Etaamb.openjustice.be
Decreet van 06 november 2008
gepubliceerd op 19 december 2008

Decreet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding

bron
waalse overheidsdienst
numac
2008204573
pub.
19/12/2008
prom.
06/11/2008
ELI
eli/decreet/2008/11/06/2008204573/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 NOVEMBER 2008. - Decreet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding (1)


Het Waalse Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt gedeeltelijk een aangelegenheid bedoeld in artikel 138 van de Grondwet, overeenkomstig artikel 127, § 1, ervan.

Art. 2.Dit decreet boogt het omzetten van : 1° Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 23 september 2002 tot wijziging van de richtlijn van de Raad betreffende gelijke behandeling ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotiekansen, en ten aanzien van arbeidsvoorwaarden;2° Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming;3° Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;4° Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten;5° Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking).

Art. 3.Dit decreet heeft tot doel met betrekking tot de in artikel 5 bedoelde aangelegenheden een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van : 1° de directe of indirecte discriminatie op grond van nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst;2° de discriminatie op grond van het geslacht en de verwante criteria zoals de zwangerschap, de bevalling en het moederschap of het transseksisme en de verandering van geslacht. HOOFDSTUK II. - Begripsomschrijving

Art. 4.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° "arbeidsbetrekkingen" : de arbeidsbetrekkingen, de betrekkingen inzake de oriëntatie, de vorming en de professionele inschakeling, namelijk de precontractuele betrekkingen en de arbeidsbetrekkingen die niet bedoeld zijn in artikel 4, 1°, van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie noch in artikel 5, 1°, van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen;2° "bepalingen" : de bestuursrechtelijke bepalingen, de clausules opgenomen in individuele of collectieve overeenkomsten en collectieve reglementen, evenals de bepalingen opgenomen in eenzijdig uitgevaardigde documenten;3° "Centrum" : het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding opgericht bij de wet van 15 februari 1993;4° "Instituut" : het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen opgericht bij de wet van 16 december 2002;5° "beschermde criteria" : nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst;6° "direct onderscheid" : de situatie die zich voordoet wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van één van de beschermde criteria of van het geslacht;7° "directe discriminatie" : direct onderscheid op grond van één van de beschermde criteria of het geslacht dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van hoofdstuk IV;8° "indirect onderscheid" : de situatie die zich voordoet wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen gekenmerkt door één van de beschermde criteria of personen van een bepaald geslacht, in vergelijking met andere personen bijzonder kan benadelen;9° "indirecte discriminatie" : indirect onderscheid op grond van één van de beschermde criteria of het geslacht dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van hoofdstuk V;10° "intimidatie" : het ongewenst gedrag dat met één van de beschermde criteria verband houdt, en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;11° "seksuele intimidatie" : het ongewenst gedrag met een seksuele connotatie dat zich lichamelijk, verbaal of non-verbaal voordoet met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd;12° "positieve actie" : de specifieke maatregelen zoals bedoeld in hoofdstuk VIII die bestemd zijn om de nadelen verband houdende met één van de beschermde criteria of met het geslacht te voorkomen of te compenseren, met het oog op het waarborgen van een volledige gelijkheid in de praktijk;13° "redelijke aanpassingen" : de passende maatregelen die in een concrete situatie en naargelang de behoefte worden getroffen om een persoon met een handicap in staat te stellen toegang te hebben tot, deel te nemen aan en vooruit te komen in de aangelegenheden waarop dit decreet van toepassing is, tenzij deze maatregelen een onevenredige belasting vormen voor de persoon die deze maatregelen moet treffen. Wanneer die belasting in voldoende mate wordt gecompenseerd door bestaande maatregelen in het kader van het gevoerde overheidsbeleid inzake personen met een handicap, mag zij niet als onevenredig worden beschouwd; 14° "opdracht tot discrimineren" : elke handelwijze die er in bestaat wie ook opdracht te geven om een persoon, een groep, een gemeenschap of een van hun leden te discrimineren op grond van één van de beschermde criteria of op grond van het geslacht;15° "wezenlijke en bepalende beroepsvereiste" : een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vastgesteld, overeenkomstig artikel 8. HOOFDSTUK III. - Toepassingsgebied

Art. 5.Met uitzondering van de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de federale Staat en van de Gemeenschappen vallen en met inachtneming van de aangelegenheden inzake economisch beleid, tewerkstelling, recycling en beroepsomschakeling, is dit decreet zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot : 1° de beroepsrichting;2° de socio-professionele inschakeling;3° de arbeidsbemiddeling;4° de toekenning van tegemoetkomingen ter bevordering van de tewerkstelling;5° de toekenning van tegemoetkomingen en premies voor tewerkstelling alsmede van financiële prikkels voor ondernemingen in het kader van het economisch beleid, met inbegrip van sociale economie;6° de beroepsopleiding, met inbegrip van de bekrachtiging van de bevoegdheden.

Art. 6.De personen die niet bedoeld zijn in artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun arbeid kunnen zich beroepen op de bepalingen van dit decreet. HOOFDSTUK IV. - Rechtvaardiging van direct onderscheid

Art. 7.Elk direct onderscheid op grond van een van de beschermde criteria of van het geslacht vormt een directe discriminatie, tenzij dit directe onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Art. 8.§ 1. In afwijking van artikel 7 kan een direct onderscheid op grond van geslacht, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst uitsluitend gerechtvaardigd worden op grond van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten. § 2. Van een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste kan slechts sprake zijn wanneer : 1° een bepaald kenmerk, dat verband houdt met de in § 1 bedoelde beschermde criteria, vanwege de aard van de in artikel 5 bedoelde activiteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, wezenlijk en bepalend is;2° het vereiste berust op een legitieme doelstelling en evenredig is ten aanzien van deze nagestreefde doelstelling. § 3. Onverminderd § 4, onderzoekt de rechter in elk concreet geval of een bepaald kenmerk een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt. § 4. De Regering bepaalt na raadpleging van de "Conseil économique et social de la Région Wallonne" (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest) en van de "Conseil wallon pour l'égalité entre les hommes et les femmes" (Waalse Raad voor Gelijkheid tussen mannen en vrouwen) een exemplatieve lijst van situaties waarin een bepaald kenmerk overeenkomstig § 2 een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt.

Wanneer één van de geraadpleegde organen zich niet heeft uitgesproken binnen twee maanden na de aanvraag, wordt zijn advies geacht positief te zijn. HOOFDSTUK V. - Rechtvaardiging van indirect onderscheid

Art. 9.Elk indirect onderscheid op grond van een van de beschermde criteria of van het geslacht vormt een indirecte discriminatie, tenzij de ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze die aan de grondslag ligt van dit indirecte onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn; of, tenzij, in het geval van indirect onderscheid op grond van een handicap, aangetoond wordt dat geen redelijke aanpassing getroffen kan worden. HOOFDSTUK VI. - Algemene rechtvaardigingsgronden

Art. 10.§ 1. De bepalingen betreffende de bescherming van de zwangerschap en het moederschap geven nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie maar zijn een voorwaarde voor de verwezenlijking van gelijkheid van behandeling tussen mannen en vrouwen. § 2. Direct of indirect onderscheid op grond van één van de beschermde criteria of het geslacht geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie verboden bij dit decreet wanneer dit direct of indirect onderscheid wordt opgelegd bij of krachtens een wet of een decreet. § 3. Paragraaf 2 doet geen uitspraak over de conformiteit van een direct of indirect onderscheid dat bij of krachtens een wet of een decreet wordt opgelegd, met de Grondwet, het recht van de Europese Unie en het in België geldende internationaal recht. HOOFDSTUK VII. - Specifieke rechtvaardigingsgronden

Art. 11.Niettegenstaande de bepalingen van artikel 8, § 1, vormt een direct onderscheid op grond van leeftijd geen discriminatie wanneer het objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of elk ander vergelijkbaar legitiem doel, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. HOOFDSTUK VIII. - Positieve acties en redelijke aanpassingen

Art. 12.§ 1. Een direct of indirect onderscheid op grond van één van de beschermde criteria of van het geslacht geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie wanneer dit direct of indirect onderscheid een maatregel van positieve actie inhoudt zoals bedoeld in artikel 14. § 2. Een maatregel van positieve actie kan slechts worden uitgevoerd mits naleving van de volgende voorwaarden : 1° er moet een kennelijke ongelijkheid zijn;2° het verdwijnen van deze ongelijkheid moet worden nagestreefd;3° de maatregel van positieve actie moet van tijdelijke aard zijn en van die aard zijn dat hij verdwijnt zodra de beoogde doelstelling is bereikt;4° de maatregel van positieve actie mag andermans rechten niet onnodig beperken.

Art. 13.Om de naleving van het principe van de gelijkheid van behandeling ten opzichte van de gehandicapte personen te waarborgen, moeten redelijke aanpassingen uitgevoerd worden.

Dat betekent dat de operator naar gelang van de behoeften de passende maatregelen in een concrete situatie treft met name om een persoon met een handicap in staat te stellen toegang te hebben tot een opleiding of in aanmerking te komen voor een hulpverlening voor de inschakeling in het arbeidsproces of nog om toegang te hebben tot een betrekking, tenzij deze maatregelen een onevenredige belasting vormen voor de operator. Wanneer die belasting in voldoende mate wordt gecompenseerd door bestaande maatregelen in het kader van het gevoerde beleid inzake de integratie en de beroepsopleiding van personen met een handicap, mag zij niet als onevenredig worden beschouwd.

De Regering wordt ertoe gemachtigd om het begrip van redelijke aanpassing te omschrijven en om de toepassingsmodaliteiten van het in het vorige lid bedoelde principe te bepalen.

Art. 14.Om het algemene kader ter bestrijding van de in artikel 3 bedoelde discriminaties te waarborgen, bepaalt de Regering de hypothesen en de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 12, § 2, waarin een positieve actie uitgevoerd kan worden. HOOFDSTUK IX. - Discriminatieverbod

Art. 15.In de aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van dit decreet vallen, is elke vorm van discriminatie verboden. In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder discriminatie : 1° de directe discriminatie;2° de indirecte discriminatie;3° de opdracht tot discrimineren;4° de intimidatie;5° de seksuele intimidatie;6° een weigering om redelijke aanpassingen ten gunste van een gehandicapte persoon in te voeren. HOOFDSTUK X. - Bemiddeling

Art. 16.Elke persoon die zich als een slachtoffer van een directe of indirecte discriminatie beschouwt, kan een beroep doen op een bemiddelingsdienst.

Volgens de aard van de handeling en met inachtneming van hun bevoegdheden handelen het Centrum en het Instituut als bemiddelingsdiensten.

Overeenkomstig artikel 3 van de wet tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding en de artikelen 4 en 10, 2°, van de wet tot oprichting van het Instituut van gelijkheid voor mannen en vrouwen, wordt de Regering ertoe gemachtigd om met het Centrum en het Instituut een protocol te sluiten om de modaliteiten van de medewerking, met name inzake de bemiddeling te bepalen.

De bemiddelingsdiensten kunnen weigeren om een klacht te behandelen wanneer ze klaarblijkelijk als ongegrond of buiten hun bevoegdheden lijkt of wanneer de feiten meer dan één jaar vóór de indiening van de klacht zijn gebeurd of nog wanneer een burgerlijke rechtsvordering of een strafprocedure op het voorwerp van die klacht betrekking hebben. HOOFDSTUK XI. - Rechtsbescherming

Art. 17.De in artikel 4, 2°, bedoelde bepalingen die strijdig zijn met dit decreet alsook de bedingen die bepalen dat één of meer contracterende partijen bij voorbaat afzien van de rechten die bij dit decreet gewaarborgd worden, zijn nietig.

Art. 18.§ 1. Wanneer een klacht wordt ingediend door of ten voordele van een persoon wegens een schending van dit decreet, mogen zij tegen wie de klacht is ingediend geen nadelige maatregel treffen ten aanzien van de betrokkene, behalve om redenen die vreemd zijn aan de klacht. § 2. In de zin van § 1 wordt verstaan onder klacht : 1° een met redenen omklede klacht ingediend door de betrokkene bij de organisatie of instelling tegen wie de klacht is ingediend, overeenkomstig de van kracht zijnde procedures;2° een met redenen omklede klacht ingediend ten voordele van betrokkene door één van de in artikel 31 bedoelde organen, door het Centrum of door het Instituut;3° een rechtsvordering ingesteld door de betrokkene;4° een rechtsvordering ingesteld ten voordele van de betrokkene door één van de in artikel 31 bedoelde organen, door het Centrum of door het Instituut. Bij gebrek aan bijzondere regels die geldig zijn bij de instelling waartegen de klacht is ingediend, bestaat de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde met redenen omklede klacht, uit een gedagtekende, ondertekende en bij ter post ter kennis gebrachte aangetekende brief waarin de grieven ten aanzien van de dader van de vermeende discriminatie worden uiteengezet. § 3. Wanneer een nadelige maatregel wordt getroffen ten aanzien van de betrokkene binnen twaalf maanden na het indienen van de klacht, valt de bewijslast dat de nadelige maatregel werd getroffen om redenen die vreemd zijn aan de klacht, ten laste van diegene tegen wie de klacht is ingediend.

Indien een rechtsvordering door of ten voordele van de betrokkene werd ingesteld, wordt de in het eerste lid bedoelde periode verlengd tot drie maanden na de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden. § 4. Wanneer geoordeeld wordt dat de nadelige maatregel in strijd is met § 1, moet hij die de maatregel genomen heeft, aan de betrokkene een schadevergoeding betalen die, naar keuze van die persoon, gelijk is hetzij aan de in artikel 19, bedoelde schadevergoeding, hetzij aan de werkelijk door de persoon geleden schade.

In laatstgenoemd geval moet de betrokkene de omvang van de geleden schade bewijzen. § 5. De in dit artikel bedoelde bescherming is eveneens van toepassing op de personen die optreden als getuige doordat zij, in het kader van het onderzoek van de in § 2 bedoelde klacht, in een ondertekend en gedagtekend document de feiten die zij zelf hebben gezien of gehoord en die betrekking hebben op de toestand die het voorwerp is van de klacht, ter kennis brengen van de persoon bij wie de klacht wordt ingediend, of doordat zij optreden als getuige in rechte. § 6. Op vraag van de verweerder, kan de rechter bij wie de in § 2 bedoelde klacht, aanhangig is gemaakt, beslissen om de in § 3 bedoelde termijn in te korten.

Art. 19.§ 1. In geval van discriminatie kan het slachtoffer een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.

In de hierna bedoelde gevallen moet de persoon die het discriminatieverbod heeft geschonden aan het slachtoffer een vergoeding betalen die naar keuze van het slachtoffer, gelijk is hetzij aan een forfaitair bedrag zoals uiteengezet in § 2, hetzij aan de werkelijk door het slachtoffer geleden schade. In laatstgenoemd geval moet het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen. § 2. De in § 1 bedoelde schadevergoeding wordt als volgt bepaald : 1° met uitzondering van het hierna bedoelde geval, wordt de vergoeding van de morele schade geleden ten gevolge van een feit van discriminatie, bepaald op een minimumbedrag van 650 euro;dat bedrag wordt verhoogd tot 1.300 euro indien de dader niet kan aantonen dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet-discriminerende gronden getroffen zou zijn of omwille van andere omstandigheden, zoals de bijzondere ernst van de geleden morele schade; 2° indien het slachtoffer morele en materiële schadevergoeding vordert wegens discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen, is de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade gelijk aan de brutobeloning voor zes maanden, tenzij de werkgever aantoont dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet-discriminerende gronden getroffen zou zijn;in dat laatste geval wordt de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade beperkt tot drie maanden brutobeloning; wanneer de materiële schade die voortvloeit uit een discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen echter hersteld kan worden via de toepassing van de nietigheidssanctie voorzien in artikel 17, wordt de forfaitaire schadevergoeding bepaald volgens de bepalingen van punt 1°.

Art. 20.§ 1. Op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie, van het Centrum, van het Instituut of van één van de in artikel 31 bedoelde organen, van het openbaar ministerie, of, naargelang de aard van de daad, het arbeidsauditoraat, stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of, naar gelang van de aard van de daad, de voorzitter van de arbeidsrechtbank of van de rechtbank van koophandel, het bestaan vast van een zelfs onder het strafrecht vallende daad waardoor de bepalingen van deze wet worden overtreden en beveelt hij de staking ervan. De voorzitter van de rechtbank kan de opheffing van de staking bevelen zodra bewezen is dat een einde is gemaakt aan de overtreding. § 2. Op vraag van het slachtoffer kan de voorzitter van de rechtbank de in artikel 19, § 2, bedoelde schadevergoeding aan het slachtoffer toekennen. § 3. De voorzitter van de rechtbank kan bevelen dat zijn beslissing of de samenvatting die hij opstelt, wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de overtreder of de lokalen die hem toebehoren, en dat zijn vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de overtreder.

Deze maatregelen van openbaarmaking mogen evenwel slechts opgelegd worden indien zij er kunnen toe bijdragen dat de gewraakte daad of de uitwerking ervan ophouden. § 4. De vordering die steunt op § 1, wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.

Art. 21.De rechter kan op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie, van het Centrum, van het Instituut of van één van de in artikel 31 bedoelde organen degene die de discriminatie heeft gepleegd, veroordelen tot de betaling van een dwangsom wanneer aan die discriminatie geen einde is gemaakt. De rechter doet uitspraak overeenkomstig de artikelen 1385bis tot 1385nonies van het Gerechtelijk Wetboek. HOOFDSTUK XII. - Strafrechtelijke bepalingen

Art. 22.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt begrepen onder discriminatie, elke vorm van opzettelijke directe discriminatie, opzettelijke indirecte discriminatie, opdracht tot discrimineren, intimidatie of seksuele intimidatie op grond van een beschermd criterium of van het geslacht alsook de weigering tot het maken van redelijke aanpassingen voor een persoon met een handicap.

Art. 23.Met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft : 1° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie jegens een persoon wegens een van de beschermde criteria of wegens zijn geslacht;2° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een persoon wegens één van de beschermde criteria of wegens zijn geslacht;3° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie of tot segregatie jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één van de beschermde criteria of wegens het geslacht van hun leden;4° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één van de beschermde criteria of wegens het geslacht van hun leden.

Art. 24.Met een gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar wordt gestraft ieder openbaar officier of ambtenaar, iedere drager of agent van het openbaar gezag of van de openbare macht die in de uitoefening van zijn ambt een persoon discrimineert wegens één van de beschermde criteria of wegens zijn geslacht.

Dezelfde straffen worden toegepast wanneer de feiten begaan zijn jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één van de beschermde criteria of wegens het geslacht van hun leden.

Indien de verdachte bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij hen als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was, worden de straffen alleen toegepast op de meerderen die het bevel hebben gegeven.

Indien de openbare officieren of ambtenaren die beticht worden de bovengenoemde daden van willekeur bevolen, toegelaten of vergemakkelijkt te hebben, beweren dat hun handtekening bij verrassing is verkregen, zijn zij verplicht de daad, in voorkomend geval, te doen ophouden en de schuldige aan te geven; anders worden zij zelf vervolgd.

Indien een van de bovengenoemde daden van willekeur is gepleegd door middel van de valse handtekening van een openbaar ambtenaar, worden de daders van de valsheid en zij die er kwaadwillig of bedrieglijk gebruik van maken, gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.

Art. 25.Met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft zij die zich niet voegen naar een vonnis of een arrest dat, als gevolg van een vordering tot staking, overeenkomstig artikel 20 werd gewezen.

Art. 26.In geval van een inbreuk op de artikelen 23 tot 25 kan de veroordeelde bovendien overeenkomstig artikel 33 van het Strafwetboek tot de ontzetting worden veroordeeld.

Art. 27.Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de in deze wet bedoelde misdrijven. HOOFDSTUK XIII. - Bewijslast

Art. 28.De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op alle gerechtelijke procedures, met uitzondering van de strafrechtelijke procedures.

In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder discriminatie : 1° de directe discriminatie;2° de indirecte discriminatie;3° de opdracht tot discrimineren;4° een weigering om redelijke aanpassingen ten gunste van een gehandicapte persoon in te voeren.

Art. 29.§ 1. Wanneer een persoon die zich slachtoffer acht van een discriminatie, het Centrum, het Instituut of één van de in artikel 31 bedoelde organen voor het bevoegde rechtscollege feiten aanvoeren die het bestaan van een discriminatie op grond van een van de beschermde criteria of op grond van het geslacht kunnen doen vermoeden, dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest. § 2. Onder feiten die het bestaan van een directe discriminatie op grond van een beschermd criterium kunnen doen vermoeden, wordt onder meer, doch niet uitsluitend, begrepen : 1° de gegevens waaruit een bepaald patroon van ongunstige behandeling blijkt ten aanzien van personen die drager zijn van een welbepaald beschermd criterium;onder meer verschillende, los van elkaar staande bij het Centrum, het Instituut of één van de in artikel 31 bedoelde organen gedane meldingen; 2° de gegevens waaruit blijkt dat de situatie van het slachtoffer van de ongunstigere behandeling, vergelijkbaar is met de situatie van de referentiepersoon. § 3. Onder feiten die het bestaan van een indirecte discriminatie op grond van een beschermd criterium of het geslacht kunnen doen vermoeden, wordt onder andere, doch niet uitsluitend, begrepen : 1° algemene statistieken over de situatie van de groep waartoe het slachtoffer van de discriminatie behoort of feiten van algemene bekendheid;2° het gebruik van een intrinsiek verdacht criterium van onderscheid;3° elementair statistisch materiaal waaruit een ongunstige behandeling blijkt. § 4. Op advies van het Centrum en het Instituut kan de Regering de in de §§ 2 en 3 bedoelde feiten nader bepalen. HOOFDSTUK XIV. - Bevoegde instanties

Art. 30.De Regering sluit een samenwerkingsakkoord met de federale Staat waarbij het Centrum en het Instituut ertoe gemachtigd worden om in rechte op te treden in de geschillen waartoe dit decreet aanleiding kan geven.

Art. 31.Wanneer afbreuk wordt gedaan aan de statutaire opdrachten die ze zich tot doel hebben gesteld, kunnen in rechte optreden in de rechtsgeschillen waartoe de toepassing van dit decreet aanleiding kan geven : 1° elke instelling van openbaar nut en elke vereniging die op de dag van de feiten ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid bezitten, en zich statutair tot doel stelt de rechten van de mens te verdedigen of discriminatie te bestrijden;2° de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties, bedoeld bij artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités;3° de representatieve vakorganisaties in de zin van de wet van 19 december 1974 tot de regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;4° de representatieve vakorganisaties in het aangewezen orgaan van vakbondsoverleg voor de administraties, diensten of instellingen waarop de wet van 19 december 1974 tot de regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel niet van toepassing is;5° de representatieve organisaties van de zelfstandigen.

Art. 32.Wanneer het slachtoffer van de discriminatie een geïdentificeerd natuurlijk persoon of een rechtspersoon is, is de vordering van het Centrum, het Instituut of één van de in artikel 31 bedoelde organen alleen ontvankelijk als zij aantonen dat zij de instemming van het slachtoffer hebben gekregen. HOOFDSTUK XV. - Opvolging en evaluatie

Art. 33.§ 1. De Regering stelt na overleg met de "Conseil économique et social de la Région wallonne" en de "Conseil wallon pour l'égalité hommes-femmes" een tweejarig actieplan op. § 2. Het "Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique" (Waals Instituut voor Evaluatie, Prospectie en Statistiek) heeft de volgende opdrachten : 1° de anoniem gemaakte studies, analyses of gegevens betreffende de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding verzamelen, centraliseren en verspreiden;2° een activiteitenverslag en een evaluatie van het door de Regering gevoerde beleid betreffende de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding jaarlijks overmaken aan de Regering.3° in voorkomend geval de Regering in de bevoegde nationale of supranationale instanties vertegenwoordigen wat betreft de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding. De "Conseil économique et social de la Région wallonne" en voor wat betreft de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, de "Conseil wallon pour l'égalité hommes-femmes" zijn aangesloten bij het "I.W.E.P.S." voor de bepaling van de wijzers die voor de evaluatie als basis zullen dienen. § 3. De "Conseil économique et social de la Région wallonne" en voor wat betreft de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, de "Conseil wallon pour l'égalité hommes-femmes" worden ermee belast voorstellen of advies op eigen initiatief of op verzoek van de Regering over te maken wat betreft de acties die ondernomen moeten worden om de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding te verbeteren. § 4. De "Commission consultative régionale du dispositif intégré d'insertion socioprofessionnelle" (Gewestelijke adviescommissie voor het geïntegreerde stelsel inzake socioprofessionele integratie), ingesteld bij het decreet van 1 april 2004 wordt ermee belast, jaarlijks en in samenwerking met het "I.W.E.P.S.", de "Conseil économique et social de la Région wallonne" en voor wat betreft de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, de "Conseil wallon pour l'égalité hommes-femmes", een ronde-tafelconferentie te organiseren inzake de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding te verbeteren. HOOFDSTUK XIV. - Controle, toezicht en verslag aan het Waals Parlement

Art. 34.De controle en het toezicht op de bepalingen van dit decreet en, in voorkomend geval, van zijn uitvoeringsbesluiten worden uitgeoefend door de diensten die de Regering aanwijst, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 5 februari 1998 houdende toezicht en controle op de naleving van de wetgeving betreffende het tewerkstellingsbeleid en overeenkomstig het decreet van 5 februari 1998 houdende toezicht en controle op de naleving van de wetgeving betreffende de omscholing en de bijscholing.

Art. 35.De Regering maakt jaarlijks en volgens de modaliteiten die ze bepaalt, een verslag over aan het Waalse Parlement over de uitvoering van dit decreet. HOOFDSTUK XVII. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 36.Artikel 764, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007 tot aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek aan de wetgeving ter bestrijding van discriminatie en tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, wordt aangevuld met een punt 15° luidend als volgt : « 15° de aanvragen gegrond op het decreet van 6 november 2008 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discriminatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding. »

Art. 37.Het decreet van 27 mei 2004 betreffende de gelijke behandeling inzake tewerkstelling en beroepsopleiding wordt opgeheven.

Art. 38.In de artikelen van de decretale of reglementaire bepalingen die verwijzen naar het bovenvermelde decreet van 27 mei 2004 worden de verwijzingen naar dat decreet vervangen door de verwijzingen naar dit decreet.

Art. 39.De Regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt en uiterlijk op 30 december 2008.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, op 6 november 2008.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Begroting, Financiën en Uitrusting, M. DAERDEN De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ph. COURARD De Minister van Economie, Tewerkstelling, Buitenlandse Handel en Patrimonium, J.-C. MARCOURT De Minister van Onderzoek, Nieuwe Technologieën en Buitenlandse Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Minister van Vorming, M. TARABELLA De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, D. DONFUT De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN _______ Nota (1) Zitting 2008-2009. Stukken van het Waals Parlement 842 (2008-2009), nrs. 1 en 3.

Volledig verslag, openbare vergadering van 5 november 2008.

Bespreking - Stemmingen.

^