gepubliceerd op 26 april 2019
Decreet betreffende het jeugddelinquentierecht
15 FEBRUARI 2019. - Decreet betreffende het jeugddelinquentierecht (1)
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: Decreet betreffende het jeugddelinquentierecht HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder: 1° bemiddeling: het overleg tussen de minderjarige verdachte of de minderjarige delictpleger, de ouders, de opvoedingsverantwoordelijken, het slachtoffer en de personen die ten aanzien van het minderjarig slachtoffer het ouderlijk gezag uitoefenen of de opvoedingsverantwoordelijken, om hen de mogelijkheid te bieden, samen en met de hulp van een onpartijdige bemiddelaar, onder meer aan de relationele en materiële gevolgen van een jeugddelict tegemoet te komen;2° betrokken personen: de minderjarige verdachte, de minderjarige delictpleger, de ouders, de opvoedingsverantwoordelijken, het slachtoffer en de personen die ten aanzien van het minderjarige slachtoffer het ouderlijk gezag uitoefenen of de opvoedingsverantwoordelijken;3° gemeenschapsdienst: de onbezoldigde prestatie voor een aantal uren, opgelegd door de jeugdrechter of jeugdrechtbank als reactie op een delict;4° gemeenschapsinstelling: een door de overheid ingerichte instelling met een gesloten aanbod;5° gesloten oriëntatie: een gemeenschapsinstelling, of een afdeling van een gemeenschapsinstelling, die als opdracht heeft om voor de minderjarige verdachte of minderjarige delictpleger een gedocumenteerd antwoord te formuleren op de vraag of gesloten residentiële begeleiding noodzakelijk is en een oriëntatievoorstel te formuleren;6° herstelgericht groepsoverleg: het overleg tussen de minderjarige verdachte of de minderjarige delictpleger, het slachtoffer, hun sociale omgeving alsook alle dienstige personen, om hen de mogelijkheid te bieden om in groep en met de hulp van een onpartijdige bemiddelaar in overleg uitgewerkte oplossingen te overwegen over de wijze waarop het conflict kan worden opgelost dat voortvloeit uit het jeugddelict, onder meer rekening houdend met de relationele en materiële gevolgen van het jeugddelict;7° jeugddelict: een als misdrijf omschreven feit gepleegd door een minderjarige;8° leerproject: een gestructureerd leerprogramma, opgelegd door de jeugdrechter of jeugdrechtbank, of vastgelegd binnen de afhandeling op niveau van het openbaar ministerie, waarbij zowel het jeugddelict als de persoonlijkheid van de minderjarige of zijn vaardigheidstekorten als aanknopingspunt worden meegenomen;9° maatregel: het maatschappelijk antwoord op een jeugddelict tijdens de voorbereidende rechtspleging, met uitsluiting van het herstelrechtelijk aanbod;10° minderjarige: een persoon van minstens twaalf jaar die de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt op het ogenblik van het plegen van het jeugddelict;11° minderjarige delictpleger: een minderjarige die een jeugddelict heeft gepleegd;12° minderjarige verdachte: een minderjarige die verdacht wordt van het plegen van een jeugddelict;13° opvoedingsverantwoordelijken: andere natuurlijke personen dan de ouders die de minderjarige op duurzame wijze in feite onder hun bewaring hebben of bij wie de minderjarige geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid;14° oriëntatievoorstel: het voorstel van het meest aangewezen traject voor een bepaalde jongere dat wordt geformuleerd op grond van een multidisciplinaire screening en risicotaxatie tijdens een gesloten oriëntatie;15° ouders: de natuurlijke personen die titularis zijn van het ouderlijk gezag, of bij ontstentenis van die personen, de wettelijke vertegenwoordigers;16° positief project: de deelname aan een activiteit, een programma of een opleiding of het uitvoeren van een taak of een project.De minderjarige verdachte of delictpleger neemt zelf initiatief voor de invulling van het positief project en wordt bij de uitvoering ervan begeleid door een erkende dienst. Het positief project is gericht op het herstel van de gevolgen van het gedrag of het jeugddelict en/of de veroorzaakte schade; 17° reactie: de maatregel of sanctie als maatschappelijk antwoord op een jeugddelict;18° rechtspleging ten gronde: de rechtspleging met het oog op de toepassing van een van de sancties, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 3;19° sanctie: het maatschappelijk antwoord op een jeugddelict tijdens de rechtspleging ten gronde, met uitsluiting van het herstelrechtelijk aanbod, de uithandengeving en het toevertrouwen van een minderjarige aan een afdeling van een jeugdpsychiatrische dienst;20° slachtoffer: de persoon die verklaart morele of materiële schade te hebben geleden die veroorzaakt is door een jeugddelict;21° sociale dienst: de Sociale Dienst voor Gerechtelijke Jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 56 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;22° voorbereidende rechtspleging: de rechtspleging met het oog op de toepassing van een van de maatregelen, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 2;23° wet van 8 april 1965: de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. HOOFDSTUK 2. - Grondbeginselen en toepassingsgebied Afdeling 1. - Grondbeginselen
Art. 3.§ 1. Het optreden van de actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van dit decreet, beoogt tijdig en gepast: 1° het vaststellen van het jeugddelict en het bepalen van de verantwoordelijkheid hiervoor;2° de uitdrukkelijke verwijzing naar en de uitleg van de geldende norm, de procedure waarin de minderjarige zich bevindt, waar de minderjarige zich aan mag verwachten en wat de minderjarige zelf kan doen binnen deze procedure en dit in een voor de minderjarige begrijpelijke taal, alsook de confrontatie met de concrete gevolgen van het gepleegde jeugddelict;3° het herstel van de schade die door het gepleegde jeugddelict wordt berokkend, met inbegrip van de sociale re-integratie van de minderjarige in, en het herstel van de banden met zijn context.Dit mag de positieve medewerking van de minderjarige aan een buitengerechtelijk herstel van de maatschappelijke verhoudingen niet in de weg staan en mag de jeugdhulpverlening niet (ver)hinderen; 4° de bescherming van het veilig en vredig samenleven in de maatschappij;5° het vermijden van recidive ter bescherming van de maatschappij op lange termijn door multidisciplinair in te zetten op preventie en de onderliggende oorzaken van jeugddelinquentie aan te pakken. § 2. Elk optreden: 1° wordt uitgevoerd door personen die een speciale en aangehouden vorming hebben genoten over het jeugdrecht;2° is voor alle partijen humaan, zinvol en zingevend;3° mag niet strenger of ingrijpender zijn dan gerechtvaardigd wordt door de aard en de ernst van het jeugddelict, de erdoor veroorzaakte schade en de objectieve gevaarlijkheid van de minderjarige voor de maatschappij;4° houdt rekening met de specifieke situatie;5° houdt rekening met de kennis en inzichten verworven uit wetenschappelijk onderzoek en goede praktijken. § 3. De minderjarige verdachte en de minderjarige delictpleger genieten de toepasselijke rechtswaarborgen die zijn opgenomen in het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en bijkomende waarborgen die zijn ingebouwd in dit decreet. Op elke actor die betrokken is bij de uitvoering van dit decreet, rust de verplichting om de minderjarige verdachte en delictpleger van deze rechtswaarborgen op een door hem begrijpbare manier tijdig op de hoogte te brengen.
De minderjarige verdachte en de minderjarige delictpleger genieten bovendien van alle specifieke rechten die hem als dusdanig door de Grondwet en internationale verdragsteksten worden toegekend, inzonderheid de rechten die in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind zijn omschreven. Die rechten en vrijheden gaan gepaard met de volgende bijzondere waarborgen: 1° de situatie van minderjarige verdachten en delictplegers, vereist herstel, een reactie en begeleiding.Hun toestand van afhankelijkheid, hun ontwikkelingskansen en maturiteitsgraad scheppen bijzondere behoeften die luisterbereidheid, raad en bijstand vereisen; 2° elke reactie en afhandeling op niveau van het openbaar ministerie heeft tot doel de minderjarigen aan te moedigen zich de maatschappelijke normen eigen te maken;3° bij de tenlasteneming van minderjarige verdachten en delictplegers wordt, wanneer dit mogelijk is, een beroep gedaan op de in dit decreet in hoofdstuk 3, afdeling 2, voorziene afhandeling op niveau van het openbaar ministerie, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming van de maatschappij;4° in het kader van dit decreet mogen aan het recht op vrijheid van de minderjarigen alleen de belemmeringen worden opgelegd die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de maatschappij of van de minderjarige zelf, rekening houdend met de behoeften van de minderjarigen, de belangen van hun context en de rechten van de slachtoffers. Aan de minderjarige verdachte en de minderjarige delictpleger worden de toepasselijke artikelen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, overhandigd. § 4. Het opnemen van de verantwoordelijkheid bij de uitoefening van de rechten en de plichten door de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken wordt op alle niveaus van de maatschappelijke tussenkomst geëerbiedigd. § 5. Reacties worden voor een zo kort mogelijke duur genomen.
Reacties worden genomen als er voldoende ernstige aanwijzingen bestaan dat verder onderzoek noodzakelijk is, of de schuld bewezen is, en alleen als de reden waarom een reactie wordt opgelegd op geen enkele andere manier kan worden bereikt.
Geen enkele maatregel kan worden genomen met het oog op onmiddellijke sanctionering, noch met het oog op bekentenissen of het afdwingen van bepaalde verklaringen. Afdeling 2. - Toepassingsgebied van het jeugddelinquentierecht
Art. 4.§ 1. Dit decreet is van toepassing op de minderjarige verdachte en de minderjarige delictpleger. § 2. Ten opzichte van een persoon die een jeugddelict heeft gepleegd en die op het ogenblik van de feiten de volle leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, bestaat binnen dit decreet een onweerlegbaar vermoeden van niet-verantwoordelijkheid.
De daden, handelingen of nalatigheid waarvan de persoon, vermeld in het eerste lid, wordt verdacht, of zijn leefsituatie, kunnen aanleiding geven tot doorverwijzing naar de jeugdhulpverlening overeenkomstig artikel 47 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.
Art. 5.Behoudens samenhang met vervolgingen wegens andere misdrijven dan die hieronder bepaald, nemen de op grond van het gemene recht bevoegde rechtbanken, kennis van de vorderingen van het openbaar ministerie jegens personen ouder dan zestien jaar en beneden achttien jaar op het ogenblik van het plegen van de feiten, wegens overtreding van: 1° de bepalingen van de wetten en verordeningen betreffende het wegverkeer;2° de artikelen 418, 419 en 420 van het Strafwetboek voor zover er samenhang is met een overtreding van de onder punt 1° bedoelde wetten en verordeningen;3° de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. Indien uit de debatten voor de rechtbanken, vermeld in het voorgaande lid, blijkt dat een reactie op grond van het voorliggende decreet geschikter is, kunnen die gerechten de zaak bij een met redenen omklede beslissing uit handen geven en ze naar het openbaar ministerie verwijzen met het oog op de vorderingen voor de jeugdrechtbank als daartoe grond bestaat.
Art. 6.Behalve in het geval van de sancties, vermeld in de artikelen 29, § 2, eerste lid, 1° en 2°, en 37, §§ 1 en 2, en de terbeschikkingstelling, vermeld in artikel 37, § 8, nemen alle reacties, vermeld in hoofdstuk 4, uiterlijk een einde als de minderjarige verdachte of de minderjarige delictpleger de volle leeftijd van drieëntwintig jaar bereikt. Ook de afhandeling op niveau van het openbaar ministerie, vermeld in hoofdstuk 3, neemt een einde op het moment dat de minderjarige de volle leeftijd van drieëntwintig jaar bereikt.
De sancties, vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, 1° en 2°, kunnen worden opgelegd tot de minderjarige delictpleger de volle leeftijd van drieëntwintig jaar bereikt. HOOFDSTUK 3. - De sociale onderzoeksopdrachten en de afhandeling op niveau van het openbaar ministerie Afdeling 1. - De sociale onderzoeksopdrachten
Art. 7.De procureur des Konings kan een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde of erkende dienst, de opdracht geven om de naleving van de voorwaarden, vermeld in artikel 11, op te volgen of een positief project, vermeld in artikel 13, te begeleiden.
De Vlaamse Regering bepaalt welke diensten instaan voor de sociale onderzoeksopdrachten en bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de erkenning, de samenstelling, de werking, de subsidiëring, alsook de wijze waarop hun werking en de kwaliteit van hun dienstverlening worden geëvalueerd. Afdeling 2. - De afhandeling op niveau van het openbaar ministerie
Onderafdeling 1. - Seponering door de procureur des Konings
Art. 8.De procureur des Konings kan de zaak met een met redenen omklede beslissing seponeren.
Art. 9.De procureur des Konings kan de minderjarige verdachte een waarschuwingsbrief sturen waarin hij vermeldt dat hij heeft kennisgenomen van de feiten, dat hij van oordeel is dat die feiten ten laste van de minderjarige vaststaan en dat hij beslist heeft het dossier te seponeren.
Een kopie van de waarschuwingsbrief wordt bezorgd aan de ouders of aan de opvoedingsverantwoordelijken.
Art. 10.De procureur des Konings die een beslissing tot seponering heeft genomen, kan de minderjarige verdachte en zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken oproepen en hen wijzen op hun wettelijke verplichtingen en de risico's die ze lopen.
Onderafdeling 2. - Verval van de strafvordering na de uitvoering van voorwaarden
Art. 11.§ 1. De procureur des Konings kan voorwaarden verbinden aan de seponering als de minderjarige verdachte het plegen van het jeugddelict niet ontkent. Deze wijze van afhandeling bestaat uit de verplichting bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een bepaalde termijn.
De procureur des Konings roept de minderjarige en zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken op om voor hem te verschijnen. De volgende voorwaarden kunnen worden vastgelegd door de procureur des Konings: 1° het verbod om op bepaalde plaatsen te verblijven;2° het verbod om bepaalde met naam genoemde personen op te zoeken of ze te verontrusten;3° het volgen van een schoolse of professionele vorming of opleiding;4° het volgen van een leerproject voor ten hoogste dertig uur;5° het onderwerpen aan de richtlijnen van een ambulant centrum voor geestelijke gezondheidszorg, voor seksuele opvoeding of een centrum voor de behandeling van alcohol- of drugsverslaving voor ten hoogste dertig uur;6° het aanmelden bij een door de gemeenschap georganiseerde dienst van hulpverlening. § 2. De procureur des Konings brengt de minderjarige verdachte op de hoogte dat hij recht heeft op bijstand van een advocaat. Deze advocaat wordt, in voorkomend geval, aangewezen overeenkomstig artikel 54bis van de wet van 8 april 1965.
Alle betrokkenen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, hebben een bedenktijd van vijftien werkdagen om al dan niet in te gaan op de door de procureur des Konings voorgestelde voorwaarden. § 3. De voorwaarden nemen zo snel mogelijk een aanvang en ze worden niet langer dan zes maanden uitgevoerd. § 4. Het bewijs van de naleving van de voorwaarden wordt aan de procureur des Konings geleverd door de hiertoe erkende diensten.
Na de uitvoering van de voorwaarden stelt de dienst, vermeld in het voorgaande lid, een verslag op en bezorgt dat aan de procureur des Konings. Het wordt bij het dossier van de procedure gevoegd.
Als de minderjarige verdachte de vastgelegde voorwaarden heeft nageleefd, maakt de procureur des Konings daarvan een proces-verbaal op en vervalt de strafvordering.
Als de minderjarige de vastgelegde voorwaarden niet volledig heeft nageleefd, maakt de procureur des Konings daarvan een proces-verbaal op en voegt hij dat bij het dossier. Hij kan de zaak aanhangig maken bij de jeugdrechter overeenkomstig artikel 14.
Een kopie van het proces-verbaal wordt overhandigd aan de minderjarige, aan zijn advocaat, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken, alsook aan de dienst, vermeld in het eerste lid. Als de overhandiging aan een van deze personen niet heeft kunnen plaatsvinden, wordt deze persoon op de hoogte gebracht van de kopie van het proces-verbaal met een gerechtsbrief, of per elektronische post, overeenkomstig artikel 32bis van het Gerechtelijk Wetboek.
De Vlaamse Regering bepaalt welke diensten instaan voor de opvolging van de voorwaarden en bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de erkenning, de samenstelling, de werking, de subsidiëring, alsook de wijze waarop hun werking en de kwaliteit van hun dienstverlening worden geëvalueerd.
Onderafdeling 3. - De bemiddeling
Art. 12.§ 1. De procureur des Konings doet de betrokken personen schriftelijk het aanbod om deel te nemen aan een bemiddeling.
De procureur des Konings informeert de betrokken personen dat ze in dit kader de mogelijkheid hebben om zich te wenden tot een dienst die hij aanwijst, door de gemeenschap georganiseerd of beantwoordend aan de door de gemeenschap gestelde voorwaarden.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van erkenning van de diensten die instaan voor begeleiding en ondersteuning van de bemiddeling en bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking, de subsidiëring, alsook de wijze waarop hun werking en de kwaliteit van hun dienstverlening worden geëvalueerd.
De procureur des Konings doet een aanbod als vermeld in het eerste lid, als de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° er bestaan ernstige aanwijzingen van schuld;2° de minderjarige verdachte ontkent het jeugddelict niet;3° er is een slachtoffer geïdentificeerd. De procureur des Konings brengt de betrokken personen ervan op de hoogte dat: 1° de minderjarige verdachte, alsook in voorkomend geval het slachtoffer dat jonger is dan achttien jaar, recht heeft op bijstand van een advocaat en zich moet wenden tot die advocaat voor hij ingaat op het voorstel van bemiddeling.Deze advocaat wordt, in voorkomend geval, aangewezen overeenkomstig artikel 54bis van de wet van 8 april 1965; 2° de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken en het slachtoffer dat ouder is dan achttien jaar, raad kunnen inwinnen bij een advocaat voor ze deelnemen aan de bemiddeling;3° de betrokken personen een bedenktijd hebben van vijftien werkdagen om al dan niet op het voorstel tot bemiddeling in te gaan;4° de betrokken personen op elk ogenblik kunnen terugkomen op hun instemming met de bemiddeling;5° alle betrokken personen gedurende de gehele duur van de bemiddeling bijstand van een advocaat kunnen krijgen;6° de minderjarige verdachte, alsook in voorkomend geval het slachtoffer dat jonger is dan achttien jaar, recht heeft op bijstand van een advocaat op het ogenblik dat het akkoord dat de betrokken personen hebben bereikt, wordt vastgelegd. De procureur des Konings deelt de dienst, vermeld in het tweede lid, de identiteit mee van de betrokken personen, met wie de dienst verzocht wordt contact op te nemen. De voormelde dienst kan, met het akkoord van de personen, vermeld in het eerste lid, ook andere personen met een direct belang bij de bemiddeling betrekken.
Als de betrokken personen binnen acht werkdagen vanaf de ontvangst van het schriftelijke aanbod van de procureur de Konings, vermeld in het eerste lid, geen stappen ondernomen hebben bij die dienst, vermeld in het tweede lid, neemt die dienst contact op met hen.
Een bemiddeling kan alleen plaatsvinden als alle personen die eraan deelnemen, er uitdrukkelijk en zonder voorbehoud ten aanzien van de procureur des Konings mee instemmen en dat blijven doen zolang de bemiddeling loopt. § 2. Binnen twee maanden vanaf zijn aanwijzing door de procureur des Konings stelt de dienst, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, een bondig verslag over de voortgang van de bemiddeling op. Daaruit moet de vrijwillige en positieve deelname van alle betrokkenen aan de bemiddeling blijken, alsook het vooruitzicht op een actieve medewerking aan de oplossing van de gevolgen van het jeugddelict.
De bij de bemiddeling betrokken personen leggen met behulp van de voormelde dienst zo snel mogelijk een voorstel voor aan de procureur des Konings.
Het bereikte akkoord wordt ondertekend door de bij de bemiddeling betrokken personen. De procureur des Konings kan de inhoud niet wijzigen. Hij kan alleen weigeren een akkoord goed te keuren als het strijdig is met de openbare orde. § 3. Een of meer van de bij de bemiddeling betrokken personen kunnen de procureur des Konings erom verzoeken het akkoord te laten homologeren door de jeugdrechtbank. In dat geval dagvaardt de procureur des Konings de betrokken personen.
De jeugdrechtbank kan de homologatie alleen weigeren als het akkoord strijdig is met de openbare orde.
De jeugdrechtbank motiveert haar beslissing om niet te homologeren.
Zij verwijst de bij de bemiddeling betrokken personen terug naar de procureur des Konings, die opnieuw handelt overeenkomstig dit artikel.
Daarna kan desgewenst een nieuwe procedure, eventueel met een nieuwe bemiddelaar, doorlopen worden. § 4. De dienst, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, stelt een verslag op over de uitvoering van het akkoord, en stuurt het naar de procureur des Konings. Het wordt bij het dossier van de procedure gevoegd.
Als de minderjarige verdachte het akkoord heeft uitgevoerd volgens de afspraken die erin bepaald zijn, maakt de procureur des Konings daarvan een proces-verbaal op en houdt hij daarmee rekening bij zijn beslissing om de zaak al dan niet te seponeren. De beslissing tot seponering doet de strafvordering vervallen. Als de procureur des Konings beslist om de strafvordering alsnog in te stellen, moet hij zijn beslissing motiveren.
Een kopie van het proces-verbaal wordt overhandigd aan de bij de bemiddeling betrokken personen, aan de advocaat van de voormelde minderjarige, alsook aan de voormelde dienst. Als de overhandiging aan een van deze personen niet heeft kunnen plaatsvinden, wordt deze persoon op de hoogte gebracht van de kopie van het proces-verbaal met een gerechtsbrief of per elektronische post, overeenkomstig artikel 32bis van het Gerechtelijk Wetboek. § 5. Als de bemiddeling geen resultaat oplevert, kan noch de erkenning van de feiten door de minderjarige, noch het verloop of het resultaat van de bemiddeling door de gerechtelijke overheden of een andere persoon worden gebruikt in het nadeel van de minderjarige. Evenmin kunnen het akkoord dat uit de bemiddeling voortvloeit of gegevens inzake de bemiddelingsprocedure, wanneer de bemiddeling geslaagd is, tegen de minderjarige worden gebruikt in een latere procedure.
De documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in het kader van de tussenkomst van de dienst, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, zijn vertrouwelijk. Zij kunnen slechts ter kennis worden gebracht van de gerechtelijke overheden mits instemming van de personen die deelnemen aan de bemiddeling. Ze kunnen niet worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
Onderafdeling 4. - Het positief project
Art. 13.§ 1. De procureur des Konings kan aan de minderjarige verdachte voorstellen om een positief project uit te werken.
De procureur des Konings roept de minderjarige, vermeld in het eerste lid, en zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken op om voor hem te verschijnen. De procureur des Konings brengt de minderjarige verdachte op de hoogte dat hij recht heeft op bijstand van een advocaat. Deze advocaat wordt, in voorkomend geval, aangewezen overeenkomstig artikel 54bis van de wet van 8 april 1965.
De procureur des Konings kan een voorstel als vermeld in het eerste lid, doen als de volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn: 1° er bestaan ernstige aanwijzingen van schuld;2° de minderjarige verdachte ontkent het jeugddelict niet. De procureur des Konings informeert de minderjarige dat hij de mogelijkheid heeft om zich te wenden tot een dienst die door de gemeenschap georganiseerd of erkend wordt, om hem te laten begeleiden en ondersteunen in de inhoudelijke uitwerking van het positief project.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van erkenning van de diensten die instaan voor begeleiding en ondersteuning van het positief project en bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking, de subsidiëring, alsook de wijze waarop hun werking en de kwaliteit van hun dienstverlening worden geëvalueerd.
De procureur des Konings brengt de personen, vermeld in het tweede lid, ervan op de hoogte dat: 1° het positief project ten hoogste dertig uur mag bedragen;2° de minderjarige verdachte een bedenktijd van vijftien werkdagen heeft om al dan niet op het aanbod in te gaan om een positief project uit te werken;3° de minderjarige verdachte recht heeft op bijstand van een advocaat op het ogenblik dat het uit te voeren positief project wordt vastgelegd;4° het positief project uitgevoerd moet worden binnen zes maanden nadat het voorgestelde positief project schriftelijk werd vastgelegd. Het positief project wordt ondertekend door de minderjarige verdachte en door zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken. De procureur des Konings kan de inhoud ervan niet wijzigen. Hij kan wel weigeren een positief project goed te keuren in een met bijzondere reden omklede beslissing.
De procureur des Konings stuurt onmiddellijk een kopie van het positief project naar de dienst, vermeld in het vierde lid. § 2. Na de uitvoering van het positief project stelt de dienst, vermeld in paragraaf 1, vierde lid, een verslag op en bezorgt dat aan de procureur des Konings. Het wordt bij het dossier van de procedure gevoegd.
Als de minderjarige verdachte het positief project heeft uitgevoerd overeenkomstig wat schriftelijk werd vastgelegd, maakt de procureur des Konings daarvan een proces-verbaal op en vervalt de strafvordering.
Als de minderjarige het positief project niet volledig heeft uitgevoerd, maakt de procureur des Konings daarvan een proces-verbaal op en voegt hij dat bij het dossier. Hij kan de zaak aanhangig maken bij de jeugdrechter overeenkomstig artikel 14.
Een kopie van het proces-verbaal wordt overhandigd aan de minderjarige, aan zijn advocaat, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken, alsook aan de dienst, vermeld in paragraaf 1, vierde lid. Als de overhandiging aan een van deze personen niet heeft kunnen plaatsvinden, wordt deze persoon op de hoogte gebracht van de kopie van het proces-verbaal met een gerechtsbrief, of per elektronische post, overeenkomstig artikel 32bis van het Gerechtelijk Wetboek. HOOFDSTUK 4. - De afhandeling op niveau van de jeugdrechter en jeugdrechtbank Afdeling 1. - Het optreden van de jeugdrechter of de jeugdrechtbank en
de behandeling van de zaak
Art. 14.De jeugdrechter of jeugdrechtbank neemt kennis van de vorderingen en de dagvaardingen van het openbaar ministerie ten aanzien van de personen die vervolgd worden wegens het plegen van een jeugddelict.
Art. 15.§ 1. De minderjarige verdachte of delictpleger wordt persoonlijk door de jeugdrechter of jeugdrechtbank gehoord over het jeugddelict dat hem ten laste wordt gelegd, vóór de jeugdrechter of jeugdrechtbank zich uitspreekt over de vordering van het openbaar ministerie en een reactie kan worden bepaald. De jeugdrechtbank moet de minderjarige verdachte of delictpleger niet persoonlijk horen wanneer hij niet kan gevonden worden, zijn gezondheidstoestand het niet toelaat of indien hij weigert te verschijnen.
De voormelde minderjarige verschijnt in persoon, maar kan na overleg met zijn advocaat, uitdrukkelijk kiezen om te verschijnen in een videoconferentie, wanneer dat tot de mogelijkheden behoort.
Om de werkelijke deelname van de minderjarige aan de zitting te garanderen, moet de videoconferentie voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de minderjarige verdachte of de minderjarige delictpleger, de jeugdrechter of jeugdrechtbank, het openbaar ministerie, de ouders of de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige, de opvoedingsverantwoordelijken en de burgerlijke partijen en hun respectievelijke advocaten, moeten in de mogelijkheid zijn om iedereen die deelneemt aan de zitting tezelfdertijd en zonder technische belemmering te zien en horen;2° de partijen moeten daadwerkelijk en vertrouwelijk met hun advocaat kunnen communiceren. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels omtrent het gebruik van de video-conferentie voor de verschijning van minderjarige verdachten en delict-plegers.
In afwijking van wat vermeld is in het tweede lid, moet de voormelde minderjarige bij de eerste verschijning voor de jeugdrechter of jeugdrechtbank steeds in persoon aanwezig zijn. De jeugdrechter of jeugdrechtbank kan ook op elk moment na deze eerste verschijning bevelen dat de voormelde minderjarige in persoon moet aanwezig zijn.
Wanneer een minderjarige verdachte of delictpleger niet aanwezig is op de zitting waarvoor hij werd gedagvaard, is een beslissing bij verstek mogelijk. § 2. De minderjarige verdachte of delictpleger heeft, telkens als hij voor de jeugdrechter of jeugdrechtbank verschijnt, recht op bijstand van een advocaat. Deze advocaat wordt, in voorkomend geval, aangewezen overeenkomstig artikel 54bis van de wet van 8 april 1965. § 3. De ouders of de opvoedingsverantwoordelijken van de minderjarige verdachte of minderjarige delictpleger worden geïnformeerd over het jeugddelict dat deze persoon ten laste wordt gelegd, teneinde hen de mogelijkheid te bieden om te worden gehoord voor er een uitspraak wordt gedaan over de vordering van het openbaar ministerie en een reactie wordt opgelegd.
Wanneer de zaak eenmaal aanhangig is bij de jeugdrechter of jeugdrechtbank, kan deze de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken op elk moment oproepen om persoonlijk te verschijnen.
Art. 16.§ 1. Om de beslissing tot het opleggen van een reactie te nemen, houdt de jeugdrechter of de jeugdrechtbank rekening met al de volgende factoren, overeenkomstig de opgesomde volgorde: 1° de ernst van de feiten, de schade en de gevolgen voor het slachtoffer;2° de persoonlijkheid en maturiteit van de minderjarige verdachte of delictpleger;3° recidive, of het risico op recidive;4° de veiligheid van de maatschappij;5° de leefomgeving van de minderjarige verdachte of delictpleger;6° de veiligheid van de minderjarige verdachte of delictpleger. Uit de genomen beslissing blijkt duidelijk op welke wijze met de factoren rekening is gehouden. § 2. De jeugdrechter of jeugdrechtbank kan te allen tijde, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, de opgelegde maatregelen of sancties ten aanzien van de minderjarige verdachte of delictpleger herzien, door deze in te trekken of te wijzigen in een minder strenge of ingrijpende maatregel of sanctie.
De minderjarige verdachte, zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken, kunnen, via gemotiveerd verzoekschrift, de herziening van een opgelegde maatregel vragen. Zij kunnen de vraag, om een minder strenge of ingrijpende maatregel te nemen, stellen na een termijn van drie maanden vanaf de dag waarop de beslissing definitief werd. De griffie bezorgt het openbaar ministerie onverwijld een kopie van het verzoekschrift. De jeugdrechter hoort de minderjarige verdachte en zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken, alsmede het openbaar ministerie ingeval het erom verzoekt. De verzoeker mag geen nieuw verzoekschrift indienen dat hetzelfde voorwerp heeft alvorens een termijn van drie maanden is verstreken vanaf de datum van de laatste beslissing houdende verwerping van zijn verzoek.
De minderjarige delictpleger, zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken, kunnen, via gemotiveerd verzoekschrift, de herziening van een opgelegde sanctie vragen. Zij kunnen de vraag, om een minder strenge of ingrijpende sanctie te nemen, stellen na een termijn van zes maanden vanaf de dag waarop de beslissing definitief werd. Indien dit verzoekschrift wordt afgewezen, kan het niet worden hernieuwd voordat zes maanden verstreken zijn sedert de dag waarop de afwijzende beslissing definitief is geworden.
In het geval van uitvoering van een akkoord dat werd bereikt binnen het herstelrechtelijk aanbod als vermeld in artikel 30, geldt de wachttermijn van zes maanden voor het herzien van de sanctie. Ingeval de uitvoering van het akkoord volgens de daarin bepaalde regels plaatsvindt na de uitspraak van het vonnis, kan de zaak te allen tijde bij de jeugdrechtbank aanhangig worden gemaakt om de aan de minderjarige delictpleger opgelegde sanctie te herzien door deze in te trekken of te wijzigingen in een minder strenge of ingrijpende sanctie.
Iedere sanctie zoals bedoeld in artikel 29, § 2, moet, voor zover geen bijzondere bepalingen voorzien zijn, opnieuw worden onderzocht, ten einde te worden bevestigd, ingetrokken of gewijzigd vóór het verstrijken van een termijn van één jaar te rekenen van de dag waarop de beslissing definitief is geworden. Deze procedure wordt ingeleid door het openbaar ministerie overeenkomstig de in artikel 45, 2°, b) en c), genoemde vormvereisten.
De bevoegde dienst die instaat voor de opvolging van de sanctie stuurt om de drie maanden aan de jeugdrechtbank een evaluatieverslag.
De jeugdrechter of jeugdrechtbank houdt er bij de herziening rekening mee dat het herstelgericht karakter van de maatregel of sanctie gevrijwaard blijft. Bij de herziening van een sanctie moet de jeugdrechtbank bijkomend de belangen van het slachtoffer in overweging nemen voordat zij een beslissing neemt. Indien nodig kan zij hiertoe een maatschappelijk onderzoek laten uitvoeren.
Het slachtoffer wordt geïnformeerd over de beslissing tot herziening van de maatregel of de sanctie door de door de Vlaamse Regering bepaalde dienst.
Art. 17.§ 1. De uitvoering van de maatregelen, vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, en de sancties, vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, gebeurt bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de verblijfplaats van de minderjarige verdachte of minderjarige delictpleger, of de verblijfplaats van zijn ouders of de opvoedingsverantwoordelijken. § 2. Elke betrokken uitvoerende instantie bij een reactie die wordt opgelegd aan de minderjarige verdachte of minderjarige delictpleger voorziet van bij de aanvang in een opvolging na de gesloten begeleiding, die ook een ondersteuning en begeleiding voor ouders of opvoedingsverantwoordelijken inhoudt.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels en voorwaarden voor de opvolging en de inhoudelijke invulling hiervan.
Art. 18.§ 1. Als de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de minderjarige verdachte of minderjarige delictpleger een maatregel of sanctie oplegt, kan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, ambtshalve of op verzoek van de ouders of opvoedingsverantwoordelijken, opleggen dat ook met de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken delictgericht moet worden gewerkt.
De jeugdrechter of jeugdrechtbank doet een appel op de betrokkenheid van de personen, vermeld in het eerste lid, vanuit hun hoedanigheid als ouder of verantwoordelijke voor de opvoeding van de minderjarige, vermeld in het eerste lid, en bepaalt dat ook zij hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor het jeugddelict en de gevolgen ervan.
Het delictgericht werken met de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken heeft tot doel om, samen en met de hulp van een onpartijdige tussenpersoon, onder meer aan de relationele en materiële gevolgen van een jeugddelict tegemoet te komen en breuken te herstellen. § 2. De jeugdrechter of jeugdrechtbank stuurt een kopie van de beslissing naar de dienst die georganiseerd wordt door de gemeenschap of beantwoordt aan de door de gemeenschap gestelde voorwaarden. Die dienst is belast met de uitvoering van het delictgericht werken met ouders of opvoedingsverantwoordelijken. § 3. Als de personen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, binnen acht werkdagen vanaf de beslissing geen contact opnemen met de dienst, vermeld in paragraaf 2, neemt die dienst contact op met de voormelde personen. § 4. De dienst, vermeld in paragraaf 2, stelt een bondig verslag over de uitvoering van het delictgericht werken op en richt het aan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank en aan de bevoegde sociale dienst.
De personen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, worden op de hoogte gebracht van de inhoud van dit verslag. § 5. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van erkenning van de diensten die instaan voor begeleiding en ondersteuning van het delictgericht werken met voormelde personen en bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking, de subsidiëring, alsook de wijze waarop hun werking en de kwaliteit van hun dienstverlening worden geëvalueerd. De Vlaamse Regering kan hiervoor specifieke programma's erkennen en de toegankelijkheid tot die programma's bepalen. Afdeling 2. - De voorbereidende rechtspleging
Art. 19.De jeugdrechter neemt kennis van de vordering van het openbaar ministerie, vermeld in artikel 14, en van de beschikking tot verwijzing, bedoeld in artikel 49, derde lid, van de wet van 8 april 1965.
Als bij de jeugdrechter de zaak aanhangig is van een minderjarige verdachte kan hij, zelfs als de vordering van het openbaar ministerie wordt ingesteld nadat die persoon de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, een maatregel opleggen.
Onderafdeling 1. - Het herstelrechtelijk aanbod en maatregelen ten aanzien van minderjarige verdachten
Art. 20.§ 1. De jeugdrechter kan aan de minderjarige verdachte, een herstelrechtelijk aanbod doen van bemiddeling of herstelgericht groepsoverleg.
In eerste instantie verdient een herstelrechtelijk aanbod de voorkeur.
Als de jeugdrechter geen herstelrechtelijk aanbod doet, motiveert hij daaromtrent specifiek zijn beslissing. § 2. De jeugdrechter kan, in voorkomend geval op cumulatieve wijze, in opgaande graad van het ingrijpende karakter van de maatregel en altijd in combinatie met een ondertoezichtstelling door de sociale dienst, de volgende maatregelen opleggen: 1° een positief project van ten hoogste zestig uur;2° een ambulante maatregel;3° voorwaarden;4° de minderjarige verdachte toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor personen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten oriëntatie van maximaal een maand;5° de minderjarige verdachte toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor personen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten begeleiding van maximaal drie maanden opeenvolgend. De maatregelen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, verdienen de voorkeur boven het toevertrouwen van de minderjarige aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor personen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet.
Als de jeugdrechter een maatregel als vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 5°, uitspreekt, bepaalt hij de maximumduur ervan. De duur van een maand, vermeld in het eerste lid, 4° en 5°, is dertig dagen.
De maatregel als vermeld in het eerste lid, 5°, kan worden opgeheven voor hij zijn einddatum bereikt wanneer blijkt dat er voor de minderjarige verdachte geen behoefte aan gesloten begeleiding meer aanwezig is. De jeugdrechter kan ambtshalve, of op vordering van het openbaar ministerie, de opgelegde maatregel opheffen.
Alle maatregelen, vermeld in het eerste lid, betrekken op een actieve wijze de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken en andere relevante personen uit de leefomgeving van de minderjarige verdachte.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels en modaliteiten waaraan de maatregelen, vermeld in het eerste lid, moeten voldoen.
Art. 21.§ 1. Buiten de gevallen, vermeld in paragraaf 2, is de duur van de voorbereidende rechtspleging beperkt tot zes maanden vanaf de vordering, vermeld in artikel 14. De termijn van de voorbereidende rechtspleging wordt geschorst tussen de datum van neerlegging van de akte van hoger beroep en de datum van de uitspraak van het arrest.
Als de termijn van zes maanden, vermeld in het eerste lid, wordt overschreden, is het niet meer mogelijk om een maatregel op te leggen behoudens voor de gevallen, vermeld in paragraaf 2. § 2. In de volgende gevallen kan van de duur, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, worden afgeweken door de jeugdrechter: 1° het onderzoek naar de feiten is nog niet afgerond;2° het jeugddelict waarvan de minderjarige verdacht wordt het te hebben gepleegd, betreft een feit dat, als het zou zijn gepleegd door een meerderjarige, in de zin van het Strafwetboek of de bijzondere wetten, een opsluiting van vijf jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben. In het geval één voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1° of 2°, vervuld is, bedraagt de maximumduur van de voorbereidende rechtspleging twaalf maanden.
De duur van de voorbereidende rechtspleging bedraagt maximaal twee jaar, indien de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, cumulatief vervuld zijn.
De jeugdrechter neemt hiertoe uitdrukkelijk uiterlijk voor het verstrijken van de in paragraaf 1 vermelde termijn, na de minderjarige verdachte, zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken te hebben opgeroepen, een bijzondere gemotiveerde beslissing tot verlenging van de termijn van maximaal drie maanden en zolang de voorwaarden zijn vervuld, telkenmale voor het verstrijken van de aldus verlengde termijn. § 3. De voorbereidende rechtspleging kan zeer uitzonderlijk, zolang beide voorwaarden cumulatief vervuld blijven, na de termijn, vermeld in paragraaf 2, derde lid, maximaal per maand opeenvolgend verlengd worden, indien de jeugdrechter dergelijke verlenging absoluut noodzakelijk acht en de redenen hiervoor specifiek motiveert in zijn beslissing, na de minderjarige verdachte, zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken te hebben opgeroepen. § 4. In afwijking van artikel 24, derde lid, artikel 25, § 2, en artikel 27, § 1, eerste lid, kan de duur van de maatregel maximaal per drie maanden opeenvolgend verlengd worden en dit uiterlijk totdat de maximale termijn van de voorbereidende rechtspleging is verstreken.
Onderafdeling 2. - Het herstelrechtelijk aanbod
Art. 22.§ 1. De jeugdrechter kan aan de minderjarige verdachte een herstelrechtelijk aanbod van bemiddeling of herstelgericht groepsoverleg doen als vermeld in artikel 20, § 1, als al de volgende voorwaarden zijn vervuld: 1° er bestaan voldoende ernstige aanwijzingen dat verder onderzoek noodzakelijk is;2° de minderjarige verdachte ontkent het jeugddelict niet;3° een slachtoffer is geïdentificeerd. De jeugdrechter stelt de betrokken personen schriftelijk voor om deel te nemen aan een bemiddeling of herstelgericht groepsoverleg.
Bemiddeling of herstelgericht groepsoverleg kunnen alleen worden toegepast als alle personen die eraan deelnemen, er uitdrukkelijk en zonder voorbehoud mee instemmen en dat blijven doen zolang de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg duurt. § 2. De jeugdrechter brengt de betrokken personen ervan op de hoogte dat: 1° de minderjarige verdachte, alsook in voorkomend geval het slachtoffer dat jonger is dan achttien jaar, recht heeft op bijstand van een advocaat en dat die minderjarige zich tot die advocaat moet wenden voor hij ingaat op het voorstel van bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg;2° de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken van de minderjarige verdachte en het slachtoffer dat ouder is dan achttien jaar raad kunnen inwinnen bij een advocaat voor ze deelnemen aan de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg;3° de betrokken personen een bedenktijd van vijftien werkdagen hebben om al dan niet op het voorstel tot bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg in te gaan;4° de betrokken personen op elk ogenblik kunnen terugkomen op hun instemming met de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg;5° alle betrokken personen zich gedurende de gehele duur van de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg kunnen laten bijstaan door een advocaat;6° de minderjarige verdachte, alsook in voorkomend geval het slachtoffer als dit jonger is dan achttien jaar, zich moet laten bijstaan door een advocaat op het ogenblik dat het akkoord dat de betrokken personen hebben bereikt, wordt vastgelegd. § 3. De jeugdrechter bezorgt een kopie van zijn voorstel aan de dienst, vermeld in artikel 12, § 1, tweede lid. Die dienst wordt belast met de uitvoering van de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg.
De jeugdrechter bezorgt aan de dienst de identiteit van de betrokken personen met wie de dienst verzocht wordt contact op te nemen. § 4. Als de personen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, binnen acht werkdagen vanaf het voorstel van de rechtbank geen contact opnemen met de dienst, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, neemt die dienst contact op met de vermelde personen om hen een herstelrechtelijk aanbod te doen. § 5. De dienst, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, kan, met het akkoord van de personen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, ook andere personen met een direct belang bij de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg betrekken. § 6. Als de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg tot een akkoord leidt, wordt het akkoord ondertekend door de betrokken personen en bij het gerechtelijk dossier gevoegd.
Het bereikte akkoord wordt door de jeugdrechtbank gehomologeerd. De jeugdrechtbank kan de inhoud ervan niet wijzigen. De jeugdrechtbank kan de homologatie alleen weigeren als het akkoord strijdig is met de openbare orde. § 7. Als de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg niet tot een akkoord leidt, kunnen de gerechtelijke overheden of de personen die bij de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg betrokken zijn, noch de erkenning van het jeugddelict door de minderjarige verdachte noch het verloop of het resultaat van de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg gebruiken ten nadele van de minderjarige.
Evenmin kan het akkoord dat uit de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg voortvloeit, of gegevens inzake de bemiddelingsprocedure of de procedure inzake het herstelgericht groepsoverleg, wanneer de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg geslaagd is, tegen de minderjarige worden gebruikt in een latere procedure.
De dienst, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, stelt een bondig verslag op over het verloop en het resultaat van de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg. Dat verslag wordt ter kennis gebracht van alle personen die aan de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg deelnemen. § 8. De documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in het kader van de tussenkomst van de dienst, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, zijn vertrouwelijk. Zij kunnen slechts ter kennis worden gebracht van de gerechtelijke overheden mits instemming van de personen die deelnemen aan de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg. Ze kunnen niet worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis. § 9. De dienst, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, stelt een bondig verslag op over de uitvoering van het akkoord en stuurt het naar de jeugdrechter, alsook naar de bevoegde sociale dienst. De minderjarige wordt op de hoogte gebracht van de inhoud van dit verslag. § 10. Als het akkoord volgens de regels die erin bepaald zijn, uitgevoerd wordt vóór de uitspraak van de beschikking waarbij een maatregel wordt opgelegd, houdt de jeugdrechter rekening met het akkoord en de uitvoering ervan.
Als het akkoord volgens de regels die erin bepaald zijn, uitgevoerd wordt na de uitspraak van de beschikking waarbij een maatregel wordt opgelegd, kan de zaak bij de jeugdrechter aanhangig worden gemaakt om de bevolen maatregel ten opzichte van de minderjarige verdachte te verlichten. De ouders, opvoedingsverantwoordelijken en de minderjarige verdachte kunnen zich met dat doel bij verzoekschrift tot de jeugdrechter wenden. De griffie bezorgt het openbaar ministerie onverwijld een kopie van het verzoekschrift. De jeugdrechter hoort de minderjarige verdachte, zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordigers, alsmede het openbaar ministerie ingeval het erom verzoekt.
Onderafdeling 3. - Het positief project
Art. 23.§ 1. De jeugdrechter kan aan de minderjarige verdachte voorstellen om een positief project uit te werken als vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, 1°, waarbij de invulling door de minderjarige zelf gebeurt.
De jeugdrechter roept de minderjarige, zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken op om voor hem te verschijnen.
De minderjarige doet een schriftelijk voorstel voor de inhoud van het positief project. De jeugdrechter informeert de minderjarige verdachte dat hij in dit kader de mogelijkheid heeft om zich te wenden tot een dienst die door de gemeenschap georganiseerd wordt of beantwoordt aan de door de gemeenschap gestelde voorwaarden. Deze diensten zijn dezelfde als vermeld in artikel 13, § 1, vierde lid.
De jeugdrechter kan een voorstel doen als vermeld in het eerste lid, als al de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° er bestaan voldoende ernstige aanwijzingen dat verder onderzoek noodzakelijk is;2° de minderjarige verdachte ontkent het jeugddelict niet. De jeugdrechter brengt de personen, vermeld in het tweede lid, ervan op de hoogte dat: 1° het positief project ten hoogste zestig uur mag bedragen;2° de minderjarige verdachte een bedenktijd van vijftien werkdagen heeft om al dan niet in te gaan op het voorstel om een positief project te formuleren;3° de minderjarige verdachte zich moet laten bijstaan door een advocaat op het ogenblik dat het uit te voeren positief project schriftelijk bevestigd wordt;4° het positief project uitgevoerd moet worden binnen zes maanden na de in het volgende lid bedoelde goedkeuring. Het positief project wordt ondertekend door de minderjarige verdachte, en door zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken, en moet door de jeugdrechter worden goedgekeurd. De jeugdrechter kan de inhoud ervan niet wijzigen, maar kan wel weigeren een positief project goed te keuren in een met bijzondere redenen omklede beslissing.
De jeugdrechter stuurt onmiddellijk een kopie van het goedgekeurde positief project naar de aangewezen dienst, vermeld in het derde lid. § 2. Het bewijs van het verloop en de uitvoering van het positief project wordt aan de jeugdrechter geleverd door de dienst, vermeld in paragraaf 1, derde lid. Die dienst brengt daarover op bepaalde tijdstippen verslag uit. De minderjarige wordt op de hoogte gebracht van de inhoud van dit verslag. § 3. Nadat het overeengekomen positief project volledig uitgevoerd is, stelt de dienst, vermeld in paragraaf 1, derde lid, een eindverslag op en richt dat aan de jeugdrechter. Het wordt bij het dossier van de procedure gevoegd.
Als de minderjarige, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, het positief project heeft uitgevoerd overeenkomstig wat schriftelijk werd vastgelegd, neemt de jeugdrechtbank dat op in de motivering van haar beslissing tijdens de rechtspleging ten gronde.
Als de minderjarige het positief project niet of niet volledig heeft uitgevoerd, neemt de jeugdrechtbank dat op in de motivering van haar beslissing en houdt zij daarmee rekening bij de beslissing om de minderjarige in voorkomend geval een sanctie op te leggen overeenkomstig artikel 29, § 2.
Een kopie van de beslissing wordt overhandigd aan de minderjarige, aan zijn advocaat, aan zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken, alsook aan de dienst, vermeld in het eerste lid. Als de overhandiging aan een van deze personen niet heeft kunnen plaatsvinden, wordt deze persoon op de hoogte gebracht van de kopie van het proces-verbaal met een gerechtsbrief of per elektronische post, overeenkomstig artikel 32bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Onderafdeling 4. - De ambulante maatregel
Art. 24.De jeugdrechter kan een minderjarige verdachte, een ambulante maatregel opleggen als vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, 2°.
Een ambulante maatregel betreft een behandeling bij een psychologische of psychiatrische dienst, bij een dienst voor seksuele opvoeding, bij een dienst die deskundig is op het gebied van alcohol- of drugsverslaving of een contextbegeleiding die inzet op de breedsporige ondersteuning van de minderjarige en alle relevante betrokkenen uit zijn gezins- en opvoedingsmilieu en andere belangrijke levensdomeinen.
Er wordt gewerkt met onderbouwde methodieken die inwerken op het gedrag van de minderjarige en de gevolgen ervan en die herhaling voorkomen.
De maximale duur voor de uitvoering van een ambulante maatregel bedraagt een jaar. De jeugdrechter bepaalt de duur in zijn beschikking.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor inhoud en invulling en de daarmee verbonden organisatie en opdrachten en de wijze waarop de opdrachten worden uitgevoerd. De Vlaamse Regering kan voor bepaalde specifieke doelgroepen methodieken erkennen en de toegankelijkheid hiervan bepalen.
Onderafdeling 5. - Voorwaarden
Art. 25.§ 1. De jeugdrechter kan een minderjarige verdachte voorwaarden opleggen als vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, 3°.
De maatregel, vermeld in het eerste lid, bestaat uit de verplichting bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een bepaalde termijn, die door de jeugdrechter overeenkomstig paragraaf 2 wordt bepaald.
De jeugdrechter voorziet tegelijk in een vervangende maatregel voor het geval dat de minderjarige verdachte de opgelegde voorwaarden niet naleeft. Als vervangende maatregel kunnen de in artikel 20, § 2, eerste lid, 2°, 3°, 4° en 5°, vermelde maatregelen worden opgelegd. § 2. De maximale periode waarbinnen de voorwaarden moeten worden nageleefd, bedraagt ten hoogste een jaar. De jeugdrechter bepaalt de duur van de voorwaarden in zijn beschikking. § 3. De volgende voorwaarden kunnen onder meer worden vastgelegd: 1° het verbod om op bepaalde aangeduide plaatsen te verblijven;2° het verbod om bepaalde met naam genoemde personen op te zoeken of ze te verontrusten;3° het volgen van een leerproject voor ten hoogste zestig uur;4° het uitvoeren van een gemeenschapsdienst voor ten hoogste zestig uur;5° het onderwerpen aan de richtlijnen van een ambulant centrum voor geestelijke gezondheidszorg, voor seksuele opvoeding of een centrum voor de behandeling van alcohol- of drugsverslaving;6° het aanmelden bij de door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde diensten voor jeugdhulpverlening;7° het naleven van een huisarrest. § 4. De voorwaarden, vermeld in paragraaf 3, 3° en 4°, sluiten aan bij de lichamelijke en verstandelijke mogelijkheden van de minderjarige, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, en de plaats waar ze uitgevoerd moeten worden, houdt rekening met zijn verblijfplaats. In het geval de vermelde voorwaarden gecumuleerd worden, kan dit voor ten hoogste zestig uur.
Als het volgen van een begeleiding of een behandeling als vermeld in paragraaf 3, 5° en 6°, als na te leven voorwaarde wordt vastgelegd, brengt het betrokken centrum of de betrokken dienst binnen een maand na het begin van de begeleiding of behandeling, en telkens als de dienst of persoon het nuttig acht, of op verzoek van de jeugdrechter, verslag uit. Er wordt ten minste om de drie maanden verslag uitgebracht over de begeleiding of de behandeling. De minderjarige wordt op de hoogte gebracht van de inhoud van dit verslag.
De bevoegde dienst of persoon brengt de jeugdrechter onmiddellijk op de hoogte als de begeleiding of behandeling wordt stopgezet. § 5. De minderjarige, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die als voorwaarde het naleven van een huisarrest krijgt opgelegd, vermeld in paragraaf 3, 7°, is aanwezig op de tijdstippen en de plaats die de jeugdrechter vastlegt.
Het huisarrest mag de aanwezigheid van de minderjarige verdachte op school en zijn deelname aan een behandeling of begeleiding niet in de weg staan.
De jeugdrechter kan op verzoek van de minderjarige zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken, of ambtshalve, bijkomende toelatingen geven om de plaats, vermeld in het eerste lid, te verlaten. § 6. De jeugdrechter bezorgt de rechterlijke beslissing waarbij de naleving van voorwaarden wordt gelast, onmiddellijk aan de dienst die instaat voor de uitvoering van de maatregel, en in voorkomend geval, de naleving van de voorwaarden.
Om de drie maanden brengen de diensten, vermeld in het eerste lid, en verder telkens als ze het nuttig achten, of telkens als de jeugdrechter erom verzoekt, verslag uit over de begeleiding en de naleving van de voorwaarden. De minderjarige moet op de hoogte worden gebracht van de inhoud van dit verslag.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van erkenning van de diensten die instaan voor uitvoering, ondersteuning en naleving van de voorwaarden en bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking, de subsidiëring, alsook de wijze waarop hun werking en de kwaliteit van hun dienstverlening worden geëvalueerd. § 7. Als de jeugdrechter van oordeel is dat een aanpassing van de voorwaarden aan de orde is, kan dat pas als de minderjarige, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, gehoord is. De jeugdrechter kan ook de ouders, of de opvoedingsverantwoordelijken, alsook het openbaar ministerie horen. § 8. De maatregel om voorwaarden op te leggen, kan worden herroepen wanneer er tijdens de looptijd van de voorwaarden voldoende ernstige aanwijzingen zijn dat verder onderzoek noodzakelijk is naar de betrokkenheid van de minderjarige, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, bij het plegen van een nieuw jeugddelict. De voormelde maatregel kan worden herroepen als de minderjarige verdachte de opgelegde voorwaarden niet naleeft en de jeugdrechter de niet-naleving voldoende ernstig acht.
Als de jeugdrechter van oordeel is dat herroeping aan de orde is, kan dat pas als de minderjarige en zijn advocaat gehoord zijn, alsook, wanneer het dit wenst, het openbaar ministerie. De jeugdrechter kan ook de ouders, of de opvoedingsverantwoordelijken van de minderjarige verdachte horen.
Als de jeugdrechter de opgelegde voorwaarden herroept omdat ze niet nageleefd worden, legt hij de vastgestelde vervangende maatregel, vermeld in paragraaf 1, derde lid, op. Als de vervangende maatregel de in artikel 26 voorziene maatregel betreft, kan deze, in voorkomend geval, gevolgd worden door de maatregel, vermeld in artikel 27. De jeugdrechter neemt deze beslissing met toepassing van artikel 27, § 2.
Indien de omstandigheden op het moment dat de vervangende maatregel effectief wordt opgelegd wegens het niet naleven van de opgelegde voorwaarden, grondig zijn gewijzigd ten opzichte van het moment waarop de vervangende maatregel werd voorzien, kan de jeugdrechter uitzonderlijk, en mits bijzondere motivering, een meer gepaste vervangende maatregel opleggen.
Als de jeugdrechter de opgelegde voorwaarden herroept omdat de minderjarige verdacht wordt van het plegen van een nieuw jeugddelict, kan hij een maatregel opleggen als vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid.
Onderafdeling 6. - De gesloten oriëntatie in een afdeling van een gemeenschapsinstelling
Art. 26.§ 1. De jeugdrechter kan een minderjarige verdachte toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor minderjarigen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten oriëntatie van maximaal een maand als vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, 4°. § 2. De jeugdrechter kan ten aanzien van minderjarigen die veertien jaar of ouder zijn op het ogenblik van de feiten, een plaatsing in een afdeling van een gemeenschapsinstelling bevelen voor een oriëntatie als vermeld in paragraaf 1, als aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldaan is en deze voorwaarden in de beschikking van de jeugdrechter omstandig beschreven zijn: 1° er zijn voldoende ernstige aanwijzingen dat verder onderzoek noodzakelijk is;2° de minderjarige wordt ervan verdacht een jeugddelict te hebben gepleegd dat, als het zou zijn gepleegd door een meerderjarige, in de zin van het Strafwetboek of de bijzondere wetten een correctionele hoofdgevangenisstraf van drie jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben;3° er bestaan dringende, ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die betrekking hebben op de vereisten van bescherming van de openbare veiligheid;4° een gesloten oriëntatie is noodzakelijk. § 3. De jeugdrechter kan een plaatsing in een afdeling van een gemeenschapsinstelling bevelen ten aanzien van een minderjarige die tussen twaalf en veertien jaar oud is op het ogenblik van de feiten, als aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldaan is en deze voorwaarden in de beschikking van de jeugdrechter omstandig beschreven zijn: 1° er zijn voldoende ernstige aanwijzingen dat verder onderzoek noodzakelijk is;2° het jeugddelict waarvoor de minderjarige vervolgd wordt, kan, als hij meerderjarig zou zijn, in de zin van het Strafwetboek of de bijzondere wetten, een straf van vijf tot tien jaar opsluiting of een zwaardere straf tot gevolg hebben;3° er bestaan dringende, ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die betrekking hebben op de vereisten van bescherming van de openbare veiligheid;4° een gesloten oriëntatie is noodzakelijk. § 4. Tijdens de gesloten oriëntatie van een minderjarige, vermeld in paragraaf 1, staan een multidisciplinaire screening en risicotaxatie centraal. De gevoerde onderzoeken resulteren in het formuleren van een oriëntatievoorstel aan de jeugdrechter.
Uiterlijk op de tiende kalenderdag na de aanvang van de gesloten oriëntatie, wordt op basis van een risicotaxatie aan de jeugdrechter een advies bezorgd over de behoefte aan gesloten begeleiding.
In het geval na de risicotaxatie het advies bepaalt dat gesloten begeleiding niet nodig is, wordt de minderjarige en zijn advocaat, alsook, wanneer het dit wenst, het openbaar ministerie, binnen de achtenveertig uren na ontvangst van het advies gehoord. De ouders of in voorkomend geval de opvoedingsverantwoordelijken worden opgeroepen om te worden gehoord. In voorkomend geval kan de jeugdrechter een andere maatregel als vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, 2° of 3°, opleggen.
In het geval het advies gesloten begeleiding vooropstelt, en de jeugdrechter dit advies volgt, kan de minderjarige en zijn advocaat, alsook, wanneer het dit wenst, het openbaar ministerie, binnen achtenveertig uren na ontvangst van het advies gehoord worden. Tijdens de resterende duur van de gesloten oriëntatie wordt een oriëntatievoorstel uitgewerkt. De ouders en in voorkomend geval de opvoedingsverantwoordelijken worden opgeroepen om te worden gehoord.
Een oriëntatievoorstel dat een gesloten begeleiding adviseert, bevat ook een voorstel over de duur van de gesloten begeleiding in een gemeenschapsinstelling, vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, 5°. De jeugdrechter kan beslissen tot een gesloten begeleiding overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 27, § 2. § 5. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling en de werking van de gesloten oriëntatieafdeling, alsook de wijze waarop de werking en kwaliteit van de dienstverlening worden geëvalueerd.
Onderafdeling 7. - De gesloten begeleiding in een afdeling van een gemeenschapsinstelling
Art. 27.§ 1. De jeugdrechter kan een minderjarige verdachte toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor minderjarigen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten begeleiding van maximaal drie maanden als vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, 5°. § 2. De jeugdrechter kan de minderjarige, vermeld in paragraaf 1, toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling als vermeld in artikel 26, § 1. De jeugdrechter kan de minderjarige pas toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling voor een gesloten begeleiding nadat hij het oriëntatievoorstel, vermeld in artikel 26, § 4, vierde lid, heeft ontvangen. De jeugdrechter bepaalt de duur van de gesloten begeleiding in zijn beschikking.
De jeugdrechter kan desgevallend elementen uit een vorig oriëntatievoorstel in overweging nemen. § 3. De jeugdrechter kan de minderjarige, vermeld in paragraaf 1, op advies van de directie van de gemeenschapsinstelling, onder de voorwaarden die hij bepaalt, toelaten de instelling te verlaten voor de termijn die hij bepaalt, of toelaten contact te hebben met derden die hij aanwijst.
Een kopie van het advies van de directie van de gemeenschapsinstelling en van de toelating kan na de ontvangst door de griffie, aan het openbaar ministerie bezorgd worden.
Het verlaten van de instelling om te verschijnen voor de rechtbank, om medische redenen of om een begrafenis in België bij te wonen in geval van het overlijden van een familielid tot en met de tweede graad, is niet ondergeschikt aan een toelating door de jeugdrechter.
Als de jeugdrechter weigert de gevraagde toelating om de gemeenschapsinstelling te verlaten, te verstrekken, vermeldt hij de redenen van dat verbod. § 4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling en de werking van gemeenschapsinstellingen. De Vlaamse Regering kan voor bepaalde specifieke doelgroepen programma's erkennen en de toegankelijkheid tot die programma's bepalen. Afdeling 3. - Rechtspleging ten gronde
Art. 28.De jeugdrechtbank neemt kennis van de dagvaarding van het openbaar ministerie, vermeld in artikel 14.
Als de zaak van een persoon die voor de leeftijd van achttien jaar een jeugddelict heeft gepleegd, bij de jeugdrechtbank aanhangig is, kan ze wanneer die persoon de genoemde leeftijd tijdens de rechtspleging bereikt, of als de dagvaarding van het openbaar ministerie wordt ingesteld nadat voormelde persoon de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, een sanctie opleggen.
Er kan geen sanctie meer worden opgelegd wanneer de persoon de leeftijdsgrenzen als bepaald in artikel 6, bereikt heeft.
Onderafdeling 1. - Het herstelrechtelijk aanbod en sancties ten aanzien van minderjarige delictplegers
Art. 29.§ 1. De jeugdrechtbank kan aan een minderjarige delictpleger een herstelrechtelijk aanbod doen van bemiddeling of herstelgericht groepsoverleg.
In eerste instantie verdient een herstelrechtelijk aanbod de voorkeur.
Als de jeugdrechtbank geen herstelrechtelijk aanbod doet, motiveert ze haar beslissing. § 2. De jeugdrechtbank kan, in voorkomend geval op cumulatieve wijze, in opgaande graad van het ingrijpende karakter van de sanctie de volgende sancties opleggen: 1° berispen;2° geen sanctie opleggen gelet op wat als maatregel is uitgevoerd of is doorlopen;3° een positief project uitvoeren van ten hoogste 220 uur;4° een ambulante sanctie;5° voorwaarden;6° toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor personen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten oriëntatie van maximaal een maand;7° toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor personen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten begeleiding van maximaal drie, zes of negen maanden;8° toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor personen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten begeleiding van maximaal twee, vijf of zeven jaar. Behoudens de sancties, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, gaan alle sancties gepaard met een ondertoezichtstelling door de sociale dienst.
De duur van een maand, vermeld in het eerste lid, 6° en 7°, is dertig dagen. § 3. De sancties, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1° tot en met 5°, verdienen de voorkeur boven het toevertrouwen van de minderjarige delictpleger aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor minderjarigen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet.
Als de jeugdrechtbank een sanctie als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° tot en met 8°, oplegt, bepaalt ze de maximumduur ervan.
De sancties, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° tot en met 8°, betrekken op een actieve wijze de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken en andere relevante personen uit de leefomgeving van de minderjarige, vermeld in paragraaf 1. § 4. De jeugdrechtbank kan mits bijzondere motivering of in de gevallen waar een sanctie als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 6°, 7° of 8°, wordt overwogen, een elektronische monitoring gecombineerd met begeleiding, als modaliteit of ter ondersteuning van een sanctie als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3° tot en met 5°, opleggen.De jeugdrechtbank bepaalt de duur daarvan.
Elektronische monitoring is elke technologie die de naleving van de opgelegde sanctie van op een afstand controleert. Tijdens de elektronische monitoring wordt de minderjarige begeleid door een erkende dienst. § 5. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels en modaliteiten waaraan de voorwaarden en de sancties, vermeld in dit artikel, moeten voldoen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de modaliteiten van de elektronische monitoring, alsook de nadere regels voor de begeleiding waarmee de elektronische monitoring gecombineerd moet worden.
Onderafdeling 2. - Het herstelrechtelijk aanbod
Art. 30.De jeugdrechtbank kan de minderjarige delictpleger een herstelrechtelijk aanbod doen als vermeld in artikel 29, § 1, in de gevallen waarin er een slachtoffer geïdentificeerd is.
De bepalingen omtrent de procedure, vermeld in artikel 22, § 1, tweede en derde lid, §§ 2 tot en met 9 en § 10, eerste lid, zijn van toepassing.
Onderafdeling 3. - Berispen
Art. 31.De jeugdrechtbank kan de minderjarige delictpleger berispen als vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, 1°.
De jeugdrechtbank deelt mee dat ze heeft kennisgenomen van het gepleegde jeugddelict, deelt mee dat ze die feiten afkeurt en doet een appel op de verantwoordelijkheid van de voormelde minderjarige, waarbij die wordt aangemaand om in de toekomst anders te handelen.
De jeugdrechtbank kan ook de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken herinneren aan en wijzen op hun verantwoordelijkheid.
Onderafdeling 4. - Het positief project
Art. 32.De jeugdrechtbank kan aan de minderjarige delictpleger voorstellen om een positief project uit te werken als vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, 3°, waarvan de invulling door de minderjarige zelf gebeurt.
De bepalingen omtrent de procedure, vermeld in artikel 23, § 1, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, en §§ 2 en 3, zijn van toepassing. In afwijking van artikel 23, § 1, vijfde lid, 1°, mag het positief project ten hoogste 220 uur bedragen.
In afwijking van artikel 23 voorziet de jeugdrechtbank tegelijk in een vervangende sanctie voor het geval dat de minderjarige delictpleger het positief project niet, of niet overeenkomstig het voorstel, bedoeld in artikel 23, § 1, derde lid, uitvoert. In het geval het positief project niet, of niet overeenkomstig het voormelde voorstel wordt uitgevoerd, kan de jeugdrechtbank ambtshalve de voorziene vervangende sanctie opleggen. Zij kan desgevallend rekening houden met een deels uitgevoerd positief project om de vervangende sanctie aan te passen. Als vervangende sanctie kunnen de in artikel 29, § 2, eerste lid, 4°, 5°, 6° en 7°, vermelde sancties worden opgelegd.
Onderafdeling 5. - Ambulante sanctie
Art. 33.De jeugdrechtbank kan een minderjarige delictpleger een ambulante sanctie als vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, 4°, opleggen. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.
Een ambulante sanctie betreft een behandeling bij een psychologische of psychiatrische dienst, bij een dienst voor seksuele opvoeding, bij een dienst die deskundig is op het gebied van alcohol- of drugsverslaving of een contextbegeleiding die inzet op de breedsporige ondersteuning van de minderjarige en alle relevante betrokkenen uit zijn gezins- en opvoedingsmilieu en andere belangrijke levensdomeinen.
Er wordt delictgericht gewerkt met onderbouwde methodieken die inwerken op het gedrag van de minderjarige, de gevolgen van het jeugddelict en die recidive moeten voorkomen.
In afwijking van artikel 24 voorziet de jeugdrechtbank tegelijk in een vervangende sanctie voor het geval dat de minderjarige delictpleger de ambulante sanctie niet, of niet volledig, uitvoert. Als vervangende sanctie kunnen de in artikel 29, § 2, eerste lid, 4°, 5°, 6° en 7°, vermelde sancties worden opgelegd. Eveneens in afwijking van artikel 24 bedraagt de maximale duur voor de uitvoering van de ambulante sanctie twee jaar. De jeugdrechtbank bepaalt de duur in haar vonnis.
Onderafdeling 6. - Voorwaarden
Art. 34.§ 1. De jeugdrechtbank kan een minderjarige delictpleger voorwaarden opleggen als vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, 5°.
De sanctie, vermeld in het eerste lid, bestaat uit de verplichting bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een termijn. De maximale duur waarbinnen de voorwaarden gelden of de maximale periode waarbinnen de betrokken voorwaarde moet worden uitgevoerd, bedraagt twee jaar. De jeugdrechtbank bepaalt de duur van de voorwaarden in haar vonnis.
De jeugdrechtbank voorziet tegelijk in een vervangende sanctie voor het geval dat de minderjarige delictpleger de opgelegde voorwaarden niet naleeft. De in artikel 29, § 2, eerste lid, 4°, 5°, 6° en 7°, vermelde sancties kunnen als vervangende sanctie worden opgelegd. § 2. De bepalingen omtrent de procedure, vermeld in artikel 25, §§ 3 tot en met 7, zijn van toepassing. In afwijking van artikel 25, §§ 3 en 4, is het maximale aantal uur dat een leerproject of een gemeenschapsdienst mag bedragen, 220 uur. In het geval de voormelde sancties gecumuleerd worden, kan dit voor ten hoogste 220 uur.
Onderafdeling 7. - De gesloten oriëntatie in een afdeling van een gemeenschapsinstelling
Art. 35.De jeugdrechtbank kan een minderjarige delictpleger toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor minderjarigen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten oriëntatie van maximaal een maand als vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, 6°.
De sanctie, vermeld in het eerste lid, kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden uitgesproken ten aanzien van personen die jonger zijn dan veertien jaar. De bepalingen omtrent de procedure, vermeld in artikel 26, § 2, 2° en 3°, § 3, 2° en 4°, en §§ 4 en 5, zijn van toepassing.
Onderafdeling 8. - De gesloten begeleiding in een afdeling van een gemeenschapsinstelling
Art. 36.De jeugdrechtbank kan een minderjarige delictpleger toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor personen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten begeleiding van drie, zes of negen maanden als vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, 7°.
De sanctie, vermeld in het eerste lid, kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden uitgesproken ten aanzien van personen die jonger zijn dan veertien jaar. De jeugdrechtbank kan de minderjarige delictpleger toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling op grond van de bepalingen omtrent de procedure, vermeld in artikel 27, § 2. De bepalingen van paragrafen 3 en 4 zijn overeenkomstig van toepassing.
De jeugdrechtbank bepaalt de duur van de gesloten begeleiding in haar vonnis.
Wanneer de minderjarige delictpleger tijdens de voorbereidende rechtspleging reeds een maatregel gesloten oriëntatie opgelegd kreeg, al dan niet gevolgd door een maatregel van gesloten begeleiding, kunnen elementen uit het afgeleverde oriëntatieverslag in overweging worden genomen om de duur, vermeld in het vorige lid, te bepalen.
Art. 37.§ 1. De jeugdrechtbank kan een minderjarige delictpleger toevertrouwen aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor personen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten begeleiding van maximaal twee, vijf of zeven jaar als vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, 8°. De maximumduur kan niet meer bedragen dan de strafmaat die voorzien is als zou het feit zijn gepleegd door een meerderjarige.
Elke maatregel voorzien in artikel 20, § 2, 4°, tot het toevertrouwen aan een gesloten afdeling in de gemeenschapsinstelling voor een gesloten oriëntatie en artikel 20, § 2, 5°, tot het toevertrouwen aan een gesloten afdeling in de gemeenschapsinstelling voor een gesloten begeleiding ondergaan ten gevolge van het jeugddelict dat tot het opleggen van deze sanctie aanleiding geeft, wordt toegerekend op de duur van de opgelegde sanctie.
De sanctie, vermeld in het eerste lid, kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden uitgesproken ten aanzien van personen die jonger zijn dan zestien jaar op het ogenblik van het plegen van het jeugddelict. § 2. De sanctie, vermeld in paragraaf 1, wordt uitgesproken met een bijzonder met redenen omkleed vonnis, en kan alleen worden uitgesproken als aan al de volgende voorwaarden cumulatief voldaan is: 1° de minderjarige delictpleger is zestien jaar of meer op het ogenblik van het plegen van het jeugddelict;2° er is een vermoeden van schuldbekwaamheid aanwezig.Het betreft een weerlegbaar vermoeden, rekening houdend met de persoonlijkheid en maturiteit van voormelde minderjarige en zijn sociale context; 3° elke andere sanctie is ongepast of heeft gefaald;4° het jeugddelict dat voormelde minderjarige gepleegd heeft, is een feit als vermeld in de artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies, 137, 140, 141, 373, 375, 376, 379, 393, 394, 395, 396, 397, 400, 401, 417ter, 417quater, 428, § 5, 468, 469, 470, 471, 472, 473, 474 en 475 van het Strafwetboek voor zover deze strafbaar zijn met meer dan vijf jaar opsluiting;5° de fysieke en psychische integriteit van voormelde minderjarige of van derden is in gevaar;6° een gesloten begeleiding is noodzakelijk. § 3. De sanctie, vermeld in paragraaf 1, houdt een gesloten begeleiding binnen een afdeling van een gemeenschapsinstelling in, gericht op begeleiding en re-integratie, vanaf de datum van de plaatsing tot de dag van de eerstvolgende zittingsdag van de jeugdrechtbank na de dag waarop de minderjarige delictpleger, vermeld in paragraaf 1, de leeftijd van achttien jaar bereikt. Op deze zitting verschijnt de minderjarige delictpleger persoonlijk voor een evaluatie en om een vervolgtraject uit te werken. De sanctie, vermeld in paragraaf 1, kan zich niet verder uitstrekken dan tot de dag waarop de minderjarige delictpleger de leeftijd van vijfentwintig jaar bereikt. § 4. In afwijking van paragraaf 2, 1°, kan de jeugdrechtbank de sanctie, vermeld in paragraaf 1, bevelen ten aanzien van minderjarige delictplegers die nog geen zestien jaar zijn op het ogenblik van het plegen van het jeugddelict.
Als de cumulatieve voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, 2°, 3°, 5° en 6°, vervuld zijn, en als het jeugddelict gepleegd is door een minderjarige die op het ogenblik van de feiten minstens twaalf jaar is en de volle leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt, kan de sanctie, vermeld in paragraaf 1, alleen worden opgelegd als het gepleegde jeugddelict, als het zou zijn gepleegd door een meerderjarige, in de zin van het Strafwetboek of de bijzondere wetten een correctionele hoofdgevangenisstraf van vijf tot tien jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben. De maximale duur van de sanctie bedraagt twee jaar. De minderjarige delictpleger wordt geplaatst in de voorbehouden capaciteit als vermeld in artikel 40, § 3, eerste lid.
Als de cumulatieve voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, 2°, 3°, 5° en 6°, vervuld zijn, en als het jeugddelict gepleegd is door een minderjarige die op het ogenblik van de feiten minstens veertien jaar is en de volle leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, kan de maximale duur van de sanctie vijf jaar bedragen. § 5. De minderjarige delictpleger, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, en paragraaf 4, tweede en derde lid, verschijnt halfjaarlijks, persoonlijk voor de jeugdrechtbank met het oog op de evaluatie van de opgelegde sanctie en in voorkomend geval voor het uitwerken en opleggen van een vervolgtraject.
Vanaf de leeftijd van achttien jaar verschijnen de minderjarige delictplegers jaarlijks voor de evaluatie van de opgelegde sanctie, en in voorkomend geval voor het uitwerken en opleggen van een vervolgtraject. § 6. De jeugdrechtbank kan de sanctie, vermeld in paragraaf 1, alleen opleggen nadat zij maatschappelijke en medisch-psychologische onderzoeken heeft laten verrichten door een multidisciplinair samengesteld team. Het medisch-psychologisch onderzoek is erop gericht de situatie te evalueren in functie van de persoonlijkheid, zijn omgeving en de maturiteitsgraad van de minderjarige delictpleger. De aard, frequentie en ernst van de feiten die de minderjarige delictpleger ten laste worden gelegd, worden in overweging genomen als ze bijdragen tot de evaluatie van zijn persoonlijkheid.
De jeugdrechtbank kan echter: 1° de sanctie ook opleggen zonder dat zij over het verslag van het medisch-psychologisch onderzoek beschikt, als zij constateert dat de minderjarige delict-pleger zich aan dat onderzoek onttrekt of weigert zich eraan te onderwerpen;2° de sanctie ook opleggen zonder dat zij een maatschappelijk onderzoek en een medisch-psychologisch onderzoek heeft laten uitvoeren, als bij vonnis al een sanctie genomen is ten aanzien van een minderjarige delictpleger en die een of meer feiten als vermeld in de artikelen 323, 373, 374, 375, 376, 377, 378, 392 393, 394, 401, 468, 469, 470, 471, 472, 473, 474, 475 en 476 van het Strafwetboek, heeft gepleegd, nadat hij de leeftijd van zestien jaar had bereikt, en die persoon opnieuw wordt vervolgd omdat hij na die eerste veroordeling weer een of meer van de voormelde feiten heeft gepleegd. De stukken van de vorige procedure worden bij die van de nieuwe procedure gevoegd; 3° onder dezelfde voorwaarden als vermeld in 2°, de sanctie opleggen ten aanzien van een minderjarige delictpleger die een feit, dat als misdaad wordt omschreven en waarop een straf staat die hoger ligt dan twintig jaar opsluiting of correctionele gevangenisstraf, heeft gepleegd nadat hij de leeftijd van zestien jaar had bereikt en pas wordt vervolgd nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. § 7. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van de gesloten begeleiding van maximaal twee, vijf of zeven jaar, en de inhoud en de invulling van de opdrachten die hiermee gepaard gaan en de wijze waarop deze opdrachten worden uitgevoerd in de gemeenschapsinstellingen. De Vlaamse Regering kan voor bepaalde specifieke doelgroepen programma's erkennen en de toegankelijkheid tot die programma's bepalen. § 8. Het toevertrouwen van een minderjarige delictpleger aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor personen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet, voor een gesloten begeleiding als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt in voorkomend geval gecombineerd met een terbeschikkingstelling van de jeugdrechtbank van maximaal tien jaar, na het einde van de hier vermelde sanctie. De jeugdrechtbank legt de terbeschikkingstelling op en bepaalt de duur ervan uiterlijk op het moment van de uitspraak van de hier vermelde sanctie.
De terbeschikkingstelling kan enkel worden uitgesproken wanneer de volgende voorwaarden cumulatief voldaan zijn: 1° het jeugddelict dat de minderjarige delictpleger gepleegd heeft, is een feit als vermeld in de artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies, 137, 140, 141, 376, eerste lid, 393, 394, 395, 396, 397, 417ter, derde lid, 2°, 428, § 5, 474 en 475 van het Strafwetboek, voor zover deze strafbaar zijn met twintig jaar opsluiting of meer;2° de minderjarige delictpleger is zich op het ogenblik van de feiten ten volle bewust van de ernst van de feiten en de gevolgen die zijn daad tot gevolg hebben, rekening houdend met zijn persoonlijkheid, zijn omgeving en zijn maturiteitsgraad, onverminderd artikel 71 van het Strafwetboek;3° een verdere opvolging is noodzakelijk na het aflopen van de sanctie met het oog op de bescherming van de fysieke en psychische integriteit van de minderjarige delictpleger of van derden en gelet op de ernst van de strafbare feiten met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen een hoog risico op recidive. Aan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°, moet cumulatief voldaan zijn op het ogenblik van de beslissing van de jeugdrechtbank tot terbeschikkingstelling en op het ogenblik van het verstrijken van de duur van de met toepassing van paragraaf 1, opgelegde sanctie. De jeugdrechtbank kan de terbeschikkingstelling alleen opleggen nadat zij een maatschappelijk en medisch-psychologisch onderzoek heeft laten verrichten door een multidisciplinair samengesteld team. Het medisch-psychologisch onderzoek is erop gericht de situatie te evalueren in functie van de persoonlijkheid, zijn omgeving en de maturiteitsgraad van de minderjarige delictpleger en omvat tevens een advies omtrent de voorwaarden als vermeld in het tweede lid, 2° en 3°. Ten vroegste drie maanden en uiterlijk één maand voor het verstrijken van de duur van de met toepassing van paragraaf 1, opgelegde sanctie, spreekt de jeugdrechtbank zich uit over het handhaven, het verminderen van de duur of het opheffen van de terbeschikkingstelling en de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de terbeschikkingstelling. De jeugdrechtbank kan deze beslissing enkel nemen op basis van een geactualiseerd maatschappelijk en medisch-psychologisch verslag dat niet ouder mag zijn dan één maand.
De terbeschikkingstelling van de jeugdrechtbank die ten aanzien van de minderjarige delictpleger is uitgesproken, neemt aanvang bij het verstrijken van de termijn van de met toepassing van paragraaf 1, opgelegde sanctie.
De jeugdrechtbank kan in de uitvoering van de terbeschikkingstelling de minderjarige delictpleger: 1° een ambulante sanctie opleggen;2° voorwaarden opleggen overeenkomstig artikel 34;3° toevertrouwen aan een afdeling van een gemeenschapsinstelling ingericht voor personen die een sanctie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet. De jeugdrechtbank kan mits bijzondere motivering ter ondersteuning aan de reactie als vermeld in het voorgaand lid, 1° en 2°, als modaliteit een elektronische monitoring als vermeld in artikel 29, § 4, opleggen.
De jeugdrechtbank evalueert uiterlijk binnen de zes maanden na de aanvang van de terbeschikkingstelling en vervolgens elke zes maanden, de uitvoering van de terbeschikkingstelling, met het oog op de handhaving ervan, het wijzigen of het opheffen.
De terbeschikkingstelling aan de jeugdrechtbank neemt in elk geval een einde op het ogenblik dat de minderjarige delictpleger de volle leeftijd van vijfentwintig jaar heeft bereikt. Uiterlijk drie maanden voor het bereiken van de leeftijd van vijfentwintig jaar, of in voorkomend geval onmiddellijk na de uitspraak van de jeugdrechtbank zoals bedoeld in het tweede lid, maakt de jeugdrechtbank het gerechtelijk dossier over aan de territoriale bevoegde strafuitvoeringsrechtbank met het oog op de verdere uitvoering van de terbeschikkingstelling op grond van dit decreet uitgesproken en dit overeenkomstig titel XIbis, hoofdstuk 1, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten. De jeugdrechtbank kan de beslissing tot het overmaken van het dossier aan de strafuitvoeringsrechtbank enkel nemen op basis van een geactualiseerd maatschappelijk en medisch-psychologisch verslag dat niet ouder mag zijn dan één maand. § 9. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak en inhoud van het medisch-psychologisch onderzoek. Afdeling 4. - Uithandengeving en toevertrouwen aan een afdeling van
een jeugdpsychiatrische dienst Onderafdeling 1. - Uithandengeving
Art. 38.§ 1. De jeugdrechtbank kan een minderjarige verdachte uit handen geven. § 2. Als de minderjarige verdachte op het tijdstip van het plegen van het jeugddelict zestien jaar of ouder was en de jeugdrechtbank een van de sancties, vermeld in artikel 29, § 2, niet geschikt acht, kan ze de zaak bij een met redenen omklede beslissing uit handen geven en de zaak naar het openbaar ministerie verwijzen, met het oog op vervolging voor de bevoegde rechtbank die het gemeen strafrecht en de gemeenrechtelijke strafprocedure toepast.
De jeugdrechtbank kan evenwel alleen beslissen tot uithandengeving als bovendien cumulatief aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de minderjarige verdachte, vermeld in het eerste lid, is het voorwerp geweest van een of meer sancties, vermeld in de artikelen 35, 36 en 37;2° het gepleegde jeugddelict betreft een feit als vermeld in de artikelen 373, 375, 393, 394, 395, 396, 397, 400, 401, 417ter, 417quater, 468, 469, 470, 471, 472, 473, 474 en 475 van het Strafwetboek of een poging tot het plegen van een feit als vermeld in de artikelen 393, 394, 395, 396 en 397 van het Strafwetboek. De jeugdrechtbank kan ook beslissen tot uithandengeving wanneer de minderjarige verdachte een feit heeft gepleegd als vermeld in de artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies, 137, 140 en 141 van het Strafwetboek, die, als ze door een meerderjarige gepleegd zouden zijn, strafbaar worden gesteld met een gevangenisstraf van vijf tot tien jaar of een zwaardere straf.
De motivering, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, wordt opgesteld in functie van de persoonlijkheid van de minderjarige verdachte, zijn maturiteitsgraad en zijn omgeving.
Dit artikel kan worden toegepast als de minderjarige verdachte op het tijdstip van het vonnis de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, maar op het ogenblik van de feiten nog geen achttien jaar was.
De Vlaamse Regering kan nadere regels opleggen aan de justitiehuizen of hun partners, voor de uitvoering van straffen ten aanzien van uithanden gegeven minderjarigen of bepalen waar de gevangenisstraf wordt uitgevoerd tot de leeftijd van drieëntwintig jaar. De basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, en de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, zijn van toepassing. § 3. De jeugdrechtbank kan de zaak alleen uit handen geven nadat zij maatschappelijke en medisch-psychologische onderzoeken heeft laten verrichten door een multidisciplinair samengesteld team. Het medisch-psychologisch onderzoek is erop gericht de situatie te evalueren in functie van de persoonlijkheid van de minderjarige verdachte, zijn omgeving en zijn maturiteitsgraad. De aard, frequentie en ernst van de feiten die de minderjarige verdachte ten laste worden gelegd, worden in overweging genomen als ze bijdragen tot de evaluatie van zijn persoonlijkheid.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak en inhoud van het medisch-psychologisch onderzoek.
De jeugdrechtbank kan echter: 1° de zaak uit handen geven zonder dat zij over het verslag van het medisch-psychologisch onderzoek beschikt, als ze constateert dat de minderjarige verdachte zich aan dat onderzoek onttrekt of weigert zich eraan te onderwerpen;2° de zaak uit handen geven zonder dat zij een maatschappelijk onderzoek en een medisch-psychologisch onderzoek heeft laten uitvoeren, als bij vonnis al een sanctie genomen is ten aanzien van een minderjarige verdachte en die een of meer feiten als vermeld in de artikelen 323, 373, 374, 375, 376, 377, 378, 392, 393, 394, 401, 468, 469, 470, 471, 472, 473, 474, 475 en 476 van het Strafwetboek, heeft gepleegd, nadat hij de leeftijd van zestien jaar had bereikt, en die persoon opnieuw wordt vervolgd omdat hij na die eerste veroordeling weer een of meer van de voormelde feiten heeft gepleegd.De stukken van de vorige procedure worden bij die van de nieuwe procedure gevoegd; 3° onder dezelfde voorwaarden als vermeld in 2°, uitspraak doen over de vordering tot het uit handen geven ten aanzien van een minderjarige verdachte die een feit, dat als misdaad wordt omschreven en waarop een straf staat die hoger ligt dan twintig jaar hoofdgevangenisstraf, heeft gepleegd nadat hij de leeftijd van zestien jaar had bereikt en pas wordt vervolgd nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Onderafdeling 2. - Toevertrouwen aan een afdeling van een jeugdpsychiatrische dienst
Art. 39.§ 1. De jeugdrechtbank kan een minderjarige delictpleger toevertrouwen aan hetzij een open afdeling, hetzij een gesloten afdeling van een jeugdpsychiatrische dienst.
De plaatsing in een open afdeling van een jeugdpsychiatrische dienst kan alleen worden opgelegd aan een minderjarige delictpleger ingeval uit een door een jeugdpsychiater opgesteld onafhankelijk verslag dat minder dan een maand oud is, blijkt dat zijn oordeelsvermogen of zijn vermogen tot beheersen van zijn handelingen ernstig is aangetast.
Plaatsing in een gesloten afdeling van een jeugdpsychiatrische dienst is enkel mogelijk overeenkomstig artikel 43 van de wet van 8 april 1965. § 2. De minderjarige delictpleger verschijnt halfjaarlijks voor de jeugdrechtbank met het oog op de evaluatie van de genomen beslissing.
De Vlaamse Regering bepaalt de minimumnormen alsook de nadere regels voor de inhoud en invulling van het verslag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid. De Vlaamse Regering kan hierover een samenwerkingsakkoord sluiten met de federale overheid. Afdeling 5. - Gemeenschapsinstellingen en Vlaamse detentiecentra
Art. 40.§ 1. De Vlaamse Regering richt gemeenschapsinstellingen op.
De Vlaamse Regering bepaalt de maximumcapaciteit van elke gemeenschapsinstelling, alsook de maximumcapaciteit van de verschillende afdelingen. § 2. De verschillende afdelingen van de gemeenschapsinstellingen zijn, tot ze hun maximumcapaciteit bereikt hebben, belast met: 1° het uitvoeren van de opdracht, vermeld in artikel 48, § 1, 9°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;2° het uitvoeren van opdrachten op grond van dit decreet ten aanzien van minderjarige verdachten en minderjarige delictplegers, gericht op het aanbieden van een beveiligend en structurerend programma, dat herstelgericht en pedagogisch werkt, en dat erop gericht is de kansen op re-integratie te maximaliseren. § 3. Er wordt een voorbehouden capaciteit georganiseerd binnen de gemeenschapsinstellingen. Onder voorbehouden capaciteit wordt verstaan: een gereserveerde capaciteit binnen de gemeenschapsinstellingen voor minderjarigen die op het ogenblik van de feiten tussen de twaalf en veertien jaar zijn en die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 26, § 3, artikel 36, tweede lid, en artikel 37, § 4, tweede lid.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de organisatie, werking en opdrachten van de gemeenschapsinstellingen.
Art. 41.De Vlaamse Regering richt Vlaamse detentiecentra op. De Vlaamse Regering bepaalt de maximumcapaciteit van elk Vlaams detentiecentrum.
In dit artikel wordt verstaan onder Vlaams detentiecentrum: een instelling of afdeling van de gemeenschapsinstelling, bevoegd voor de uitvoering van de voorlopige hechtenis of de gevangenisstraf ten aanzien van uit handen gegeven jongeren tot de maximale leeftijd van drieëntwintig jaar.
De Vlaamse detentiecentra zijn, tot ze hun maximumcapaciteit bereikt hebben, belast met de tenlasteneming van de personen, vermeld in het tweede lid.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de organisatie, werking en opdrachten van Vlaamse detentiecentra. HOOFDSTUK 5. - Gegevensverwerking
Art. 42.§ 1. Met het oog op de uitvoering van de opdrachten, toegewezen aan de diensten, vermeld in artikel 11, § 4, eerste lid, artikel 12, § 1, tweede lid, artikel 13, § 1, vierde lid, artikel 18, § 2, artikel 22, § 3, eerste lid, artikel 23, § 1, derde lid, artikel 24, tweede lid, en artikel 25, § 6, eerste lid, de gesloten oriëntatie, de gemeenschapsinstelling en de sociale dienst worden persoonsgegevens van de minderjarige, zijn ouders, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en, in voorkomend geval, de slachtoffers, inclusief gegevens over gezondheid als vermeld in artikel 9 en persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als vermeld in artikel 10 van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG, verwerkt.
De dienst, vermeld in artikel 11, § 4, eerste lid, artikel 12, § 1, tweede lid, artikel 13, § 1, vierde lid, artikel 22, § 3, eerste lid, artikel 23, § 1, derde lid, en artikel 25, § 6, eerste lid, verwerkt minstens de persoonsgegevens met het oog op de identificatie van de betrokken personen en gerechtelijke gegevens.
De dienst, vermeld in artikel 24, tweede lid, verwerkt minstens de persoonsgegevens met het oog op de identificatie van de betrokken personen, gegevens over gezondheid en gerechtelijke gegevens.
De dienst, vermeld in artikel 18, § 2, verwerkt minstens de persoonsgegevens, waaronder identificatiegegevens van de ouders en gegevens met betrekking tot de context van de minderjarige en gerechtelijke gegevens.
De gesloten oriëntatie, de gemeenschapsinstelling en de sociale dienst verwerken minstens de persoonsgegevens, waaronder identificatiegegevens en gegevens met betrekking tot de context van de minderjarige, gegevens over gezondheid en gerechtelijke gegevens. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt, na advies van de entiteit die optreedt als Gegevensbeschermingsautoriteit, de eventuele andere gegevenscategorieën die door diensten, sociale dienst, gesloten oriëntatie, en gemeenschapsinstelling verwerkt zullen worden en de nadere regels over de vorm waarin en de wijze waarop persoonsgegevens worden uitgewisseld.
De dienst, vermeld in artikel 11, § 4, eerste lid, verwerkt de gegevens met als doel de voorwaarden die opgelegd worden door de procureur des Konings op te volgen en hiervan het nodige bewijs te leveren aan de procureur des Konings.
De dienst, vermeld in artikel 12, § 1, tweede lid, verwerkt de gegevens met als doel het voorzien in de begeleiding en de ondersteuning van de door de procureur aangeboden mogelijkheid tot bemiddeling.
De dienst, vermeld in artikel 13, § 1, vierde lid, verwerkt de gegevens met als doel het voorzien in de begeleiding en de ondersteuning van de door de procureur aangeboden mogelijkheid tot het uitvoeren van een positief project.
De dienst, vermeld in artikel 18, § 2, verwerkt de gegevens, met als doel delictvoorkomend te kunnen werken met de ouders.
De dienst, vermeld in artikel 22, § 3, eerste lid, verwerkt de gegevens met als doel het voorzien in de begeleiding en de ondersteuning van de door de jeugdrechter of jeugdrechtbank aangeboden mogelijkheid tot bemiddeling of herstelgericht groepsoverleg.
De dienst, vermeld in artikel 23, § 1, derde lid, verwerkt de gegevens met als doel het voorzien in de begeleiding en de ondersteuning van een positief project als reactie op niveau van de jeugdrechter of jeugdrechtbank.
De dienst, vermeld in artikel 24, tweede lid, verwerkt de gegevens met als doel het voorzien in een niet-residentiële reactie op een jeugddelict, waarbij gewerkt wordt met methodieken die het risico op recidive verminderen en er sterk ingezet wordt op het activeren van de context van de minderjarige.
De dienst, vermeld in artikel 25, § 6, eerste lid, verwerkt de gegevens met als doel de voorwaarden die opgelegd worden door de jeugdrechter of de jeugdrechtbank op te volgen en hiervan het nodige bewijs te leveren aan de jeugdrechter of de jeugdrechtbank.
De gesloten oriëntatie verwerkt de gegevens met als doel een multidisciplinaire screening en een risicotaxatie uit te voeren. Deze onderzoeken resulteren in een oriëntatievoorstel gericht aan de jeugdrechter.
De gemeenschapsinstelling verwerkt de gegevens met als doel om delictvoorkomend te kunnen werken.
De sociale dienst verwerkt de gegevens met als doel de door de jeugdrechtbank gevraagde maatschappelijke onderzoeken, overeenkomstig artikel 50 van de wet van 8 april 1965 te kunnen aanleveren en de ondertoezichtstelling van de minderjarige te kunnen uitvoeren. § 3. De verwerkingsverantwoordelijke van persoonsgegevens is het hoofd van het Agentschap Jongerenwelzijn, voor de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de uitvoering van de opdrachten van de gemeenschapsinstelling, de gesloten oriëntatie, en van de sociale dienst.
De verwerkingsverantwoordelijke van persoonsgegevens is de dienst voor de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de uitvoering van de opdrachten omschreven in artikel 11, § 4, eerste lid, artikel 12, § 1, tweede lid, artikel 13, § 1, vierde lid, artikel 18, § 2, artikel 22, § 3, eerste lid, artikel 23, § 1, derde lid, artikel 24, tweede lid en artikel 25, § 6, eerste lid. § 4. Voor de uitvoering van dit decreet worden de volgende instanties aangewezen als dienstenintegrator: 1° het eHealth-platform, opgericht bij de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform, met betrekking tot de gegevensdeling in functie van de verstrekte jeugdhulpverlening, met uitzondering van de gegevens, vermeld in punt 2°, a) en b);2° de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, opgericht bij wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, voor: a) de identificatiegegevens van de natuurlijke persoon die jeugdhulpverlening aanbiedt en de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en, in voorkomend geval, de slachtoffers;b) de sociale gegevens, vermeld in artikel 2, 4°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, met betrekking tot de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijke. Als er bepaalde gegevens gedeeld worden bij of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie met een andere dienstenintegrator dan die vermeld in het eerste lid, dan werken die dienstenintegratoren samen om de gegevensdeling, volgens de bepalingen van dit decreet, zo optimaal mogelijk te laten verlopen met zo weinig mogelijk aanvullende lasten voor de minderjarige zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, de slachtoffers in het bijzonder en meer specifiek voor de jeugdhulpaanbieders of personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden.
Art. 43.Met het oog op wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van de voorziene reacties bezorgen de diensten, vermeld in artikel 11, § 4, eerste lid, artikel 12, § 1, tweede lid, artikel 13, § 1, vierde lid, artikel 18, § 2, artikel 22, § 3, eerste lid, artikel 23, § 1, derde lid, artikel 24, tweede lid, en artikel 25, § 6, eerste lid, de gesloten oriëntatie, de gemeenschapsinstelling en de sociale dienst geanonimiseerde of gecodeerde persoonsgegevens aan de Vlaamse overheid. Wanneer dit volstaat voor het betrokken onderzoek, worden de gegevens enkel in geanonimiseerde vorm bezorgd.
De Vlaamse Regering bepaalt, na advies van de entiteit die optreedt als Gegevensbeschermingsautoriteit, nadere regels over de vorm waarin en de wijze waarop de persoonsgegevens worden uitgewisseld. Ze bepaalt, in voorkomend geval, ook de wijze waarop de persoonsgegevens worden gecodeerd.
In dit artikel wordt verstaan onder gecodeerde persoonsgegevens: persoonsgegevens die slechts door middel van een code in verband kunnen worden gebracht met een geïdentificeerd of identificeerbaar persoon.
Art. 44.De diensten, vermeld in artikel 11, § 4, eerste lid, artikel 12, § 1, tweede lid, artikel 13, § 1, vierde lid, artikel 18, § 2, artikel 22, § 3, eerste lid, artikel 23, § 1, derde lid, artikel 24, tweede lid, en artikel 25, § 6, eerste lid, de gesloten oriëntatie, de gemeenschapsinstelling en de sociale dienst, wisselen onder elkaar persoonsgegevens uit met het oog op de uitvoering van de hun toegewezen opdrachten, geregeld bij dit decreet.
Met behoud van de toepassing van de verplichtingen en beperkingen die voortvloeien uit de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens of uit de regelgeving van de sectoren, is de gegevensuitwisseling onderworpen aan de volgende voorwaarden: 1° de gegevensuitwisseling heeft alleen betrekking op gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de aan de diensten, vermeld in het eerste lid, toegewezen opdrachten;2° de gegevens worden alleen uitgewisseld in het belang van de personen tot wie de diensten, vermeld in het eerste lid, zich richten;3° de gegevensuitwisseling gaat steeds gepaard met een informatieverplichting voor de diensten die gegevens zullen doorgeven. In het belang van de minderjarige kan van de informatieverplichting, opgenomen in punt 3°, worden afgeweken als de informatie, omwille van de omstandigheden niet onmiddellijk kan worden verleend en in afwachting dat ze wordt verleend. In dit geval kan afgeweken worden van de informatieverplichting, op voorwaarde dat: 1° de afwijking genotuleerd wordt;2° de afwijking gemotiveerd wordt;3° er in de motivering wordt verwezen naar het belang van de minderjarige, waarbij duidelijk wordt omschreven over welk belang van de minderjarige het gaat;4° er in de motivering wordt aangetoond dat het mogelijke werd gedaan om aan de informatieverplichting te voldoen. Wanneer er sprake is van tegenstrijdige belangen tussen de betrokkenen, dan komt het toe aan de dienst om te oordelen of de gegevensuitwisseling in het belang is van de persoon waarover gegevens worden uitgewisseld.
De Vlaamse Regering bepaalt, na advies van de entiteit die optreedt als Gegevensbeschermingsautoriteit, nadere regels over de vorm waarin en de wijze waarop de persoonsgegevens worden uitgewisseld. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 8 april 1965 betreffende de
jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade
Art. 45.In de voorafgaande titel van de wet van 8 april 1965, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006, worden punt 1°, punt 3°, punt 4° en punt 5°, a), c), d), e) en f), opgeheven.
Art. 46.In artikel 10 van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 13 juni 2006, worden de woorden "voorlopige maatregel of om een maatregel ten gronde" vervangen door de woorden "maatregel of om een sanctie".
Art. 47.Artikel 29bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 48.In artikel 36 van dezelfde wet, het laatst gewijzigd bij de wet van 19 juli 2013, wordt punt 4° opgeheven.
Art. 49.In artikel 36bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 9 mei 1972 en gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste en het tweede lid worden opgeheven;2° in het derde lid wordt het woord "dit" opgeheven;3° in het derde lid wordt tussen het woord "artikel" en de woorden "bedoelde personen" de zinsnede "van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht" ingevoegd.
Art. 50.In artikel 37 van dezelfde wet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt opgeheven;2° paragraaf 2, eerste lid, 1° tot en met 4° en 7°, worden opgeheven;3° paragraaf 2, tweede en derde lid, worden opgeheven;4° in paragraaf 2, vierde lid, wordt de zinsnede ", die enkel kan worden verlengd om uitzonderlijke redenen die verband houden met het aanhoudend wangedrag van de betrokkene en met zijn voor hemzelf of voor anderen gevaarlijke gedrag", opgeheven;5° paragraaf 2, vijfde en zesde lid, worden opgeheven;6° paragraaf 2bis en paragraaf 2ter worden opgeheven;7° paragraaf 2quater, eerste lid, 4° en 5°, en tweede lid, 5°, worden opgeheven;8° in paragraaf 2quinquies, tweede lid, wordt de zinsnede "een van de in § 2, eerste lid, 6° tot 11°, bedoelde maatregelen, een combinatie van meerdere van de in § 2 bedoelde maatregelen, een combinatie van één of meer van deze maatregelen met één of meer van de in § 2bis bedoelde voorwaarden of", opgeheven;9° paragraaf 3, eerste en vierde lid, worden opgeheven;10° paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art. 51.Artikel 37bis tot en met 37quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2006 worden opgeheven.
Art. 52.Artikel 39, gewijzigd bij het decreet van 28 maart 1990 en de wet van 2 februari 1994, wordt opgeheven.
Art. 53.Artikel 41, gewijzigd bij het decreet van 28 maart 1990, de wet van 2 februari 1994 en de wet van 13 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 54.Artikel 42, gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994 en de wet van 16 mei 2006, wordt opgeheven.
Art. 55.In artikel 43 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 13 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "deze wet" vervangen door de zinsnede "het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht";2° in het eerste en het tweede lid wordt de zinsnede "artikel 36, 4° " vervangen door de zinsnede "artikel 14 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht";3° in het tweede lid wordt de zinsnede "maatregel bedoeld in artikel 37" vervangen door de zinsnede "sanctie, vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, van het voormelde decreet van 15 februari 2019 ".
Art. 56.In artikel 44 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 worden de woorden "als een misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict";2° in paragraaf 5 wordt de zinsnede "maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding" vervangen door de woorden "maatregel en sanctie".
Art. 57.Artikel 45bis, 45ter en 45quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006, worden opgeheven.
Art. 58.In artikel 46bis, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 april 1999, wordt de zinsnede "artikel 36, 4° " vervangen door de zinsnede "artikel 14 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht,".
Art. 59.In artikel 47, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "artikel 36, 4" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 14 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht";2° de zinsnede "artikel 45quater" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 12 van het voormelde decreet".
Art. 60.In artikel 48, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt de zinsnede "artikel 57bis" vervangen door de zinsnede "artikel 38 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht".
Art. 61.In artikel 49 van dezelfde wet, het laatst gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "als misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict";2° in het tweede lid wordt de zinsnede "in de artikel 52 bedoelde maatregelen van bewaring" vervangen door de zinsnede "maatregelen, vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht,";3° in het vierde lid wordt de zinsnede "artikel 57bis" vervangen door de zinsnede "artikel 38 van het voormelde decreet".
Art. 62.In artikel 51, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "als misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict".
Art. 63.Behoudens het voorlopig nemen van de maatregel, bedoeld in artikel 37, § 2, 8°, wordt artikel 52 van dezelfde wet, het laatst gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, opgeheven.
Art. 64.Artikel 52bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt opgeheven.
Art. 65.In artikel 52ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wetten van 15 mei 2006 en 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste, tweede en derde lid worden opgeheven;2° in het vijfde lid wordt de zinsnede "artikel 52" vervangen door de zinsnede "artikel 20, § 2, eerste lid, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht".
Art. 66.In artikel 52quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wetten van 30 juni 1994 en 13 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste tot en met het vierde lid worden opgeheven;2° in het vijfde lid worden de woorden "de vorige leden" vervangen door de zinsnede "artikel 20, § 2, eerste lid, 4° en 5°, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht".
Art. 67.In dezelfde wet worden de volgende artikelen opgeheven: 1° artikel 52quinquies, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006;2° artikel 54, gewijzigd bij de wetten van 2 februari 1994 en 24 april 2003.
Art. 68.In artikel 56, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994, wordt de zinsnede "artikel 52" vervangen door de zinsnede "artikel 20, § 2, eerste lid, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht".
Art. 69.In artikel 57bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juni 2006 en gewijzigd bij de wet van 31 juli 2009 en het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 en paragraaf 2 worden opgeheven;2° in paragraaf 3, tweede lid, wordt de zinsnede " § 2, derde lid, 1° " vervangen door de zinsnede "artikel 38, § 2, derde lid, 1°, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht";3° in paragraaf 3, tweede lid, wordt de zinsnede " § 2, derde lid, 2° en 3° " vervangen door de zinsnede "artikel 38, § 2, derde lid, 2° en 3°, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht";4° in paragraaf 5,wordt het woord "dit" vervangen door de zinsnede "artikel 38 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht";5° in paragraaf 6, worden de woorden "deze bepaling" vervangen door de zinsnede "artikel 38 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht".
Art. 70.In artikel 58, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 2 februari 1994 en 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "de artikelen 52," wordt vervangen door de zinsnede "de artikelen 20 en 21 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht en artikel";2° de zinsnede ", van deze wet" wordt toegevoegd.
Art. 71.In artikel 59 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "artikel 52" vervangen door de zinsnede "artikel 20, § 2, eerste lid, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht";2° in het eerste en het tweede lid wordt het woord "voorlopige" opgeheven.
Art. 72.Artikel 60 van dezelfde wet, het laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt vervangen door wat volgt: "
Art. 60.De jeugdrechtbank kan te allen tijde, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie de maatregelen genomen ten aanzien van de vader, moeder of degenen die de minderjarige onder hun bewaring hebben, intrekken of wijzigen, en binnen de perken van deze wet optreden in het belang van de minderjarige.
De persoon of personen, vermeld in het eerste lid, tegen wie de maatregel is genomen, kunnen zich met dat doel bij verzoekschrift tot de jeugdrechtbank wenden, nadat één jaar verstreken is sedert de dag waarop de beslissing waarbij de maatregel is bevolen, definitief is geworden. Indien dit verzoekschrift wordt afgewezen, kan het niet worden hernieuwd voordat één jaar verstreken is sedert de dag waarop de afwijzende beslissing definitief is geworden.".
Art. 73.In artikel 61 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "als misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict";2° in het vierde lid worden de woorden "als misdrijf omschreven feit" vervangen door het woord "jeugddelict".
Art. 74.In artikel 62bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt het woord "maatregel" vervangen door de woorden "maatregel en sanctie".
Art. 75.In artikel 63 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste, tweede en vijfde lid wordt het woord "maatregelen" vervangen door het woord "sancties";2° in het eerste lid wordt de zinsnede "de artikelen 37 en 39" vervangen door de zinsnede "artikel 29, § 2, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht".
Art. 76.In artikel 63ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, a), worden tussen het woord "maatregelen" en het woord "voorzien" de woorden "en sancties" ingevoegd;2° in het eerste lid, a), wordt het woord "voorlopige" opgeheven;3° in het eerste lid, b), wordt de zinsnede ", bedoeld in artikel 37, § 2" vervangen door de zinsnede "als vermeld in artikel 29, § 2, eerste lid, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht".
Art. 77.Aan artikel 63quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "De artikelen 52bis" vervangen door de zinsnede "De artikelen 20 en 21 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht";2° in fine wordt toegevoegd "voor zover die procedures betrekking hebben op de ontzetting uit het ouderlijk gezag en het toezicht op de gezinsbijslagen of andere sociale uitkeringen".
Art. 78.Artikel 85 van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 13 juni 2006, wordt opgeheven. Afdeling 2. - Wijzigingen van het decreet van 7 mei 2004 betreffende
de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp
Art. 79.In artikel 3, § 1, van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, gewijzigd bij het decreet van 12 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "ten aanzien van de jeugdhulpaanbieders, de toegangspoort en het ondersteuningscentrum Jeugdzorg" vervangen door de woorden "in alle contacten met de jeugdhulp, de diensten die op grond van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht door de gemeenschap worden georganiseerd of beantwoorden aan de door de gemeenschap gestelde voorwaarden, de gemeenschapsinstelling en de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdhulpverlening"; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Artikel 8 tot en met 10 zijn niet van toepassing wanneer dit decreet toegepast wordt binnen het kader van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht.". Afdeling 3. - Wijzigingen van het decreet van 12 juli 2013 betreffende
de integrale jeugdhulp
Art. 80.In artikel 2, § 1, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, gewijzigd bij het decreet van 12 juli 2016 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 18° wordt de zin "een voorziening als vermeld in artikel 47 van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand" vervangen door de zin "een instelling als vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht";2° in punt 27° worden de woorden "en het ondersteuningscentrum" vervangen door de woorden "het ondersteuningscentrum en de gemeenschapsinstelling".
Art. 81.Aan artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: "3° als het openbaar ministerie aantoont dat cumulatief de volgende voorwaarden zijn vervuld: a) er loopt voor de minderjarige een procedure bij de jeugdrechter of jeugdrechtbank op grond van artikel 14 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht; b) er zijn voldoende aanwijzingen dat de minderjarige, vermeld in a), zich in een verontrustende situatie bevindt.".
Art. 82.In artikel 55, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt punt 3° vervangen door wat volgt: "3° een van de maatregelen of de sancties, vermeld in de artikelen 20, § 2, eerste lid en 29, § 2, eerste lid, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht.".
Art. 83.In artikel 57, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "een wet betreffende de opgave van maatregelen voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd" vervangen door de woorden "het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht". HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Opheffings- en overgangsbepalingen
Art. 84.De wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, gewijzigd bij de wetten van 13 juni 2006 en 27 december 2006, wordt opgeheven.
Art. 85.De resterende bepalingen van artikel 37 van de wet van 8 april 1965, gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden opgeheven.
Art. 86.De resterende bepalingen van artikel 52 van de wet van 8 april 1965, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006, worden opgeheven.
Art. 87.§ 1. Een voorlopige maatregel of maatregel die werd uitgesproken door de jeugdrechter of jeugdrechtbank met toepassing van de wet van 8 april 1965, en die in uitvoering is op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, kan verder worden uitgevoerd.
Een bij de jeugdrechter of jeugdrechtbank aanhangig gemaakte zaak met toepassing van de wet van 8 april 1965, waarover op de datum van inwerkingtreding van dit decreet een beslissing werd genomen maar die nog niet in uitvoering is, wordt uitgevoerd overeenkomstig de genomen beslissing.
De regels, vermeld in de wet van 8 april 1965, die op de uitvoering van de in het eerste en tweede lid vermelde voorlopige maatregelen, maatregelen en beslissingen betrekking hebben, zijn van toepassing. § 2. Een bij de jeugdrechter of jeugdrechtbank aanhangig gemaakte zaak met toepassing van de wet van 1 maart 2002, waarover op de datum van inwerkingtreding van dit decreet een beslissing werd genomen maar die nog niet in uitvoering is, wordt uitgevoerd overeenkomstig de genomen beslissing. Afdeling 2. - Bepalingen over de inwerkingtreding en de uitvoering
Art. 88.Binnen de drie jaar dient de Vlaamse Regering bij het Vlaams Parlement een rapport over de evaluatie, met inbegrip van een wetenschappelijke evaluatie van de bepalingen in de artikelen 37 en 38, van dit decreet in.
Art. 89.Onverminderd het tweede en derde lid, treedt dit decreet in werking op 1 september 2019.
Voor de artikelen 25, § 8, derde, vierde en vijfde lid, 32, derde lid, 33, tweede lid en 34, § 1, derde lid, voor zover de vervangende reactie het toevertrouwen van de minderjarige delictpleger aan een afdeling binnen een gemeenschapsinstelling, ingericht voor minderjarigen die een reactie opgelegd krijgen met toepassing van dit decreet betreft, 26, 27, 35, 36, 37, met uitzondering van 37, § 8, 39, 84, 85 en 86, bepaalt de Vlaamse Regering de datum van inwerkingtreding nadat zij uitdrukkelijk heeft vastgesteld dat de nodige randvoorwaarden zijn gerealiseerd die toelaten dat deze artikelen kunnen uitgevoerd worden. Deze artikelen treden uiterlijk in werking op 1 september 2022.
Artikel 37, § 8, treedt in werking drie maanden na publicatie in het Belgisch Staatsblad van de laatste van de instemmingsdaden van het samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Federale Staat.
Als de Vlaamse Regering, met het oog op de realisatie van deze randvoorwaarden investeringssteun geeft overeenkomstig de toepasselijke regelgeving, kan zij ook diegene die de investeringssteun bekomt, toezeggen dat de nodige erkenningen en werkingsmiddelen zullen toegekend worden op het ogenblik dat de infrastructuur waarvoor de investeringssteun wordt verleend, in gebruik wordt genomen.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 15 februari 2019.
De minister-President van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN _______ Nota (1) Zitting 2018-2019 Documenten: - Ontwerp van decreet : 1670 - Nr.1. - Amendementen : 1670 - Nrs. 2 t.e.m. 5. - Verslag van de hoorzittingen : 1670 - Nr. 6. - In eerste lezing door de commissie aangenomen artikelen : 1670 - Nr. 7. - Advies van de Raad van State : 1670 - Nr. 8. - Amendementen : 1670 - Nrs. 9 en 10. - Verslag : 1670 - Nr. 11. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1670 - Nr. 12.
Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergadering van 6 februari 2019.