gepubliceerd op 17 juli 1998
Wet tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring
10 JUNI 1998. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Artikel 26 van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, gewijzigd bij de wet van 30 mei 1961, wordt vervangen als volgt : «
Art. 26.De burgerlijke rechtsvordering volgend uit een misdrijf verjaart volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek of van de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de rechtsvordering tot vergoeding van schade. Zij kan echter niet verjaren vóór de strafvordering. ».
Art. 3.Artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 mei 1961, wordt opgeheven.
Art. 4.Artikel 2262 van het Burgerlijk Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 2262.Alle zakelijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van dertig jaar, zonder dat hij die zich op deze verjaring beroept, verplicht is daarvan enige titel te vertonen of dat men hem de exceptie van kwade trouw kan tegenwerpen. ».
Art. 5.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 2262bis ingevoegd, luidende : «
Art. 2262bis.§ 1. Alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar.
In afwijking van het eerste lid verjaren alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.
De in het tweede lid vermelde vorderingen verjaren in ieder geval door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft voorgedaan. § 2. Indien een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een vordering tot vergoeding van schade enig voorbehoud heeft erkend, dan is de eis die strekt om over het voorwerp van dat voorbehoud vonnis te doen wijzen, ontvankelijk gedurende twintig jaar na de uitspraak. ».
Art. 6.In artikel 2263 van hetzelfde Wetboek wordt het woord « achtentwintig » vervangen door het woord « acht ».
Art. 7.In boek III, titel XX hoofdstuk V, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling II « Dertigjarige verjaring » vervangen door het opschrift « Algemene termijnen van verjaring ».
Art. 8.In artikel 100, tweede lid, van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit wordt het woord « dertigjarige » vervangen door het woord « tienjarige ».
Art. 9.In artikel 15, § 3, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, worden de woorden « dertig jaar » vervangen door de woorden « twintig jaar ».
Overgangsbepalingen
Art. 10.Wanneer de rechtsvordering is ontstaan vóór de inwerkingtreding van deze wet, beginnen de nieuwe verjaringstermijnen waarin zij voorziet slechts te lopen vanaf haar inwerkingtreding. De totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer dan dertig jaar bedragen.
Art. 11.Wanneer de rechtsvordering bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing verjaard is verklaard vóór de inwerkingtreding van deze wet, kan deze inwerkingtreding niet tot gevolg hebben dat een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen.
Art. 12.Indien de rechtsvordering tot vergoeding van de schade is ontstaan vóór de inwerkingtreding van deze wet maar de schade nadien verzwaart, begint de termijn van vijf jaar te lopen vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de verzwaring van de schade en de termijn van twintig jaar vanaf de inwerkingtreding van deze wet. De totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer dan dertig jaar bedragen.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 10 juni 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS
Nota (1) Parlementaire handelingen : Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire Stukken. - 1087-96/97 : nr. 1. Wetsontwerp. - nrs. 2 tot 6 : Amendementen. - nr. 7 : Verslag. - nr. 8 : Tekst aangenomen door de Commissie. - nrs. 9 en 10 : Amendementen. - nr. 11 : Aanvullend verslag. - nr. 12 : Tekst aangenomen door de Commissie. - nr. 13 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 28 januari, 11 en 12 februari 1998.
Senaat.
Parlementaire Stukken. - 1-883-1997/1998 : nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat op 17 februari 1998. - nr. 2 : Amendementen. - nr. 3 : Verslag. - nr. 4 : Tekst aangenomen door de Commissie. - nr. 5 : Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 30 april 1998.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire Stukken. - 1087-96/97 : nr. 14 : Ontwerp geamendeerd door de Senaat. - nr. 15 : Verslag. - nr. 16 : Amendementen.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 2 en 3 juni 1998.