Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 oktober 2020

Uittreksel uit arrest nr. 5/2020 van 16 januari 2020 Rolnummer 7149 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 112 van het decreet van het Waalse Gewest van 20 juli 2016 « tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020202266
pub.
15/10/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 5/2020 van 16 januari 2020 Rolnummer 7149 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 112 van het decreet van het Waalse Gewest van 20 juli 2016 « tot opheffing van het decreet van 24 april 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/04/2014 pub. 15/09/2014 numac 2014205556 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling » en artikel D.IV.110 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en J. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 243.911 van 7 maart 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 maart 2019, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikel 112 van het decreet van 20 juli 2016Relevante gevonden documenten type decreet prom. 20/07/2016 pub. 14/11/2016 numac 2016205561 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten tot opheffing van het decreet van 24 april 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/04/2014 pub. 15/09/2014 numac 2014205556 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, en artikel D.IV.110 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in zoverre de aanvragers van een stedenbouwkundige vergunning waarvan de aanvraag na 1 juni 2017 volledig is verklaard, verschillend worden behandeld naargelang hun aanvraag al dan niet vóór 1 juni 2017 is ingediend, zelfs in de hypothese dat de aanvraag niet volledig of niet conform is ingediend vóór 1 juni 2017, vervolgens na 1 juni 2017 is aangevuld en uiteindelijk volledig en conform de toepasselijke bepalingen is verklaard ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, van artikel 112 van het decreet van 20 juli 2016Relevante gevonden documenten type decreet prom. 20/07/2016 pub. 14/11/2016 numac 2016205561 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten « tot opheffing van het decreet van 24 april 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/04/2014 pub. 15/09/2014 numac 2014205556 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling » (hierna : het decreet van 20 juli 2016Relevante gevonden documenten type decreet prom. 20/07/2016 pub. 14/11/2016 numac 2016205561 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten) en van artikel D.IV.110 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling (hierna : WRO), in zoverre die bepalingen een verschil in behandeling doen ontstaan tussen de aanvragers van een stedenbouwkundige vergunning, naargelang hun vergunningsaanvraag is ingediend vóór of na 1 juni 2017, zelfs in de hypothese dat de aanvraag pas na 1 juni 2017 is aangevuld en volledig verklaard.

B.2. Artikel 112 van het decreet van 20 juli 2016Relevante gevonden documenten type decreet prom. 20/07/2016 pub. 14/11/2016 numac 2016205561 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten preciseert dat « dit decreet [...] in werking [treedt] op de door de Regering bepaalde datum ».

Het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2016Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 22/12/2016 pub. 03/04/2017 numac 2017070033 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering tot vorming van het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten « tot vorming van het reglementair deel van het Wetboek van de Ruimtelijke Ontwikkeling » bepaalt, in artikel 34 ervan, dat het decreet van 20 juli 2016Relevante gevonden documenten type decreet prom. 20/07/2016 pub. 14/11/2016 numac 2016205561 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten en het uitvoeringsbesluit ervan in werking treden op 1 juni 2017.

Artikel D.IV.110, eerste lid, van het WRO bepaalt : « De aanvragen van bouwvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen of bebouwingsvergunningen, met inbegrip van de aanvragen die behoren tot één van de categorieën bedoeld in artikel D.IV.25, waarvan de indiening, bevestigd met een ontvangstbewijs of waarvan de ontvangst van de zending, bevestigd met een bericht van ontvangst van de post of gelijkgestelde dateert van voor één van de wijzigingen van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw, van toepassing in het Waalse Gewest, worden verder behandeld op grond van de bepalingen die van toepassing waren op de datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag ».

Artikel D.IV.110 legt aldus de overgangsregeling vast voor de procedures met betrekking tot het verlenen van de vergunningen.

B.3. Uit het verwijzingsarrest blijkt dat de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning op 26 mei 2017 het voorwerp heeft uitgemaakt van een ontvangstbewijs, dat de diensten van de gemachtigde ambtenaar op 9 juni 2017 om nadere inlichtingen hebben verzocht, dat de nv « Les Pastels », die de vergunningsaanvraag heeft ingediend, op 21 augustus 2017 een aanvulling van het dossier heeft neergelegd, dat de vergunningsaanvraag op 31 augustus 2017 volledig en ontvankelijk is verklaard, dat de procedure inzake het onderzoek van de aanvraag is voortgezet op grond van de bepalingen van het WWROSPE en dat de vergunning op 10 augustus 2018 is verleend.

B.4.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

Artikel 23 van de Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft om een menswaardig leven te leiden en draagt de onderscheiden wetgevers op de daarin vermelde economische, sociale en culturele rechten te waarborgen.

B.4.2. Noch uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag, noch uit de motieven van de verwijzingsbeslissing kan worden afgeleid op welke wijze de in het geding zijnde bepalingen afbreuk zouden doen aan artikel 23 van de Grondwet.

In zoverre het Hof daarin wordt verzocht de bestaanbaarheid te beoordelen van de in het geding zijnde bepalingen met artikel 23 van de Grondwet, is de prejudiciële vraag bijgevolg niet ontvankelijk.

Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde overgangsregeling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.5.1. Het staat in beginsel aan de wetgever om, wanneer hij beslist nieuwe regelgeving in te voeren, te beoordelen of het noodzakelijk of opportuun is die beleidswijziging vergezeld te doen gaan van overgangsmaatregelen. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie wordt slechts geschonden indien de overgangsregeling of de ontstentenis daarvan tot een verschil in behandeling leidt waarvoor geen redelijke verantwoording bestaat of indien aan het vertrouwensbeginsel op buitensporige wijze afbreuk wordt gedaan.

B.5.2. Eigen aan een overgangsregel is dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de personen op wie rechtstoestanden betrekking hebben die vallen onder het toepassingsgebied van die regel en de personen op wie rechtstoestanden betrekking hebben die vallen onder het toepassingsgebied van een nieuwe regel. Een dergelijk onderscheid schendt op zich niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet : elke overgangsbepaling zou onmogelijk zijn indien wordt aangenomen dat dergelijke bepalingen de voormelde grondwetsbepalingen zouden schenden om de enkele reden dat zij afwijken van de toepassingsvoorwaarden van de nieuwe wetgeving.

B.6. De commentaar van artikel D.IV.110 preciseert : « Het betreft de traditionele mechanismen die de procedures regelen betreffende vergunningen die lopen op de datum van inwerkingtreding van een hervorming. Om elke onduidelijkheid met betrekking tot het woord ontvangstbewijs weg te nemen, wordt evenwel gepreciseerd dat het de datum van indiening van de aanvraag is waarmee rekening moet worden gehouden en niet het ontvangstbewijs van het volledige karakter van het dossier » (Parl. St., Waals Parlement, 2015-2016, nr. 307/1, p. 60).

B.7. Het verschil in behandeling dat bestaat tussen de aanvragers van een stedenbouwkundige vergunning naargelang hun aanvraag dient te worden onderzocht op grond van de regels van het WWROPE dan wel op grond van die van het WRO, berust op een objectief criterium, namelijk de datum van het ontvangstbewijs van de vergunningsaanvraag.

B.8. Omwille van de rechtszekerheid vermocht de decreetgever redelijkerwijs aan te nemen dat de personen die een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning hadden ingediend vóór de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen, ervan moesten uitgaan dat de procedure die op hen van toepassing was op het ogenblik van de indiening van hun aanvraag, van toepassing zou blijven gedurende het hele onderzoek ervan, tot de eindbeslissing daaromtrent. Bovendien kunnen de betrokkenen die de nieuwe regels die zij gunstiger zouden achten, op hen zouden willen laten toepassen, hun aanvraag intrekken en een nieuwe vergunningsaanvraag indienen.

B.9. Het feit dat een vóór 1 juni 2017 ingediende vergunningsaanvraag volledig wordt verklaard vóór of na die datum, heeft niet tot gevolg de op die aanvraag toepasselijke regeling te wijzigen. Het niet in aanmerking nemen van het volledige karakter van de vergunningsaanvraag is niet zonder redelijke verantwoording gelet op het door de decreetgever nagestreefde legitieme doel, namelijk de overgang tussen de regeling van het WWROSPE en de inwerkingtreding van het WRO overeenkomstig het beginsel van rechtszekerheid te waarborgen, alsook de verworven rechten en de gewettigde verwachtingen van de aanvragers van vergunningen die hun aanvraag vóór 1 juni 2017 hadden ingediend, te vrijwaren.

Het gewettigd vertrouwen van de bestuurden wordt verzekerd, in zoverre zij, op het ogenblik van de indiening van hun vergunningsaanvraag, nauwkeurig weten welke bepalingen van toepassing zijn op hun aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, totdat de administratieve handeling wordt verleend of geweigerd.

B.10. De prejudiciële vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 112 van het decreet van 20 juli 2016Relevante gevonden documenten type decreet prom. 20/07/2016 pub. 14/11/2016 numac 2016205561 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten « tot opheffing van het decreet van 24 april 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/04/2014 pub. 15/09/2014 numac 2014205556 bron waalse overheidsdienst Decreet tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling sluiten tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling » en artikel D.IV.110 van het Wetboek van Ruimte Ontwikkeling schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 16 januari 2020.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^