Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 april 2003
gepubliceerd op 05 juni 2003

Koninklijk besluit houdende de reorganisatie van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012181
pub.
05/06/2003
prom.
04/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/04/2003012181/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 APRIL 2003. - Koninklijk besluit houdende de reorganisatie van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 29 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 december 2002 houdende de oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen;

Op voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, belast met het Gelijke-Kansenbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Opdrachten van de Raad

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - De Raad : de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen. - Het Instituut : het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. - De Minister van de gelijkheid : de Minister belast met het Gelijke-Kansenbeleid.

Art. 2.Bij de Minister van gelijkheid wordt er een Raad opgericht « Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen » genoemd.

Art. 3.§ 1. De Raad heeft als opdracht om advies uit te brengen over alle materies die een invloed kunnen hebben op de gelijkheid van vrouwen en mannen. § 2. Zijn opdracht bestaat eveneens uit het opstellen van verslagen voor de Nationale Arbeidsraad, indien deze daarom vraagt. § 3. De Raad is belast met het jaarlijks indienen van een advies over het beleid van gelijke kansen van vrouwen en mannen dat door de federale regering gevoerd wordt. Voor het opmaken van dit advies houdt hij onder meer rekening met het jaarverslag van het Instituut. § 4. Met zijn adviezen wil de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen doeltreffend bijdragen tot het wegwerken van elke rechtstreekse en onrechtstreekse discriminatie ten aanzien van mannen en vrouwen en tot de realisatie van de feitelijke gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Art. 4.§ 1. De Raad verstrekt adviezen op eigen initiatief of op verzoek van het Instituut, van de Minister van gelijkheid, van elke andere Minister van de federale regering of van een federaal parlementslid. § 2. Wanneer een Minister van de federale regering advies aan de Raad vraagt, verschaft deze dat advies binnen de twee maanden. Middels gemotiveerde aanvraag kan de Minister van Gelijkheid deze termijn inkorten tot een maand. In buitengewone gevallen kan de Minister van Gelijkheid aan het Bureau vragen om een dringend advies te verschaffen.

Art. 5.De Raad kan de uitgebrachte adviezen en verslagen verspreiden en openbaar maken, welke ook de bestemmelingen ervan zijn. HOOFDSTUK 2. - Samenstelling van de Raad

Art. 6.De Raad is samengesteld uit 48 effectieve leden en 48 plaatsvervangende leden.

Art. 7.Onder haar leden is de Raad samengesteld uit 16 effectieve leden en 16 plaatsvervangende leden die de werkgevers en de werknemers vertegenwoordigen, waaronder : a) vijf effectieve leden en vijf plaatsvervangende leden aangewezen onder de kandidaturen die door de representatieve werknemersorganisaties in dubbeltal worden voorgedragen;b) vijf effectieve leden en vijf plaatsvervangende leden aangewezen onder de kandidaturen die door de representatieve werkgeversorganisaties in dubbeltal worden voorgedragen;c) drie effectieve leden en drie plaatsvervangende leden die respectievelijk aangewezen worden onder de kandidaturen in dubbeltal voorgedragen door de Minister die Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft, door de Minister van Werkgelegenheid en Arbeid en door de Minister van Gelijkheid;d) drie effectieve leden en drie plaatsvervangende leden aangewezen onder de kandidaturen die door de als representatief erkende vakbonden in het kader van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, in dubbeltal worden voorgedragen.

Art. 8.De 32 andere effectieve leden en de 32 andere plaatsvervangende leden van de Raad worden gekozen om hun deskundigheid, hun ervaring en hun kennis inzake gelijkheid van vrouwen en mannen. Deze leden die zullen aangewezen worden, worden in dubbeltal als volgt voorgedragen : a) vijftien effectieve leden en vijftien plaatsvervangende leden voorgedragen door de vrouwenorganisaties die het geheel van de problemen met betrekking tot het gelijke-kansenbeleid van vrouwen en mannen behandelen;b) vijf effectieve leden en vijf plaatsvervangende leden voorgedragen door de adviesorganen bevoegd inzake cultuur- en jeugdbeleid;c) twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden voorgedragen door de gezinsorganisaties;d) tien effectieve leden en tien plaatsvervangende leden waarvan vijf voorgedragen door de vijf Franstalige politieke partijen en vijf door de Nederlandstalige politieke partijen die een georganiseerde vrouwen- of gelijkheidswerking tussen mannen en vrouwen hebben en die, in hun huidige programma, in de geest van de gelijke kansen werken.

Art. 9.Indien het nodig is om te voorzien in de vervanging van een effectief of van een plaatsvervangend lid van de Raad, zal de Minister van Gelijkheid de bij de vernieuwing betrokken organisatie verzoeken om hem binnen de maand een lijst in dubbeltal van kandidaten te bezorgen.

De personen die ter vervanging aangewezen worden beëindigen het mandaat van hun voorganger.

Art. 10.De Raad wordt voorgezeten door een voorzitter/ster, aangewezen op voordracht van de Minister van Gelijkheid, op basis van zijn/haar ervaring, deskundigheid en morele autoriteit.

Art. 11.De voorzitter/ster wordt bijgestaan door twee onder-voorzitter/ster/s, van een andere taalrol, gekozen onder de leden van de Raad, op basis van hun ervaring, deskundigheid en morele autoriteit.

Art. 12.Onverminderd de bepalingen van de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid, streeft men ernaar om bij de aanwijzing van de leden van de Raad, het taalkundig, ideologisch, filosofisch en sociaal evenwicht tussen de verschillende leden te verzekeren.

Art. 13.De mandaten als lid van de Raad zijn onverenigbaar met de mandaten als : - Lid met stemrecht van de raad van bestuur van het Instituut; - Lid van het federaal Parlement of van een Gemeenschaps- of Gewestraad; - Lid van een federale Regering of van een Gewest- of Gemeenschapsregering. HOOFDSTUK 3. - Werking van de Raad

Art. 14.De werkzaamheden van de Raad worden geleid door de voorzitter/ster.

Deze wordt bijgestaan door een Bureau dat, naast de voorzitter/ster en de ondervoorzitter/sters tien leden van de Raad die in zijn midden verkozen worden omvat, vier onder de leden voorgedragen door deze vermeld in artikel 7 en zes onder de leden voorgedragen in artikel 8.

De samenstelling van het Bureau streeft ernaar om de diverse ideologische, sociale en filosofische strekkingen weer te geven en om het taalkundig evenwicht te respecteren.

Het Bureau stelt de agenda van de Raad vast, gaat in discussie over de vragen die aan de Raad moeten worden voorgelegd, stelt de onderzoeksprocedures van de adviezen vast en waakt over het uitvoeren van de beslissingen.

De directie van het Instituut wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen van de Raad en van zijn Bureau.

Een ondervoorzitter/ster vervangt de voorzitter/ster als deze afwezig of verhinderd is.

Art. 15.Binnen de Raad kunnen, onder het voorzitterschap van een lid van de Raad, tijdelijke speciale commissies ingesteld worden, waarvan de Raad de opdracht en de samenstelling vaststelt.

Art. 16.De Raad omvat daarenboven een vaste commissie bestaande uit : a) een afdeling voor de algemene vraagstukken van sociale aard die de werkgevers en de werknemers uit de private sector aanbelangen en samengesteld uit de leden vermeld onder artikel 7a en b ;b) een afdeling voor de algemene vraagstukken van sociale aard die de overheid en de werknemers tewerkgesteld in de overheidssector aanbelangen en samengesteld uit de leden vermeld onder artikel 7c en d .

Art. 17.In het kader van zijn opdrachten kan de Raad alle nodige inlichtingen inwinnen, een beroep doen op deskundigen die niet tot de leden ervan behoren en overgaan tot het raadplegen van de diverse groepen die betrokken zijn bij de behandelde problematiek.

Art. 18.§ 1. De effectieve leden en de plaatsvervangende leden die ter vervanging zetelen hebben stemrecht. § 2. Om geldig te stemmen moeten er in de Raad ten minste de helft van de effectieve of plaatsvervangende leden vermeld in artikel 7 en de helft van de effectieve of plaatsvervangende leden vermeld in artikel 8 aanwezig zijn.

Wanneer dit aanwezigheidquorum niet wordt bereikt, wordt de Raad binnen de maand opnieuw bijeengeroepen met dezelfde agenda en beraadslaagt hij dan geldig, ongeacht het aantal aanwezige leden. § 3. De beslissingen van de Raad worden genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Wanneer de algemene vraagstukken van artikel 16 worden bedoeld, maken de beslissingen uitdrukkelijk melding van het standpunt van de leden vermeld in artikel 7. § 4. Het resultaat van de stemming wordt bij het advies gevoegd en de mening van de minderheid wordt samen met het advies van de meerderheid meegedeeld.

Art. 19.De Raad neemt de gehele adviesbevoegdheid over van de Commissie Vrouwenarbeid, zoals die haar door wetten en besluiten was toegekend.

In dat geval worden de adviezen voorbereid en uitgebracht door de vaste commissie, ingesteld door artikel 16.

De adviezen van de vaste commissie kunnen in de plenaire zitting van de Raad enkel nog worden aangevuld en dit mits akkoord van de leden van de vaste commissie.

Art. 20.De voorzitter/ster, de ondervoorzitter/ster en de leden van de Raad worden door Ons benoemd. Zij worden benoemd voor een periode van vier jaar.

Art. 21.Het secretariaat van de Raad wordt waargenomen door de personeelsleden van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen die daartoe aangewezen worden.

Het is belast met de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad en met de uitvoering van zijn beslissingen.

Art. 22.De Raad heeft zijn administratieve zetel in het Instituut.

Dit voorziet de nodige infrastructuur voor de vergaderingen van de Raad.

Art. 23.Voor het uitvoeren van haar opdrachten beschikt de Raad over een budget dat jaarlijks vastgelegd wordt door het Instituut en dat afgenomen wordt van de dotatie van het Instituut.

Art. 24.Een forfaitaire vergoeding kan toegekend worden aan de leden van het Bureau. Het bedrag en de nadere regels voor het toekennen van deze vergoeding worden door Ons vastgelegd.

Art. 25.Indien de voorzitter/ster, de ondervoorzitter/sters en de leden van de Raad en van de commissies vergaderingen bijwonen die buiten hun standplaats wordt gehouden, hebben zij recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten, overeenkomstig de bepalingen van respectievelijk het koninklijk besluit van 18 januari 1965, houdende algemene regeling inzake reiskosten en het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.

Wanneer de in het vorig lid bedoelde personen niet tot een ministerieel kabinet of een overheidsdienst behoren, worden zij voor de toepassing van het vorig lid gelijkgesteld met ambtenaren waarvan de graad tot rang 13 behoort.

Art. 26.De Raad stelt haar reglement van inwendige orde op binnen de drie maanden na zijn installatie of zijn vernieuwing indien dat nodig is en stuurt het door naar het Instituut en naar de Minister van Gelijkheid.

Art. 27.Het koninklijk besluit van 15 februari 1993, houdende oprichting van een Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen wordt opgeheven.

Art. 28.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 29.De huidige Raad, opgericht krachtens het koninklijk besluit van 15 februari 1993, blijft zijn opdrachten uitvoeren volgens de bepalingen die van toepassing zijn voor de inwerkingtreding van dit besluit, tot wanneer de leden van de nieuwe Raad aangewezen zijn.

Art. 30.Onze Minister van Werkgelegenheid, belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 april 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, belast met het Gelijke-Kansenbeleid, Mevr. L. ONKELINX.

^