gepubliceerd op 31 december 2002
Wet houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen
16 DECEMBER 2002. - Wet houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Bij de minister die belast is met het beleid van gelijkheid van vrouwen en mannen wordt een « Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen » opgericht, hierna het Instituut genoemd.
Het Instituut heeft rechtspersoonlijkheid.
De wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, is van toepassing op het Instituut behoudens afwijkingen die door deze wet worden gesteld.
In artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, wordt onder categorie B en in alfabetische volgorde, het « Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen » ingevoegd.
Art. 3.Het Instituut heeft als taak toe te zien op de naleving van de gelijkheid van vrouwen en mannen; elke vorm van discriminatie en ongelijkheid op basis van geslacht te bestrijden; en de instrumenten en stategieën die gestoeld zijn op een geïntegreerde aanpak van de genderdimensie uit te werken.
Het Instituut oefent zijn taak uit in een geest van dialoog en medewerking met de verenigingen, instellingen, organen en diensten die, geheel of gedeeltelijk, een opdracht vervullen, of die onmiddellijk betrokken zijn bij de vervulling van deze opdracht.
Art. 4.Het Instituut is bevoegd om : 1° de studies en onderzoeken betreffende gender en gelijkheid van vrouwen en mannen te verrichten, ontwikkelen, ondersteunen en coördineren, en de impact van de concrete beleidslijnen, programma's en maatregelen vanuit genderperspectief te evalueren;2° aanbevelingen te richten tot de overheid ter verbetering van de wetten en reglementeringen, met toepassing van artikel 3;3° aanbevelingen te richten tot de overheid, privé-personen of instellingen naar aanleiding van de resultaten van de onder 1° vermelde studies en onderzoeken;4° ondersteuning en bijstand te organiseren aan de verenigingen die actief zijn op het vlak van gelijkheid van vrouwen en mannen, of voor projecten tot bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen;5° binnen de perken van zijn doel, hulp te verlenen aan iedereen die om raad vraagt in verband met de omvang van zijn rechten en verplichtingen.Die hulp laat toe aan de betrokkene om inlichtingen en raadgevingen over de middelen die hij/zij kan aanwenden om zijn/haar rechten te doen gelden, te verkrijgen; 6° in rechte op te treden in rechtsgeschillen waartoe de toepassing van de strafwetten en andere wetten die specifiek tot doel hebben de gelijkheid van vrouwen en mannen te waarborgen, aanleiding kan geven;7° in het kader van zijn opdracht, alle nodige informatie, documentatie en archieven aan te leggen en te verstrekken;8° de statistische gegevens en de rechterlijke beslissingen die nuttig zijn voor de evaluatie van de wetten en reglementeringen betreffende de gelijkheid van vrouwen en mannen te verzamelen en te publiceren, zonder mogelijkheid tot identificering van de betrokken partijen;9° wanneer het Instituut feiten inroept die aanleiding geven tot een vermoeden van een discriminerende behandeling zoals bedoeld in de wetten en reglementering betreffende de gelijkheid van vrouwen en mannen, aan de bevoegde overheid te vragen om op de hoogte te worden gebracht en gehouden van de resultaten van de analyse van de bewuste feiten. De overheid brengt het Instituut op een met redenen omklede wijze op de hoogte van het gevolg dat eraan wordt verleend; 10° een netwerkstructuur uit te werken met de verschillende actoren op het vlak van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. De minister bevoegd voor het beleid van gelijkeid tussen vrouwen en mannen geeft aan het Instituut, in het kader van de opdrachten bedoeld in het vorig lid, geen andere uitdrukkelijke bevelen dan positieve.
Art. 5.Het Instituut is belast met de voorbereiding en uitvoering van de regeringsbeslissingen en met de opvolging van het internationale en Europese beleid inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen. Het voert deze opdrachten uit onder het gezag van de minister die belast is met het beleid van de gelijkheid van vrouwen en mannen.
Art. 6.De bevoegde ministers en staatssecretarissen stellen, op verzoek van het Instituut, de informatie ter beschikking die vereist is voor de volbrenging van zijn opdracht. Het Instituut kan het advies inwinnen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provinciale en de lokale overheden en van elke andere openbare instelling als dit nuttig is voor de uitvoering van zijn opdracht.
Art. 7.Het Instituut bestaat uit een raad van bestuur en een directie, waarvan de bevoegdheden worden bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De leden van de raad van bestuur worden aangeduid door de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De directie van het Instituut wordt door de Koning benoemd.
Art. 8.§ 1. De Raad van bestuur beschikt over alle machten die nodig zijn voor de werking van het Instituut en voor de uitvoering van zijn opdrachten. Het heeft onder meer als taak, het algemeen beleid van het Instituut te bepalen. § 2. De directie is belast met de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur alsmede van de beslissingen bedoeld in de artikelen 4 en 5.
Zij verzekert het dagelijkse bestuur van het Instituut.
Zij stelt jaarlijks een verslag op over de uitvoering van het algemene beleid van het Instituut.
In dringende gevallen kan zij elke beslissing treffen die noodzakelijk blijkt binnen het kader van de opdrachten en de werking van het Instituut. Deze beslissing moet aan de voorzit(s)ter van de raad van bestuur schriftelijk worden meegedeeld en wordt ambtshalve ingeschreven op de dagorde van de volgende raad van bestuur.
Art. 9.De Koning bepaalt het organiek statuut van het Instituut bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Dit statuut bepaalt onder andere : 1° de structuur van het Instituut, zodat de verschillende taken, zoals bedoeld in de artikelen 4 en 5, optimaal georganiseerd kunnen worden en de medewerking van de Gemeenschappen en Gewesten mogelijk is;2° de samenstelling van de organen zoals bedoeld in artikel 7;3° het personeelsstatuut.
Art. 10.Het Instituut wordt gefinancierd via : 1° een subsidie ten laste van de algemene uitgavenbegroting;2° subsidies vanwege andere overheden, instellingen of openbare instellingen;3° giften en legaten;4° occasionele inkomsten;5° andere inkomsten voortvloeiend uit de uitvoering van haar statutaire opdracht.
Art. 11.De ontwerpbegroting wordt opgemaakt door de raad van bestuur.
Binnen dit kader voorziet het Instituut in zijn begroting in een post om projecten te steunen die de bevordering beogen van de gelijkheid van vrouwen en mannen, en een post voor overeenkomsten die de waarborging beogen van de gelijkheid van vrouwen en mannen.
Art. 12.Het Instituut brengt jaarlijks aan de minister belast met de gelijkheid van vrouwen en mannen uitvoerig verslag uit over de uitvoering van zijn opdracht. De minister zendt het verslag aan de federale wetgevende kamers.
Art. 13.Artikel 26, tweede lid, van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, wordt aangevuld als volgt : 8° « het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, wanneer de feiten een discriminerende behandeling laten vermoeden of indruisen tegen de wetten en reglementeringen betreffende de gelijkheid van vrouwen en mannen.».
Art. 14.Aan artikel 1, § 1, 2°, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake openbaar ambt, worden de volgende woorden toegevoegd : « - het Instituut van gelijkheid van vrouwen en mannen ».
Art. 15.Voor de uitvoering van zijn opdrachten neemt het Instituut het personeel over van de Directie Gelijkheid van Kansen van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
De Koning bepaalt, na overleg met de representatieve personeelsorganisaties, de datum en de werkwijze voor de overdracht van de personeelsleden, bedoeld in het voorgaande id. Deze leden worden overgedragen met hun graad of met een overeenkomstige graad en in hun hoedanigheid. Zij behouden tenminste de retributie en de anciënniteit die zij hadden of zouden verkregen hebben indien zij in hun oorspronkelijke dienst de functie zouden hebben blijven uitoefenen waarvan zij titularis waren op het ogenblik van hun overdracht. Het juridisch statuut van deze leden blijft geregeld door de terzake in voege zijnde bepalingen, zolang de Koning van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt.
Art. 16.De Regie der Gebouwen stelt de nodige lokalen ter beschikking van het Instituut opdat het zijn opdrachten kan volbrengen.
Art. 17.Deze wet treedt in werking op de door de Koning te bepalen datum.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 16 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, belast met het Beleid van Gelijke Kansen voor Vrouwen en Mannen, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, R. DAEMS De Minister van Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE Met Landsgezel gezegeld, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-1919-2001/2002 : Nr.1 : Wetsontwerp.
Nr. 2 : Erratum.
Nr. 3 : amendementen. 50-1919-2002/2003 : Nr. 4 : Nietig.
Nrs. 5 en 6 : Verslagen.
Nr. 7 : Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 8 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal verslag : 16 en 17 oktober 2002.
Stukken van de Senaat : 2-1327-2002/2003 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.
Nr. 2 : Amendementen.
Nr. 3 : Verslag.
Nr. 4. : Beslissing om niet te amenderen.
Handelingen van de Senaat : 28 november 2002.