gepubliceerd op 15 september 2014
Decreet tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling
24 APRIL 2014. - Decreet tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling (1)
Het Waalse Parlement heeft aangenomen en Wij, Waalse Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.De artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie worden opgeheven.
De volgende tekst vormt het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling : BOEK I. - Algemene bepalingen Enige Titel - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Doelstellingen en middelen Art. D.I.1. § 1. Het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, afgekort "CoDT", beoogt een duurzame en aantrekkelijke ruimtelijk ontwikkeling.
Deze ontwikkeling voldoet op een evenwichtige manier aan de sociale, economische, demografische, energetische, patrimoniale, milieu- en mobiliteitsbehoeften van de gemeenschap, rekening houdend, zonder discriminatie, met de ruimtelijke dynamiek en specificiteit, alsook met de sociale cohesie. § 2. Het Gewest en de andere overheidsorganen zijn, elk binnen zijn bevoegdheden en in coördinatie met het Gewest, de actoren, de beheerders en de vrijwaarders van deze ontwikkeling.
Daarvoor moeten ze middelen voor de ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijke ordening en stedenbouw uitwerken.
Het grondgebied van Wallonië is een gemeenschappelijk erfgoed. De inwoners en de de privé actoren dragen bij tot een duurzame ruimtelijke ontwikkeling door hun deelneming aan de uitwerking van middelen, de ontwikkeling van projecten en de adviezen die zij uitbrengen. § 3. In dit kader worden de volgende principes ten uitvoer gelegd : 1° het principe van rationeel gebruik van de grondgebieden en hulpbronnen;2° het principe van socio-economische attractiviteit en van territoriale competitiviteit;3° het principe van het kwalitatief beheer van de leefomgeving;4° het principe van beheerste mobiliteit;5° het principe van de versterking van de stedelijke en landelijke centrumfuncties. Art. D.I.2. § 1. De Regering bezorgt het Waalse Parlement om de drie jaar een verslag over de stand van zaken en de vooruitzichten inzake ruimtelijke ordening, stedenbouw.
Het verslag bedoeld in het eerste lid bevat de opvolging van de aanzienlijke milieueffecten van de tenuitvoerlegging van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan en van de gewestplannen die aan een milieueffectenbeoordeling onderworpen zijn.
Het verslag maakt het voorwerp uit van een driejaarlijkse voor het publiek toegankelijke publicatie. § 2. De Regering zorgt voortdurend voor de coördinatie van de bepalingen van dit Wetboek.
Zij zorgt ook voortdurend voor de coördinatie van de vertalingen van de bepalingen van het Wetboek in het Frans en in het Duits. HOOFDSTUK II. - Door de Regering overgedragen delegaties en opdrachten Art. D.I.3. § 1. De Regering bepaalt het deel van het grondgebied waartoe de gemeente behoort en wijst voor elk deel van het grondgebied, ambtenaren van het Operationeel Directoraat-Generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie van de Waalse Overheidsdienst, hierna DGO4, aan om de in het Wetboek bedoelde opdrachten te vervullen. Deze ambtenaren worden hierna "gemachtigde ambtenaren" genoemd. § 2. Er wordt een cel gebiedsontwikkeling opgericht met zetel te Namen, die onder het gezag van een algemene afgevaardigde belast is met de uitvoering van de prioritaire beslissingen van de Regering inzake ruimtelijke ordening en gebiedsontwikkeling inzake strategische planificatie.
De Regering legt de nadere werkingsregels van de cel vast en geeft er de opdrachten van nader aan. § 3. Er wordt een algemene afvaardiging voor de beroepen opgericht met zetel te Namen, onder het gezag van een algemene afgevaardigde. Ze wordt belast met het onderzoek van de beroepen ingediend op basis van de bepalingen bedoeld in het Wetboek alsook met de beslissing over bepaalde beroepen of ten gevolge van de schorsing van de vergunning.
De Regering legt de werkingsregels van de afvaardiging vast. HOOFDSTUK III. - Deelname Art. D.I.4. Met uitzondering van de bepalingen bedoeld in artikel D.IV.41, eerste lid, 2°, verloopt de deelname van het publiek aan de beslissingen genomen in toepassing van het Wetboek overeenkomstig de bepalingen van Titel III van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek. HOOFDSTUK IV. - Milieueffectenbeoordeling Art. D.I.5. De milieueffectenbeoordeling van de beslissingen genomen in toepassing van het Wetboek verloopt overeenkomstig de bepalingen van Deel V van Boek I van het Milieuwetboek. HOOFDSTUK V. - Commissies Afdeling 1 - De "Commission régionale de l'aménagement du territoire"
(Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening) Onderafdeling 1 - Oprichting en opdrachten Art. D.I.6. Er wordt een "Commission régionale de l'aménagement du territoire" ingesteld, hierna de "Gewestelijke commissie" genoemd, met zetel te Namen, die de adviezen verleent die ze vanwege het Wetboek moet geven, namelijk over de middelen voor ontwikkeling, ordening en stedenbouw.
Naast de adviezen die ze vanwege het Wetboek moet geven, kan de Gewestelijke commissie initiatiefadviezen geven over de onderwerpen die zij als relevant beschouwt in het kader van haar bevoegdheden.
De Regering kan alle vragen betreffende ruimtelijke ordening, stedenbouw en landelijke- en stedelijke inrichting ter advies voorleggen.
De gewestelijke commissie wordt, behoudens bijzonder gemotiveerde dringende gevallen of voor de ontwerpen van decreet bedoeld in artikel D.IV.17, derde lid, door de Regering geraadpleegd voor elk ontwerp van decreet of besluit met een algemeen bereik dat onder ruimtelijke ordening en stedenbouw ressorteert.
Onderafdeling 2 - Samenstelling Art. D.I.7. § 1. De Regering legt de samenstelling en de werkingsregels van de Gewestelijke commissie en eventueel haar afdelingen vast. § 2. De Gewestelijke commissie kan zich in afdelingen splitsen. In dit geval wijst de Regering de afdeling(en) aan die ermee belast is (zijn) het Bureau het verzochte advies te verlenen. § 3. Het bureau van de Gewestelijke commissie bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitters en, in voorkomend geval, uit twee leden per afdeling. § 4. De Regering kan het bedrag van het presentiegeld waarop de afdelingsvoorzitter en -ondervoorzitters en de leden van de Gewestelijke commissie recht hebben, vastleggen.
De Gewestelijke commissie kan een beroep doen op de medewerking van bijzonder gekwalificeerde personen in het kader van de analyse van een project dat haar expertise vereist en, met de instemming van de Regering, op ambtenaren van het Gewest. Afdeling 2 - Adviescommissie over de beroepen
Art. D.I.8. § 1. Bij de Regering wordt een adviescommissie opgericht die haar zetel in Namen heeft. Opdracht ervan is, advies uit te brengen over de beroepen die worden ingediend tegen de beslissingen betreffende de vergunningsaanvragen genomen door het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar. § 2. De voorzitter en de leden worden door de Regering benoemd. De voorzitter vertegenwoordigt de Regering.
Naast de voorzitter bestaat de commissie uit vier leden : twee leden gekozen onder de personen die door de Gewestelijke commissie worden voorgedragen en twee leden gekozen onder de personen die door de orde der architecten worden voorgedragen.
Indien het dossier betrekking heeft op een onroerend goed bedoeld in artikel D.IV.10, eerste lid, 3°, zetelt er in de adviescommissie een vertegenwoordiger van de Koninklijke Commissie voor Monumenten, Landschappen en Opgravingen van het Waalse Gewest. § 3. De commissie vergadert slechts rechtsgeldig als ten minste de voorzitter en twee andere leden aanwezig zijn.
De Regering bepaalt de regels voor de samenstelling van de commissie en haar werkingswijze. Afdeling 3 - Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening
en mobiliteit Onderafdeling 1 - Oprichting en opdrachten Art. D.I.9. § 1. Op voorstel van de gemeenteraad stelt de Regering een gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit in, hierna "gemeentelijke commissie" genoemd.
Naast de adviezen die ze vanwege het Wetboek moet geven, kan de gemeentelijke commissie initiatiefadviezen geven over de onderwerpen die zij als relevant beschouwt. Het gemeentecollege of de gemeenteraad kan elk dossier dat hij als relevant beschouwt aan de raadpleging van de gemeentecommissie voorleggen. § 2. De gemeenteraad kan op elk ogenblik beslissen over de oprichting van de gemeentelijke commissie. Indien de gemeentelijke commissie reeds bestaat, beslist de gemeenteraad binnen drie maanden na zijn eigen installatie over de hernieuwing ervan.
In beide gevallen belast de gemeenteraad het gemeentecollege met een openbare oproep binnen de maand na de beslissing tot oprichting of vernieuwing van de commissie.
De openbare oproep tot de kandidaten wordt bekendgemaakt zowel door aanplakking als door een bericht op de pagina's voor plaatselijk nieuws van drie Frans- of Duitstalige dagbladen, al naar gelang het geval. Het bericht kan ook bekendgemaakt worden in gemeentelijke informatiebladen of in reclamekranten die gratis aan de bevolking worden uitgedeeld.
Het model en de afmetingen van het bericht worden door de Regering bepaald.
De kandidatuurakte is persoonlijk en moet ingediend worden op de wijze en binnen de termijn die in de oproep zijn opgelegd.
Het gemeentecollege legt de kandidatenlijst voor aan de gemeenteraad.
Binnen twee maanden na de indiening van de kandidaturen kiest de gemeenteraad, op voordracht van één of meer van zijn leden, de voorzitter en de commissieleden met inachtneming van de criteria bedoeld in artikel D.I.11.
Ofwel op eigen initiatief ofwel op voordracht van de gemeenteraad kan de Regering het besluit tot oprichting van de gemeentelijke commissie opheffen wanneer deze commissie niet meer bijeenkomt, onregelmatig werkt of wanneer de in het eerste lid bedoelde beslissing tot hernieuwing niet wordt genomen.
Onderafdeling 2 - Afdelingen Art. D.I.10. Op voorstel van de gemeenteraad kan de Regering de gemeentelijke commissie onderverdelen in afdelingen waarvan ze de taken bepaalt.
Het voorstel van de gemeenteraad en de beslissing van de Regering eerbiedigen, in de keuze van de leden die de afdelingen samenstellen : 1° een evenwichtige geografische verspreiding;2° een evenwicht in de verdediging van de sociale, economische, erfgoed- en milieubelangen van de gemeente. Onderafdeling 3 - Samenstelling Art. D.I.11. § 1. Naast de voorzitter bestaat de gemeentelijke commissie uit : 1° twaalf leden voor een bevolking van minder dan twintigduizend inwoners;2° zestien leden voor een bevolking van minstens twintigduizend inwoners. De voorzitter van de gemeentelijke commissie wordt door de gemeenteraad gekozen. De Regering kan het mandaat van de voorzitter en van de leden verlengen indien blijkt dat het aantal kandidaten onvoldoende is bij de hernieuwing van de commissie volgens de bepalingen vermeld in dit artikel.
Voor elk lid duidt de gemeenteraad één of meer plaatsvervangers aan die dezelfde belangen vertegenwoordigt. Elk lid van de gemeentelijke commissie, de voorzitter inbegrepen, mag niet meer dan twee opeenvolgende effectieve mandaten uitoefenen.
De gemeentelijke commissie telt een vierde van de leden van de gemeenteraad of hun afgevaardigden verdeeld volgens een vertegenwoordiging in verhouding met de omvang van de meerderheid en de oppositie van de gemeenteraad en respectievelijk gekozen door de gemeenteraadsleden van beiden. Op verzoek van de gemeenteraad kan van de evenredigheidsregel worden afgeweken ten gunste van de minderheid.
Naargelang van de ontvangen kandidaturen wordt de commissie samengesteld met inachtneming van : 1° een evenwichtige geografische verspreiding;2° een specifieke vertegenwoordiging van de sociale, economische, patrimoniale, milieu- en mobiliteitsbelangen binnen de gemeente; 3 een weergave van de leeftijdspiramide die eigen is aan de gemeente; 4° een maximum van twee derde van de leden van hetzelfde geslacht, het maximumaantal wordt afgerond naar de hogere eenheid. § 2. De ambtenaren die belast zijn met de behandeling van dossiers inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw m.b.t. de gemeente of die zich over die dossiers moeten uitspreken, mogen niet deel uitmaken van de gemeentelijke commissie.
Een lid van het gemeentecollege mag de gemeentelijke commissie niet voorzitten.
De leden van het gemeentecollege die bevoegd zijn voor ruimtelijke ordening, stedenbouw en mobiliteit en de adviseur bedoeld in artikel D.I.14, eerstel lid, 8°, hebben zitting in de gemeentelijke commissie met raadgevende stem. § 3. De Regering wijst onder de ambtenaren van DGO4 een afgevaardigde aan die met raadgevende stem zitting heeft in de gemeentelijke commissie. § 4. De leden van de gemeentelijke commissie blijven in dienst tot de aanstelling van hun opvolgers of tot de verzending van de beslissing van de Regering waarbij het besluit tot instelling van de commissie wordt ingetrokken. § 5. De voorzitter en elk lid van de gemeentelijke commissie zijn verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens van de dossiers waarvan ze kennis hebben, alsook van de debatten en van de stemmingen van de gemeentelijke commissie.
In geval van belangenconflict verlaat de voorzitter of elk lid de zitting van de gemeentelijke commissie.
In geval van kennelijk wangedrag van een lid of van ernstig verzuim in de uitoefening van zijn opdracht, verwittigt de voorzitter van de gemeentelijke commissie de gemeenteraad, die de Regering kan voorstellen om akte te nemen van de schorsing of de afzetting van bedoeld lid.
Art. D.I.12. De Regering bepaalt de regels voor de werking van de gemeentelijke commissie en haar afdelingen.
Het bedrag van het presentiegeld waarop de voorzitter en de leden van de gemeentelijke commissie recht hebben kan door de Regering vastgelegd worden. HOOFDSTUK VI. - Erkenningen Art. D.I.13. De erkenningen vereist voor de uitwerking of de herziening van de betrokken stedenbouwkundige documenten gebeuren met inachtneming van de artikelen 9, § 1, en 16, §§ 1 en 3, van Richtlijn 2006/123/EG betreffende de diensten op de interne markt.
De Regering wordt erkend voor de opmaak of de herziening van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan en het gewestplan.
De Regering erkent, op basis van de criteria en volgens de procedure die ze zelf vaststelt, de privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die belast kunnen worden met de opmaak of de herziening van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan, de gewestplannen, de gemeentelijke ruimtelijke plannen, met inbegrip van de bebouwingsschema's i.v.m. een ontwerp van omtrek van gewestelijk belang of gemeentelijke stedenbouwkundige richtlijnen.
De Regering erkent, op basis van de criteria en volgens de procedure die ze zelf vaststelt, de privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die belast kunnen worden met de opstelling van de milieueffectenrapporten betreffende een ontwerp van opmaak van gewestplan of van gewestplanherziening, een gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan van een urbanisatieomtrek of een bebouwingsschema betreffende een omtrek van gewestelijk belang of een omtrek van een herin te richten locatie.
De Regering kan de gevallen bepalen waarin, rekening houdend met het betrokken gebied of de oppervlakte, de projectontwerper niet noodzakelijk over de erkenning moet beschikken om een gemeentelijk ruimtelijk plan bedoeld in het derde lid uit te werken of te herzien. HOOFDSTUK VII. - Subsidies Art. D.I.14. De Regering kan onder de haar bepaalde voorwaarden subsidies verlenen : 1° aan de gemeenten voor de aankoop van de goederen die nodig zijn voor de uitvoering van de doelstellingen van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan;2° aan de gemeenten voor de uitwerking van het basisdossier van herziening van het gewestplan;3° aan de gemeenten voor de uitwerking of de gehele of gedeeltelijke herziening van een gemeentelijk ruimtelijk plan of een gemeentelijke stedenbouwkundige richtlijn; 4° aan de gemeenten, voor een milieueffectenrapport i.v.m. een ontwerp van herziening van het gewestplan of van het gemeentelijk ruimtelijk plan; 5° voor een analyse van het algemeen nut van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw; 6° voor de organisatie van informatievergaderingen m.b.t. ruimtelijke ordening en stedenbouw; 7° voor de werking van de gemeentelijke commissie en voor de opleiding van haar leden en het betrokken gemeentepersoneel;8° voor de jaarlijkse indienstneming, op verzoek van een gemeente of verschillende aangrenzende gemeenten of vereniging van gemeenten, van één of verschillende adviseurs ter zake van ruimtelijke ordening en stedenbouw; 9° aan universiteitsinstellingen in het kader van het actieprogramma van de permanente conferentie voor de ontwikkeling van het grondgebied met de volgende opdrachten : a) d.m.v. onderzoeken op middellange termijn en expertisen op korte termijn de Regering een hulpmiddel verschaffen bij haar besluitvorming; b) een jaarlijkse interuniversitaire leerstoel van de ruimtelijke ontwikkeling organiseren;c) zorgen voor de in punt 8° bedoelde voortgezette opleiding voor de adviseurs inzake de ruimtelijke ordening, door de onderzoekers van de vaste conferentie inzake ruimtelijke ontwikkeling en de adviseurs in contact te brengen met elkaar;d) verschillende wijzen van transmissie en vulgarisatie van de onderzoeken en de resultaten van de onderzoeken uitwerken op het gebied van ruimtelijke ordening, stedenbouw en ruimtelijke ontwikkeling. Op de wijze bepaald door de Regering kan de Regering adviseurs ter zake van ruimtelijke ordening en stedenbouw ter beschikking van de gemeenten stellen.
Bij het vaststellen van de wijze waarop subsidies worden toegekend aan de gemeenten bedoeld in het eerste lid, 8, en van de wijze waarop de adviseurs ter zake van ruimtelijke ordening bedoeld in het tweede lid ter beschikking worden gesteld, begunstigt de Regering de gemeenten die de voorwaarden verenigen voor de toepassing van artikel D.IV.8, eerste lid, 1°, of die een aanvang maken met het proces dat ertoe leidt dat bedoelde voorwaarden verenigd worden. HOOFDSTUK VIII. - Overgangsrecht Afdeling 1. - De commissies
Art. D.I.15. De Gewestelijke commissie opgericht vóór de inwerkingtreding van dit wetboek blijft geldig samengesteld tot de hernieuwing ervan.
De oprichting van een gemeentelijke adviescommissie aangenomen door de gemeenteraad voor de inwerkingtreding van dit Wetboek, kan verder worden behandeld volgens de vóór die datum vigerende procedure.
Een gemeentelijk commissie waarvan de samenstelling door de Regering werd goedgekeurd vóór de inwerkingtreding van dit wetboek blijft geldig samengesteld tot de hernieuwing ervan overeenkomstig artikel D.I.9 van het Wetboek. Afdeling 2. - Subsidies
Art. D.I.16. De subsidies toegekend op basis van de vigerende wetgeving en die in uitvoering zijn vóór de inwerkingtreding van het Wetboek blijven onderworpen aan de bepalingen die van toepassing waren toen ze toegekend werden.
BOEK II. - Planificatie Titel I. - Ruimtelijke plannen Art. D.II.1. De doelstellingen van de ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijke ordening en, in voorkomend geval, van de stedenbouw alsook de beheers- en programmeringsmaatregelen van hun uitvoering zijn opgesplitst in drie schalen : 1° het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Wallonië;2° het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan voor het gehele gemeentelijke grondgebied of voor de urbanisatieomtrek;3° het bebouwingsschema voor een deel van het gemeentelijk grondgebied. HOOFDSTUK I. - Gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan Afdeling 1. - Begripsomschrijving en inhoud
Art. D.II.2. § 1. Het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan bepaalt, voor Wallonië, de gewestelijke doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling en ordening alsook hun uitvoerings-, beheers- en programmeringsmaatregelen. § 2. Het plan bevat : 1° het ontwerp van het grondgebied en de doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling en ordening voor Wallonië, met inbegrip van hun grafische vormgeving;2° de uitvoeringsmaatregelen van het ontwerp van grondgebied en van de doestellingen, met inbegrip van hun eventuele grafische vormgeving en bestaande uit de structuur van het gewestelijk grondgebied dat de volgende elementen identificeert : a) de kernen;b) de ontwikkelingsgebieden;c) het groene en blauwe lint;d) de vervoersnetwerken;e) de principes van de ontwikkeling van de stedelijke en landelijke centrumfuncties;3° de maatregelen voor de opvolging en de beoordeling van de uitvoering van het plan;4° een niet-technische samenvatting met de verschillende documenten. Het plan kan andere uitvoeringsmaatregelen omvatten van het ontwerp van grondgebied en van de doelstellingen, met inbegrip van hun eventuele grafische vormgeving, met name : 1° de regels voor de aanwending van de grondbeschikbaarheden;2° de vermelding van een fasering van de te ontwikkelen grondgebieden;3° de oriëntaties van de ruimtelijke ordening en hun programmering, met steun aan de sectorale aangelegenheden rekening houdend met de andere gewestelijke middelen indien ze bestaan;4° de uitwerking, de herziening of de opheffing van plannen, richtlijnen of middelen voor de operationele ordening en het grondbeheer;5° de voorstellen tot herziening van de gewestplannen. Afdeling 2. - Procedure
Art. D.II.3. § 1. Het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan wordt op initiatief van de Regering opgemaakt op basis van een diagnose die o.a. betrekking heeft op de toekomstgerichte evaluatie van de sociale, demografische, economische, energetische, patrimoniale, milieu- en mobiliteitsbehoeften en uitdagingen en op de analyse van de potentialiteiten en feitelijke beperkingen van het grondgebied van Wallonië.
De gewestelijke commissie en de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling) worden op de hoogte gebracht van de voorafgaande studies en kunnen voorstellen doen telkens als ze het nodig achten. § 2. De Regering neemt het ontwerpplan aan dat aan de evaluatieprocedures van de milieugevolgen en deelname worden onderworpen en die onder Boek I van het Milieuwetboek ressorteren. § 3. De Regering neemt het plan definitief aan. Afdeling 3. - Herziening
Art. D.II.4. De regels voor de opmaak van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan gelden ook voor de herziening ervan.
Het herzieningsdossier mag evenwel alleen de gegevens bevatten die verbonden zijn met de geplande herziening. HOOFDSTUK II. - Gemeentelijke ruimtelijke plannen Afdeling 1. - Gemeentelijke ruimtelijke plannen
Art. D.II.5. Een gemeente kan zich voorzien van een gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan dat het geheel van het gemeentelijk grondgebied of één of meerdere urbanisatieomtrekken dekt, alsook van één of meerdere stedenbouwkundige ruimtelijke plannen.
Wanneer de omstandigheden het vereisen, kunnen meerdere gemeenten in overleg, elk voor wat haar betreft, een gemeentelijk ruimtelijk plan opmaken. In dat geval is het milieueffectenrapport bedoeld in artikel D.II.8, § 2, eerste lid, gemeenschappelijk en heeft het betrekking op de effecten van de verschillende ontwerpplannen. De gemeenteraden wijzen dezelfde persoon aan voor de uitwerking van de ontwerpplannen Het openbaar onderzoek en de raadplegingen bedoeld in artikel D.II.8, § 4, gebeuren gelijktijdig voor de verschillende plannen. De betrokken gemeenten kunnen bovendien hun respectievelijke gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening en mobiliteit (C.C.A.T.M.) uitnodigen om hun werkvergaderingen gezamenlijk te houden. Het overleg bedoeld in het vorig lid kan volgens de wijzen van samenwerking bedoeld in Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie plaatsvinden. Afdeling 2. - Begripsomschrijving en inhoud
Onderafdeling 1. - Gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan Art. D.II.6. § 1. Het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan bepaalt voor het gehele gemeentelijke grondgebied of voor de urbanisatieomtrek(ken) bedoeld in artikel DII.64, § 4, waarop het betrekking heeft, de doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling en ordening van het grondgebied, alsook de beheers- en programmeringsmaatregelen van hun uitvoering. § 2. Het plan bevat : 1° het ontwerp van het grondgebied en de doelstellingen inzake ruimtelijke ontwikkeling en ordening van het gemeentelijk grondgebied of van de urbanisatieomtrek(ken), met inbegrip van hun grafische vormgeving;2° de uitvoeringsmaatregelen van het ontwerp van grondgebied en van de doelstellingen, met inbegrip van hun eventuele grafische vormgeving, en bestaande uit : a) de structuur van het grondgebied dat hij uitvoert, bestaat uit : 1.de gebouwde structuur, met inbegrip van de centraliteitsplaatsen; 2. de landschapsstructuur;3. het groene en blauwe lint;4. de vervoersnetwerken;b) voor de urbanisatieomtrek : 1.het of de urbanisatiegebied(en) die de mogelijkheid biedt om alle stedelijke functies op uiteenlopende wijze te vervullen, namelijk woningen, openbare en gemeenschappelijke voorzieningen, de recreatie, de economische activiteiten, met uitzondering van de activiteiten met een industrieel karakter, behalve de kleine industrie, en de ontginning; 2. de voor bebouwing bestemde gebieden volgens de nomenclatuur van de gebieden van het gewestplan wanneer een specialisatie van de bestemming het rechtvaardigt;3. de niet voor bebouwing bestemde gebieden volgens de nomenclatuur van de gebieden van het gewestplan;4. de maatregelen voor de functionele en sociale gemengdheid, voor de hernieuwing van de bebouwing en de concentratie;c) de maatregelen voor het beheer van de mobiliteit, rekening houdend met het stedelijk mobiliteitsplan en met het gemeentelijke mobiliteitsplan indien ze bestaan;3° de maatregelen voor de opvolging en de beoordeling van de uitvoering van het plan;4° een niet-technische samenvatting met de verschillende documenten. Het plan kan andere uitvoeringsmaatregelen omvatten van het ontwerp van grondgebied en van de doestellingen, met inbegrip van hun eventuele grafische vormgeving, namelijk : 1° een programma voor de aanwending van de grondbeschikbaarheden;2° de vermelding van een fasering van de te ontwikkelen grondgebieden;3° de uitvoeringsmaatregelen van de sectorale doelstellingen en hun programmering, namelijk, de economische activiteiten, de huisvesting, de mobiliteit, energie, de gemeenschappelijke uitrustingen en infrastructuren, de valorisatie van het erfgoed en van de biodiversiteit rekening houdend met de andere gewestelijke middelen indien ze bestaan;4° de uitwerking, de herziening of de opheffing van plannen, richtlijnen of middelen voor de operationele ordening en het grondbeheer;5° de voorstellen tot herziening van het gewestplan, buiten de urbanisatieomtrek(ken);6° voorstellen tot de oprichting of de wijziging van de urbanisatieomtrek(ken), namelijk met het oog op hun uitbreiding. Gelet op het feit dat het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan uitsluitend betrekking heeft op één of meerdere urbanisatieomtrek(ken) van minder dan veertig ha, zal elke urbanisatieomtrek slechts de punten 1°, 2°, b), 3° en 4°, van het eerste lid, kunnen bevatten.
Onderafdeling 2. - Het bebouwingsschema Art. D.II.7. Het bebouwingsschema bepaalt, voor een deel van het gemeentelijk grondgebied, de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw alsook de beheers- en programmeringsmaatregelen van hun uitvoering.
Het schema bevat : 1° de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw voor de betrokken omtrek, met inbegrip van hun grafische vormgeving;2° de uitvoeringsmaatregelen van deze doelstellingen, bestaande uit : a) de structuur van het betrokken grondgebied dat minstens het volgende bevat : 1.de bestemmingen per ruimte en, voor de residentiële bestemmingen, de woningsdichtheid; 2. het groene en blauwe lint;3. de verkeersnetwerken;4. de technische netwerken; b) de oriëntaties i.v.m. 1. de vestiging en de hoogte van de gebouwen en de bouwwerken;2. de samenstelling van de wegen en openbare ruimtes;c) de maatregelen voor het beheer van de mobiliteit, rekening houdend met het stedelijk mobiliteitsplan en met het gemeentelijke mobiliteitsplan indien ze bestaan;d) de maatregelen voor de opvolging en de beoordeling van de uitvoering van het plan;3° een niet-technische samenvatting met de verschillende documenten. Het schema kan andere uitvoeringsmaatregelen van de doelstellingen bevatten, namelijk : 1° de oriëntaties i.v.m. de architectuur van de gebouwen en de bouwwerken en de inrichting van hun omgeving; 2° de grenzen van de percelen die ontworpen dienen te worden;3° een programma voor de aanwending van de grondbeschikbaarheden;4° de vermelding van een fasering van de te ontwikkelen grondgebieden. Afdeling 3. - Procedure
Art. D.II.8. § 1. Het schema wordt op initiatief van de gemeenteraad opgemaakt op basis van een diagnose die o.a. betrekking heeft op de toekomstgerichte evaluatie van de sociale, demografische, economische, energetische, patrimoniale, milieu- en mobiliteitsbehoeften en uitdagingen en op de analyse van de potentialiteiten en feitelijke beperkingen van het betrokken grondgebied. § 2. De gemeenteraad stelt de natuurlijke dan wel de privaat- of publiekrechtelijke personen aan, onder de personen erkend overeenkomstig artikel D.I.13, die hij belast met het opstellen van het schema-ontwerp en de natuurlijke dan wel de privaat- of publiekrechtelijke personen die hij belast met het opstellen van het milieueffectenrapport.
De gemeenteraad kan eenzelfde persoon aanwijzen die belast is met het opstellen van het schema-ontwerp en van het milieueffectenrapport.
De gemeentelijke commissie wordt geïnformeerd over de voorafgaande studies en kan op elk ogenblik suggesties doen die zij nuttig acht.
Elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een zakelijk recht op één of meerdere percelen opgenomen als gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is, kan aan het gemeentecollege een voorontwerp van bebouwingsschema voorstellen dat betrekking heeft op het betrokken gebied, opgesteld door een persoon erkend overeenkomstig artikel D.I.13, waarop de gemeenteraad zich uitspreekt binnen een termijn van vijfenveertig dagen.
In geval van gunstig advies over het voorontwerp, wordt de procedure tot aanneming van het schema-ontwerp voortgezet overeenkomstig de procedure bedoeld in de §§ 3 tot 6. § 3. De gemeenteraad neemt het schema-ontwerp en het milieueffectenrapport voorlopig aan. § 4. Het schema-ontwerp en, behalve vrijstellingen, het milieueffectenrapport worden tegelijkertijd door het gemeentecollege voor advies voorgelegd aan de gemeentelijke commissie, aan de gewestelijk commissie en aan de "'Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" (Waalse milieuraad voor duurzame ontwikkeling), aan de gemachtigd ambtenaar en aan de personen en instanties die hij nodig acht te raadplegen. Het ontwerp van bebouwingsschema wordt echter bij gebrek aan een gemeentelijk commissie aan het advies van de gewestelijk commissie voorgelegd.
Het gemeentecollege legt het schema-ontwerp ambtshalve en, behalve vrijstelling, het milieueffectenrapport ter advies voor aan het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst, hierna DGO3, ofwel indien het schema betrekking heeft op de vestiging van één of verschillende inrichtingen die een risico vormen voor personen, goederen of het leefmilieu in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, ofwel indien het verslag betrekking heeft op plaatsen die door het publiek worden bezocht of op één of meerdere bestemmingen zoals bedoeld in artikel D.II.20, tweede lid, gelegen in een kwetsbaar gebied zoals bedoeld in artikel D.II.64, § 2, 6°, zoniet, rondom dergelijke inrichtingen voor zover ze het risico zouden kunnen verhogen op zware ongevallen of er de gevolgen van zouden kunnen verergeren.
Elk advies moet worden toegezonden binnen vijfenveertig dagen na verzending van het verzoek van het gemeentecollege; bij gebreke hiervan wordt het geacht gunstig te zijn. § 5. De gemeenteraad neemt het schema definitief aan.
De gemeenteraad richt het plan samen met het volledige dossier aan de gemachtigde ambtenaar. Binnen dertig dagen na ontvangst van de verzending maakt de gemachtigde ambtenaar het dossier over aan de Regering en richt hij een afschrift van zijn verzending aan het gemeentecollege.
Indien het afschrift van de overmaking van het dossier door de gemachtigde ambtenaar binnen zestig dagen na zijn verzending niet is ontvangen, kan het gemeentecollege het dossier zelf aan de Regering richten. § 6. De Regering keurt het schema goed of weigert het.
De goedkeuring van het schema gebeurt rekening houdend met : 1° de volledigheid van het schema t.o.v. de artikelen D.II.6 of D.II.7; 2° de regelmatigheid van de procedure;3° de overeenstemming met de bepalingen met reglementaire waarde genomen krachtens het Wetboek;4° de overeenstemming met de bepalingen met indicatieve waarde of de naleving van de afwijkingsvoorwaarden. Vooraleer de Regering een beslissing neemt, kan zij aan het gemeentecollege vragen om wijzigingsdocumenten voor te leggen, evenals een aanvullend vervolg op het milieueffectenrapport van het schema. In voorkomend geval worden de wijzigingsdocumenten en het aanvullend milieueffectenrapport via het gemeentecollege onderworpen aan het advies van de diensten of commissies bedoeld in § 4, evenals aan de goedkeuring van de gemeenteraad. Die adviezen worden overgemaakt binnen de termijnen bedoeld in § 4, derde lid. Bij ontstentenis worden ze gunstig geacht. In dit geval lopen de termijnen bedoeld in de §§ 5 en 6 pas te rekenen vanaf de neerlegging van de wijzigingsdocumenten en het aanvullend milieueffectenrapport.
De procedure bedoeld in het derde lid mag slechts twee keer worden gebruikt.
Het regeringsbesluit wordt naar het gemeentecollege gestuurd binnen een termijn van dertig dagen ingaand de dag van ontvangst door de Regering van het volledige dossier overgemaakt door de gemachtigd ambtenaar of door het gemeentecollege in het geval bedoeld in § 6, derde lid.
Wordt het besluit niet verstuurd, dan kan het gemeentecollege de Regering daarop wijzen. Als het gemeentecollege bij verstrijken van een nieuwe termijn van dertig dagen ingaand op de datum van versturen van de herinneringsbrief, het besluit niet gekregen heeft, wordt het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan geacht geweigerd te zijn en wordt het bebouwingsschema geacht goedgekeurd te zijn.
Het geheel of een deel van de kosten die betrekking hebben op de evaluatie van de gevolgen kunnen door de gemeente aan de aanvrager worden doorgerekend. Afdeling 4. - Herziening
Art. D.II.9. De regels voor de opmaak van het plan gelden ook voor de herziening ervan.
Het herzieningsdossier mag echter alleen de gegevens bevatten die verbonden zijn met de geplande herziening. Afdeling 5. - Opvolging van de milieugevolgen
Art. D.II.10. Het gemeentecollege dient om de vijf jaar een verslag bij de gemeenteraad in over de opvolging van de significante effecten die de tenuitvoerlegging van het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan en van de bebouwingsschema's heeft op het milieu en over de eventueel te treffen correctiemaatregelen. Het publiek wordt voorgelicht volgens de nadere regels bedoeld in artikel L1133-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. Afdeling 6. - Opheffing
Art. D.II.11. § 1. Wanneer hij vindt dat de doelstellingen van het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan zijn voorbijgestreefd, kan de gemeenteraad het geheel of een gedeelte ervan opheffen buiten de urbanisatieomtrekken.
Wanneer hij vindt dat de doelstellingen van het bebouwingsschema zijn voorbijgestreefd, kan de gemeenteraad het geheel of een gedeelte ervan opheffen buiten de omtrekken van gewestelijk belang en de omtrekken van de herin te richten locaties.
Voor de urbanisatieomtrekken van gewestelijk belang en van de herin te richten locaties kan de opheffing slechts gebeuren mits uitwerking van een gedeeltelijk gewestplan dat de omtrek dekt overeenkomstig artikel D.II.51. § 2. De regels voor de opmaak van het plan gelden ook voor de opheffing ervan.
Indien het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan van de urbanisatieomtrek(ken) één of meerdere opheffingen voorstelt, zullen laatstgenoemden evenwel vrijgesteld worden van een nieuwe evaluatie.
Als het voorstel tot opheffing door de Regering is goedgekeurd bij de goedkeuring van het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan van de urbanisatieomtrek(ken), moet de beslissing van de gemeenteraad bovendien niet ter goedkeuring aan de Regering worden voorgelegd. § 3. Het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan kan tegelijk met het ontwerp van opheffing van één of meerdere bebouwingsschema's worden aangenomen. In dit geval kunnen beide ontwerpen tegelijk aan de formaliteiten bedoeld in artikel D.II.8 worden onderworpen. HOOFDSTUK III. - Rechtsgevolgen en hiërarchie van de plannen Afdeling 1. - Rechtsgevolgen
Art. D.II.12. Elk plan heeft een indicatieve waarde.
Onverminderd de artikelen D.II.13 en D.II.14 is het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan van toepassing op elke beslissing genomen overeenkomstig Boek II en Boek III van het Wetboek, alsook op de vergunningsaanvragen : 1° hetzij tot bebouwing van de gronden van meer dan 2 ha en met betrekking tot : a) hetzij de bouw van woningen;b) hetzij een oppervlakte bestemd voor de verkoop van kleinhandel goederen;a) hetzij de bouw van kantoren;d) hetzij een ontwerp dat twee of drie van deze bestemmingen combineert; 2° hetzij met betrekking tot een openbare nutsvoorziening en gemeenschapsvoorziening : a) hetzij bedoeld in artikel D.IV.18; b) hetzij dat een lineaire infrastructuur vormt bedoeld in de structuur van het gewestelijk grondgebied van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan;c) hetzij dat straalt op schaal van een ontwikkelingsruimte in de zin van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan en waarvan de Regering de lijst vastlegt. Het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan is ook van toepassing op de daarmee overeenstemmende stedenbouwkundige attesten.
Deze beslissingen kunnen daarvan afwijken mits een motivering waaruit blijkt dat het ontwerp : 1° de hoofdelementen van het plan betreffende dit ontwerp niet in het gedrang brengt en specificiteiten toont die deze afwijkingen rechtvaardigen;2° voldoet aan de goede inrichting van de plaatsen en de hoofdlijnen van het al dan niet bebouwde landschap naleeft, versterkt of herstelt, overeenkomstig een logica van continuïteit of breuk. Het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan en het bebouwingsschema, ook als hij een omtrek van gewestelijk belang ontsluit, is van toepassing op elke beslissing genomen overeenkomstig het Wetboek. Deze beslissingen kunnen daarvan afwijken mits een motivering waaruit blijkt dat het ontwerp : 1° de hoofdelementen van het plan betreffende dit ontwerp niet in het gedrang brengt en specificiteiten toont die deze afwijkingen rechtvaardigen;2° voldoet aan de goede inrichting van de plaatsen en de hoofdlijnen van het al dan niet bebouwde landschap naleeft, versterkt of herstelt, overeenkomstig een logica van continuïteit of breuk. Afdeling 2. - Hiërarchie
Art. D.II.13. Elk plan, met uitzondering van het bebouwingsschema dat een omtrek van gewestelijk belang of van een te saneren site ontsluit, vertaalt de doelstellingen en richt zich naar de uitvoeringsmaatregelen van de plannen op hogere schaal van het grondgebied.
De gemeentelijke plannen kunnen echter, onder de voorwaarden van artikel D.II.12, afwijken van het (de) plan(nen) of hogere schaal van het grondgebied. In dit geval houden de aanwijzingen van het plan waarvan het gemeentelijk plan afwijkt op uitwerking te hebben.
Op een bepaald grondgebied zijn de doelstellingen en de uitvoeringsmaatregelen die van toepassing zijn, degenen die omschreven zijn door het plan dat betrekking heeft op het meest beperkt grondgebied.
Art. D.II.14. In geval van onverenigbaarheid tussen het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan dat later in werking is getreden en een gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan, moet laatstgenoemde het voorwerp uitmaken van een herziening binnen de vier jaar met het oog op het in overeenstemming brengen met het gewestelijk plan. Bij gebrek zal het gemeentelijk plan ophouden uitwerking te hebben voor de punten die niet overeenstemmen met het gewestelijk plan.
In geval van onverenigbaarheid tussen het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan dat later in werking is getreden en een bebouwingsschema, ook als hij een omtrek van gewestelijk belang ontsluit, zijn de doelstellingen en uitvoeringsmaatregelen die van toepassing zijn degenen die omschreven zijn door het bebouwingsschema.
In geval van onverenigbaarheid tussen het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan dat later in werking is getreden, en een bebouwingsschema, met uitzondering van het bebouwingsschema dat een omtrek van gewestelijk belang of van een te saneren site ontsluit, worden de bepalingen van het gemeentelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan toegepast.
TITEL II. - Gewestplannen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. D.II.15. Het gewestplan bepaalt de inrichting van het grondgebied waarop het betrekking heeft.
De Regering kan de indeling van het grondgebied in sectoren herzien volgens de bepalingen bedoeld in hoofdstuk II van deze Titel.
Art. D.II.16. De domeinen van de spoorweg- of luchthaveninfrastructuren en de autonome havens zijn niet bestemd door het gewestplan. HOOFDSTUK II. - Inhoud Afdeling 1. - Algemeen
Art. D.II.17. Het gewestplan richt zich naar de aanwijzingen en richtlijnen van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan.
Art. D.II.18. Het gewestplan bevat : 1° de verschillende bestemmingen van het grondgebied;2° het bestaande en het geplande tracé of de vervangende reserveringsomtrek van het net van de voornaamste verbindings- en verkeerswegen voor het vervoer van vloei- en brandstoffen; Het plan kan eveneens bevatten : 1° bijkomende voorschriften van stedenbouwkundige of planologische aard;2° andere maatregelen ter inrichting van de ruimte. De Regering kan de grafische opstelling van het gewestplan bepalen. Afdeling 2 - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden
Art. D.II.19. Toepassingsgebied.
Deze afdeling bevat algemene voorschriften voor de inrichting en de toepassing van de door de Regering vastgelegde gewestplannen.
Art. D.II.20. Indeling van het gewestplan in gebieden.
Het gewestplan bestaat uit gebieden die voor bebouwing bestemd zijn en uit gebieden die niet voor bebouwing bestemd zijn.
De volgende gebieden zijn voor bebouwing bestemd : 1° het woongebied;2° het woongebied met een landelijk karakter;3° het gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;4° het recreatiegebied;5° de bedrijfsruimtes, namelijk : a) de gemengde bedrijfsruimte;b) de bedrijfsruimte met een industrieel karakter;c) de specifieke bedrijfsruimte;d) het gebied met een industrieel karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is;e) het gebied van aanhorigheden van ontginningen. De volgende gebieden zijn niet voor bebouwing bestemd : 1° het landbouwgebied;2° het bosgebied;3° het groengebied;4° het natuurgebied;5° het parkgebied;6° het ontginningsgebied; Het gebied waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg moet elke bestemming bedoeld in het tweede en derde lid krijgen. Het gebied waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg en dat binnen een urbanisatieomtrek gelegen is, mag echter niet worden bestemd voor industriële economische activiteiten met uitzondering van de activiteiten van de kleine industrieën, de aanhorigheden van ontginningen of de ontginning.
Art. D.II.21. Woongebieden.
Woongebieden zijn hoofdzakelijk voor wonen bestemd.
Ambachtelijke, dienstverlenende, verdelings-, onderzoeks- of klein industriële activiteiten, sociaal-culturele inrichtingen, openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, alsmede landbouwbedrijven en toeristische of recreatieve accommodatie kunnen er eveneens toegelaten worden voor zover ze de hoofdbestemming van het gebied niet in het gedrang brengen en verenigbaar zijn met de omgeving.
De woongebieden moeten ook voorzien in openbare groene ruimten.
Art. D.II.22. Woongebieden met een landelijk karakter.
Woongebieden met een landelijk karakter zijn hoofdzakelijk bestemd voor verblijf en landbouwbedrijven, alsook voor hun bijkomende of diversificatie - activiteiten onder de voorwaarden bepaald overeenkomstig artikel D.II.31, § 3.
Ambachtelijke, dienstverlenende, verdelings-, onderzoeks- of klein industriële activiteiten, sociaal-culturele inrichtingen, openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, alsmede landbouwbedrijven en toeristische of recreatieve accommodatie kunnen er eveneens toegelaten worden voor zover ze de hoofdbestemming van het gebied niet in het gedrang brengen en verenigbaar zijn met de omgeving.
Art. D.II.23. Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. § 1. Onverminderd hun vestiging in een woongebied of in een woongebied met een landelijk karakter zijn de gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen bestemd voor activiteiten van openbaar of algemeen nut.
In deze gebieden mogen enkel gebouwen of inrichtingen opgericht worden die in sociale behoeften voorzien via een publiek- of privaatrechtelijk persoon aan wie de overheid het beheer van een openbare dienst heeft toevertrouwd. Bouwwerken of inrichtingen die het algemeen nut bevorderen, zijn er eveneens toegelaten. § 2. Het gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met de overdruk "C.E.T. (centrum voor technische ingraving)" is hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging en de exploitatie van een centrum voor technische ingraving bedoeld in de wetgeving op de afvalstoffen, en voor installaties voor de afvalverzameling die aan bedoelde exploitatie voorafgaat. Daarnaast kan bedoeld gebied bestemd worden voor andere afvalbeheersactiviteiten voor zover bedoelde activiteiten verbonden zijn met de exploitatie van het toegelaten centrum voor technische ingraving of de exploitatie ervan niet in het gedrang brengen. Bij het beëindigen van de exploitatie van het centrum voor technische ingraving wordt de omtrek waarop dit centrum betrekking heeft een groengebied en wordt de sanering ervan geheel of gedeeltelijk vastgesteld bij de vergunning die is afgegeven voor de exploitatie van bedoelde installatie.
In de gebieden of delen van gebieden met de overdruk "C.E.T." die nog niet in bedrijf zijn genomen, kunnen andere handelingen en werken voor een beperkte duur worden toegelaten voor zover de toekomstige exploitatie van het centrum voor technische ingraving daarmee niet in het gedrang wordt gebracht.
Het gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met de overdruk "C.E.T.D." wordt uitsluitend bestemd voor het behoud van een aan diens bestemming onttrokken centrum voor technische ingraving bedoeld bij de wetgeving op de afvalstoffen, waarin beperkingen opgelegd kunnen worden aan de handelingen en werken met als doel het garanderen van de instandhouding en de bewaking van de bouwwerken en de werken die zijn verwezenlijkt voor het herstel van vervuilde sites in hun oorspronkelijke staat.
Voor de exploitatie en de instandhouding van in deze paragraaf bedoelde gebieden kunnen kantoor- of bewakingsgebouwen toegelaten worden.
De gebieden bedoeld in deze paragraaf worden omringd door een afzonderingsoppervlakte of -marge.
Art. D.II.24. Recreatiegebieden Het recreatiegebied is bestemd om onder de voorwaarden van artikel D.IV.45, de toeristische uitrustingen op te nemen, of de recreatieve, met inbegrip van de vakantiedorpen, de weekendverblijfparken of de toeristische campings in de zin van het Toerismewetboek of in de zin van artikel 1 van het decreet van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap van 9 mei 1994 over de campings en kampeerterreinen.
Voor zover het recreatiegebied grenst aan een woongebied, aan een woongebied met een landelijk karakter of aan een ontsloten gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure is onderworpen dat geheel of gedeeltelijk voor verblijven wordt bestemd, mag het woningen bevatten, evenals ambachtelijke activiteiten, dienstverlenende activiteiten, sociaal-culturele uitrustingen, inrichtingen voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, voor zover : 1° die activiteiten tegelijk de voornaamste bestemming van het gebied waarvan sprake in paragraaf 1 aanvullen en eraan ondergeschikt zijn;2° het recreatiegebied tegelijk gelegen is in de omtrek van een vooraf door de Regering goedgekeurd bebouwingsschema. Art. D.II.25. Bedrijfsruimtes.
De bedrijfsruimtes bevatten de gemengde bedrijfsruimtes, de industriële bedrijfsruimtes, de specifieke bedrijfsruimtes, het gebied met een industrieel karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is en de gebieden van aanhorigheden van ontginningen.
Deze gebieden worden omringd door een afzonderingsmarge, behalve : 1° voor het deel van de omtrek die langs een verkeersinfrastructuur ligt die nuttig is voor diens economische ontwikkeling of wanneer een natuurlijk of kunstmatig element dat onder het publieke domein valt, zelf een voldoende afzonderingsomtrek of -marge vormt;2° tussen een gebied van aanhorigheden van ontginningen en een ontginningsgebied. De woning van de uitbater of van het bewakingspersoneel kan er toegelaten worden voor zover vereist door de veiligheid of de goede werking van de onderneming. Zij maakt volledig deel uit van het bedrijf.
Art. D.II.26. Gemengde bedrijfsruimtes De gemengde bedrijfsruimtes zijn bestemd voor ambachten, diensten, distributie, onderzoek of kleine industrie. De opslagplaatsen en opslaginstallaties worden er toegelaten.
Art. D.II.27. Bedrijfsruimtes met een industrieel karakter.
De bedrijfsruimte met een industrieel karakter is bestemd voor activiteiten met een industrieel karakter, met inbegrip van de activiteiten in verband met de verwerking van grondstoffen of halfafgewerkte stoffen, verpakking, opslag, logistiek of verdeling. Ze kunnen beoefend worden op meerdere bedrijfssites.
Toegelaten worden de complementaire dienstverlenende ondernemingen en de bedrijfsactiviteiten zonder industrieel karakter die afgezonderd moeten worden om redenen van stedenbouwkundige opname, mobiliteit, veiligheid of bescherming van het leefmilieu.
De detailverkoop is er verboden, behalve indien het een aanvulling vormt op een economische activiteit waarvan sprake in lid 1 en 2.
Kunnen worden toegelaten : 1° in de bedrijfsruimtes met een industrieel karakter, de opslag van inerte afvalstoffen;2° in de bedrijfsruimtes met een industrieel karakter gelegen langs bevaarbare waterlopen, de opslag van uitgebaggerde aarde. Art. D.II.28. Specifieke bedrijfsruimtes. § 1. De gebieden met de overdruk "A.E." zijn uitsluitend bestemd voor agro-economische buurtactiviteiten, alsook voor houtverwerkingsbedrijven.
De gebieden met de overdruk "G.D." zijn uitsluitend bestemd voor groothandelsdistributie.
De daarbij horende dienstenbedrijven zijn er toegelaten. § 2. De gebieden met de overdruk "R.M. (hoog risico gebied)" zijn uitsluitend bestemd voor bedrijven die zeer schadelijk kunnen zijn voor mens, goederen of milieu.
Onverminderd de verplichting om een afzonderingsoppervlakte of -marge aan te leggen, moeten deze gebieden geïsoleerd worden overeenkomstig artikel D.II.25, tweede lid.
Art. D.II.29. Gebieden met een industrieel karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is. § 1. Het gebied met een industrieel karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is, is bestemd voor de activiteiten bedoeld in de artikelen D.II.26 en D.II.27 alsook voor de agro-economische buurtactiviteiten, de activiteiten van de detailverkoop uitgesloten, behalve indien deze verkoop een aanvulling vormt op een toegelaten economische activiteit of dat het gebied is bestemd voor een gemengde bedrijfsruimte in de zin van artikel D.II.26. De bestemming ervan wordt bepaald door de ligging van het gebied, de omliggende buurt, de kostprijs en de behoeften voor de betrokken regio, de bestaande vervoersinfrastructuur, waarbij erover gewaakt wordt dat potentialiteiten worden ontwikkeld voor multimodaal vervoer en samenwerking met naburige gebieden.
De ontsluiting van een gebied of een gebiedsdeel met industrieel karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is wordt ondergeschikt gemaakt aan de aanneming door de gemeenteraad, ofwel op zijn eigen initiatief ofwel binnen een hem door de Regering opgelegde termijn, van een bebouwingsschema overeenkomstig artikel D.II.7, en overeenkomstig goedkeuring ervan door de Regering. § 2. Mocht de gemeentelijke overheid de verplichting bedoeld in § 1, tweede lid, niet binnen de vastgestelde termijn nakomen of mocht ze het haar ter goedkeuring voorgelegde bebouwingsschema weigeren, dan kan de Regering haar plaats innemen om het bebouwingsschema aan te nemen of te herzien.
Art. D.II.30. Gebieden van aanhorigheden van ontginningen.
De gebieden van aanhorigheden van ontginningen zijn bestemd voor de exploitatie van groeven en hun aanhorigheden, evenals voor het opslaan van resten van de ontginningsactiviteit, mits bescherming en rationeel beheer van de bodem en de ondergrond.
In de gebieden van aanhorigheden van ontginningen of delen van de gebieden van aanhorigheden van ontginningen die nog niet in bedrijf zijn genomen, kunnen andere handelingen en werken voor een beperkte duur toegelaten worden voor zover de toekomstige exploitatie van de afzettingen daarmee niet in gevaar wordt gebracht.
Art. D.II.31. Landbouwgebieden. § 1. Landbouwgebieden zijn bestemd voor landbouw in de algemene zin van het woord.
Ze moeten bijdragen tot landschapszorg of -bouw, alsook tot het behoud van het ecologische evenwicht.
In landbouwgebieden mogen enkel gebouwen opgericht worden die onontbeerlijk zijn voor het bedrijf en voor de huisvesting van de exploitanten die landbouwer van beroep zijn.
Ze kunnen ook activiteiten bevatten die de activiteit van een landbouwer of van een landbouwvereniging aanvullen of diversifiëren. § 2. In de landbouwgebieden worden de modules voor elektriciteit- of warmteproductie die elk bouwwerk, installatie of gebouw gelegen op hetzelfde onroerend goed rechtstreeks bevoorraden, uitzonderlijk toegelaten voor zover ze de bestemming van het gebied onherroepelijk niet aan de kaak stellen.
Landbouwgebieden kunnen ook één of verschillende windmolens omvatten onder de voorwaarden vastgesteld in de vigerende wetgeving op voorwaarde dat ze hun oorspronkelijke bestemming behouden.
Landbouwgebieden kunnen uitzonderlijkerwijs bestemd zijn voor recreatieve activiteiten in de open lucht op voorwaarde dat ze hun oorspronkelijke bestemming behouden. Wat de recreatieve activiteiten betreft, kunnen de handelingen en werken slechts voor een beperkte duur toegelaten worden, behalve voor de verbouwing, de uitbreiding of de heroprichting van een bestaand gebouw.
Vissers- en jachthutten en kleine schuilplaatsen voor dieren zijn er toegelaten voor zover ze niet gebruikt worden als verblijfplaats of voor handelsactiviteiten, al ware het maar tijdelijk.
Bosschages alsook de intensieve teelt van boomsoorten en visteelt kunnen er eveneens toegelaten worden. § 3. De Regering bepaalt de activiteiten bedoeld in paragraaf 1, vierde lid, die de activiteit van een landbouwer of van een landbouwvereniging aanvullen of diversifiëren en de voorwaarden voor het afleveren van de desbetreffende vergunningen.
De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder een vergunning wordt afgegeven voor bebossing, intensieve teelt van bossoorten, visteelt, vissers- en jachthutten, kleine schuilplaatsen en recreatieve activiteiten in de open lucht, de modules voor elektriciteits- en warmteproductie, alsmede voor de handelingen en werken die daaraan verbonden zijn.
Art. D.II.32. Bosgebieden. § 1. Bosgebieden zijn bestemd voor de bosbouw en het behoud van het ecologische evenwicht.
Ze moeten bijdragen tot landschapszorg of -bouw.
De kerstbomenteelt wordt er toegelaten onder de voorwaarden bepaald door de Regering.
In bosgebieden mogen alleen bouwwerken opgericht worden die onontbeerlijk zijn voor de exploitatie, de eerste houtverwerking en het toezicht op de bossen.
De elektriciteits- en warmteproductie uit de biomassa die hoofdzakelijk afkomstig is van de resten van het bosbeheer en van de eerste houtverwerking worden er toegelaten als aanvullende activiteit op de bosbeheersactiviteit. § 2. Jacht- en vissershutten zijn er toegelaten, voor zover ze niet gebruikt worden als verblijfplaats of voor handelsactiviteiten, al ware het maar tijdelijk.
Visteelt kan er ook toegelaten worden. § 3. De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder een vergunning wordt afgegeven voor de oprichting van gebouwen die onontbeerlijk zijn voor het toezicht op de bossen, voor de exploitatie ervan en de eerste houtverwerking, voor de eenheden voor de energievalorisering van de biomassa, voor de visteelt en de jacht- en vissershutten. § 4. Bosgebieden die onder de bosregeling vallen overeenkomstig het Boswetboek kunnen uitzonderlijk, aan de rand van de bestanden, activiteiten voor het publiek voorzien om didactische doeleinden, van inleiding in het bos, observatie van het bos, of om recreatieve of toeristische doeleinden, met uitzondering van het verlenen van onderdak, voor zover de opbouw van de uitrustingen en bouwwerken hoofdzakelijk in hout worden uitgevoerd.
De bosgebieden kunnen uitzonderlijk een dierentuin herbergen voor zover de opbouw van de uitrustingen en bouwwerken, namelijk voor het onthaal van het publiek en de dierenschuilplaatsen, hoofdzakelijk in hout worden uitgevoerd.
De activiteiten bedoeld in het eerste en het tweede lid 1 zijn toelaatbaar voor zover ze toegankelijk zijn via een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen en rioleringen, die voorzien is van een wegverharding en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging, alsook met één of meerdere parkeerruimtes voor voertuigen die in verhouding staan met de opvangcapaciteit van deze activiteiten.
De Regering bepaalt de voorwaarden voor het afleveren van de vergunning betreffende de bouwwerken alsook de uitrustingen, wegen, omgeving van de parkeerruimtes en parkeerruimtes bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
Art. D.II.33. Groengebieden.
Groengebieden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van het leefmilieu.
Ze dragen bij tot landschapsbouw of zijn de geschikte vegetale schakel tussen gebieden waarvan de bestemmingen onverenigbaar zijn.
Art. D.II.34. Natuurgebieden.
Natuurgebieden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van biologisch zeer waardevolle leefmilieus of leefmilieus waarin te beschermen soorten voorkomen, ongeacht of het om land- of om watersoorten gaat.
In natuurgebieden zijn alleen handelingen en werken toegelaten die noodzakelijk zijn voor de actieve of passieve bescherming van deze milieus of soorten.
Art. D.II.35. Parkgebieden.
Parkgebieden zijn bestemd voor groene ruimten die ingericht worden met het oog op het esthetische.
In deze gebieden zijn alleen handelingen en werken toegelaten die nodig zijn voor de inrichting, het onderhoud of de verfraaiing ervan.
In parkgebieden met een oppervlakte van meer dan vijf ha kunnen ook andere handelingen of werken verricht worden, op voorwaarde dat de hoofdbestemming van de gebieden ongewijzigd blijft en dat een bebouwingsschema van toepassing is op de hele oppervlakte. De Regering mag de lijst opmaken van de handelingen en werken die in een parkgebied toegelaten zijn, alsook het percentage van de oppervlakte van het gebied waarop de werken uitgevoerd mogen worden.
Art. D.II.36. Ontginningsgebieden. § 1. De ontginningsgebieden zijn bestemd voor de exploitatie van groeven, evenals voor het opslaan van resten van de ontginningsactiviteit. Ze mogen slechts voor een beperkte duur aanhorigheden bevatten die noodzakelijk zijn voor de ontginning.
Deze gebieden bevat een afzonderingsomtrek of -marge die overeenstemt met artikel D.II.25, tweede lid.
Na afloop van de exploitatie worden deze gebieden andere gebieden die niet voor bebouwing bestemd zijn, met uitzondering van de parkgebieden, en hun juiste bestemming wordt bepaald door het besluit tot herziening van het gewestplan. Hun gehele of gedeeltelijke heraanleg wordt bepaald door de vergunning die de ontginning toelaat.
Wanneer de exploitatie in fasen gebeurt, bepaalt de vergunning elke fase en hun heraanleg, na afloop van elke fase, voor de landbouw, de bosbouw of het natuurbehoud.
Het gemeentecollege stelt de afloop van de exploitatie vast, in voorkomend geval, van elke fase, in een proces-verbaal dat het per zending aan de houder van de vergunning richt. Een afschrift van de zending wordt aan de gemachtigd ambtenaar gericht.
De exploitatie bedoeld in dit artikel verloopt mits bescherming en rationeel beheer van de bodem en de ondergrond. § 2. In de ontginningsgebieden of delen van ontginningsgebieden die nog niet in bedrijf zijn genomen, kunnen andere handelingen en werken voor een beperkte duur toegelaten worden voor zover de toekomstige exploitatie van de afzettingen daarmee niet in gevaar wordt gebracht.
Art. D.II.37. Gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is. § 1. De gebieden waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg en dat binnen een urbanisatieomtrek gelegen zijn, zijn voorzien voor elke bestemming die deze omtrek moet ontwikkelen, met uitzondering van de bedrijfsruimtes met een industrieel karakter, behalve de gebieden met kleine industrieën, de gebieden van aanhorigheden van ontginningen en de ontginningsgebieden.
Wanneer de uitvoering geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op één of meerdere bestemmingen bedoeld in artikel D.II.20, tweede lid, wordt ze ondergeschikt gemaakt : 1° hetzij, aan de aanneming door de gemeenteraad ofwel op eigen initiatief ofwel binnen de door de Regering opgelegde termijn van het bebouwingsschema en aan zijn goedkeuring door de Regering;2° hetzij, aan het verstrekken van een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken die het hele gebied dekt, een minimale oppervlakte van twee ha of het niet-uitgevoerde restgebied. Mocht de gemeentelijke overheid de verplichting bedoeld in het tweede lid, 1°, niet binnen de vastgestelde termijn nakomen of mocht ze het haar ter goedkeuring voorgelegde bebouwingsschema weigeren, dan kan de Regering haar plaats innemen om het bebouwingsschema aan te nemen of te herzien. § 2. Het gebied waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg en dat buiten een urbanisatieomtrek gelegen is, is bestemd voor elke bestemming bepaald in functie van de ligging, de buurt, de nabijheid van bevoorrechte initiatiefgebieden bedoeld in D.V.10 en de urbanisatieomtrek, de prestatie van de communicatie en distributienetwerken, de kosten die de verstedelijking op korte, middellange en lange termijn met zich meebrengen, alsook de behoeften van de gemeente en de bestemming van het geheel of deel van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg, en dat zich bevindt op het betrokken gemeentelijk grondgebied en op de aangrenzende gemeentelijke grondgebieden, indien het bestaat. § 2. Wanneer de ontsluiting van dat gebied geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op één of meer bestemmingen bedoeld in artikel D.II.20, tweede lid, wordt ze ondergeschikt gemaakt aan de aanneming door de gemeenteraad ofwel op eigen initiatief ofwel binnen de door de Regering opgelegde termijn, van het bebouwingsschema overeenkomstig artikel D.II.7, en overeenkomstig goedkeuring ervan door de Regering.
Mocht de gemeentelijke overheid de verplichting bedoeld in het tweede lid, niet binnen de vastgestelde termijn nakomen of mocht ze het haar ter goedkeuring voorgelegde bebouwingsschema weigeren, dan kan de Regering haar plaats innemen om het bebouwingsschema aan te nemen of te herzien. § 3. Wanneer de ontsluiting van een gebied of van een deel van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is, betrekking heeft op één of meer bestemmingen die niet voor bebouwing bestemd zijn, neemt de desbetreffende vergunning akte van, voor de betrokken percelen, van de bestemming bedoeld in artikel D.II.20, lid 3, en levert het bewijs van deze bestemming t.o.v. de criteria van paragraaf 2, eerste lid. § 4. De artikelen D.II.55 tot D.II.62 zijn van toepassing op elk gebied of deel van een gebied waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg, al dan niet ontsloten, of wanneer het gebied waarvan de inrichting door de gemeente onderworpen is aan een overleg één of meerdere bestemmingen bestrijkt bedoeld in artikel D.II.20, derde lid. Afdeling 3. - Tracé van de hoofdinfrastructuren
Art. D.II.38. § 1. De Regering kan het net van de voornaamste verbindings- en verkeersinfrastructuren voor het vervoer van vloei- en brandstoffen bedoeld in artikel D.II.18, eerste lid, 2°, bepalen. § 2. Na de uitvoering van de verbindings- en verkeersinfrastructuur voor het vervoer van vloei- en brandstoffen houdt de betrokken reserveringsomtrek of het deel ervan op uitwerking te hebben.
Als men ervan afziet de infrastructuur aan te leggen, en voor zover de impact van het afzien van de opneming van de reserveringsomtrek bij zijn opneming werd geraamd, kan de Regering het betrokken tracé of de betrokken omtrek opheffen. Afdeling 4. - Bijkomende voorschriften
Art. D.II.39. Voor de gebieden bedoeld in artikel D.II.20 kunnen aanvullende voorschriften worden gegeven.
De bijkomende voorschriften kunnen betrekking hebben op : 1° een nadere bepaling of een specialisering van de bestemming van de gebieden;2° de fasering van hun ingebruikname;3° de omkeerbaarheid van de bestemmingen;4° de dichtheid van de bebouwingen of woningen;5° de verplichting om een bebouwingsschema voorafgaand aan hun uitvoering uit te werken.6° de verplichting om een bebouwingsrichtlijn voorafgaand aan hun uitvoering uit te werken;7° de te bevoordelen wijzen van bebouwing, bouw en inrichting wegens hun geringe grondinneming, hun gematigde kost of hun respect voor het leefmilieu. De bijkomende voorschriften mogen niet indruisen tegen de zonering van het plan.
De Regering kan de lijst van de bijkomende voorschriften vaststellen. HOOFDSTUK III. - Procedure Afdeling 1. - Herzieningsprocedure
Onderafdeling 1. - Herziening op initiatief van de Regering Art. D.II.40 De Regering beslist tot de herziening van het gewestplan en neemt het ontwerp ervan aan; dat onderwerp wordt gegrond op een basisdossier dat volgende stukken bevat : 1° de verantwoording ten opzichte van artikel D.I.1; 2° de betrokken omtrek;3° de bestaande feitelijke en wettelijke situatie;4° een verslag ter verantwoording van de onderzochte en niet in aanmerking genomen alternatieve projecten, rekening houdend met name met de behoeften waarop de herziening van het plan moet inspelen, de ligging ervan, de beschikbaarheden inzake grond in de bebouwingsgebieden en de bereikbaarheid van de gekozen locaties;5° één of meerdere voorontwerpvoorstellen op schaal 1/10 000e; 6° in voorkomend geval, compensatievoorstellen bedoeld in artikel D.II.41, § 4; 7° de eventuele bijkomende voorschriften;8° in voorkomend geval, het onteigeningsplan of het ontwerp van onteigeningsplan. Onderafdeling 2. - Op de herziening toepasselijke principes Art. D.II.41. § 1. Elke herziening leeft de volgende principes inzake de aangrenzing, de lintbebouwing langs de weg en de compensatie na. § 2. De op te nemen bebouwingsgebieden moeten aan een bestaand bebouwingsgebied grenzen; van dit voorschrift kan enkel worden afgeweken voor een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, voor een recreatiegebied met een gevaarlijk, ongezond of hinderlijk karakter, voor een industriële bedrijfsruimte, voor een specifieke industriële bedrijfsruimte met de overdruk "A.E." of "R.M.", een ontginningsgebied of een gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat. § 3. De opneming van een nieuw bebouwingsgebied mag niet de vorm aannemen van lintbebouwing langs de weg; onder lintbebouwing wordt verstaan, de opneming van een gebied waarvan de vorm, door haar diepte, haar lengte en de verhouding van beide elementen enkel de ontwikkeling mogelijk maakt van een bouwlijn, met uitsluiting van een compositie van bouwwerken die op een netwerk van wegen uitgeven; § 4. De opneming van een nieuw bebouwingsgebied dat niet te verwaarlozen effecten op het leefmilieu zou kunnen hebben wordt, met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel, gecompenseerd door een gelijkwaardige wijziging van een bestaande bebouwingsgebied of een gemeentelijk overleggebied in een niet-bebouwingsgebied of door een alternatieve compensatie bepaald door de Regering zowel op operationeel, leefmilieu- of energie- als op mobiliteitsvlak waarbij meer bepaald rekening wordt gehouden met de impact van het bebouwingsgebied op de buurt. De Regering kan de modaliteiten betreffende de alternatieve compensaties bepalen De planologische of alternatieve compensatie kan per fasen uitgevoerd worden.
Onderafdeling 3. - Procedure van het gemene recht Art. D.II.42. § 1. De Regering neemt het ontwerp van plan aan.
Wanneer een aanvraag tot afwijking van de milieueffectenbeoordeling wordt ingediend, raadpleegt de Regering de gewestelijke Commissie. § 2. Het verslag over de milieueffecten omvat in voorkomend geval één of verschillende alternatieve voorstellen van plan op schaal 1/10 000e.
De Regering maakt het ontwerp van plan aan de gewestelijke commissie over die tijdens de milieueffectenbeoordeling of op elk ogenblik opmerkingen kan maken of de voorstellen die zij nuttig acht, doen.
Art. D. II.43. Aan het einde van de milieueffectenbeoordeling of indien het ontwerp van plan vrijgesteld is van die beoordeling legt de Regering het ontwerp van plan, en in voorkomend geval, het verslag over de leefmilieueffecten, ter advies voor aan de gemeentelijke commissie aan de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" en aan de personen en instanties die hij nodig acht te raadplegen alsook aan het DGO3 indien het geraadpleegd is.
De adviezen worden binnen de zestig dagen na het verzoek van de Regering overgemaakt. De Regering kan bedoelde termijn verlengen met een maximale duur van zestig dagen. Die verlenging van de termijn wordt behoorlijk gemotiveerd door kennisgeving aan de aanvrager van de herziening. Bij gebreke van een advies binnen bedoelde termijn worden ze geacht gunstig te zijn.
Binnen de vijfenveertig dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek maakt het gemeentecollege van elke van de gemeenten waartoe het ontwerp van plan zich uitbreidt, de bezwaren, opmerkingen, processen-verbaal over aan de Regering.
Art. D.II.44. § 1. De Regering stelt het plan definitief vast binnen twaalf maanden na afsluiting van het openbaar onderzoek.
Indien de Regering afwijkt van het advies van de gewestelijke commissie, moet haar beslissing met redenen omkleed zijn. § 2. Binnen tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad worden afschriften van het plan en van de milieuverklaring aan de betrokken gemeenten overgemaakt, waarna elke gemeente de bevolking door aanplakking meedeelt dat het plan en de milieuverklaring ter inzage liggen in het gemeentehuis.
Het plan en de milieuverklaring worden aan de gemeentelijke commissie, de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" en, in voorkomend geval, aan de geraadpleegde personen en instanties en aan het DGO3 overgemaakt.
Onderafdeling 4. - Herziening op initiatief van de gemeente Art. D.II.45. § 1. Indien de herziening van het gewestplan een nieuwe zonering beoogt die inspeelt op behoeften die ingelost kunnen worden via een lokale inrichting, kan de herziening van het gewestplan op verzoek van de gemeenteraad dat bij zending wordt gericht, beslist worden door de Regering.
Bij het verzoek wordt een basisdossier gevoegd, dat overeenstemt met artikel D.II.40 § 2. Het verzoek wordt ter advies voorgelegd aan de gemachtigd ambtenaar, aan de gemeentelijke commissie of, bij ontstentenis, aan de gewestelijke commissie en aan de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable".
De adviezen worden binnen de zestig dagen na het verzoek van de Regering overgemaakt. De Regering kan bedoelde termijn verlengen met een maximale duur van zestig dagen. Bij gebreke van een advies binnen bedoelde termijn worden ze geacht gunstig te zijn. § 3. Binnen zestig dagen na ontvangst van het verzoek en van het basisdossier neemt de Regering een ontwerp van plan aan en stelt ze de in artikel D.II.41, § 4 bedoelde compensaties voorlopig vast. Bij gebrek aan zending van het besluit van de Regering aan de gemeente kan ze per schrijven een rappelbrief aan de Regering richten. Als de gemeente bij verstrijken van een nieuwe termijn van dertig dagen ingaand op de datum van versturen van de rappelbrief, het regeringsbesluit niet gekregen heeft, wordt het verzoek geacht geweigerd te zijn. § 2 van artikel D.II.42 is van toepassing.
De gemeenteraad legt de ontwerp-inhoud van het verslag over de milieugevolgen van het ontwerp van plan ter advies aan de gemeentelijke commissie, of, zo niet, aan de gewestelijke commissie voor.
Het verslag over de milieugevolgen wordt aan de Regering overgemaakt.
Art. D.II.46. Het gemeentecollege legt het ontwerp van plan en, behalve afwijking, het verslag over de milieugevolgen ter advies voor aan de gemeentelijke commissie of, zo niet, aan de gewestelijke commissie, aan de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" en aan de personen en instanties die hij nodig acht te raadplegen.
Tegelijkertijd legt de gemeenteraad het dossier dat het ontwerp van plan omvat, samen met het verslag over de milieugevolgen ter advies voor aan de personen en instanties die hij nodig acht te raadplegen alsook aan het DGO3 indien het geraadpleegd is.
De adviezen worden binnen de zestig dagen na het verzoek van de gemeenteraad overgemaakt. De gemeenteraad kan bedoelde termijn verlengen met een maximale duur van zestig dagen. Bij gebreke van een advies binnen bedoelde termijn worden ze geacht gunstig te zijn.
Art. D.II.47. Binnen twaalf maanden na afsluiting van het openbaar onderzoek neemt de gemeenteraad het plan wat hem betreft aan.
Wanneer de gemeenteraad afwijkt van het advies van de gemeentelijke commissie of van de gewestelijke commissie, is zijn beslissing met redenen omkleed. Bovendien legt de gemeenteraad een milieuverklaring over.
Art. D.II.48. Bij een met redenen omkleed besluit neemt de Regering het plan aan of weigert ze het aan te nemen. Zij kan haar aanneming afhankelijk stellen van de overlegging van een onteigeningsplan.
Het plan en de milieuverklaring worden aan de gemeentelijke commissie, de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" en, in voorkomend geval, aan de geraadpleegde personen en instanties en aan het DGO3 overgemaakt.
Binnen zestig dagen na ontvangst van het door de gemeenteraad aangenomen plan neemt de Regering bij een met redenen omkleed besluit het plan aan of weigert ze het aan te nemen. Indien de Waalse Regering het regeringsbesluit niet aan de gemeente overmaakt, kan laatstgenoemde bij een zending de Waalse Regering daar in een rappelbrief op wijzen. Als de gemeente bij verstrijken van een nieuwe termijn van dertig dagen ingaand op de datum van versturen van de rappelbrief, het regeringsbesluit niet gekregen heeft, wordt het plan geacht niet-aangenomen te zijn. Zij kan haar aanneming afhankelijk stellen van de overlegging van een onteigeningsplan.
Onderafdeling 5. - Andere herzieningen Art. D.II.49. § 1. De herziening van het gewestplan kan door de Regering worden beslist op met een schrijven ingediend verzoek van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon, indien die herziening betrekking heeft op de opneming van een bedrijfsruimte bedoeld in artikel D.II.25, eerste lid, of van een ontginningsgebied en indien ze betrekking heeft op de opneming van het tracé van een hoofdinfrastructuur voor het vervoer van vloeistoffen of energie, of van de vervangende reserveringsomtrek.
Bij het verzoek wordt een basisdossier gevoegd, dat overeenstemt met artikel D.II.40 § 2. Minstens vijftien dagen voor de publieksinformatie wordt het verzoek per zending gericht aan de gemeenteraad, die zijn advies binnen zestig dagen overmaakt aan de persoon bedoeld in § 1. Als die termijn eenmaal verstreken is, wordt het advies gunstig geacht.
De zending aan de Regering bevat het van de gemeenteraad ontvangen advies. § 3. Binnen zestig dagen na ontvangst van het verzoek en van het basisdossier neemt de Regering een ontwerp van plan aan en stelt ze de in artikel D.II.41, § 4 bedoelde compensaties voorlopig vast. Bij gebrek aan zending van het besluit van de Regering aan de verzoeker kan hij per schrijven een rappelbrief aan de Regering richten. Als de verzoeker bij verstrijken van een nieuwe termijn van dertig dagen ingaand op de datum van versturen van de rappelbrief, het regeringsbesluit niet gekregen heeft, wordt het verzoek geacht geweigerd te zijn. § 2 van artikel D.II.42 is van toepassing.
Het verslag over de milieugevolgen wordt aan de Regering overgemaakt. § 4. De artikelen D.II.43 en D.II.44 zijn van toepassing.
Onderafdeling 6. - Gezamenlijke procedure plan-vergunning Art. D.II.50. § 1. De procedure voor de vergunningsaanvraag of voor de globale vergunningsaanvraag kan gezamenlijk met een procedure voor de herziening van het gewestplan uitgevoerd worden wanneer ze noodzakelijk is voor de toekenning van de betrokken vergunning : 1° voor een hoofdinfrastructuur in de zin van artikel D.II.38, § 1; 2° voor een ontwerp van steengroeve gebonden aan de uitvoering van een ontginningsgebied en aanhorigheden van een ontginningsgebied;3° voor elk ontwerp waarvan de omvang en de socio-economische impact belangrijk zijn en erkend worden door de Regering in het bericht van ontvangt van het verzoek;4° voor elk ontwerp met het oog op de uitbreiding van een bedrijfsruimte bestemd voor ambachten, diensten, distributie, onderzoek of kleine industrie die voor de inwerkingtreding van het gewestplan op de site aanwezig is en waarvan grondinneming niet hoger is dan twee hectare. § 2. Wanneer de aanvraag tot herziening van het plan bedoeld is in de artikelen D.II.45, § 1, en D.II.49, § 1, wordt ze aan de Regering gericht die er ontvangst van bericht.
De vergunningsaanvraag wordt ingediend binnen een termijn waarin het eenmalig openbaar onderzoek overeenkomstig het vierde lid georganiseerd kan worden.
In dit geval omvat de milieueffectenbeoordeling de elementen vereist voor de herziening van het gewestplan en de elementen vereist voor de vergunningsaanvraag.
Het ontwerp van herziening van het gewestplan en de vergunningsaanvraag worden onderworpen aan hetzelfde eenmalig openbaar onderzoek volgens de modaliteiten die respectievelijk toepasselijk zijn op de herziening van het gewestplan en op de vergunningsaanvraag.
De duur van het onderzoek is de voor de herziening van het gewestplan toepasselijke duur.
De adviezen die respectievelijk in de artikelen D.II.43 en D.IV.36 bedoeld zijn, worden aangevraagd.
Er wordt niet afgeweken van de regels betreffende de herziening van het gewestplan, noch van de regels betreffende de vergunningsaanvraag.
De volgende bijzondere bepalingen zijn nochtans van toepassing : 1° de vergunning wordt verstrekt door de Regering;2° de termijnen voor de behandeling van de vergunningsaanvraag worden verlengd met de termijn gebruikt om te beslissen over de aanvraag tot herziening van het gewestplan; 3° de termijnen voor de behandeling van de aanvraag tot herziening van het gewestplan worden verlengd met de termijnen gebruikt om het dossier m.b.t. de vergunningsaanvraag in te vullen indien het onvolledig wordt verklaard, of om de formaliteiten volgend op een wijzing van de vergunningsaanvraag uit te voeren; 4° de milieuvergunningsaanvraag of de globale vergunningsaanvraag wordt behandeld overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning tot de zending van het syntheseverslag aan de Regering;wanneer het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning de technisch ambtenaar en, in voorkomend geval, de gemachtigd ambtenaar als bevoegde overheid aanwijst, richt(en) die ambtenaar(aren) een syntheseverslag aan de Regering binnen dezelfde termijnen als de termijnen waarover ze beschikken wanneer het gemeentecollege de bevoegde overheid is; 5° een voorafgaande gezamenlijke informatievergadering wordt gehouden voor de aanvraag tot herziening van het gewestplan en het ontwerp. De Regering beslist gelijktijdig over de herziening van het gewestplan en van de vergunningsaanvraag. In geval van toekenning van de vergunning, begint bedoelde vergunning slechts te lopen op de dag na de inwerkingtreding van het herziene plan. Afdeling 2. - Opmakingsprocedure
Art. D.II.51. Wanneer de Regering beslist een gedeeltelijk gewestplan op te maken voor een omtrek niet gedekt door een gewestplan, zijn de bepalingen die de herziening van het gewestplan regelen, van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Juridische gevolgen Afdeling 1. - Algemeen
Art. D.II.52. De Regering verleent bindende kracht aan het gewestplan.
De grafische en de geschreven voorschriften van de plannen hebben regelgevende waarde.
Bij tegenspraak tussen de grafische en de geschreven voorschriften, hebben de grafische voorschriften voorrang op de geschreven voorschriften.
Art. D.II.53. § 1. Het gewestplan blijft in werking tot op het ogenblik waarop het geheel of gedeeltelijk vervangen wordt door een gewestplan na een herziening. § 2. Binnen de U-omtrekken in de zin van artikel D.II.64, § 4, blijft het gewestplan in werking tot de inwerkingtreding van het gemeentelijk ontwikkelingsplan waarvan de inhoud overeenstemt met artikel D.II.6, § 2, eerste lid, 2°, b). § 2. Binnen de omtrekken met een gewestelijke uitdaging bedoeld in artikel D.II.64, § 5, blijft het gewestplan in werking tot de gezamenlijke inwerkingtreding van de omtrek en van het desbetreffende bebouwingsplan. § 2. Binnen de betrokken omtrekken blijft het gewestplan in werking tot de gezamenlijke inwerkingtreding van de omtrek van de her in te richten site bedoeld in artikel D.II.64, § 3, 3° en in artikel D.V.2.
Art. D.II.54. De voorschriften van de plannen kunnen beperkingen van het eigendomsrecht inhouden, met inbegrip van een bebouwingsverbod in de zin van artikel D.IV.3 of een verbod tot uitvoering van de handelingen en werken bedoeld in artikel D.IV.4. Afdeling 2. - Afwijkingen
Art. D.II.55. De bouwwerken, de installaties of de gebouwen die bestaan vóór inwerkingtreding van het gewestplan of die toegelaten zijn, en waarvan de huidige of toekomstige bestemming niet overeenstemt met de voorschriften van het gewestplan kunnen onderworpen worden aan verbouwings-, vergrotings- of heropbouwwerken of het voorwerp uitmaken van een bestemmingswijziging. De aanvullende en bijkomende inrichtingen van de bovenvermelde bouwwerken, installaties en gebouwen die van hen worden gescheiden, kunnen ook toegelaten worden.
Art. D.II.56. Wegens economische of toeristische noden kunnen de bouwwerken, de installaties of de gebouwen die een functionele eenheid vormen, onderworpen worden aan verbouwings- of vergrotingswerken die een afwijking inhouden van de bestemming van een aangrenzend gebied, met uitsluiting van de natuur-, parkgebieden en de oppervlakten met een bemerkenswaardig uitzicht. In dit kader kunnen de aanvullende en bijkomende inrichtingen van de bovenvermelde bouwwerken, installaties en gebouwen die van hen worden gescheiden, ook toegelaten worden.
Art. D.II.57. Met het oog op elektriciteit- of warmteproductie mogen de modules die elk bouwwerk, installatie of gebouw gelegen op hetzelfde onroerend goed rechtstreeks bevoorraden, die met het plan van aanleg overeenstemmen toegelaten worden in een aangrenzend gebied.
Met het oog op zuivering mogen de zuiveringsinstallaties van maximum 15 EH in verband met elk bouwwerk, installatie of gebouw gelegen op hetzelfde onroerend goed, die met het plan van aanleg overeenstemmen, toegelaten worden in een aangrenzend gebied.
Art. D.II.58. Met uitsluiting van de natuur-, parkgebieden en de oppervlakten met een buitengewoon vergezicht kan er een stedenbouwkundige vergunning afgegeven worden in een gebied van het gewestplan dat niet verenigbaar is met het voorwerp van de aanvraag voor zover : 1° het grondstuk gelegen is tussen twee woningen die zijn opgetrokken vóór de inwerkingtreding van het gewestplan of tussen een woning die is opgetrokken vóór de inwerkingtreding van het gewestplan en een woning opgetrokken in een woongebied en die hoogstens honderd meter verwijderd zijn van elkaar;2° bedoeld grondstuk en bedoelde woningen gelegen zijn langs de weg en aan dezelfde kant van een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen en rioleringen, die voorzien is van een wegverharding en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging;3° de bouwwerken, de verbouwingen, de uitbreidingen of heropbouwwerken brengen de inrichting van het gebied niet in het gedrang. De in het eerste lid, 1°, bedoelde afstand van 100 meter wordt onafhankelijk van de aanwezigheid in het betrokken grondstuk van een natuurlijk of kunstmatig element, zoals een waterloop of weg, berekend.
Er wordt evenwel geen enkele vergunning afgegeven voor grondstukken die gelegen zijn langs openbare wegen die in minstens vier rijstroken zijn ingedeeld.
Art. D.II.59. Buiten de ontginningsgebieden en de aanhorigheden van de ontginningsgebieden kan de vestiging bestemd voor de ontginning of de valorisering van sierrotsen uit een groeve die in bedrijf is geweest en die noodzakelijk is voor de renovatie, verbouwing, vergroting of de heropbouw van een pand in overeenstemming met de omgevende bebouwing voor een beperkte duur worden toegestaan, na advies van de gewestelijke commissie.
Art. D.II.60. De in artikel D.IV.15 bedoelde vergunning kan toegekend worden door af te wijken van het gewestplan wanneer de aanvraag betrekking heeft op : 1° handelingen en werken die overwogen worden door een publiekrechtelijke persoon opgenomen op de door de Regering vastgestelde lijst;2° handelingen en werken van openbaar nut opgenomen op de door de Regering vastgestelde lijst; 3° handelingen en werken gelegen in een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen bedoeld in artikel D.II.23; 4° openbare gebouwen en nutsvoorzieningen of gemeenschapsvoorzieningen;5° handelingen en werken gebonden aan de hernieuwbare energie, opgenomen op de door de Regering vastgestelde lijst daar ze het algemeen belang bevorderen;6° handelingen en werken gelegen in een stedelijke verkavelingsomtrek. Art. D.II.61. De in de artikelen D.II.55 tot D.II.59 bedoelde afwijkingen kunnen toegekend worden : 1° bij wijze van uitzondering, d.w.z. wegens de noodzaak om ze toe te kennen voor de optimale uitvoering van het ontwerp in de precieze plaats waar het overwogen wordt; 2° indien ze de coherente uitvoering van het gewestplan in de rest van zijn toepassingsgebied niet in het gedrang brengen;3° indien de hoofdlijnen van het al dan niet bebouwde landschap overeenkomstig een logica van continuïteit of van onderbreking naleven, versterken of opnieuw samenstellen. Art. D.II.61. De in de artikel D.II.60 bedoelde afwijkingen kunnen slechts toegekend worden : 1° indien ze rekening houdende met de specificiteiten van het ontwerp worden gerechtvaardigd;2° indien ze de coherente uitvoering van het gewestplan in de rest van zijn toepassingsgebied niet in het gedrang brengen;3° indien de hoofdlijnen van het al dan niet bebouwde landschap overeenkomstig een continuïteitlogica of in strijd daarmee naleven, versterken of opnieuw samenstellen. TITEL III. - Afwijkingen en verschillen in verband met de handelingen die onder andere wetgevingen ressorteren Art. D.II.63. De afwijkingen en de verschillen die zijn toegestaan in toepassing boek II zijn van toepassing op de handelingen die onder andere wetgevingen met betrekking tot hetzelfde ontwerp ressorteren.
TITEL IV. - Specifieke omtrekken HOOFDSTUK I. - Soorten omtrek Art. D.II.64. § 1. De Regering kan de beschermingsomtrekken en de operationele omtrekken bepalen § 2. De beschermingsomtrekken zijn omtrekken : 1° met een buitengewoon vergezicht;2° met een ecologisch doorgangsgebied;3° met een landschappelijke waarde;4° met een culturele, historische of esthetische waarde;5° met een natuurgevaar of een aanzienlijke geotechnische druk zoals overstromingen, puin van rotswanden, aardverschuivingen, karstverzakkingen, mijnverzakkingen of aardbevingsgevaar; 6° van kwetsbare gebieden die gelegen zijn rondom de inrichtingen die een risico op een zwaar ongeval vormen in de zin van het decreet van 6° maart 11 betreffende de milieuvergunning of de gebieden die uitsluitend bestemd zijn voor de nijverheden die hoge risico's vormen voor de personen, de goederen of het leefmilieu zoals bedoeld in artikel D.II.28., § 2; 7° voor ontginningsuitbreidingen. § 3. De operationele omtrekken zijn : 1° de U-omtrekken;2° de omtrekken met een gewestelijke uitdaging; 3° de omtrekken van een her in te richten site bedoeld in artikel D.V.1. § 4. De U-omtrek(ken) identificeert(ren) voor elke gemeente het(de) grondgebied(en) waarvan het centraliteitspotentieel ontwikkeld moet worden door de vernieuwing, het functioneel en sociaal gemengd karakter en de concentratie; de U-omtrekken worden door de Waalse Regering bepaald op grond van de concentratie van woningen en de toegang tot de basisdiensten en -uitrustingen.
Bedoelde omtrek kan niet-bebouwingsgebieden zoals bedoeld in artikel D.II.20, derde lid, omvatten voor zover ze : 1° ingesloten zijn;2° randgebieden van kleine grootte zijn, aangrenzend zijn aan één of meer bebouwingsgebieden gelegen in de U-omtrek en een diepte van maximum honderd vijftig meter hebben. De totale oppervlakte van de niet-bebouwingsgebieden opgenomen in de omtrek moet beperkt zijn rekening houdende met de totale oppervlakte van de U-omtrek en hun opneming in de omtrek moet gerechtvaardigd worden ten opzichte van de ontwikkelingsdoelstellingen van het centraliteitspotentieel.
De Regering bepaalt de vaststellingsmethodologie en de toepasselijke parameters. § 5. De omtrek met een gewestelijke uitdaging identificeert een grondgebied uit één stuk erkend door de Regering om één of verschillende prioritaire acties van openbare of private initiatieven die gebonden zijn aan de sociale, economische, leefmilieu-, culturele, sport- en toeristische ontwikkeling van het Gewest alsook aan zijn infrastructuren uit te voeren.
Bedoelde omtrek kan niet-bebouwingsgebieden zoals bedoeld in artikel D.II.20, derde lid, omvatten voor zover ze de volgende elementen omvatten : 1° ofwel handelingen en werken van openbaar nut, 2° ofwel openbare gebouwen en nutsvoorzieningen of gemeenschapsvoorzieningen;3° ofwel economische activiteiten.In dit geval grenzen de niet-bebouwingsgebieden aan een voldoende uitgeruste en toegankelijke bedrijfsruimte waarvoor wordt aangetoond dat die bedrijfsruimte niet meer over voldoende ruimte beschikt om een prioritaire actie uit te voeren. De omtrek kan de bedrijfsruimte slechts met maximum 15 % uitbreiden. Die omtrek neemt naast die 15 % de oppervlakte op die nodig is voor de afzonderingsvoorziening bedoeld in artikel D.II.25, tweede lid. § 6. De Regering kan de inhoud van de in dit artikel bedoelde omtrekken nader bepalen. HOOFDSTUK II. - Aannemingsprocedure Afdeling 1. - Procedure van het gemene recht
Art. D.II.65. § 1. Op eigen initiatief of op verzoek van een gemeente bepaalt de Regering de ontwerp-omtrek.
Voor de U-omtrekken legt de Regering voor de aanneming van de ontwerpen-omtrekken voorontwerpen van omtrekken ter advies voor aan de gemeenteraden dien, in voorkomend geval, hun gemeentelijke commissie kunnen raadplegen. Die gemeenteraden brengen hun advies binnen drie maanden na de aanvraag uit. § 2. De Regering onderwerpt de ontwerp-omtrek en, behalve afwijking, het verslag over de leefmilieueffecten, alsmede het voorontwerp van plan aan een openbaar onderzoek volgens de modaliteiten van Titel III, van Deel III van Boek I van het Milieuwetboek en legt ze ter advies voor aan de gemeentelijke commissie, aan de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable", aan de gemeenteraden en aan de personen en instanties die zij nodig acht te raadplegen.
De gemeenteraden, de gewestelijke commissie, de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable" alsmede de in het eerste lid bedoelde personen en instanties brengen advies uit aan de Regering binnen vijfenveertig dagen na de einddatum van het openbaar onderzoek; bij gebrek worden de adviezen geacht gunstig te zijn § 3. De Regering neemt de omtrek definitief aan. § 4. Het regeringsbesluit wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Binnen tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad wordt een afschrift van de goedgekeurde omtrek naar het gemeentecollege en de gemachtigde ambtenaar gezonden. § 5. De bepalingen betreffende de aanneming van een omtrek gelden ook voor de herziening ervan. § 6. De U-omtrek kan op verzoek van de betrokken gemeente herzien worden. § 7. Een omtrek kan op hetzelfde moment als een ontwerp van herziening van een gewestplan bepaald worden. In dit geval wordt de ontwerp-omtrek tegelijk met het ontwerp van gewestplan onderworpen aan de formaliteiten voorzien voor de herziening van het gewestplan en bedoeld in de artikelen D.II.42 en volgende. Afdeling 2. - Procedure die toepasselijk is op de omtrek met een
gewestelijke uitdaging Art. D.II.66. § 1. De Regering neemt gezamenlijk, op initiatief of op verzoek van de betrokken gemeente of van elke persoon betrokken bij het ontwerp van ontwikkeling ten grondslag aan de omtrek, de ontwerp-omtrek en het ontwerp van het desbetreffende bebouwingsplan waarvan de inhoud met artikel D.II.7. overeenstemt.
De Regering wijst de privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen onder de personen erkend overeenkomstig artikel D.I.13 aan die door haar belast worden met de opmaking van het ontwerp van plan belast; ze wijst ook de privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen aan die door haar belast worden met de opmaking van het verslag over de milieugevolgen.
De Regering kan eenzelfde persoon aanwijzen die belast is met de opmaking van het ontwerp van plan en van het verslag over de milieugevolgen. § 2. De ontwerp-omtrek en het ontwerp van bebouwingsplan worden onderworpen aan de in artikel D.II.65, § 2, bedoelde formaliteiten. § 3. De Regering neemt de omtrek, het bebouwingsplan en de milieuverklaring definitief en gezamenlijk aan.
De post-beslissingsformaliteiten bedoeld in artikel D.II.65 worden toegepast. § 4. De omtrek met een gewestelijke uitdaging en het bebouwingsplan kunnen herzien worden op verzoek van de betrokken gemeente of van elke persoon betrokken bij het ontwerp van ontwikkeling ten grondslag aan de omtrek.
De procedure m.b.t. de aanneming van de omtrek is van toepassing op zijn herziening. Afdeling 3. - Opheffing
Art. D.II.67. § 1. Wanneer ze acht dat de doelstellingen van de omtrek verricht of overschreden zijn, kan de Regering bedoelde omtrek geheel of gedeeltelijk opheffen. § 2. Voor de U-omtrekken of de omtrekken met een gewestelijke uitdaging waarvoor een plan is goedgekeurd, kan de opheffing slechts gebeuren mits de opmaking van een gedeeltelijk plan van aanleg dat de omtrek overeenkomstig artikel D.II.51 dekt.
De milieueffectenbeoordeling van de opheffing van de U-omtrek of van die met een gewestelijke uitdaging wordt opgenomen in de beoordeling betreffende de goedkeuring van het gedeeltelijk gewestplan. § 3. Indien de opheffing van de omtrek van de her in te richten site aanzienlijke gevolgen kan hebben op het leefmilieu, worden de §§ 2 tot 3 van artikel D.II.65 toegepast. § 4. Het besluit van de Regering tot opheffing van een omtrek wordt onderworpen aan § 4 van artikel D.II.65. HOOFDSTUK III. - Juridische gevolgen Art. D.II.68. De definitief door de Regering vastgelegde omtrek geldt als regelgeving.
Titel V. - Overgangsrecht HOOFDSTUK I. - Gemeentelijke plannen Afdeling 1. - Gemeentelijk structuurplan
Art. D.II.69. Het gemeentelijk structuurplan dat door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek goedgekeurd is en dat niet door de Regering is nietig verklaard, wordt een gemeentelijk ontwikkelingsplan.
Indien het geen elementen bedoeld in artikel D.II.6 wat betreft de inhoud van het ontwikkelingsplan betreffende een U-omtrek omvat, is artikel D.II.53, § 2, eerste lid evenwel niet van toepassing op het gemeentelijk structuurplan dat een gemeentelijk ontwikkelingsplan is geworden.
Art. D.II.70. Het ontwerp van plan dat voorlopig door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek aangenomen is, wordt verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen. De Regering keurt evenwel het plan goed of weigert het overeenkomstig artikel D.II.8, § 6, van dit Wetboek.
In geval van goedkeuring door de Regering wordt het een gemeentelijk ontwikkelingsplan en wordt het onderworpen aan de desbetreffende bepalingen. Afdeling 2. - Stedenbouwkundig en leefmilieuverslag
Art. D.II.71. Het stedenbouwkundig en leefmilieuverslag dat op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerend is, wordt een bebouwingsplan en wordt onderworpen aan de desbetreffende bepalingen.
Art. D.II.72. Het ontwerp van stedenbouwkundig en leefmilieuverslag dat voorlopig door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek aangenomen is, wordt verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen.
Het is ook het geval voor het stedenbouwkundig verslag dat vóór de inwerkingtreding van het Wetboek wordt opgemaakt wanneer : 1° ofwel het college overeenkomstig artikel 33, § 2, eerste lid, van het CWATUPE de omvang en de nauwkeurigheidsgraad van de gegevens die het dient te bevatten, heeft bepaald;2° ofwel de gemeenteraad overeenkomstig artikel 18ter, § 2, tweede lid, van het CWATUPE, het verslag heeft vrijgesteld van de milieueffectenbeoordeling vereist overeenkomstig artikel 33, § 2, 2°, van hetzelfde CWATUPE. In de gevallen bedoeld in de vorige leden keurt de Regering evenwel het verslag goed of weigert het overeenkomstig artikel D.II.8, § 6, van het Wetboek.
In geval van goedkeuring door de Regering wordt het een bebouwingsplan en wordt het onderworpen aan de desbetreffende bepalingen. HOOFDSTUK II. - Gemeentelijke plannen Afdeling 1. - Gewestplan
Onderafdeling 1. - Bestemming en algemene voorschriften van de gebieden Art. D.II.73. De in de gewestplannen opgenomen volgende gebieden worden op de datum van inwerkingtreding van hun opname in laatstgenoemde plannen bekrachtigd : 1° de woonuitbreidingsgebieden met een landelijk karakter; 2°. de uitbreidingsgebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen; 3° de recreatieuitbreidingsgebieden die de recreactieuitbreidingsgebieden, de recreactieuitbreidingsgebieden met verblijf, de uitbreidingsgebieden van recreatiegebieden met verblijf, de ontspannings- en verblijfuitbreidingsgebieden en de ontspanningsuitbreidingsgebieden omvatten;4° de uitbreidingsgebieden voor ambachtelijke bedrijven of kleine en middelgrote ondernemingen;5° de gebieden voor industriële ontwikkeling die de gebieden voor industriële ontwikkeling en het gebied voor industriële ontwikkeling van Sart-Tilman omvatten;6° de dienstuitbreidingsgebieden;7° de industrie-uitreidingsgebieden die de industrie-uitbreidingsgebieden, het industrie-uitbreidingsgebied "BD", het thermale "industrie-uitbreidingsgebied, het industrie-uitbreidingsgebied van het onderzoekscentrum Sart-Tilman, het industrie-uitbreidingstgebied "GE" omvatten;8° de uitbreidingsgebieden verblijfparken. Art. D.II.74. In de vigerende gewestplannen : 1° is het in artikel D.II.21 bedoelde voorschrift van toepassing op het woongebied; 2° is het in artikel D.II.22 bedoelde voorschrift van toepassing op het woongebied met een landelijk karakter; 3° is het in artikel D.II.37 bedoelde voorschrift van toepassing op het uitbreidingsgebied van het woongebied en van het woongebied met een landelijk karakter; 4° is het in artikel D.II.23, § 1, bedoelde voorschrift van toepassing op het gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorziening, op de militaire domeinen en op de andere gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en infrastructuren; 5° is het in artikel D.II.23, § 2, bedoelde voorschrift van toepassing op de gebieden van centra voor technische ingraving en de aan diens bestemming onttrokken centra voor technische ingraving bedoeld in artikel 63 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, die definitief vastgesteld zijn bij de Regering aan het einde van de procedure voor de opmaking van het plan van de centra voor technische ingraving opgestart vóór 1 maart 1998 6° is het in artikel D.II.24 bedoelde voorschrift van toepassing op het recreatiegebied en het recreatie-uitbreidingsgebied; 7° zijn de in de artikel D.II.25 en D.II.26 bedoelde voorschriften van toepassing op het gebied voor ambachten of kleine en middelgrote ondernemingen, op het uitbreidingsgebied voor ambachten of kleine en middelgrote ondernemingen, op het onderzoeksindustriegebied, op het dienstengebied en op het dienstenuitbreidingsgebied; 8° zijn de in de artikelen D.II.25 en D.II.27 bedoelde voorschriften van toepassing op het industriegebied; 9° zijn de in de artikelen D.II.25 en D.II.29 bedoelde voorschriften van toepassing op het industrie-uitbreidingsgebied; 10° zijn de in de artikelen D.II.25 en D.II.30 bedoelde voorschriften van toepassing op het ontginningsgebied; 11° zijn de in de artikelen D.II.25 en D.II.30 bedoelde voorschriften van toepassing op het ontginningsuitbreidingsgebied; 12° is het in artikel D.II.31 bedoelde voorschrift van toepassing op het landelijk gebied en op het landbouwgebied; 13° is het in artikel D.II.32 bedoelde voorschrift van toepassing op het bosgebied; 14° is het in artikel D.II.33 bedoelde voorschrift van toepassing op het groengebied en het buffergebied; 15° is het in artikel D.II.34 bedoelde voorschrift van toepassing op het natuurgebied en op het natuurgebied met een landschappelijke waarde; 16° is het in artikel D.II.35 bedoelde voorschrift van toepassing op het parkgebied; 17° is de in artikel D.II.64, § 2, 4°, bedoelde omtrek met een cultureel, historisch of esthetisch waarde van toepassing op de cultureel, historisch of esthetisch waarvolle gebieden en sites; 18° is de in artikel D.II.64, § 2, 3°, bedoelde landschappelijk waardevolle omtrek van toepassing op het landschappelijk waardevolle gebied; 19° is de in artikel D.II.64, § 2, 5° bedoelde omtrek van toepassing op het overstromingsgebied;
Op de andere gebieden, nadere aanwijzingen of overdrukken vermeld in de vigerende gewestplannen zijn de voorschriften betreffende de bestemming die overeenstemt met de op het plan aangegeven grondkleur van toepassing.
Art. D.II.75. Het in artikel D.II.24 bedoelde recreatiegebied, ongeacht of het al dan niet aangrenzend is aan een woongebied, aan een woongebied met een landelijk karakter of aan een ontsloten een gemeentelijk overleggebied dat geheel of gedeeltelijk voor verblijven wordt bestemd, mag bij wijze van uitzondering woningen bevatten, evenals ambachtelijke activiteiten, dienstverlenende activiteiten, sociaal-culturele uitrustingen, inrichtingen voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, voor zover tegelijk : 1° een stedenbouwkundige vergunning verstrekt is voor groepen van bouwwerken, of een verkavelingsvergunning, vóór 12 juni 2009;2° de wegen en de openbare of gemeenschappelijke ruimten van het gebied onder het publiek domein vallen;3° de ambachtelijke, dienstverlenende activiteiten, de activiteiten van de sociaal-culturele voorzieningen, van de inrichtingen van openbare diensten en gemeenschappelijke uitrustingen elkaar aanvullen en onderworpen zijn aan de recreatie- of woonfunctie;4° het gelegen is in de omtrek van een vooraf door de Regering goedgekeurd bebouwingsplan;5° het opgenomen is op de lijst van de recreatiegebieden aangenomen door de Waalse Regering voor opmaak van het bebouwingsplan. Onderafdeling 2. - Procedure Art. D.II.76. De herziening van een gewestplan dat voorlopig door de Regering na advies van de gewestelijke commissie is vastgelegd vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, wordt verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen.
Voor de andere procedures die op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerend zijn, worden de artikelen D.II.42 tot 44 en D.II.49 met dien verstande dat : 1° het besluit van de Regering tot bepaling van het voorontwerp van plan als ontwerp van plan en basisdossier in de zin van artikel D.II.40 geldt; 2° het vóór de datum van inwerkingtreding van het Wetboek voltooide milieueffectenonderzoek als verslag over de milieugevolgen in de zin van Boek I van het Milieuwetboek geldt;3° het op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerende milieueffectenonderzoek verder behandeld wordt en bij de voltooiing ervan het verslag over de milieugevolgen in de zin van Boek I van het Milieuwetboek vormt. Afdeling 2. - Gemeentelijk plan van aanleg
Onderafdeling 1. - Juridische draagwijdte Art. D.II.77. Het gemeentelijk plan van aanleg, het afwijkend gemeentelijk plan van aanleg en het gemeentelijk plan van aanleg tot herziening van het op de inwerkingtreding van het Wetboek vigerende gewestplan worden bebouwingsplannen in de zin van artikel D.II.7 en krijgen een indicatieve waarde.
Artikel D.II.12 is erop van toepassing.
De bepalingen van de afwijkende gemeentelijk plan van aanleg betreffende de bestemmingen en die afwijken van het gewestplan herzien het gewestplan in de zin van artikel D.II.53, eerste lid.
Voor de gemeentelijk herzieningsplan van aanleg gaat de kaart met de bestemmingen van het grondgebied bedoeld in artikel 49, 2°, van het "CWATUPE" tot de herziening van het gewestplan over in de zin van artikel D.II.53, eerste lid Het bebouwingsplan betreffende de oude gemeentelijke afwijkende of herzieningsplannen van aanleg mag niet opgeven worden voor zover ze het gewestplan hebben herzien.
Onderafdeling 2. - Procedure Art. D.II.78. De opmaking of de herziening van een gemeentelijk plan van aanleg waarvan het voorontwerp aangenomen is of waarvan het ontwerp voorlopig aangenomen is door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, wordt verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen.
Zijn goedkeuring door de Regering wordt evenwel als bebouwingsplan uitgevoerd en wordt onderworpen aan artikel D.II.8, § 6, van het Wetboek.
Voor de gemeentelijk herzieningsplan van aanleg gaat de kaart met de bestemmingen van het grondgebied bedoeld in artikel 49, 2°, van het "CWATUPE" tot de herziening van het gewestplan over in de zin van artikel D.II.53, § 1.
De opheffing besloten door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek, kan verder worden behandeld volgens de voor die datum vigerende procedure. HOOFDSTUK III. - Andere plannen en schema's Art. D.II.79 Het leidend plan goedgekeurd door de Regering of het leidend schema aangenomen door de gemeenteraad, voor zover de goedkeuring door de Regering of de gemeente vóór 1 maart 1998 heeft plaatsgevonden, wordt een bebouwingsplan. HOOFDSTUK IV. - Erkenningen en toelagen Afdeling 1. - Erkenning
Art. D.II.80. De private of openbare natuurlijke of rechtspersonen die erkend zijn voor de opmaking of de herziening van de schema's en van de plannen van aanleg op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek worden erkend in de zin van artikel D.I.13 onder de voorwaarden van hun erkenning. De erkenning voor de opmaking van de gemeentelijke structuurplannen geldt als erkenning voor de opmaking van de gemeentelijke ontwikkelingsplannen. De erkenning voor de opmaking van de gemeentelijke plannen van aanleg geldt als erkenning voor de opmaking van de bebouwingsplannen. Afdeling 2. - Toelagen
Art. D.II.81. De in uitvoering zijnde toelagen voor de opmaking van een gemeentelijk structuurplan of van een gemeentelijk plan van aanleg blijven onderworpen aan de bepalingen die bij hun toekenning van toepassing zijn. Op met redenen omkleed voorstel van de gemeenteraad kan de Regering evenwel de in de in uitvoering zijnde toelagen bedoelde termijnen verlengen.
BOEK III. - Stedenbouwkundige handleidingen Titel I. - Gewestelijke stedenbouwkundige handleiding HOOFDSTUK I. - Algemeen Art. D.III.1. De Regering kan een gewestelijke stedenbouwkundige handleiding aannemen.
De gewestelijke handleiding legt voor Wallonië of voor een deel van het grondgebied ervan waarvan hij de grenzen bepaalt, de doelstellingen van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan vast in stedenbouwkundige doestellingen, aanwijzigen en normen met inachtneming van de specificiteiten van het(de) grondgebied(en) waarop hij betrekking heeft. HOOFDSTUK II. - Inhoud Art. D.III.2. De gewestelijke handleiding kan de volgende gegevens omvatten : 1° aanwijzingen over : a) het behoud, de volumetrie en de kleuren, de stevigheid, de algemene principes van de ligging van de bouwen en installaties op of onder de bodem b) het behoud, de afmeting en het aspect van de wegen en openbare ruimten met inachtneming van de wetgeving inzake de grote wegen;c) de aanplantingen, de wijziging van de bodemreliëf, de inrichting van de omgevingen, de afsluitingen en de opslagen;d) de inrichting van lokalen en van de ruimten bestemd voor het parkeren van voertuigen;e) de leidingen, kabels en kanalisaties;f) het straatmeubilair, de uithangborden, en de reclameborden; g) de antennes h) de bescherming van één of meer van de in artikel D.II.64 bedoelde omtrekken; i) de maatregelen voor de bestrijding van de overstromingen, met inbegrip van de architecturale voorzieningen. 2° normen over : a) de gezondheid, de veiligheid met name hun bescherming tegen brand en voorspelbare natuurrisico's, met inbegrip van de aanzienlijke fysische drukfactoren bedoeld in artikel D.II.64, § 2, 5°; b) de akoestische kwaliteit van de bouwwerken;c) wat personen met verminderde beweeglijkheid betreft, de bereikbaarheid en het gebruik van ruimtes en gebouwen of gedeelten van gebouwen die voor het publiek of voor gemeenschappelijk gebruik bestemd zijn;d) de akoestische kwaliteit van bouwwerken in de zones B, C en D van de plannen voor langetermijnontwikkeling van de gewestelijke luchthavens. HOOFDSTUK III. - Procedure Art. D.III.3. § 1. De gewestelijke stedenbouwkundige handleiding wordt op initiatief van de Regering opgemaakt. § 2. De Regering neemt het ontwerp van handleiding aan. § 3. De Regering legt de ontwerp-handleiding ter advies voor aan de gewestelijke commissie en aan de personen en instanties die zij nodig acht te raadplegen.
Wanneer de ontwerp-handleiding betrekking heeft op een gedeelte van het gewestelijke grondgebied waarvan hij de grenzen bepaalt, legt de Regering bedoelde ontwerp-handleiding ter advies voor aan de gemeenteraden en aan de gemeentelijke commissies van de gemeenten waarvan het grondgebied betrokken is. § 4. De gemeenteraden, de gewestelijke commissie alsook de in § 3 bedoelde personen en instanties maken hun advies aan de Regering over binnen vijfenveertig dagen na de adviesaanvraag; bij gebrek worden de adviezen geacht gunstig te zijn. § 5. De Regering neemt de handleiding definitief aan.
TITEL II. - Gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding HOOFDSTUK I. - Algemeen Art. D.III.4. De gemeenteraad kan een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding aannemen. In voorkomend geval vult hij de doelstellingen, aanwijzingen of normen van de gewestelijke handleiding aan.
De gemeentelijke handleiding legt voor het gemeentelijke grondgebied of voor een deel ervan waarvan hij de grenzen bepaalt, de doelstellingen van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan en van de gemeentelijke plannen vast in stedenbouwkundige doestellingen, met inachtneming van de specificiteiten van het(de) grondgebied(en) waarop hij betrekking heeft.
De gemeentelijke handleiding kan ook normen ter aanvulling van die bedoeld in artikel D.III.2., eerste lid, 2°, bepalen. HOOFDSTUK II. - Inhoud Art. D.III.5. De gemeentelijke handleiding kan voor het hele gemeentelijke grondgebied of voor een deel ervan waarvan hij de grenzen vastlegt, aanwijzingen bevatten m.b.t. : 1° de wijze van groepering, de volumetrie, de ligging van de bouwwerken;2° de afmeting en het aspect van de wegen en openbare ruimten met inachtneming van de voorschriften inzake de grote wegen;3° het behoud, de kleuren, de stevigheid van de bouwwerken en installaties op of onder de bodem 4° de aanplantingen, de wijziging van de bodemreliëf, de inrichting van de omgevingen, de afsluitingen en de opslagen;5° de inrichting van lokalen en van de ruimten bestemd voor het parkeren van voertuigen;6° de leidingen, kabels en kanalisaties;7° het straatmeubilair, de uithangborden, en de reclameborden;8° de antennes; 9° de bescherming van één of meer van de in artikel D.II.64 bedoelde omtrekken; 10° de maatregelen voor de bestrijding van de overstromingen, met inbegrip van de architecturale voorzieningen. Hij kan bovendien normen ter aanvullingen van die uitgevaardigd bij de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding bevatten over : 1° de gezondheid, de veiligheid met name hun bescherming tegen brand en voorspelbare natuurrisico's, met inbegrip van de aanzienlijke fysische drukfactoren bedoeld in artikel D.II.64, § 2, 5°; 2° de akoestische kwaliteit van de bouwwerken;3° wat personen met verminderde beweeglijkheid betreft, de bereikbaarheid en het gebruik van ruimtes en gebouwen of gedeelten van gebouwen die voor het publiek of voor gemeenschappelijk gebruik bestemd zijn;4° de akoestische kwaliteit van bouwwerken in de zones B, C en D van de plannen voor langetermijnontwikkeling van de gewestelijke luchthavens. HOOFDSTUK III. - Procedure Art. D.III.6. § 1. De gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding wordt opgemaakt op initiatief van de gemeenteraad.
De gemeenteraad kiest onder de krachtens artikel D.I.13 erkende personen een privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die het voorontwerp van gemeentelijke handleiding moet opmaken.
De gemeentelijke commissie, indien er één is, wordt op de hoogte gehouden van voorafgaande studies en kan voorstellen doen telkens als ze het nodig acht. § 2. De gemeenteraad neemt de gemeentelijke stedenbouwkundige ontwerp-handleiding voorlopig aan. § 3. Het gemeentecollege legt tegelijk de ontwerp-handleiding ter advies voor aan de gemeentelijke commissie, of, in voorkomend geval, aan de gewestelijke commissie, aan de gemachtigde ambtenaar en aan de personen en instanties die het nodig acht te raadplegen. De adviezen wordt binnen vijfenveertig dagen na het verzoek van het overgemaakt; bij ontstentenis worden ze gunstig geacht. § 4. De gemeenteraad neemt de gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding aan. § 5. Binnen zestig dagen na ontvangst van het volledige dossier kan de Regering de handleiding bij een met redenen omkleed besluit goedkeuren of weigeren. Deze termijn kan bij een met redenen omkleed besluit één keer met dertig dagen verlengd worden.
Vóór haar beslissing kan de Regering het gemeentecollege verzoeken om documenten ter wijziging van de handleiding te overleggen. In voorkomend geval worden de wijzigingsdocumenten via de gemeente ter advies voorgelegd aan de diensten of commissies bedoeld in § 3. Die adviezen worden overgemaakt binnen de termijnen bedoeld in § 3. Bij ontstentenis worden ze gunstig geacht. In dit geval beginnen de in het eerste lid bedoelde termijnen pas te lopen vanaf de indiening van de wijzigingsdocumenten.
De in het tweede lid bedoelde procedure kan slechts tweemaal gebruikt worden.
De goedkeuring van de gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding gebeurt rekening houdende met : 1° de overeenstemming met de inhoud bedoeld in artikel D.III.5; 2° de regelmatigheid van de procedure;3° de overeenstemming met de bepalingen met een reglementaire waarden die krachtens het Wetboek genomen zijn;4° de overeenstemming met de bepalingen met een indicatieve waarde of de naleving van de afwijkingsvoorwaarden. Indien het besluit van de Regering niet binnen de voorgeschreven termijn wordt toegezonden, wordt de gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding geacht goedgekeurd te zijn. § 6. De gemeentelijke handleiding wordt op de website van de gemeente bekendgemaakt. De bekendmaking ervan wordt gehandhaafd tijdens de geldigheidsduur van bedoelde handleiding.
TITEL III. - Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK I. - Herziening en opheffing Art. D.III.7. § 1. De regels voor de opmaak van de gewestelijke of gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding gelden ook voor de herziening ervan.
Het herzieningsdossier moet evenwel slechts de elementen in verband met de geplande herziening omvatten. § 2. De Regering kan het geheel of een gedeelte van de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding opheffen. Het opheffingsontwerp wordt onderworpen aan de formaliteiten van artikel D.III.3, §§ 3 en 4.
De gemeenteraad kan de gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding geheel of gedeeltelijk opheffen. Het opheffingsontwerp wordt onderworpen aan de formaliteiten van artikel D.III.6, §§ 33 en 5, eerste lid, 4 en 5.
Indien het ontwerp van gemeentelijk ontwikkelingsplan van de U-omtrek(ken) de gehele of gedeeltelijke opheffing van een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding voorstelt en indien bedoelde opheffing bij de goedkeuring van het gemeentelijk ontwikkelingsplan van de U-omtrek(ken) door de Regering is goedgekeurd, moet de beslissing van de gemeenteraad niet ter goedkeuring aan de Regering worden voorgelegd. HOOFDSTUK II. - Juridische gevolgen Art. D.III.8. Alle stedenbouwkundige handleidingen hebben een indicatieve waarde met uitzondering van de normen van de gewestelijke handleiding en van de gemeentelijke handleiding die bindende kracht hebben. HOOFDSTUK III. - Hiërarchie Afdeling 1. - Band tussen de gewestelijke handleiding en de
gemeentelijke handleiding Art. D.III.9. Een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding kan afwijken van de inhoud met een indicatieve waarde van de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding mits een motivering waarbij wordt bewezen dat de afwijkingen : 1° rekening houdende met de specificiteiten van het grondgebied waarop hij betrekking heeft, worden gerechtvaardigd;2° de hoofdlijnen van het al dan niet bebouwde landschap overeenkomstig een continuïteitlogica of in strijd daarmee naleven, versterken of opnieuw samenstellen. Art. D.III.10. Wanneer de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding in werking treedt of na de inwerkingtreding van een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding gewijzigd wordt, past de gemeenteraad de gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding binnen drie jaar aan de aanwijzingen en normen van de gewestelijke handleiding aan. De gemeentelijke handleiding kan bij die gelegenheid afwijken van de bepalingen van de gewestelijke handleiding overeenkomstig artikel D.III.9. De gemeentelijke raad kan beslissen om de bepalingen van de gemeentelijke handleiding te handhaven die van de latere gewestelijke handleiding bij gewone gemotiveerde beraadslaging ten opzichte van de voorwaarden van artikel D.III.9 afwijken.
Zo niet hebben de aanwijzingen van de gewestelijke handleiding de overhand op die van de tegengestelde gemeentelijke handleiding.
Art. D. III.1. Wanneer een gewestelijke handleiding en een gemeentelijke handleiding op een bepaald grondgebied aanwijzingen geven over eenzelfde thema, zijn de aanwijzingen die bepaald worden in de gemeentelijke handleiding van toepassing.
De normen van de gewestelijke handleiding en van de gemeentelijke handleiding zijn cumulatief van toepassing. Afdeling 2. - Band tussen de gemeentelijke plannen en de gemeentelijke
handleiding Art. D.III.12. In geval van tegenspraak tussen een gemeentelijk plan en de aanwijzingen van de gemeentelijke handleiding, hebben de aanwijzingen van het plan de overhand. Afdeling 3. - Band tussen de handleidingen en de vergunningen
Art. D.III.13. Een vergunning mag in afwijking van de normen van een stedenbouwkundige handleiding slechts onder de volgende voorwaarden toegekend worden : 1° bij wijze van uitzondering, d.w.z. wegens de noodzaak om ze toe te kennen voor de optimale uitvoering van het ontwerp; 2° indien de afwijkingen de coherente uitvoering van de handleiding in de rest van zijn toepassingsgebied niet in het gedrang brengen. De in het eerste lid bedoelde afwijkingen zijn van toepassing op de handelingen die onder andere wetgevingen met betrekking tot hetzelfde ontwerp ressorteren.
Art. D.III.14. Een vergunning kan afwijken van de inhoud met een indicatieve waarde van de gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige handleidingen mits een motivering waarbij wordt bewezen dat de afwijkingen : 1° rekening houdende met de specificiteiten van het ontwerp worden gerechtvaardigd;2° de hoofdlijnen van het al dan niet bebouwde landschap overeenkomstig een continuïteitlogica of in strijd daarmee naleven, versterken of opnieuw samenstellen. De in het eerste lid bedoelde afwijkingen zijn van toepassing op de handelingen die onder andere wetgevingen met betrekking tot hetzelfde ontwerp ressorteren.
TITEL IV. - Overgangsrecht HOOFDSTUK I. - Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen Art. D.III.15. De bepalingen van het algemeen reglement op de gebouwen dat inzake stedenbouw toepasselijk is in de beschermde gebieden van sommige gemeenten, van het algemeen reglement op de gebouwen in landelijk gebied en van het algemeen reglement inzake uithang- en reclameborden worden aanwijzingen in de zin van artikel D.III.2, 1°, en krijgen een indicatieve waarde op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek. Ze worden in de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding opgenomen.
De bepalingen van de algemene regeling betreffende de bereikbaarheid en het gebruik van ruimten en gebouwen of gedeelten van gebouwen die voor het publiek of voor gemeenschappelijk gebruik bestemd zijn, door personen met verminderde beweeglijkheid en die van de stedenbouwkundige regeling op de akoestische kwaliteit van bouwwerken in de zones B, C en D van de plannen voor langetermijnontwikkeling van de luchthavens Liège-Bierset en Charleroi-Sud zijn normen in de zin van artikel D.III;2, 2°, en behouden hun reglementaire waarde op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek. Ze worden in de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding opgenomen. HOOFDSTUK II. - Gemeentelijke stedenbouwkundige verordening. Art. D.III.16. De op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vigerende gemeentelijke stedenbouwkundige verordening wordt een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding. Haar bepalingen worden aanwijzingen in de zin van artikel D.III.5, eerste lid, of normen in de zin van artikel D.III.5, tweede lid, volgens de elementen waarop ze slaan.
Art. D.III.17. Het ontwerp van gemeentelijke stedenbouwkundige verordening dat voorlopig door de gemeenteraad vóór de inwerkingtreding van het Wetboek aangenomen is, wordt verder behandeld volgens de vóór die datum vigerende bepalingen. Artikel D.III.6, § 5, tweede en derde leden, kan nochtans toegepast worden.
Bij haar goedkeuring door de Regering wordt bedoelde verordening een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding en krijgt ze een indicatieve waarde met uitzondering van de als dusdanig geïdentificeerde normen die een reglementaire waarde hebben. HOOFDSTUK III. - Erkenning Art. D.III.18. De private of openbare natuurlijke of rechtspersonen die erkend zijn voor de opmaking of de herziening van de stedenbouwkundige verordeningen op de datum van inwerkingtreding van dit Wetboek worden erkend in de zin van artikel D.I.13 onder de voorwaarden van hun erkenning. De erkenning voor de opmaking of de herziening van een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening geldt als erkenning voor de opmaking of de herziening van een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding. HOOFDSTUK IV. - Toelagen Art. D.III.19. De in uitvoering zijnde toelagen voor de opmaking van een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening blijven onderworpen aan de bepalingen die bij hun toekenning van toepassing zijn. Op met redenen omkleed voorstel van de gemeenteraad kan de Regering evenwel de in de in uitvoering zijnde toelagen bedoelde termijnen verlengen.
BOEK IV. - Stedenbouwkundige vergunningen, aangiften en attesten Titel I. - Algemeen HOOFDSTUK I. - Begrippen Art. D.IV.I. § 1. De handelingen en werken worden : 1° ofwel onderworpen aan een bebouwingsvergunning of aan een stedenbouwkundige vergunning;2° ofwel onderworpen aan een aangifte;3° ofwel vrijgesteld van elke voorafgaande vergunning of aangifte. Iedereen die erom verzoekt, verkrijgt een stedenbouwkundig attest nr. 1 of 2. § 2. De Regering bepaalt in de vorm van een nomenclatuur de lijst van de handelingen en werken die wegens hun aard of impact : 1° vrijgesteld worden van een stedenbouwkundige vergunning;2° of vrijgesteld worden van de aangifte;3° of vrijgesteld worden van de tussenkomst van een architect;4° of een beperkte impact hebben. Die lijst geldt echter niet voor handelingen en werken betreffende onroerende goederen, die op de beschermingslijst opgenomen zijn, op de monumentenlijst geplaatst zijn, in een in artikel 209 van het Wetboek van Erfgoed bedoeld beschermingsgebied of in een landschap dat voorkomt in de in artikel 233 van hetzelfde Wetboek bedoelde inventaris van de archeologische vindplaatsen, behalve als die onroerende goederen bestanddelen zijn van het in artikel 187, 13° van hetzelfde Wetboek bedoelde klein volkspatrimonium.
Art. D.IV.2. § 1. De bebouwingsvergunning machtigt de bebouwing van een goed en bepaalt voor de betrokken omtrek de doelstellingen van aanleg van het grondgebied en van stedenbouw in overeenstemming met het ontwerp van grondgebied bepaald in de schema's indien ze bestaan en van toepassing zijn.
Bedoelde vergunning gaat uit van de doelstellingen en maatregelen voor de uitvoering van het (de) schema ('s) indien het(de) bestaat(n) of van toepassing is(zijn). § 2. De stedenbouwkundige vergunning machtigt de handelingen en werken die ze bepaalt overeenkomstig de eventueel vastgestelde lasten en voorwaarden.
De uitvoering van meerdere al dan niet aanpalende bouwwerken die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor de woning of voor een bijkomende functie van de woning en die een geheel vormen, kunnen het voorwerp uitmaken van één en dezelfde aanvaag om stedenbouwkundige vergunning. Het gaat in dit geval om een stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken. § 3. De aangifte machtigt de handelingen en werken die ze bepaalt. § 4. Het stedenbouwkundig attest nr. 1 omvat de inlichtingen betreffende de stedenbouwkundige toestand van een goed.
Naast de inlichtingen die zijn opgenomen in het attest nr. 1, wordt in het attest nr. 2 een beoordeling van het gemeentecollege en van de gemachtigd ambtenaar opgenomen met betrekking tot het ontwerp zoals het concreet door de aanvrager is opgesteld. HOOFDSTUK II. - Handelingen die onderworpen zijn aan de bebouwingsvergunning Art. D.IV.3. § 1. De bebouwing van een goed, met inbegrip de dienovereenkomstige bevordering of reclame wordt onderworpen aan een voorafgaandelijke schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van de bevoegde overheid.
Onder de bebouwing van een goed wordt de uitvoering van een algemeen ontwerp op basis van de stedenbouwkundige conceptie m.b.t. op dat goed dat minstens twee onbebouwde kavels opgedeeld moet worden, verstaan die hoofdzakelijk het optrekken beoogt van gebouwen die geheel of gedeeltelijk voor bewoning bestemd zijn, of de plaatsing van een vaste of verplaatsbare installatie die geheel of gedeeltelijk gebruikt kan worden voor bewoning en, in voorkomend geval, de bouw of de inrichting van openbare of gemeenschappelijke ruimten, technische infrastructuren of gebouwen waarin functies ondergebracht zijn die als aanvulling op de woonfunctie dienen.
De opdeling waarvan sprake is de indeling die uitgevoerd wordt bij iedere akte tot aanwijzing, overdracht of oprichting van een zakelijk recht, met uitsluiting van de hypotheek of het onderpand.
De opdeling beoogt hoofdzakelijk de bouw beoogt van gebouwen die geheel of gedeeltelijk voor bewoning bestemd zijn, of nog de plaatsing van een vaste dan wel verplaatsbare installatie die geheel of gedeeltelijk voor bewoning gebruikt kan worden wanneer meer dan de helft van de opgerichte gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor de woning. § 2. Op voorstel van de aanvrager of van ambtswege kan de overheid die de bebouwingsvergunning verstrekt van de omtrek van de vergunning uitsluiten, alle of sommige kavels die niet geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor het optrekken van een woning of de plaatsing van een vaste of verplaatsbare installatie die geheel of gedeeltelijk gebruikt kan worden voor bewoning of die voor die bestemming ongeschikt zijn wegens een technische of een juridische reden of nog die reeds gebouwd of gebruikt zijn voor de plaatsing van een vaste of verplaatsbare installatie in de zin van artikel D.IV.4, § 1, 1°, indien zij acht dat er geen belang is om desbetreffende voorschriften op te leggen. HOOFDSTUK III. - Handelingen en werken onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning Art. D.IV.4. De volgende handelingen en werken worden onderworpen aan een voorafgaandelijke schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning van de bevoegde overheid : 1° op een terrein bouwen of het gebruiken voor de oprichting van één of meer vaste installaties : onder "het bouwen en plaatsen van vaste inrichtingen" wordt verstaan het oprichten van een gebouw of een constructie of het plaatsen van een inrichting, zelfs uit niet-duurzame materialen, die in de grond is ingebouwd, aan de grond is bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit, en bestemd is om ter plaatse te blijven staan, al kan zij ook uit elkaar genomen of verplaatst worden;2° één of meer uithangborden of reclamezuilen plaatsen;3° bouwwerken afbreken;4° herbouwen;5° een bestaand gebouw verbouwen;onder "verbouwen" verstaat men de aanleg- en inrichtingswerken, daarbij inbegrepen de instandhoudings- of onderhoudswerken die schade toebrengen aan de draagstructuren van het gebouw of het bouwwerk of die een wijziging van het gebouwde volume of de architectuur als gevolg hebben; 6° een nieuwe woning inrichten in een bestaand bouwwerk;7° de bestemming van een gebouw geheel of gedeeltelijk wijzigen, voor zover deze wijziging voorkomt op een lijst die de Regering heeft opgemaakt met inachtneming van de volgende criteria : a) de weerslag op de omgeving;b) de hoofdfunctie van het gebouw;c) de verdeling van de oppervlakten en van de toegelaten handelsactiviteiten;8° het bodemreliëf merkbaar wijzigen;9° bebossen of ontbossen;er is evenwel geen vergunning nodig voor de bosbouw in bosgebieden; 10° losstaande hoogstammige bomen vellen in groengebieden die krachtens het geldend plan van aanleg of een gemeentelijk schema zijn ingericht, alsmede bomen vellen die geplant zijn op een goed dat het voorwerp van een verkavelings- of bebouwingsvergunning heeft uitgemaakt;11° een merkwaardige boom, struik of haag vellen, nadelig zijn voor hun stelsel van wortels of het aspect ervan wijzigen wanneer ze worden opgenomen op een gemeentelijke lijst bepaald volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering;de Regering kan een lijst van werken bepalen die nadelig zijn voor het stelsel van wortels of die het aspect van de merkwaardige bomen, struiken en hagen wijzigen; 12° de plantengroei verwijderen of wijzigen in elk gebied waarvan de Regering de bescherming noodzakelijk acht, met uitzondering van de tenuitvoerlegging van een bijzonder plan voor het beheer van een domaniaal natuurreservaat, bedoeld in artikel 14 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, van het plan voor het beheer van een erkend natuurreservaat bedoeld in artikel 19 van dezelfde wet of van het plan voor het actief beheer van een Natura 2000-locatie bedoeld in artikel 27 van dezelfde wet;13° kerstbomen telen;14° een terrein doorgaans gebruiken voor : a) de opslag van één of meer afgedankte wagens, schroot, materialen of afvalstoffen;b) de plaatsing van één of meer mobiele installaties, zoals woonwagens, caravans, afgedankte voertuigen en tenten, met uitzondering van mobiele installaties die door een vergunning bedoeld in het Wetboek van Toerisme of het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 9 mei 1994 zijn toegelaten; 15° in de zin van boek III van het Wetboek van Erfgoed, instandhoudingswerken (laten) ondernemen i.v.m. onroerende goederen, opgenomen op de in hetzelfde goed bedoelde beschermingslijst of beschermd krachtens hetzelfde boek, behalve als de werken geen wijzigingen brengen aan hun buiten- of binnenaanzicht, noch aan hun bouwmateriaal, noch aan de kenmerken die de beschermingsmaatregelen gerechtvaardigd hebben, en die onderworpen zijn aan een voorafgaande aangifte volgens de nadere regels, de inhoud en de procedure vastgesteld door de Regering.
Voor zover ze er niet van worden vrijgesteld, kunnen de volgende handelingen en werken onderworpen worden aan een vergunning door beraadslaging van de gemeenteraad zodra hij er de noodzaak van onder verwijzing naar de inhoud van zijn gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding rechtvaardigt : 2° de handelingen en werken die niet bedoeld zijn in het eerste lid; 2° de handelingen en werken onderworpen aan een aangifte overeenkomstig artikel D.IV.5. HOOFDSTUK IV. - Handelingen en werken onderworpen aan een aangifte Art. D.IV.5. De Regering bepaalt de lijst van de in artikel D.IV.4, eerste lid, bedoelde handelingen en werken die wegens hun aard of hun impact een voorafgaandelijke stedenbouwkundige aangifte vereisen waarvan de Regering de nadere regels en de inhoud vastlegt, en die per zending opgestuurd moet worden naar het gemeentecollege.
De regeling van de stedenbouwkundige aangifte is ook van toepassing wanneer de in het eerste lid bedoelde handelingen en werken betrekking hebben op een wijziging van de stedenbouwkundige vergunning tijdens de uitvoering. HOOFDSTUK IV. - Aanmeldingsplichtige handelingen en werken Art. D.IV.5. De Regering legt de lijst vast van de handelingen en werken bedoeld in artikel D.IV.4, lid 1, waarvoor wegens de aard of de impact ervan een per schrijven aan het gemeentecollege te richten, voorafgaande stedenbouwkundige aanmelding vereist wordt waarvan de Regering de nadere regels en de inhoud vastlegt.
De regeling van de stedenbouwkundige aanmelding is eveneens van toepassing wanneer de handelingen en werken bedoeld in lid 1 betrekking hebben op een wijziging van de lopende stedenbouwkundige vergunning. HOOFDSTUK V. - Vergunningsvrije of aanmeldingsvrije handelingen en werken Art. D.IV.6. Naast de handelingen opgenomen in de lijst, vastgelegd door de Regering wegens de ligging van het project of wegens de oppervlakte ervan, is geen stedenbouwkundige vergunning vereist voor : 1° de schenkingsakten;2° de onopzettelijke daden;3° de akten van verdeling om uit een onverdeeldheid van erfrechten te treden, op voorwaarde dat er niet meer kavels dan mede-erfgenamen zijn;4° de verdeling van een goed gelegen langs de weg en aan dezelfde kant van een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen en rioleringen, die voorzien is van een wegverharding en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging en voor zover de voorwaarden van het Waterwetboek inzake zuivering van afvalwater voor betrokken goed in acht genomen zijn wanneer : a) het goed sinds minstens vijf jaar gelegen is tussen twee, hoogstens honderd meter van elkaar verwijderde, bestaande bouwwerken; b) in de U-omtrekken bedoeld in artikel D.II.64, § 3, 2°, betreft de verdeling een goed dat aangrenst aan een bebouwd goed en hoogstens tien kavels, de achterliggende kavels uitgezonderd, geheel of gedeeltelijk voor bewoning bestemd en hoogstens 10 meter breed aan de straatkant en met een oppervlakte van elk hoogstens 5 are en voor zover de toegangen tot de binnenin gelegen grondstukken die bebouwd zouden kunnen worden niet bedreigd worden; 5° in het kader van een stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken : a) de verkoop, met inbegrip van de verkoop op plan,van een bouwwerk dat geheel of gedeeltelijk bestemd is voor bewoning, in overeenstemming met de grenzen van de kavels, vastgelegd in de vergunning; b) de aanleg van één of meerdere kavels in overeenstemming met de grenzen vastgelegd in de vergunning, die geheel of gedeeltelijk voor bewoning bestemd zijn, wanneer minstens twee derde van de bouwwerken het voorwerp hebben uitgemaakt van de aanmelding bedoeld in artikel D.IV.76 waarbij bevestigd wordt dat de werken zijn uitgevoerd en dat ze overeenstemmen met de verstrekte vergunning of reeds op plan zijn verkocht; 6° de verdeling van een goed gelegen binnen de omtrek van een bebouwingsplan dat de grenzen bevat van de aan te leggen kavels bestemd voor bewoning voor zover elke kavel voortvloeiend uit de verdeling gelegen is langs een openbare weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, die voorzien is van een wegverharding en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging en voor zover de voorwaarden van het Waterwetboek inzake zuivering van afvalwater voor betrokken goed in acht genomen zijn. Titel II. - Procedure HOOFDSTUK I. - Bevoegde overheden Afdeling 1. - Gemeentecollege
Onderafdeling 1. - Algemeen Art. D.IV.7. Het gemeentecollege van de gemeente op welks grondgebied de handelingen en werken gepland zijn, beslist over de vergunningsaanvragen : 1° ofwel zonder voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar;2° ofwel na advies van de gemachtigd ambtenaar;3° ofwel na eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar. Het gemeentecollege beslist over de ontvankelijkheid van de aanmeldingen.
Het gemeentecollege verstrekt de stedenbouwkundige attesten : 1° ofwel zonder voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar;2° ofwel na advies van de gemachtigd ambtenaar;3° ofwel na eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar. Onderafdeling 2. - Vergunningen Art. D.IV.8. Het gemeentecollege beslist zonder voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar indien voorhanden zijn voor het grondgebied waar de handelingen en werken in hun geheel gepland zijn : 1° ofwel tegelijk een gemeentelijk ontwikkelingsplan dat, los van artikel D.II.14, lid 1, het gehele gemeentelijk grondgebied bestrijkt, en een gemeentelijke commissie; na afloop van een termijn van drie jaar te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek beslist het college overeenkomstig artikel D.IV.9 of een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding die minstens de gegevens bevat bedoeld in artikel D.III.5, lid 1, 1° en 2°, niet is goedgekeurd of goedgekeurd is geacht overeenkomstig artikel D.III.6; 1° ofwel tegelijk een gemeentelijk ontwikkelingsplan dat betrekking heeft op één of meerder U-omtrekken, en een gemeentelijke commissie; na afloop van een termijn van drie jaar te rekenen van de inwerkingtreding van het Wetboek beslist het college overeenkomstig artikel D.IV.9 of een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding die minstens de gegevens bevat bedoeld in artikel D.III.5, lid 1, 1° en 2°, niet is goedgekeurd of goedgekeurd is geacht overeenkomstig artikel D.III.6; 3° ofwel een bebouwingsplan;4° ofwel een niet-vervallen stedenbouwkundige vergunning. Het gemeentecollege beslist eveneens zonder voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar wanneer de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de handelingen en werken bedoeld in artikel D.IV.4, 1°, 2°, 6°, 10° tot 13° of met een beperkte impact vastgelegd door de Regering.
Het gemeentecollege kan evenwel in de hypotheses bedoeld in de leden 1 en 2 het advies van de gemachtigd ambtenaar inwinnen.
Art. D.IV.9 Het gemeentecollege beslist na voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar : 1° in de gevallen, niet beoogd bij artikel D.IV.8; 2° in de gevallen bedoeld in artikel D.IV.8, wanneer de aanvraag één of meerdere afwijkingen inhoudt ten opzichte van de plannen, de stedenbouwkundige handleidingen of de bebouwingsvergunning; 3° in de gevallen bedoeld in artikel D.IV.8, wanneer de aanvraag één of meerdere afwijkingen inhoudt ten opzichte van de normen van de gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding.
Het gemeentecollege kan evenwel de vergunning weigeren zonder het advies van de gemachtigd ambtenaar in te winnen.
Art. D.IV.10. Het gemeentecollege kan de vergunning slechts verstrekken na eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar : 1° wanneer de aanvraag een afwijking inhoudt van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke stedenbouwkundige handleiding;2° wanneer de aanvraag betrekking heeft op goederen opgenomen in een Natura 2000-gebied dat voor- of vastgesteld wordt overeenkomstig de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;3° wanneer de aanvraag betrekking heeft op onroerende goederen die op de beschermingslijst staan, beschermd zijn, gelegen zijn in een in artikel 209 van het Wetboek van Erfgoed bedoelde beschermingsgebied of in een landschap dat voorkomt op de in artikel 233 van genoemd Wetboek bedoelde inventaris van de archeologische vindplaatsen;4° wanneer de aanvraag betrekking heeft op een goed opgenomen in het plan voor permanente bewoning. Het gemeentecollege kan evenwel de vergunning weigeren zonder het advies van de gemachtigd ambtenaar in te winnen.
Onderafdeling 3. - Aanmeldingen Art. D.IV.11. Het gemeentecollege onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanmeldingen bedoeld in artikel D.IV.5.
Onderafdeling 4. - Stedenbouwkundige attesten Art. D.IV.2. Het gemeentecollege verstrekt zonder advies van de gemachtigd ambtenaar : 1° de stedenbouwkundige attesten nr.1; 2° de stedenbouwkundige attesten nr.2 met betrekking op projecten vallend onder het toepassingsgebied van artikel D.IV.8.
Art. D.IV.13 Het gemeentecollege verstrekt na voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar de stedenbouwkundige attesten nr. 2 met betrekking op projecten vallend onder het toepassingsgebied van artikel D.IV.9.
Het gemeentecollege kan evenwel het stedenbouwkundig attest nr. 2 verstrekken zonder het advies van de gemachtigd ambtenaar in te winnen.
Art. D.IV.14 Het gemeentecollege verstrekt na eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar de stedenbouwkundige attesten nr. 2 met betrekking op projecten vallend onder het toepassingsgebied van artikel D.IV.10.
Het gemeentecollege kan evenwel het stedenbouwkundig attest nr. 2 verstrekken met een ongunstig advies zonder het advies van de gemachtigd ambtenaar in te winnen. Afdeling 2. - De gemachtigd ambtenaar
Onderafdeling 1. - Vergunningen Art. D.IV.15. De vergunning wordt door de gemachtigd ambtenaar verstrekt wanneer zij geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op : 1° handelingen en werken overwogen door een publiekrechtelijk persoon, opgenomen op de lijst vastgelegd door de Regering;2° handelingen en werken van openbaar nut opgenomen op de lijst vastgelegd door de Regering;3° handelingen en werken die zich uitstrekken op het grondgebied van meerdere gemeenten; 4° handelingen en werken gelegen in een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen op het gewestplan of in de gebieden van de spoorweg- of luchthaveninfrastructuren en van de autonome havens bedoeld in artikel D.II.16; 5° handelingen en werken gelegen in de omtrekken van de herin te richten locaties of van de locaties onderworpen aan landschappelijk of leefmilieuherstel van gewestelijk belang;6° handelingen en werken gelegen in de omtrek bedoeld in artikel 1, 5°, van het decreet betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid;7° openbare bouwwerken en nutsvoorzieningen of gemeenschapsvoorzieningen;8° handelingen en werken gelegen in een omtrek van hoog gewestelijk belang; 9° handelingen en werken overwogen in een ontginningsgebied of in een gebied met aanhorigheden van steengroeven op het gewestplan of met betrekking tot de vestiging bestemd voor ontginning of benutting van siergesteenten bedoeld in artikel D.II.59; 10° handelingen en werken in verband met hernieuwbare energie, opgenomen op de lijst vastgesteld door de Regering wegens hun einddoel van gewestelijk belang;11° handelingen en werken in een omtrek voor stedelijke verkaveling; de omtrek wordt door de Regering op eigen initiatief of op voorstel van de gemeenteraad of van de gemachtigd ambtenaar bepaald; behalve wanneer hij de omtrek voorstelt, maakt de gemeenteraad zijn advies over binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag van de gemachtigd ambtenaar; bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn; wanneer het advies ongunstig is, wordt de procedure niet voortgezet; de omtrek heeft betrekking op elk stedenbouwkundig project tot herwaardering en ontwikkeling van de stedelijke functies in een klein gebied op plaatselijk niveau die de oprichting, de wijziging, de uitbreiding, de vernietiging of het overstek van de wegen door gronden en van openbare ruimten vereisen; de ontwerp-omtrek en de effectbeoordeling betreffende het stedenbouwkundige project worden eerst onderworpen aan de bijzondere bekendmakingsmaatregelen en aan de raadpleging van de gemeentecommissie, als ze bestaat, met inachtneming van de in artikel D.I.5 bedoelde modaliteiten; het gemeentecollege maakt zijn advies over binnen zeventig dagen na ontvangst van de aanvraag van de gemachtigd ambtenaar; bij ontstentenis wordt het advies gunstig geacht; na uitvoering van het ontwerp of op voorstel van de gemeenteraad of van de gemachtigd ambtenaar wordt de omtrek door de Regering opgeheven of gewijzigd; het besluit tot vastlegging, wijziging of opheffing van de omtrek, wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
In afwijking van lid 1 worden de vergunningen die gedeeltelijk betrekking hebben op handelingen en werken van openbaar nut, opgenomen op de lijst vastgelegd door de Regering, of op openbare bouwwerken en nutsvoorzieningen of gemeenschapsvoorzieningen, niet beoogd bij lid 1, 1°, 3° tot 6° en 8° tot 11°, verstrekt door het gemeentecollege. De Regering kan de lijst van die handelingen en werken vastleggen.
Onderafdeling 2. - Stedenbouwkundig attest Art. D.IV.16. De gemachtigd ambtenaar verstrekt het stedenbouwkundig attest nr. 2 met betrekking op projecten vallend onder het toepassingsgebied van artikel D.IV.15. Afdeling 3. - De Regering
Art. D.IV.17. De Regering is rechtstreeks bevoegd om te beslissen over de vergunningsaanvragen bedoeld in artikel D.IV.15, waarvan zij de lijst vastlegt, evenals voor de dienovereenkomstige aanvraag voor het stedenbouwkundig attest nr. 2.
De Regering is bevoegd om te beslissen over de beroepen tegen de beslissingen genomen door het gemeentecollege na advies van de gemachtigd ambtenaar, zonder advies van de gemachtigd ambtenaar overeenkomstig artikel D.IV.8, lid 1, of door de gemachtigd ambtenaar over de vergunningsaanvragen.
De Regering is bevoegd om een ontwerp-decreet te onderzoeken, te weigeren of bij het Parlement in te dienen met het oog op het verstrekken van de vergunningen in verband met de handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan.
De Regering is bevoegd om te beslissen over de vergunningsaanvragen bedoeld in artikel D.II.50. Afdeling 4. - Het Parlement
Art. D.IV.18. § 1. Op grond van een ontwerp-decreet ingediend door de Regering beslist het Parlement over de vergunningsaanvragen in verband met de handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, namelijk : 1° volgende handelingen en werken voor de inrichting van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens Luik-Bierset en Charleroi-Brussels South : a) wat betreft de luchthaven Luik-Bierset : - de uitbreiding van het vrachtgebied noord voor de vliegtuigparkings; - het TGV-vrachtstation; b) wat betreft de luchthaven Charleroi-Brussels South : - de verlenging van de start- en landingsbaan, met inbegrip van de opritten; - de controletoren; - de uitbreiding van het luchthavenstation; - het spoorwegstation en de spoorwegeninfrastructuren; 2° ter uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 11 oktober 2001 tussen de federale overheid, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het meerjareninvesteringsplan 2001-2012 van de NMBS, de handelingen en werken op het grondgebied van het Waalse Gewest in verband met het GEN;3° de handelingen en werken in verband met het meerjarig investeringsplan van de NMBS; 4° in het kader van de uitvoering van het gewestelijk structuurplan (deel 3, punt 1.4), aangenomen door de Waalse Regering op 27 mei 1999, de handelingen en werken in verband met de structurerende openbaar-vervoersmodi voor Charleroi, Luik, Namen en Bergen; 5° de ontbrekende schakels in het wegen- en waterwegennet op het grondgebied van het Waalse Gewest van het trans-Europese vervoersnet bedoeld in beschikking nr.884/2004/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van beschikking nr. 1692/96/EG betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet. § 2. Wanneer een vergunningsaanvraag betrekking heeft op een lichte wijziging in een vergunning verstrekt door het Parlement, wordt die aanvraag onderworpen aan de procedure van artikel D.IV.17, lid 1. Afdeling 5. - Algemene afvaardiging voor de beroepen
Art. D.IV.19. De algemene afvaardiging voor de beroepen is bevoegd om de beroepen bedoeld in artikel D.IV.17, lid 2, te behandelen.
De algemene afvaardiging voor de beroepen is bevoegd om te beslissen over de beroepen tegen de beslissingen genomen door het gemeentecollege overeenkomstig artikel D.IV.8, lid 2. Daarnaast beslist zij over de opschorting, door de gemachtigd ambtenaar overeenkomstig artikel D.IV.64, van de vergunning verstrekt door het gemeentecollege overeenkomstig artikel D.IV.8, lid 2.
De Regering is gemachtigd om haar binnen de bevoegdheden die haar toegekend worden overeenkomstig artikel D.IV.17, de beroepen geheel of gedeeltelijk toe te vertrouwen tegen de andere de beslissingen genomen door het gemeentecollege zonder voorafgaand advies van de gemachtigd ambtenaar. HOOFDSTUK II. - Aanvraag- en aanmeldingsdossiers Afdeling 1. - Vergunningsaanvraagdossier
Art. D.IV.20. § 1. Bij elke vergunningsaanvraag wordt een dossier gevoegd.
De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de vergunningsaanvraag.
Ze bepaalt hoeveel dossierexemplaren de aanvraag moet bevatten, alsook de schaal en de inhoud van de verschillende plannen die erbij gevoegd moeten worden. § 2. De aanvraag moet de juridische mogelijkheid voor de aanvrager om de vergunning die hij aanvraagt uit te voeren, niet verantwoorden. De Regering kan een lijst uitzonderingen vaststellen. Wanneer de aanvraag evenwel het bestaan of de aanleg van een erfdienstbaarheid ten opzichte van het Burgerlijk Wetboek inhoudt, wordt er bij het dossier een document gevoegd waaruit blijkt dat betrokken eigenaars werden ingelicht.
Art. D.IV.21. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken waarvoor een afwijking van het gewestplan of van de normen van de stedenbouwkundige handleiding vereist is, wordt bij de aanvraag een bewijs gevoegd dat de voorwaarden vastgesteld bij artikel D.II.61 of D.II.62 of D.III.13 in acht genomen worden.
D.IV.21. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken waarvoor een afwijking van een structuurplan, van een stedenbouwkundige handleiding of van de bebouwingsvergunning vereist is, wordt bij de aanvraag een bewijs gevoegd dat de voorwaarden vastgesteld bij de artikelen D.II.12, D.III.14 of D.IV.81 in acht genomen worden.
Art. D.IV.22. De aanvraag voor een bebouwingsvergunning bevat hoe dan ook : 1° de doelstellingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw voor de betrokken omtrek, met inbegrip van de grafische afbeelding ervan;2° de maatregelen voor de uitvoering van de doelstelling, die volgens het project omvatten : a) de structuur van de betrokken omtrek, met een duidelijke opgave van : - de woningendichtheid; - de bestemmingen per perceel; - het groene en het blauwe lint; - de verkeersnetten; - de technische netten en uitrustingen; - de oriëntaties met betrekking tot de plaats van vestiging en de hoogte van de bouwwerken en werken, evenals tot de verstrengeling van de wegen en de openbare ruimtes; b) de rooilijn van de wegen;c) de grenzen van de aan te leggen kavels;d) het technisch dossier in verband met de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg. De aanvraag voor een bebouwingsvergunning kan de maatregelen voor de uitvoering van de doelstellingen omvatten, meer bepaald : 1° de oriëntaties in verband met de architectuur van de bouwwerken en de werken en de inrichting van de directe omgeving ervan;2° de vermelding van een fasering in de ontwikkeling van de verschillende gebieden. Art. D.IV.23. Wanneer de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft op de gegroepeerde bouw van woningen die later in kavels opgedeeld moeten worden zonder dat er vooraf een bebouwingsvergunning vereist is, worden in de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning de grenzen van de kavels aangeduid. Afdeling 2. - Aanvraagdossier voor een stedenbouwkundig attest
Art. D.IV.24. § 1. De aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning nr. 1 bevat de kadastergegevens van het goed waarvoor de informatie wordt opgevraagd. § 2. De aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning nr. 1 bevat, naast de kadastergegevens van het goed waarvoor de informatie wordt opgevraagd, de uiteenzetting van het project met afbeeldingen of in tekstvorm.
Wanneer de aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken waarvoor een afwijking van het gewestplan of van de normen van de stedenbouwkundige handleidingen vereist is, wordt bij de aanvraag een bewijs gevoegd dat de voorwaarden vastgesteld bij artikel D.II.61 of D.II.62 of D.III.13 in acht genomen worden.
Wanneer de aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken waarvoor een afwijking van een structuurplan, van een stedenbouwkundige handleiding of van de bebouwingsvergunning vereist is, wordt bij de aanvraag een bewijs gevoegd dat de voorwaarden vastgesteld bij de artikelen D.II.12, D.III.14 of D.IV.81 in acht genomen worden.
Elke aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning nr. 2 heeft een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning nr. 1 als onmiddellijk gevolg. § 3. De Regering kan de vorm van de aanvragen voor een stedenbouwkundig attest bepalen. Afdeling 3. - Aanmeldingsdossier
Art. D.IV.25. De Regering legt de inhoud van het aanmeldingsdossier vast. HOOFDSTUK III. - Berekening van de termijnen voor vergunningen en beroepen Art. D.IV.26. Op straffe van nietigheid moet elk schrijven met vaste dagtekening van de verzending en de ontvangst van de akte gebeuren, ongeacht de uitreikingsdienst die gebruikt wordt.
De Regering kan een lijst opstellen van de verzendingsprocédés die zij aanvaardt om elke verzending en elke ontvangst van een vaste dagtekening te voorzien.
Elk schrijven moet ten laatste op de vervaldag van de voorgeschreven termijn verzonden worden.
Art. D.IV.27. De dag van ontvangst van de akte, die als begindatum van de termijn geldt, wordt niet meegerekend.
Art. D.IV.28. De vervaldag is in de termijn inbegrepen. Indien die dag evenwel een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerstkomende werkdag. HOOFDSTUK IV. - Projectvergadering Art. D.IV.29. § 1. Voor de indiening van de aanvraag van een attest of een vergunning kan de projectontwerper verzoeken dat er een projectvergadering gehouden wordt met de bevoegde overheid om over diens aanvraag te beslissen. In dat geval krijgt betrokkene binnen de vijftien dagen na zijn aanvraag een oproeping om bedoelde vergadering bij te wonen. Tijdens die vergadering ontmoet hij de vertegenwoordiger(s) van de overheid bevoegd om te beslissen over zijn aanvraag of van de bevoegde overheid om een eensluidend advies over die aanvraag in te dienen. Wanneer de gemachtigd ambtenaar advies moet uitbrengen over het project, wordt hij eveneens voor de vergadering uitgenodigd. Hij kan zich laten vertegenwoordigen. De overheid kan elke instantie bedoeld in artikel D.IV.36 uitnodigen. De projectontwerper kan zijn project met hen bespreken en het eventueel aanpassen voor hij zijn aanvraag afrondt. Ter informatie notuleert de projectontwerper of diens gemachtigde de vergadering. De notulen worden elektronisch verstuurd naar de aanwezige partijen, die over dertig dagen beschikken om hun bemerkingen te laten geworden aan de projectontwerper, zoniet worden de notulen goedgekeurd geacht. § 2. Het houden van die vergadering in aanwezigheid van de gemachtigd ambtenaar is verplicht wanneer de aanvraag betrekking heeft op : 1° een oppervlakte, groter dan 4 000 m2, voor de verkoop van goederen in de kleinhandel;2° een oppervlakte voor kantoorruimte, groter dan 15 000 m2;3° meer dan 150 woningen. De vergadering wordt gehouden binnen de twintig dagen na de aanvraag bedoeld in paragraaf 1 en omvat een liggingsplan en een opsplitsing van de handels, kantoren en woningen in aantal en oppervlakte. HOOFDSTUK V. - Indiening van aanvraag of aanmelding Afdeling 1. - Algemeen
Art. D.IV.30. De vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.IV.8 tot en met D.IV.10 en D.IV.15, lid 2, de aanmeldingen bedoeld in artikel D.IV.11 en de aanvragen voor een stedenbouwkundig attest bedoeld in de artikelen D.IV.12 tot en met D.IV.14 worden per schrijven aan het gemeentecollege gericht of tegen ontvangstmelding in het gemeentehuis afgeleverd.
De vergunningsaanvragen bedoeld in de artikelen D.IV.15 en D.IV.17, leden 1 en 3, en de aanvragen voor een stedenbouwkundig attest bedoeld in de artikelen D.IV.16 tot en met D.IV.17 worden per schrijven aan de gemachtigd ambtenaar gericht of tegen ontvangstmelding ingediend.
Onverminderd de mogelijkheid om de aanvraag of de aanmelding middels een formulier op een papieren informatiedrager in te dienen, kan de Regering nadere regels en de voorwaarden voor de indiening ervan via elektronische weg vastleggen.
Art. D.IV.31. Binnen de twintig dagen na de ontvangst van het schrijven of van de ontvangstmelding van de aanvraag van de vergunning of van het stedenbouwkundig attest nr. 2 : 1° richt het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar, als de aanvraag volledig is, een bericht van ontvangst per schrijven aan de aanvrager, waarin de termijn vermeld staat waarin de beslissing overeenkomstig artikel D.IV.47 of D.IV.49 medegedeeld dient te worden; 2° richt het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar, indien het dossier onvolledig is, per schrijven een opsomming van de ontbrekende stukken aan de aanvrager en wijst hem erop dat de procedure opnieuw begint te lopen te rekenen vanaf ontvangst ervan.Elke aanvraag die twee maal de hoedanigheid « onvolledig » krijgt, wordt onontvankelijk verklaard.
Art. D.IV.32. Indien de aanmelder niet over de ontvankelijkheid van zijn aanmelding wordt ingelicht binnen de vijftien dagen, wordt de aanmelding ontvankelijk geacht.
Wanneer het gemeentecollege de aanmelder bericht dat de aanmelding onvolledig is, wordt hem een opsomming van de ontbrekende stukken opgestuurd en wordt hij erop gewezen dat de procedure opnieuw begint te lopen te rekenen vanaf ontvangst ervan. Elke aanmelding die twee maal de hoedanigheid « onvolledig » krijgt, wordt onontvankelijk verklaard.
Art. D.IV.33. Het ontvangstbewijs waarmee bevestigd wordt dat de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr. 2 volledig is geeft aan of het advies van de gemachtigde ambtenaar al dan niet vereist is alsmede, in voorkomend geval, de bijzondere maatregelen van openbaarmaking waaraan ze onderworpen is, of de diensten of commissies waarvan de raadpleging wordt gevraagd, alsook de desbetreffende termijnen waarbinnen de beslissing van het gemeentecollege, van de gemachtigd ambtenaar of van de Regering moet worden verzonden. Afdeling 2 - Wijziging van de vergunningsaanvraag in de loop van de
procedure Art. D.IV.34. § 1. Voor de beslissing van de bevoegde overheid kan de aanvrager, mits instemming van eerstgenoemde, wijzigingsplannen en, in voorkomend geval, een voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of het effectenonderzoek voorleggen. § 2. In voorkomend geval kunnen het gemeentecollege, evenals de andere bevoegde overheden via de gemeente de wijzigingsplannen, het aanvullend vervolg op de voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of het effectenonderzoek aan nieuwe bekendmakingsmaatregelen en aan het advies van de voorheen geraadpleegde overheden, diensten of commissies die voorheen in de loop van de procedure zijn geraadpleegd, voorleggen. In dat geval licht de bevoegde overheid de aanvrager daarover in.
Wanneer bij de wijzigingsplannen een aanvullend effectenonderzoek is gevoegd, worden ze onderworpen aan nieuwe bekendmakingsmaatregelen en aan het advies van de diensten of commissie die voorheen in de loop van de procedure zijn geraadpleegd. Het gemeentecollege, de gemachtigd ambtenaar, de algemene afvaardiging voor de beroepen of de Regering lichten de aanvrager daarover in.
De bijzondere bekendmakingsmaatregelen en de raadpleging van voornoemde diensten en commissies zijn niet vereist : 1° wanneer de overwogen wijziging voortvloeit uit een voorstel vervat in de bemerkingen of bezwaren geopperd tijdens het openbaar onderzoek of daar rechtstreeks mee te maken heeft;2° wanneer de overwogen wijziging slechts een beperkte draagwijdte heeft en het voorwerp of de algemene structuur van het project of diens wezenskenmerken niet aantast. § 3. Wanneer de overwogen wijziging aan de voorwaarden van § 2, lid 3, voldoet en de indiening van wijzigingsplannen onnodig is, wordt dit in de vergunning als duidelijke, nauwkeurige en niet-willekeurige voorwaarde opgelegd.
Art. D.IV.35. Voor de indiening van de wijzigingsplannen en van de voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of van het effectenonderzoek wordt een ontvangstbewijs of -melding afgeleverd, die in de plaats treedt van, respectievelijk, het bewijs bedoeld in artikel D.IV.30 of de aanmelding bedoeld in artikel D.IV.31. HOOFDSTUK VI. - Raadplegingen Art. D.IV.36. De aanvraag van een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 vereist hoe dan ook : 1° het advies van het gemeentecollege, wanneer genoemd college niet de bevoegde overheid is om over de aanvraag te beslissen; 2° het advies van de gemachtigd ambtenaar overeenkomstig de artikelen D.IV.9 en D.IV.10; 3° het advies van de gemeentelijke commissie wanneer de vergunning of het stedenbouwkundig attest nr.2 enkel verstrekt kan worden na eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar of door laatstgenoemde, of door de Regering; 4° het advies van de betrokken administratie wanneer het goed waarop de aanvraag van een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr.2 betrekking heeft op een goed gelegen langs een gewestelijke of een provinciale weg; 5° het advies van DGO3 : a) bij afwezigheid van de omtrek bedoeld in artikel D.II.64, § 2, 6°, wanneer de aanvraag van een vergunning of een stedenbouwkundig attest nr. 2 betrekking heeft op een goed gelegen is in de nabijheid van een hoogrisicogebied zoals bedoeld in artikel D.II.28, § 2, of in de nabijheid van een vestiging die een hoog risico inhoudt voor de personen, de goederen of het leefmilieu in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de leefmilieuvergunning; b) wanneer de aanvraag een dergelijke vestiging betreft;6° het advies van DGO3 wanneer de handelingen en de werken waarvoor een vergunning wordt aangevraagd de integriteit van de betrokken locatie ofwel alleen ofwel in samenhang met andere plannen en ontwerpen zouden kunnen aantasten en betrekking hebben op onroerende goederen gelegen : a) in of in de nabijheid van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat, een wetenschappelijk waardevolle ondergrondse holte, een biologisch waardevol vochtig gebied of een bosreservaat zoals bedoeld bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;b) in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied dat voor- of vastgesteld wordt overeenkomstig de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 7° het advies van DGO3 wanneer de vergunningsaanvraag betrekking heeft op activiteiten bedoeld in artikel D.II.32, § 4; 8° het advies van de beheerders van telecommunicatienetten en andere rechtverkrijgenden wanneer het ontwerp de opening, de wijziging of de opheffing van een weg betreft. De Regering kan de lijst opmaken van de handelingen en werken waarvoor het advies bedoeld in 6° niet ingewonnen moet worden daar zij de locaties bedoeld onder 6° van lid 1 en de daar beschermde soorten niet significant zouden kunnen aantasten.
Art. D.IV.37. De bevoegde overheid richt tegelijk met het ontvangstbewijs voor de volledige aanvraag een adviesaanvraag met een exemplaar van de vergunningsaanvraag aan de diensten en commissies bedoeld in artikel D.IV.36.
In de gevallen bedoeld in de artikelen D.IV.9 en D.IV.10 richt het gemeentecollege binnen dezelfde termijn een exemplaar van de aanvraag van een vergunning of van een stedenbouwkundig attest nr. 2, samen met een afschrift van het ontvangstbewijs en de adviesaanvragen bedoeld in artikel D.IV.36, aan de gemachtigd ambtenaar.
Art. D.IV.38. De in artikel D.IV.36 bedoelde diensten of commissies, de gemachtigd ambtenaar uitgezonderd, geven advies binnen dertig dagen na de aanvraag van de bevoegde overheid; na afloop van deze termijn wordt het advies gunstig geacht.
De termijn bedraagt zestig dagen voor het advies van het gemeentecollege, vereist overeenkomstig artikel D.IV.36, lid 1, 1°, wanneer de aanvraag een openbaar onderzoek of het advies van de gemeentecommissie vereist.
Art. D.IV.39. In de gevallen bedoeld in de artikelen D.IV.9 en D.IV.10 deelt het gemeentecollege in voorkomend geval de documenten i.v.m. de bijzondere maatregelen van openbaarmaking onmiddellijk na sluiting van het openbaar onderzoek of de adviezen van de diensten of commissies bedoeld in paragraaf D.IV.9 onmiddellijk na inontvangstname aan de gemachtigd ambtenaar mee.
Art. D.IV.40. De gemachtigd ambtenaar verstuurt zijn advies binnen de vijfendertig dagen na de aanvraag van het gemeentecollege of van de verzending bedoeld in artikel D.IV.37, lid 2; na afloop van deze termijn wordt het advies gunstig geacht. HOOFDSTUK VII. - Aanvullende formaliteiten Afdeling 1. - Openbare onderzoeken
Art. D.IV.41. De Regering legt de lijst van de aanvragen van stedenbouwkundige vergunningen, van bebouwingsvergunningen en van stedenbouwkundige attesten nr. 2 vast die wegens de impact van betrokken projecten onderworpen zijn aan : 1° ofwel een openbaar onderzoek;2° ofwel een buurtraadpleging. De aanvragen die een afwijking van het gewestplan inhouden worden onderworpen aan een openbaar onderzoek.
Art. D.IV.42. De buurtraadpleging wordt verricht via de kennisgeving van een advies voor de indiening van de aanvraag binnen de acht dagen na het ontvangstbewijs van de aanvraag bedoeld in artikel D.IV.31, schriftelijk en individueel, aan de eigenaars en bewoners van de panden gelegen naast het (de) betrokken perceel (percelen) waarop het project betrekking heeft of gelegen aan de andere kant van de openbare weg, binnen een straal van 25 meter gemeten vanaf de grenzen van het (de) betrokken perceel (percelen) waarop het project betrekking heeft.
De kennisgeving aan de eigenaars wordt in de woonplaats verricht en op grond van de kadastrale legger, beschikbaar op het ogenblik van het ontvangstbewijs van de aanvraag.
Wanneer de eigenaars en bewoners van de betrokken panden een elektronisch adres aan het gemeentebestuur hebben medegedeeld met het oog op het krijgen van kennisgevingen, kan de kennisgeving bedoeld in lid 1 via dit elektronisch adres plaatsvinden.
De personen bedoeld in lid 1 richten hun bemerkingen aan het gemeentecollege binnen de vijftien dagen na de kennisgeving. Afdeling 2. - Opening en wijziging van gemeentewegen
Art. D.IV.43. § 1. De vergunningsaanvraag die een aanvraag tot opening, wijziging of opheffing van een gemeenteweg bevat wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek. Binnen de vijftien dagen te rekenen van de sluiting van het openbaar onderzoek maakt het college de aanvraag en de resultaten van het openbaar onderzoek aan de gemeenteraad over. § 2. De gemeenteraad neemt kennis van de resultaten van het openbaar onderzoek en stemt, binnen de zestig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag, in voorkomend geval, in met de opening, wijziging of opheffing van de gemeenteweg; zoniet wordt van een weigering uitgegaan.
Bij weigering door de gemeenteraad van de opening, de wijziging of de opheffing van de weg, weigert de bevoegde overheid de vergunning. In dat geval heeft het beroep bedoeld in artikel D.IV.65 eveneens betrekking op voornoemde weigering van de gemeenteraad.
Binnen de dertig dagen van de aanplakking bedoeld in artikel D.IV.72 wordt er voor de derden die een belang aantonen, tegen de voorwaarden van artikel D.IV.65, leden 2, 3 en 4, bij de Regering een beroep geopend tegen de instemming van de gemeenteraad met de aanvraag.
Onderafdeling 3. - Voorafgaandelijk verkrijgen van een erfgoedcertificaat Art. D.IV.44. Voor het Franstalig gebied wordt elke aanvraag tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning, een bebouwingsvergunning of stedenbouwkundig attest voor een monument opgenomen op de beschermingslijst, beschermd of voorlopig vallend onder de gevolgen van bescherming krachtens artikel 208 van het Wetboek of voor een goed opgenomen op de lijst van het uitzonderlijk onroerend erfgoed, bedoeld in artikel 187, 12°, van hetzelfde Wetboek, samen met het erfgoedcertificaat ingediend volgens de nadere regels van het Wetboek van Erfgoed.
Onderafdeling 4. - Voorafgaandelijke aanneming van een bebouwingsschema Art. D.IV.45. Behoudens in de lijst handelingen en werken vastgesteld door de Regering kan iedere stedenbouwkundige of iedere bebouwingsvergunning voor een vakantiedorp, een week-endverblijfpark of een toeristisch kampeerterrein in de zin van het Wetboek van Toerisme of in de zin van artikel 1 van het decreet van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap van 9 mei 1994 betreffende de campings en de kampeerterreinen alleen worden verstrekt in woongebieden of gedeelten daarvan, in woongebieden met een landelijk karakter, gebieden waarvan de inrichting onderworpen is aan een overlegprocedure of recreatiegebieden die het voorwerp zijn geweest van een bebouwingsschema, goedgekeurd door de Regering.
Er wordt verstaan onder : 1° vakantiedorp : gegroepeerd geheel van minstens vijftien vaste woningen die gebouwd worden door dezelfde privaat- of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon en die bestemd zijn voor ontspanningsverblijven;2° weekendverblijfpark : elk geheel van percelen gelegen op een verkaveling dat voor weekendverblijven bestemd is, namelijk elk bouwwerk van maximum zestig vierkante meter bruttovloeroppervlakte. Art. D.IV.46. In de omtrekken van herin te richten locaties, bedoeld in de artikelen D.II.64, § 3, 3°, en D.V.2, wordt het verstrekken van elke vergunning voor de andere handelingen en werken dan die bedoeld in artikel D.V.3, § 2, ondergeschikt gemaakt aan de inwerkingtreding van een bebouwingsschema dat de gehele omtrek bestrijkt.
Indien artikel D.53, § 1, lid 2, van Boek I van het Milieuwetboek toegepast wordt, kan de vergunning verstrekt worden zonder voorafgaande aanneming van een bebouwingsschema. HOOFDSTUK VIII. - Beslissingen over aanvragen van vergunningen en stedenbouwkundige attesten Afdeling 1. - Termijn
Onderafdeling 1. - Beslissing van het gemeentecollege Art. D.IV.47. De beslissing van het gemeentecollege tot toekenning of weigering van de vergunning of ter aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 2 moet per schrijven medegedeeld worden aan de aanvrager en aan de gemachtigd ambtenaar, met inachtneming van volgende termijnen te rekenen van de datum van het bewijs van verzending of van het ontvangstbewijs bedoeld in artikel D.IV.30 : 1° dertig dagen wanneer de aanvraag noch het voorafgaande advies van de gemachtigd ambtenaar, noch bijzondere maatregelen van openbaarmaking, noch het advies van de in artikel D.IV.36 bedoelde diensten of commissies vereist; 2° vijfenzeventig dagen wanneer de aanvraag het voorafgaande advies van de gemachtigde ambtenaar of bijzondere maatregelen van openbaarmaking of het advies van de in artikel D.IV.36 bedoelde diensten of commissies vereist; die termijn wordt met vijftien dagen verlengd wanneer de termijn van het openbaar onderzoek dertig dagen bedraagt; 3° honderd vijftien dagen wanneer de aanvraag het voorafgaande advies van de gemachtigd ambtenaar, evenals bijzondere maatregelen van openbaarmaking of het advies van de in artikel D.IV.36 bedoelde diensten of commissies vereist; die termijn wordt met vijftien dagen verlengd wanneer de termijn van het openbaar onderzoek dertig dagen bedraagt, en met zestig dagen voor een procedure van opening, wijziging of opheffing van de gemeenteweg overeenkomstig artikel D.IV.43.
De termijnen bedoeld in lid 1 kunnen door het gemeentecollege met dertig dagen verlengd worden mits instemming van de aanvrager. De verlengingsaanvraag wordt per schrijven aan de aanvrager gericht, minstens tien dagen voor het vervallen van de termijn. De aanvrager dient zijn antwoord per schrijven in, binnen de vijf dagen na de aanvraag. Bij ontstentenis wordt de verlengingsaanvraag geacht verworpen te zijn.
In het schrijven worden de personen vermeld aan wie de beslissing wordt medegedeeld.
Art. D.IV.48. Is er geen schrijven binnen de termijnen bedoeld in artikel D.IV.47, dan wordt de onderzoeksprocedure voor de vergunningsaanvraag afgesloten.
In dat geval moet de overheid de aanvrager het bedrag terugbetalen, dat zij als dossierskosten inde.
De aanvrager kan bij eenvoudig schrijven zijn aanvraag reactiveren, het ontvangstbewijs van zijn schrijven geldt als ontvangstbewijs in de zin van artikel D.IV.31 en de procedure wordt overeenkomstig Titel III van dit Boek verdergezet.
De aanvrager kan niettemin, in plaats van zijn aanvraag te reactiveren, een beroep indienen tegen het uitblijven van een beslissing van de overheid overeenkomstig artikel D.IV.65. In dat geval wordt het advies van het gemeentecollege gunstig geacht.
Is er geen schrijven binnen de termijnen bedoeld in artikel D.IV.47, dan wordt het stedenbouwkundig attest nr. 2 ongunstig geacht.
Onderafdeling 2. - Beslissing van de gemachtigd ambtenaar of van de Regering Art. D.IV.49. De beslissing van de gemachtigd ambtenaar of van de Regering tot toekenning of weigering van de vergunning of ter aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 2 moet per schrijven medegedeeld worden aan de aanvrager, met inachtneming van volgende termijnen te rekenen van de datum van het bewijs van verzending of van het ontvangstbewijs bedoeld in artikel D.IV.31 : 1° zestig dagen wanneer de handelingen en de werken een beperkte impact hebben en wanneer de aanvraag geen bijzondere bekendmakingsmaatregelen noch, het advies van het gemeentecollege uitgezonderd, het advies van de diensten of commissies bedoeld in artikel D.IV.36 vereist; 2° negentig dagen wanneer de aanvraag noch bijzondere bekendmakingsmaatregelen, noch, het advies van het gemeentecollege uitgezonderd, het advies van de diensten of commissies bedoeld in artikel D.IV.36 vereist; 3° honderddertig dagen wanneer de aanvraag bijzondere bekendmakingsmaatregelen of het advies van de diensten of commissies bedoeld in artikel D.IV.36 vereist.
De termijnen bedoeld in lid 1 kunnen door de gemachtigd ambtenaar of de Regering met dertig dagen verlengd worden mits instemming van de aanvrager. De verlengingsaanvraag wordt per schrijven aan de aanvrager gericht, minstens tien dagen voor het vervallen van de termijn. De aanvrager dient zijn antwoord per schrijven in, binnen de vijf dagen na de aanvraag. Bij ontstentenis wordt de verlengingsaanvraag geacht verworpen te zijn.
Art. D.IV.50. § 1. Wordt de beslissing van de gemachtigd ambtenaar niet binnen de termijnen bedoeld in artikel D.IV.49 verzonden, dan wordt de onderzoeksprocedure voor de vergunningsaanvraag afgesloten.
In dat geval moet de overheid de aanvrager het bedrag terugbetalen, dat zij als dossierskosten inde.
De aanvrager kan bij eenvoudig schrijven zijn aanvraag reactiveren, het ontvangstbewijs van zijn schrijven geldt als ontvangstbewijs in de zin van artikel D.IV.31 en de procedure wordt overeenkomstig Titel III van dit Boek verdergezet.
De aanvrager kan niettemin, in plaats van zijn aanvraag te reactiveren, een beroep indienen tegen het uitblijven van een beslissing van de overheid overeenkomstig artikel D.IV.65. In dat geval wordt het advies van de gemachtigd ambtenaar gunstig geacht.
Is er geen schrijven binnen de termijnen bedoeld in artikel D.IV.49, dan wordt het stedenbouwkundig attest nr. 2 ongunstig geacht. § 2. Wordt de beslissing van de Regering niet binnen de termijnen bedoeld in artikel D.IV.49 verzonden, dan wordt de vergunning geacht verworpen te zijn.
Art. D.IV.51. Voor de vergunningsaanvragen bedoeld in artikel D.IV.18 onderzoekt de Regering de vergunningsaanvraag. Zij weigert de vergunning of stelt haar voorstel tot toekenning vast binnen de termijnen bedoeld in artikel D.IV.49. Bij onstententis wordt de vergunning geweigerd.
Wanneer de Regering beslist het Parlement voor te stellen om de vergunning toe te kennen, dient zij binnen de vijfenveertig dagen na haar beslissing bedoeld in het eerste lid een ontwerp-decreet in, samen met het volledige dossier van de vergunningsaanvraag en de behandeling ervan.
Onderafdeling 3. - Beslissing van het Parlement Art. D.IV.52. § 1. Het Parlement verleent, amendeert of weigert bij decreet, binnen de zestig dagen te rekenen van de indiening van het ontwerp-decreet bij het Bureau van het Parlement, de voorgestelde vergunning. § 2. Voor de beslissing kan het Parlement de aanvrager verzoeken wijzigingsplannen in te dienen en, in voorkomend geval, de voorafgaande korte uiteenzetting van de milieueffectenrapportering of van het effectenonderzoek. In dat geval wordt artikel D.IV.34, §§ 2 en 3, toegepast.
Het Parlement verleent, amendeert of weigert bij decreet, binnen de zestig dagen te rekenen van de indiening van documenten bedoeld in lid 1 van deze paragraaf bij het Bureau van het Parlement, de voorgestelde vergunning. § 3. Bij ontstentenis van beslissing van het Parlement binnen voornoemde termijn wordt de vergunning geweigerd. Binnen de dertig dagen na die weigering neemt het Parlement bij decreet akte van de stilzwijgende weigering.
Art. D.IV.53. De termijnen waarvan sprake in de artikelen D.IV.51 en D.IV.52 worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus.
Onderafdeling 4. - Aflevering van het stedenbouwkundig attest nr. 1 Art. D.IV.54. Het stedenbouwkundig attest nr. 1 wordt binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag verstrekt. Afdeling 2. - Motivering van de beslissing over de vergunningsaanvraag
Onderafdeling 1. - Algemeen Art. D.IV.55. Op grond van een gepaste motivering kan de stedenbouwkundige vergunning of de bebouwingsvergunning geweigerd worden, met of zonder voorwaarden afgeleverd worden of afwijkingen toestaan, bepaald in dit Wetboek.
Naast de verenigbaarheid met de inhoud van het gewestplan, de schema's en de handleidingen, kan de vergunning of de weigering van de vergunning met name gegrond worden op de motieven en voorwaarden bedoeld in deze afdeling.
Onderafdeling 2. - Motieven in verband met het bouwrijp maken van gronden Art. D.IV.56. De stedenbouwkundige vergunning of de bebouwingsvergunning wordt geweigerd of aan voorwaarden verbonden als er op een grond handelingen en werken verricht moeten worden als de grond in de volgende gevallen bebouwd moet worden : 1° wanneer de grond geen toegang heeft tot een weg die voldoende uitgerust is met water- en elektriciteitsleidingen, over een wegverharding beschikt en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging;2° wanneer de grond niet voldoet aan de voorwaarden inzake zuivering van afvalwater van het Waterwetboek;3° wanneer gevraagd wordt te bouwen of te herbouwen op het gedeelte van een stuk grond dat door een rooilijn is getroffen of andere dan instandhoudings- en onderhoudswerken uitgevoerd moeten worden aan een door een rooilijn getroffen gebouw;de vergunning kan evenwel verstrekt worden : a) indien uit de adviezen van de bevoegde overheden blijkt dat de rooilijn ter plaatse van het gebouw niet voor ten minste vijf jaar, te rekenen van de afgifte van de vergunning, tot stand zal kunnen worden gebracht.In geval van onteigening na het verstrijken van die termijn, wordt bij het bepalen van de vergoeding geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die uit de vergunde werken voortvloeit; b) als de werken betrekking hebben op de isolatie van de buitenschil van een gebouw;4° wanneer de bebouwing ervan de toegang zou bedreigen tot de binnenin gelegen grondstukken die bebouwd zouden kunnen worden. Onverminderd de toepassing van artikel D.IV.43 kan de bevoegde overheid, op initiatief van de aanvrager of van ambtswege, de uitvoering van de vergunningen ondergeschikt maken aan de opening, de opheffing of de wijziging van gemeente-, of gewestelijke wegen.
Onderafdeling 3. - Motieven in verband met de bescherming van de personen, de goederen of het leefmilieu Art. D.IV.57. De vergunning kan ofwel geweigerd worden, ofwel ondergeschikt worden gemaakt aan bijzondere voorwaarden ter bescherming van de personen, de goederen of het leefmilieu wanneer de handelingen of werken verband houden met : 1° een nieuwe inrichting of de wijziging van een bestaande inrichting die een hoog risico vormt op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, rekening houdend met de noodzaak om een geschikte overdracht te bewaren ten opzichte van meer bepaald de gebieden bestemd voor bebouwing, de plaatsen die bezocht worden door het publiek of een domaniaal natuurreservaat, een erkend natuurreservaat, een wetenschappelijk waardevolle ondergrondse holte, een biologisch waardevol biologisch gebied of een Natura 2000-gebied, zoals bedoeld bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 2° rekening houdend met de noodzaak om een geschikte overdracht te bewaren ten opzichte van een bestaande inrichting die een risico vormt op een zwaar ongeval in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, elk ontwerp gelegen in een omtrek van kwetsbare gebieden zoals bedoeld in artikel D.II.64, § 2, 6°, indien de ligging ervan het risico op een zwaar ongeval zou kunnen verhogen of de gevolgen ervan zou kunnen verergeren; 3° onroerende goederen die blootgesteld worden aan een groot natuurrisico of grote geotechnische druk zoals overstromingen begrepen in de gebieden onderhevig aan het overstromingsrisico in de zin van artikel D.53 van het Waterwetboek, de instorting van een rotswand, de aardverschuiving, de mijnverzakkingen of het aardbevingsgevaar; 4° onroerende goederen gelegen : a) in of in de nabijheid van een domaniaal natuurreservaat of een erkend natuurreservaat, een wetenschappelijk waardevolle ondergrondse holte, een biologisch waardevol vochtig gebied of een bosreservaat zoals bedoeld bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;b) in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied dat voor- of vastgesteld wordt overeenkomstig de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. Onderafdeling 4. - Motieven in verband met de lopende planologie Art. D.IV.58. De weigering van een vergunning kan gegrond worden op de lopende herziening van het gewestplan of de opmaak of de herziening van een gemeentelijk structuurplan.
De weigering om een vergunning af te geven die gegrond is op die reden vervalt indien het nieuwe plan of het structuurplan niet in werking getreden zijn binnen de drie jaar volgend op de beslissing tot opmaak of herziening.
Bij uitzondering op de verplichting om een nieuwe vergunningsaanvraag in te dienen, wordt het oorspronkelijke verzoek, op aanvraag van de verzoeker, onderworpen aan een nieuwe beslissing die, in geval van weigering, niet meer gegrond kan zijn op voormelde reden. Afdeling 3. - Diverse bepalingen
Onderafdeling 1. - Volgorde van de werken Art. D.IV.59. De vergunning kan bepalen in welke volgorde de werken uitgevoerd moeten worden en binnen welke termijn moet worden voldaan aan de voorwaarden waaraan ze is onderworpen.
Onderafdeling 2. - Stedenbouwkundige lasten Art. D.IV.60. Naast de voorwaarden nodig voor de haalbaarheid of de integratie van het ontwerp kan de bevoegde overheid het verstrekken van de vergunningen ondergeschikt maken aan de lasten die ze nuttig acht, de aanvrager op te leggen, mits inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
De lasten worden overgenomen door de aanvrager en dekken de aanleg of de hernieuwing van wegen, openbare groengebieden, de uitvoering of de renovatie van bouwwerken of openbare of gemeenschappelijke voorzieningen en alle milieuvriendelijke maatregelen, met inbegrip van verscheidene ondergrondse leidingen en kabels, evenals elke maatregel voor het leefmilieu.
Onderafdeling 3. - Financiële waarborgen en kosteloze overdracht Art. D.IV.61. De bevoegde overheid kan het verstrekken van de vergunning ondergeschikt maken aan het stellen van financiële waarborgen voor de uitvoering van de voorwaarden of de stedenbouwkundige lasten.
Bovendien kan zij, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, de afgifte van de vergunning afhankelijk stellen van een verklaring waarin de aanvrager zich er, zodra de werken zijn aangevat, toe verbindt de eigendom van wegen, openbare ruimtes, bouwwerken of goederen waar dergelijke bouwwerken of voorzieningen opgericht kunnen worden, vrij van alle lasten en kosteloos aan de gemeente of aan het Gewest af te staan. Afdeling 4. - Beslissingen over aanvragen van stedenbouwkundige
attesten nr. 2 Art. D.IV.62. Het stedenbouwkundig attest nr. 2 kan gegrond worden op de motieven bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk. Het kan zich eveneens uitspreken over de gegevens bedoeld in afdeling 3 van hetzelfde hoofdstuk. HOOFDSTUK IX. - Beslissing over de aanmeldingen Art. D.IV.63. Het gemeentecollege kan zich uitdrukkelijk uitspreken over de ontvankelijkheid van de aanmelding en de overeenstemming ervan met de lijst vastgesteld overeenkomstig artikel D.IV.5 en er kennis aan de aanmelder van geven binnen de dertig dagen na ontvangst van het schrijven of van de ontvangstmelding bedoeld in artikel D.IV.30.
Bij ontstentenis kan de aanmelder de handelingen en de werken uitvoeren. HOOFDSTUK X. - Toezicht van de gemachtigd ambtenaar op de vergunningen Art. D.IV.64. § 1. De gemachtigd ambtenaar moet, wat betreft de vergunningen verstrekt door het gemeentecollege, erop toezien dat : 1° de procedure voor het verstrekken van de vergunning regelmatig is;2° de vergunning met redenen omkleed is; 3° de vergunning overeenstemt met de dwingende bepalingen getroffen krachtens het Wetboek of, bij ontstentenis, met de afwijking toegestaan overeenkomstig de artikelen D.II.55 tot en met D.II.62 of D.II.63; 4° de vergunning overeenstemt met de bepalingen met informatiewaarde van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan in de gevallen bedoeld in artikel D.II.12, van het (de) bebouwingsschema('s), van de stedenbouwkundige handleiding(en) of van de bebouwingsvergunning of, bij ontstentenis, dat zij gegrond is op een afwijking toegestaan overeenkomstig de artikelen D.II.12, D.III.14 of D.IV.81; 5° de vergunning overeenstemt met de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autowegen en de perceelsgewijze plannen goedgekeurd door de Regering overeenkomstig artikel 6 van die wet. Indien de vergunning niet voldoet aan de punten 1° tot en met 5° van vorig lid, schort de gemachtigd ambtenaar de beslissing van het gemeentecollege op. § 2. Binnen dertig dagen na ontvangst van de beslissing van het gemeentecollege wordt de opschorting door de gemachtigd ambtenaar per schrijven meegedeeld aan de aanvrager, het gemeentecollege en de Regering. De gemachtigde ambtenaar bepaalt de aard van de onregelmatigheid in de procedure, het gebrek aan redenen, of de bepaling waarmee de vergunning niet conform is.
In zijn schrijven gericht aan het gemeentecollege, nodigt de gemachtigd ambtenaar het college uit om zijn beslissing in te trekken. § 3. Als het gemeentecollege de vergunning intrekt, wordt deze beslissing binnen de twintig dagen na ontvangst van de opschorting medegedeeld aan de aanvrager, aan de gemachtigd ambtenaar en aan de Regering.
In dat geval beslist het gemeentecollege binnen de termijn bedoeld in artikel D.IV.47 opnieuw over de vergunningsaanvraag en wordt ingegaan op de motieven van de opschorting en de intrekking. § 4. Bij ontstentenis van intrekking kan de Regering of de algemene afvaardiging voor de beroepen de schorsing opheffen of de vergunning nietig verklaren.
Binnen veertig dagen na ontvangst van de opschorting wordt de opheffing van de opschorting of de nietigverklaring van de vergunning door de Regering of door de algemene afvaardiging voor de beroepen per schrijven meegedeeld aan de aanvrager, het gemeentecollege en de gemachtigde ambtenaar.
Bij ontstentenis van mededeling binnen de voorziene termijn wordt de vergunning vernietigd.
In geval van vernietiging beslist het gemeentecollege binnen de termijn bedoeld in artikel D.IV.47 opnieuw over de vergunningsaanvraag en wordt ingegaan op de motieven ervan. HOOFDSTUK XI. - Beroepen Afdeling 1. - Beroepsgerechtigden
Art. D.IV.65. De aanvrager kan per schrijven een met redenen omkleed beroep bij de algemene afvaardiging voor de beroepen of de Regering indienen binnen de dertig dagen : 1° ofwel na de ontvangst van de beslissing van het gemeentecollege bedoeld in artikel D.IV.47; 2° ofwel na de ontvangst van de beslissing van de gemachtigd ambtenaar bedoeld in artikel D.IV.49; 3° ofwel na het vervallen van de termijnen, respectievelijk bedoeld in de artikelen D.IV.47 en D.IV.49.
Het beroep wordt neergelegd ten zetel van de afvaardiging voor de beroepen. Bij het beroep wordt een afschrift gevoegd van de plannen van de aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning en van de beslissing waarop het beroep slaat.
Indien het beroep onvolledig is, richt de algemene afvaardiging voor de beroepen een opsomming van de ontbrekende stukken aan de bezwaarindiener. Heeft de bezwaarindiener bedoelde ontbrekende stukken niet ingediend binnen de vijftien dagen na ontvangst van voornoemde opsomming, is het beroep onontvankelijk.
Wanneer de bezwaarindiener de ontbrekende stukken binnen de verplichte termijn indient, gaan de termijnen voor de behandeling en de beslissing pas in te rekenen van de ontvangst van dit afschrift.
Art. D.IV.66. Het gemeentecollege kan een met redenen omkleed beroep bij de Regering instellen binnen dertig dagen na ontvangst van de beslissing van de gemachtigd ambtenaar, bedoeld in artikel D.IV.49, of na het vervallen van de termijnen bedoeld in artikel D.IV.49.
Art. D.IV.67. De gemachtigd ambtenaar kan binnen dertig dagen na ontvangst ervan een met redenen omkleed beroep bij de Regering instellen tegen de vergunning : 1° indien de beslissing van het gemeentecollege afwijkt van het advies dat door de gemeentelijke commissie is uitgebracht in het kader van een verplichte raadpleging van laatstgenoemde;2° bij gebreke van een gemeentelijke commissie, wanneer bij gelegenheid van het openbaar onderzoek ingericht overeenkomstig het Wetboek individuele en gemotiveerde bemerkingen over het ontwerp gedurende genoemd onderzoek werden geopperd en niet aan die bemerkingen tegemoet werd gekomen bij beslissing van het college door : a) vijfentwintig personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van minstens tienduizend inwoners betreft;b) vijftig personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van tienduizend tot vijfentwintigduizend inwoners betreft;c) honderd personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van vijfentwintigduizend tot vijftigduizend inwoners betreft;d) tweehonderd personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van vijftigduizend tot honderdduizend inwoners betreft;e) driehonderd personen ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het ontwerp gelegen is als het een gemeente van meer dan honderdduizend inwoners betreft. In de vergunning dient dit artikel te worden opgenomen. Afdeling 2. - Procedure
Art. D.IV.68. Binnen tien dagen na ontvangst van het beroep bezorgt de algemene afvaardiging voor de beroepen : 1° aan de persoon die het beroep instelde : een ontvangstbewijs met de datum waarop de hoorzitting door de adviescommissie over de beroepen plaatsvindt;2° aan de andere partijen : een afschrift van het dossier betreffende het beroep en het verzoek tot verhoor. De algemene afvaardiging voor de beroepen wint het advies in van de commissie en, in de vijfenveertig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep, verzoekt de aanvrager, het gemeentecollege, de gemachtigd ambtenaar of hun vertegenwoordigers, evenals de commissie, om op de hoorzitting te verschijnen.
Uiterlijk tien dagen voor het houden van de hoorzitting richt de algemene afvaardiging voor de beroepen per schrijven het kader m.b.t. het ontwerp aan de verzochte personen, namelijk : 1° de situatie en, in voorkomend geval, de afwijkingen van het gewestplan of van de bebouwingsschema's, de stedenbouwkundige handleidingen of van een bebouwingsvergunning;2° de opneming van het onroerend goed op de inventaris van het onroerend erfgoed of op de beschermingslijst, als het beschermd is of zal zijn in de zin van artikel 208 van het Wetboek van Erfgoed;zijn toestand in een beschermingsgebied bedoeld in artikel 209 van genoemd Wetboek, zijn lokalisatie in een omtrek vermeld in de artikelen D.IV.15, 11°, D.V.I, D.V.6, D.V.8 of D.V.9, in een onteigeningsplan of op een locatie vermeld in de in artikel 233 van het Wetboek van Erfgoed bedoelde inventaris of die het voorwerp uitmaakt van gelijkwaardige formaliteiten krachtens de in het Duitse taalgebied toepasselijke wetgeving.
In het schrijven is eveneens een eerste analyse van het beroep vervat, gegrond op de gegevens die in dat stadium van de procedure deel uitmaken van het dossier.
Binnen de vijftig dagen na het verzoek van de algemene afvaardiging voor de beroepen brengt de commissie haar advies uit. Bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn voor de beroepsindiener. Afdeling 3. - Beslissing
Art. D.IV.69. Binnen de vijfenzestig dagen na ontvangst van het beroep bedoeld in artikel D.IV.19, leden 2 en 3, deelt de algemene afvaardiging voor de beroepen haar beslissing per schrijven aan de aanvrager aan het gemeentecollege en de gemachtigd ambtenaarde mee.
Indien de beslissing niet verstuurd wordt binnen de termijn bedoeld in lid 1, wordt de beslissing waartegen een beroep is ingediend bevestigd.
Art. D.IV.70. Binnen de vijfenzestig dagen na ontvangst van het beroep bedoeld in artikel D.IV.17, lid 2, deelt de algemene afvaardiging voor de beroepen een gemotiveerd voorstel tot beslissing aan de Regering mee.
Binnen de dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot beslissing of, bij ontstentenis, binnen de vijfennegentig dagen na de ontvangst van het beroep geeft de Regering per schrijven kennis van haar beslissing aan de aanvrager, aan het gemeentecollege en aan de gemachtigd ambtenaar.
Indien de beslissing van de Regering niet verstuurd wordt, wordt de beslissing waartegen een beroep is ingediend bevestigd. HOOFDSTUK XII. - Vergunningen verstrekt door het Parlement Art. D.IV.71. De door het Waalse Parlement verstrekte vergunning is uitvoerbaar te rekenen van de bekendmaking van het decreet in het Belgisch Staatsblad en de vergunning wordt door het Parlement per schrijven medegedeeld aan de aanvrager, aan het gemeentecollege en aan de gemachtigd ambtenaar. HOOFDSTUK XIII. - Formaliteiten ter afronding van het beslissingsstadium Afdeling 1. - Aanplakking van de vergunning of de aanmelding
Art. D.IV.72. Een bericht waarbij wordt aangekondigd dat de vergunning is verleend of dat de handelingen en werken het voorwerp uitmaken van het beschikkende gedeelte van het vonnis bedoeld in artikel D.VII.21 wordt door de aanvrager aangeplakt op een plaats op het terrein langs de openbare weg, leesbaar vanaf de openbare weg ofwel wanneer het om werken gaat voor de opening van de werf en tijdens de gehele duur ervan, ofwel, in de andere gevallen, vanaf de voorbereidingen, vooraleer de handeling(en) is (zijn) uitgevoerd en tijdens de hele duur van de uitvoering ervan. Gedurende die periode moeten de vergunning en het bijgevoegde dossier of een door de gemeente of de gemachtigde ambtenaar voor echt verklaard afschrift van deze documenten permanent, het vonnis bedoeld in artikel D.VII.15of het dossier betreffende de teruggavemaatregelen bedoeld in artikel D.VII.21 ter beschikking liggen van de in artikel D.VII.3 bedoelde ambtenaren op de plaats waar de werken en handelingen worden uitgevoerd.
Art. D.IV.73. De uitvoerbaarverklaring wordt aangeplakt op de grond tegen de grens met het publieke domein en op zichtbare wijze vanaf het publieke domein, door toedoen van de aanmelder, gedurende de gehele duur van de uitvoering van de handelingen en werken. Afdeling 2. - Kennisgeving van de aanvang van de werken
Art. D.IV.74. De houder van de vergunning brengt per schrijven het gemeentecollege en de gemachtigd ambtenaar op de hoogte van de aanvang van de handelingen en werken, vijftien dagen voor hun begin. Afdeling 3. - Aanwijzing van de plaats van vestiging van nieuwbouw
Art. D.IV.75. De aanvang van werken met betrekking tot nieuwbouw, met inbegrip van de uitbreiding van de grondinneming van bestaande bouwwerken, wordt ondergeschikt gemaakt aan de aanwijzing ter plaatse van de vestiging door toedoen van het gemeentecollege.
Van de aanwijzing wordt er een proces-verbaal opgesteld. Afdeling 4. - Aanmelding van voltooiing van de werken
Art. D.IV.76. Volgens de bepalingen die de Regering kan vastleggen, wordt er binnen de termijn van zestig dagen te rekenen van de datum van het verzoek dat de vergunninghouder of de eigenaar van het goed tegelijk aan het gemeentecollege en aan de gemachtigde ambtenaar richt, een verklaring opgesteld waaruit blijkt dat : 1° de werken al dan niet voltooid zijn binnen de termijn waarin ze voltooid hadden dienen te worden;2° de werken al dan niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met de afgeleverde vergunning. Als de werken niet zijn voltooid binnen de termijn of indien ze niet overeenstemmen met de afgeleverde vergunning, dient de aangifte, al naar gelang het geval, de lijst van de werken inhouden die niet zijn uitgevoerd en aangeven waarin de vergunning niet is nageleefd. Afdeling 5. - Vaststelling van de uitvoering van de stedenbouwkundige
voorwaarden of lasten en tienjarige verantwoordelijkheid Art. D.IV.77. § 1. Niemand kan tot de verdeling overgaan van, al naar gelang, een deel van een goed dat het voorwerp uitmaakt van een bebouwingsvergunning of van een deel van een goed dat het voorwerp uitmaakt van een stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken of andere, die stedenbouwkundige lasten tot gevolg heeft, of de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg voordat de houder van de vergunning ofwel de opgelegde handelingen, werken en lasten heeft uitgevoerd ofwel de financiële waarborgen heeft verstrekt die nodig zijn voor de uitvoering ervan.
Het volbrengen van die formaliteit wordt vastgesteld in een attest verstrekt door het gemeentecollege en per schrijven gericht aan de houder van de vergunning. Een afschrift van dat schrijven wordt aan de gemachtigd ambtenaar gericht. § 2. In voorkomend geval worden in de vergunning de kavels bepaald, die afgestaan kunnen worden zonder dat de houder de opgelegde werken en lasten heeft uitgevoerd of de financiële waarborgen heeft geleverd die nodig zijn voor uitvoering ervan.
Art. D.IV.78. Behalve wanneer de voorzieningen door de overheid zijn uitgevoerd, blijft de houder van de vergunning met de aannemer en de projectontwerper tien jaar lang voor de uitrusting hoofdelijk aansprakelijk tegenover het Gewest, de gemeente en de kopers van de percelen, binnen de in de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde perken. Afdeling 6. - Bekendmaking
Art. D.IV.79. Er mag geen publiciteit omtrent een bebouwingsvergunning of een stedenbouwkundige vergunning voor groepen van bouwwerken worden gemaakt zonder melding van de gemeente waar het goed is gelegen, de datum en het nummer van de vergunning.
Titel III. - Gevolgen van de vergunning HOOFDSTUK I. - Algemeen Art. D.IV.80. De stedenbouwkundige vergunning en de definitieve bebouwingsvergunningen verlenen de houder ervan voor de toepassing van het Wetboek verworven rechten onder voorbehoud van de bepalingen van deze titel en onverminderd de burgerlijke rechten van de derden.
Art. D.IV.81. Onverminderd de verplichtingen voortvloeiend uit de artikelen D.IV.59 tot D.IV.61 heeft de bebouwingsvergunning enkel informatiewaarde.
Een stedenbouwkundige vergunning kan ervan afwijken mits een motivering waaruit blijkt dat de afwijkingen : 1° de doelstellingen nagestreefd door de bebouwingsvergunning waarvan overwogen wordt af te wijken, niet bedreigd worden;2° verantwoord zijn rekening houdend met de specifieke kenmerken van het ontwerp;3° de krachtlijnen van het bebouwde en onbebouwde landschap naleven, versterken of hernieuwen, overeenkomstig een logica van continuïteit of onderbreking. De afwijkingen bedoeld in lid 2 zijn van toepassing op de handelingen vallend onder andere wetgevingen met betrekking tot hetzelfde ontwerp.
Art. D.IV.82. Voor zover de stedenbouwkundige vergunning, de bebouwingsvergunning of de vergunning voor groepen van bouwwerken die de opening, de wijziging of de opheffing van een gemeenteweg inhoudt het technisch dossier bevat bedoeld in artikel D.IV.22, lid 1, 2°, gelden zij als stedenbouwkundige vergunning voor de uitvoering van de handelingen en werkzaamheden betreffende die weg.
De bebouwingsvergunning of de stedenbouwkundige stelt de gemeente van elke andere formaliteit inzake rooilijn vrij. HOOFDSTUK II. - Vergunningen met beperkte duur Art. D.IV.83. § 1. De vergunning heeft een beperkte duur : 1° in volgende gevallen : a) voor vergunde handelingen en werken in afwachting van de inbedrijfstelling van een technisch ingravingscentrum;b) voor de handelingen en werken uitgevoerd in afwachting van de ontginning in een gebied met aanhorigheden voor ontginningsgebieden of in een ontginningsgebied of voor aanhorigheden die onontbeerlijk zijn voor de ontginning of in een ontginningsgebied; c) voor handelingen en werken in verband met niet-landbouwactiviteiten in landbouwgebied, zoals bedoeld in artikel D.II.31, § 2, leden 1 en 3; d) voor het plaatsen van één of meer uithangborden of reclamezuilen;e) voor het vestigen van opslagruimtes voor gebruikte voertuigen, voor schroot, materialen of afvalstoffen;f) voor het gewoonlijk gebruik van een grond voor het plaatsen van een of meer verplaatsbare inrichtingen die voor bewoning kunnen gebruikt worden, zoals woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen, tenten; g) voor steengroeven met siergesteenten overeenkomstig artikel D.II.59; 2° voor tijdelijke infrastructuren m.b.t. gemeenschapsvoorzieningen of openbare nutsvoorzieningen; 3° voor projecten betreffende tijdelijke of testinrichtingen in de zin van het decreet betreffende de milieuvergunning. De vergunning kan voor een beperkte duur worden toegekend indien ze betrekking heeft op handelingen en werken in een gebied dat niet voor bebouwing bestemd is. § 2. Na afloop van de toegestane termijn moet de vergunningsgerechtigde de plaats in haar oorspronkelijke staat herstellen zoals voor de uitvoering van de vergunning. De bevoegde overheid kan eisen dat waarborgen gesteld worden voor de uitvoering van de verplichtingen in verband met het herstel in oorspronkelijke staat. HOOFDSTUK III. - Het vervallen van vergunningen Afdeling 1. - Het vervallen van de bebouwingsvergunning
Art. D.IV.84. Binnen de vijf jaar na verzending ervan vervalt de bebouwingsvergunning waarbij de houder ervan handelingen, werken of lasten worden opgelegd voor het overige deel indien de houder de opgelegde handelingen, werken of lasten niet heeft uitgevoerd of de vereiste financiële waarborgen niet heeft verstrekt.
Binnen de vijf jaar na verzending ervan vervalt de bebouwingsvergunning waarbij de houder ervan geen handelingen, werken of lasten worden opgelegd voor het deel van het goed dat het voorwerp niet heeft uitgemaakt van de registratie van één van de handelingen bedoeld in artikel D.IV.3, § 1, lid 3.
Art. D.IV.85. Indien de uitvoering van de bebouwingsvergunning gefaseerd mag verlopen, bepaalt de vergunning het tijdstip waarop de vijfjarige vervaltermijn ingaat voor elke fase buiten de eerste.
Art. D.IV.86. In afwijking van artikel D.IV.84 vervalt de bebouwingsvergunning overeenkomstig de artikelen D.IV.87 tot en met D.IV.90 wanneer deze vergunning overeenkomstig artikel D.IV.82 geldt als stedenbouwkundige vergunning voor de uitvoering van handelingen en werken voor wegen. Afdeling 2. - Het vervallen van de stedenbouwkundige vergunning
Art. D.IV.87. § 1. De vergunning vervalt voor de overige werken indien deze niet volledig werden uitgevoerd binnen vijf jaar na de verzending ervan. § 2. De vergunning kan evenwel met twee jaar verlengd worden op verzoek van de begunstigde ervan. Deze aanvraag wordt ingediend vijfenveertig dagen voor verstrijken van de verjaringstermijn bedoeld in paragraaf 1.
De verlenging wordt toegestaan door het gemeentecollege. In het in artikel D.IV.15 bedoelde geval wordt de verlenging echter door de Regering of de gemachtigde ambtenaar toegestaan. In het in artikel D.IV.18 bedoelde geval wordt de verlenging echter door de Regering toegestaan. § 3. Indien de uitvoering van de werken gefaseerd mag verlopen, bepaalt de vergunning voor elke fase behalve de eerste, het tijdstip waarop de vervaltermijn van §§ 1 en 3 ingaat. Die andere fasen kunnen in aanmerking komen voor de verlenging bedoeld in § 2. § 4. Op gemotiveerd verzoek van de vergunningsaanvraag kan de bevoegde overheid om de te beslissen over de vergunningsaanvraag in zijn beslissing de termijnen bedoeld in de paragrafen 1 en 3 aanpassen, zonder dat die termijnen evenwel respectievelijk vijf en zeven jaar mogen overschrijden. Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. D.IV.88. De vergunning vervalt van rechtswege.
Het gemeentecollege kan het verval vaststellen in een proces-verbaal dat het per zending aan de houder van de vergunning richt. Een afschrift van dat schrijven wordt aan de gemachtigd ambtenaar gericht.
Art. D.IV.89. Wanneer de bebouwingsvergunning of de stedenbouwkundige vergunning opgeschort is overeenkomstig de artikelen D.IV.92 en D.IV.93, wordt de vervaltermijn van de vergunning dienovereenkomstig opgeschort.
Art. D.IV.90. De vervaltermijn wordt van rechtswege opgeschort gedurende de hele procedure, namelijk vanaf de indiening van het verzoek tot aan de kennisgeving van de eindbeslissing, wanneer tegen de vergunning een beroep tot nietigverklaring werd ingediend voor de Raad van State of wanneer een verzoek tot onderbreking van de vergunde werken hangende is bij een rechtbank van de gerechtelijke orde. Als de begunstigde van de omstreden vergunning niet de hoedanigheid van partij in het geding heeft, geeft de vergunning verstrekkende overheid de begunstigde kennis van de aanvang en van het einde van de periode waarin de vervaltermijn opgeschort is. HOOFDSTUK IV. - Opschorting van de vergunning Art. D.IV.91. Wanneer de uitvoering van een project één of meerdere machtigingen vereist beoogd in een andere wetgeving inzake administratieve ordehandhaving, mogen de handelingen en werken die toegelaten worden door de stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning, niet uitgevoerd worden door de houder zolang hij niet in het bezit is van bedoelde machtigingen.
De in artikel D.IV.84 en volgende bedoelde vervaltermijn wordt opgeschort zolang de beslissing i.v.m. de machtiging niet is toegezonden. Wordt de machtiging geweigerd, dan vervalt de vergunning van rechtswege de dag waarop de machtiging in laatste instantie wordt geweigerd.
Art. D.IV.92. Een stedenbouwkundige of een bebouwingsvergunning kan in volgende gevallen worden opgeschort : 1° door de gemachtigd ambtenaar, overeenkomstig artikel D.IV.64; 2° bij een toevallige ontdekking van archeologische goederen tijdens de uitvoering van de vergunning, in de voorwaarden van artikel 245 van het Wetboek van Erfgoed. Art. D.IV.93. De door het gemeentecollege verstrekte vergunning wordt opgeschort zolang de aanvrager niet door de kennisgeving ervan aan de gemachtigd ambtenaar is ingelicht. HOOFDSTUK V. - Intrekking van de vergunning Art. D.IV.94. Onverminderd de algemene regels, van toepassing op de intrekking van bestuursakten, kan een bebouwingsvergunning of een stedenbouwkundige vergunning enkel in volgende gevallen ingetrokken worden : 1° na de opschorting van de vergunning door de gemachtigd ambtenaar, overeenkomstig artikel D.IV.64; 2° bij een toevallige ontdekking van archeologische goederen tijdens de uitvoering van de vergunning, in de voorwaarden van artikel 245 van het Wetboek van Erfgoed. HOOFDSTUK VI. - Overdracht van de vergunning Art. D.IV.95. § 1. Bij overdracht van de bebouwingsvergunning of van de stedenbouwkundige vergunning, geven de overdrager en de verkrijger gezamenlijk kennis ervan aan de overheid die bevoegd is om de vergunning in eerste aanleg te verstrekken.
De kennisgeving bevat de schriftelijke bevestiging van de verkrijger dat hij kennis heeft genomen van de vergunning en van de eventuele voorwaarden en lasten, opgelegd door de bevoegde overheid.
De bevoegde overheid verstrekt een bericht van ontvangst van de kennisgeving en licht er de gemachtigd ambtenaar over in. § 2. Bij ontstentenis blijven de overdrager of diens rechtverkrijgenden hoofdelijk verantwoordelijk met de overdrager voor de opgelegde voorwaarden en verplichtingen bedoeld in de artikelen D.IV.59 tot en met D.IV.61. HOOFDSTUK VII. - Afzien van de vergunning Art. D.IV.96. § 1. De houder van een niet-uitgevoerde bebouwings- of stedenbouwkundige vergunning kan ervan afzien. De overdracht van één of meerdere kavels vormt geen uitvoering in de zin van dit artikel.
Het afzien ervan moet uitdrukkelijk zijn en mag niet afgeleid worden uit de latere indiening van een andere vergunningsaanvraag. § 2. Wanneer de vergunning betrekking heeft op een goed dat eigendom is van meerdere eigenaren of voorwerp is van zakelijke rechten, kan er enkel van worden afgezien na instemming van alle houders van een zakelijk recht.
Art. D.IV.97. De houder van de vergunning deelt het gemeentelijk college en de gemachtigd ambtenaar per schrijven mee dat hij van de vergunning afziet.
Om redenen van zorgvuldige ordening van de ruimte kan het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar binnen de dertig dagen na de kennisgeving bedoeld in lid 1 weigeren dat van de bebouwingsvergunning wordt afgezien. HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de bebouwingsvergunning Art. D.IV.98. Een bebouwingsvergunning kan, ofwel op initiatief van het gemeentecollege ofwel op verzoek van de houder van een zakelijk recht op een kavel waarop ze betrekking heeft, gewijzigd worden voor zover de wijziging geen afbreuk doet aan de rechten die voortvloeien uit uitdrukkelijke overeenkomsten tussen de partijen.
De gewone heroverschrijving van alle of van een deel van de documenten vervat in de bebouwingsvergunning in een authentieke akte of in een onderhandse overeenkomst mag niet worden beschouwd als een overeenkomst zoals bedoeld in het eerste lid.
Art. D.IV.99. § 1. De bepalingen die de bebouwingsvergunning regelen, zijn van toepassing op de wijziging ervan. Het aanvraagdossier bedoeld in artikel D.IV.22 moet evenwel enkel de gegevens bevatten die verband houden met de overwogen wijziging.
Het gemeentecollege richt per schrijven een eensluidend afschrift van de aanvraag aan alle houders van een zakelijk recht op een kavel. Het bewijs van de zendingen wordt bij de aanvraag gevoegd. De eventuele bezwaren worden per schrijven binnen de dertig dagen na ontvangst van het eensluidend afschrift van de aanvraag aan de gemachtigd ambtenaar gericht. § 2. Bij initiatief van het gemeentecollege wordt de wijzigingsaanvraag behandeld overeenkomstig artikel D.IV.15. § 3. Indien het een aanvraag betreft van een houder van een zakelijk recht op een kavel en alvorens de aanvraag in te dienen, richt laatstgenoemde er een eensluidend afschrift van per schrijven aan alle houders van een zakelijk recht op een kavel die de aanvraag niet medeondertekend hebben. Het bewijs van de zendingen wordt bij de aanvraag gevoegd.
De eventuele bezwaren worden per schrijven binnen de dertig dagen na ontvangst van het eensluidend afschrift van de aanvraag gericht aan het gemeentecollege.
Art. D.IV.100. De wijziging van de bebouwingsvergunning heeft geen enkele weerslag op de vervaltermijn van de bebouwingsvergunning waarvan de wijziging is aangevraagd.
Titel IV. - Gevolgen van het stedenbouwkundig attest Art. D.IV.101. In het stedenbouwkundig attest nr. 1 zijn de inlichtingen opgenomen en geattesteerd als in onderstaande lijst en met betrekking tot de kadastrale percelen of delen ervan die in de aanvraag worden vermeld : 1° de voorschriften van het gewestplan, met inbegrip van het gebied, de tracés, de omtrekken, de inrichtingsmaatregelen en de toe te passen bijkomende voorschriften;2° indien het onroerende goed wegens de ligging geheel of gedeeltelijk onderworpen is aan de toepassing van een gewestelijk stedenbouwkundige handleiding;3° de ligging tegenover het ontwerp-gewestplan;4° de ligging ten opzicht van een gemeentelijk structuurplan of een ontwerp van gemeentelijk structuurplan, een gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding of een ontwerp van gemeentelijke stedenbouwkundige handleiding of nog een bebouwingsvergunning;5° als het goed onderworpen is aan het voorkooprecht of opgenomen is in de grenzen van een onteigeningsplan en, al naargelang het geval, de aanwijzing van de gerechtigden van het voorkooprecht of van de onteigenende overheid, evenals de datum van het overeenstemmende regeringsbesluit; 6° als het goed : a) gelegen is in één van omtrekken van kwetsbare gebieden, herin te richten locaties, stadsheropleving of stadsvernieuwing, beoogd in respectievelijk de artikelen D.II.64, § 2, 6°, D.V.1, D.V.6, D.V.8 of D.V.9; b) ingeschreven is op de beschermingslijst bedoeld in artikel 193 van het Wetboek van Erfgoed;c) beschermd is in toepassing van artikel 196 van hetzelfde Wetboek;d) gelegen is in een in artikel 209 van hetzelfde Wetboek bedoeld beschermingsgebied;e) gelegen is in een gebied dat opgenomen is in de inventaris van archeologische sites bedoeld in artikel 233 van hetzelfde Wetboek;7° als het goed uitgerust is met een installatie voor de zuivering van afvalwater en toegang verschaft tot een weg die voldoende toegerust is met water- en elektriciteitsleidingen, met een wegverharding en voldoende breed is, rekening houdende met de ligging;8° de gegevens betreffende het goed die ingevoerd zijn in de gegevensbank in de zin van artikel 10 van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer; 9° als het goed geheel of gedeeltelijk gelegen is in een omtrek in de zin van artikel D.II.64.
De gemeente en de Regering kunnen de lijst der inlichtingen die in het attest dienen te worden opgenomen, aanvullen.
De Regering legt de bovenbedoelde gegevens ter inzage van de gemeenten.
Art. D.IV.102. De door het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar uitgesproken beoordeling over het beginsel en de voorwaarden van het verstrekken van een stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning die aangevraagd zou zijn om een dergelijke ontwerp uit te voeren, blijft geldig voor een duur van twee jaar te rekenen vanaf de afgifte van het stedenbouwkundig attest nr. 2 voor de bestanddelen van de aanvraag tot het verkrijgen van de vergunning die betrekking hebben op het attest nr. 2 en onder voorbehoud van de milieueffectenrapportering die het ontwerp ondergaat, van de resultaten van de onderzoeken en andere raadplegingen en van het behoud van de normen die van toepassing zijn op het tijdstip van het attest.
De algemene afvaardiging voor de beroepen en de Regering zijn, bij het nemen van hun beslissing, evenwel niet verbonden door de beoordeling vervat in het stedenbouwkundig attest nr. 2.
Titel V. - Gevolgen van de aanmelding Art. D.IV.103. De aanmelder is ertoe gemachtigd de handelingen en werken die met de aanmelding overeenstemmen uit te voeren binnen de dertig dagen na het bericht van ontvangst van de volledigheid van de aanmelding, indien het gemeentecollege er zich niet tegen verzet binnen de termijn vastgesteld in artikel D.IV.63.
Titel IV. - Verplichtingen tot informatieverstrekking over het administratieve statuut van de goederen HOOFDSTUK I. - Vermeldingen in akten van overdracht Art. D.IV.104. § 1. In elke akte onder de levenden, ongeacht of hij onderhands of authentiek is, in elke akte van overdracht, ongeacht of hij een akte van aanwijzing, oprichting of overdracht is van een zakelijk recht of van een persoonlijk genotsrecht van meer dan negen jaar, met inbegrip van de akten tot vestiging van een hypotheek of een genotspand, evenwel met uitzondering van de overdrachten die voortspruiten uit een huwelijkscontract of de wijziging van een huwelijkstelsel en van de overdrachten die voortspruiten uit een wettelijk samenlevingscontract of uit de wijziging van een dergelijke overeenkomst met betrekking tot een bebouwd of een onbebouwd goed, moeten worden vermeld : 1° de gegevens bedoeld in artikel D.IV.101; 2° het bestaan, het voorwerp en de datum van de verkavelingsvergunningen, van de bebouwingsvergunningen, van de bouw- en stedenbouwkundige vergunningen die afgegeven zijn na 22 april 1962, evenals van de stedenbouwkundige attesten die minder dan twee jaar oud zijn;3° de gegevens betreffende het goed die ingevoerd zijn in de gegevensbank bodemtoestand in de zin van artikel 10 van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer; 4° de omtrekken bedoeld in artikel D.II.64; 5° de bemerkingen van het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar overeenkomstig artikel D.IV.107.
In elke akte wordt daarnaast aangegeven : 1° dat er geen enkele mogelijkheid bestaat om op het goed werken en handelingen te verrichten zoals bedoeld in artikel D.IV.4, §§ 1 en 2, zonder een stedenbouwkundige vergunning gekregen te hebben of een aanmelding te hebben verricht; 2° dat er regels bestaan met betrekking tot het verval van de bebouwings- en stedenbouwkundige vergunningen;3° dat men ondanks het bestaan van een stedenbouwkundig attest niet ontheven wordt van de verplichting om de vereiste vergunning aan te vragen en te verkrijgen. § 3. De Regering legt de gegevens bedoeld in artikel D.IV.101 ter inzage van de notarissen.
De Regering legt de voorwaarden en nadere regels voor de toegang tot de gegevens bedoeld in artikel D.IV.101 vast.
Art. D.IV.105. Tot de vermelding verplicht zijn de houder van het overgedragen recht, diens gemachtigde of de instrumenterend ambtenaar.
Indien zij de te vermelden inlichtingen niet kunnen verstrekken, dienen deze te worden opgevraagd bij de betrokken administraties, overeenkomstig de regels die vastgesteld zijn ter uitvoering van artikel D.IV.110. Bij gebreke van een antwoord van het betrokken bestuur binnen de voorziene termijn wordt door de houder van het overgedragen recht, diens gemachtigde of de instrumenterend ambtenaar in de akte de datum vermeld waarop het aangetekend schrijven met het verzoek om het verstrekken van inlichtingen is verstuurd of de datum van het ontvangstbewijs van het verzoek om het verstrekken van inlichtingen, evenals aangegeven wordt dat de inlichtingen niet zijn verstrekt en dat de akte verleden wordt ondanks het uitblijven van een antwoord vanwege het bestuur. HOOFDSTUK II. - Akte voorafgaand aan elke verdeling Afdeling 1. - Verdeling na toekenning van een vergunning
Art. D.IV.106. Vóór elke akte tot aanwijzing, overdracht of oprichting van een zakelijk recht met betrekking tot een kavel vallend onder een bebouwingsvergunning of een stedenbouwkundige verguning voor groepen van bouwwerken moet voor de notaris akte verleden worden van de verdeling die betrekking heeft op de kavels en waarin de vergunning vermeld wordt evenals, in voorkomend geval, de nadere wijze van beheer van de delen die gemeen zijn aan alle of een deel van de kavels.
De akte wordt overgeschreven op de hypotheekbewaring van het arrondissement waarin het goed gelegen is, op benaarstiging van de notaris die de akte ontvangen heeft, binnen de twee maanden na ontvangst van die akte. Afdeling 2. - Niet-vergunningsplichtige verdeling
Art. D.IV.107. § 1. Bij verdeling van een goed dat niet het voorwerp uitmaakt van een aanvraag van een bebouwingsvergunning en waarvan alle of een deel van de te vormen kavels geheel of gedeeltelijk voor bewoning bestemd zijn, deelt de notaris het gemeentecollege en de gemachtigd ambtenaar minstens dertig dagen voor de voorziene datum voor de openbare verkoop of de ondertekening van de akte het plan van verdeling mee, evenals een verklaring waarin de aard van de handeling en de bestemming van elke gevormde kavel die in de akte vermeld zal worden, nader worden aangegeven.
Het gemeentecollege of de gemachtigd ambtenaar delen hun opmerkingen eventueel ter informatie mee. Daarvan wordt in de akte melding gemaakt, evenals van de vermeldingen beoogd bij artikel D.IV.104, § 1.
Desnoods worden bedoelde inlichtingen opgevraagd bij de besturen op de wijze vastgesteld in artikel D.IV.110 en, bij ontstentenis van een antwoord binnen de voorziene termijn, kan de akte verleden worden.
In de onderhandse en de authentieke akten waarmee bedoelde verrichtingen worden vastgesteld, wordt dezelfde verklaring en dezelfde vermeldingen opgenomen. § 2. Dit artikel geldt voor elke akte tot aanwijzing, overdracht of oprichting van een zakelijk recht op een niet-bebouwd deel van een onroerend goed. HOOFDSTUK III. - Akte na de wijziging van de bebouwingsvergunning Art. D.IV.108. Wanneer de aanvrager een wijziging van de bebouwingsvergunning verkregen heeft vóór iedere akte tot aanwijzing, overdracht of oprichting van een zakelijk recht of iedere andere akte waarbij een persoonlijk genotsrecht van meer dan negen jaar wordt toegekend, dient er een akte voor notaris verleden te worden van de wijzigingen die in de bebouwingsvergunning worden aangebracht.
De akte die verband houdt met de kavel wordt overgeschreven op de hypotheekbewaring van het arrondissement waarin het goed gelegen is, op benaarstiging van de notaris die de akte ontvangen heeft, binnen de twee maanden na ontvangst van die akte. HOOFDSTUK IV. - Informatie over de overdracht van de vergunningen Art. D.IV.109. Ter gelegenheid van elke akte tot aanwijzing of overdracht van onroerende zakelijke rechten op de vestiging zoals bedoeld in artikel 1 van de wet tot herziening van het hypothecair stelsel van 16 december 1851 wordt door de notaris voor de aanwezige partijen artikel D.IV.95 opgelezen, met vermelding in de akte.
Titel VII. - Te verstrekken inlichtingen Art. D.IV.110. De Regering bepaalt : 1° de voorwaarden waaronder bij de betrokken besturen afschriften of uittreksels worden verkregen van gewestplannen, van desbetreffende reglementaire voorschriften, van rooiplannen, gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige handleidingen, van gemeentelijke structuurplannen alsmede van oppervlakten die aan een voorkooprecht zijn onderworpen;2° de voorwaarden waaronder belangstellende derden bij diezelfde besturen gegevens kunnen verkrijgen over de inhoud van de verstrekte stedenbouwkundige of bebouwingsvergunningen;3° de voorwaarden waaronder naburige eigenaars bij diezelfde besturen gegevens kunnen verkrijgen over een aanvraag van een stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning;4° de voorwaarden waaronder belangstellenden bij diezelfde besturen inlichtingen kunnen verkrijgen over de bestemming van een goed dat ze wensen te kopen, waarop ze een erfpacht of opstal willen vestigen; 5° de voorwaarden waaronder degenen die de inlichtingen bepaald bij artikel D.IV.101 dienen te verstrekken, deze kunnen verkrijgen bij betrokken besturen.
Titel VIII. - Vergunningen in verband met andere administratieve diensten Art. D.IV.111. In afwijking van artikel D.IV.4 wordt de onderzoeksvergunning afgegeven door de Regering wanneer ze wordt aangevraagd door de houder van een mijnprospectievergunning of door de houder van een mijnconcessie.
Het gemeentecollege brengt vooraf advies uit binnen een termijn van dertig dagen. Wordt deze termijn niet in acht genomen, dan wordt het advies gunstig geacht. Indien het advies ongunstig is, beslist de Regering.
De Regering of haar afgevaardigde kunnen de vergunning verstrekken in afwijking van het gewestplan of een rooiplan voor een gemeenteweg of door af te wijken van handleidingen en structuurplannen.
Art. D.IV.112. In afwijking van de artikelen D.IV.4 en D.IV.15 wordt in het geval van een gemengd project in de zin van artikel 1, 11°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, een eenmalige vergunning, die de stedenbouwkundige vergunning in de zin van dit Wetboek vervangt, verstrekt overeenkomstig de bepalingen bedoeld in hoofdstuk XI van bovenbedoeld decreet.
Art. D.IV.113. Het is toegestaan om de activiteiten die toegelaten zijn bij een vergunning die is verstrekt vóór de inwerkingtreding van het gewestplan en die niet beantwoorden aan de voorschriften ervan, verder te zetten tot en met de afloop van de geldigheidstermijn van bedoelde vergunning. De hernieuwing van deze machtiging kan door de bevoegde overheid verstrekt worden voor zover dit verenigbaar is met de algemene bestemming van overwogen gebied, onverminderd artikel D.II.63.
Titel IX. - Overgangsrecht HOOFDSTUK I. - Procedure Art. D.IV.114. In afwachting van de oprichting van de afvaardiging voor de beroepen worden de bevoegdheden bedoeld in artikel D.IV.19, lid 1, uitgeoefend door DGO 4 en de bevoegdheden bedoeld in artikel D.IV.19, leden 2 en 3, worden uitgeoefend door de Regering.
Art. D.IV.115. De aanvragen van bouwvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen of bebouwingsvergunningen waarvan het bericht van ontvangst dateert van voor één van de wijzigingen van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw, van toepassing in het Waalse Gewest, worden verder behandeld op grond van de bepalingen die van toepassing waren op de datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag.
De vergunningsaanvragen bedoeld in artikel D.IV.18 waarvan het ontvangstbewijs dateert van vóór de datum van inwerkingtreding van dit Wetboek worden verder behandeld volgens de bepalingen van het Wetboek.
De vergunningen verstrekt door de Regering overeenkomstig artikel 2 van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, evenals de vergunningen bedoeld in de artikelen 5 tot 17 van hetzelfde decreet, gedeeltelijk nietig verklaard bij het arrest van 22 november 2012 en van 13 februari 2014 van het Grondwettelijk Hof, die vallen onder één van de categorieën bedoeld in artikel D.IV.18, § 1, van het Wetboek kunnen als ontwerp-decreet ingediend worden bij het Parlement overeenkomstig artikel D.IV.51.
Art. D.IV.116. De aanvragen tot opening, wijziging of opheffing van een gemeenteweg waarvan het openbaar onderzoek afgesloten is op datum van inwerkingtreding van het Wetboek worden verder behandeld op grond van de bepalingen die van kracht waren op de datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag.
Art. D.IV.117. De artikelen D.IV.69, lid 2, en D.IV.70, lid 3, zijn enkel van toepassing op vergunningsaanvragen waarvan het bewijs van ontvangst of de ontvangstmelding dateert van na de datum van inwerkingtreding van het Wetboek. HOOFDSTUK II. - Rechtsgevolgen Afdeling 1. - Bebouwingsvergunningen
Onderafdeling 1. - Rechtsgeldigheid Art. D.IV.118. De verkavelingsvergunningen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek worden bebouwingsvergunningen en krijgen informatiewaarde.
De bebouwingsvergunningen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek, met inbegrip van de vergunningen die de waarde van stedenbouwkundig en leefmilieuverslag hebben gekregen, krijgen informatiewaarde.
Onderafdeling 2. - Verval Art. D.IV.119. De verkavelingsvergunningen en de bebouwingsvergunningen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek vervallen volgens de artikelen D.IV.84 tot D.IV.90, met uitsluiting van artikel D.IV.87.
Art. D.IV.120. § 1. De verkavelingen die op 22 april 1962 in uitvoering waren, mogen zonder vergunning worden voortgezet indien de verkavelaars van een voorafgaand akkoord van het bestuur van de stedebouw doen blijken.
Het akkoord vervalt evenwel, behoudens overmacht, indien op 1 oktober 1970 geen van de werken is aangevat die in bedoeld akkoord zijn voorzien in verband met de geplande en in het akkoord aanvaarde aanleg van nieuwe verkeerswegen, wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen.
Zijn werken aangevangen, dan komt de vergunning te vervallen indien deze werken niet voltooid zijn voor 31 december 1972.
Wanneer de verkavelingen langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg moesten worden uitgevoerd, vervalt het akkoord eveneens indien de verkoop van minstens een derde van de percelen niet voor 1 oktober 1970 is geregistreerd. § 2. Komen te vervallen, behoudens overmacht : 1° de voor 1 januari 1965 afgegeven verkavelingsvergunningen die de aanleg van nieuwe verkeerswegen of de wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen omvatten, indien op 1 oktober 1970 geen aanvang is gemaakt met enig in de vergunning voorgeschreven werk tot uitvoering van die wegen;2° de met ingang van 1 januari 1965 verstrekte vergunningen waarvan de voorgeschreven uitvoeringswerken niet voltooid zijn binnen drie jaar te rekenen van 1 oktober 1970.Deze termijn wordt eventueel verlengd tot de vijfde verjaardag van de afgifte der vergunning. § 3. Komen eveneens te vervallen : 1° de voor 1 januari 1966 afgegeven vergunningen voor verkavelingen, uit te voeren langs een bestaande voldoende uitgeruste weg, wanneer de verkoop van minstens één van de percelen niet voor 1 oktober 1970 aan de registratieformaliteit is onderworpen;2° de met ingang van 1 januari 1966 afgegeven vergunningen voor verkavelingen, uit te voeren langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg, wanneer de verkoop of de verhuring voor meer dan negen jaar, van minstens een derde van de percelen niet binnen vijf jaar, te rekenen vanaf de datum der vergunning, aan de registratieformaliteit is onderworpen. Onderafdeling 3. - Wijziging Art. D.IV.121. De verkavelingsvergunningen die bebouwingsvergunningen geworden zijn en de bebouwingsvergunningen worden gewijzigd volgens de modaliteiten van de artikelen D.IV.98 tot D.IV.100. Afdeling 2. - Het vervallen van de stedenbouwkundige vergunningen
Art. D.IV.122. De op de datum van inwerkingtreding van het Wetboek niet-vervallen stedenbouwkundige vergunningen vervallen volgens de artikelen D.IV.87 tot D.IV.90.
BOEK V. - Operationele ruimtelijke ordening en stedenbouw Titel I. - Te herontwikkelen locaties HOOFDSTUK I. - Algemeen Art. D.V.1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° « locatie » : een onroerend goed of een geheel van onroerende goederen dat bestemd was voor een andere activiteit dan huisvesting en waarvan het behoud in zijn huidige toestand strijdig is met de zorgvuldige inrichting van de plaats of een destructurering van het stadsweefsel uitmaakt;de activiteit van elke natuurlijke of rechtspersoon die niet voldoet aan de wettelijke bepalingen die de uitoefening van zijn activiteit regelen wordt geacht niet uitgeoefend te zijn; de locatie wordt afgebakend door een omtrek die het geheel van bovenbedoelde onroerende goederen omvat; de omtrek kan ook het volgende bevatten : a) één of meerdere onroerende goederen of delen ervan die nog bestemd zijn voor een activiteit, op voorwaarde dat de herinrichting van de bedrijfsruimte de voortzetting ervan toelaat;b) één of meerdere onroerende goederen of delen ervan gebruikt als zetel van een activiteit maar waarvan de bestemming herroepbaar is;c) één of meerdere onroerende goederen of gedeelten ervan die gebruikt worden of bestemd zijn voor huisvesting;2° « een locatie herontwikkelen » : de uitvoering van herontwikkelings - of saneringshandelingen, sanering van het terrein in de zin van artikel 2, 10°, van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer, bouw- of herbouwwerken en -handelingen met inbegrip van de desbetreffende onderzoeken;de Regering kan de lijst van de handelingen en werken vaststellen. HOOFDSTUK II. - Procedure Art. D.V.2. § 1. De Regering kan besluiten tot de herinrichting van een site waarvan zij de omtrek vastlegt, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een gemeente, een intercommunale met ruimtelijke ordening of huisvesting als maatschappelijk doel, een vereniging van gemeenten, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een gemeentebedrijf, de "Société wallonne du Logement" (Waalse Huisvestingsmaatschappij) en de door haar erkende openbare vastgoedmaatschappijen, de "Société publique d'Aide à la Qualité de l'Environnement" (Openbare maatschappij voor hulpverlening inzake de verbetering van het leefmilieu) bedoeld in artikel 39 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, één of meer eigenaars of houders van een zakelijk recht. § 2. Het regeringsbesluit berust op een dossier waarin de omtrek verantwoord wordt ten opzichte van de criteria van artikel D.V.1 en dat een programma-ontwerp bevat voor de herontwikkeling van de locatie, met het oog op herstel, renovatie of sanering ervan.
Artikel D.II.65, § § 1 en 2, wordt toegepast. De beoordeling van de milieu-impact bevat de gegevens vereist voor de aanneming van de omtrek en de gegevens vereist voor de vergunningsaanvraag in verband met de herontwikkelings- en renovatiewerken. § 3. De Regering geeft de betrokken eigenaars per schrijven kennis van de ontwerp-omtrek en van het ontwerp-herontwikkelingsprogramma volgens de kadastrale gegevens. Het regeringsbesluit wordt overgeschreven op het kantoor van bewaring der hypotheken.
Binnen vijftien dagen na de kennisgeving bedoeld in lid 1 is (zijn) de eigenaar(s) verplicht haar mee te delen aan elke houder van een zakelijk recht, aan elke huurder of bezetter van bedoeld onroerend goed, alsook aan elke persoon die hij (zij) met de uitvoering van werkzaamheden op bedoeld goed belast of daartoe gemachtigd zou(den) hebben. Deze verplichting staat vermeld in de kennisgeving die aan elke eigenaar gezonden wordt.
De bestemmelingen van de kennisgeving bedoeld in lid 2 richten hun adviezen schriftelijk aan de Regering binnen dertig dagen na de kennisgeving. Bij ontstentenis wordt het advies gunstig geacht. § 4. De Regering neemt definitief de omtrek van de te herontwikkelen locatie en het herontwikkelingsprogramma aan overeenkomstig artikel D.II.65, § 3. Het herontwikkelingsprogramma heeft informatiewaarde.
Artikel D.II.65, § 4, wordt toegepast. Daarnaast geeft de Regering kennis van het besluit aan de betrokken eigenaars. Het regeringsbesluit wordt overgeschreven op het hypotheekkantoor. § 5. Binnen vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving van het regeringsbesluit bedoeld in § 4 geeft (geven) de eigenaar(s) kennis ervan aan elke houder van een zakelijk recht, aan elke huurder of bezetter van bedoeld onroerend goed, op straffe hoofdelijk verantwoordelijk te worden gesteld voor het herstel van de plaats bevolen door de rechtbank overeenkomstig artikel D.V.3.
Deze verplichting staat vermeld in de kennisgeving die aan elke eigenaar gezonden wordt. § 6. De Regering kan de omtrek en het herontwikkelingsprogramma bedoeld in dit artikel wijzigen. De bepalingen die de opmaak van de omtrek regelen, zijn van toepassing op de herziening ervan. § 7. Het bebouwingsschema bedoeld in artikel D.IV.46 kan tegelijk met de omtrek en het herontwikkelingsprogramma door de Regering aangenomen worden. In dat geval is de procedure bedoeld in de paragrafen 1 tot 6 daarop van toepassing. De natuurlijke of rechtspersonen, aangewezen in paragraaf 1, kunnen de Regering een ontwerp-bebouwingsschema voorleggen, uitgewerkt door een persoon erkend overeenkomstig artikel D.I.13. § 8. Na herontwikkeling van de locatie wordt de in artikel D.V.2, § 4, bedoelde omtrek bij besluit van de Regering opgeheven. Het besluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het wordt per schrijven meegedeeld aan de bestemmelingen bedoeld in § 2 en overgeschreven op het hypotheekkantoor. Dat besluit vervangt het besluit bedoeld in § 4. § 9. De Regering kan de toepassingsmodaliteiten van dit artikel vaststellen. HOOFDSTUK III. - Gevolgen van de omtrek Art. D.V.3. § 1. Elke eigenaar of houder van een onroerend zakelijk recht op goeden die in de omtrek van een te herontwikkelen locatie gelegen zijn, is ertoe gehouden het onderzoek en de werken te verrichten die het herstel van het uitzicht van die plaats wat landschap en leefmilieu betreft, tot gevolg heeft.
Indien hij zich niet schikt naar de bepaling van het eerste lid, kan de eigenaar of houder van een onroerend zakelijk recht ertoe gedwongen worden door de bevoegde rechtbank, op vervolging van het Gewest, de "Société publique d'aide à la qualité de l'environnement" bedoeld in artikel 39 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, een intercommunale die de ruimtelijke ordening als maatschappelijk doel heeft of door de gemeente.
Indien zij niet worden uitgevoerd binnen de termijn vastgelegd door de rechtbank, worden de werken bedoeld in het eerste lid van ambtswege uitgevoerd door toedoen van het Gewest, de maatschappij, de betrokken intercommunale of de gemeente, op kosten van de eigenaar of de houder van een onroerend zakelijk recht.
Indien de kosten niet op het eerste verzoek terug worden betaald, worden de goeden door het Gewest onteigend of laat het Gewest ze onteigenen, in opdracht van de maatschappij, de betrokken intercommunale of de gemeente, waarbij niet rekening kan worden gehouden met de meerwaarde voortvloeiend uit de reeds uitgevoerde werken. § 2. De herontwikkelings- en renovatiewerken bevolen door de rechtbank overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, worden uitgevoerd zonder dat er een vergunning verkregen hoeft te worden.
Het besluit geldt als vergunning voor de verwezenlijking van herontwikkelings- en renovatiewerken waarvan de uitvoering opgelegd wordt aan de eigenaar of aan de houder van een onroerend zakelijk recht.
De andere handelingen en werken zijn vergunningsplichtig. HOOFDSTUK IV. - Onderzoekingen Art. D.V.4. De Regering kan procedureregels voorschrijven voor de verzameling van gegevens die moeten dienen voor de toepassing van deze titel en de uitvoeringsbesluiten ervan. Zij wijst de beambten aan die bevoegd zijn om de onderzoeken uit te voeren.
De beambten die aangewezen worden om deze onderzoeken en controles uit te voeren, kunnen met name : 1° zich op hun eerste verzoek alle bescheiden, stukken of boeken, die nuttig zijn voor de uitoefening van hun taak, laten overleggen of die opzoeken;2° fotografische afschriften nemen of laten nemen van andere bescheiden die onder hun controle vallen en vaststellingen doen door middel van fotografische opnamen;3° tussen 8 uur en 18 uur, met toestemming van de politierechter, de gebouwen en terreinen betreden die gelegen zijn binnen de te vernieuwen locatie;4° de bedrijfsruimte betreden om monsternemingen of bodemanalyses te verrichten of te laten verrichten ten einde de eventuele verontreiniging ervan te ontdekken of te meten. De in dit artikel bedoelde ambtenaren kunnen de leden van de openbare macht opvorderen, die gehouden zijn hun bijstand te verlenen bij de uitoefening van hun taak. HOOFDSTUK V. - Vervreemding Art. D.V.5. § 1. Vanaf de betekening bedoeld in artikel D.V.2, § 3, tot aan de inwerkingtreding van het besluit bedoeld in artikel D.V.2, § 6, mogen de eigenaars de in de te herontwikkelen locatie gelegen goederen niet zonder toestemming van de Regering vervreemden of met zakelijke rechten bezwaren. Ze richten hun bemerkingen aan de onteigenende overheid, binnen de vijftien dagen na ontvangst van voornoemde informatie.
De Regering betekent haar beslissing binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek erom.
Bij ontstentenis wordt de beslissing gunstig geacht.
Wanneer de Regering met de vervreemding of de vestiging van zakelijke rechten heeft ingestemd of wanneer haar instemming gunstig wordt geacht, heeft de nieuwe houder van zakelijke rechten dezelfde verplichtingen als de vorige. § 2. Bij niet-naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit paragraaf 1 van dit artikel, kan de vestiging van een zakelijk recht op verzoek van het Waalse Gewest worden nietigverklaard. § 3. De openbare ambtenaar die een akte van vestiging van een zakelijk recht heeft verleden zonder dat vooraf de toestemming bepaald in paragraaf § 1 is verkregen, verbeurt een geldboete van 12,5 tot 125 euro, onverminderd schadevergoeding. HOOFDSTUK VI. - Gebieden met herstel van landschap en leefmilieu van gewestelijk belang en instandhouding van de schoonheid van de landschappen Art. D.V.6. "De Regering neemt de lijst aan van de locaties waarvan het herstel op landschappelijk en leefmilieuvlak van gewestelijk belang is en waarvan hij de onteigening bedoeld in artikel D.VI.1 van algemeen nut kan verklaren.
De aankoopkosten worden door haar overgenomen of gesubsidieerd, in voorkomend geval, evenals, geheel of gedeeltelijk, de onderzoeken en werken bedoeld in artikel D.V.1, 2°. HOOFDSTUK VII. - Overgangsrecht Art. D.V.7. Elke afgedankte bedrijfsruimte, erkend voor 1 januari 2006, heeft de hoedanigheid van te herontwikkelen locatie, vastgelegd door de Regering overeenkomstig artikel D.V.2, § 4.
Elke te herontwikkelen locatie en elke locatie met herstel van landschap en leefmilieu van gewestelijk belang en instandhouding van de schoonheid van landschappen, die in werking zijn op de datum van inwerkingtreding van dit Wetboek, blijven van toepassing en hebben de hoedanigheid van te herontwikkelen locatie, vastgelegd door de Regering overeenkomstig artikel D.V.2., § 4, of van locatie met herstel van landschap en leefmilieu van gewestelijk belang en instandhouding van de schoonheid van landschappen overeenkomstig artikel D.V.6.
Artikel D.II.53, § 3, is van toepassing op de, voor de inwerkingtreding van dit decreet vastgelegde, te herontwikkelen locaties en locaties met herstel van landschap en leefmilieu van gewestelijk belang en instandhouding van de schoonheid van landschappen, waarvoor een bebouwingsschema is aangenomen. Bij ontstentenis kunnen de handelingen en werken gelegen in de omtrekken van de te herontwikkelen locaties of van de locaties met herstel van landschap en leefmilieu van gewestelijk belang overeenkomstig artikel D.II.60 voor afwijkingen in aanmerking komen.
De te herontwikkelen locaties die in behandeling zijn de dag van de inwerkingtreding van het Wetboek kunnen verder behandeld worden volgens de procedure die van toepassing was voor inwerkingtreding van het Wetboek. Onmiddellijk na aanneming ervan verwerven ze de hoedanigheid van te herontwikkelen locatie, vastgelegd door de Regering overeenkomstig artikel D.V.2, § 4. De artikelen D.II.53, § 3, en D.II.60 zijn erop van toepassing.
Titel II. - Stadsheropleving Art. D.V.8. § 1. Stadsheroplevingsoperaties beogen de verbetering en de geïntegreerde ontwikkeling van de huisvesting binnen een bepaalde omtrek, met inbegrip van de handels- en dienstenfuncties, d.m.v. overeenkomsten die tussen de gemeente en de privé-sector worden gesloten. § 2. Wanneer één of meer privaatrechtelijke rechtspersonen of natuurlijke personen een overeenkomst sluiten in het kader van de stadsheropleving, kan het Gewest, onder de door de Regering bepaalde voorwaarden, de gemeente een subsidie verlenen die voor 100 % de kosten dekt van : 1° inrichtingen van het openbaar domein i.v.m. : a) de uitrusting of de aanleg van wegen, rioleringen, openbare verlichting, distributienetwerken en omgeving;b) de inrichting van groengebieden;c) stadsuitrusting voor gemeenschappelijk gebruik, zoals bepaald door de Regering;2° de honoraria van de ontwerper van de inrichtingen van het openbaar domein, onder de door de Regering bepaalde voorwaarden. § 3. De inrichtingen en onroerende goederen bedoeld in paragraaf § 1 zijn gelegen binnen een omtrek van stadsheropleving die de Regering op voorstel van de gemeenteraad vastlegt. § 4. De overeenkomst bedoeld in paragraaf § 2 moet het beginsel in acht nemen volgens hetwelk, voor elke euro die de Regering voor haar rekening neemt, de privaatrechtelijke rechtspersonen of natuurlijke personen bedoeld in datzelfde artikel minstens twee euro moeten investeren, waarvan minstens één in één of meer van de volgende werkzaamheden : 1° de verbouwing en de verbetering van verbeterbare onbewoonbare woningen;2° de afbraak van onbewoonbare woningen en de bouw van woningen op dezelfde plaats;3° de verbouwing van gebouwen met het oog op de inrichting van woningen;4° de bouw van woningen. § 5. Opdat de gemeente de in paragraaf § 2 bedoelde subsidies zou kunnen genieten, moet de gemeenteraad een stadsheroplevingsdossier aanleggen en bij de Regering indienen.
De Regering bepaalt de samenstelling en de procedure voor de goedkeuring van de stadsheroplevingsdossiers, alsook de voorwaarden voor de toekenning of de terugbetaling van de subsidie.
Titel III. - Stadsvernieuwing Art. D.V.9. § 1. Stadsvernieuwing is een globaal overlegde actie die van de gemeente uitgaat en de herstructurering, sanering of herontwikkeling van een stadsgebied beoogt om er het behoud of de toename van de plaatselijke bevolking te bevorderen en om de sociale, economische en culturele functie te stimuleren met inachtneming van de eigen culturele en architecturale kenmerken.
De stadsvernieuwing beoogt het behoud en de verbetering van de huisvesting d.m.v. één of meer van de volgende werkzaamheden : 1° de vernieuwing of de bouw van woningen;2° de bouw of de verbetering van gemeenschappelijke uitrustingen zoals bepaald door de Regering;3° de inrichting of verfraaiing van groene ruimtes;4° de bouw of verfraaiing van gebouwen voor handels- of dienstenactiviteiten. § 2. Wanneer een gemeente een stadsvernieuwingsoperatie uitvoert, kan de Regering haar een subsidie verlenen.
De Regering bepaalt hoe het stadsvernieuwingsdossier moet worden aangelegd alsook de procedure voor de goedkeuring ervan en de voorwaarden voor de toekenning of de terugbetaling van de subsidie.
De gemeenteraad legt het stadsvernieuwingsdossier aan met de gemeentelijke commissie of met de plaatselijke commissie voor stadsvernieuwing en afgevaardigden van de bewoners van de buurt waar de vernieuwing moet plaatsvinden.
Titel IV. - Bevoorrechte initiatiefgebieden Art. D.V.10. § 1. De bevoorrechte initiatiefgebieden worden onder de door de Regering bepaalde voorwaarden opgericht om specifieke hulp te kunnen verlenen in welbepaalde geografische gebieden en om er de reeds verleende hulp aan te passen. § 2. De bevoorrechte initiatiefgebieden worden door de Regering afgebakend, met name : 1° gebieden met hoge grondbelasting gelegen in gemeenten waar de prijs van de bouwgrond hoger ligt dan het gewestelijk gemiddelde;2° gebieden voor de herkwalificering van woonkernen in buurten waar de geleidelijke verloedering tot gevolg heeft dat de bevolking wegtrekt;3° gebieden voor globale buurtontwikkeling in het kader van een geïntegreerd heroplevingsbeleid dat gevoerd wordt in buurten waar de samenstelling van de bevolking en de bescheiden huisvestingskwaliteit sociale problemen veroorzaken;4° gebieden met te herkwalificeren sociale woonwijken waar zich dezelfde problemen als in 3° voordoen. § 3. De Regering bepaalt de operaties die zij nuttig acht in de bevoorrechte initiatiefgebieden.
Titel V. - Fonds voor operationele inrichting en fonds voor de sanering van de te herontwikkelen locaties en locaties met te herontwikkelen landschappen en milieus Art. D.V.11. Op de begroting van het Gewest wordt voorzien in een "Fonds voor operationele inrichting".
De ontvangsten van het Fonds bestaan uit : 1° ontvangsten ten laste van de middelenbegroting die aangewend worden voor uitgaven voortvloeiend uit de toepassing van dit boek;2° de opbrengst van verkopen, inkomsten, schuldvorderingen, terugbetalingen, die overeenkomstig dit boek door het Gewest worden verricht en ingevorderd;3° de opbrengst van leningen die speciaal uitgegeven worden om de in dit boek bedoelde aankoop of vernieuwing te bevorderen;4° alle middelen die nuttig zijn voor de in dit boek bedoelde aankoop of vernieuwing en die aangewend worden krachtens de wettelijke en conventionele bepalingen. De uitgaven van het Fonds zijn die welke voortvloeien uit de toepassing van dit boek.
De vastlegging en ordonnancering van de uitgaven ten laste van het Fonds worden door de Regering uitgevoerd.
Art. D.V.12. § 1. Er wordt een begrotingsfonds opgericht voor de te herontwikkelen locaties en de locaties met herstel van landschap en leefmilieu in de zin van artikel 4, lid 2, van het decreet van 15 december 2011 houdende organisatie van de begroting en van de boekhouding van de Diensten van de Waalse Regering.
Het Fonds bedoeld in het eerste lid wordt gespijsd met : 1° de ontvangsten uit de belastingen geïnd ter uitvoering van het decreet van 27 mei 2004 tot instelling van een belasting op de afgedankte bedrijfsruimten;2° de ontvangsten uit de valorisatie van te herontwikkelen locaties die aan het Waalse Gewest toebehoren. § 2. Op het krediet betreffende het in artikel 1 bedoelde Fonds kunnen enkel aangerekend worden : 1° allerlei uitgaven betreffende het beleid inzake te herontwikkelen locaties en locaties met herstel van landschap en leefmilieu van gewestelijk belang zoals voortvloeiend uit de uitvoering van het Wetboek;2° de uitgaven betreffende de aankoop door het Waalse Gewest van de nodige gebouwen voor de uitvoering van het programma van de te herontwikkelen locaties en de locaties met herstel van landschap en leefmilieu;3° de uitgaven betreffende de toekenning van toelagen voor te herontwikkelen locaties en de locaties met herstel van landschap en leefmilieu;4° alle andere uitgaven betreffende maatregelen met dezelfde doelstellingen, zoals bedoeld in bovenstaande punten 1°, 2° en 3°. Titel IV. - Financiële bepalingen HOOFDSTUK I. - Beginsel Art. D.V.13. Het Gewest kan, onder de door de Regering bepaalde voorwaarden, een subsidie verlenen : 1° met het oog op de aankoop door een publiekrechtelijk rechtspersoon van het geheel of van een gedeelte van de onroerende goederen gelegen binnen één van de in artikel D.VI.18 bedoelde gebieden; 2° aan alle publiekrechtelijke of privaatrechtelijke natuurlijke en rechtspersonen van openbaar nut, voor voorafgaande studies of handelingen en werken die betrekking hebben op de herinrichting van sites bedoeld in de artikelen D.V.1 en D.V.6 of op de uiterlijke verfraaiing van de woongebouwen; 3° van één euro aan één of meer privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die het overeenkomen en die drie euro investeren in handelingen en werken betreffende één of meer onroerende goederen gelegen in de omtrek van de sites bedoeld in de artikelen D.V.1 en D.V.6, waarvan minstens twee euro dienen voor de inrichting of de verwezenlijking van woningen, met inbegrip van de handelingen en werken voor de herinrichting van bedoeld(e) onroerend(e) goed(eren). HOOFDSTUK II. - Overgangsrecht Art. D.V.14. De subsidies toegekend op grond van de vigerende en in uitvoering zijnde wetgeving voor de inwerkingtreding van dit Wetboek blijven onder de bepalingen vallen die van toepassing waren op het ogenblik van de toekenning ervan.
TITEL VI. - Grondbeleid Titel I. - Onteigeningen en vergoedingen HOOFDSTUK I. - Goederen die onteigend zouden kunnen worden Art. D.VI.1. Via onteigening om redenen van openbaar nut kunnen worden verricht, alle aankopen van onroerende goederen nodig voor de verwezenlijking of uitvoering van : 1° gewestplannen, met inbegrip van gebieden met een industrieel karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is;2° gemeentelijke ontwikkelingsschema's;3° bebouwingsplannen;4° U-omtrekken;5° omtrekken van te herontwikkelen locaties en locaties met herstel van landschap en leefmilieu;6° omtrekken van stadsheropleving;7° omtrekken van stadsvernieuwing;8° stedelijke verkavelingsomtrekken;9° omtrekken van gewestelijk belang;10° omtrekken van kwetsbare gebieden; 11° acties bedoeld in artikel D.V.10 in de bevoorrechte initiatiefgebieden; 12° doelstellingen van het plan inzake permanente bewoning, in de door haar bepaalde omtrekken. HOOFDSTUK II. - Onteigenende overheden Art. D.VI.2. Als onteigenende overheid mogen optreden het Gewest, de provincies, de gemeenten, de autonome gemeentebedrijven, de intercommunales met ruimtelijke ordening of huisvesting als maatschappelijk doel en de openbare instellingen en organen die krachtens de wet of het decreet bevoegd zijn om ten algemenen nutte te onteigenen. HOOFDSTUK III. - Administratieve procedure Art. D.VI.3. § 1. Om de nodige onteigeningen voor de uitvoering van een plan van aanleg te verrichten, moet de onteigenende overheid in het bezit zijn van een door de Regering goedgekeurd onteigeningsplan dat geheel of gedeeltelijk toepasselijk is op het betrokken gebied. § 2. Het onteigeningsplan moet de omtrek van de te onteigenen percelen, afzonderlijk of tot stroken samengevoegd, met kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte en de aard der percelen, evenals van de naam der eigenaars vermelden.
Het plan moet eveneens de onteigenende overheid of overheden vermelden.
Ter zake van de uit te voeren werken en onroerende verrichtingen, kan met het overnemen van de voorschriften van het plan, het structuurplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1 worden volstaan.
Art. D.VI.4. Indien het onteigeningsplan en het plan, het structuurplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1 tegelijkertijd worden opgemaakt, worden ze samen onderworpen aan de regels voor de aanneming of de goedkeuring van het plan, het schema of de betrokken omtrek.
Daarenboven worden de eigenaars van de goederen die gelegen zijn binnen de omvang van de te onteigenen onroerende goederen, schriftelijk en thuis persoonlijk verwittigd dat het ontwerp in het gemeentehuis ligt.
Indien een andere macht, openbare inrichting of instelling dan de gemeente waar de goederen gelegen zijn, besluit tot de onteigening, vallen de kosten voor het door de gemeente verricht openbaar onderzoek ten laste van de onteigenaar.
Art. D.VI.5. § 1. Wanneer het onteigeningsplan wordt opgemaakt na het plan, het structuurplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1, worden de eigenaars van de goederen gelegen in de omtrek van de te onteigenen onroerende goederen er individueel, schriftelijk en in hun woonplaats over op de hoogte gebracht. Ze richten hun bemerkingen aan de onteigenende overheid, binnen de vijftien dagen na ontvangst van voornoemde informatie.
Wanneer de onmiddellijke inbezitneming van een onroerend goed of een groep onroerende goederen evenwel nodig is en de Regering dit vaststelt in het besluit dat bindende kracht verleent aan het onteigeningsplan, worden voor het ontwerp-onteigeningsplan geen bijzondere bekendmakingsmaatregelen genomen.
Wanneer het onteigeningsplan wordt opgemaakt door een andere onteigenende overheid dan de gemeente, brengt de gemeenteraad advies uit binnen de voor het openbaar onderzoek voorgeschreven termijn. Bij gebreke hiervan wordt het advies gunstig geacht. § 2. De Regering keurt het onteigeningsplan goed binnen zestig dagen na ontvangst van het volledige dossier. Deze termijn kan met dertig dagen verlengd worden bij een met redenen omkleed besluit.
Indien het besluit van de Regering niet binnen deze termijn wordt toegezonden, kan de onteigenende overheid haar een aanmaning bij ter post aangetekend schrijven toesturen. Indien de onteigenende overheid het besluit van de Regering niet heeft ontvangen na afloop van een nieuwe termijn van zestig dagen die ingaat op de verzenddatum van de aangetekende aanmaning, wordt het gemeentelijk plan van aanleg geacht verworpen te zijn.
Voor het goedkeuringsbesluit worden de bekendmakingsmaatregelen bedoeld in artikel D.29-22 van Boek I van het Milieuwetboek genomen.
Art. D.VI.6. De onteigenende overheid die in het bezit is van een krachtens dit boek door de Regering goedgekeurd onteigeningsplan, wordt vrijgesteld van de administratieve formaliteiten die opgelegd worden bij alle andere wetsbepalingen inzake onteigening ten algemenen nutte. HOOFDSTUK IV. - Gerechtelijke procedure Art. D.VI.7. De onteigening geschiedt op de wijze bepaald bij de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake de onteigening ten algemenen nutte zelfs indien de hoogdringendheid niet bewezen is. HOOFDSTUK V. - Berekening van de vergoedingen Art. D.VI.8. Voor de berekening van de waarde van het onteigende goed wordt geen rekening gehouden met de meer- of minderwaarde voortvloeiend uit de voorschriften van het plan, het structuurplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1.
Art. D.VI.9. Onteigeningen die achtereenvolgens worden afgekondigd met het oog op de uitvoering van het - zelfs herziene - plan, schema of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.1 worden voor de schatting van de waarde van de te onteigenen goederen als een geheel beschouwd op de datum van het eerste onteigeningsbesluit.
Art. D.VI.10. De waarde die in overweging genomen wordt voor de aankopen bedoeld in artikel D.VI.1, 5°, wordt geschat rekening houdend met het onderzoek en de werken bedoeld in artikel D.V.3, § 1, lid 1, en die, welke nog uit te voeren zijn.
Art. D.VI.11. Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of -vermindering die het goed heeft gekregen door werken of veranderingen uitgevoerd na de sluiting van het openbaar onderzoek waaraan één van de beslissingen bedoeld in lid D.VI.1 zou zijn onderworpen. HOOFDSTUK VI. - Onteigening op verzoek van een derde Art. D.VI.12. Op aanvraag van de eigenaar(s) die in oppervlakte meer dan de helft van de gronden van het binnenin gelegen grondstuk bezit(ten) kan de onteigenende overheid de andere onroerende goederen noodzakelijk voor de verwezenlijking of de uitvoering van de voorschriften bedoeld in artikel D.VI.1 onteigenen wanneer de minnelijke aankoop ervan onmogelijk gebleken zal zijn. De onteigenende overheid moet daartoe gemachtigd worden door de Regering.
De aanvraag wordt per schrijven aan de onteigenende overheid worden gericht. Deze aanvraag bevat volgende gegevens en documenten : 1° naam, voornaam, hoedanigheid van de verzoeker, firmanaam en zetel indien het een rechtspersoon betreft;2° een memorie waarin het verzoek verantwoord wordt;3° een liggingsplan met de grenzen van de percelen die aan de verzoeker toebehoren en de grenzen van de percelen waarvan de onteigening aangevraagd wordt;4° een attest van de bewaarder der hypotheken betreffende de percelen waarvan de onteigening wordt aangevraagd;5° de verantwoording van de middelen nodig voor de beoogde inrichting van de plaats. Art. D.VI.13. § 1. De gronden, aangekocht overeenkomstig artikel D.VI.12, worden door verkoop, erfpacht of opstal ter beschikking van de aanvragers gesteld.
De akte van terbeschikkingstelling moet een clausule bevatten waarin de handelingen en werken en de overwogen activiteiten op het onteigende goed nader opgegeven moeten worden, evenals de andere nadere regels van het gebruik ervan en, meer bepaald, de datum waarop de handelingen, werken en activiteiten zouden moeten aangevat worden. § 2. Bij verkoop moet de akte eveneens een clausule bevatten volgens welke de onteigenende overheid de mogelijkheid heeft het goed over te kopen als de gebruiker de vermelde activiteit staat of als hij de nadere gebruiksregels niet in acht neemt. In die hypothese, en bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen, wordt de prijs van de overname van de gronden bepaald door de aankoopcomités van onroerende goederen die handelen in het kader van de onteigeningsprocedure zonder rekening te houden met de meerwaarde die zij gekregen zouden hebben in overtreding van de aanvankelijke akkoorden tussen de partijen.
Anderzijds worden het materieel en de werktuigen, de sinds de overdracht door de onteigenende overheid opgetrokken gebouwen en gevestigde infrastructuur bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen bij de overname van de grond tegen hun koopwaarde betaald.
Die waarde wordt door de aankoopcomités van onroerende goederen bedoeld in lid 1 berekend.
Bij verkoop mag de gebruiker het goed enkel wederverkopen mits instemming van het Gewest of van de verkopende publiekrechtelijke persoon; de clausules bedoeld in de leden 1 en 2 moeten in de wederverkoopsakte opgenomen worden. HOOFDSTUK VII. - Aankoopcomité Art. D.VI.14. Op verzoek van de onteigenende overheid worden de comités voor de aankoop van onroerende goederen belast met alle aankopen en onteigeningen van onroerende goederen met het oog op de uitvoering van de plannen, schema's en omtrekken bedoeld in artikel D.VI.1. Ongeacht de onteigenende overheid zijn bedoelde comités, evenals de ontvangers der domeinen, gemachtigd om zonder bijzondere formaliteiten de openbare of onderhandse verkoop van de krachtens deze titel aangekochte of onteigende onroerende goederen te verrichten. Van de in dit lid bedoelde akten kunnen afschriften worden verkregen.
De voorzitters van de aankoopcomité's zijn bevoegd om de onteigenende overheid in rechte te vertegenwoordigen.
Art. D.VI.15. Ongeacht de onteigenende overheid, zijn de aankoopcomités van onroerende goederen, alsmede de ontvangers der domeinen steeds gemachtigd om zonder bijzondere formaliteiten en volgens de nadere regels van artikel D.VI.13 over te gaan tot de verkoop of de overdracht in erfpacht of opstal van de krachtens dit Wetboek aangekochte of onteigende onroerende goederen of van de domaniale goederen waaraan de Regering zou beslissen een bestemming bepaald bij dit Wetboek te geven. Van de in dit lid bedoelde akten kunnen afschriften worden verkregen.
Belanghebbende publiekrechtelijke personen kunnen zelf de overdracht van de door hen krachtens dit Wetboek aangekochte of onteigende onroerende goederen verrichten. Wanneer de publiekrechtelijke persoon geen beroep doet op het comité of de ontvanger, moet zij de akte van verkoop of verhuur aan het visum van één van beiden voorleggen. Het comité of de ontvanger moet zijn visum of de weigering om te viseren binnen een termijn van één maand te rekenen van de ontvangst van het dossier mededelen. In geval van noodzaak kan die termijn met één maand verlengd worden op verzoek van het comité of de ontvanger.
Bij weigering om te viseren bepaalt het comité of de ontvanger met motivering ervan de voorwaarden die hij eist om zijn visum te verlenen. Het visum wordt verleend geacht wanneer het comité of de ontvanger de termijn bedoeld in vorig lid laat aflopen. HOOFDSTUK VIII. - Verzaak aan de onteigening Art. D.VI.16. Wanneer binnen een termijn van tien jaren, te rekenen van de goedkeuring van het onteigeningsplan de in artikel D.VI.1 bedoelde percelen niet zijn aangekocht of de onteigeningsprocedure niet is begonnen, kan de eigenaar per schrijven de bevoegde overheid verzoeken van de onteigening van zijn goed af te zien.
Is die overheid niet het Waalse Gewest, dan wordt de ingebrekestelling bij ter post aangetekend schrijven meegedeeld aan de Regering of aan de gemachtigde ambtenaar.
Indien een stedenbouwkundige of een bebouwingsvergunning vóór de inwerkingtreding van een gewestplan of een schema overeenkomstig artikel D.IV.58 wordt geweigerd om de toekomstige inrichting niet in het gedrang te brengen, dan loopt de termijn van tien jaar vanaf de datum waarop de weigering van de vergunning werd verzonden.
Indien de bevoegde overheid zich niet heeft uitgesproken binnen een jaar te rekenen van de datum van verzending van het aangetekend schrijven, kan de eigenaar schadevergoeding verkrijgen binnen de bij artikel D.VI.39 gestelde perken. HOOFDSTUK IX. - Overgangsrecht Art. D.VI.17. De onteigeningsbesluiten die in werking waren op datum van inwerkingtreding van dit Wetboek, blijven van toepassing.
De goedkeuringsprocedures voor de onteigeningsbesluiten die in behandeling waren op datum van inwerkingtreding van dit Wetboek worden verder behandeld volgens de bepalingen van laatstgenoemde.
Titel II. - Recht van voorkoop HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Afdeling 1. - De omtrekken van voorkoop
Art. D.VI.18. § 1. Elk onroerend goed vervat in volgende gebieden kan aan het recht van voorkoop worden onderworpen : 1° een gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is;2° een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;3° een gebied met een industrieel karakter waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is; 4° de domeinen van de spoor- of luchthaveninfrastructuren en de autonome havens bedoeld in artikel D.II.16; 5° de omtrek van te herontwikkelen locaties en locaties met herstel van landschap en leefmilieu;6° de omtrek van stadsheropleving;7° de omtrek van stadsvernieuwing;8° de U-omtrek;9° de omtrek van gewestelijk belang;10° iedere andere omtrek bedoeld in een gewestplanherziening met betrekking tot de opneming van een nieuw voor bebouwing bestemd gebied;11° elke andere omtrek van een specifieke stedenbouwkundige verrichting in verband met de uitvoering van het plan voor permanente bewoning, de vestiging of de verbetering van een verkeersinfrastructuur of waarvoor er een bebouwingsschema bestaat. De Regering houdt op de door haar bepaalde wijze een inventaris van alle gebieden en oppervlakten die aan het recht van voorkoop onderworpen zijn. § 2. Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerp zijn van een besluit waarbij hun onteigening ten algemenen nutte wordt bepaald. Afdeling 2. - Het voorwerp van de voorkoop
Art. D.VI.19. Het regeringsbesluit tot bepaling van de omtrek waarop het recht van voorkoop van toepassing is wijst het voorwerp aan waarvoor het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend, dat verband moet houden met de doelstellingen van de zonering of van de omtrek die aan de omtrek van voorkoop ten grondslag ligt. Afdeling 3. - Voorkoopgerechtigde overheden
Art. D.VI.20. Mogelijke begunstigden van een recht van voorkoop zijn : 1° het Gewest;2° de gemeenten, gemeentebedrijven en openbare centra voor maatschappelijk welzijn;3° de Waalse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij en de door haar erkende openbare vastgoedmaatschappijen;4° de intercommunales die ruimtelijke ordening of huisvesting tot maatschappelijk doel hebben. Het regeringsbesluit tot bepaling van de omtrek waarop het recht van voorkoop van toepassing is, wijst de begunstigden van het recht en de plaats die ze in de volgorde innemen, aan. Afdeling 4. - Akten die de voorkoopprocedure doen ontstaan
Art. D.VI.21. Het recht van voorkoop is van toepassing op alle vervreemdingen ten bezwarende titel van al dan niet bebouwde onroerende goederen en op alle rechten van erfpacht of opstal die betrekking hebben op onroerende goederen.
Het recht van voorkoop is echter niet van toepassing op : 1° vervreemdingen tussen echtgenoten, bloed- of aanverwanten in rechte lijn, noch tussen bloed- en aanverwanten tot en met de tweede graad;2° de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen onderworpen aan de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de bouw van woningen en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen;3° inbrengen in vennootschappen en de overdrachten voortvloeiend uit fusies, splitsingen en opslorpingen van handelsvennootschappen; 4° uitwisselingen met of zonder bijbetalingen verricht in het kader van de stadsverkavelingsoperaties bedoeld in de artikelen D.VI.35 tot D.VI.38; 5° overdrachten van gebouwen in uitvoering van een in een leasingcontract opgenomen verkoopbelofte. Afdeling 5. - Duur
Art. D.VI.22. Het regeringsbesluit tot bepaling van de omtrek waarop het recht van voorkoop van toepassing is, vermeldt de duur van het recht van voorkoop, dat niet langer dan vijf jaar mag duren; het kan verlengd worden met periodes van hoogstens vijf jaar. HOOFDSTUK II. - Procedure voor de aanneming van de omtrekken Art. D.VI.23. Op eigen initiatief of op verzoek van één van de begunstigden van het recht van voorkoop, bedoeld in artikel D.VI.20, neemt de Regering een omtrek van voorkoop aan.
Art. D.VI.24. Indien de omtrek van voorkoop tegelijk met het plan, het structuurplan of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.18 wordt opgemaakt, worden ze samen onderworpen aan de regels voor de aanneming of de goedkeuring van het plan, het schema of de betrokken omtrek.
Art. D.VI.25. § 1. Wanneer de omtrek van voorkoop na het plan, het schema of de omtrek bedoeld in artikel D.VI.18 wordt opgemaakt, keurt de Regering de omtrek van voorkoop goed binnen de zestig dagen na de aanvraag van de gemeente. Die termijn kan bij gemotiveerd besluit met dertig dagen worden verlengd. § 2. Indien het besluit van de Regering niet binnen deze termijn wordt aangenomen, kan de begunstigde van het recht van voorkoop bedoeld in artikel D.VI.23 haar een aanmaning bij ter post aangetekend schrijven toesturen. Indien de begunstigde van het recht van voorkoop bij verstrijken van een nieuwe termijn van zestig dagen die ingaat op de verzenddatum van de aangetekende aanmaning het besluit van de Regering niet heeft ontvangen, wordt de omtrek van voorkoop geacht verworpen te zijn. § 3. Voor het regeringsbesluit worden de bekendmakingsmaatregelen bedoeld in artikel D.29-22 van Boek I van het Milieuwetboek genomen.
Binnen tien dagen na de goedkeuring door de Regering, wordt het besluit bij ter post aangetekend schrijven betekend aan de eigenaars en aan de houders van een zakelijk onroerend recht op goederen gelegen in het gebied waarop het recht van voorkoop van toepassing is, alsmede aan de gemeente. Bovendien wordt het besluit bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en overgeschreven op het kantoor van de hypotheekbewaarder. HOOFDSTUK III. - Voorkoopprocedure Afdeling 1. - Verklaring van het voornemen tot vervreemding
Art. D.VI.26. § 1. Elke vervreemding van een zakelijk onroerend recht dat het voorwerp is van een recht van voorkoop, is onderworpen aan een voorafgaandelijke intentieverklaring die de houder bij ter post aangetekend schrijven gelijktijdig aan de Regering en aan de gemeente richt.
De intentieverklaring tot vervreemding, waarvan het formulier door de Regering wordt bepaald, moet de volgende gegevens bevatten : 1° de identiteit en de woonplaats van de houder van een zakelijk onroerend recht;2° het adres van het onroerend goed waarvan de vervreemding is gepland;3° de omschrijving van het onroerend goed en meer bepaald de kadastrale aanduiding, de oppervlakte van het perceel, de grondoppervlakte van het gebouwde, de vloeroppervlakte en het aantal verdiepingen;4° de andere zakelijke rechten en de persoonlijke rechten die eraan verbonden zijn;5° een uitvoerige lijst van de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningen, de stedenbouwkundige attesten betreffende het goed, alsook de meest recente en meest nauwkeurige stedenbouwkundige bestemming, met de benaming die in het gewestplan of de gemeentelijke structuurplannen voorkomt;6° de prijs en de voorwaarden van de geplande vervreemding, of, in het geval van een openbare verkoop, de eventuele inzet;7° bij gebrek aan de prijs, de conventionele waarde van de tegenprestatie die vastgesteld is ten laste van de koper van het zakelijk onroerend recht;8° de vermelding dat de houders van het recht van voorkoop het recht hebben het goed te bezichtigen. § 2. In het geval van een openbare verkoop, wordt de in paragraaf 1 bedoelde verklaring ten minste zestig dagen voor de eerste aanbestedingsdag opgemaakt door de notaris die met de verkoop belast is. In geval van herverkoop ingevolge de uitoefening van het recht op een hoger bod, wordt de verklaring vlak na de ontvangst van het hoger bod door de notaris opgemaakt. Ze vermeldt bovendien de datum en de regels van de verkoop. Afdeling 2. - Overdracht van de verklaring van het voornemen tot
vervreemden Art. D.VI.27. Wanneer een intentieverklaring tot vervreemding aan de Regering wordt gericht, bericht deze binnen twintig dagen ontvangst bij een ter post aangetekend schrijven en stuurt ze onmiddellijk een afschrift van de verklaring naar de begunstigden van het recht van voorkoop betreffende de goederen die in de omtrek gelegen zijn, met vermelding van de volgorde bedoeld in artikel D.VI.20.
De Regering stuurt, eveneens onmiddellijk, een afschrift van de verklaring naar hetzij de ontvanger der Registraties en Domeinen, hetzij het aankoopcomité, dat verzocht wordt binnen dertig dagen advies uit te brengen. Zodra de Regering het advies heeft ontvangen, stuurt ze een afschrift ervan naar de begunstigden. Bij gebrek aan een advies binnen de voorgeschreven termijn wordt de procedure voortgezet. Afdeling 3. - Beslissing van de begunstigden van het recht van
voorkoop Art. D.VI.28. Elke begunstigde stuurt de Regering uiterlijk vijftig dagen na ontvangst van de intentieverklaring tot vervreemding, een document toe met zijn beslissing het goed te kopen tegen de voorgestelde prijs en onder de gestelde voorwaarden.
Uiterlijk twintig dagen na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn wordt de beslissing of het gebrek aan beslissing van de begunstigden van het recht van voorkoop bij aangetekend schrijven door de Regering betekend aan de houder.
Bij gebreke hiervan wordt de begunstigde geacht af te zien van de uitoefening van zijn recht van voorkoop.
Art. D.VI.29. In geval van openbare verkoop moet de instrumenterende notaris, na het opbod en vóór de aanbesteding, in het openbaar vragen of één van de begunstigden het voornemen heeft zijn recht van voorkoop tegen de prijs van het laatste aanbod uit te oefenen.
De begunstigde wordt in de plaats van de laatste bieder gesteld.
In geval van herverkoop ten gevolge van de uitoefening van het recht op hoger bod moet dezelfde vraag in het openbaar gesteld worden tijdens de opbodzitting.
Onverminderd artikel 1592 van het Gerechtelijk Wetboek beschikt de begunstigde of zijn afgevaardigde, wanneer hij zijn recht van voorkoop niet onmiddellijk uitoefent, over een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de aanbesteding, om de instrumenterende notaris te verwittigen dat hij beslist heeft zich in de plaats te stellen van de laatste bieder.
Een afschrift van deze beslissing wordt bij de aanbestedingsakte gevoegd. Afdeling 4. - Verzaking aan de uitoefening van het recht van voorkoop
Art. D.VI.30. Wanneer de begunstigde van het recht van voorkoop er afstand van doet, kan de houder van een zakelijk onroerend goed dat goed vervreemden zonder te voldoen aan de bepalingen van artikel D.VI.26, op voorwaarde dat : 1° de authentieke akte tot vaststelling van de vervreemding werd verleden binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de afstand; 2° de prijs van de vervreemding niet lager is dan die welke vermeld is in de overeenkomstig artikel D.VI.26 ingediende verklaring.
De instrumenterende ambtenaar moet de Regering laten weten of de voorwaarden bedoeld in het eerste lid vervuld zijn. Afdeling 5. - Voorkoop en betaling van de prijs
Art. D.VI.31. In geval van aankoop betaalt de voorkoper de prijs binnen vier maanden na hetzij besloten te hebben het goed te kopen, hetzij de definitieve gerechtelijke beslissing, ofwel op de datum van de aanbestedingsakte, en uiterlijk de dag waarop de akte wordt verleden.
De voorkoper bezorgt de Regering en de gemeente een afschrift van de verkoopakte. HOOFDSTUK IV. - Verscheidene bepalingen Art. D.VI.32. Wanneer een zakelijk onroerend goed wordt vervreemd in overtreding van de bepalingen van deze titel, kan de begunstigde de rechtbank vragen de nietigheid van de akte vast te stellen en de begunstigde als koper te erkennen in de plaats van de derde, mits inachtneming van de prijs en de voorwaarden bepaald in de akte.
De nietigheidsakte vervalt na vijf jaar.
Art. D.VI.33. § 1. Geen enkele authentieke akte betreffende de vervreemding, ten gunste van een andere persoon dan de begunstigde, van een goed dat onderworpen is aan een recht van voorkoop, kan verleden worden zolang niet vast staat dat de bepalingen van dit hoofdstuk in acht worden genomen.
Te dien einde bezorgt de Regering aan elke notaris of openbare ambtenaar die erom verzoekt, binnen dertig dagen na hun verzoek, een attest opgemaakt op grond van het door haar bepaalde model, waarbij het bestaan van elke verklaring van tekoopaanbieding en de hieraan voorbehouden gevolgen wordt bevestigd.
Na deze termijn kan de akte opgemaakt worden, zelfs bij gebrek aan attest. § 2. Elke minnelijke schikking of onderhandse akte betreffende de vervreemding van een goed dat onderworpen is aan een recht van voorkoop ten gunste van een andere persoon dan de begunstigde, wordt onweerlegbaar geacht bezwaard te zijn met een opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het recht van voorkoop. HOOFDSTUK V. - Overgangsrecht Art. D.VI.34. De voorkoopbesluiten die in werking waren op datum van inwerkingtreding van dit Wetboek, blijven van toepassing. De duur van recht van voorkoop wordt evenwel op vijftien jaar gebracht te rekenen van de aanneming ervan.
Titel III. - Ruilverkaveling en herverkaveling Art. D.VI.35. In geval van ruilverkaveling of herverkaveling wordt het vroegere goed werkelijk vervangen door het verkavelde goed of het nieuwe perceel. Mits inachtneming van de onderstaande openbaarmakingsregels en onder voorbehoud van wijzigingen die voortvloeien uit bijzondere overeenkomsten : 1° gaan de voorrechten en hypotheken en alle zakelijke rechten, erfdienstbaarheden uitgezonderd, die het vorige goed bezwaarden, de oorzaken van vernietiging, herroeping of ontbinding van de titel van de eigenaar van gezegd goed, alsmede de rechtsvorderingen van alle aard betreffende dat goed, van rechtswege over op het ruilverkavelend goed in zijn geheel, met inbegrip van de erbij gevoegde nieuwe delen, of op de nieuwe kavel die in de plaats treedt van het vorige perceel alsook in voorkomend geval op de prijs, de toegift of het saldo van de toegiften die aan de eigenaar van het vorig perceel mochten toekomen ten gevolge van de ruilverkaveling of herverkaveling als geheel genomen;2° worden het perceel of de perceelsgedeelten die krachtens de ruilverkaveling of de herverkaveling in het vermogen komen van een of meer andere eigenaars, vrij van alle hierboven bedoelde rechten, oorzaken van vernietiging, herroeping of ontbinding en rechtsvorderingen in dat vermogen opgenomen. De overbedeelde kwijt zich op geldige wijze door de prijs of de toegift in de Deposito- en Consignatiekas te storten.
Art. D.VI.36. In geval van vernietiging, herroeping of ontbinding heeft de overdracht van ambtswege plaats onverminderd de vergoedingsregeling die tussen partijen moet worden getroffen telkens als het ruilverkaveld perceel of de nieuwe kavel meer waard is dan het vorige perceel.
Art. D.VI.37. De gevolgen van de ruilverkaveling, zoals deze in artikel D.VI.35 zijn omschreven, kunnen aan derden niet worden tegengeworpen dan nadat de akte tot vaststelling van de ruilverkaveling of herverkaveling op het hypotheekkantoor van de goederen is overgeschreven, en bovendien, wat de overdracht of het teniet gaan van de voorrechten en hypotheken betreft, niet dan vanaf de dag dat op de kant van de inschrijving betreffende die rechten melding is gemaakt van de tot stand gekomen overeenkomst.
Die kanttekening geschiedt op verzoek van het aankoopcomité of de onteigenende overheid, tegen overlegging van de akte van ruil- of herverkaveling en van een borderel in tweevoud, dat benevens de op de kant te maken aantekeningen nog vermeldt : 1° de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van partijen, alsmede van de schuldeiser;2° de akten krachtens welke de voorrechten of hypotheken worden overgedragen;3° de nieuwe beschrijving van het ruilverkaveld of herverkaveld perceel;4° de aanwijzingen voorgeschreven in artikel 12 van de wet van 10 oktober 1913. De hypotheekbewaarder bezorgt de eiser de akte en één van de lijsten, waarop hij onderaan bevestigt de kanttekening te hebben aangebracht.
Indien het Gewest de vastgoedverrichtingen voor haar rekening neemt, moet ze de kosten dragen voor de hypothecaire formaliteiten betreffende de rechten die de verkavelde of herverkavelde onroerende goederen bezwaren.
Art. D.VI.38. Het recht van huur betreffende ruilverkavelde of herverkavelde percelen, met uitzondering van de landpacht, die onderworpen blijft aan de bepalingen van de wet van 4 juli 1969 betreffende de landpacht, evenals van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, gaat over op de nieuwe kavel die aan de verhuurder is toebedeeld, behoudens verlaging of verhoging van de huurprijs en tenzij de huurder de huurovereenkomst wenst op te zeggen.
Titel IV. - Het stelsel van de minderwaarden en de winsten HOOFDSTUK I. - Vergoeding van de minderwaarden Afdeling 1. - Beginsel
Art. D.VI.39. Wanneer het bouwverbod of het verbod om een grondstuk te gebruiken voor de plaatsing van één of meerdere vaste installaties in de zin van artikel D.IV.4, lid 1, 1°, of het verbod om te bebouwen in de zin van artikel D.IV.3 dat voortspruit uit de herziening of de opmaak van een gewestplan met bindende kracht of een schema zoals bedoeld in artikel D.II.53, § 2, lid 1, een einde maakt aan de bestemming die gegeven is aan het goed middels het plan dat van kracht is de dag vóór de inwerkingtreding van bedoeld plan op voorwaarde dat het goed op bedoelde dag in staat is om bebouwd te worden en aangrenst aan een weg die voldoende uitgerust is rekening houdend met de ligging, moet het Gewest een vergoeding betalen.
De waardevermindering wordt zonder vergoeding gedragen tot en met twintig percent van de geactualiseerde aankoopwaarde van het goed, vermeerderd overeenkomstig artikel D.VI.43. Afdeling 2. - Onverschuldigde vergoeding
Art. D.VI.40. In de onderstaande gevallen is geen enkele vergoeding verschuldigd : 1° bouwverbod of het verbod om een grondstuk te gebruiken voor de plaatsing van één of meerdere vaste installaties of het verbod om te bebouwen ten gevolge van de geplande onteigening van een goed, onder voorbehoud van de toepassing van artikel D.VI.16; 2° verbod tot oprichting op hetzelfde perceel van meer gebouwen dan is toegelaten in het plan of verbod tot overschrijding van de in het plan vastgelegde bebouwingscoëfficiënt;3° verbod tot verdere uitbating van overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning vergunnings- of aanmeldingsplichtige vestigingen na de periode waarvoor de uitbating gemachtigd is;4° verbod tot bouwen op een grondstuk dat de in het plan vastgelegde minimale afmetingen niet haalt;5° verbod om een stuk grond gelegen aan een weg die, gelet op de plaatselijke toestand, onvoldoende is uitgerust, van een bouwwerk te voorzien of te bebouwen;6° bouw- of bebouwingsverbod buiten de agglomeratie wegens de dwingende eisen van de verkeersveiligheid;7° bouw- of bebouwingsverbod voor een terrein waarvoor een eerder toegekende stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning vervalt op de dag van inwerkingtreding van het plan waarbij het verbod is opgelegd;8° voor de gebouwen of vaste installaties vernield door een natuurramp als het verbod van hun wederopbouw voortvloeit uit een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 12, § 3, eerste lid, van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen; 9° bouw- of verkavelingsverbod voor een terrein dat onderhevig is aan een risico of aan een zware fysische druk, zoals bedoeld in artikel D.II.64, § 2, 5° of 6°. Afdeling 3. - Vermindering of weigering van de vergoeding
Art. D.VI.41. De vergoeding wordt verminderd of geweigerd indien en voor zover de aanvrager, de dag vóór de inwerkingtreding van het plan waarmee een einde wordt gemaakt aan de bestemming die oorspronkelijk aan het goed gegeven is, eigenaar is van één of meerdere onroerende goeden in het Gewest of aandelen in handen heeft van een vennootschap die als hoofdzakelijk doel heeft het beheer van onroerende goeden en die één of meer onroerende goeden beheert in het Gewest en bedoelde onroerende goeden gewonnen hebben bij de inwerkingtreding van een plan of van werken die op kosten van openbare besturen zijn uitgevoerd. Afdeling 4. - Ontstaan van het recht op de vergoeding
Art. D.VI.42. Het recht op vergoeding ontstaat ofwel op het ogenblik waarop het goed verkocht wordt, ofwel bij de weigering van een stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning, ofwel bij de afgifte van een negatief stedenbouwkundig attest dat daarop betrekking heeft. Afdeling 5. - Berekening van de vergoeding
Art. D.VI.43. De geschatte waardevermindering die in aanmerking komt voor de vergoeding, is het verschil tussen enerzijds de waarde van het goed bij de aankoop en anderzijds de waarde van het goed bij het ontstaan van het recht op vergoeding na de inwerkingtreding van het plan. Alleen de waardevermindering die uit het plan of een schema zoals bedoeld in artikel D.II.53, § 2, lid 1, voortvloeit, kan in aanmerking genomen worden voor de vergoeding.
Als waarde van het goed op het ogenblik van de aankoop wordt beschouwd het bedrag dat als grondslag heeft gediend voor de inning van de op de volle eigendom van het goed betrekking hebbende registratie-, successie- of overgangsrechten bij overlijden of, bij ontstentenis van een dergelijke inning, de koopwaarde van het goed in volle eigendom de dag waarop het is aangekocht.
Als waarde van het goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op vergoeding wordt beschouwd : 1° in geval van verkoop van het goed, het bedrag dat als grondslag heeft gediend voor de heffing van de registratierechten op de volle eigendom van het goed of, bij ontstentenis van een dergelijke heffing, de koopwaarde van het goed in volle eigendom de dag waarop het is verkocht met minstens de overeengekomen waarde;2° in geval van weigering van de stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning of in het geval van een negatief stedenbouwkundig attest, de koopwaarde op bedoeld ogenblik. De waarde van het goed bij de aankoop wordt geactualiseerd door bedoelde waarde te vermenigvuldigen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de kalendermaand voorafgaand aan de maand waarin de vergoeding is vastgesteld en door het aldus verkregen cijfer te delen door het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het jaar waarin het goed is aangekocht door de rechthebbende op de vergoeding en die in voorkomend geval omgerekend is op dezelfde grondslag als het in de eerste plaats bedoelde indexcijfer. De aldus verkregen waarde wordt vermeerderd met de aankoopkosten en de uitgaven die de rechthebbende op de vergoeding gedragen heeft met het oog op de verwezenlijking van de bestemming van het goed de dag vóór de inwerkingtreding van het plan waarmee een einde wordt gemaakt aan de bestemming die oorspronkelijk aan het goed is gegeven. Afdeling 6. - Procedure
Art. D.VI.44. De vorderingen tot betaling van vergoedingen ongeacht het bedrag ervan, behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken van eerste aanleg. Die vonnissen zijn vatbaar voor hoger beroep.
De rechtsvorderingen verjaren één jaar na de dag waarop het recht tot vergoeding overeenkomstig artikel D.VI.42 ontstaat, en tien jaar na de inwerkingtreding van het plan van aanleg. Deze laatste termijn wordt op vijftien jaar gebracht voor de in artikel D.VI.16, vierde lid, bedoelde vorderingen tot schadevergoeding.
Art. D.VI.45. Op straffe van een definitieve vervallenverklaring van het recht op een vergoeding moet de aanvrager binnen de zes maanden volgend op de indiening van de aanvraag en uiterlijk vóór afsluiting der debatten per aangetekend schrijven een staat neerleggen bij de griffie van de bevoegde rechtbank waarin aangegeven wordt of hij de dag vóór de inwerkingtreding van het in artikel D.VI.39 bedoelde plan al dan niet eigenaar was van één of meer al dan niet bebouwde goeden in het Gewest dan wel of hij aandelen in handen had van een vennootschap die het beheer van onroerende goeden als hoofdzakelijk doel heeft. Indien dat het geval is, moet hij eveneens nauwkeurig de kadastrale gegevens vermelden met betrekking tot bedoelde gronden, en het aantal aandelen. Gelijk met de neerlegging van bedoelde staat bij de griffie deelt de aanvrager bedoelde staat op dezelfde wijze mee aan het bestuur of aan diens raadsman. Afdeling 7. - Uitvoering van de verplichting tot vergoeding
Art. D.VI.46. De verplichting tot vergoeding kan, zelfs in geval van een overdracht van de eigendom van het goed, worden voldaan door herziening van het plan met als doel bedoeld goed de bestemming terug te geven die het had de dag vóór de inwerkingtreding van het plan. In dat geval beslist de Regering bij gemotiveerd besluit tot de inschakeling van de herzieningsprocedure van bedoeld gewestplan, of geeft hij daarvoor de toelating en is de herzieningsprocedure van toepassing. Indien het bij het beëindigen van de procedure onmogelijk blijkt om het goed diens vroegere bestemming terug te geven, is de vergoeding verschuldigd.
Art. D.VI.47. Indien krachtens een plan dat bindende kracht heeft gekregen een bouwverbod tegengesteld kan worden aan degene die een perceel in de omtrek van een bebouwingsvergunning heeft aangekocht, kan het Gewest zich van zijn verplichting tot vergoeding vrijstellen door bedoeld perceel van betrokkene af te kopen middels terugbetaling van de koopprijs, de lasten en de kosten die hij heeft betaald.
Indien de betrokkene enkel het hierboven bedoelde perceel in eigendom heeft, kan hij eisen dat het Gewest het afkoopt, hetgeen hij dient mee te delen in een bij ter post aangetekend schrijven dat binnen twaalf maanden na de bekendmaking van voormeld plan toe te zenden is. In dat geval moet het perceel hem afgekocht en betaald worden binnen twaalf maanden na de mededeling. De Regering regelt de toepassing van deze bepaling. Afdeling 8. - Overgangsrecht
Art. D.VI.48. Ieder die voor 15 februari 1971 een goed heeft aangekocht om daarop een eigen woning te bouwen, en wie de bouwvergunning wordt geweigerd, kan aan het Waalse Gewest vragen om dat goed af te kopen wanneer het verbod voortvloeit uit de voorschriften van een dat verordenende kracht heeft verkregen. De intercommunale vereniging of de gemeente kan, met de instemming van de Regering of haar gemachtigde, in de plaats treden van het Waalse Gewest.
Deze bepaling is slechts van toepassing op de personen die eigenaar zijn van dat enig goed en onder de voorwaarde dat zij met reden konden verwachten er een eigen woning op te mogen bouwen.
De afkoop geschiedt tegen terugbetaling van de door de rechthebbende betaalde koopprijs, verhoogd met de lasten en de kosten. HOOFDSTUK II. - Planwinstenstelsel Afdeling 1. - Gewestelijke retributie
Art. D.VI.49. Er wordt een retributie ingevoerd op de winsten uit de herziening of de opmaak van de gewestplannen of uit de inwerkingtreding van een schema zoals bedoeld in artikel D.II.53, § 2, lid 1, wanneer dit betrekking heeft op een goed opgenomen is als niet voor bebouwing bestemd gebied in de zin van artikel D.II.20, lid 3, als U-gebied of als voor bebouwing bestemd gebied of als gebied waarvan de inrichting door de gemeente aan een overlegprocedure onderworpen is in de zin van hetzelfde artikel.
De retributie is niet verschuldigd wanneer de winst betrekking heeft op goeden die eigendom zijn van het Gewest, de provincies, de gemeenten, de autonome gemeentebedrijven en de openbare instellingen en alle lichamen, bij wet of decreet bevoegd verklaard om ten algemenen nutte te onteigenen.
Art. D.VI.50. Wanneer de Regering het gewestplan vastlegt overeenkomstig artikel D.II.44 of wanneer zij het gewestplan overeenkomstig artikel D.II.48 of het schema bedoeld in artikel D.II.53, § 2, lid 1, goedkeurt, legt zij het bedrag van de winst per vierkante meter vast, zoals hij voortvloeit uit de omvorming van elk niet voor bebouwing bestemd gebied in voor bebouwing bestemd gebied in het (de) betrokken gebied(en).
Daartoe wint de Regering het advies is van hetzij de ontvanger der Registraties en Domeinen, hetzij het aankoopcomité, dat verzocht wordt binnen dertig dagen advies uit te brengen.
De vermoedelijke winst is gelijk aan 80 % van de overeenkomstig vorig lid berekende winst, na aftrek van : 1° het bedrag dat gelijkstaat met de stedenbouwkundige voorwaarden en lasten bedoeld in artikel D.IV.60, berekend op grond van de financiële waarborgen bedoeld in artikel D.IV.61, lid 1; 2° het bedrag dat gelijkstaat met de compensatie bedoeld in artikel D.II.41, § 4, wanneer laatstgenoemde gedragen wordt door de eigenaar van het goed bedoeld in artikel D.VI.49, lid 1; 3° de onderzoekskosten inherent aan de procedures die de winst voortgebracht hebben, gedragen door de eigenaar van het goed bedoeld in artikel D.VI.49, lid 1.
Art. D.VI.51. Voor de berekening van de retributie wordt het bedrag van de vermoedelijke winst van een perceel in twee schijven opgedeeld, die afzonderlijk onderworpen worden aan specifiek belastingspercentage, namelijk : 1° de schijf van 0,01 tot 50.000 euro tegen een tarief van 15 %; 2° de schijf hoger dan 50.000 euro tegen een tarief van 30 % .
Art. D.VI.52. Retributieplichtig is de persoon die eigenaar of blote eigenaar is van het goed op het ogenblik van inwerkingtreding van het gewestplan of van het schema bedoeld in artikel D.VI.49.
De afdrachtplicht wordt overdragen op de natuurlijke of rechtspersoon aan wie het eigendoms- of blote eigendomsrecht kosteloos of door erfopvolging of gift overgedragen wordt.
Art. D.VI.53. De retributie is verschuldigd : 1° op datum van het verlijden van de authentieke akte van overdracht van betrokken goed ten bezwarende titel; 2° binnen de zes maanden na het verkrijgen, in laatste administratieve instantie, van een definitieve stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning die niet verkregen had kunnen worden voor de herziening of de aanneming van het gewestplan of de aanneming of de herziening van een gemeentelijk structuurplan of een bebouwingsschema zoals bedoeld in artujek D.II.53, § 2. Wanneer de stedenbouwkundige of bebouwingsvergunning gefaseerd wordt verstrekt, wordt de retributie voor elke fase vastgelegd, in verhouding tot de betrokken oppervlakte; de termijn van zes maanden wordt voor elke andere fase dans de eerste berekend te rekenen van de dag vastgesteld door de vergunning voor vervallenverklaring ervan.
Art. D.VI.54. De Regering wijst de ambtenaren aan die belast zijn met de inning of invordering van de retributie en de controle van de inachtneming van de aan de retributie verbonden verplichtingen. De Regering bepaalt de regels nader met betrekking tot hun bevoegdheden en de inning en de invordering van de retributie.
Art. D.VI.55. De retributie wordt met behulp van de uitvoerbaar verklaarde belastingsregisters binnen de negentig dagen na inwerkingtreding van het plan of het schema dat aan de belastbare winst ten grondslag ligt, door de ambtenaar aangewezen door de Regering gevestigd.
Art. D.VI.56. De retributieplichtige kan bij de daartoe door de Regering aangewezen ambtenaar een beroep tegen de retributie indienen.
Dit beroep wordt binnen de dertig dagen volgend op de ontvangst van het aanslagbiljet per schrijven ingediend.
Binnen de zestig dagen na ontvangst van het beroep, geeft de Regering per schrijven kennis van haar beslissing aan de indiener van het beroep. Zoniet wordt het beroep verworpen geacht.
De Regering kan de nadere regels voor de indiening en de behandeling van het beroep nader bepalen.
Art. D.VI.57. Er wordt een fonds der grondwinsten opgericht, waarin de overeenkomstig artikel D.VI.49 geïnde bedragen worden gestort.
De bedragen voor de vergoeding bedoeld in artikel D.VI.39 worden op last van dit fonds vereffend.
Onverminderd lid 2 kunnen de krachtens artikel D.I.14, lid 1, 1°, aan de gemeenten toegekende subsidies voor de aankoop van goeden met het oog op de uitvoering van de doelstellingen van het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan op dit fonds toerekenen. Afdeling 2. - Gemeentelijke retributies
Art. D.VI.58. De gemeenten maken een inventaris op van alle in de U-omtrek(ken) van hun grondgebied gelegen onbebouwde terreinpercelen waarvoor een niet-vervallen of bebouwingsvergunning bestaat, alsook van alle onbebouwde terreinpercelen die gelegen zijn binnen de omtrek van het woongebied zoals voorzien in het gewestplan. Iedereen die daarom verzoekt, kan deze inventaris ter plaatse inzien.
Art. D.VI.59. De gemeenten zijn gemachtigd om, naast de opcentiemen van de onroerende voorheffing, volgende belastingen te heffen : 1. een jaarlijkse belasting heffen op de niet bebouwde percelen, begrepen in de omtrek van een in een U-omtrek niet-vervallen bebouwingsvergunning; 2 een jaarlijkse belasting op onbebouwde terreinen gelegen in een U-omtrek bestemd voor woningen, woningen met een landelijk karakter of de bouw van bij een gewestplan of gemeentelijk structuurplan voorziene bouwwerken gelegen langs een openbare weg met de nodige water- en stroomvoorzieningen, een verharde bedekking en de nodige breedte, rekening houdende met de ligging van de plaats; 3° een jaarlijkse belasting op de niet bebouwde percelen, begrepen in de omtrek van een buiten een U-omtrek niet-vervallen bebouwingsvergunning, waarvan het bedrag niet de helft van het bedrag, vastgesteld overeenkomstig 1°, mag overschrijden;4° een jaarlijkse belasting op onbebouwde terreinen gelegen in een U-omtrek bestemd voor woningen, woningen met een landelijk karakter of de bouw van bij een gewestplan of gemeentelijk structuurplan voorziene bouwwerken gelegen langs een openbare weg met de nodige water- en stroomvoorzieningen, een verharde bedekking en de nodige breedte, rekening houdende met de ligging van de plaats, waarvan het bedrag niet de helft van het bedrag vastgesteld overeenkomstig 2° mag overschrijden. § 2. Vrijgesteld zijn : 1° van de in § 1,1° en 3°, bedoelde belasting, zij die eigenaar zijn van één enkel onbebouwd perceel bij uitsluiting van enig ander onroerend goed;2° van de in § 1, 2° en 4°, bedoelde belasting, zij die eigenaar zijn van één enkel onbebouwd perceel bij uitsluiting van enig ander onroerend goed;3° van beide belastingen, de erkende gewestelijke maatschappijen die de bouw van sociale woningen tot doel hebben. De vrijstelling bedoeld in 1° en 2° geldt slechts voor de eerste vijf aanslagjaren na de aankoop van het goed. Ze geldt gedurende de eerste vijf aanslagjaren na de inwerkingtreding van de belastigverordening indien het goed op dat tijdstip reeds verworven is. § 3. De belasting bedoeld in paragraaf 1, 1° en 3°, is niet van toepassing op percelen die, ingevolge de bepalingen van de wet op de huurpacht, thans niet voor bebouwing kunnen worden bestemd.
De belasting bedoeld in paragraaf § 1, 2° en 4°, is niet van toepassing op gronden waarop krachtens een overheidsbeslissing niet mag worden gebouwd, of wanneer daarop niet kan worden gebouwd, of wanneer de gronden daadwerkelijk beroepsmatig worden gebruikt voor landbouw- en tuinbouwdoeleinden.
BOEK VII. - Overtredingen en straffen Titel I. - Overtredingen HOOFDSTUK I. - Strafbare handelingen Art. D.VII.1. § 1. Strafbaar zijn volgende feiten : 1° de in artikel D.IV.4 bedoelde handelingen en werken uitvoeren of een goed in de zin van artikel D.IV.3 bebouwen, zonder voorafgaande vergunning, na het verval ervan of na de akte of het besluit tot opschorting van de vergunning of nog zonder overeenstemming met de vergunning; 2° zonder vergunning, na de geldigheidsduur of na het verval van de vergunning of na de akte of het besluit tot opschorting van de vergunning doorgaan met handelingen en werken zoals bedoeld in artikel D.IV.4 of met de bebouwing van een goed zoals bedoeld in artikel D.IV.3; 3° de instandhouding van de werken na 21 april 1962 uitgevoerd, zonder de vereiste vergunning of in miskenning ervan;4° uitgezonderd de handelingen en werken die ter afwijking zijn vergund of vrijgesteld zijn van vergunning of aanmelding, de niet-inachtneming, ongeacht de wijze, van voorschriften van de gewestplannen, de normen van de stedenbouwkundige handleidingen of van de stedenbouwkundige vergunningen; 5° de niet-inachtneming van de bekendmakingsregels bedoeld in artikel D.IV.79; 6° de ontstentenis van kennisgeving van de aanvang van de werken zoals bedoeld in artikel D.IV.74; 7° de handelingen en werken bedoeld in artikel D.IV.5. uitvoeren en in stand houden zonder voorafgaandelijke stedenbouwkundige aanmelding. § 2. De Regering kan de lijst der handelingen en werken bepalen waarvoor de overtreding fundamenteel geacht wordt rekening houdend met, met name, het betrokken gebied van het gewestplan, de overeenstemming van de handelingen en werken met de bepalingen van het Wetboek, uitgezonderd de artikelen D.IV.3, D.IV.4 en D.IV.5 en de andere vigerende decretale of reglementaire bepalingen, evenals met de ernst van de overtreding.
De instandhouding van die handelingen en werken maakt enkel tijdens de tien jaren na de voltooiing van de werken, na verloop van welke periode de verjaring intreedt, een overtreding uit. HOOFDSTUK II. - De overtreders Art. D.VII.2. De gepleegde overtredingen kunnen ten laste worden gesteld van : 1° de bouwheer;2° de eigenaar van het goed, eveneens indien hij ingestemd heeft met de plaatsing van vaste of mobiele installaties of ze gedoogd heeft;3° de personen die om redenen van hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, bebouwen, te koop of te huur aanbieden, verkopen of verhuren, vaste of mobiele installaties bouwen of plaatsen of die bij deze verrichtingen tussenbeide komen. HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de overtredingen Afdeling 1. - Bevoegde statutaire of contractuele personeelsleden
Art. D.VII.3. Behalve de ambtenaren van gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren en beambten belast met het beheer en de politie over de wegen, de door de provinciegouverneur aangewezen technische ambtenaren en beambten van de gemeenten aangewezen door de gemeenteraad, alsmede de ambtenaren en beambten die daartoe door de Regering zijn aangewezen, bevoegd om de in artikelen D.VII.1, D.VII.6, lid 3, en D.VII.10, lid 2, omschreven overtredingen op te sporen en vast te stellen door proces-verbaal.
De Regering kan de in vorig lid aangewezen personeelsleden een bewijs van hoedanigheid van vaststellend personeelslid verstrekken. Afdeling 2. - Proces-verbaal
Art. D.VII.4. Het proces-verbaal beschrijft de vastgestelde strafbare handelingen en werken en vermeldt de overtreden bepaling(en) van het Wetboek.
De Regering kan de vorm en de inhoud van het proces-verbaal bepalen. Afdeling 3. - Kennisgeving van het proces-verbaal van vaststelling
Art. D.VII.5. Het proces-verbaal van vaststelling wordt per schrijven uiterlijk tien dagen na de vaststelling van de overtreding gericht aan de overtreders, aan elke houder van een zakelijk recht op het onroerend goed, hypotheek en genotspand uitgezonderd, aan elke persoon die gebruik maakt van het onroerend goed, aan het gemeentecollege, aan de gemachtigd ambtenaar en, bij ontstentenis van schikking naar de rechtsregels zoals bedoeld in artikel D.VII.11, aan de Procureur des Konings. Afdeling 4. - Toegang
Art. D.VII.6. De ambtenaren en beambten bedoeld in artikel D.VII.3 hebben toegang tot de werken en de gebouwen om alle nuttige onderzoeken en vaststellingen te doen. Ze mogen alle ruimtes bezichtigen, zelfs gesloten en overdekte, waar boringen of opgravingen plaatsvinden, en zich alle gegevens laten verstrekken die zij nuttig achten.
Indien de bezichtiging het karakter aanneemt van een huiszoeking, mogen de ambtenaren en beambten alleen te werk gaan als er aanwijzingen van een overtreding zijn en op voorwaarde dat ze daartoe door de politierechter gemachtigd zijn.
Onverminderd de toepassing van de strengere straffen die in de artikelen 269 en 275 van het Strafwetboek zijn bepaald, wordt al wie zich tegen de uitoefening van het hierboven bedoelde recht van huiszoeking heeft verzet, gestraft met een geldboete van 50 tot 300 euro en een gevangenisstraf van acht tot vijftien dagen of met slechts één van deze straffen. HOOFDSTUK IV. - Bevel tot onderbreking van de werken Afdeling 1. - Mondeling bevel tot onderbreking
Art. D.VII.7. De ambtenaren en beambten bedoeld in artikel D.VII.3 kunnen mondeling en ter plaatse de onderbreking van de werken bevelen, alsmede de stopzetting van het gebruik van het gebouw of van de uitvoering van handelingen wanneer ze vaststellen dat een overtreding gaande is.
Zodra het bevel gegeven is, wordt er een proces-verbaal van vaststelling van de overtreding opgesteld. Afdeling 2. - Schriftelijke bevestiging
Art. D.VII.8. Op straffe van verval moet het bevel binnen vijf dagen door de burgemeester of de gemachtigde ambtenaar worden bevestigd.
Het proces-verbaal van vaststelling en de bekrachtigingsbeslissing worden, per schrijven ter kennis gebracht van de opdrachtgever en van de persoon of de aannemer die het werk uitvoert of aan de persoon die het gebouw gebruikt. Een afschrift van deze documenten wordt gelijktijdig verstuurd naar het college of de gemachtigde ambtenaar en, bij het zich niet in overeenstemming brengen met artikel D.VII.11, naar de Procureur des Konings. Afdeling 3. - Verzoeken tot opheffen van het bevel
Art. D.VII.9. De betrokkene kan in kort geding de afschaffing vragen van de maatregel t.o.v. het Gewest of de gemeente, naargelang de beslissing tot bevestiging door de gemachtigde ambtenaar of door de burgemeester wordt betekend. Het verzoek wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied waar de handelingen en werken werden uitgevoerd. De artikelen 1035 tot 1041 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de indiening en de behandeling van de aanvraag. Afdeling 4. - Aanvullende maatregelen
Art. D.VII.10. De bovenbedoelde ambtenaren en beambten zijn gerechtigd tot het treffen van alle maatregelen, verzegeling inbegrepen, om te voorzien in de onmiddellijke toepassing van het bevel tot staking, van de bekrachtigingsbeslissing of in voorkomend geval, van de beschikking van de voorzitter.
Ieder die het werk of de handelingen heeft voortgezet in strijd met het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of de beschikking van de voorzitter, wordt, onverminderd de in artikel D.VII.1 op de misdrijven gestelde straffen, gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand. HOOFDSTUK V. - In overeenstemming brengen Art. D.VII.11. Bij overtreding kunnen de personeelsleden bedoeld in artikel D.VII.3 een waarschuwing richten aan de vermoedelijke overtreder of aan de eigenaar van het goed waar de overtreding begaan werd en een termijn vaststellen om zich in overeenstemming te brengen.
Wordt die waarschuwing mondeling gedaan, dan volgt een schriftelijke bevestiging binnen de vijftien dagen vanwege de waarschuwende ambtenaar.
Na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid wordt overeenkomstig artikel D.VII.4 een proces-verbaal van overtreding opgesteld en aan de Procureur des Konings overgemaakt.
Slotbepalingen
Art. 2.De artikelen 254 en 255, 263, § 2, en 312 van het "CWATUPE" worden opgeheven.
De artikelen 393 tot 403, 414 tot 415/16, 417 tot 430, 431 tot 442, 442/1 tot 442/3 van het "CWATUPE" worden ingevoegd in de gewestelijke handleiding voor stedenbouw.
Het opschrift "Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie" wordt vervangen door "Waals Wetboek van het Erfgoed".
Bepalingen betreffende het Milieuwetboek
Art. 3.In artikel D.6 van Boek 1 van het Milieuwetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het artikel wordt aangevuld met een 2°bis, luidend als volgt : "2°bis CCATM : de Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit bedoeld bij het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling";2° het artikel wordt aangevuld met een 2°ter, luidend als volgt : "2°ter "CRAT" : de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" bedoeld bij het Wetboek";3° punt 3° wordt vervangen als volgt : "3° Wetboek : het Waalse Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling";4° in punt 13°, vervallen de woorden ", behalve die bedoeld in het 'CWATUP',".
Art. 4.In artikel D.29-1 van Boek 1 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vervallen de woorden "de plannen, schema's en verslagen bedoeld in het CWATUP', alsook";2° § 2 wordt aangevuld met een punt 6°, luidend als volgt : "6° het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan bedoeld bij het Wetboek";3° § 3 wordt aangevuld met een punt 8°, luidend als volgt : "8° het gewestplan bedoeld bij het Wetboek"; 4° § 4, a., wordt aangevuld als volgt : 11° het gemeentelijk ontwikkelingsplan bedoeld bij het Wetboek en, in voorkomend geval, de wijzigingsdocumenten bedoeld in artikel D.II.8, § 6;"; "12° het bebouwingsplan bedoeld bij het Wetboek en, in voorkomend geval, de wijzigingsdocumenten bedoeld in artikel D.II.8, § 6;"; "13° de omtrekken bedoeld in de artikelen D.II.65 en D.II.66 van het Wetboek"; "14° de gemeentelijke handleiding voor stedenbouw bedoeld bij het Wetboek en, in voorkomend geval, de wijzigingsdocumenten bedoeld in artikel D.III.6"; "15° de stedelijke verkavelingsomtrek bedoeld in artikel D.IV.15, eerste lid, 11°, van het Wetboek"; "16° het onteigeningsplan bedoeld bij artikel D.VI.5 van het Wetboek"; "17° het perimeter van voorkoop bedoeld in artikel D.VI.25 van het Wetboek"; 5° § 5 wordt aangevuld met een punt 5°, luidend als volgt : "5° de stedenbouwkundige vergunningen en de verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten die aan een openbaar onderzoek worden onderworpen overeenkomstig artikel D.IV.41 van het Wetboek.".
Art. 5.In artikel D.29-4, § 1, van Boek I van hetzelfde Wetboek, tussen het tweede en het derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidend als volgt : "Bij herziening of uitwerking van het gewestplan bedoeld bij het Wetboek, vindt een voorafgaandelijke informatievergadering plaats vóór de verzending van de aanvraag aan de Regering.".
Art. 6.Afdeling 1 van Hoofdstuk III van Titel III van Boek I van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een onderafdeling met als opschrift "Onderafdeling 2bis. - Informatievergadering".
Art. 7.Een artikel D.29-9/12 wordt toegevoegd onder "Onderafdeling 2bis. - Informatievergadering", luidend als volgt : "Art. D.29-9/12. Kort na de aankondiging van het openbaar onderzoek, organiseert de Regering een informatievergadering over het voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan in de hoofdplaats van elk arrondissement en op de zetel van de Duitstalige Gemeenschap.".
Art. 8.In artikel D.29-17, § 1, van Boek 1 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden ", of, in voorkomend geval, bij de adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw" ingevoegd tussen de woorden "bij de milieuadviseur" en de woorden "of, zoniet, bij het gemeentecollege".
Art. 9.In artikel D.29-18 van Boek 1 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden "aan de adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw" ingevoegd tussen de woorden "aan de milieuadviseur," en de woorden "het gemeentecollege";2° in het derde lid, worden de woorden "door de adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw" ingevoegd tussen de woorden "door de milieuadviseur of" en de woorden ", bij gebreke daarvan, het gemeentecollege of de daartoe afgevaardigde gemeenteambte".
Art. 10.In artikel D.29-19, eerste lid van Boek 1 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden ", de adviseur inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw of" ingevoegd tussen de woorden "door de milieuadviseur" en de woorden "of, bij gebreke daarvan, het gemeentecollege of de daartoe afgevaardigde gemeenteambte".
Art. 11.In artikel D.29-21, eerste lid, van Boek 1 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden ", in voorkomend geval, het advies van de "CRAT"" ingevoegd tussen de woorden "de milieuaangifte" en de woorden "en de vastgestelde opvolgingsmaatregelen".
Art. 12.In artikel D.49 van Boek 1 van hetzelfde Wetboek, wordt punt b. vervangen als volgt : "b.de stedenbouwkundige vergunningen en attesten nr. 2 verleend krachtens het Wetboek;".
Art. 13.In artikel D.53 van Boek 1 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, 1°, worden de woorden "ruimtelijke ordening en stedenbouw" ingevoegd tussen de woorden "voor de sectoren" en het woord "landbouw,";2° in § 1, wordt een nieuw lid 2 ingevoegd, luidend als volgt : "Aan de milieueffectbeoordeling worden onderworpen, de volgende plannen en documenten bedoeld bij het Wetboek : 1° het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan;2° het gewestplan;3° het gemeentelijk ontwikkelingsplan;4° het bebouwingsplan; 5° de specifieke omtrekken."; 3° in § 1, tweede lid, lid 3 geworden, worden de woorden "of in het tweede lid" ingevoegd tussen de woorden "bedoeld in het eerste lid" en de woorden "voorziet in het gebruik";4° in § 1, derde lid, lid 4 geworden, worden de woorden "in voorkomend geval, de "CRAT" of de "CCATM", als het gaat om ontwerpen van plannen of documenten bedoeld bij het Wetboek," ingevoegd tussen de woorden "de "CWEDD"", en de woorden "van de betrokken gemeenten,";5° § 1 wordt aangevuld met volgende leden : "Het herziene, vooropgestelde gewestplan in de omtrek waarvan er zich een gebied bevindt dat aangewezen is overeenkomstig de Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG of die de verwezenlijking van een aan een milieueffectenstudie onderworpen ontwerp beoogt mogelijk te maken of nog die betrekking heeft op gebieden waarin zich bedrijven zouden kunnen vestigen die een hoog risico inhouden voor de personen, de goederen of het milieu in de zin van de Richtlijn 96/82/EG of die in de opneming voorziet van gebieden die bestemd zijn als woongebieden, evenals van gebieden of infrastructuren die door het publiek worden bezocht en zich in de nabijheid van zulke bedrijven bevinden, wordt geacht niet te verwaarlozen effecten te hebben op het leefmilieu. Het herziene gewestplan dat beoogt een gebied aangewezen overeenkomstig richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG geheel of gedeeltelijk op te nemen als bosgebied, groengebied of natuurgebied wordt geacht te verwaarlozen effecten te hebben op het leefmilieu."; 6° § 5 wordt opgeheven.
Art. 14.Er wordt in Boek 1 van hetzelfde Wetboek een artikel D.54/1 ingevoegd, luidend als volgt : "Art. D.54/1. De Regering kiest onder de krachtens artikel D.70 erkende personen, de publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die zij met het opmaken van het milieueffectenrapport betreffende het ontwerp van gewestplan.
Bij aanneming van een voorontwerp van herziening van gewestplan op verzoek van de gemeente of van elke persoon bedoeld in artikel D.II.49 van het Wetboek, kiest de gemeenteraad of de persoon bedoeld in artikel D.II.49 van het Wetboek, onder de krachtens het Wetboek en artikel D.70 erkende personen, de publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die het voorontwerp van het milieueffectenrapport betreffende het ontwerp van gewestplan zal opmaken. De gemeente of persoon bedoeld in artikel D.II.49 van het Wetboek geeft onmiddellijk per zending kennis van haar keuze aan de Regering. Zij beschikt over vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van de zending om de gekozen persoon te wraken.
Als het plan een gemeentelijk ontwikkelingsplan van een stadsomtrek is of een bebouwingsplan betreffende een omtrek met een regionale uitdaging of een omtrek van een her in te richten locatie, kiest de gemeenteraad, onder de krachtens het Wetboek en artikel D.70 erkende personen, de publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die het milieueffectenrapport zal opmaken. Hij geeft onmiddellijk per zending kennis van zijn keuze aan de Regering. Zij beschikt over vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van de zending om de gekozen persoon te wraken.".
Art. 15.In artikel D.56 van Boek 1 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : "Als de Regering een voorontwerp van herziening of van uitwerking van een gewestplan aanneemt op verzoek van de gemeente of van elke persoon bedoeld in artikel D.II.49 van het Wetboek, bepaalt de Regering de informatie bedoeld in het eerste lid binnen een termijn van zestig dagen."; 2° § 3, eerste lid, wordt aangevuld met een punt 4°bis, luidend als volgt : "4°bis bij aanneming of herziening van een gewestplan, de milieuproblemen die betrekking hebben op de gebieden waarin bedrijven zich zouden kunnen vestigen die een belangrijk risico inhouden voor de personen, de goederen of het milieu in de zin van de Richtlijn 96/82/EG of indien het voorontwerp van het plan in de opneming voorziet van gebieden die bestemd zijn als woongebieden, evenals van gebieden of infrastructuren die door het publiek worden bezocht en zich in de nabijheid van zulke bedrijven bevinden; 3° § 3, eerste lid, wordt aangevuld met een punt 6°bis, luidend als volgt : 6°bis bij aanneming of herziening van een gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan of van een gewestplan, de effecten op de landbouw- en bosbouwbedrijvigheid;"; 4° § 3, eerste lid, wordt aangevuld met een punt 7°bis, luidend als volgt : "7°bis bij herziening of uitwerking van een gewestplan, de door de Regering voorgestelde compensaties overeenkomstig artikel D.II.41, § 4, van het Wetboek"; 5° in § 4, eerste lid, wordt de eerste zin vervangen als volgt : "De Regering, of de persoon die zij daartoe afvaardigt, legt de ontwerp-inhoud van het verslag over de milieueffecten, alsmede het voorontwerp van plan of van programma, ter advies voor aan de "CWEDD" of, zoniet, aan de "CRAT" of aan de "CCATM" als deze projecten van plannen of van documenten bij het Wetboek bedoeld zijn, aan de betrokken gemeenten behalve voor het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan of voor de gewestplannen bedoeld bij het Wetboek en aan de personen en instanties die hij nodig acht te raadplegen."; 6° § 4 wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : Onverminderd het eerste lid, worden de ontwerp-inhoud van het verslag over de milieueffecten, alsmede het voorontwerp van gewestplan of ontwerp van gewetplan bedoeld bij het Wetboek, ter advies voorgelegd aan het DGO3 ofwel indien het voorontwerp van plan een gebied bedoeld in artikel D.II.28, § 2, van het Wetboek, inhoudt, ofwel indien het voorziet in plaatsen die door het publiek worden bezocht of in de opneming van gebieden bedoeld in artikel D.II.20, tweede lid, van het Wetboek, gelegen in een kwetsbaar gebied bedoeld in artikel D.II.64, § 1, 6°, van het Wetboek, zoniet, rondom dergelijke inrichtingen voor zover ze het risico zouden kunnen verhogen op zware ongevallen of er de gevolgen van zouden kunnen verergeren."; 7° § 4 wordt aangevuld met een vierde lid, luidend als volgt : Als de evaluatie betrekking heeft op een ontwerp van plan of een ander document bedoeld bij het Wetboek, licht de Regering of de gemeente regelmatig de "CRAT" of de "CCATM" in over de evolutie van de voorafgaande onderzoeken en verslagen en deelt haar de resultaten mee. De "CRAT" of de "CCATM" kunnen, te allen tijde, de opmerkingen maken of de suggesties voordragen die zij nuttig achten".
Art. 16.In artikel D.57 van Boek 1 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 4° in § 3, eerste lid, worden de woorden "aan de "CRAT" of aan de "CCATM", als het gaat om ontwerpen van plannen of documenten bedoeld bij het Wetboek," ingevoegd tussen de woorden "de "CWEDD"," en de woorden "de betrokken gemeenten"; 2° in § 3, tussen het eerste lid en het tweede lid, worden de volgende leden toegevoegd : "Onverminderd het eerste lid, worden het het ontwerp van gewestplan bedoeld bij het Wetboek alsook het milieueffectenrapport ter advies voorgelegd vanaf hun aanneming door de ontwerper van het plan, aan het DGO3 indien bedoeld bestuur is geraadpleegd in toepassing van artikel D.56, § 4, tweede lid.
Het ontwerp van gewetplan bedoeld bij het Wetboek en het leefmilieuverslag worden door het college ter advies voorgelegd aan de gemeentelijke commissie, aan de gewestelijke commissie en aan het "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable (CWEDD)" (Waalse milieuraad voor duurzame ontwikkeling), aan de gemachtigde ambtenaar alsook aan de personen en instanties die hij nodig acht te raadplegen. Het ontwerp van bebouwingsplan wordt evenwel enkel bij gebrek aan gemeentelijke commissie voorgelegd aan het advies van de gewestelijke commissie."; 3° het tweede lid, dat lid 4 wordt, wordt aangevuld als volgt : "Deze termijn bedraagt evenwel vijfenveertig dagen voor het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan, voor de gemeentelijke plannen of de omtrekken bedoeld in artikel D.II.64 van het Wetboek.".
Art. 17.In artikel D.70 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "bedoeld in artikel 1 van het "CWATUP" als het effectonderzoek dat kwalitatief duidelijk te wensen overlaat, betrekking heeft op een plan van aanleg" vervangen door de woorden "een verslag over de milieueffecten met betrekking tot een gewestplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan of een bebouwingsplan met betrekking tot een omtrek met een regionale uitdaging of een omtrek van een her in te richten locatie bedoeld bij het Wetboek".
Art. 18.In artikel D.72 van hetzelfde Wetboek, wordt de eerste zin vervangen als volgt : "De "CWEDD" of zijn afgevaardigde, alsmede in het geval van een verslag over de milieueffecten met betrekking tot een gewestplan, een gemeentelijk ontwikkelingsplan of een bebouwingsplan met betrekking tot een omtrek met een regionale uitdaging of een omtrek van een her in te richten locatie bedoeld bij het Wetboek of van een effectonderzoek met betrekking tot een project inzake ruimtelijke ordening, stedenbouw of infrastructuur, hebben de Gemeentelijke Adviescommissie voor Ruimtelijke ordening en mobiliteit en de Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening het recht de betrokken openbare overheden, de aanvrager en de uitvoerder van het onderzoek om elk gegeven te verzoeken in verband met de vergunningsaanvraag en het verloop van het effectonderzoek.".
Bepaling betreffende het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
Art. 19.In artikel 1 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 12°, worden de woorden "84 en 127 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "D.IV.4 en D.IV.15 van het Wetboek"; 2° punt 17° wordt vervangen als volgt : "Wetboek : Waals Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling;"; 3° in punt 18°, wordt het letterwoord "CWATUP" door de woorden "het Wetboek".
Art. 20.In artikel 30 van hetzelfde decreet, wordt een een nieuw lid 2 ingevoegd, luidend als volgt : Als de toekenning van de vergunning het noodzakelijk maakt af te wijken overeenkomstig de artikelen D.II.13, D.II.55 tot D.II.62, D.III.13, D.III.14 of D.IV.81 van het Wetboek, wijst de technisch ambtenaar onder de instanties bedoeld in het eerste lid, de gemachtigde ambtenaar binnen het DGO4.
Als de aanvraag tot vergunning een afwijking van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw als gevolg heeft, wordt ze dan onderworpen aan het advies van de Gemeentelijke adviescommissie bedoeld in artikel D.IV.36, eerste lid, 3°, van het Wetboek en het advies van de gemachtigde ambtenaar is een eensluidend advies.".
Art. 21.In artikel 81 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "artikel 109 van het "CWATUPE"" vervangen door de woorden "artikel D.IV.10, eerste lid, 3, 2° van het Wetboek"; 2° in § , derde lid, worden de woorden "artikel 127, § 1, eerste lid, van het "CWATUPE"" vervangen door de woorden "artikel D.IV.15, eerste lid, van het Wetboek".
Art. 22.Er wordt in hetzelfde decreet een artikel 98 ingevoegd, luidend als volgt : Hoofdstuk XIbis - Vergunningen verstrekt door het Parlement
Art. 98.Voor de handelingen en werken bedoeld in artikel D.IV.19, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling, zijn de milieuvergunning of de globale vergunning onderworpen aan de procedure bedoeld in de artikelen D.IV.17, derde lid, D.IV.51 tot D.IV.53 van hetzelfde Wetboek. De artikelen D.IV.18, § 2, D.IV.71 en D.IV.114, derde lid, van hetzelfde Wetboek zijn erop van toepassing.".
Art. 23.In artikel 83, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "artikel 115, tweede lid, van het "CWATUP"" vervangen door de woorden "in de artikelen D.IV.20 en volgende van het Wetboek".
Art. 24.In artikel 87, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet, worden de woorden "afwijking bedoeld in artikel 114 van het "CWATUP"" vervangen door de woorden "afwijking bedoeld in de artikelen D.II.55 en volgende of in artikel D.III.13 van het Wetboek".
Art. 25.In artikel 91 van hetzelfde decreet, wordt het volgende lid ingevoegd na het eerste lid : "Als de aanvraag tot vergunning een afwijking van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw als gevolg heeft, wordt ze dan onderworpen aan het advies van de Gemeentelijke adviescommissie bedoeld in artikel D.IV.36, eerste lid, 3°, van het Wetboek.".
Art. 26.In artikel 92, § 1, van hetzelfde decreet, worden de woorden "de beslissing van de Regering of de gemachtigde ambtenaar waarbij de in artikel 114 van het "CWATUP" bedoelde afwijking wordt toegestaan of geweigerd" vervangen door de woorden "het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar over de afwijkingen van het gewestplan of van de normen van de gewestelijke handleiding voor stedenbouw bedoeld bij het Wetboek.".
Art. 27.In artikel 93, § 1, van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid, wordt de tweede zin vervangen als volgt : "Het eensluidende advies van de gemachtigde ambtenaar bedoeld in de artikelen D.II.55 en volgende of in artikel D.III.13 van het Wetboek maakt volledig deel uit van de beslissing bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf"; 2° in het vierde lid, worden de woorden "liggen vast in titel V van Boek I van het CWATUP" vervangen door de woorden "of afwijkingen bedoeld in Boek II en Boek III van het Wetboek";
Art. 28.Artikel 96 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 29.In artikel 97 van hetzelfde decreet worden het derde en het vierde lid vervangen als volgt : De volgende bepalingen van het Wetboek zijn van toepassing op de globale vergunning : 1° Boeken I, II en III; 2° de volgende artikelen van Boek IV : D.IV.4, D.IV.29, D.IV.43 tot D.IV.46, D.IV.59 tot D.IV.61, D.IV.72 tot D.IV.79, D.IV.83, D.IV.87, D.IV.88, D.IV.90, D.IV.104, D.IV.105 en D.IV.114; 3° Boeken V en VI. De leden 5, 6, 7 en 8 worden opgeheven.
Bepalingen betreffende Boek III van het Erfgoedwetboek
Art. 30.In artikel 187 van Boek III van het Erfgoedwetboek wordt en punt 14° toegevoegd, luidend als volgt : "Wetboek : Waals Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".
Art. 31.In artikel 206 van hetzelfde Boek, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "artikelen 84 en volgende van het Wetboek" vervangen door de woorden "artikelen D.IV.4 en volgende van het Wetboek"; 2° in § 6, worden de woorden "artikelen 150, 5°" vervangen door de woorden "artikel D.IV.11 van het Wetboek".
Art. 32.In artikel 211, derde lid, van hetzelfde Boek, worden de woorden "artikel 154" vervangen door de woorden "artikel D.VII.1 van het Wetboek".
Art. 33.In artikel 212, § 2, eerste lid, worden de woorden "artikel 154" vervangen door de woorden "artikel D.VII.1 van het Wetboek".
Art. 34.In artikel 221, 1°, van hetzelfde Boek, worden de woorden "artikelen 176, § 1 en § 2, en 177 tot 180" vervangen door de woorden "artikelen D.VII.18, § 2, D.VII.21 en D.VII.26 tot D.VII.33 van het Wetboek".
Art. 35.In artikel 230 van hetzelfde Boek, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden "bouw- of verkavelingsverbod" vervangen door de woorden "bouw- en stedenbouwkundig verbod"; 2° in § 2, eerste lid, worden de woorden "verkavelingsvergunning alsook de in artikel 130 bedoelde vergunning" vervangen door de woorden "bebouwingsvergunning alsook de bij artikel D.IV.111 van het Wetboek bedoelde vergunning".
Art. 36.In artikel 234 van hetzelfde Boek, worden volgende wijzigingen aangebracht : 2° de woorden "artikelen 116 en volgende" vervangen door de woorden "artikelen D.IV.47 en volgende van het Wetboek"; 2° de woorden "artikelen 107, 108, 109, 127 en 130" vervangen door de woorden "artikelen D.IV.8 tot D.IV.10, D.IV.15, D.IV.64 en D.VI.111 van het Wetboek".
Art. 37.In artikel 245 van hetzelfde Boek, worden de woorden "verkavelingsvergunning alsook de in artikel 130 bedoelde vergunning" vervangen door de woorden "bebouwingsvergunning alsook de bij artikel D.IV.111 van het Wetboek bedoelde vergunning".
Andere wijzigingen
Art. 38.In artikel 1bis van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 27°, worden de punten a.en b. vervangen als volgt : "a) de gewestplannen en de normen van de gewestelijke handleidingen voor stedenbouw opgesteld krachtens het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling;"; 2° in punt 28°, worden punt j.vervangen als volgt : j) de stedenbouwkundige vergunningen toegekend krachtens het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling;".
Art. 39.In artikel 15, 3°, van het decreet van 16 juli 1985 betreffende natuurparken, worden de woorden "plannen van ruimtelijke ordening en stedenbouwkundige en milieuverslagen bedoeld in artikel 33 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;" vervangen door de woorden "gewestplannen en bebouwingsplannen bedoeld bij het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling;".
Art. 40.In artikel 43, § 4, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, worden de woorden "84, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "D.IV.4 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".
In artikel 39, § 4, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, worden de woorden "167 van het CWATUPE" vervangen door de woorden "D.V.1 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 41.In artikel 70, eerste lid, van hetzelfde decreet : 1° worden de woorden "van artikel 41, § 1, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedebouw en patrimonium" vervangen door de woorden "van artikel D.II.39 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling"; 2° worden de woorden "de industrie-, landbouw- en ontginningsgebieden, zoals bepaald in de artikelen 172, 176 en 182 van hetzelfde Wetboek" vervangen door de woorden "industriële bedrijfsruimte, landbouw- en ontginningsgebieden, zoals bepaald bij de artikelen D.II.27, D.II.31 en D.II30 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 42.In artikel 2, van het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer, wordt punt 28° vervangen als volgt : "25° Wetboek : Waals Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 43.In artikel 22, § 2, worden de woorden "167, 2° van het CWATUPe" vervangen door de woorden "D.V.1, 2°, van het Wetboek".
Art. 44.In artikel 62, § 1, 3°, van hetzelfde decreet, worden de woorden "133 van het "CWATUPE"" vervangen door de woorden "D.IV.21 van het Wetboek".
Art. 45.In artikel 63, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "87 van het "CWATUPE"" vervangen door de woorden "D.IV.91 van het Wetboek".
Art. 46.In artikel 64, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "87 van het "CWATUPE"" vervangen door de woorden "D.IV.91 van het Wetboek".
Art. 47.In artikel 74, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "87 van het CWATUPE" vervangen door de woorden "D.IV.91 van het Wetboek".
Art. 48.In artikel 3, eerste lid, 3°, van het decreet van 27 mei 2004 tot invoering van een belasting op de afgedankte bedrijfsruimten, worden de woorden "de afgedankte bedrijfsruimten" vervangen door de woorden "de herin te richten ruimten".
Art. 49.In artikel 9 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden "169, § 7, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel D.V.2 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling"; 2° in § 3, worden de woorden "169, § 7, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel D.V.2 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling"; 3° in § 4, worden de woorden "181 en 182 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "D.VI.3 en volgende van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 50.In artikel 1, 16°bis, van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 51.In artikel 79, 2°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "in het algemeen reglement op gebouwen" vervangen door de woorden "in de gewestelijke handleiding voor stedenbouw".
Art. 52.In artikel 1, 3°, van het decreet van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van steenbergen, worden de woorden "het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 53.In artikel 2, eerste lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "van artikel 84 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "van artikel D.IV.4 van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".
Art. 54.In artikel 1bis, § 3, eerste lid, van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid, worden de woorden "artikel 3 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "artikel D.I.3, § 1, van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".
Art. 55.Artikel 1ter van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 56.In artikel 4, vierde lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "in artikel 3 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "in artikel D.I.3, § 1, van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling".
Art. 57.Artikel 9bis van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 58.In artikel 15, 4°, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "van de plannen en schema's van aanleg" worden vervangen door de woorden "van het gewestplan of van de aanwijzingen van de gemeentelijke plannen";2° de woorden "het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" worden vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 59.In artikel 8, tweede lid, van het decreet van 29 april 2004 betreffende de gesubsidieerde werken, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 60.In artikel 2, 2° en 3°, van het decreet van 1 april 2004 betreffende de plaatselijke mobiliteit en toegankelijkheid, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 61.In artikel 6 van het decreet van 6 juni 1991 betreffende de plattelandsontwikkeling, worden de woorden "150 van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening en stedenbouw" vervangen door de woorden "D.I.10 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 62.In artikel 36, § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, van het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening en Stedebouw" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 63.In artikel 178, j), van het Waals Toerismwetboek, worden de woorden "van het WWROSP" vervangen door de woorden "van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 64.In artikel 2, § 1, 10°, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 65.In artikel 35, § 1, 7°, van het fiscaal decreet van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest en tot wijziging van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen, worden de woorden "Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Art. 66.In artikel 11 van het decreet van 30 april 2009 houdende oprichting van de publiekrechtelijke naamloze vennootschap "Société de Développement de Liège-Guillemins" worden de woorden "van artikel 173, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "van artikel D.V.9 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling" en worden de woorden "bedoeld in artikel 173, § 2, 1°" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel D.V.9, § 2".
Art. 67.In artikel 3, tweede lid, 1°, e), van het decreet van 7 juni 1990 houdende oprichting van "Institut scientifique de Service public en Région wallonne (I.S.S.E.P.)" (Wetenschappelijk Instituut van Openbare Dienst in het Waalse Gewest), worden de woorden "167 van het decreet van 19 november 1997 houdende wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium" vervangen door de woorden "D.V.1 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling".
Inwerkingtreding
Art. 68.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2015.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Namen, 24 april 2014.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Duurzame Ontwikkeling en Ambtenarenzaken, J.-M. NOLLET De Minister van Begroting, Financiën, Tewerkstelling, Vorming en Sport, A. ANTOINE Minister van Economie, K.M.O.'s, Buitenlandse Handel en Nieuwe Technologieën, J.-C. MARCOURT De Minister van Plaatselijke Besturen en de Stad, P. FURLAN De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, C. DI ANTONIO _______ Nota (1) Zitting 2013-2014. Stukken van het Waals Parlement, 942 (2013-2014). Nrs. 1 tot 1ter, 2 tot 334.
Volledig verslag, plenaire vergadering van 23 april 2014.
Bespreking.
Stemming.