werkzaamheden : 1° de verbouwing en de verbetering van verbeterbare onbewoonbare woningen;2° de afbraak van onbewoonbare woningen en de bouw van woningen op dezelfde plaats;3° de verbouwing van gebouwen met het oog op de inrichting van woningen;4° de bouw van woningen. § 5. Opdat de gemeente de in paragraaf 2 bedoelde subsidies zou kunnen genieten, moet de gemeenteraad een stadsheroplevingsdossier aannemen en bij de Regering indienen.

De Regering bepaalt de samenstelling en de procedure voor de goedkeuring van de stadsheroplevingsdossiers, alsook de voorwaarden voor de toekenning of de terugbetaling van de subsidie.

TITEL V. - Stadsvernieuwing Art. D.V.14. § 1. Stadsvernieuwing is een globaal overlegde actie die van de gemeente uitgaat en de herstructurering, sanering of vernieuwing van een stadsomtrek beoogt om er het behoud of de toename van de plaatselijke bevolking te bevorderen en om de sociale, economische en culturele functie te stimuleren met inachtneming van de eigen culturele en architecturale kenmerken.

De stadsvernieuwing beoogt het behoud en de verbetering van de huisvesting d.m.v. één of meer van de volgende werkzaamheden : 1° de vernieuwing of de bouw van woningen;2° de bouw of de verbetering van gemeenschappelijke uitrustingen zoals bepaald door de Regering;3° de inrichting of verfraaiing van groene ruimtes;4° de bouw of verfraaiing van gebouwen voor handels- of dienstenactiviteiten. § 2. Wanneer een gemeente een stadsvernieuwingsoperatie uitvoert, kan de Regering haar een subsidie verlenen.

De Regering bepaalt hoe het stadsvernieuwingsdossier moet worden aangelegd alsook de procedure voor de goedkeuring ervan en de voorwaarden voor de toekenning of de terugbetaling van de subsidie.

De gemeenteraad legt het stadsvernieuwingsdossier aan met de gemeentelijke commissie of, bij ontstentenis, met de plaatselijke commissie voor stadsvernieuwing en afgevaardigden van de bewoners van de buurt waar de vernieuwing moet plaatsvinden.

De vernieuwingsomtrekken worden vastgesteld om operationele redenen, los van de gewestplannen, ontwikkelingsplannen en leidraden.

TITEL VI. - Bevoorrechte initiatiefgebieden Art. D.V.15. § 1. De bevoorrechte initiatiefgebieden worden onder de door de Regering bepaalde voorwaarden opgericht om specifieke hulp te kunnen verlenen in welbepaalde geografische gebieden en om er de reeds verleende hulp aan te passen.

De bevoorrechte initiatiefgebieden worden vastgesteld om operationele redenen, los van de gewestplannen, ontwikkelingsplannen en leidraden. § 2. De bevoorrechte initiatiefgebieden worden door de Regering afgebakend, met name : 1° gebieden met hoge grondbelasting gelegen in gemeenten waar de prijs van de bouwgrond hoger ligt dan het gewestelijk gemiddelde;2° gebieden voor de herkwalificering van woonkernen in buurten waar de geleidelijke verloedering tot gevolg heeft dat de bevolking wegtrekt;3° gebieden voor globale buurtontwikkeling in het kader van een geïntegreerd heroplevingsbeleid dat gevoerd wordt in buurten waar de samenstelling van de bevolking en de bescheiden huisvestingskwaliteit sociale problemen veroorzaken;4° gebieden met te herkwalificeren sociale woonwijken waar zich dezelfde problemen als in 3° voordoen. § 3. De Regering bepaalt volgens de door haar vastgestelde nadere regels de operaties die zij nuttig acht in de bevoorrechte initiatiefgebieden.

TITEL VII. - Gezamenlijke procedure voor omtrekken en vergunningen Art. D.V.16. § 1. De definitieve aanneming van een omtrek voor een te herontwikkelen locatie of van een stedelijke verkavelingsomtrek kan gelden als stedenbouwkundige vergunning, bebouwingsvergunning, milieuvergunning of globale vergunning voor : 1° de handelingen en werken van bouw of wederopbouw in de zin van artikel D.V.1, 2°, betreffende de omtrek voor een te herontwikkelen locatie; 2° de handelingen en werken tot herwaardering en ontwikkeling van de stedelijke functies in de zin van artikel D.V.9 betreffende de stedelijke verkavelingsomtrek. § 2. Het dossier betreffende de aanneming van de omtrek moet, volgens het geval, hetzij de elementen bedoeld in artikel D.V.2, § 2, voor de omtrek voor een te herontwikkelen locatie, hetzij de stedelijke verkavelingsomtrek en zijn rechtvaardiging t.o.v. de criteria van artikel D.V.9 bevatten, alsook : - de elementen vereist voor de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning betreffende het stedenbouwkundig project ter uitvoering van Boek IV, met inbegrip van de evaluatie van de desbetreffende effecten vereist overeenkomstig artikel 65 van Boek I van het Milieuwetboek; - de elementen vereist voor de aanvraag tot milieuvergunning of globale vergunning in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, met inbegrip van de evaluatie van de desbetreffende effecten vereist overeenkomstig artikel 65 van Boek I van het Milieuwetboek; - de elementen vereist voor het technisch dossier bedoeld in artikel 11 of het ontwerp-rooiplan bedoeld in artikel 21 van het decreet van 6 februari 2014 betreffende de gemeenteweg.

De vergunningsaanvraag kan een gedeelte van de omtrek betreffen. In dat geval omvat het dossier bedoeld in het eerste lid ook de elementen bedoeld in artikel D.V.10, derde lid, b), voor het saldo van de omtrek die niet gedekt is door de vergunningsaanvraag en in artikel D.V.10, derde lid, c), voor het geheel van de omtrek. § 3. Er wordt niet afgeweken van de regels betreffende de aanneming van de omtrek, noch van de regels betreffende de vergunningsaanvraag.

De onderzoeksprocedure volgt, volgens het geval, de procedure tot aanneming van de te herontwikkelen locatie bedoeld in artikel D.V.2 of de stedelijke verkavelingsomtrek bedoeld in de artikelen D.V.10 en volgende.

De volgende bijzondere bepalingen zijn evenwel van toepassing : 1° de vergunning wordt verstrekt door de Regering;2° de termijnen voor de behandeling van de vergunningsaanvraag worden verlengd met de termijn gebruikt om te beslissen over de aanvraag tot uitwerking van de omtrek; 3° de termijnen voor de behandeling van de aanvraag tot aanneming van de omtrek worden verlengd met de termijnen gebruikt om het dossier m.b.t. de vergunningsaanvraag in te vullen indien het onvolledig wordt verklaard, of om de formaliteiten volgend op een wijziging van de vergunningsaanvraag uit te voeren; 4° de milieuvergunningsaanvraag of de globale vergunningsaanvraag wordt behandeld overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning tot de zending van het syntheseverslag aan de Regering;wanneer het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning de technisch ambtenaar en, in voorkomend geval, de gemachtigd ambtenaar als bevoegde overheid aanwijst, richt(en) die ambtenaar(aren) een syntheseverslag aan de Regering binnen dezelfde termijnen als de termijnen waarover ze beschikken wanneer het gemeentecollege de bevoegde overheid is.

Het gemeentecollege organiseert een eenmalig openbaar onderzoek overeenkomstig de artikelen D.VIII.7 en volgende voor de ontwerp-omtrek, voor de vergunningsaanvraag alsook, in voorkomend geval, voor de aanvraag betreffende de gemeenteweg en voor het ontwerp-rooiplan. De duur van het eenmalig openbaar onderzoek bedraagt dertig dagen. § 4. De Regering neemt de omtrek definitief aan en machtigt mits motivering ten opzichte van de artikelen D.64 en D.68 van Boek I van het Milieuwetboek, eventueel onder voorwaarden en lasten, de handelingen en werken bedoeld in paragraaf 1.

Het besluit bedoeld in het eerste lid geldt als stedenbouwkundige vergunning, bebouwingsvergunning, milieuvergunning of globale vergunning voor de handelingen en werken bedoeld in paragraaf 1, met inbegrip van de uitvoering van handelingen en werken betreffende de gemeenteweg. In geval van toekenning van de vergunning begint bedoelde vergunning slechts te lopen op de dag na de inwerkingtreding van de omtrek.

TITEL VIII. - Fonds voor operationele inrichting en fonds voor de sanering van te herontwikkelen locaties en locaties met herstel van landschap en leefmilieu Art. D.V.17. Op de begroting van het Gewest wordt voorzien in een "Fonds voor operationele inrichting".

De ontvangsten van het Fonds bestaan uit : 1° ontvangsten ten laste van de middelenbegroting die aangewend worden voor uitgaven voortvloeiend uit de toepassing van dit Boek;2° de opbrengst van verkopen, inkomsten, schuldvorderingen, terugbetalingen, die overeenkomstig dit Boek door het Gewest worden verricht en ingevorderd;3° de opbrengst van leningen die speciaal uitgegeven worden om de in dit Boek bedoelde aankoop of vernieuwing te bevorderen;4° alle middelen die nuttig zijn voor de in dit Boek bedoelde aankoop of vernieuwing en die aangewend worden krachtens de wettelijke en conventionele bepalingen. De uitgaven van het Fonds zijn die welke voortvloeien uit de toepassing van dit boek.

De vastlegging en ordonnancering van de uitgaven ten laste van het Fonds worden door de Regering uitgevoerd.

Art. D.V.18. § 1. Er wordt een begrotingsfonds opgericht voor de te herontwikkelen locaties en de locaties met herstel van landschap en leefmilieu in de zin van artikel 4, lid 2, van het decreet van 15 december 2011 houdende organisatie van de begroting en van de boekhouding van de Diensten van de Waalse Regering.

Het Fonds bedoeld in het eerste lid wordt gespijsd met : 1° de ontvangsten uit de belastingen geïnd ter uitvoering van het decreet van 27 mei 2004 tot instelling van een belasting op de afgedankte bedrijfsruimten; 2° de bedragen geïnd overeenkomstig artikel D.VI.48; 3° de ontvangsten uit de valorisatie van te herontwikkelen locaties en van locaties met herstel van landschap en leefmilieu die aan het Waalse Gewest toebehoren. § 2. Op het krediet betreffende het in paragraaf 1 bedoelde Fonds kunnen enkel aangerekend worden : 1° de uitgaven betreffende de vergoeding bedoeld in artikel D.VI.38; 2° de uitgaven betreffende de aankoop van een zakelijk recht op elke bedrijfsruimte met herstel van landschap en leefmilieu bedoeld in artikel D.V.7; 3° de uitgaven betreffende de handelingen en werken voor de bouw, de herbouw, de renovatie, de sanering van gebouwen, de aanleg van infrastructuren en uitrusting met het oog op de uitvoering van nieuwe stedenbouwkundige projecten op de locaties met herstel van landschap en leefmilieu, met inbegrip van de desbetreffende onderzoeken. TITEL IX. - Financiële bepalingen HOOFDSTUK I. - Beginsel Art. D.V.19. Het Gewest kan, onder de door de Regering bepaalde voorwaarden, een subsidie verlenen : 1° met het oog op de aankoop van een zakelijk recht door een publiekrechtelijk rechtspersoon van het geheel of van een gedeelte van de onroerende goederen gelegen binnen één van de in artikel D.VI.17 bedoelde omtrekken; 2° aan alle publiekrechtelijke of privaatrechtelijke natuurlijke en rechtspersonen van openbaar nut, voor voorafgaande studies of handelingen en werken die betrekking hebben op de herinrichting van locaties bedoeld in de artikelen D.V.1 en D.V.7 of op de uiterlijke verfraaiing voornamelijk bestemd voor de woning; 3° van één euro aan één of meer privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die het overeenkomen en die drie euro investeren in handelingen en werken betreffende één of meer onroerende goederen gelegen in de omtrek van de bedrijfsruimte bedoeld in de artikelen D.V.1 en D.V.7, waarvan minstens twee euro dienen voor de inrichting of de verwezenlijking van woningen, met inbegrip van de handelingen en werken voor de herinrichting van bedoeld(e) onroerend(e) goed(eren). HOOFDSTUK II. - Overgangsrecht Art. D.V.20. De subsidies toegekend op grond van de vigerende en in uitvoering zijnde wetgeving voor de inwerkingtreding van dit Wetboek blijven onder de bepalingen vallen die van toepassing waren op het ogenblik van de toekenning ervan.

BOEK VI. - Grondbeleid TITEL I. - Onteigeningen en vergoedingen HOOFDSTUK I. - Goederen die onteigend zouden kunnen worden Art. D.VI.1. Via onteigening om redenen van openbaar nut kunnen worden verricht, alle aankopen van onroerende goederen nodig voor de verwezenlijking of uitvoering van : 1° gewestplannen, met inbegrip van gebieden met al dan niet een bedrijfskarakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is en van gebieden van gemeentelijk belang;2° (meer)gemeentelijke ontwikkelingsplannen;3° plaatselijke beleidsontwikkelingsplannen;4° omtrekken van te herontwikkelen locaties en locaties met herstel van landschap en leefmilieu;5° omtrekken van stadsheropleving;6° omtrekken van stadsvernieuwing;7° stedelijke verkavelingsomtrekken;8° beschermingsmaatregelen voor onroerende goederen gevestigd rondom inrichtingen die een hoog risico inhouden in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning of de gebieden die uitsluitend bestemd zijn voor de nijverheden die hoge risico's vormen voor de personen, de goederen of het leefmilieu; 9° acties bedoeld in artikel D.V.15 in de bevoorrechte initiatiefgebieden; 10° de omtrek van een specifieke stedenbouwkundige verrichting in verband met de uitvoering van het plan betreffende de permanente bewoning. HOOFDSTUK II. - Onteigenende overheden Art. D.VI.2. Als onteigenende overheid mogen optreden het Gewest, de provincies, de gemeenten, de autonome gemeentebedrijven, de intercommunales met ruimtelijke ordening of huisvesting of economische ontwikkeling als maatschappelijk doel en de openbare instellingen en organen die krachtens de wet of het decreet bevoegd zijn om ten algemenen nutte te onteigenen. HOOFDSTUK III. - Administratieve procedure Art. D.VI.3. § 1. Om de nodige onteigeningen bedoeld in artikel D.VI.1 uit te voeren, moet de onteigenende overheid in het bezit zijn van een door de Regering goedgekeurd onteigeningsplan dat geheel of gedeeltelijk toepasselijk is op het betrokken gebied. § 2. Het onteigeningsplan moet aangeven de omtrek van de te onteigenen percelen, afzonderlijk of tot stroken samengevoegd, met kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte en de aard der percelen, evenals van de naam der eigenaars.

Het plan moet eveneens de onteigenende overheid of overheden vermelden.

Ter zake van de uit te voeren werken en onroerende verrichtingen, kan met het overnemen van de voorschriften van het plan, het ontwikkelingsplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1 worden volstaan.

Art. D.VI.4. Indien het onteigeningsplan en het plan, het ontwikkelingsplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1 tegelijkertijd worden opgemaakt, worden ze samen onderworpen aan de regels voor de aanneming of de goedkeuring van het plan, het ontwikkelingsplan of de betrokken omtrek.

Daarenboven worden de eigenaars van de goederen die gelegen zijn binnen de omtrek van de te onteigenen onroerende goederen, schriftelijk en thuis persoonlijk verwittigd dat het ontwerp in het gemeentehuis ligt.

Indien een andere macht, openbare inrichting of instelling dan de gemeente waar de goederen gelegen zijn, besluit tot de onteigening, vallen de kosten voor het door de gemeente verricht openbaar onderzoek ten laste van de onteigenaar.

Art. D.VI.5. § 1. Indien het onteigeningsplan na het plan, het ontwikkelingsplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1 wordt opgemaakt, binnen de vijftien dagen na het verzoek van de Regering, dan wordt het door de gemeente aan een openbaar onderzoek onderworpen.

De eigenaars van de goederen gelegen in de omtrek van de te onteigenen onroerende goederen worden individueel per zending naar hun woonplaats over het ontwerp ingelicht. Ze richten hun bemerkingen aan de onteigenende overheid binnen de vijfenveertig dagen van de ontvangst van bovenbedoelde informatie. Wanneer de onmiddellijke inbezitneming van een onroerend goed of een groep onroerende goederen evenwel nodig is en de Regering dit vaststelt in het besluit dat bindende kracht verleent aan het onteigeningsplan, worden voor het ontwerp-onteigeningsplan geen bijzondere bekendmakingsmaatregelen genomen.

Wanneer het onteigeningsplan wordt opgemaakt door een andere onteigenende overheid dan de gemeente, brengt de gemeenteraad advies uit binnen de vijfenveertig dagen nadat de Regering haar verzoek heeft overgemaakt. Bij gebreke hiervan wordt het advies gunstig geacht. § 2. De Regering keurt het onteigeningsplan goed binnen zestig dagen na ontvangst van het volledige dossier. Deze termijn kan met dertig dagen verlengd worden bij een met redenen omkleed besluit.

Indien het besluit van de Regering niet binnen deze termijn wordt toegezonden, kan de onteigenende overheid haar een herinneringsschrijven bij ter post aangetekend schrijven toesturen.

Als de Regering bij verstrijken van een nieuwe termijn van zestig dagen, ingaand bij de ontvangst van het herinneringsschrijven, haar beslissing niet verstuurd heeft, wordt het onteigeningsplan verworpen geacht.

Het goedkeuringsbesluit wordt overeenkomstig de artikelen D.VIII.22 en volgende bekendgemaakt.

De eigenaars van de goederen gelegen in de omtrek van de te onteigenen onroerende goederen worden daarnaast door de onteigenende overheid individueel per zending over de goedkeuring van het onteigeningsplan ingelicht. § 3. Wanneer de onteigenende overheid in het bezit is van een ter uitvoering van dit Boek door de Regering goedgekeurd onteigeningsplan, wordt ze vrijgesteld van de administratieve formaliteiten die opgelegd worden bij alle andere wetsbepalingen inzake onteigening ten algemenen nutte. HOOFDSTUK IV. - Gerechtelijke procedure Art. D.VI.6. De onteigening geschiedt op de wijze bepaald bij de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake de onteigening ten algemenen nutte zelfs indien de hoogdringendheid niet bewezen is. HOOFDSTUK V. - Berekening van de vergoedingen Art. D.VI.7. Voor de berekening van de waarde van het onteigende goed wordt geen rekening gehouden met de meer- of minderwaarde voortvloeiend uit de voorschriften van het plan, het ontwikkelingsplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1.

Art. D.VI.8. Onteigeningen die achtereenvolgens worden afgekondigd met het oog op de uitvoering van het, zelfs herziene, plan, ontwikkelingsplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1 worden voor de schatting van de waarde van de te onteigenen goederen als een geheel beschouwd op de datum van het eerste onteigeningsbesluit.

Art. D.VI.9. De waarde die in overweging genomen wordt voor de aankopen bedoeld in artikel D.VI.1, 4°, wordt geschat rekening houdend met het onderzoek en de werken bedoeld in artikel D.V.1, 2°, en die, welke nog uit te voeren zijn.

Art. D.VI.10. Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of -vermindering die het goed heeft gekregen door werken of verbouwingen uitgevoerd na de sluiting van het openbaar onderzoek waaraan één van de beslissingen bedoeld in lid D.VI.1 zou zijn onderworpen. HOOFDSTUK VI. - Onteigening op verzoek van een derde Art. D.VI.11. § 1. Op aanvraag van de eigenaar(s) die in oppervlakte meer dan de helft van de gronden van het binnenin gelegen grondstuk bezit(ten) kan de onteigenende overheid de andere onroerende goederen noodzakelijk voor de verwezenlijking of de uitvoering van de voorschriften bedoeld in artikel D.VI.1 onteigenen wanneer de minnelijke aankoop ervan onmogelijk gebleken zal zijn. De onteigenende overheid moet daartoe gemachtigd worden door de Regering.

De aanvraag wordt per schrijven aan de onteigenende overheid gericht.

Deze aanvraag bevat volgende gegevens en documenten : 1° naam, voornaam, hoedanigheid en woonplaats van de aanvrager, of firmanaam en zetel indien het een rechtspersoon betreft;2° een memorie waarin het verzoek verantwoord wordt;3° een liggingsplan met de grenzen van de percelen die aan de verzoeker toebehoren en de grenzen van de percelen waarvan de onteigening aangevraagd wordt;4° een attest van de bewaarder der hypotheken betreffende de percelen waarvan de onteigening wordt aangevraagd;5° de verantwoording van de middelen nodig voor de beoogde inrichting van de locatie. § 2. De eigenaar(s) bedoeld in lid 1 kan (kunnen) vragen om belast te worden met de uitvoering van de inrichtingswerken.

Art. D.VI.12. § 1. De gronden, aangekocht overeenkomstig artikel D.VI.11, worden door verkoop, erfpacht of opstal ter beschikking van de aanvragers gesteld.

De akte van terbeschikkingstelling moet een clausule bevatten waarin de handelingen en werken en de overwogen activiteiten op het onteigende goed nader opgegeven worden, evenals de andere nadere regels van het gebruik ervan en, meer bepaald, de datum waarop de handelingen, werken en activiteiten zouden moeten worden aangevat. § 2. Bij verkoop moet de akte eveneens een clausule bevatten volgens welke de onteigenende overheid de mogelijkheid heeft het goed over te kopen als de gebruiker de vermelde activiteit staakt of als hij de nadere gebruiksregels niet in acht neemt. In die hypothese, en bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen, wordt de prijs van de overname van de gronden bepaald door de aankoopcomités van onroerende goederen die handelen in het kader van de onteigeningsprocedure zonder rekening te houden met de meerwaarde die zij gekregen zouden hebben in overtreding van de aanvankelijke akkoorden tussen de partijen.

Anderzijds worden het materieel en de werktuigen, de sinds de overdracht door de onteigenende overheid opgetrokken gebouwen en gevestigde infrastructuur bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen bij de overname van de grond tegen hun koopwaarde betaald.

Die waarde wordt door de aankoopcomités van onroerende goederen bedoeld in lid 1 berekend.

Bij verkoop mag de gebruiker het goed enkel wederverkopen mits instemming van het Gewest of van de verkopende publiekrechtelijke persoon; de clausules bedoeld in de leden 1 en 2 moeten in de wederverkoopsakte opgenomen worden. HOOFDSTUK VII. - Comité voor de aankoop Art. D.VI.13. Op verzoek van de onteigenende overheid worden de comités voor de aankoop van onroerende goederen belast met alle aankopen en onteigeningen van onroerende goederen met het oog op de uitvoering van de plannen, ontwikkelingsplannen en omtrekken bedoeld in artikel D.VI.1. Ongeacht de onteigenende overheid zijn bedoelde comités gemachtigd om zonder bijzondere formaliteiten de openbare of onderhandse verkoop van de krachtens deze Titel aangekochte of onteigende onroerende goederen te verrichten. Van de in dit lid bedoelde akten kunnen afschriften worden verkregen.

De voorzitters van de aankoopcomité's zijn bevoegd om de onteigenende overheid in rechte te vertegenwoordigen.

Art. D.VI.14. Ongeacht de belanghebbende publiekrechtelijke rechtspersoon, zijn de aankoopcomités van onroerende goederen gemachtigd om zonder bijzondere formaliteiten en volgens de nadere regels van artikel D.VI.12 over te gaan tot de verkoop of de overdracht in erfpacht of opstal van de krachtens dit Wetboek aangekochte of onteigende onroerende goederen of van de domaniale goederen waaraan de Regering zou beslissen een bestemming bepaald bij dit Wetboek te geven. Van de in dit lid bedoelde akten kunnen afschriften worden verkregen.

Belanghebbende publiekrechtelijke personen kunnen zelf de overdracht van de door hen krachtens dit Wetboek aangekochte of onteigende onroerende goederen verrichten. Wanneer de publiekrechtelijke persoon geen beroep doet op het comité, moet zij de ontwerp-akte van verkoop of verhuur aan het visum van één van hogergenoemden voorleggen. Het comité moet zijn visum of de weigering om te viseren binnen een termijn van één maand te rekenen van de ontvangst van het dossier mededelen. In geval van noodzaak kan die termijn met één maand verlengd worden op verzoek van het comité.

Bij weigering om te viseren, bepaalt het comité met motivering ervan de voorwaarden die hij eist om zijn visum te verlenen. Het visum wordt verleend geacht wanneer het comité of de ontvanger de termijn bedoeld in vorig lid laat aflopen. HOOFDSTUK VIII. - Verzaak aan de onteigening Art. D.VI.15. Wanneer binnen een termijn van tien jaren, te rekenen van de goedkeuring van het onteigeningsplan, de in artikel D.VI.1 bedoelde goederen niet zijn verkocht of de onteigeningsprocedure niet is begonnen, kan de eigenaar per schrijven de bevoegde overheid verzoeken van de onteigening van zijn goed af te zien.

Is die overheid niet het Waalse Gewest, dan wordt de ingebrekestelling per zending meegedeeld aan de Regering of aan de gemachtigde ambtenaar.

Indien een stedenbouwkundige of een bebouwingsvergunning vóór de inwerkingtreding van een gewestplan of een ontwikkelingsplan overeenkomstig artikel D.IV.58 wordt geweigerd om de toekomstige inrichting niet in het gedrang te brengen, dan loopt de termijn van tien jaar vanaf de datum waarop de weigering van de vergunning is verzonden.

Indien de bevoegde overheid zich niet heeft uitgesproken binnen een jaar te rekenen van de datum van verzending van de ingebrekestelling, kan de eigenaar schadevergoeding verkrijgen binnen de bij artikel D.VI.38 en volgende gestelde perken. HOOFDSTUK IX. - Overgangsrecht Art. D.VI.16. De onteigeningsbesluiten die in werking waren op datum van inwerkingtreding van dit Wetboek, blijven van toepassing.

De goedkeuringsprocedures voor de onteigeningsbesluiten die in behandeling waren op datum van inwerkingtreding van dit Wetboek worden verder behandeld volgens de bepalingen van laatstgenoemde.

TITEL II. - Recht van voorkoop HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Afdeling 1. - De omtrekken van voorkoop

Art. D.VI.17. § 1. Elk onroerend goed vervat in volgende gebieden kan aan het recht van voorkoop worden onderworpen : 1° gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is;2° gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;3° gebieden met een economisch karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is;4° gebieden van gewestelijk belang;5° gebieden van gemeentelijk belang; 6° de domeinen van de spoor- of luchthaveninfrastructuren en de autonome havens bedoeld in artikel D.II.19; 7° de omtrek van te herontwikkelen locaties en locaties met herstel van landschap en leefmilieu;8° omtrekken van stadsheropleving;9° omtrekken van stadsvernieuwing;10° iedere andere omtrek bedoeld in een gewestplanherziening met betrekking tot de opneming van een nieuw voor bebouwing bestemd gebied;11° een omtrek voor een specifieke stedenbouwkundige verrichting in verband : a) ofwel met de uitvoering van het plan met betrekking tot de permanente bewoning;b) ofwel met de aanleg of de verbetering van een verkeersinfrastructuur;c) ofwel met een plaatselijk beleidsontwikkelingsplan, een omtrek van stedelijke herverkaveling of een bevoorrecht initiatiefgebied die aangenomen zijn. De Regering houdt op de door haar bepaalde wijze een inventaris van alle gebieden en oppervlakten die aan het recht van voorkoop onderworpen zijn. § 2. Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerp zijn van een besluit waarbij hun onteigening ten algemenen nutte wordt bepaald. Afdeling 2. - Voorwerp van de voorkoop

Art. D.VI.18. Het regeringsbesluit tot bepaling van de omtrek waarop het recht van voorkoop van toepassing is, wijst het voorwerp aan waarvoor het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend, dat verband moet houden met de doelstellingen van de zonering of van de omtrek die aan de omtrek van voorkoop ten grondslag ligt. Afdeling 3. - Voorkoopgerechtigde overheden

Art. D.VI.19. Mogelijke begunstigden van een recht van voorkoop zijn : 1° het Gewest;2° de gemeenten, de zelfstandige gemeente- of provinciebedrijven en openbare centra voor maatschappelijk welzijn;3° de Waalse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij en de door haar erkende openbare vastgoedmaatschappijen;4° de intercommunales die ruimtelijke ordening, huisvesting of economische ontwikkeling tot maatschappelijk doel hebben. Het regeringsbesluit tot bepaling van de omtrek waarop het recht van voorkoop van toepassing is, wijst de begunstigden van het recht en de plaats die ze in de volgorde innemen, aan. Afdeling 4. - Akten die de voorkoopprocedure doen ontstaan

Art. D.VI.20. Het recht van voorkoop is van toepassing op alle vervreemdingen ten bezwarende titel van al dan niet bebouwde onroerende goederen en op alle rechten van erfpacht of opstal die betrekking hebben op onroerende goederen.

Het recht van voorkoop is echter niet van toepassing op : 1° vervreemdingen tussen echtgenoten, bloed- of aanverwanten in rechte lijn, noch tussen bloed- en aanverwanten tot en met de tweede graad;2° de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen onderworpen aan de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de bouw van woningen en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen;3° inbrengen in vennootschappen en de overdrachten voortvloeiend uit fusies, splitsingen en opslorpingen van handelsvennootschappen; 4° uitwisselingen met of zonder bijbetalingen verricht in het kader van de ruil- of herverkavelingsoperaties bedoeld in de artikelen D.VI.34 tot D.VI.37; 5° overdrachten van gebouwen in uitvoering van een in een leasingcontract opgenomen verkoopbelofte. Afdeling 5. - Duurtijd

Art. D.VI.21. Het regeringsbesluit tot bepaling van de omtrek waarop het recht van voorkoop van toepassing is, vermeldt de duur van het recht van voorkoop, dat niet langer dan vijftien jaar mag duren; het kan verlengd worden met periodes van hoogstens vijf jaar. HOOFDSTUK II. - Procedure voor de aanneming van de omtrekken Art. D.VI.22. Op eigen initiatief of op verzoek van één van de voorkoopgerechtigen, bedoeld in artikel D.VI.19, wordt een omtrek van voorkoop door de Regering aangenomen of goedgekeurd.

Art. D.VI.23. Indien de omtrek van voorkoop tegelijk met het plan, het ontwikkelingsplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.17 wordt opgemaakt, worden ze samen onderworpen aan de regels voor de aanneming of de goedkeuring van desbetreffend plan, ontwikkelingsplan of omtrek.

Art. D.VI.24. § 1. Indien de omtrek van voorkoop na het plan, het ontwikkelingsplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.17 wordt opgemaakt, binnen de vijftien dagen na het verzoek van de Regering, dan wordt de ontwerp-omtrek van voorkoop door de gemeente aan een openbaar onderzoek onderworpen.

De Regering keurt de omtrek van voorkoop binnen de zestig dagen na ontvangst van het verzoek van de voorkoopgerechtigde goed. Die termijn kan bij gemotiveerd besluit met dertig dagen verlengd worden. § 2. Indien het besluit van de Regering niet binnen deze termijn wordt aangenomen, kan de voorkoopgerechtigde bedoeld in artikel D.VI.22 haar een aanmaning bij ter post aangetekend schrijven toesturen. Indien de voorkoopgerechtigde bij verstrijken van een nieuwe termijn van zestig dagen die ingaat op de verzenddatum van de aanmaning het besluit van de Regering niet heeft ontvangen, wordt de omtrek van voorkoop geacht verworpen te zijn. § 3. Het regeringsbesluit wordt overeenkomstig de artikelen D.VIII.22 en volgende bekendgemaakt.

Binnen tien dagen na de goedkeuring door de Regering, wordt het besluit per zending betekend aan de eigenaars en aan de houders van een zakelijk onroerend recht op goederen gelegen in het gebied waarop het recht van voorkoop van toepassing is, alsmede aan de gemeente. HOOFDSTUK III. - Voorkoopprocedure Afdeling 1. - Verklaring van het voornemen tot vervreemding

Art. D.VI.25. § 1. Elke vervreemding van een zakelijk onroerend recht dat het voorwerp is van een recht van voorkoop, is onderworpen aan een voorafgaandelijke intentieverklaring die de houder per zending gelijktijdig aan de Regering en aan de gemeente richt.

De intentieverklaring tot vervreemding, waarvan het formulier door de Regering wordt bepaald, moet de volgende gegevens bevatten : 1° de identiteit en de woonplaats van de houder van een onroerend zakelijk recht;2° het adres van het onroerend goed waarvan de vervreemding wordt overwogen;3° de omschrijving van het onroerend goed en meer bepaald de kadastrale aanduiding ervan, de oppervlakte van het perceel, de grondoppervlakte van het gebouwde, de vloeroppervlakte en het aantal verdiepingen;4° de andere zakelijke rechten en de persoonlijke rechten die eraan verbonden zijn;5° een uitvoerige lijst van de bouw-, stedenbouwkundige, verkavelings- of bebouwingsvergunningen, de stedenbouwkundige attesten betreffende het goed, alsook de meest recente en meest nauwkeurige stedenbouwkundige bestemming, met de benaming die in het gewestplan of de (meer)gemeentelijke ontwikkelingsplannen voorkomt;6° de prijsopgave en de voorwaarden van de overwogen vervreemding, of, in het geval van een openbare verkoop, de eventuele inzet;7° bij gebrek aan de prijs, de conventionele waarde van de tegenprestatie die vastgesteld is ten laste van de koper van het zakelijk onroerend recht;8° de vermelding dat de houders van het recht van voorkoop het recht hebben het goed te bezichtigen. § 2. In het geval van een openbare verkoop, wordt de in paragraaf 1 bedoelde verklaring ten minste zestig dagen voor de eerste toewijzingsdag door de notaris die met de verkoop belast is, opgemaakt. In geval van herverkoop ingevolge de uitoefening van het recht op een hoger bod, wordt de verklaring vlak na de ontvangst van het hoger bod door de notaris opgemaakt. Ze vermeldt bovendien de datum en de regels van de verkoop. Afdeling 2. - Overdracht van de verklaring van het voornemen tot

vervreemden Art. D.VI.26. Wanneer een intentieverklaring tot vervreemding aan de Regering of aan de persoon die zij daartoe machtigt, wordt gericht, bericht deze binnen twintig dagen ontvangst per zending en stuurt ze onmiddellijk een afschrift van de verklaring naar de voorkoopgerechtigden betreffende de goederen die in de omtrek gelegen zijn, met vermelding van de volgorde bedoeld in artikel D.VI.19.

De Regering of de persoon die zij daartoe machtigt, stuurt, eveneens onmiddellijk, een afschrift van de verklaring naar hetzij de ontvanger der Registraties, hetzij het aankoopcomité, dat verzocht wordt binnen dertig dagen advies uit te brengen. Zodra de Regering het advies heeft ontvangen, stuurt ze een afschrift ervan naar de voorkoopgerechtigden.

Bij gebrek aan een advies binnen de voorgeschreven termijn wordt de procedure voortgezet. Afdeling 3. - Beslissing van de voorkoopgerechtigden

Art. D.VI.27. Elke voorkoopgerechtigde stuurt de Regering uiterlijk vijftig dagen na ontvangst van de intentieverklaring tot vervreemding, een document toe met zijn beslissing het goed te kopen tegen de voorgestelde prijs en onder de gestelde voorwaarden.

Uiterlijk twintig dagen na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn wordt de beslissing of het gebrek aan beslissing van de voorkoopgerechtigden door de Regering betekend aan de houder.

Bij gebreke hiervan wordt de voorkoopgerechtigde geacht af te zien van de uitoefening van zijn recht van voorkoop.

Art. D.VI.28. In geval van openbare verkoop moet de instrumenterende notaris, na het opbod en vóór de toewijzing, in het openbaar vragen of één van de voorkoopgerechtigden het voornemen heeft zijn recht van voorkoop tegen de prijs van het laatste aanbod uit te oefenen.

De voorkoopgerechtigde wordt in de plaats van de laatste bieder gesteld.

In geval van herverkoop ten gevolge van de uitoefening van het recht op hoger bod moet dezelfde vraag in het openbaar gesteld worden tijdens de opbodzitting.

Onverminderd artikel 1592 van het Gerechtelijk Wetboek beschikt de begunstigde of zijn afgevaardigde, wanneer hij zijn recht van voorkoop niet onmiddellijk uitoefent, over een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de toewijzing, om de instrumenterende notaris te verwittigen dat hij beslist heeft zich in de plaats te stellen van de laatste bieder.

Een afschrift van deze beslissing wordt bij de toewijzingsakte gevoegd. Afdeling 4. - Verzaking aan de uitoefening van het recht van voorkoop

Art. D.VI.29. Wanneer de voorkoopgerechtigde er afstand van doet, kan de houder van een zakelijk onroerend goed dat goed vervreemden zonder te voldoen aan de bepalingen van artikel D.VI.25, op voorwaarde dat : 1° de authentieke akte tot vaststelling van de vervreemding werd verleden binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de afstand; 2° de prijs van de vervreemding niet lager is dan die, welke vermeld is in de overeenkomstig artikel D.VI.25 ingediende verklaring.

De instrumenterende ambtenaar moet de Regering laten weten of de voorwaarden bedoeld in het eerste lid vervuld zijn. Afdeling 5. - Voorkoop en betaling van de prijs

Art. D.VI.30. In geval van aankoop betaalt de voorkoper de prijs binnen vier maanden na hetzij besloten te hebben het goed te kopen, hetzij de definitieve gerechtelijke beslissing, ofwel op de datum van de toewijzingsakte, en uiterlijk de dag waarop de akte wordt verleden.

De voorkoper bezorgt de Regering en de gemeente een afschrift van de verkoopakte. HOOFDSTUK IV. - Verscheidene bepalingen Art. D.VI.31. Wanneer een zakelijk onroerend goed wordt vervreemd in overtreding van de bepalingen van deze Titel, kan de voorkoopgerechtigde de rechtbank vragen de nietigheid van de akte vast te stellen en de voorkoopgerechtigde als koper te erkennen in de plaats van de derde, mits inachtneming van de prijs en de voorwaarden bepaald in de akte.

De nietigheidsakte vervalt na vijf jaar.

Art. D.VI.32. § 1. Geen enkele authentieke akte betreffende de vervreemding, ten gunste van een andere persoon dan de voorkoopgerechtigde, van een goed dat onderworpen is aan een recht van voorkoop, kan verleden worden zolang niet vast staat dat de bepalingen van deze Titel in acht worden genomen.

Te dien einde bezorgt de Regering of elke persoon die zij daartoe machtigt, aan elke notaris of openbare ambtenaar die erom verzoekt, binnen dertig dagen na hun verzoek, een attest opgemaakt op grond van het door haar bepaalde model, waarbij het bestaan van elke verklaring van tekoopaanbieding en de hieraan voorbehouden gevolgen wordt bevestigd.

Na deze termijn kan de akte opgemaakt worden, zelfs bij gebrek aan attest. § 2. Elke minnelijke schikking of onderhandse akte betreffende de vervreemding van een goed dat onderworpen is aan een recht van voorkoop ten gunste van een andere persoon dan de voorkoopgerechtigde, wordt onweerlegbaar geacht bezwaard te zijn met een opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het recht van voorkoop. HOOFDSTUK V. - Overgangsrecht Art. D.VI.33. De voorkoopbesluiten die in werking waren op datum van inwerkingtreding van dit Wetboek, blijven van toepassing. De duur van het recht van voorkoop wordt evenwel op vijftien jaar gebracht te rekenen van de aanneming ervan.

TITEL III. - Ruilverkaveling en herverkaveling Art. D.VI.34. In geval van ruilverkaveling of herverkaveling wordt het vroegere goed werkelijk vervangen door het verkavelde goed of de nieuwe kavel. Mits inachtneming van de onderstaande openbaarmakingsregels en onder voorbehoud van wijzigingen die voortvloeien uit bijzondere overeenkomsten : 1° gaan de voorrechten en hypotheken en alle zakelijke rechten, erfdienstbaarheden uitgezonderd, die het vorige goed bezwaarden, de oorzaken van vernietiging, herroeping of ontbinding van de titel van de eigenaar van bedoeld goed, alsmede de rechtsvorderingen van alle aard betreffende dat goed, van rechtswege over op het ruilverkavelend goed in zijn geheel, met inbegrip van de erbij gevoegde nieuwe delen, of op de nieuwe kavel die in de plaats treedt van het vorige perceel alsook in voorkomend geval op de prijs, de toegift of het saldo van de toegiften die aan de eigenaar van het vorig perceel mochten toekomen ten gevolge van de ruilverkaveling of herverkaveling als geheel genomen;2° worden het perceel of de perceelsgedeelten die krachtens de ruilverkaveling of de herverkaveling in het vermogen komen van een of meer andere eigenaars, vrij van alle hierboven bedoelde rechten, oorzaken van vernietiging, herroeping of ontbinding en rechtsvorderingen in dat vermogen opgenomen. De overbedeelde kwijt zich op geldige wijze door de prijs of de toegift in de Deposito- en Consignatiekas te storten.

Art. D.VI.35. In geval van vernietiging, herroeping of ontbinding heeft de overdracht van ambtswege plaats onverminderd de vergoedingsregeling die tussen partijen moet worden getroffen telkens als het ruilverkaveld perceel of de nieuwe kavel meer waard is dan het vorige perceel.

Art. D.VI.36. De gevolgen van de ruilverkaveling, zoals deze in artikel D.VI.34 zijn omschreven, kunnen aan derden niet worden tegengeworpen dan nadat de akte tot vaststelling van de ruilverkaveling of herverkaveling op het hypotheekkantoor van de goederen is overgeschreven, en bovendien, wat de overdracht of het teniet gaan van de voorrechten en hypotheken betreft, niet dan vanaf de dag dat op de kant van de inschrijving betreffende die rechten melding is gemaakt van de tot stand gekomen overeenkomst.

Die kanttekening geschiedt op verzoek van het aankoopcomité of de onteigenende overheid, tegen overlegging van de akte van ruil- of herverkaveling en van een borderel in tweevoud, dat benevens de op de kant te maken aantekeningen nog vermeldt : 1° de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van partijen, alsmede van de schuldeiser;2° de akten krachtens welke de voorrechten of hypotheken worden overgedragen;3° de nieuwe beschrijving van het ruilverkaveld of herverkaveld perceel;4° de aanwijzingen voorgeschreven in artikel 12 van de wet van 10 oktober 1913. De hypotheekbewaarder bezorgt de eiser de akte en één van de lijsten, waarop hij onderaan bevestigt de kanttekening te hebben aangebracht.

Indien het Gewest de vastgoedverrichtingen voor haar rekening neemt, moet ze de kosten dragen voor de hypothecaire formaliteiten betreffende de rechten die de verkavelde of herverkavelde onroerende goederen bezwaren.

Art. D.VI.37. Het recht van huur betreffende ruilverkavelde of herverkavelde percelen, met uitzondering van de landpacht, die onderworpen blijft aan de bepalingen van de wet van 4 juli 1969 betreffende de landpacht, evenals van het decreet van 27 maart 2014 betreffende het Waalse Landbouwwetboek, gaat over op de nieuwe kavel die aan de verhuurder is toebedeeld, behoudens verlaging of verhoging van de huurprijs en tenzij de huurder de huurovereenkomst wenst op te zeggen.

TITEL IV. - Het stelsel van de minderwaarden en de winsten HOOFDSTUK I. - Vergoeding van de minderwaarden Afdeling 1. - Beginsel

Art. D.VI.38. Wanneer het bouwverbod of het verbod om een grondstuk te gebruiken voor de plaatsing van één of meerdere vaste installaties in de zin van artikel D.IV.4, lid 1, 1°, of het verbod om te bebouwen in de zin van artikel D.IV.2 dat voortspruit uit de herziening of de opmaak van een gewestplan met bindende kracht, een einde maakt aan de bestemming die gegeven is aan het goed middels het plan dat van kracht is de dag vóór de inwerkingtreding van bedoeld plan op voorwaarde dat het goed op bedoelde dag in staat is om bebouwd te worden en aangrenst aan een weg die voldoende uitgerust is rekening houdend met de ligging, moet het Gewest een vergoeding betalen.

De waardevermindering wordt zonder vergoeding gedragen tot en met twintig percent van de geactualiseerde aankoopwaarde van het goed, vermeerderd overeenkomstig artikel D.VI.42. Afdeling 2. - Onverschuldigde vergoeding

Art. D.VI.39. In de onderstaande gevallen is geen enkele vergoeding verschuldigd : 1° bouwverbod of het verbod om een grondstuk te gebruiken voor de plaatsing van één of meerdere vaste installaties of het verbod om te bebouwen ten gevolge van de geplande onteigening van een goed, onder voorbehoud van de toepassing van artikel D.VI.15; 2° verbod tot oprichting op hetzelfde perceel van meer gebouwen dan is toegelaten in het plan of verbod tot overschrijding van de in het plan vastgelegde bebouwingscoëfficiënt;3° verbod tot verdere uitbating van overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning vergunnings- of aanmeldingsplichtige vestigingen na de periode waarvoor de uitbating gemachtigd is;4° verbod tot bouwen op een grondstuk dat de in het plan vastgelegde minimale afmetingen niet in acht neemt;5° verbod om een stuk grond gelegen aan een weg die, gelet op de plaatselijke toestand, onvoldoende is uitgerust, van een bouwwerk te voorzien of te bebouwen;6° bouw- of bebouwingsverbod buiten de agglomeratie wegens de dwingende eisen van de verkeersveiligheid;7° bouw- of bebouwingsverbod voor een terrein waarvoor een eerder toegekende stedenbouwkundige, verkavelings- of bebouwingsvergunning vervalt op de dag van inwerkingtreding van het plan waarbij het verbod is opgelegd;8° voor de gebouwen of vaststaande inrichtingen vernield door een natuurramp als het verbod van hun wederopbouw voortvloeit uit een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 12, § 3, eerste lid, van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen; 9° bouw- of bebouwingsverbod voor een terrein dat onderhevig is aan een risico of aan een zware drukfactor, zoals bedoeld in artikel D.IV.57. Afdeling 3. - Vermindering of weigering van de vergoeding

Art. D.VI.40. De vergoeding wordt verminderd of geweigerd indien en voor zover de aanvrager, de dag vóór de inwerkingtreding van het plan waarmee een einde wordt gemaakt aan de bestemming die oorspronkelijk aan het goed gegeven is, eigenaar is van één of meerdere onroerende goeden in het Gewest of aandelen in handen heeft van een vennootschap die als hoofdzakelijk doel heeft het beheer van onroerende goeden en die één of meer onroerende goeden beheert in het Gewest en bedoelde onroerende goeden gewonnen hebben bij de inwerkingtreding van een plan of van werken die op kosten van openbare besturen zijn uitgevoerd. Afdeling 4. - Ontstaan van het recht op de vergoeding

Art. D.VI.41. Het recht op vergoeding ontstaat ofwel op het ogenblik waarop het goed verkocht wordt, ofwel bij de weigering van een stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning, ofwel bij de afgifte van een negatief stedenbouwkundig attest dat daarop betrekking heeft. Afdeling 5. - Berekening van de vergoeding

Art. D.VI.42. De geschatte waardevermindering die in aanmerking komt voor de vergoeding, is het verschil tussen enerzijds de waarde van het goed bij de aankoop en anderzijds de waarde van het goed bij het ontstaan van het recht op vergoeding na de inwerkingtreding van het plan. Alleen de waardevermindering die uit het plan voortvloeit, kan in aanmerking genomen worden voor de vergoeding.

Als waarde van het goed op het ogenblik van de aankoop wordt beschouwd het bedrag dat als grondslag heeft gediend voor de inning van de op de volle eigendom van het goed betrekking hebbende registratie-, successie- of overgangsrechten bij overlijden of, bij ontstentenis van een dergelijke inning, de koopwaarde van het goed in volle eigendom de dag waarop het is aangekocht.

Als waarde van het goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op vergoeding wordt beschouwd : 1° in geval van verkoop van het goed, het bedrag dat als grondslag heeft gediend voor de heffing van de registratierechten op de volle eigendom van het goed of, bij ontstentenis van een dergelijke heffing, de koopwaarde van het goed in volle eigendom de dag waarop het is verkocht met minstens de overeengekomen waarde;2° in geval van weigering van de stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning of in het geval van een negatief stedenbouwkundig attest, de koopwaarde op bedoeld ogenblik. De waarde van het goed bij de aankoop wordt geactualiseerd door bedoelde waarde te vermenigvuldigen met het gezondheidsindexcijfer van de kalendermaand voorafgaand aan de maand waarin de vergoeding is vastgesteld en door het aldus verkregen cijfer te delen door het gemiddelde gezondheidsindexcijfer van het jaar waarin het goed is aangekocht door de rechthebbende op de vergoeding en die in voorkomend geval omgerekend is op dezelfde grondslag als het in de eerste plaats bedoelde indexcijfer. De aldus verkregen waarde wordt vermeerderd met de aankoopkosten en de uitgaven die de rechthebbende op de vergoeding gedragen heeft met het oog op de verwezenlijking van de bestemming van het goed de dag vóór de inwerkingtreding van het plan waarmee een einde wordt gemaakt aan de bestemming die oorspronkelijk aan het goed is gegeven. Afdeling 6. - Procedure

Art. D.VI.43. De vorderingen tot betaling van vergoedingen ongeacht het bedrag ervan, behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken van eerste aanleg. Die vonnissen zijn vatbaar voor hoger beroep.

De rechtsvorderingen verjaren één jaar na de dag waarop het recht tot vergoeding overeenkomstig artikel D.VI.41 ontstaat, en tien jaar na de inwerkingtreding van het gewestplan. Deze laatste termijn wordt op vijftien jaar gebracht voor de in artikel D.VI.15, vierde lid, bedoelde vorderingen tot schadevergoeding.

Art. D.VI.44. Op straffe van een definitieve vervallenverklaring van het recht op een vergoeding moet de aanvrager binnen de zes maanden volgend op de indiening van de aanvraag en uiterlijk vóór afsluiting der debatten per zending een staat neerleggen bij de griffie van de bevoegde rechtbank waarin aangegeven wordt of hij de dag vóór de inwerkingtreding van het in artikel D.VI.38 bedoelde plan al dan niet eigenaar was van één of meer al dan niet bebouwde goeden in het Gewest dan wel of hij aandelen in handen had van een vennootschap die het beheer van onroerende goeden als hoofdzakelijk doel heeft. Indien dat het geval is, moet hij eveneens nauwkeurig de kadastrale gegevens vermelden met betrekking tot bedoelde gronden, en het aantal aandelen.

Gelijk met de neerlegging van bedoelde staat bij de griffie deelt de aanvrager bedoelde staat op dezelfde wijze mee aan het bestuur of aan diens raadsman. Afdeling 7. - Uitvoering van de verplichting tot vergoeding

Art. D.VI.45. De verplichting tot vergoeding kan, zelfs in geval van een overdracht van de eigendom van het goed, worden voldaan door herziening van het plan met als doel bedoeld goed de bestemming terug te geven die het had de dag vóór de inwerkingtreding van het plan. In dat geval beslist de Regering bij gemotiveerd besluit tot de inschakeling van de herzieningsprocedure van bedoeld gewestplan, of geeft zij daarvoor de toelating en is de herzieningsprocedure van toepassing. Indien het bij het beëindigen van de procedure onmogelijk blijkt om het goed diens vroegere bestemming terug te geven, is de vergoeding verschuldigd.

Art. D.VI.46. Indien, krachtens een plan dat bindende kracht heeft gekregen, een bouwverbod tegengesteld kan worden aan degene die een perceel in de omtrek van een bebouwingsvergunning heeft aangekocht, kan het Gewest zich van zijn verplichting tot vergoeding vrijstellen door bedoeld perceel van betrokkene af te kopen middels terugbetaling van de koopprijs, de lasten en de kosten die hij heeft betaald.

Indien de betrokkene enkel het hierboven bedoelde perceel in eigendom heeft, kan hij eisen dat het Gewest het afkoopt, hetgeen hij dient mee te delen, per zending die binnen twaalf maanden na de bekendmaking van voormeld plan toe te zenden is. In dat geval moet het perceel hem afgekocht en betaald worden binnen twaalf maanden na de mededeling. De Regering regelt de toepassing van deze bepaling. Afdeling 8. - Overgangsrecht

Art. D.VI.47. Ieder die voor 15 februari 1971 een goed heeft aangekocht om daarop een eigen woning te bouwen, en wie de bouwvergunning wordt geweigerd, kan aan het Waalse Gewest vragen om dat goed af te kopen wanneer het verbod voortvloeit uit de voorschriften van een gewestplan dat verordenende kracht heeft verkregen. De intercommunale vereniging of de gemeente kunnen, met de instemming van de Regering of haar gemachtigde, in de plaats treden van het Waalse Gewest.

Deze bepaling is slechts van toepassing op de personen die eigenaar zijn van dat enig goed en onder de voorwaarde dat zij met reden konden verwachten er een eigen woning op te mogen bouwen.

De afkoop geschiedt tegen terugbetaling van de door de rechthebbende betaalde koopprijs, verhoogd met de lasten en de kosten. HOOFDSTUK II. - Planwinstenstelsel Afdeling 1. - Gewestelijke retributie

Onderafdeling 1. - Grondslag, vrijstellingen en opschortingen Art. D.VI.48. Er wordt een planwinstenretributie ingevoerd. Deze retributie is verschuldigd wanneer de twee onderstaande voorwaarden achtereenvolgens vervuld worden : 1° een perceel of deel ervan komt in aanmerking voor één of meerdere bestemmingswijzigingen ten gevolge van de opmaak of herziening van een gewestplan of deel ervan;2° één van navolgende verrichtingen wordt uitgevoerd : - de retributieplichtige draagt een zakelijk recht over dat verband houdt met dat perceel of perceelsdeel bij authentieke akte of onder bezwarende titel; - dat perceel of perceelsdeel maakt het voorwerp in laatste administratieve instantie, van een stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning van een enige of bedrijfsvergunning zoals bedoeld in artikel D.IV.107 die niet verkregen zou zijn voor de opmaak of de herziening van het gewestplan.

Art. D.VI.49. Onderstaande bestemmingswijzigingen hebben een winst tot gevolg die onderworpen is aan de retributie : 1° de omvorming van een landbouwgebied tot woongebied, tot woongebied met een landelijk karakter, tot gebied van gemeentelijk belang of tot gebied waarvan de inrichting onderworpen is aan gemeentelijk overleg;2° de omvorming van een bosgebied tot woongebied, tot woongebied met een landelijk karakter, tot gebied van gemeentelijk belang of tot gebied waarvan de inrichting onderworpen is aan gemeentelijk overleg;3° de omvorming van een groengebied, een natuurgebied, een parkgebied of een ontginningsgebied tot woongebied, tot woongebied met een landelijk karakter, tot gebied van gemeentelijk belang of tot gebied waarvan de inrichting onderworpen is aan gemeentelijk overleg;4° de omvorming van een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of een domain van spoorinfrastructuren, luchthaveninfrastructuren of autonome havens tot woongebied, tot woongebied met een landelijk karakter, tot gebied van gemeentelijk belang of tot gebied waarvan de inrichting onderworpen is aan gemeentelijk overleg;5° de omvorming van een recreatiegebied tot woongebied, tot woongebied met een landelijk karakter, tot gebied van gemeentelijk belang of tot gebied waarvan de inrichting onderworpen is aan gemeentelijk overleg;6° de omvorming van een gemengde bedrijfsruimte, industriële bedrijfsruimte, specifieke bedrijfsruimte, gebied van gewestelijk belang of van een gebied waarvan de inrichting onderworpen is aan gemeentelijk overleg tot woongebied, tot woongebied met een landelijk karakter, tot gebied van gemeentelijk belang of tot gebied waarvan de inrichting onderworpen is aan gemeentelijk overleg;7° de omvorming van een gebied van aanhorigheden van ontginningen tot woongebied, tot woongebied met een landelijk karakter, tot gebied van gemeentelijk belang of tot gebied waarvan de inrichting onderworpen is aan gemeentelijk overleg;8° de omvorming van een recreatiegebied tot een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen of een domein van spoorinfrastructuren, luchthaveninfrastructuren of autonome havens;9° de omvorming van een landbouwgebied tot een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen of een domein van spoorinfrastructuren, luchthaveninfrastructuren of autonome havens;10° de omvorming van een bosgebied tot een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen of een domein van spoorinfrastructuren, luchthaveninfrastructuren of autonome havens;11° de omvorming van een groengebied, een natuurgebied, een parkgebied of een ontginningsgebied tot een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen of een domein van spoorinfrastructuren, luchthaveninfrastructuren of autonome havens;12° de omvorming van een landbouwgebied tot gemengde bedrijfsruimte, industriële bedrijfsruimte, specifieke bedrijfsruimte, gebied van gewestelijk belang of gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is;13° de omvorming van een bosgebied tot gemengde bedrijfsruimte, industriële bedrijfsruimte, specifieke bedrijfsruimte, gebied van gewestelijk belang of gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is;14° de omvorming van een groengebied, natuurgebied, parkgebied of ontginningsgebied tot gemengde bedrijfsruimte, industriële bedrijfsruimte, specifieke bedrijfsruimte, gebied van gewestelijk belang of gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is;15° de omvorming van een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of een domein van spoorinfrastructuren, luchthaveninfrastructuren of autonome havens tot gemengde bedrijfsruimte, industriële bedrijfsruimte, specifieke bedrijfsruimte, gebied van gewestelijk belang of gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is;16° de omvorming van een recreatiegebied tot gemengde bedrijfsruimte, industriële bedrijfsruimte, specifieke bedrijfsruimte, gebied van gewestelijk belang of gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is;17° de omvorming van een gebied van aanhorigheden van een ontginning tot gemengde bedrijfsruimte, industriële bedrijfsruimte, specifieke bedrijfsruimte, gebied van gewestelijk belang of gebied met een economisch karakter waarvan de inrichting aan gemeentelijk overleg onderworpen is;18° de omvorming van een landbouwgebied tot gebied van aanhorigheden van een ontginning;19° de omvorming van een bosgebied tot gebied van aanhorigheden van een ontginning;20° de omvorming van een groengebied, een natuurgebied, een parkgebied of een ontginningsgebied tot een gebied van aanhorigheden van een ontginning;21° de omvorming van een landbouwgebied tot recreatiegebied;22° de omvorming van een bosgebied tot recreatiegebied;23° de omvorming van een groengebied, een natuurgebied, een parkgebied of een ontginningsgebied tot een recreatiegebied;24° de omvorming van een bosgebied tot landbouwgebied;25° de omvorming van een groengebied, een natuurgebied, een parkgebied of een ontginningsgebied tot een landbouwgebied. Art. D.VI.50. § 1. In de onderstaande gevallen is geen enkele retributie verschuldigd : 1° wanneer de winst betrekking heeft op goeden die eigendom zijn van het Gewest, de provincies, de gemeenten, de autonome gemeentebedrijven, de intercommunales en de openbare instellingen en alle lichamen, bij wet of decreet bevoegd verklaard om ten algemenen nutte te onteigenen;2° wanneer de bestemmingswijziging betrekking heeft op een perceel of deel ervan, kleiner dan 200 m2; 3° wanneer een gewestplanherziening wordt aangenomen om te voldoen aan de verplichting tot vergoeding als bedoeld in artikel D.VI.45; 4° wanneer een gewestplanherziening als bedoeld in artikel D.II.51 of D.II.52 aangenomen wordt, met name om een omtrek op te nemen als bedoeld in artikel D.V.2 of D.V.7 en het perceel in die omtrek opgenomen is; 5° wanneer het perceel waarop, de dag voor de inwerkingtreding van het gewestplan, een zonevreemde woning staat waarvan het bestaan wettelijk is en die nog bewoond wordt, een woonbestemming krijgt als gevolg van het plan;6° wanneer een perceel, vervat in een niet-vervallen bebouwingsvergunning, een woonbestemming krijgt als gevolg van het plan;7° onverminderd 5° en 6°, wanneer er één of meerdere gebouwen bestaan waarvan het bestaan wettelijk is en die overeenstemmen met het gebied zoals bij het plan gewijzigd. § 2. De percelen die onteigend worden of waarvan minnelijke afstand wordt gedaan om reden van openbaar nut worden van de retributie op de planwinsten vrijgesteld voor zover er overeenkomstig artikel D.VI.7 geen rekening gehouden wordt met de meerwaarde voortvloeiend uit de voorschriften van het plan voor de berekening van de waarde van het onteigend of om reden van openbaar nut minnelijk afgestane goed.

Als de onteigening of de minnelijke afstand om reden van openbaar nut plaatsvinden nadat de retributie of een deel ervan op de planwinsten reeds betaald is, worden de betaalde bedragen terugbetaald zonder nalatigheidsinterest.

Art. D.VI.51. De planwinstenretributie wordt in volgende gevallen opgeschort : 1° tijdens de periode waarin het gewestplan door de Raad van State geschorst wordt; 2° tijdens de periode waarin de vergunning bedoeld in artikel D.VI.48, 2°, het voorwerp uitmaakt van een beroep bij de Raad van State; 3° te rekenen van de zending naar de ambtenaar, aangewezen door de Regering, van het voornemen tot onteigening of minnelijke verwerving om reden van openbaar nut door één van de personen, instanties of instellingen waarvan de goederen vrijgesteld zijn van de retributie overeenkomstig artikel D.VI.50, § 1, 1°, tot in voorkomend geval de datum van de herroeping van dat voornemen; 4° tijdens de periode waarin het perceel niet bebouwd kan worden wegens het feit van een erfdienstbaarheid van openbaar nut. De Regering stelt de modaliteiten vast betreffende de mededeling van het voornemen tot onteigening of minnelijke verwerving om reden van openbaar nut of de herroeping ervan, of van het bestaan van een erfdienstbaarheid van openbaar nut aan de ambtenaar die zij aanwijst en de berekeningwijze van de opschortingsperiode bedoeld in lid 1.

Onderafdeling 2. - De retributieplichtige Art. D.VI.52. Retributieplichtig is de persoon die eigenaar of blote eigenaar is van het goed op het ogenblik van inwerkingtreding van het gewestplan.

Indien er meerdere retributieplichtigen zijn, zijn ze hoofdelijk gehouden tot de betaling van de retributie op de planwinsten.

De afdrachtplicht wordt overdragen op de natuurlijke of rechtspersoon aan wie het eigendoms- of blote eigendomsrecht kosteloos of door erfopvolging of schenking overgedragen wordt.

Onderafdeling 3. - Berekening van de retributie Art. D.VI.53. § 1. De retributie op de planwinsten wordt berekend vanuit de veronderstelde forfaitaire winst van het perceel ten gevolge van één of meerdere omvormingen bedoeld in artikel D.VI.49 op grond van de oppervlakte van het betrokken perceel of perceelsgedeelte.

Als perceelsoppervlakte geldt de aangegeven en gekadastreerde oppervlakte. § 2. Het aan de retributie onderworpen deel van de veronderstelde forfaitaire winst van een perceel of perceelsgedeelte is gelijk aan vijftig percent van het forfaitaire bedrag opgenomen in volgende tabel :

Aard van de bestemmingswijziging

Veronderstelde forfaitaire winst per m2

Aan de retributie onderworpen deel per m2

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 1°

47,53 euro

23,77 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 2°

49,63 euro

24,82 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 3°

49,20 euro

24,60 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 4°

24,90 euro

12,45 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 5°

45,50 euro

22,75 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 6°

20,35 euro

10,18 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 7°

43,90 euro

21,95 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 8°

20,60 euro

10,30 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 9°

22,63 euro

11,32 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 10°

24,73 euro

12,37 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 11°

24,30 euro

12,15 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 12°

27,18 euro

13,59 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 13°

29,28 euro

14,64 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 14°

28,85 euro

14,43 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 15°

4,55 euro

2,28 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 16°

25,15 euro

12,58 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 17°

23,55 euro

11,78 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 18°

3,63 euro

1,82 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 19°

5,73 euro

2,87 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 20°

5,30 euro

2,65 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 21°

2,03 euro

1,02 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 22°

4,13 euro

2,07 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 23°

3,70 euro

1,85 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 24°

2,10 euro

1,05 euro

Omvorming bedoeld in artikel D.VI.49, 25°

1,68 euro

0,84 euro


§ 3. Als een perceel of een perceelsgedeelte tegelijk meerdere bestemmingswijzigingen ondergaat, is het aan de retributie onderworpen gedeelte de som van de producten van de respectievelijke oppervlakten van elke wijziging met vijftig percent van het forfaitaire bedrag per m2, opgenomen in de tabel van paragraaf 2. § 4. Voor de toepassing van artikel D.VI.49 wordt de veronderstelde forfaitaire winst van een perceel of perceelsgedeelte, wanneer het gewestplan opeenvolgende malen gewijzigd is en de retributie niet is gestort, berekend door rekening te houden met het verschil tussen de meest recente planbestemming na de wijziging en de oudste bestemming voor wijziging van het plan.

De Regering bepaalt de modaliteiten betreffende de mededeling van die informatie aan de ambtenaar bedoeld in artikel D.VI.57, lid 1.

Art. D.VI.54. § 1. Het aan de retributie onderworpen gedeelte bedoeld in artikel D.VI.53, § 2, wordt opgedeeld in schijven die afzonderlijk onderworpen worden aan een specifiek heffingspercentage en de retributie wordt berekend op basis van volgende tabel :

Schijf van het aan de retributie onderworpen gedeelte

Percentage, van toepassing op de betrokken schijf

Maximumbedrag van de retributie voor de voorgaande schijf

van 0,01 tot 12.500 euro

1 %

0 euro

van 12.500 tot 25.000 euro

2 %

125 euro

van 25.000 tot 50.000 euro

3 %

375 euro

van 50.000 tot 100.000 euro

5 %

1.125 euro

van 100.000 tot 150.000 euro

8 %

3.625 euro

van 150.000 tot 200.000 euro

14 %

7.625 euro

van 200.000 tot 250.000 euro

18 %

14.625 euro

van 250.000 tot 500.000 euro

24 %

23.625 euro

boven de 500.000 euro

30 %

83.625 euro


§ 2. Wanneer het bedrag van de verschuldigde retributie een breukdeel van euro met meer dan twee decimalen bevat, wordt dat breukdeel afgerond naar de hogere of lagere cent, indien de derde decimaal, al naar gelang, 5 bereikt of niet bereikt.

Art. D.VI.55. Het forfaitaire bedrag per m2, bedoeld in artikel D.VI.53, § 2, wordt om de vijf jaar, te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek, aangepast.

Daartoe legt de Regering om de vijf jaar een voorstel tot aanpassing op grond van het verslag, bedoeld in artikel D.VI.61, aan het Parlement over.

Als de aanpassing niet is verricht op 31 december van het laatste jaar van de vijfjarige cyclus, bedoeld in lid 1, wordt het bedrag van de belasting, berekend overeenkomstig de artikelen D.VI.48 tot D.VI.54, aangepast vanaf 1 januari van het volgende jaar. Daartoe wordt het bedrag van de retributie vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand volgend op de maand waarin de verrichting bedoeld in artikel D.VI.48, lid 1, 2°, zich voorgedaan heeft, en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand volgend op de maand waarin het toepasbare bedrag van de veronderstelde forfaitaire winst per m2 voor het eerst vastgesteld of aangepast is.

Onderafdeling 4. - Register van de grondwinsten Art. D.VI.56. Binnen de dertig dagen na de inwerkingtreding van het plan, stelt de Regering, of de persoon die zij bij DGO4 daartoe machtigt, het register van de grondwinsten op waarin de percelen zijn opgelijst waarvan de bestemming is gewijzigd door de opmaak of de herziening van het gewestplan.

Voor elk perceel of perceelsgedeelte van de omtrek van het opgemaakte dan wel herziene plan bevat het register minstens volgende gegevens : 1° de kadastrale inlichtingen, met : a) het bij het kadaster gekende perceelsnummer, evenals de opgave van de betrokken gemeente, van haar bij het kadaster gekende afdeling en sectie;b) de oppervlakte van het betrokken perceel of perceelsgedeelte, uitgedrukt in hectare (ha) en are (a);2° zijn bestemming(en) op het gewestplan voor de wijziging waaruit de retributie voortvloeit;3° zijn bestemming(en) op het gewestplan na de wijziging waaruit de retributie voortvloeit; 4° het punt (de punten) van artikel D.VI.49 dat (die) verband houdt (houden) met de betrokken vierkante meter; 5° de gevallen waarin artikel D.VI.50, leden 1, 2, 3, 4 of 6, van toepassing is.

De Regering, of de persoon die zij daartoe machtigt, richt de gegevens aan de ambtenaar bedoeld in artikel D.VI.57, lid 1.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor vorm en inhoud van het register en kan de bekendmakingsregels ervan bepalen.

Onderafdeling 5. - Vestiging, inning, vordering, betaaltermijnen en beroepen Art. D.VI.57. De retributie wordt door de ambtenaar, aangewezen door de Regering, gevestigd door middel van kohieren die uitvoerbaar verklaard worden overeenkomstig artikel 17bis, § 1, a, van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen en overeenkomstig de regels die in datzelfde decreet erop van toepassing zijn.

Voor de toepassing van dit decreet zijn het belastbaar tijdperk en het aanslagjaar het kalenderjaar tijdens welk één van de verrichtingen bedoeld in artikel D.VI.48, 2°, wordt uitgevoerd.

De notaris die de authentieke akte bedoeld in artikel D.VI.48, 2°, ontvangen heeft, licht er de ambtenaar, aangewezen in lid 1, binnen de vijf dagen na het verlijden van de akte over in.

Het gemeentecollege, de afgevaardigd ambtenaar of de Regering die als al dan niet samengevoegde bevoegde overheid de vergunning bedoeld in artikel D.VI.48, lid 1, 2°, heeft toegekend licht er de ambtenaar, aangewezen in lid 1, over in zodra de vergunning definitief is op het vlak van de administratieve beroepen.

Het kohier wordt op basis van het register bedoeld in artikel D.VI.56 en van die informatie gevestigd.

De Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens die nodig zijn voor vestiging van de kohieren aan de ambtenaar belast met de vestiging van de retributie worden overgemaakt en wijst de ambtenaren aan die belast zijn met de inning en de invordering van de retributie en de controle van de inachtneming van de aan de retributie verbonden verplichtingen.

Art. D.VI.58. De retributie op de planwinsten moet betaald worden binnen de termijn bedoeld in artikel 23, § 1, van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen.

Wanneer de stedenbouwkundige vergunning, de bebouwingsvergunning, de enige of bedrijfsvergunning gefaseerd wordt toegekend, wordt de te betalen retributie voor elke fase vastgesteld naar verhouding tot de betrokken oppervlakte; de betaaltermijn wordt voor elke andere fase dan de eerste berekend te rekenen van de dag, vastgesteld door de vergunning als aanvangsdatum van de vervaltermijn.

Art. D.VI.59. De administratieve en gerechtelijke beroepen die de retributieplichtige openstaan zijn die, welke zijn bepaald in de artikelen 25 tot 28 van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen.

De Regering bepaalt het protocol voor de raadpleging en de mededeling van de informatie nodig voor de behandeling van de beroepen.

Art. D.VI.60. Onverminderd de bepalingen van dit Hoofdstuk zijn de bepalingen van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen van toepassing op de retributie op de planwinsten en meer bepaald de artikelen 20 tot 24bis betreffende de aanslagtermijnen en de eisbaarheid van de retributies, de artikelen 29 en volgende betreffende de nalatigheidsintresten, de artikelen 35 en volgende betreffende de vervolgingen, de artikelen 53 en volgende betreffende de gevolgen van de beroepen op de inningen, de artikelen 56 en volgende betreffende de verjaring, de artikelen 57bis en volgende betreffende het oninvorderbaar karakter van sommige schuldvorderingen, de artikelen 58 en volgende betreffende het recht en het voorrecht van de schatkist inzake de invordering, de artikelen 63 en volgende betreffende de administratieve sancties.

Onderafdeling 6. - Evaluatie Art. D.VI.61. De Regering stelt om de vijf jaar een evaluatieverslag op, dat de opvolging en de doeltreffendheid van het planwinstenstelsel mogelijk maakt.

Onderafdeling 7. - Overgangsrecht Art. D.VI.62. De gewestelijke retributie op de planwinsten is van toepassing op elke opmaak en herziening van gewestplannen waarvan het ontwerp door de Regering is aangenomen na de inwerkingtreding van het Wetboek. Afdeling 2. - Gemeentelijke retributies

Art. D.VI.63. De gemeenten maken een inventaris op van alle op hun grondgebied gelegen onbebouwde terreinpercelen waarvoor een niet-vervallen verkavelingsvergunning of bebouwingsvergunning bestaat, alsook van alle onbebouwde terreinpercelen die gelegen zijn binnen de omtrek van een woongebied, van een woongebied met landelijk karakter, van een gebied waarvan de inrichting aan een gemeentelijk overleg is onderworpen, ontsloten in de zin van artikel D.II.42 en bestemd voor bewoning, van een gebied van gemeentelijk belang bestemd voor bewoning, met uitzondering van een bedrijfsruimte zoals voorzien in het gewestplan. Iedereen die daarom verzoekt, kan deze inventaris ter plaatse inzien.

Art. D.VI.64. § 1. De gemeenten zijn gemachtigd om, naast de opcentiemen van de onroerende voorheffing, een jaarlijkse retributie te heffen op de onbebouwde percelen gelegen : 1° in de niet-vervallen bebouwingsomtrek in een gebied van gemeentelijk belang;2° in een gebied van gemeentelijk belang en langs een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, met een wegverharding en voldoende breed is, rekening houdende met de ligging;3° in de omtrek van een niet-vervallen bebouwingsvergunning buiten een gebied van gemeentelijk belang; 4° langs een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, met een wegverharding en die voldoende breed is, rekening houdende met de ligging en : a) ofwel gelegen in een woongebied of woongebied met een landelijk karakter, opgenomen op het gewestplan of gelegen in de omtrek van de plannen bedoeld in artikel D.II.66, § 3, leden 1 en 2, en besteld voor bewoning of bewoning met een landelijk karakter; b) ofwel in een gebied waarvan de inrichting aan een gemeentelijk overleg onderworpen is, in de zin van artikel D.II.42 en bestemd voor bewoning of bewoning met een landelijk karakter.

Het bedrag van de jaarlijkse retributie bedoeld in lid 1, 3°, mag de helft van het bedrag vastgesteld overeenkomstig 1° niet overschrijden.

Het bedrag van de jaarlijkse retributie bedoeld in lid 1, 4°, mag de helft van het bedrag vastgesteld overeenkomstig 2° niet overschrijden. § 2. Vrijgesteld zijn : 1° van de in § 1, 1° en 3°, bedoelde retributie, zij die eigenaar zijn van één enkel onbebouwd perceel onder uitsluiting van enig ander onroerend goed;2° van de in § 1, 2° en 4°, bedoelde retributie, zij die eigenaar zijn van één enkel onbebouwd perceel bij uitsluiting van enig ander onroerend goed;3° van beide retributies, de openbare huisvestingsmaatschappijen. De vrijstelling bedoeld in 1° en 2° geldt slechts voor de vijf aanslagjaren na de verwerving van het goed. Ze geldt gedurende de eerste vijf aanslagjaren na de inwerkingtreding van de belastingverordening indien het goed op dat tijdstip reeds verworven is. Die termijnen worden geschorst tijdens de procedure wanneer een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State ingediend is tegen een vergunning betreffende dat goed of een aanvraag tot onderbreking van de vergunde werken hangende is bij een rechtbank van de gerechtelijke orde. § 3. De belasting bedoeld in paragraaf 1, 1° en 3°, is niet van toepassing op percelen die, ingevolge de bepalingen van de wet op de huurpacht, thans niet voor bebouwing kunnen worden bestemd.

De belasting bedoeld in paragraaf § 1, 2° en 4°, is niet van toepassing op gronden waarop krachtens een overheidsbeslissing niet mag worden gebouwd, of wanneer daarop niet kan worden gebouwd, of wanneer de gronden daadwerkelijk beroepsmatig worden gebruikt voor landbouw- en tuinbouwdoeleinden.

BOEK VII. - Overtredingen en straffen HOOFDSTUK I. - Strafbare handelingen Art. D.VII.1. § 1. Strafbaar zijn volgende feiten : 1° de uitvoering van de in artikel D.IV.4 bedoelde handelingen en werken of de bebouwing van een goed in de zin van artikel D.IV.2, zonder voorafgaande vergunning, na het verval ervan of na de akte of het besluit tot opschorting van de vergunning of nog zonder overeenstemming met de vergunning, met uitzondering van de handelingen gesteld met miskenning van het perceelsgewijs plann van de bebouwingsvergunning wanneer ze geen wijziging van de bebouwingsvergunning overeenkomstig artikel D.IV.94, § 2, vereisen; 2° de voortzetting van de in artikel D.IV.4 bedoelde handelingen en werken of de bebouwing van een goed in de zin van artikel D.IV.2 zonder voorafgaande vergunning, na het verval ervan of na de akte of het besluit tot opschorting van de vergunning; 3° de instandhouding van de werken, na 21 april 1962 uitgevoerd, zonder de vereiste vergunning of in miskenning ervan;4° uitgezonderd de handelingen en werken die ter afwijking zijn vergund of vrijgesteld zijn van vergunning, de niet-inachtneming van voorschriften van de gewestplannen en van de normen van de stedenbouwkundige handleiding; 5° de niet-nakoming van de regels betreffende de aanplakking van de vergunning bedoeld in artikel D.IV.70 of de reclameregels bedoeld in artikel D.IV.76 en in Boek VIII; 6° de ontstentenis van kennisgeving van de aanvang van de werken zoals bedoeld in artikel D.IV.71; 7° de niet-nakoming van de bepalingen van het Waals Erfgoedwetboek. § 2. De instandhouding van de handelingen en werken zonder de vergunning die was vereist of met miskenning ervan maakt tijdens de tien jaren na de voltooiing van de werken geen overtreding uit voor zover de volgende cumulatieve voorwaarden vervuld worden : 1° de overtreding werd begaan : a) ofwel in een op het gewestplan voor bebouwing bestemd gebied in de zin van artikel D.II.23, tweede lid; b) ofwel in een ontsloten gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen en dat betrekking heeft op één of verschillende bestemmingen bestemd voor bebouwing in de zin van artikel D.II.23, tweede lid; c) ofwel op bouwwerken, installaties en gebouwen of hun aanvullende en bijkomende inrichtingen, die voor de inwerkingtreding van het gewestplan bestaan, of waarvan de bestemming met het gebied overeenstemt of waarvan de bestemming in afwijking van het gewestplan is toegestaan;2° de in overtreding zijnde handelingen en werken stemmen overeen met de gewestelijke leidraad;3° de in overtreding zijnde handelingen en werken vervullen één van de volgende hypothesen : a) in geval van niet-naleving van de afgegeven stedenbouwkundige vergunning of bebouwingsvergunning, is de omvang van de verschillen kleiner dan twintig procent : i) van de vergunde grondinneming; ii) van de vergunde goot- en nokhoogten; iii) van de vergunde diepte; iv) van de vergunde volumetrie; v) van de vergunde vloeroppervlakte; vi) van de vestigingspiegels van de bouwwerken; vii) van de minimale of maximale afmeting van het perceel; b) in geval van aanbouw van een luifel als uitbreiding van een vergunde landbouwloods voor zover : i) de nokhoogte van de luifel kleiner is dan de goothoogte van de loods; ii) de loods een dergelijke luifel op één enkele van zijn opgaande muren heeft; iii) de luifel een maximale diepte van zeven meter, gemeten vanaf de opgaande muur van de loods, heeft; c) in geval van niet-naleving van de toegelaten openingen;d) in geval van niet-naleving van de bij de stedenbouwkundige vergunningen vergunde kleurschakering. § 3. De bepalingen van het eerste Boek van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op bovenbedoelde misdrijven evenals op die welke in de artikelen D.VII.7 en D.VII.11 zijn omschreven. HOOFDSTUK II. - Overtreders Art. D.VII.2. Onverminderd de bepalingen van het Strafwetboek kunnen de gepleegde overtredingen ten laste worden gesteld van : 1° de bouwheer;2° de eigenaar van het goed, eveneens indien hij ingestemd heeft met de plaatsing van vaste of mobiele installaties of ze gedoogd heeft;3° de personen die om redenen van hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, bebouwen, te koop of te huur aanbieden, verkopen of verhuren, vaste of mobiele installaties bouwen of plaatsen of die bij deze verrichtingen tussenbeide komen. HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de overtredingen Afdeling 1. - Vaststellende beambten

Art. D.VII.3. Behalve de ambtenaren van gerechtelijke politie zijn de volgende personen bevoegd om de overtredingen omschreven in de artikelen D.VII.1, D.VII.7, derde lid, en D.VII.11, tweede lid, op te sporen en vast te stellen, in voorkomend geval, bij proces-verbaal : 1° de ambtenaren en beambten belast met het wegbeheer en de wegpolitie;2° de technische ambtenaren en beambten van de gemeenten, aangewezen door de gemeenteraad;3° de ambtenaren en beambten van het Gewest, opgenomen op de lijst bepaald door de Gouverneur. De Regering verstrekt de gewestelijke personeelsleden een bewijs van hoedanigheid van vaststellende beambte. Afdeling 2. - Voorafgaande waarschuwing en het in overeenstemming

brengen Art. D.VII.4. Bij overtreding niet beoogd in artikel D.VII.1, § 2, richten de vaststellende beambten een voorafgaande waarschuwing aan de vermoedelijke overtreder of aan de eigenaar van het goed waar de overtreding begaan werd en stellen een termijn met een duur tussen drie maanden en twee jaar vast om zich in overeenstemming te brengen.

Wordt die waarschuwing mondeling gedaan, dan wordt de waarschuwing per zending binnen de vijftien dagen door de gemachtigd ambtenaar of de burgemeester, volgens het geval, bevestigd.

Aan het einde van de in het eerste lid bedoelde termijn en bij gebrek aan het in overeenstemming brengen wordt overeenkomstig artikel D.VII.5 een proces-verbaal tot vaststelling opgesteld en aan de Procureur des Konings overgemaakt. Afdeling 3. - Proces-verbaal

Art. D.VII.5. Het proces-verbaal beschrijft de vastgestelde strafbare handelingen en werken en vermeldt de overtreden bepaling(en) van het Wetboek.

De Regering kan de vorm en de inhoud van het proces-verbaal bepalen. Afdeling 4. - Zending van het proces-verbaal van vaststelling

Art. D.VII.6. Behalve de ambtenaren van gerechtelijke politie, zendt elk vaststellende beambte het proces-verbaal uiterlijk tien dagen na de vaststelling van de in artikel D.VII.I. bedoelde overtreding aan de overtreders, aan elke houder van een zakelijk recht op het onroerend goed, hypotheek en genotspand uitgezonderd, aan elke persoon die gebruik maakt van het onroerend goed, aan het gemeentecollege, aan de gemachtigd ambtenaar en aan de Procureur des Konings.

Zodra een proces-verbaal opgesteld door een ambtenaar van gerechtelijke politie of door een vaststellende beambte in ontvangst is genomen, stelt de gemachtigd ambtenaar het gemeentecollege of de Regering in kennis daarvan, indien een beroep bij haar aanhangig wordt gemaakt of zou kunnen worden gemaakt over een aanvraag voor een regularisatievergunning betreffende de handelingen en werken of de bebouwing die het voorwerp hebben uitgemaakt van het proces-verbaal. Afdeling 5. - Toegang

Art. D.VII.7. De vaststellende beambten bedoeld in artikel D.VII.3 hebben toegang tot de werken en de bouwwerken en installaties om alle nuttige onderzoeken en vaststellingen te doen. Ze mogen alle ruimtes bezichtigen, zelfs gesloten en overdekte, waar boringen of opgravingen plaatsvinden, en zich alle gegevens laten verstrekken die zij nuttig achten.

Indien de bezichtiging het karakter aanneemt van een huiszoeking, mogen de vaststellende beambten alleen te werk gaan als er aanwijzingen van een overtreding zijn en op voorwaarde dat ze daartoe door de politierechtbank gemachtigd zijn.

Onverminderd de toepassing van de strengere straffen die in de artikelen 269 en 275 van het Strafwetboek zijn bepaald, wordt al wie zich tegen de uitoefening van het hierboven bedoelde recht van huiszoeking heeft verzet, gestraft met een geldboete van 50 tot 300 euro en een gevangenisstraf van acht tot vijftien dagen of met slechts één van deze straffen. HOOFDSTUK IV. - Bevel tot onderbreking van de werken Afdeling 1. - Mondeling bevel tot onderbreking

Art. D.VII.8. De vaststellende beambten bedoeld in artikel D.VII.3 kunnen mondeling en ter plaatse de onderbreking van de werken bevelen, alsmede de stopzetting van het gebruik van het gebouw of van de uitvoering van handelingen wanneer ze vaststellen dat een overtreding gaande is of dat ze een in kracht van gewijsde getreden rechtsbeslissing schenden.

Zodra het bevel gegeven is, wordt er een proces-verbaal van vaststelling van de overtreding, zoals vermeld in artikel D.VII.5, opgesteld. Afdeling 2. - Schriftelijke bevestiging

Art. D.VII.9. Het bevel wordt binnen vijf dagen bevestigd door de burgemeester of de gemachtigde ambtenaar, op straffe van verval.

Het proces-verbaal van vaststelling en de bekrachtigingsbeslissing worden gezonden aan de opdrachtgever, aan de persoon of de aannemer die het werk uitvoert, aan elke houder van een zakelijk recht op het onroerend goed, hypotheek en genotspand uitgezonderd of aan de projectontwerper indien hij de uitvoering van de werken controleert, of aan de persoon die het gebouw gebruikt. Een afschrift van die documenten wordt tegelijkertijd aan het college, aan de gemachtigd ambtenaar en aan de Procureur des Konings overgemaakt.

De Regering kan de vorm en de inhoud van de beslissing tot bekrachtiging vaststellen. Afdeling 3. - Verzoeken tot opheffen van het bevel

Art. D.VII.10. De betrokkene kan in kort geding de afschaffing vragen van de maatregel t.o.v. het Gewest of de gemeente, naargelang de beslissing tot bevestiging door de gemachtigde ambtenaar of door de burgemeester wordt betekend. Het verzoek wordt voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied gebracht, waar de handelingen en werken werden uitgevoerd. De artikelen 1035 tot 1041 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de indiening en de behandeling van de aanvraag. Afdeling 4. - Aanvullende maatregelen

Art. D.VII.11. De bovenbedoelde vaststellende beambten zijn gerechtigd tot het treffen van alle maatregelen, verzegeling inbegrepen, om te voorzien in de onmiddellijke toepassing van het bevel tot staking, van de bekrachtigingsbeslissing of in voorkomend geval, van de beschikking van de voorzitter.

Ieder die het werk of de handelingen heeft voortgezet in strijd met het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of de beschikking van de voorzitter, wordt, onverminderd de in artikel D.VII.1 op de misdrijven gestelde straffen, gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand. HOOFDSTUK V. - Vervolging voor de correctionele rechtbank Art. D.VII.12. Wanneer de Procureur des Konings de overtreder voor de correctionele rechtbank vervolgt, worden de overtredingen, in geval van burgerlijke-partijstelling voor de onderzoeksrechter of bij rechtstreekse dagvaarding, gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en een boete van 100 tot 50.000 euro of slechts met één van deze straffen.

De straffen zijn echter gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en geldboete van 2.000 tot 100.000 euro, of één van deze straffen alleen, indien de schuldigen aan de misdrijven, personen zijn die wegens hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, bebouwen, te koop of te huur zetten, verkopen of in huur geven, bouwen of vaste of verplaatsbare inrichtingen opstellen. Hetzelfde geldt voor degenen die bij die verrichtingen als tussenpersoon optreden.

Art. D.VII.13. Naast de straf beveelt de rechtbank op met redenen omkleed verzoek van de gemachtigde ambtenaar of het gemeentecollege : 1° ofwel het herstel van de plaats in haar oorspronkelijke staat of de stopzetting van het onrechtmatige gebruik; 2° ofwel de uitvoering van werken of inrichtingswerken voor zover de handelingen en werken of de te handhaven bebouwing en de uit te voeren werken of inrichtingswerken het gewestplan en de normen van de leidraad voor gewestelijke stedenbouw naleven of de voorwaarden m.b.t. de afwijking van het gewestplan of de normen van de leidraad voor gewestelijke stedenbouw naleven; 3° ofwel de betaling van een som gelijk aan de meerwaarde die het goed ingevolge de overtreding verworven heeft, voor zover het noch op de beschermingslijst noch op de monumentenlijst voorkomt krachtens het Waals Erfgoedwetboek en voor zover de in overtreding uitgevoerde handelingen en werken of de uitgevoerde bebouwing het gewestplan en de normen van de leidraad voor gewestelijke stedenbouw of de voorwaarden m.b.t. de afwijking van het gewestplan of de normen van de de leidraad voor gewestelijke stedenbouw naleven.

De motivering van de gemachtigd ambtenaar of van het gemeentecollege heeft met name betrekking op de impact van de gekozen wijze van herstel op het leefmilieu ten opzichte van artikel D.66 van Boek I van het Milieuwetboek en op de naleving van de in het eerste lid, 2° of 3°, bedoelde voorwaarden.

De rechtbank bepaalt daarvoor een termijn, die in sub 1° en 2° bedoelde gevallen één jaar niet mag overschrijven. In geval van veroordeling tot betaling van een som, legt de rechtbank deze vast op de gehele of gedeeltelijke meerwaarde die het goed verworven heeft, en beveelt dat de veroordeelde op geldige wijze voldoening kan geven door de plaats binnen één jaar in haar oorspronkelijke staat te herstellen.

De som wordt gestort op een speciale rekening van de begroting van het Gewest.

Art. § D.VII.14. Onverminderd de toepassing van hoofdstuk XXIII van Boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek beveelt het vonnis dat, wanneer de plaats niet in haar oorspronkelijke staat wordt hersteld of wanneer de werken en werkzaamheden niet binnen de voorgeschreven termijn worden uitgevoerd, de gemachtigde ambtenaar, het gemeentecollege en eventueel de burgerlijke partij, van ambtswege de uitvoering daarvan kunnen vorderen.

Het bestuur of de burgerlijke partij die het vonnis ten uitvoer legt, heeft het recht om de na het herstel van de plaats overblijvende materialen en voorwerpen te verkopen, te vervoeren, op te slaan en te vernietigen op een plaats die ze zelf kiezen.

De veroordeelde is gedwongen tot de terugbetaling van alle uitvoeringskosten, na aftrek van de verkoopprijs van de materialen en voorwerpen, op vertoon van een door de beslagrechter uitvoerbaar verklaarde geschatte staat.

Art. D.VII.15. Wanneer het vonnis, op verzoek van de gemachtigde ambtenaar of het gemeentecollege overeenkomstig artikel D.VII.13, hetzij het herstel van de plaats in haar oorspronkelijke staat, hetzij de uitvoering van werkzaamheden of inrichtingswerken beveelt, geldt het vonnis als vergunning en worden het herstel van de plaats in haar oorspronkelijke staat of de werkzaamheden en inrichtingswerken door de veroordeelde uitgevoerd zonder dat hij in het bezit van de in artikel D.IV.4 bedoelde vergunning moet zijn.

De veroordeelde moet het gemeentecollege evenwel acht dagen voor de aanvang van de werken verwittigen. Het college kan uitvoeringsvoorwaarden opleggen, met name wat betreft de openbare veiligheid en volksgezondheid.

Het vonnis dat de betaling beveelt van een som gelijk aan de meerwaarde die het goed ingevolge de overtreding verworven heeft, geldt als vergunning vanaf de betaling. HOOFDSTUK VI. - Vergelijk en teruggavemaatregelen Afdeling 1. - Afwezigheid van vervolgingen

Art. D.VII.16. Indien de Procureur des Konings niet binnen de negentig dagen na ontvangst van het proces-verbaal van vaststelling blijk geeft van het voornemen om de overtreder te vervolgen, wordt hij geacht het dossier zonder gevolg te klasseren. Afdeling 2. - Overleg

Art. D.VII.17. Indien de Procureur des Konings niet binnen de negentig dagen na ontvangst van het proces-verbaal van vaststelling blijk geeft van het voornemen om vervolging in te stellen, kan de overtreder binnen drie maanden door het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar voor een overlegvergadering opgeroepen worden in aanwezigheid van de gemachtigd ambtenaar en het gemeentecollege of hun vertegenwoordiger.

Na afloop van de overlegvergadering wordt in het proces-verbaal geacteerd : 1° hetzij de overeenkomst tussen de overtreder, de gemachtigd ambtenaar en het gemeentecollege over de verbintenis van de overtreder om een aanvraag voor een regularisatievergunning in te dienen;2° hetzij het uitblijven van overeenkomst. De overheid die de vergadering heeft opgeroepen, zendt het akte nemen van de overeenkomst of het uitblijven van overeenkomst bedoeld in het tweede lid aan de overtreder, het gemeentecollege of aan de gemachtigd ambtenaar. In geval van overeenkomst dient de overtreder de aanvraag voor een regularisatievergunning in binnen een termijn van zes maanden na de zending van de inaktname. Zoniet vervalt de overeenkomst.

Bij gebrek aan overeenkomst of indien de overeenkomst vervalt, wordt de procedure voortgezet overeenkomstig artikel D.VII.12 of D.VII.22. Afdeling 3. - Vergelijk en regularisatie

Onderafdeling 1. - Vergelijk Art. D.VII.18. Wanneer de handelingen en de werken die uitgevoerd of in stand gehouden zijn in overtreding van de bepalingen de vereiste stedenbouwkundige vergunning zouden kunnen krijgen op grond ofwel van de regelgeving die gold bij de voltooiing van de handelingen en de werken ofwel van de regelgeving die gold bij de indiening van de aanvraag, in voorkomend geval overeenkomstig de artikelen D.IV.5 tot D.IV.13, en rekening houdend met de specificiteit van het project en de krachtlijnen van het bebouwde en onbebouwde landschap bij de indiening van de aanvraag, stelt de gemachtigd ambtenaar, in overeenstemming met het gemeentecollege, een vergelijk voor met de overtreder.

De beslissing van het gemeentecollege over het vergelijk wordt binnen de zestig dagen na de zending van de gemachtigd ambtenaar overgemaakt.

Bij ontstentenis wordt de beslissing gunstig geacht.

Als er onenigheid bestaat tussen het gemeentecollege en de gemachtigd ambtenaar over het bedrag van het vergelijk wordt het voorstel van de overheid die de overtreding heeft vastgesteld, in acht genomen.

In het kader van de beroepsprocedure bedoeld in de artikelen D.IV.63 en volgende en bij gebrek aan vergelijk voorgesteld door de gemachtigd ambtenaar kan de Regering in overeenstemming met het gemeentecollege, een vergelijk voorstellen aan de overtreder. De beslissing van het gemeentecollege over het vergelijk wordt binnen de zestig dagen na de zending van de Regering overgemaakt. Bij ontstentenis wordt de beslissing gunstig geacht.

Art. D.VII.19. Het vergelijk wordt getroffen via de betaling van een geldsom waarvan het bedrag bepaald wordt volgens de door de Regering vastgelegde regels, zonder dat dit bedrag minder mag bedragen dan tweehonderdvijftig euro of meer dan vijfentwintig duizend euro.

De storting van het bedrag van het vergelijk geschiedt : 1° ofwel in handen van de fincancieel directeur van de gemeenten indien de overtreding is vastgesteld door de ambtenaren van gerechtelijke politie en de vaststellende beambten bedoeld in artikel D.VII.3, 1° en 2°; 2° ofwel in handen van de ontvanger der registratie op een bijzondere rekening van de gewestbegroting in de andere gevallen. De strafvordering en het recht van de overheid om enig verder herstel te eisen, vervallen door de betaling.

Indien het vergelijk niet binnen drie maanden na het verzoek van de overheid aan de overtreder wordt betaald, wordt de procedure overeenkomstig artikel D.VII.12 of D.VII.22 voortgezet. Deze duur kan op verzoek van de overtreder tot maximum achttien maanden gebracht worden met een betaling in termijnen.

Onderafdeling 2. - Regularisatievergunning ten gevolge van een proces-verbaal tot vaststelling Art. D.VII.20. § 1. Geen regularisatievergunning betreffende de handelingen en werken of de bebouwing die het voorwerp hebben uitgemaakt van een overeenkomstig artikel D.VII.6 behoorlijk betekend proces-verbaal tot vaststelling mag toegekend en gezonden worden door de bevoegde overheid die het proces-verbaal heeft ontvangen of die daarover is ingelicht zolang het totaalbedrag van het vergelijk niet wordt gestort. De vergunning mag niet geweigerd worden indien het totaalbedrag van het vergelijk is betaald. § 2. De aanvraag voor een regularisatievergunning kan ingediend of gezonden worden overeenkomstig artikel D.IV.32 en voor of na het proces-verbaal tot vaststelling behandeld worden. § 3. Indien de gemachtigd ambtenaar het proces-verbaal tot vaststelling overeenkomstig artikel D.VII.6 voor het begin van de termijn waarover de bevoegde overheid beschikte om te beslissen, ontvangt, worden de termijnen voor de zending van de beslissing opgeschort vanaf de eerste dag van de termijn waarover de bevoegde overheid beschikte om te beslissen tot : 1° ofwel op de datum van de volledige betaling van het vergelijk; 2° ofwel op de datum waarop de gemachtigd ambtenaar de uitvoering van de teruggavemaatregelen overeenkomstig artikel D.VII.21 akteert; 3° ofwel tot het vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden. Indien de gemachtigd ambtenaar het proces-verbaal tot vaststelling overeenkomstig artikel D.VII.6 ontvangt wanneer de termijn loopt waarover de bevoegde overheid beschikt om te beslissen, worden de termijnen voor de zending van de beslissing opgeschort vanaf de datum van ontvangst door de gemachtigd ambtenaar van het proces-verbaal tot vaststelling overeenkomstig artikel D.VII.6 tot : 1° ofwel op de datum van de volledige betaling van het vergelijk; 2° ofwel op de datum waarop de gemachtigd ambtenaar de uitvoering van de teruggavemaatregelen overeenkomstig artikel D.VII.21 akteert; 3° ofwel tot het vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden. Indien de gemachtigd ambtenaar het proces-verbaal tot vaststelling overeenkomstig artikel D.VII.6 ontvangt tijdens de periode waarin een beroep ingediend kan worden of tijdens de periode waarin het verzoek om het beroep te behandelen kan worden gezonden en indien de bevoegde overheid over het beroep moet beslissen, worden de termijnen voor de zending van de beslissing opgeschort vanaf de eerste dag van de termijn waarover de bevoegde overheid beschikte om te beslissen tot : 1° ofwel op de datum van de volledige betaling van het vergelijk;2° ofwel op de datum waarop de gemachtigd ambtenaar de uitvoering van de teruggavemaatregelen akteert;3° ofwel tot het vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden. § 4. Op de datum waarop de gemachtigd ambtenaar de uitvoering van de teruggavemaatregelen akteert of op de datum waarop een vonnis in kracht van gewijsde is getreden, wordt de vergunning geacht geweigerd te zijn en indien de bevoegde overheid een overheid van eerste instantie is, wordt geen enkel beroep ingesteld bij de beroepsinstantie. § 5. Een vergunningsaanvraag en een aanvraag voor een regularisatievergunning kunnen onafhankelijk van elkaar ingediend worden indien de bij de twee aanvragen betrokken handelingen en werken fysisch en functioneel volledig autonoom zijn. Afdeling 4. - Teruggavemaatregelen

Art. D.VII.21. Wanneer noch de regularisatie, noch de terugkeer naar de vroegere staat mogelijk zijn maar indien teruggavemaatregelen die geen vergunningsvergunning vereisen, zoals de aanplanting van bomen of hagen, de niet-significante wijziging van de bodemreliëf of het slopen van omstreden bouwwerken, de naleving van de goede inrichting van de plaats kunnen waarborgen, legt de gemachtigd ambtenaar, in overeenstemming met het gemeentecollege, die maatregelen en de termijn waarin ze worden uitgevoerd, aan de overtreder op.

Na afloop van de bepaalde termijn akteert de gemachtigd ambtenaar de uitvoering van de teruggavemaatregelen die met zijn beslissing overeenstemmen. De strafvordering en het recht van de overheid om enig verder herstel te eisen, vervallen door de uitvoering van de teruggavemaatregelen.

Indien de maatregelen niet binnen de voorgeschreven termijn worden uitgevoerd en overeenkomstig de beslissing tot oplegging van de teruggavemaatregelen wordt de procedure overeenkomstig artikel D.VII.12 of D.VII.22. voortgezet. HOOFDSTUK VII. - Vervolging voor de burgerlijke rechtbank Art. D.VII.22. Bij gebrek aan strafvordering en indien noch het vergelijk, noch het opleggen van teruggavemaatregelen mogelijk zijn, vervolgt de gemachtigd ambtenaar of het gemeentecollege voor de burgelijke rechtbank : 1° ofwel het herstel van de plaats in haar oorspronkelijke staat of de stopzetting van het onrechtmatige gebruik;2° ofwel de uitvoering van werkzaamheden of inrichtingswerken;3° ofwel de betaling van een som gelijk aan de gehele of gedeeltelijke meerwaarde die het goed ingevolge de overtreding verkregen heeft. De bepalingen van de artikelen D.VII.13 tot D.VII.15 zijn eveneens van toepassing wanneer een rechtsvordering bij de burgerlijke rechtbank wordt ingesteld. HOOFDSTUK VIII. - Rechten van de derden en diverse bepalingen Art. D.VII.23. De rechten van de derde benadeelde, die samen met de openbare overheid of afzonderlijk optreedt, zijn in geval van rechtstreeks herstel beperkt tot de door de bevoegde overheid gekozen wijze van herstel, onverminderd het recht om vergoeding van schade te eisen van de veroordeelde.

Art. D.VII.24. Op verzoek van de verkrijgers of huurders kan de rechtbank hun overdracht- of verhuurtitel nietig verklaren, onverminderd het recht op schadeloosstelling ten laste van de schuldige.

Art. D.VII.25. De dagvaarding voor de correctionele rechtbank op grond van artikel D.VII.12, of het exploot tot inleiding van het geding op grond van artikel D.VII.22 wordt in het hypotheekkantoor van het gebied waar de goederen gelegen zijn, overgeschreven ten verzoeke van de deurwaarder die het exploot heeft opgemaakt.

De dagvaarding of het exploot vermeldt de kadastrale omschrijving van het onroerend goed dat het voorwerp van het misdrijf is, en identificeert de eigenaar ervan in de vorm en onder de sanctie die in artikel 12 van de wet van 10 oktober 1913 zijn bepaald.

Iedere in de zaak gewezen beslissing wordt in de rand van de overgeschreven dagvaarding of van het overgeschreven exploot vermeld op de wijze bij artikel 84 van de wet van 16 december 1851 betreffende de herziening van het hypotheekstelsel voorgeschreven.

Hetzelfde geldt voor de certificaat van de gemachtigde ambtenaar, waarbij wordt vastgesteld dat het vonnis uitgevoerd is, dat een vergelijk tot stand is gekomen of dat de betrokkene de voorgeschreven vergunning definitief heeft verkregen en de werken overeenkomstig de verordenende bepalingen en de vergunning heeft uitgevoerd of dat teruggavewerken zijn verricht.

Wanneer openbare besturen of derden wegens het in gebreke blijven van de veroordeelde genoopt zijn in de tenuitvoerlegging van het vonnis te voorzien, wordt de daaruit te hunnen bate voortvloeiende schuldvordering gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk doorgehaald wordt overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken IV en V van de wet van 16 december 1851 betreffende de herziening van het hypotheekstelsel.

Die waarborg dekt ook de schuldvordering ten gevolge van de kosten der hypothecaire formaliteiten, die door hen zijn voorgeschoten en die ten laste van de veroordeelde komen. HOOFDSTUK IX. - Overgangsrecht Art. D.VII.26. De artikelen D.VII.17 tot D.VII.22 zijn van toepassing op de overtredingen vastgesteld bij proces-verbaal dat het voorwerp van een betekening aan de Procureur des Konings na de inwerkingtreding van dit Wetboek heeft uitgemaakt.

De gewestelijke beambten belast met het opsporen en vaststellen van overtredingen vóór de inwerkingtreding van het Wetboek blijven gemachtigd om de overtredingen op te sporen en vast te stellen tot het verkrijgen van het in artikel D.VII.3 bedoelde attest.

BOEK VIII. - Inspraak en evaluatie van de gevolgen van de plannen en programma's TITEL I. - Inspraak HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Indeling van de plannen, omtrekken,

ontwikkelingsplannen, leidraden, vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2 Art. D.VIII.1. Onverminderd de artikelen D.II.66, § 2 en § 4, D.II.68, § 2, D.III.7, § 3, D.III.14 en D.V.2, § 10, en D.V.11, § 4, zijn de plannen, omtrekken, ontwikkelingsplannen, leidraden, vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2 waarvan de aanneming, de goedkeuring of de toelating, de herziening of de opheffing een fase van inspraak omvat : 1° het ruimtelijk ontwikkelingsplan;2° het gewestplan;3° de volgende plannen, omtrekken, ontwikkelingsplannen en leidraden : a) het meergemeentelijk ontwikkelingsplan;b) het gemeentelijk ontwikkelingsplan;c) het lokaal beleidsontwikkelingsplan;d) de gemeentelijke leidraad voor stedenbouw;e) de omtrek van de te herontwikkelen locatie;f) de omtrek voor landschappelijk en milieuherstel;g) de stedelijke verkavelingsomtrek; h) het onteigeningsplan bedoeld in artikel D.VI.3 wanneer het opgemaakt wordt na een plan, omtrek of ontwikkelingsplan bedoeld in dit artikel of wanneer het niet van een plan, omtrek of ontwikkelingplan bedoeld in dit artikel afhangt; i) de omtrek van voorkoop bedoeld in artikel D.VI.18 wanneer hij opgemaakt wordt na een plan, omtrek of ontwikkelingsplan bedoeld in dit artikel of wanneer hij niet van een plan, omtrek of ontwikkelingsplan bedoeld in dit artikel afhangt; 4° voor zover ze niet onderworpen worden aan een effectenonderzoek overeenkomstig de artikelen D.66, § 2, en D.68, §§ 2 en 3, van Boek I van het Milieuwetboek en wanneer ze onderworpen worden aan een openbaar onderzoek of aan een aankondiging van een project overeenkomstig artikel D.VI.40, de volgende projecten : a) de stedenbouwkundige vergunningen;a) de bebouwingvergunningen;c) de stedenbouwkundige attesten nr.2. Afdeling 2. - Algemene principes van de inspraak

Art. D.VIII.2. § 1. De inspraak bij de uitwerking van plannen, omtrekken, ontwikkelingsplannen, leidraden en de besluitvorming van de vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2 wordt gewaarborgd overeenkomstig titel 1 onverminderd de toepassing van de bepalingen betreffende de toegang tot de informatie inzake leefmilieu.

De resultaten van het inspraakproces worden behoorlijk in aanmerking genomen. § 2. Wanneer eenzelfde project krachtens verschillende wetgevingen aan een openbaar onderzoek onderworpen moet worden, kunnen slechts één openbaar onderzoek, en in voorkomend geval, één enkele informatie- of overlegvergadering georganiseerd worden om de eisen van bedoelde wetgevingen te vervullen.

Daartoe omvat het aan een openbaar onderzoek onderworpen dossier, naast de documenten vereist bij andere wetgevingen, de documenten vereist bij artikel D.VIII.15. De modaliteiten voor de inspraak worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die een maximale deelneming waarborgen.

Art. D.VIII.3. Indien de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 een aankondiging van project en een openbaar onderzoek vereist, wordt het dossier aan een openbaar onderzoek onderworpen.

Art. D.VIII.4 Voor de gewestplannen bepaalt de Regering of de door haar daartoe aangewezen persoon op basis van het ontwerp van plan en van het verslag over de milieueffecten de gemeenten, met inbegrip van de gemeente(n) waartoe de herziening zich uitbreidt, die betrokken kunnen zijn door de herziening en op het grondgebied waarvan een openbaar onderzoek wordt uitgevoerd. HOOFDSTUK II. - Voorafgaandelijke informatievergadering Art. D.VIII.5. § 1. Voor de gewestplannen waarvan de herziening op initiatief van de gemeente of van een overeenkomstig de artikelen D.II.47 en D.II.48 private of publieke natuurlijke of rechtspersoon wordt bepaald, vindt een voorafgaandelijke informatievergadering plaats vóór de verzending van de aanvraag aan de Regering.

De informatievergadering heeft als doel : 1° de aanvrager in staat te stellen het basisdossier bedoeld in artikel D.II.44 voor te stellen; 2° het publiek in staat te stellen zich te informeren en zijn opmerkingen te uiten over het ontwerp van herziening van het gewestplan;3° in voorkomend geval de bijzondere punten die zouden kunnen worden besproken in het verslag over de milieueffecten te onderstrepen;4° alternatieven voor te stellen die redelijkerwijs voor de aanvrager overwogen kunnen worden opdat ermee rekening zou worden gehouden in het verslag over de milieueffecten. § 2. De persoon of de overheid die het initiatief van de herziening heeft genomen, bepaalt de datum, het uur en de plaats van de informatievergadering en de personen, alsook hun adres, bij wie informatie kan worden verkregen.

De informatievergadering vindt plaats in de gemeente op het grondgebied waarvan de geplande herziening van het gewestplan in oppervlakte de grootste is of op het grondgebied waarvan het op te nemen tracé het langste is.

De persoon of de overheid die het initiatief van de herziening heeft genomen, maakt de in het eerste lid bedoelde informatie over aan het gemeentecollege van elke gemeente op het grondgebied waarvan de herziening van het gewestplan wordt gepland, en ter informatie aan DGO4. § 3. Elk gemeentecollege plakt een bericht aan de gewoonlijke aanplakkingplaatsen aan minstens vijftien dagen voor het houden van de informatievergadering en tot de dag volgend op die vergadering. Het plakt het advies op vier plaatsen aan naast de betrokken omtrek langs een berijdbare weg of een weg die als doorgang dient. Het bericht kan op de website van de betrokken gemeente bekendgemaakt worden.

Het bericht vermeldt ten minste de persoon of de overheid die het initiatief van de herziening heeft genomen, de aard van het project en zijn vestigingsplaats, het doel van de vergadering, de datum, het uur en de plaats van de informatievergadering en de personen, alsook hun adres, bij wie informatie kan worden verkregen.

De persoon of de overheid die het initiatief van de herziening heeft genomen, verspreidt het bericht in twee gewestelijke dagbladen en in een huis-aan-huisblad in de gemeente op het grondgebied waarvan de herziening van het gewestplan wordt gepland.

De persoon of de overheid die het initiatief van de herziening heeft genomen, nodigt de volgende personen of instellingen op de vergadering uit : 1° de Regering of haar vertegenwoordiger;2° een vertegenwoordiger(s) van DGO4 en de gemachtigde ambtenaar;3° een vertegenwoordiger van DGO3 : 4° de Beleidsgroep Leefmilieu;5° de gemeentelijke commissie van de gemeente op het grondgebied waarvan de herziening van het gewestplan wordt gepland;6° de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening;7° de vertegenwoordigers van de gemeente op het grondgebied waarvan de herziening van het gewestplan wordt gepland. § 4. Een vertegenwoordiger van het gemeentecollege van de gemeente waarin de informatievergadering plaatsvindt, zit de vergadering voor.

De adviseur inzake ruimtelijke ordening of de adviseur inzake leefmilieu of een vertegenwoordiger van het gemeentecollege neemt het secretariaat van de vergadering waar, bepaalt de presentielijst en maakt de notulen op. § 5. De persoon of de overheid die het initiatief van de herziening heeft genomen, stelt het ontwerp van herziening van het gewestplan voor. § 6. Elke persoon kan binnen vijftien dagen na de vergadering zijn opmerkingen en aanbevelingen over het ontwerp van herziening van het gewestplan schriftelijk richten aan het gemeentecollege van elke gemeente. Hij kan ook bijzondere punten onderstrepen en alternatieven voorstellen die redelijkerwijs overwogen kunnen worden door de persoon of de overheid die het initiatief van de herziening heeft genomen opdat ermee rekening zou worden gehouden in het verslag over de milieueffecten.

Elk gemeentecollege richt aan de persoon of de overheid die het initiatief van de herziening heeft genomen, het afschrift van de eventuele opmerkingen, aanbevelingen en voorstellen binnen dertig dagen na de informatievergadering. Het gemeentecollege van de gemeente waarin de informatievergadering plaatsvindt, maakt het proces-verbaal van de informatievergadering op, stuurt het binnen dezelfde termijn aan de persoon of de overheid die het initiatief van de herziening heeft genomen, en houdt het ter beschikking van het publiek. HOOFDSTUK III. - Aankondiging van een project Art. D.VIII.6. De aankondiging van het project wordt uitgevoerd door de aanplakking van een bericht waarin wordt vermeld dat een aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 is ingediend.

De aanvrager plakt voor een duur van drie weken een leesbaar bericht op het terrein langs de openbare weg aan op de dag volgend de ontvangst van het in artikel D.IV.33 bedoelde ontvangst van bericht.

Binnen dezelfde termijn en voor dezelfde duur plakt het gemeentebestuur het bericht op de gewoonlijke aanplakkingplaatsen aan.

Het kan het op zijn website publiceren.

De aanvrager is verantwoordelijk voor de aanplakking van het bericht op zijn terrein en voor zijn instandhouding in goede staat tijdens de periode van drie weken.

Wanneer de bevoegde overheid de gemachtigd ambtenaar of de Regering is, of indien het bericht van ontvangst of de lijst van de ontbrekende stukken bedoeld in artikel D.IV.33 binnen de termijn van twintig dagen niet aan de aanvrager wordt gezonden, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd en bepaalt het gemeentebestuur de datum van de eerste dag van aanplakking.

Het bericht omvat minstens een omschrijving van de wezenlijke kenmerken van het project, het feit dat het project afwijkt van een gemeentelijk plan van aanleg aangenomen voor de inwerkingtreding van het Wetboek en lokaal beleidsontwikkelingsplan geworden, van een verordening aangenomen voor de inwerkingtreding van het Wetboek en leidraad of bebouwingsvergunning geworden, de periode waarin de bezwaren en opmerkingen aan het college kunnen worden gezonden alsook de dagen, uren en plaats waar de persoon het dossier kan raadplegen.

Het aan een aankondiging van een project onderworpen dossier kan kosteloos ingezien worden bij het gemeentebestuur op de openingsuren van de kantoren en onder de voorwaarden bedoeld in de artikelen D.VIII.15 en D.VIII.16. Elke persoon kan bij de daartoe aangewezen persoon uitleg over het project verkrijgen.

De bezwaren en opmerkingen worden tijdens de in het bericht bepaalde periode van vijftien dagen aan het gemeentecollege gericht. De aanplakking wordt uiterlijk binnen vijf dagen voor de periode waarin de bezwaren en opmerkingen aan het gemeentecollege kunnen worden gericht, uitgevoerd.

De artikelen D.VIII.13 en D.VIII.21 zijn op de aankondiging van het project van toepassing.

De Regering bepaalt het model van bericht van de aankondiging van het project. Ze kan de inhoud ervan bepalen en de modaliteiten van het attest ter bevestiging van de aankondiging van het project vaststellen. HOOFDSTUK IV. - Openbaar onderzoek Afdeling 1. - Maatregelen inzake de algemene aankondiging van het

openbaar onderzoek Art. D.VIII.7. § 1. De gemeentecolleges van de gemeenten op het grondgebied waarvan het plan, de omtrek, het ontwikkelingsplan, de leidraad, de vergunning en het stedenbouwkundig attest nr. 2 zich uitstrekken of die overeenkomstig artikel D.VIII.4 aangewezen zijn, plakken een bericht van openbaar onderzoek op de gewoonlijke aanplakkingplaatsen aan. Het bericht kan op de website van de betrokken gemeente bekendgemaakt worden.

Voor de plannen, omtrekken, lokale beleidsontwikkelingsplannen, vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2 die een grondgebied van minder dan vijf ha bestrijken, plakken ze bovendien in het betrokken grondgebied een vanaf het openbaar domein leesbaar bericht van openbaar onderzoek aan, op basis van één bericht per vijftig meter terrein gelegen langs een berijdbare weg of een weg die als doorgang dient, met een maximum van vier berichten. § 2. Het bericht van openbaar onderzoek wordt uiterlijk vijf dagen voor het begin van het openbaar onderzoek en tijdens de duur ervan aangeplakt.

Het omvat minimum : 1° de identificatie van het plan, de omtrek, het ontwikkelingsplan, de leidraad, de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr.2 en de bepaling krachtens welke de aanvraag aan een openbaar onderzoek wordt onderworpen; 2° de identificatie van de persoon of de overheid die het initiatief heeft genomen van het plan, de omtrek, het ontwikkelingsplan, de leidraad of van de aanvrager;3° de datum van het begin en het einde van het openbaar onderzoek;4° de dagen, uren en plaats waar de persoon het dossier kan raadplegen; 5° de naam en de personalia van de persoon verantwoordelijk voor de organisatie van de in artikel D.VIII.17, derde lid, bedoelde afspraken, of indien het om het ruimtelijk ontwikkelingsplan gaat, het adres en de openingstijden van de diensten, alsook de personalia van de door de Regering daartoe aangewezen ambtenaar die uitleg over het ontwikkelingsplan kan verstrekken; 6° de bestemmeling aan wie en het adres waar de klachten en opmerkingen gericht kunnen worden en de uiterste verzenddatum ervan;7° de datum, het uur en de plaats van de afsluitende vergadering van het openbaar onderzoek;8° de aard van de beslissing tot tussenkomst en de identificatie van de bevoegde overheid;9° in voorkomend geval, het bestaan van een milieueffectonderzoek of -rapport;10° in voorkomend geval, het feit dat het plan of het ontwikkelingsplan het voorwerp uitmaakt van een milieueffectbeoordelingsprocedure in grensoverschrijdend verband;11° de naam en persoonsgegevens van de adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw en van de milieuadviseur van de gemeente op het grondgebied waarvan een openbaar onderzoek georganiseerd wordt. De Regering bepaalt het model van bericht van het openbaar onderzoek en kan de inhoud ervan bepalen.

Art. D.VIII.8. § 1. Naast de modaliteiten bedoeld in artikel D.VIII.7 wordt het openbaar onder voor het ruimtelijk ontwikkelingsplan aangekondigd op initiatief van de Regering of door de persoon die daartoe door haar wordt aangewezen : 1° via een bericht in het Belgisch Staatsblad;2° via een bericht op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening van DGO4;3° via een bericht in minstens drie dagbladen verspreid in het geheel van het Waalse Gewest, waaronder één in het Duits;4° via een bericht dat drie keer wordt uitgezonden door de Belgische Radiotelevisie van de Franse Gemeenschap en het Belgische Radio- en Televisiecentrum voor uitzendingen in de Duitse taal. § 2. Naast de modaliteiten bedoeld in artikel D.VIII.7 wordt het openbaar onderzoek voor het ruimtelijk ontwikkelingsplan aangekondigd op initiatief van de Regering of door de persoon die daartoe door haar wordt aangewezen : 1° via een bericht op de bladzijden voor plaatselijk nieuws van twee dagbladen met een ruime verspreiding in het Waalse Gewest, waarvan minstens één verspreid wordt op het grondgebied van elke gemeente waarin het openbaar onderzoek wordt georganiseerd;2° via een bericht in een gemeentelijk informatieblad of in een reclamekrant die gratis aan de bevolking van de gemeenten wordt uitgedeeld waarover de herziening van het gewestplan zich uitstrekt, indien een dergelijk blad of krant bestaat. Wanneer één van de in het eerste lid bedoelde gemeenten Duitstalig is, is minstens één van de twee dagbladen Duitstalig. § 3. Het bericht omvat ministens de aanwijzingen bedoeld in artikel D.VIII.7, § 2. § 4. Het ontwerp van gewestplan of het ontwerp van ruimtelijk ontwikkelingsplan wordt bekendgemaakt op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4.

Art. D.VIII.9. De adviezen of berichten worden bekendgemaakt of verspreid binnen acht dagen voor het begin van het onderzoek. Afdeling 2. - Informatievergadering over het ruimtelijk

ontwikkelingsplan Art. D.VIII.10. Kort na de aankondiging van het openbaar onderzoek organiseert de Regering een informatievergadering over het ontwerp van ruimtelijk ontwikkelingsplan in de hoofdplaats van elk arrondissement en op de zetel van de Duitstalige Gemeenschap. Afdeling 3. - Maatregelen inzake de individuele aankondiging van het

openbaar onderzoek Art. D.VIII. 11. Voor de vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr. 2. stuurt het gemeentebestuur binnen acht dagen na de zending van het ontvangstbewijs van de volledige aanvraag of de aanvraag van de bevoegde overheid of van de overheid die het dossier behandelt, individueel een bericht betreffende de indiening van de vergunningsaanvraag en het houden van het openbaar onderzoek aan de bewoners van de panden gelegen binnen een straal van 50 meter gemeten vanaf de grenzen van het (de) betrokken perceel (percelen) waarop het project betrekking heeft.

Wanneer de bewoners van de betrokken panden een elektronisch adres aan het gemeentebestuur hebben medegedeeld met het oog op het krijgen van kennisgevingen, kan de kennisgeving bedoeld in lid 1via dit elektronisch adres plaatsvinden.

Art. D.VIII.12. Indien een plan of een ontwikkelingsplan onderworpen wordt aan een verslag over de milieueffecten en de overheid bevoegd om het plan of het ontwikkelingsplan aan te nemen vaststelt dat het significante effecten zou kunnen hebben op het milieu van een ander Gewest, van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die verdragsluitende partij is van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectenverslag age in grensoverschrijdend verband, of wanneer een ander Gewest, een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die verdragsluitende partij, wordt het voorontwerp of het ontwerp van plan of van ontwikkelingsplan samen met het milieueffectenverslag en de eventuele informaties over de grensoverschrijdende effecten overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten van bedoeld ander Gewest, bedoelde andere lidstaat van de Europese Unie of bedoelde andere staat die verdragsluitende partij is van het Verdrag van Espoo.

Naast de in het eerste lid bedoelde documenten worden de volgende stukken aan de andere Gewesten, lidstaten van de Europese Unie of andere staten die verdragsluitende partij zijn van het Verdrag van Espoo : 1° de personeelsgegevens van de overheden bevoegd voor het nemen van de beslissing, van de overheden waarbij relevante informatie kan worden verstrekt, van de overheden waarbij opmerkingen of vragen kunnen worden gericht alsook bepalingen over de termijnen van de overmaking van de opmerkingen of vragen;2° de aard van de mogelijke beslissingen of, indien het bestaat, het project van beslissing;3° de vermelding van de datum en de plaats waar de relevante informatie ter beschikking van het publiek wordt gesteld en de middelen waarmee ze ter beschikking wordt gesteld;4° de precieze modaliteiten van de deelneming en van de raadpleging van het publiek;5° de voornamelijke verslagen en berichten gericht aan de overheid en aan de bevoegde overheden op het moment waarop het publiek is geïnformeerd. De Regering bepaalt : 1° welke de instanties zijn die belast worden met het overmaken van het voorontwerp of van het ontwerp van plan of ontwikkelingsplan aan de overheden bedoeld in het eerste lid;2° de wijze waarop de bevoegde autoriteiten van het Gewest of de staat die er de invloed van zouden kunnen ondergaan, aan de milieueffectenverslag age deel kunnen nemen; 3° de modaliteiten volgens welke de in artikel D.VIII.27 bedoelde informatie wordt overgemaakt aan de in het eerste lid bedoelde overheden. Afdeling 4. - Bijkomende bekendmaking

Art. D.VIII.13. De overheid die bevoegd is om het plan, de omtrek, het ontwikkelingsplan of de leidraad aan te nemen en om de vergunningen en de stedenbouwkundige attesten nr. 2 af te leveren, alsook de gemeentecolleges van de gemeenten die de aankondiging van project of het openbaar onderzoek organiseren, kunnen gebruik maken van elke bijkomende vorm van bekendmaking en raadpleging binnen de voorgeschreven beslissingstermijnen. Afdeling 5. - Duur van het openbaar onderzoek

Art. D.VIII.14. De duur van het openbaar onderzoek is : 1° vijfenveertig dagen voor het ruimtelijk ontwikkelingsplan en het gewestplan; 2° dertig dagen voor de plannen, omtrekken, ontwikkelingsplannen of leidraden bedoeld in artikel D.VIII.1, eerste lid, 3°; 3° vijftien dagen voor de vergunningen en stedenbouwkundige attesten nr.2. Afdeling 6. - Modaliteiten van de toegang tot de informatie in het

kader van het openbaar onderzoek Art. D.VIII.15. § 1. Onverminderd artikel D.VIII.16 omvat het aan openbaar onderzoek onderworpen dossier het ontwerp van plan, de omtrek, het ontwikkelingsplan of de leidraad of de aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2.

In voorkomend geval omvat het dossier : 1° de milieueffectenverslag ering;2° het verslag over de milieueffecten;3° de aanvulling op de milieueffectenverslag ering; 4° het afschrift van de opmerkingen en voorstellen uitgebracht in het kader van de informatievergadering en het in artikel D.VIII.5 bedoelde proces-verbaal; 5° het afschrift van de adviezen, opmerkingen, voorstellen en beslissingen uitgebracht overeenkomstig de toepasselijke regelgeving. Deze adviezen, opmerkingen, voorstellen en beslissingen worden, zodra ze door de bevoegde overheid worden ontvangen, door haar opgenomen in het aan een openbaar onderzoek onderworpen dossier of overgemaakt aan de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het openbaar onderzoek wordt georganiseerd om in het aan een openbaar onderzoek onderworpen dossier opgenomen te worden. § 2. De Regering kan naast de documenten bedoeld in § 1 de stukken bepalen die het aan een openbaar onderzoek onderworpen dossier omvat.

Art. D.VIII. 16. Als een aanvraag voor een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 ingediend wordt, beslist de instantie die moet nagaan of de aanvraag volledig is of het past bepaalde gegevens aan het openbaar onderzoek te onttrekken op grond van de motieven en criteria inzake de beperking van het recht op toegang tot de informatie van artikel D.19 van Boek I van het Milieuwetboek en de artikelen 6 en 9 van het decreet van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur.

Het aan een openbaar onderzoek onderworpen aanvraagdossier vermeldt het feit dat de instantie die moet oordelen of die aanvraag volledig is, beslist heeft bepaalde gegevens aan het onderzoek te onttrekken.

Art. D.VIII.17. Vanaf de aankondiging tot de afsluiting van het openbaar onderzoek kan het dossier dat het voorwerp uitmaakt van het openbaar onderzoek kosteloos ingezien worden op het gemeentebestuur van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het onderzoek georganiseerd wordt.

Het dossier bedoeld in het eerste lid ligt ter inzage op de kantooruren? alsook één dag per week tot twintig uur of op zaterdagochtend.

Als de raadpleging op een werkdag na zestien uur of op zaterdagochtend plaatsvindt, maakt de persoon die inzage van het dossier wenst te nemen uiterlijk vierentwintig uur op voorhand een afspraak bij de adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw of de milieuadviseur of bij het gemeentecollege of de daartoe aangewezen gemeentebeambte. Bij gebrek aan afspraak mag de dienstwaarneming afgeschaft worden.

Art. D.VIII.18. Elke persoon kan uitleg krijgen bij de adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw of de milieuadviseur of bij het gemeentecollege of de daartoe aangewezen gemeentebeambte. Als het om het ruimtelijk ontwikkelingsplan gaat, kan elke persoon uitleg krijgen bij de diensten of de daartoe door de Regering aangewezen persoon.

Art. D.VIII.19. Bezwaren en bemerkingen worden vóór het afsluiten van het onderzoek of de dag van de sluitingszitting per fax, e-mail, als de gemeente daartoe een adres heeft vastgelegd, of per gewone post verzonden of aan de adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw, aan de milieuadviseur, het gemeentecollege of de daartoe aangewezen gemeentebeambte overgelegd.

Op straffe van nietigheid worden de verzendingen per post of fax gedagtekend en ondertekend terwijl elektronische verzendingen duidelijk geïdentificeerd en gedateerd worden.

Mondelinge bezwaren en bemerkingen worden eveneens na afspraak ingezameld door de adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw of door de milieuadviseur of door het gemeentecollege of de daartoe aangewezen gemeentebeambte, die ze optekent en vóór het afsluiten van het onderzoek aan het gemeentecollege overmaakt.

Art. D.VIII.20. Op de laatste dag van het openbaar onderzoek organiseert een lid van het gemeentecollege of een daartoe aangewezen gemeentebeambte een sluitingszitting waarop iedereen die het wenst gehoord wordt. De adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw of, bij ontstentenis, de milieuadviseur of, bij ontstentenis, het gemeentecollege of de daartoe aangewezen gemeentebeambte zit de vergadering voor. Deze beambte maakt binnen vijf dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek proces-verbaal van afsluiting op waarin hij melding maakt van de geformuleerde opmerkingen en commentaren en ondertekent het. Afdeling 7. - Vervangingsbevoegdheid

Art. D.VIII.21. Als de gemeente niet voldoet aan de verplichtingen inzake de organisatie van het openbaar onderzoek of van de aankondiging van project, kan de Regering of de door haar aangewezen persoon een gemotiveerde waarschuwing aan betrokken gemeentecollege richten waarin het gewezen wordt op de nog te nemen maatregelen en op de termijn waarin het die moet nemen, en waarin het zijn houding moet rechtvaardigen.

Als er geen gevolg wordt gegeven aan de waarschuwing, kan de Regering of de gemachtigd ambtenaar of de door haar aangewezen persoon beroep doen op een gerechtsdeurwaarder van zijn keuze om het bericht van het openbaar onderzoek of van de aankondiging van project aan te plakken.

De kosten i.v.m. de formaliteiten van het openbaar onderzoek of van de aankondiging van project worden gedragen door het in gebreke gebleven gemeentecollege. HOOFDSTUK V. - Bekendmaking betreffende de beslissing Art. D.VIII.22. Het besluit van de Regering tot vrijstelling van een verslag over de milieueffecten, het besluit van de Regering tot aanneming van het ontwerp of tot definitieve aanneming van het ruimtelijk ontwikkelingsplan, het gewestplan en, in voorkomend geval, de onteigeningsplannen en de desbetreffende omtrekken van voorkoop, de getroffen maatregelen inzake de opvolging, de milieuverklaring en het advies van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ontwikkeling wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Het besluit van de Regering tot voorlopige aanneming of tot definitieve aanneming of tot opheffing van de omtrek van de te herontwikkelen locatie, de omtrek voor landschappelijk en milieuherstel of de stedelijke verkavelingsomtrek alsook, in voorkomend geval, de onteigeningsplannen en de desbetreffende omtrekken van voorkoop wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Het besluit van de Regering tot aanneming of tot goedkeuring van het onteigeningsplan of tot opheffing van het onteigeningpslan bedoeld in artikel D.VI.3 of de omtrek van voorkoop bedoeld in artikel D.VI.18, wanneer hij opgemaakt wordt na een plan, omtrek of ontwikkelingsplan bedoeld in artikel D.VI.I. of wanneer hij niet van een plan, omtrek of ontwikkelingsplan bedoeld in artikel D.VI.I. afhangt, wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De besluiten van de Regering tot goedkeuring van de aanneming, de herziening of de opheffing van een meergemeentelijk of gemeentelijk ontwikkelingsplan, van een lokaal beleidsontwikkelingsplan of van een gemeentelijke leidraad alsook de onteigeningsplannen en de desbetreffende omtrekken van voorkoop wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De beslissing van de gemeenteraad tot vrijstelling van een verslag over de milieueffecten, de beslissing van de gemeenteraad tot aanneming, herziening of opheffing van een meergemeentelijk of gemeentelijk ontwikkelingsplan, van een lokaal beleidsontwikkelingsplan of van een gemeentelijke leidraad en, in voorkomend geval, de onteigeningsplannen en de desbetreffende omtrekken van voorkoop, de getroffen maatregelen inzake de opvolging, de milieuverklaring worden bekendgemaakt overeenkomstig Hoofdstuk III van Titel III van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie.

Art. D.VIII.23. In de gevallen bedoeld in de artikelen D.II.49, § 6, en D.II.52, § 4, of bij gebrek aan beslissing van de Regering binnen de voorgeschreven termijnen maakt de Regering het advies waarmee de bevoegde overheid vaststelt dat het plan, omtrek, ontwikkelingsplan of leidraad geacht wordt goedgekeurd of geweigerd te zijn, in het Belgisch Staatsblad bekend.

Art. D.VIII.24. Het plan, omtrek, ontwikkelingsplan of leidraad en, in voorkomend geval, het onteigeningsplan en de desbetreffende omtrek van voorkoop kunnen worden geraadpleegd op de website van het Departement Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw van DGO4. Hun opheffing of uitdoving wordt ook vermeld.

Art. D.VIII. 25. Het besluit van de Regering tot voorlopige of definitieve aanneming of tot opheffing van een omtrek van een te herontwikkelen locatie of een omtrek voor landschappelijk en milieuherstel en het besluit tot aanneming of tot voorlopige of definitieve goedkeuring van een omtrek van voorkoop worden overgeschreven op het hypotheekkantoor.

Het nieuwe besluit vervangt het vorige besluit.

Art. D.VIII.26. De beslissing tot aanneming of goedkeuring van een plan, omtrek, ontwikkelingsplan of leidraad bedoeld in artikel D.VIII.1, eerste lid, 3°, maakt het voorwerp uit van een bericht dat gedurende twintig dagen op de gebruikelijke aanplakplaatsen aangeplakt wordt in de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het openbaar onderzoek georganiseerd wordt. De beslissing kan op de website van de gemeente bekendgemaakt worden.

Voor de ontwerpen bedoeld in artikel D.VIII.1, eerste lid, 4° wordt artikel D.IV.70 toegepast.

Art. D.VIII.27. Gedurende de hele aanplakperiode kan de beslissing of het document waarin ze vastligt, en in voorkomend geval, het onteigeningsplan en de desbetreffende omtrek van voorkoop, de vastgelegde opvolgingsmaatregelen en de milieuverklaring ingezien worden volgens de modaliteiten bedoeld in artikel D.VIII.17.

Na afloop van de aanplaktermijn maakt de burgemeester een attest op ter bevestiging van de aanplakking.

TITEL II. - Beoordeling van de gevolgen van de plannen en ontwikkelingsplannen HOOFDSTUK I. - Doelstellingen Art. D.VIII.28. De uitvoering van de in titel II voorziene procedures heeft voornamelijk als doel : 1° de kwaliteit van de leefomgeving en van de levensomstandigheden van de bevolking te beschermen en te verbeteren om haar een gezonde, veilige en aangename omgeving te waarborgen;2° het leefmilieu en de natuurlijke hulpbronnen te beheren om hun kwaliteiten te behouden en hun mogelijkheden rationeel en oordeelkundig te gebruiken;3° een evenwicht te vinden tussen de menselijke behoefte en het leefmilieu, opdat de hele bevolking duurzaam zou kunnen genieten van een degelijke leefomgeving en degelijke leefomstandigheden;4° te zorgen voor een hoog beschermingsniveau van het leefmilieu en bij te dragen tot de opneming van milieuoverwegingen in de opmaking en de aanneming van de plannen en ontwikkelingsplannen die belangrijke gevolgen kunnen hebben op het leefmilieu teneinde een duurzame ontwikkeling te bevorderen. HOOFDSTUK II. - Systeem voor de beoordeling van de milieueffecten van de plannen en ontwikkelingsplannen Art. D.VIII.29. De milieueffectenbeoordeling van de plannen of ontwikkelingsplannen wordt tijdens de opmaking van het plan of van het ontwikkelingsplan en voor zijn aanneming uitgevoerd.

Art. D.VIII.30. De Beleidsgroep Leefmilieu of de door hem afgevaardigde persoon, de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening en, behalve voor het ruimtelijk ontwikkelingsplan, de gemeentecommissie worden regelmatig geïnformeerd over de ontwikkeling van de voorafgaande analysen en van de opmaking van het verslag over de milieueffecten en verkrijgen elke informatie die ze vragen over het verloop van de milieueffectenbeoordeling bij de betrokken openbare overheden, de aanvrager en de persoon die de beoordeling uitvoert. Ze kunnen op elk ogenblik opmerkingen formuleren of voorstellen doen.

Art. D.VIII.31. § 1. Onverminderd de artikelen D.II.66, §§ 2 en 4, en D.II.68, § 2, wordt een milieueffectenbeoordeling voor de volgende plannen en ontwikkelingsplannen uitgevoerd : 1° het ruimtelijk ontwikkelingsplan;2° het gewestplan;3° het meergemeentelijk ontwikkelingsplan;4° het gemeentelijk ontwikkelingsplan;5° het lokaal beleidsontwikkelingsplan. § 2. Wanneer een plan of een ontwikkelingsplan het gebruik van kleine gebieden op plaatselijk niveau bepaalt of geringe wijzigingen van de in § 1 bedoelde plannen of ontwikkelingsplannen inhoudt of het kader niet bepaalt waarin de uitvoering van de projecten vermeld in de krachtens artikel 66, § 2, van Boek I van het Milieuwetboek bepaalde lijst in de toekomst kan worden toegelaten en als de persoon of de overheid die het initiatief heeft genomen van de aanvraag tot opmaking, herziening of opheffing van het plan of ontwikkelingsplan acht dat het te verwaarlozen effecten kan hebben op het milieu, kan die persoon of overheid de overheid bevoegd om het plan of het ontwikkelingsplan aan te nemen, erom verzoeken bedoeld plan of ontwikkelingsplan vrij te stellen van de milieueffectenbeoordeling. De persoon of de overheid die het initiatief heeft genomen van de aanvraag tot opmaking, herziening of opheffing van het plan of ontwikkelingsplan rechtvaardigt zijn/haar aanvraag ten opzichte van de in artikel D.VIII.32 bedoelde criteria waarmee de vermoedelijke omvang van de gevolgen kan worden bepaald. § 3. Het vooropgestelde gewestplan in de omtrek waarvan er zich een gebied bevindt dat aangewezen is overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, hierna "Richtlijn 2009/147/EG", en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, hierna "Richtlijn 92/43/EEG", of die de verwezenlijking van een aan een milieueffectenstudie onderworpen ontwerp beoogt mogelijk te maken of nog die betrekking heeft op gebieden waarin zich bedrijven zouden kunnen vestigen die een hoog risico inhouden voor de personen, de goederen of het milieu in de zin van de Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn, hierna "Richtlijn 96/82/EG" of die in de opneming voorziet van gebieden die bestemd zijn als woongebieden, evenals van gebieden of infrastructuren die door het publiek worden bezocht en zich in de nabijheid van zulke bedrijven bevinden, wordt geacht niet te verwaarlozen effecten te hebben op het leefmilieu.

Het gewestplan dat een gebied beoogt, aangewezen overeenkomstig Richtlijnen 2009/147/EEG en 92/43/EEG geheel of gedeeltelijk op te nemen als bosgebied, groengebied of natuurgebied, wordt geacht te verwaarlozen effecten te hebben op het leefmilieu.

Het lokaal beleidsontwikkelingsplan gepland voor de uitvoering van een ontsloten gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen en dat betrekking heeft op één of verschillende bestemmingen niet bestemd voor bebouwing in de zin van artikel D.II.23, derde lid, 1° tot 5°, wordt geacht te verwaarlozen effecten te hebben op het leefmilieu. § 4. De overheid bevoegd om het plan of het ontwikkelingplan aan te nemen vraagt het advies van de Beleidsgroep Leefmilieu, van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening en van elke persoon of instantie die ze nuttig acht te raadplegen. Bij gebrek aan een andere termijn bedoeld in de procedure voor de aanneming, herziening of opheffing van het plan of ontwikkelingsplan, worden de adviezen binnen dertig dagen na de zending van de aanvraag overgemaakt. Als die termijn eenmaal verstreken is, worden de adviezen gunstig geacht. De overheid bevoegd om het plan of het ontwikkelingplan aan te nemen, stelt bedoeld plan of ontwikkelingsplan van de milieueffectenbeoordeling vrij of weigert het vrij te stellen binnen dertig dagen na de afsluiting van de raadplegingen, bij gebrek aan een andere termijn bedoeld in de procedure voor de aanneming, herziening of opheffing van het plan of ontwikkelingsplan.

Art. D.VIII.32. Om te bepalen of de plannen of ontwikkelingsplannen te verwaarlozen effecten op het leefmilieu kunnen hebben, wordt er rekening gehouden met de volgende criteria waarmee de vermoedelijke omvang van de gevolgen kan worden bepaald : 1° de kenmerken van de plannen of van de ontwikkelingsplannen, met name : a) de maatregel waarin het plan of het ontwikkelingsplan een kader bepaalt voor andere projecten of activiteiten, wat betreft de ligging, de aard, de omvang en de werkingsvoorwaarden of door de beschikbare maatregelen;b) de maatregel waarin het plan of het ontwikkelingsplan andere plannen of programma's beïnvloedt, met inbegrip van degene die deel uitmaken van een hiërarchisch geheel;c) de overeenstemming tussen het plan of het ontwikkelingsplan en de opneming van de milieuoverwegingen om met name een duurzame ontwikkeling te bevorderen;d) de milieuproblemen gebonden aan het plan of het ontwikkelingsplan;e) de overeenstemming tussen het plan of het ontwikkelingsplan en de uitvoering van de wetgeving betreffende het leefmilieu;2° de kenmerken van de gevolgen en van het gebied dat betrokken kan worden, met name : a) de waarschijnlijkheid, de duur, de frequentie en het omkeerbaar karakter van de gevolgen;b) het cumulatief karakter van de gevolgen;c) de grensoverschrijdende aard van de gevolgen;d) de risico's voor de menselijke gezondheid of voor het leefmilieu;e) de kracht en de geografische uitgestrektheid van de effecten, namelijk de geografische zone en de omvang van de bevolking die eronder zou kunnen lijden;f) de waarde en de kwetsbaarheid van het gebied dat getroffen kan worden vanwege : i.natuurlijke kenmerken of een bepaald cultureel erfgoed; ii. een overschrijding van de milieukwaliteitsnormen of van de grenswaarden; iii. een intensief grondgebruik; g) de effecten op gebieden en landschappen die op nationaal, Europees of internationaal niveau als beschermd gebied zijn erkend. Art. D.VIII.33. § 1. Als een milieueffectenbeoordeling van een plan of ontwikkelingsplan gevorderd wordt,wordt een milieueffectenverslag opgesteld waarin de vermoedelijke aanzienlijke milieueffecten geïdentificeerd, omschreven en geëvalueerd worden als gevolg van de uitvoering van het plan of het ontwikkelingsplan alsmede de redelijke alternatieven, die rekening houden met de doelstellingen en het geografische toepassingsveld van het plan of het ontwikkelingsplan. § 2. De overheid bevoegd om het plan of het ontwikkelingsplan aan te nemen of de door haar daartoe aangewezen persoon bepaalt de informaties die in het milieueffectenverslag opgenomen moeten worden, waarbij daartoe rekening gehouden wordt met de bestaande kennis en de methodes ter zake van rapportering, de inhoud en de nauwkeurigheidsgraad van het plan of het ontwikkelingsplan, van het stadium dat is bereikt in het beslissingsproces en met het feit dat het eventueel verkieslijker is om bepaalde aspecten te beoordelen in andere stadia van dat proces om te voorkomen dat de beoordeling herhaald wordt. § 3. De krachtens § 2 te verstrekken informatie omvat minstens de volgende elementen : 1° een samenvatting van de inhoud, een omschrijving van de voornamelijke doelstellingen van het plan of van het ontwikkelingsplan, evenals het verband ervan met andere relevante plannen of programma's en met name met artikel D.I.1; 2° de relevante aspecten van de sociaal-economische toestand, evenals de vermoedelijke evolutie ervan indien het plan of het ontwikkelingsplan niet ten uitvoer wordt gebracht;3° de leefmilieukenmerken van de gebieden die op aanzienlijke wijze beïnvloed zouden kunnen worden;4° in geval van aanneming of herziening van een gewestplan, een meergemeentelijk of gemeentelijk ontwikkelingsplan, een lokaal beleidsontwikkelingsplan, de aanzienlijke gevolgen wanneer in de opneming van gebieden waarin bedrijven zich zouden kunnen vestigen die een hoog risico vertonen voor de personen, de goederen of het leefmilieu in de zin van Richtlijn 96/82/EG wordt voorzien of wanneer in de opneming wordt voorzien van gebieden die bestemd zijn als woongebieden, evenals van gebieden of infrastructuren die door het publiek worden bezocht en zich in de nabijheid van zulke bedrijven bevinden;5° de relevante doelstellingen ter zake van de milieubescherming en de wijze waarop zij en de milieuoverwegingen in overweging zijn genomen in het kader van de opstelling van het plan of het ontwikkelingpslan;6° de milieuproblemen gebonden aan het plan of het ontwikkelingsplan met inbegrip van de vermoedelijke niet te verwaarlozen milieueffecten, namelijk de secundaire, cumulatieve, synergische effecten, de effecten op korte, middellange en lange termijn, de permanente en tijdelijke, zowel positieve als negatieve effecten, daarbij inbegrepen de biologische diversiteit, de bevolking, de menselijke gezondheid, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het cultureel erfgoed daarbij inbegrepen het architectonisch en archeologisch erfgoed, de landschappen en de interacties tussen bedoelde factoren;7° in geval van aanneming of herziening van het ruimtelijk ontwikkelingsplan of van een gewestplan, de gevolgen op de landbouw- en bosactiviteit;8° de maatregelen die overwogen worden ter voorkoming, vermindering en, voor zover mogelijk, compensatie van elk aanzienlijk negatief effect van de uitvoering van het plan of het ontwikkelingsplan op het leefmilieu; 9° bij herziening of uitwerking van een gewestplan, de door de Regering voorgestelde evaluatie van de compensaties overeenkomstig artikel D.II.45, § 3; 10° het voorstellen van mogelijke alternatieven en de verantwoording ervan naar gelang van de punten 1° tot en met 9°;11° een omschrijving van de gekozen evaluatiemethode en van de ontstane problemen; 12° de geplande opvolgingsmaatregelen overeenkomstig artikel D.VIII.35; 13° een niet-technische samenvatting van bovenbedoelde informaties. De nuttige informatie over de milieueffecten van de plannen en ontwikkelingsplannen die op andere besluitvormingsniveaus of krachtens andere wetgevingen ingewonnen wordt, kan gebruikt worden om de in het vorige lid bedoelde gegevens te verstrekken. § 4. De overheid bevoegd om het voorontwerp of het plan of het ontwikkelingplan aan te nemen, of de door haar daartoe aangewezen persoon, onderwerpt de ontwerp-inhoud van het milieueffectverslag evenals het voorontwerp of het ontwerp van plan of ontwikkelingsplan aan het advies van de Beleidsgroep Leefmilieu, van de gemeentelijke commissie of, bij gebrek, van de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening en van elke persoon of instantie die ze nuttig acht te raadplegen.

De gemeentelijke commissies worden niet geraadpleegd als het gaat om het ruimtelijk ontwikkelingsplan of van een gewestplan.

De ontwerp-inhoud van het verslag over de milieueffecten, alsmede het voorontwerp van plan, van meergemeentelijk of gemeentelijk ontwikkelingsplan, van lokaal beleidsontwikkelingsplan worden ter advies voorgelegd aan DGO3 ofwel indien het voorontwerp of het ontwerp van plan of van ontwikkelingsplan een gebied inhoudt of betreft bedoeld in artikel D.II.31, § 2, of dat een inrichting moet ontvangen die een hoog risico vertoont voor de personen, goederen of het milieu in de zin van Richtlijn 96/82/EG, ofwel indien het in de opneming voorziet van gebieden bestemd als woongebieden alsook van gebieden of infrastructuren die door het publiek worden bezocht in de nabijheid van een dergelijk gebied of van een inrichting die een hoog risico vertoont voor de personen, goederen of het milieu in de zin van Richtlijn 96/82/EG, voor zover die opneming het risico zou kunnen verhogen op een zwaar ongeval.

D.VIII.12. Indien de overheid bevoegd om het plan of het ontwikkelingsplan aan te nemen of de door haar daartoe aangewezen persoon vaststelt dat het significante effecten zou kunnen hebben op het milieu van een ander Gewest, van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die verdragsluitende partij is van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectenverslag age in grensoverschrijdend verband, worden de ontwerp-inhoud van het milieueffectverslag evenals het voorontwerp of het ontwerp van plan of ontwikkelingsplan ter advies overgemaakt aan de bevoegde overheden van bedoeld ander Gewest, bedoelde andere lidstaat van de Europese Unie of bedoelde andere staat die verdragsluitende partij is van het Verdrag van Espoo.

De adviezen hebben betrekking op de omvang en de nauwkeurigheid van de gegevens die het milieueffectverslag bevat.

De adviezen worden binnen dertig dagen na de aanvraag overgemaakt aan de overheid bevoegd om het plan of het ontwikkelingsplan of aan de door haar daartoe aangewezen persoon aan te nemen.

Art. D.VIII.34. Bij opmaking of herziening van het gewestplan op initiatief van de Regering, kiest de Regering of de door haar daartoe aangewezen persoon uit de personen, erkend krachtens artikel D.I.11, de natuurlijke of privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon die zij met de uitvoering van het milieueffectenverslag belast.

Bij opmaking of herziening van het gewestplan op initiatief van de gemeente of van een natuurlijke of privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon, kiest de gemeenteraad of de natuurlijke of privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon uit de personen, erkend krachtens artikel D.I.11, de natuurlijke of privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon die zij met de uitvoering van het milieueffectverslag belast en zendt hij onmiddellijk de naam van de aangewezen persoon aan DGO4. De Regering of de door haar daartoe aangewezen persoon beschikt over vijftien dagen na ontvangst van de zending om de gekozen persoon te weigeren.

Art. D.VIII.35. De persoon bevoegd om het plan of het ontwikkelingsplan aan te nemen houdt rekening met het milieueffectverslag, de resultaten van het openbaar onderzoek, de uitgebrachte adviezen alsook de krachtens artikel D.VIII.12 uitgevoerde grensoverschrijdende raadplegingen tijdens de opmaking van het betrokken plan of ontwikkelingsplan en voor de aanneming ervan.

Ze bepaalt ook de voornaamste opvolgingsmaatregelen van de aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan of het ontwikkelingsplan om in een vroegtijdig stadium de onvoorziene negatieve effecten duidelijk te maken en om in staat te zijn de geschikte correctiemaatregelen in te voeren.

Op basis van die elementen wordt het plan of het ontwikkelingsplan aan aanneming onderworpen.

Art. D.VIII.36. De beslissing tot aanneming van het plan of het ontwikkelingsplan gaat vergezeld van een milieuverklaring die een samenvatting is van de manier waarop de milieuoverwegingen werden opgenomen in het plan of het ontwikkelingsplan en waarop het milieueffectenverslag, de adviezen, bezwaren en opmerkingen in overweging werden genomen alsook de redenen van het plan of van het ontwikkelingsplan zoals aangenomen rekening houdende met de andere geplande redelijke oplossingen.

Art. D.VIII.37. De projecten gepland krachtens een plan of een ontwikkelingsplan die reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een milieueffectenbeoordeling van de plannen en programma's en die onderworpen worden aan het in hoofdstuk III van deel V van Boek I van het Milieuwetboek bedoelde systeem voor de beoordeling van de milieueffecten van projecten worden niet vrijgesteld van die beoordeling.

Wanneer de plannen of ontwikkelingsplannen deel uitmaken van een hiërarchisch geheel om de herhaling van de beoordeling van de milieueffectbeoordeling te voorkomen, kan ze gegrond worden op de nuttige gegevens verkregen bij de beoordeling die vroeger is uitgevoerd tijdens de aanneming van een ander plan of ontwikkelingsplan van hetzelfde hiërarchisch geheel.

Slotbepalingen

Art. 2.Het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling wordt opgeheven.

De artikelen 1 tot 128, 129quater tot 184, 254, 255, 263, § 2, 312 en 428 van het "CWATUP" worden opgeheven.

Het Waalse Erfgoedwetboek bestaat uit de artikelen 185 tot 252, 236, en 237, 477 tot 529.

De artikelen 393 tot 403, 414 tot 415/16, 417 tot 427, 429 tot 442, 442/1 tot 442/3 van het "CWATUPE" worden ingevoegd in de gewestelijke handleiding voor stedenbouw.

In voornoemd artikel 393, worden de woorden : "Bij ontstentenis van een gemeentelijk plan van aanleg" vervangen door de woorden "Bij ontstentenis van een lokaal beleidsontwikkelingsplan,".

In voornoemd artikel 394, worden de woorden "van een gemeentelijk plan van aanleg" vervangen door de woorden "van een lokaal beleidsontwikkelingsplan".

In voornoemd artikel 417 : 1° worden de woorden "Bij ontstentenis van een gemeentelijk plan van aanleg, een rooiplan of een behoorlijk gemachtigde en niet-vervallen verkavelingsvergunning" vervangen door de woorden "Bij ontstentenis van een lokaal beleidsontwikkelingsplan, een rooiplan of een behoorlijk gemachtigde en niet-vervallen bebouwingsvergunning"; 2° worden de woorden "artikel 41" vervangen door de woorden "artikel D.IV.4".

De aanwijzingen of normen van een gewestelijke of gemeentelijke leidraad voor stedenbouw, van een meergemeentelijk of gemeentelijk plan en de voorschriften van het plan en van de bebouwingsvergunning die een afwijking impliceren en die de aanleg op de gebouwen of in de voor- en achtertuinen, verbieden van modules voor elektriciteit- of warmteproductie waarvan de energiebron uitsluitend solair is, worden opgeheven. Deze bepaling is echter niet toepasselijk op de gebouwen opgenomen in de inventaris van het erfgoed bedoeld in artikel 192 van het Waals Erfgoedwetboek, alsook op de gebouwen bedoeld in artikel 182, tweede lid, a. en b., die op de monumenten- of beschermingslijst staan krachtens hetzelfde Wetboek.

Opgeheven worden : - artikel 6, § 1 en § 2, artikel 8, eerste lid en artikel 12 van het decreet van 27 november 1997 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gewijzigd bij het decreet van 23 juli 1998 houdende wijziging van het decreet van 27 november 1997 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, en Patrimonium (CWATUP) en bij het decreet van 30 april 2009 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid; - artikel 76 van het decreet van 18 juli 2002 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium; - de artikelen 100, 102, tweede lid, en 103 van het programmadecreet van 3 februari 2005 tot economisch herstel en administratieve vereenvoudiging; - artikel 56 van het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de Toekomst van Wallonië; - de artikelen 14 en 15 van het kaderdecreet van 19 april 2007 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium met het oog op het bevorderen van de energieprestatie van de gebouwen; - artikel 19 van het decreet van 20 september 2007 tot wijziging van de artikelen 1, 4, 25, 33, 34, 42, 43, 44, 46, 49, 51, 52, 58, 61, 62, 127, 175 en 181 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot invoeging van artikel 42bis en tot wijziging van de artikelen 1, 4 en 10 van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid en tot invoeging van de artikelen 1bis, 1ter, 2bis en 9bis; - artikel 3 van het decreet van 22 mei 2008 houdende wijziging van de artikelen 35 en 111 van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie (CWATUPE); - artikel 103, de eerste twee zinnen van artikel 109, eerste lid, en artikel 109/1 van het decreet van 30 april 2009 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid, gewijzigd bij het programmadecreet van 22 juli 2010 houdende verschillende maatregelen inzake goed bestuur, bestuurlijke vereenvoudiging, energie, huisvesting, fiscaliteit, werkgelegenheid, luchthavenbeleid, economie, leefmilieu, ruimtelijke ordening, plaatselijke besturen, landbouw en openbare werken en bij het decreet van 19 mei 2011 tot invoeging van een artikel 109/1 in het decreet van 30 april 2009 tot wijziging van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid; - artikel 67 van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van de gebouwen.

Art. 3.Bij dit decreet wordt Richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's gedeeltelijk omgezet.

Art. 4.Voor de toepassing van dit Wetboek, wordt verstaan onder de Beleidsgroep Leefmilieu, de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable" (Waalse Raad voor Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling).

Bepalingen betreffende het Milieuwetboek

Art. 5.In artikel D.6 van Boek 1 van het Milieuwetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - het artikel wordt aangevuld met een 2°bis, luidend als volgt : « 2°bis CCATM : de Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit bedoeld bij het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling; »; - het artikel wordt aangevuld met een 2°ter, luidend als volgt : « 2°ter - beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" : de Beleidsgroep Ruimtelijke ordening ? bedoeld bij het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling; »; - punt 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° Wetboek : het Waalse Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling; »; - in punt 13°, wordt het letterwoord "CWATUP" vervangen door de woorden "het Wetboek".

Art. 6.In artikel D.19, § 2, van Boek I van hetzelfde Wetboek, wordt het tweede lid, 1°, aangevuld als volgt : « of op een dossier dat aan een openbaar onderzoek onderworpen wordt of aan aankondiging van een project overeenkomstig de artikelen D.VIII.15, D.VIII.16 en D.VIII.6, vijfde lid, van het Wetboek ».

Art. 7.In artikel D.29-3 van Boek I van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "wordt er slechts één openbaar onderzoek georganiseerd" vervangen door de woorden "kan er slechts één openbaar onderzoek worden georganiseerd".

Art. 8.In artikel D.48 van Boek I van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « het gemeentelijk structuurplan gezamenlijk aannemen. In dit geval is de enige goedkeuringsprocedure die waarin artikel 17 van het "CWATUP" voorziet. » vervangen door de woorden "het gemeentelijk ontwikkelingsplan gezamenlijk aannemen. In dit geval is de enige goedkeuringsprocedure die waarin artikel D.II.12 van het Wetboek voorziet".

Art. 9.In artikel D.49 van Boek I van hetzelfde Wetboek, wordt punt b. vervangen als volgt : « b.de stedenbouwkundige vergunningen en attesten nr. 2 verleend krachtens het Wetboek ».

Art. 10.In artikel D.66 van Boek I van hetzelfde Wetboek, vervallen de woorden « Onverminderd de artikelen 42 en 50 van het "CWATUP" en ».

Art. 11.In artikel D.70, eerste lid, van Boek I van hetzelfde Wetboek, wordt de zin « Elke intrekking van erkenning vereist het advies van de "CWEDD", alsook van de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening, bedoeld in artikel 1 van het "CWATUP", als het effectonderzoek dat kwalitatief duidelijk te wensen overlaat, betrekking heeft op een plan van aanleg of een ontwerp van ruimtelijke ordening, stedenbouw of infrastructuur. » opgeheven.

Art. 12.In artikel D.72 van Boek I van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "een plan van aanleg of" en de woorden "bedoeld in artikel 1 van het CWATUP" opgeheven en de woorden "of de gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening," vervangen door de woorden "en de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening in het geval bedoeld in artikel D.I.5, § 1, eerste lid, 5°,".

Art. 13.De letterwoorden "CWATUP" of "CWATUPE" in hetzelfde Wetboek worden vervangen door "Wetboek".

Art. 14.In artikel D.26, § 4, van Boek II van het Milieuwetboek, worden de woorden « de "Commission régionale de l'Aménagement du Territoire" » opgeheven.

Art. 15.In artikel D.27, § 4, van Boek II van het Milieuwetboek, worden de woorden « de "Commission régionale de l'Aménagement du Territoire" » opgeheven.

Art. 16.In artikel D.28, § 4, van Boek II van het Milieuwetboek, worden de woorden « de "Commission régionale de l'Aménagement du Territoire" » opgeheven.

Art. 17.In artikel D.129 van Boek II van het Milieuwetboek, worden de woorden "in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "in de zin van artikel D.IV.2 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening".

Bepaling betreffende het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

Art. 18.In artikel 1 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 12°, worden de woorden "van de artikelen 84 en 127 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "van artikel D.IV.4 van het Wetboek"; 2° punt 17° wordt vervangen als volgt : « Wetboek : het Waalse Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling;»; 3° in punt 18°, wordt het letterwoord "CWATUP" vervangen door de woorden "het Wetboek".

Art. 19.Artikel 4, derde lid, 7°, van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : het letterwoord "CWATUP" wordt vervangen door "Wetboek".

Art. 20.In artikel 13 van hetzelfde decreet : 1° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende tekst "en voor de aanvragen voor een milieuvergunning die betrekking hebben op niet-belangrijke wijzigingen van de in het vierde lid bedoelde vergunningen die door de Regering worden afgegeven"; 2° er wordt een vierde lid ingevoegd, luidend als volgt : « De milieuvergunningsaanvragen met betrekking tot handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bedoeld in artikel D.IV.25 van het Wetboek bestaan, vallen onder de bevoegdheid van de Regering. ».

Art. 21.Artikel 13bis van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende tekst : «

Art. 13bis.§ 1. Voor zover de uitvoering van de milieuvergunning voor de geplande inrichting niet inhoudt dat eerst een afwijkende stedenbouwkundige vergunning wordt afgegeven of die afwijkt van het gewestplan met inbegrip van het bodembestemmingsplan, van een ontwikkelingsplan, van een leidraad voor stedenbouw of van een bebouwingsvergunning, kan een milieuvergunning afwijken van of afgegeven worden in afwijking van een gewestplan, van een ontwikkelingsplan, van een bodembestemmingsplan, van een leidraad voor stedenbouw of van een verkavelingsvergunning onder de voorwaarden bedoeld in de artikelen D.IV.5 of D.IV.13 van het Wetboek. § 2. De afwijkingen en verschillen worden verleend : 1° door het gemeentecollege als het de bevoegde overheid is;het advies van de gemachtigd ambtenaar is echter een eensluidend advies wanneer de aanvraag een afwijking inhoudt van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw; 2° door de technisch ambtenaar als hij de bevoegde overheid is;het advies van de gemachtigd ambtenaar is een eensluidend advies wanneer de aanvraag een afwijking of een verschil inhoudt; 3° door de Regering in beroep;4° door de Regering voor de vergunningsaanvragen met betrekking tot handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, die onder haar bevoegdheid vallen.»

Art. 22.In artikel 32 van hetzelfde decreet, wordt een een nieuw paragraaf 4 ingevoegd, luidend als volgt : « § 4. Als de aanvraag betrekking heeft tot handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zoals bedoeld in artikel D.IV.25 van het Wetboek, die onder de bevoegdheid van de Regering vallen, worden het samenvattend verslag en de volledige aanvraag gestuurd aan de Regering binnen de termijnen bedoeld in de paragrafen 1 en 2, eerste lid. De procedure wordt overeenkomstig artikel D.IV.50 van het Wetboek verdergezet; de bekendmakingen worden gemaakt aan de technisch ambtenaar en niet aan de gemachtigd ambtenaar. Artikel 34 is niet van toepassing. »

Art. 23.In artikel 53 van hetzelfde decreet, wordt het eerste lid van paragraaf 1 aangevuld met de volgende tekst : « De Regering die een milieuvergunning verleent krachtens artikel 13, vierde lid, bepaalt de termijn binnen welke deze ten uitvoer moet worden gelegd. Die termijn mag niet langer lopen dan zeven jaar. De Regering kan op bijzonder met redenen omkleed verzoek evenwel een nieuwe termijn van maximum vijf jaar verlenen. »

Art. 24.In artikel 81 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, worden de woorden « artikel 109 van het "CWATUPE" » vervangen door de woorden "artikel D.IV.17, eerste lid, 3°, van het Wetboek"; 2° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden "artikel 127, § 1, eerste lid, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "artikel D.IV.22, eerste lid, van het Wetboek, alsook de aanvragen tot globale vergunningen die betrekking hebben op niet-belangrijke wijzigingen van de in het zesde lid bedoelde vergunningen die door de Regering worden afgegeven"; 3° in paragraaf 2, wordt een zesde lid ingevoegd : « De vergunningsaanvragen met betrekking tot handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bedoeld in artikel 25 van het Wetboek bestaan, vallen onder de bevoegdheid van de Regering.»

Art. 25.In artikel 83, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden « artikel 115, tweede lid, van het "CWATUP" » vervangen door de woorden "de artikelen D.IV.26 en volgende van het Wetboek".

Art. 26.In artikel 87, eerste lid, wordt punt 1° van hetzelfde decreet vervangen door "1° de noodzaak om afwijkingen en verschillen bedoeld in de artikelen D.IV.5 tot D.IV.13 van het Wetboek".

Art. 27.In artikel 92 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, worden de woorden « de beslissing van de Regering of de gemachtigd ambtenaar waarbij de in artikel 114 van het "CWATUP" bedoelde afwijking wordt toegestaan of geweigerd » vervangen door de woorden "het eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar over de afwijkingen van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw genomen overeenkomstig de artikelen D.IV.6 tot D.IV.13 van het Wetboek. Als de Regering de bevoegde overheid is krachtens artikel 81, § 2, zesde lid, is dit advies dan niet conform."; 2° een paragraaf 8 wordt toegevoegd : « § 8.Als de aanvraag betrekking heeft tot handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zoals bedoeld in artikel D.IV.25 van het Wetboek, die onder de bevoegdheid van de Regering vallen, worden het samenvattend verslag en de volledige aanvraag gestuurd aan de Regering binnen dezelfde termijnen.

De procedure wordt overeenkomstig artikel D.IV.50 van het Wetboek verdergezet; de bekendmakingen worden ook gemaakt aan de technisch ambtenaar.

Vooraleer ze een beslissing neemt, verzoekt de Regering de aanvrager echter om wijzigingsplannen voor te leggen alsook een aanvullend vervolg op de korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of -studie, de wijzigingsplannen en het aanvullend vervolg op de korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of -studie worden verstuurd aan aan de technisch ambtenaar, in evenveel exemplaren toegezonden als er exemplaren zijn van de aanvankelijke aanvraag, die een afschrift ervan verstuurt aan de gemeente en aan de gemachtigd ambtenaar, en de procedure begint opnieuw te lopen overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in artikel 86, § 3, eerste lid, te rekenen van de ontvangst door de technisch ambtenaar van de wijzigingsplannen en van het aanvullend vervolg op de korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of -studie, tot de zending aan de Regering.

In de beslissing die ze overeenkomstig artikel 87, § 2, geven, vermelden de technisch ambtenaar en de gemachtigd ambtenaar dat de aanvraag het voorwerp uitmaakt van de wijzigingsplannen. Het is ook het geval bij de aanhangigmaking van de in artikel 91 bedoelde instanties. Het openbaar onderzoek dat overeenkomstig artikel 90 is uitgevoerd heeft betrekking op het dossier van de aanvankelijke vergunningsaanvraag, op haar eventuele complementen alsmede op de wijzigingsplannen en hun uitvloeisel van de milieueffectenbeoordeling of van het effectenonderzoek.

Als de aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zoals bedoeld in artikel D.IV.25 van het Wetboek, die onder de bevoegdheid van de Regering vallen, vóór het verstrijken van de termijn van de verzendingsdatum van het samenvattend verslag en mits toestemming van de technisch ambtenaar en van de gemachtigd ambtenaar, kan de aanvrager wijzigingsplannen en een aanvullend vervolg op de korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of -studie overleggen.

Deze documenten worden in evenveel exemplaren toegezonden als er exemplaren zijn van de aanvankelijke aanvraag. De wijzigingsplannen en het aanvullend vervolg op de korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of -studie worden gestuurd aan de technisch ambtenaar, die een afschrift ervan verstuurt aan de gemeente en aan de gemachtigd ambtenaar, en de procedure begint opnieuw te lopen overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in artikel 86, § 3, eerste lid, te rekenen van de ontvangst door de technisch ambtenaar van de wijzigingsplannen voor te leggen alsook een aanvullend vervolg op de korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of -studie, tot de zending aan de Regering. In de beslissing die ze overeenkomstig artikel 87, § 2, geven, vermelden de technisch ambtenaar en de gemachtigd ambtenaar dat de aanvraag het voorwerp uitmaakt van de wijzigingsplannen. Hetzelfde geldt bij de aanhangigmaking van de in artikel 91 bedoelde instanties. Het openbaar onderzoek dat overeenkomstig artikel 90 is uitgevoerd heeft betrekking op het dossier van de aanvankelijke vergunningsaanvraag, op haar eventuele complementen alsmede op de wijzigingsplannen en hun uitvloeisel van de milieueffectenbeoordeling of van het effectenonderzoek. »

Art. 28.In artikel 93, 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid, wordt de tweede zin vervangen als volgt : « De beslissing van de gemachtigd ambtenaar betreffende de afwijkingen en verschillen genomen overeenkomstig de artikelen D.IV.5 tot D.IV.13 van het Wetboek maakt volledig deel uit de beslissing bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf »; 2° in het vierde lid, worden de woorden "titel V van Boek I van het CWATUP." vervangen door de woorden "Boek IV van het Wetboek".

Art. 29.In artikel 95, § 3, vijfde lid, van het decreet, worden de woorden "titel V van Boek I van het CWATUP." vervangen door de woorden "Boek IV van het Wetboek".

Art. 30.In artikel 97 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid en het vierde lid worden vervangen als volgt : « De volgende bepalingen van het Wetboek zijn van toepassing op de globale vergunning : 1° Boeken I, II en III; 2° de volgende artikelen van Boek IV : D.IV.4 tot D.IV.13, D.IV.31, D.IV.35, derde lid, D.IV.45, D.IV.53 tot D.IV.60, D.IV.70 tot D.IV.77, D.IV.80, D.IV.87, D.IV.91, eerste lid, 3°, en tweede lid, D.IV.99, D.IV.100 en D.IV.106 tot D.IV.109; 3° Boeken V, VI en VII. Boek II is niet van toepassing op de globale vergunning voor zover ze de milieuvergunning vervangt. »; 2° het vijfde lid wordt aangevuld met de volgende zin : « De door de Regering afgegeven vergunning krachtens artikel 81, § 2, zesde lid, vervalt als de werken niet op significante wijze zijn aangevat binnen de zeven jaar te rekenen van de dag waarop de vergunning uitvoerbaar wordt overeenkomstig artikel 46.De Regering kan op bijzonder met redenen omkleed verzoek evenwel een nieuwe termijn van maximum vijf jaar verlenen. »; 3° in het zevende lid, wordt het woord "twee" vervangen door het woord "drie".

Art. 31.In artikel 108 van het decreet van 23 juni 2016 houdende wijziging van het Milieuwetboek, van het Waterwetboek en van verscheidene decreten inzake afvalstoffen en milieuvergunning, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De Regering legt de procedure vast die van toepassing is op de datum van verlenging van de vergunning bedoeld in artikel 1. »

Art. 32.Er wordt een artikel 183ter toegevoegd, luidend als volgt : «

Art. 183ter.De milieuvergunningsaanvragen of de aanvragen om globale vergunning, met inbegrip van de aanvragen die vallen onder één van de categorieën bedoeld in artikel D.IV.25 van het Wetboek, ingediend vóór de inwerkingtreding van het Wetboek evenals de administratieve beroepen die erop betrekking hebben, worden behandeld volgens de regels die van toepassing zijn de dag van indiening van de aanvraag.

De verlengde en niet-vervallen globale vergunningen op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek worden verlengd met één bijkomend jaar. » Bepalingen in verband met het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen

Art. 33.In artikel 1 van het decreet betreffende de handelsvestigingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 5°, c), worden de woorden "van de artikelen 84 en 127 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "van artikel D.IV.4 van het Wetboek"; 2° in 6°, c), worden de woorden "in de zin van de artikelen 84 en 127 van het Wetboek" vervangen door de woorden "in de zin van artikel D.IV.4 van het Wetboek"; 3° in 14°, worden de woorden « "Wetboek" : het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie » vervangen door « "Wetboek" : Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling »;4° in 15° van de Franse versie, wordt het letterwoord "CWATUPE" vervangen door "CoDT".

Art. 34.In artikel 13, § 3, van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen, worden de woorden « de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening)" vervangen door de woorden « van de beleidsgroep "Ruimetelijke Ordening" ».

Art. 35.In artikel 73, eerste lid, worden de woorden "in artikel 84 van het Wetboek" vervangen door de woorden "in artikel D.IV.4 van het Wetboek".

Art. 36.In het eerste lid van paragraaf 1 van artikel 83 van hetzelfde decreet, worden de woorden "of met betrekking tot de onroerende goederen bedoeld in artikel 109 van het Wetboek" vervangen door ", van de projecten bedoeld in artikel D.IV.25 van het Wetboek waarvan de stedenbouwkundige vergunning door de Regering wordt afgegeven en van de projecten met betrekking tot de onroerende goederen bedoeld in artikel D.IV.17, eerste lid, 3°, van het Wetboek."

Art. 37.In artikel 84 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de woorden "krachtens artikel 115, tweede lid, van het Wetboek" vervangen door de woorden "krachtens de artikelen D.IV.26 en volgende van het Wetboek".

Art. 38.In artikel 87, § 2, tweede lid, 5°, van hetzelfde decreet, worden de woorden "van de tussenkomst van de gemeente, de Regering of de gemachtigde ambtenaar op de afwijkingsaanvraag bedoeld in de artikelen 114 en 127, § 3, van het Wetboek" vervangen door de woorden "van de afwijkingen en verschillen bedoeld in de artikelen D.IV.5 tot D.IV.13 van het Wetboek".

Art. 39.In artikel 95, § 1, worden de woorden "de beslissing van de Regering of de gemachtigde ambtenaar tot toekenning of weigering van de afwijking bedoeld in de artikelen 114 en 127, § 3, van het Wetboek" vervangen door de woorden "het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar over de afwijkingen van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke leidraad voor stedenbouw genomen overeenkomstig de artikelen D.IV.6 tot D.IV.13 van het Wetboek".

Art. 40.In artikel 96 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, derde lid, wordt de zin "De beslissing van de gemachtigde ambtenaar of van de Regering over de toekenning of de weigering van de afwijking bedoeld in artikel 114 van het Wetboek, of die genomen overeenkomstig artikel 127, § 3, van het Wetboek, maken volledig deel uit van de beslissing bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf." vervangen door de zin "De beslissing van de gemachtigde ambtenaar betreffende de afwijkingen en geschillen genomen overeenkomstig de artikelen D.IV.5 tot D.IV.13 van het Wetboek maakt volledig deel uit van de beslissing bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf."; 2° in § 1, vierde lid, worden de woorden « afwijkingen die ze kan toestaan liggen vast in titel V van Boek I van het Wetboek » vervangen door de woorden « afwijkingen en verschillen die ze kan toestaan liggen vast in Boek IV van het Wetboek ».

Art. 41.In artikel 101, § 5, derde lid, van de Franse versie van het decreet, wordt het letterwoord "CWATUPE" vervangen door "CoDT".

Art. 42.In artikel 104 van het decreet, worden de §§ 3 en 4 vervangen als volgt : « § 3. De volgende bepalingen van het Wetboek zijn van toepassing op de geïntegreerde vergunning : 1° Boeken I, II en III; 2° de volgende artikelen van Boek IV : D.IV.4 tot D.IV.13, D.IV.31, D.IV.35, derde lid, D.IV.45, D.IV.53 tot D.IV.60, D.IV.70 tot D.IV.77, D.IV.80, D.IV.87, D.IV.99, D.IV.100 en D.IV.106 tot D.IV.109; 3° Boeken V, VI en VII. § 4. Boek VII is niet van toepassing op de geïntegreerde vergunning voor zover ze de handelsvestigingsvergunning en de milieuvergunning vervangt. » Bepalingen betreffende Boek III van het Waals Erfgoedwetboek

Art. 43.In artikel 187 van Boek III van het Waals Erfgoedwetboek : 1° wordt punt 16° vervangen als volgt : « 16° Waals Erfgoedwetboek : certificaat dat voorafgaat aan elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, bebouwingsvergunning of stedenbouwkundig attest nr.2, voor een monument opgenomen op de beschermingslijst, beschermd of voorlopig vallend onder de gevolgen van bescherming, of voor een goed opgenomen op de lijst van het uitzonderlijk erfgoed, waarbij de beperkingen en mogelijkheden van ingrepen op het monument of op het goed worden bepaald. »; 2° er wordt een punt 17° ingevoegd, luidend als volgt : « 17° Wetboek : het Waalse Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling ».

Art. 44.In artikel 206 van hetzelfde Boek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "artikelen 84 en volgende van het Wetboek" vervangen door de woorden "artikelen D.IV.4 en volgende van het Wetboek"; 2° in paragraaf 1, wordt het tweede lid opgeheven; 3° in paragraaf 6, worden de woorden "artikelen 150, 5° van het Wetboek" vervangen door de woorden "artikel D.IV.1, § 3, van het Wetboek".

Art. 45.In artikel 211, derde lid, van hetzelfde Boek, worden de woorden "artikel 154" vervangen door de woorden "artikel D.VII.1 van het Wetboek".

Art. 46.In artikel 212, § 2, eerste lid, worden de woorden "artikel 154" vervangen door de woorden "artikel D.VII.1 van het Wetboek".

Art. 47.In artikel 214, § 1, tweede lid, van hetzelfde Boek, worden de woorden "van het bestuur van ruimtelijke ordening, stedenbouw en erfgoed en de in artikel 3 bedoelde gemachtigde ambtenaar" vervangen door de woorden "van het Operationele directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen, Erfgoed en Energie van de Waalse Overheidsdienst" en de gemachtigde ambtenaar bedoeld in artikel D.I.3 van het Wetboek.

Art. 48.In artikel 216/1, § 1, van hetzelfde Boek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° lid 1 wordt opgeheven;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, bebouwingsvergunning of stedenbouwkundig attest nr.2, voor een monument opgenomen op de beschermingslijst, beschermd of voorlopig vallend onder de gevolgen van bescherming, of voor een goed opgenomen op de lijst van het uitzonderlijk erfgoed gaat vergezeld van het erfgoedcertificaat.

Het erfgoedcertificaat wordt verstrekt door de directeur-generaal of door de inspecteur-generaal van het Departement Erfgoed, van het Operationele Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie van de Waalse Overheidsdienst, op advies van een begeleidingscomité dat voor elke aanvraag wordt samengesteld en dat deze aanvraag behandelt, en op advies van de commissie. Het certificaat blijft twee jaar geldig, en kan worden verlengd met één jaar.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de afgifte van het erfgoedcertificaat. »

Art. 49.In artikel 216/1, § 3, van hetzelfde Boek, worden de woorden "In afwijking van artikel 84, § 1, 14°" vervangen door "Overeenkomstig artikel D.IV.1, § 1, eerste lid, 5°, van het Wetboek".

Art. 50.In artikel 221, 1°, van hetzelfde Boek, worden de woorden "artikelen 176, § 1 en § 2, en 177 tot 180" vervangen door de woorden "artikelen D.VI.17 en volgende van het Wetboek".

Art. 51.In artikel 230 van hetzelfde Boek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, worden de woorden "bouw- of verkavelingsverbod" vervangen door de woorden "bouwverbod of verbod om een goed te bebouwen"; 2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "verkavelingsvergunning alsook de in artikel 130 bedoelde vergunning" vervangen door de woorden "bebouwingsvergunning, alsook de bij artikel D.IV.106 van het Wetboek".

Art. 52.In artikel 234 van hetzelfde Boek, worden de volgende de wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "artikelen 116 en volgende" worden vervangen door de woorden "artikelen D.IV.17 en volgende van het Wetboek"; 2° de woorden "artikelen 107, 108, 109, 127 en 130" worden vervangen door de woorden "artikelen D.IV.2, D.IV.4 en D.IV.106 van het Wetboek".

Art. 53.In artikel 235 van hetzelfde Boek, worden de woorden "een stedenbouw- of verkavelingsattest" vervangen door de woorden "een stedenbouw- of bebouwingsvergunning".

Art. 54.In artikel 245 van hetzelfde Boek : 1° in het eerste lid, eerste zin, worden de woorden "stedenbouw- of verkavelingsvergunning" vervangen door de woorden "stedenbouw- of bebouwingsvergunning"; 2° in het eerste lid, 1° en 2, worden de woorden "of verkavelingsvergunning, alsook van de in artikel 130 bedoelde vergunningen" vervangen door de woorden "of bebouwingsvergunning, alsook de vergunning bedoeld bij de artikelen D.IV.106 van het Wetboek".

Bepaling betreffende het decreet van 6 februari 2014 betreffende de gemeenteweg

Art. 55.In artikel 1 van het decreet van 6 februari 2014 betreffende de gemeenteweg, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie" vervangen door de woorden « "Wetboek van ruimtelijke ontwikkeling, hierna "Wetboek" genoemd. »

Art. 56.In artikel 8 van hetzelfde decreet, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie" vervangen door het woord "Wetboek".

Art. 57.In artikel 45 van hetzelfde decreet, worden de woorden "binnen de bij artikel 70 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie gestelde perken" vervangen door de woorden "binnen de bij de artikelen D.VI.38 en volgende van het Wetboek gestelde perken".

Bepalingen betreffende het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen

Art. 58.In artikel 2, eerste lid, 16°, van het decreet van 28 november 2013 betreffende de energieprestatie van gebouwen, worden de woorden "in de artikelen 84, § 1, en 127, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw, erfgoed en energie" vervangen door de woorden "in artikel D.IV.4 van het Wetboek van ruimtelijke ontwikkeling, hierna Wetboek genoemd".

Art. 59.In artikel 10, eerste lid, 2°, a), van hetzelfde decreet, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie" vervangen door de woorden "Waals Erfgoedwetboek".

Art. 60.In artikel 61 van hetzelfde decreet, worden de woorden "De gemachtigde ambtenaren in de zin van artikel 389 van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw, erfgoed en energie" vervangen door de woorden "De ambtenaren en personeelsleden van het Gewest bedoeld in artikel D.VII.3, eerste lid, 3°, van het Wetboek".

Art. 61.In artikel 62 van hetzelfde decreet, worden de woorden "gemachtigde ambtenaren in de zin van artikel 389 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Erfgoed en Energie" telkens vervangen door de woorden "ambtenaren en personeelsleden van het Gewest bedoeld in artikel D.VII.3, eerste lid, 3°, van het Wetboek".

Art. 62.In artikel 63 van hetzelfde decreet : 1° in artikel 1°, worden de woorden "De gemachtigde ambtenaren in de zin van artikel 389 van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw, erfgoed en energie" vervangen door de woorden "De ambtenaren en personeelsleden van het Gewest bedoeld in artikel D.VII.3, eerste lid, 3°, van het Wetboek"; 2° in artikel 6, worden de woorden "van de gemachtigde ambtenaren in de zin van artikel 389 van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw, erfgoed en energie" vervangen door de woorden "van de ambtenaar of personeelslid van het Gewest bedoeld in artikel D.VII.3, eerste lid, 3°, van het Wetboek".

Andere wijzigingen

Art. 63.In artikel 1bis van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 27°, worden de punten a) en b) vervangen als volgt : « a) de gewestplannen en de normen van de gewestelijke handleidingen voor stedenbouw opgesteld krachtens het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling;»; 2° in punt 28°, worden punt j) vervangen als volgt : « j) de stedenbouwkundige vergunningen en de bebouwingsvergunningen toegekend krachtens het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling;».

Art. 64.In artikel 4, § 3, van het decreet van 16 juli 1985 betreffende de natuurparken, worden de woorden « de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening) » vervangen door de woorden « de beleidsgroep "Ruimetelijke Ordening" ».

Art. 65.Artikel 14 van het decreet van 16 juli 1985 betreffende de natuurparken wordt opgeheven.

Art. 66.In artikel 15 van het decreet van 16 juli 1985 betreffende de natuurparken, wordt het punt 3° vervangen als volgt : « 3° evenwijdig met het openbare onderzoek uitgevoerd in het kader van de procedure van opmaak of herziening van de gewestplannen, meergemeentelijke ontwikkelingsplannen, gemeentelijke ontwikkelingsplannen, gemeentelijke beleidsontwikkelingsplannen en gemeentelijke leidraden voor stedenbouw bedoeld bij het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling; ».

Art. 67.In artikel 16 van het decreet van 16 juli 1985 betreffende de natuurparken, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « in de artikelen 14 en 15 » vervangen door de woorden "in artikel 15 »;2° in het tweede lid, worden de woorden "in de artikelen 14 en 15" vervangen door de woorden "in artikel 15";3° in het derde lid, worden de woorden "in de artikelen 14 en 15" vervangen door de woorden "in artikel 15".

Art. 68.In artikel 39, § 4, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, worden de woorden "167 van het CWATUPE" vervangen door de woorden "D.V.1 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 69.In artikel 43, § 4, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, worden de woorden "84, § 1, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium" vervangen door de woorden "D.IV.4 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 70.In artikel 2, 25°, van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer, worden de woorden « "CWATUPE" : Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie » vervangen door wat volgt : « 25° Wetboek : Waals Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling ».

Art. 71.In artikel 22, § 2, van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer, worden de woorden "167, 2°, van het CWATUPE" vervangen door de woorden "D.V.1, 2°, van het Wetboek".

Art. 72.In artikel 53, derde lid, 2°, van hetzelfde decreet, worden de woorden « artikel 115, tweede lid, van het "CWATUPE" » vervangen door de woorden "artikel D.IV.26, § 1, tweede lid, van het Wetboek".

Art. 73.In artikel 62, § 1, 3°, van hetzelfde decreet, worden de woorden "133 van het CWATUPE" vervangen door de woorden "D.IV.26, § 1, derde lid, van het Wetboek".

Art. 74.In artikel 63, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervallen de woorden "voorafgaande stedenbouwkundige verklaring".

Art. 75.In artikel 63, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden « 87 van het "CWATUPE" » vervangen door de woorden "D.IV.84 van het Wetboek".

Art. 76.In artikel 64, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden « 87 van het "CWATUPE" » vervangen door de woorden "D.IV.84 van het Wetboek".

Art. 77.In artikel 74, § 4, eerste lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "aangifte in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en als voorafgaande stedenbouwkundige aangifte" vervangen door de woorden "en aangifte in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning".

Art. 78.In artikel 74, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "87 van het CWATUPE" vervangen door de woorden "D.IV.84 van het Wetboek".

Art. 79.In artikel 3, eerste lid, 3°, van het decreet van 27 mei 2004 tot invoering van een belasting op de afgedankte bedrijfsruimten, worden de woorden "de afgedankte bedrijfsruimten" vervangen door de woorden "de herin te richten ruimten".

Art. 80.In artikel 9 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "169, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie" vervangen door de woorden "D.V.2, § 1, van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling"; 2° in paragraaf 3, vierde lid, worden de woorden "169, § 7" vervangen door "D.V.2, § 10"; 3° in paragraaf 4, worden de woorden "181 en 182 van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedebouw en patrimonium" vervangen door de woorden "D.VI.1 en volgende van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 81.In artikel 1, 16°bis, van de Waalse Huisvestingscode en het duurzame Wonen, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 82.In artikel 79, 2°, van dezelfde Code, worden de woorden "dat in de gewestelijk leidraad voor stedenbouw wordt ingevoegd" toegevoegd na de woorden "in de beschermingsgebieden van sommige gemeenten inzake stedenbouw".

Art. 83.In artikel 1, 3°, van het decreet van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van de steenbergen, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 84.In artikel 2, eerste lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "van artikel 84 van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium" vervangen door de woorden "van artikel D.IV.4 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 85.In artikel 1bis, § 3, eerste lid, van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid, worden de woorden "artikel 3 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "artikel D.I.3, van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 86.Artikel 1ter van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «

Art. 1ter.Indien de aangenomen of herziene erkenningsomtrek vervat is in een plan van aanleg of een stedenbouwkundig en leefmilieuverslag dat zich in de opmakings- of herzieningsfase bevindt, gelden de bepalingen voor het opmaken of de herziening bedoeld in het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling. »

Art. 87.In artikel 4, vierde lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "artikel 3 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "D.I.3 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 88.Artikel 9bis van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 89.In artikel 15, 4°, van hetzelfde decreet, wordt de zin "ofwel voorschriften van de plannen en schema's van aanleg waarvan de goedkeuring of de herziening overeenkomstig het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium noodzakelijk was om de inrichting, bedoeld bij de onteigening, van ruimten voor bedrijfsactiviteiten te kunnen inrichten, om hun vestiging te begunstigen of de uitbreiding van bestaande activiteiten of handelingen en werkingen strijdig met de voorschriften van die plannen of schema's te begunstigen, indien die handelingen of werken zijn verricht na afsluiten het openbaar onderzoek voorafgaand aan goedkeuring ervan" vervangen door "ofwel voorschriften of aanwijzingen van de plannen, ontwikkelingsplannen en kaarten van de bodembestemmingen waarvan de goedkeuring of de herziening, overeenkomstig het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling, noodzakelijk was om de inrichting, bedoeld bij de onteigening, van ruimten voor bedrijfsactiviteiten te kunnen inrichten, om hun vestiging te begunstigen of de uitbreiding van bestaande activiteiten of handelingen en werkingen strijdig met de voorschriften of aanwijzingen van die plannen, onwtikkelingsplannen of kaarten te begunstigen, indien die handelingen of werken zijn verricht na afsluiten het openbaar onderzoek voorafgaand aan goedkeuring ervan."

Art. 90.In artikel 8, tweede lid, van het decreet van 29 april 2004 betreffende de gesubsidieerde werken, worden de woorden "een stedenbouwkundige vergunning in de zin van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "een stedenbouwkundige vergunning in de zin van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 91.In artikel 2 van het decreet van 1 april 2004 betreffende de plaatselijke mobiliteit en toegankelijkheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 2°, worden de woorden « gewestelijke commissie : de "Commission régionale wallonne de l'Aménagement du Territoire" (Waalse Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening) zoals bepaald bij de artikelen 5 en 6 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium » vervangen door de woorden « beleidsgroep "Ruimetelijke Ordening" : de beleidsgroep "Ruimetelijke Ordening" zoals bedoeld in de artikelen D.I.4 en D.I.5 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling »; 2° in 3°, worden de woorden "adviescommissie : de gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening zoals bepaald bij artikel 7 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "adviescommissie : de Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit zoals bedoeld in artikel D.I.7 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 92.In artikel 4, § 2, van het decreet van 1 april 2004 betreffende de plaatselijke mobiliteit en toegankelijkheid, wordt de zin "De gewestelijke commissie wordt regelmatig op de hoogte gebracht van de voortgang van de werken en kan elk ogenblik de suggesties die ze nodig acht, formuleren." vervangen door de zin « De beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" wordt regelmatig op de hoogte gebracht van de voortgang van de werken en kan elk ogenblik de suggesties die ze nodig acht, formuleren. »

Art. 93.In artikel 6, § 2, eerste lid, van het decreet van 1 april 2004 betreffende de plaatselijke mobiliteit en toegankelijkheid, worden de woorden "en aan de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « en aan de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

In het tweede lid van hetzelfde artikel, worden de woorden "de gewestelijke commissie en" vervangen door de woorden « de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" en ».

Art. 94.In artikel 7, eerste lid, van het decreet van 1 april 2004 betreffende de plaatselijke mobiliteit en toegankelijkheid, worden de woorden "van het advies van de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « van het advies van de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

Art. 95.In artikel 11, § 1, tweede lid, van het decreet van 1 april 2004 betreffende de plaatselijke mobiliteit en toegankelijkheid, worden de woorden "en van de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « en van de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

Art. 96.In artikel 21, § 1, van het decreet van 1 april 2004 betreffende de plaatselijke mobiliteit en toegankelijkheid, worden de woorden "aan de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « aan de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

Art. 97.In artikel 28, eerste lid, van het decreet van 1 april 2004 betreffende de plaatselijke mobiliteit en toegankelijkheid, worden de woorden "van de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « van de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

Art. 98.In artikel 29, tweede lid, van het decreet van 1 april 2004 betreffende de plaatselijke mobiliteit en toegankelijkheid, worden de woorden "aan de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « aan de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

Art. 99.In artikel 1, 4°, van het decreet van 11 april 2014 betreffende de plattelandsontwikkeling, worden de woorden « gewestelijke commissie : instelling van het Waalse Gewest belast met het uitbrengen van een advies bij de Regering over de ontwerpen van gemeentelijke plattelandsontwikkelingsprogramma » vervangen door de woorden « beleidsgroep "Ruimetelijke Ordening" : de beleidsgroep "Ruimetelijke Ordening" zoals bedoeld in de artikelen D.I.4 en D.I.5 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling ».

Art. 100.In artikel 7 van het decreet van 11 april 2014 betreffende de plattelandsontwikkeling, worden de woorden "een overeenkomstig artikel 150 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie opgerichte adviescommissie advies voor ruimtelijke ordening en mobiliteit" vervangen door de woorden "een overeenkomstig artikel D.I.7 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling opgerichte gemeentelijke adviescommissie advies voor ruimtelijke ordening en mobiliteit".

Art. 101.In artikel 13, § 2, tweede lid, van het decreet van 1 april 2014 betreffende de plattelandsontwikkeling, worden de woorden "aan de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « aan de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

In het derde lid van dezelfde paragraaf, worden de woorden "De gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « De beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

In paragraaf 3, eerste lid, van hetzelfde artikel, worden de woorden "van de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « van de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

Art. 102.In artikel 14, § 1, van het decreet van 11 april 2014 betreffende de plattelandsontwikkeling, worden de woorden "van de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « van de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

In paragraaf 3, eerste lid, van hetzelfde artikel, worden de woorden "van de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « van de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

In paragraaf 3, tweede lid, van hetzelfde artikel, worden de woorden "van de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « van de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

Art. 103.In artikel 24, derde lid, van het decreet van 11 april 2014 betreffende de plattelandsontwikkeling, worden de woorden "aan de gewestelijke commissie" vervangen door de woorden « aan de beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" ».

Art. 104.In artikel 36, § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, van het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening en Stedebouw" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 105.In artikel 178, j), van het Waals Toerismwetboek, worden de woorden "aan de artikelen 414 en 415 van het WWROSP" vervangen door de woorden "aan de gewestelijk leidraad voor stedenbouw van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 106.In artikel 1, eerste lid, 1°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie, worden de woorden "Commission consultative régionale de l'Aménagement du Territoire (Gewestelijke Adviescommissie Ruimtelijke Ordening)" vervangen door de woorden « beleidsgroep "Ruimetelijke Ordening" ».

Art. 107.In artikel 2, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, wordt de zin "In afwijking van deze regel, worden, voor elk gewoon lid van de Adviescommissie over de beroepen, twee plaatsvervangende leden aangewezen." toegevoegd na de eerste zin.

Art. 108.In artikel 2, § 1, 10°, van hetzelfde decreet, worden de woorden « op de "Commission consultative régionale de l'Aménagement du Territoire" ingesteld bij het "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden « op de beleidsgroep "Ruimtelijke ordening" en op de "Adviescommissie over de beroepen ingesteld bij het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling". ».

Art. 109.In artikel 35, § 1, tweede lid, van het fiscaal decreet van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het "Waalse Gewest en tot wijziging van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen", worden de woorden "het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".

Art. 110.In artikel 11 van het decreet van 30 april 2009 houdende oprichting van de publiekrechtelijke naamloze vennootschap "Société de Développement de Liège-Guillemins" worden de woorden "van artikel 173, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "van artikel D.V.14 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling" en worden de woorden "bedoeld in artikel 173, 2, 1°," vervangen door de woorden "bedoeld in artikel D.V.14, 2,".

Art. 111.In artikel 3, tweede lid, 1°, e), van het decreet van 7 juni 1990 houdende oprichting van "Institut scientifique de Service public en Région wallonne (I.S.S.E.P.)" (Wetenschappelijk Instituut van Openbare dienst in het Waalse Gewest), worden de woorden « voor de vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimten, zoals bedoeld in artikel 167 van het decreet van 19 november 1997 tot wijziging van het "Code wallon de l'Aménagement du Territoire, de l'Urbanisme et du Patrimoine" (Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium) » vervangen door de woorden « "voor de vernieuwing van te herontwikkelen locaties en locaties met herstel van landschap en leefmilieu", zoals bedoeld in de artikelen D.V.1 en D.V.7 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling ».

Art. 112.Dit decreet treedt in werking op de door de Regering bepaalde datum.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 20 juli 2016.

De Minister-President, P. MAGNETTE De Minister van Openbare Werken, Gezondheid, Sociale Actie en Erfgoed, M. PREVOT De Minister van Economie, Industrie, Innovatie en Digitale Technologieën, J.-C. MARCOURT De Minister van Plaatselijke Besturen, Stedenbeleid, Huisvesting en Energie, P. FURLAN De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening, Mobiliteit en Vervoer en Dierenwelzijn, C. DI ANTONIO De Minister van Tewerkstelling en Vorming, Mevr. E. TILLIEUX De Minister van Begroting, Ambtenarenzaken en Administratieve Vereenvoudiging, C. LACROIX De Minister van Landbouw, Natuur, Landelijke Aangelegenheden, Toerisme en Luchthavens, afgevaardigde voor de Vertegenwoordiging bij de Grote Regio, R. COLLIN _______ Nota (1) Zitting 2015-2016. Stukken van het Waals Parlement, 307 (2015-2016), nrs. 1, 1bis tot 1quater, 2 tot 377.

Volledig verslag, plenaire vergadering van 8 juni 2016.

Bespreking.

Volledig verslag, plenaire vergadering van 19 juli 2016.

Mondeling verslag.

Bespreking.

Volledig verslag, plenaire vergadering van 20 juli 2016.

Bespreking.

Stemming.

^