gepubliceerd op 30 december 2020
Programmadecreet bij de begroting 2021
18 DECEMBER 2020. - Programmadecreet bij de begroting 2021 (1)
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: PROGRAMMADECREET bij de begroting 2021 HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Artikel 1.Dit decreet regelt een gewest- en gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK 2. - Cultuur, Jeugd, Sport en Media Afdeling 1. - Wijziging overgangsbepalingen DAC-subsidiëring
sociaal-cultureel volwassenenwerk en lokaal cultuurbeleid
Art. 2.In artikel 10 van het decreet van 7 mei 2004 houdende de aanvullende subsidies voor tewerkstelling in de culturele sector, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2017, wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "De bepaling in het eerste lid is niet van toepassing voor de sector, vermeld in artikel 9, 3°. De middelen die voor de aanvullende subsidie voor tewerkstelling beschikbaar zijn binnen de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk en de middelen die vrijkomen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met geregulariseerde DAC-werknemers binnen de sector van het lokaal cultuurbeleid worden met ingang van 2021 toegevoegd aan de middelen voor de uitvoering van het decreet van 7 juli 2017 houdende de subsidiëring en erkenning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk.". Afdeling 2. - Wijziging van het decreet van 24 januari 2003 houdende
bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang
Art. 3.Aan artikel 19, § 2, van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: "5° het subsidiëren van en investeren in de verbetering van de bewaaromstandigheden van in de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap opgenomen topstukken.". Afdeling 3. - Wijziging van het Circusdecreet van 1 maart 2019
Art. 4.In artikel 23, § 1, van het Circusdecreet van 1 maart 2019 wordt in het derde lid de zin "Als de nettokosten, dat zijn de aangetoonde kosten, verminderd met de inkomsten die voortvloeien uit de realisatie van het project of product, minder bedragen dan de ontvangen subsidie, wordt het verschil teruggevorderd." opgeheven. Afdeling 4. - Infrastructuur Cultuur en Jeugd
Art. 5.§ 1. Er wordt een begrotingsfonds Infrastructuur Cultuur en Jeugd opgericht, hierna genoemd "het Fonds".
Het Fonds is een begrotingsfonds als vermeld in artikel 15, § 2, van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019. § 2. Het Fonds wordt gespijsd door: 1° de eventuele inbreng van derden als sponsoring voor de realisatie van cultuur- en jeugdinfrastructuur;2° de terugvorderingen van de ten onrechte gedane betalingen door het Fonds met betrekking tot cultuur- en jeugdinfrastructuur;3° de opbrengsten van de ontvangsten voortvloeiend uit het beheer en het vervreemden van onroerende goederen, met inbegrip van uitrusting en apparatuur, waarvan het beheer is toegewezen aan de administratie waarbij het Fonds is ingedeeld;4° subsidies van andere overheden;5° schenkingen en legaten;6° boetes, schadevergoedingen en betalingen afkomstig uit dadingen;7° het onbelast saldo vastgesteld op 31 december 2020 op het Fonds Culturele Infrastructuur, opgericht bij het decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999. § 3. De middelen van het Fonds kunnen worden aangewend voor: 1° het verstrekken van investeringssubsidies voor het bouwen, uitbreiden, verbouwen of aankopen van cultuur- en jeugdinfrastructuur met supralokaal belang;2° het aankopen, het bouwen en het verbouwen van de eigen cultuur- en jeugdinfrastructuur van de Vlaamse Gemeenschap en het ten laste nemen van de kosten ervan voor uitrusting en apparatuur, de eigenaarsverplichtingen, de onroerende voorheffing, verzekeringen en het eigenaarsonderhoud;3° het betalen van huurgelden, erfpachtvergoedingen, beschikbaarheidsvergoedingen en andere kosten voor het gebruiksrecht van gebouwen en terreinen met betrekking tot cultuur en jeugd, die ressorteren onder het beheer van de bevoegde administratie van de Vlaamse Gemeenschap;4° de uitgaven voor het vergoeden van schade met betrekking tot punt 1° tot en met 3° ;5° specifieke werkingskosten voor de realisatie van de doelstellingen opgenomen in punt 1° tot en met 4°.
Art. 6.§ 1. De Vlaamse Regering kan investeringssubsidies verstrekken voor het bouwen, uitbreiden, verbouwen of aankopen van cultuur- en jeugdinfrastructuur met supralokaal belang. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden en op welke wijze de investeringssubsidies, vermeld in paragraaf 1, worden verstrekt.
De investeringssubsidies betreffen enerzijds de subsidiëring van grote cultuur- en jeugdinfrastructuren en anderzijds sectorale investeringssubsidies. § 3. Onder grote cultuur- en jeugdinfrastructuren worden verstaan: infrastructuren die van een uitzonderlijke omvang zijn en waarin een cultuur- of jeugdwerking wordt gerealiseerd die zich richt tot de Vlaamse Gemeenschap of ruimer. De Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media adviseert mee over de langetermijnvisie en -planning aangaande de nieuwe grote cultuur- en jeugdinfrastructuren. § 4. Onder sectorale investeringssubsidies worden verstaan: subsidies toegekend als tussenkomst in de infrastructuuruitgaven van specifieke sectoren die door de Vlaamse Regering als prioritair worden aangeduid.
De Vlaamse Regering legt deze prioriteit vast voor een bepaalde periode. De Vlaamse Regering bepaalt het globaal hiervoor te bestemmen subsidiebedrag. § 5. Voor het toekennen van sectorale subsidies wordt door de Vlaamse Regering, binnen de administratie, een adviescommissie opgericht die is samengesteld uit leden van de betrokken administraties en deskundigen uit de betrokken sectoren. § 6. De regeling voor het toekennen van subsidies zal volgende bestanddelen bevat- ten: 1° de bepaling van de kandidaat-subsidietrekker en de voorwaarden om voor subsidiëring in aanmerking te komen;2° de bepaling in verband met terugbetaling van de toegekende subsidies, bij vervreemding van de infrastructuur of bestemmingswijziging ervan;3° voor de toekenning van sectorale investeringssubsidies, zal de regeling nog bevatten: a) de wijze en de termijnen van het indienen van aanvragen;b) de beoordelingscriteria;c) de wijze van principiële toezegging;d) de uitbetalingsvoorwaarden en -modaliteiten. § 7. De investeringssubsidies, vermeld in paragraaf 1, worden toegepast met inachtneming van de volgende voorwaarden, vermeld in de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, de latere wijzigingen ervan en elke latere akte die de verordening ver- vangt, hierna genoemd Algemene Groepsvrijstellingsverordening: 1° dossiers waarvan er ten aanzien van de subsidieontvanger een bevel tot terug- vordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie, waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt, zijn uitgesloten;2° dossiers van subsidieontvangers die voldoen aan de definitie van "onderneming in moeilijkheden", vermeld in artikel 2, 18, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, zijn uitgesloten;3° dossiers die bij toekenning van de subsidie tot een schending van het Unie- recht als vermeld in artikel 1, lid 5, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, zouden leiden, zijn uitgesloten;4° bij de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten zijn alle bedragen die worden gebruikt, de bedragen vóór aftrek van belastin- gen of andere heffingen.De in aanmerking komende kosten worden gestaafd met bewijsstukken, die duidelijk gespecifieerd en actueel zijn; 5° wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt toegekend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun;6° steun die in meerdere delen wordt uitgekeerd, wordt gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun.De in aanmerking komende kosten worden gedisconteerd tot hun waarde op het tijdstip van de toekenning van de steun; 7° overeenkomstig artikel 11 en 12 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening worden de verplichtingen inzake verslaglegging en monitoring nageleefd. De steunintensiteit per begunstigde is conform artikel 53, lid 6 tot en met lid 9, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.
De verplichtingen voor de publicatie en de informatie, vermeld in artikel 9 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, worden nageleefd. Als een subsidieontvanger een individuele steuntoekenning krijgt van 500.000 euro of meer, worden de gegevens, vermeld in bijlage III van de voormelde verordening, gepubliceerd op de transparantiewebsite die de Europese Commissie ontwikkeld heeft.
De aanmeldingsdrempels voor investerings- en exploitatiesteun voor cultuur, vermeld in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, worden in acht genomen.
Als de individuele aanmeldingsdrempels, vermeld in artikel 4 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, overschreden worden, wordt de voorgenomen steun voorafgaandelijk aangemeld bij de Europese Commissie.
Art. 7.De Vlaamse Gemeenschap neemt de op 31 december 2020 uitstaande ver- bintenissen aangegaan door het Fonds Culturele Infrastructuur over.
Art. 8.Facturen met betrekking tot subsidies toegekend op basis van het reglement voor subsidiëring van culturele infrastructuur met bovenlokaal belang van 16 maart 2001 kunnen uiterlijk tot 31 december 2024 voor goedkeuring en uitbetaling worden voorgelegd.
Art. 9.Volgende regelingen worden opgeheven: 1° hoofdstuk XII, dat bestaat uit artikel 49 tot en met 54, van het decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999;2° artikel 3, tweede lid, 1°, van het decreet van 29 maart 2019 houdende diverse bepalingen in het beleidsveld cultuur. HOOFDSTUK 3. - Mobiliteit en Openbare Werken
Art. 10.In artikel 2, 8°, van het decreet van 3 mei 2013 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van bijzonder wegtransport worden de woorden "ambtenaar die" vervangen door de woorden "personeelslid dat".
Art. 11.In artikel 17, § 3, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt: "Als de administratieve geldboete niet onmiddellijk werd geïnd, brengen de wegeninspecteurs binnen de vijfendertig dagen na de vaststelling van de inbreuk, de procureur des Konings en de wegeninspecteur-controleur op de hoogte van de door hen vastgestelde inbreuken en, in voorkomend geval, van de consignaties, vermeld in paragraaf 6."; 2° het tweede lid wordt opgeheven;3° in het bestaande derde lid, dat het tweede lid wordt, wordt tussen het woord "beschikt" en het woord "over" het woord "vervolgens" ingevoegd.
Art. 12.In artikel 19, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt het woord "derde" vervangen door het woord "tweede".
Art. 13.In artikel 42, § 6, van het decreet van 3 juli 2015 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2018, wordt de zinsnede "aan schoolomgevingen tot doel heb- ben, andere dan deze bedoeld in artikel 26/10 en artikel 26/12 van het decreet van 20 maart 2009 betreffende het mobiliteitsbeleid" vervangen door de zinsnede "aan schoolomgevingen langs gemeente- of gewestwegen of van schoolroutes langs gemeentewegen tot doel hebben, andere dan deze bedoeld in artikel 29 van het decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid". HOOFDSTUK 4. - Kanselarij, Bestuur, Buitenlandse Zaken en Justitie
Art. 14.Aan artikel 3, § 5, eerste lid, van het decreet van 23 november 2018 betreffende het Vlaams Pensioenfonds en het publieke pensioenstelsel van de dien- sten van de Vlaamse overheid en andere besturen wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: "3° de Vlaamse Gemeenschapscommissie.". HOOFDSTUK 5. - Omgeving Afdeling 1. - Toewijzen inkomsten van nieuwe vorm van bestuurlijke
beboeting aan het Fonds voor de Wooninspectie
Art. 15.In artikel 19, § 1, tweede lid, van het decreet van 29 juni 2007 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2007, vervangen bij het decreet van 4 mei 2016 en gewijzigd bij het decreet van 29 maart 2019 en bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2020, wordt tussen de zinsneden "artikel 3.43 tot en met 3.50," en "boek 4, deel 3" de zinsnede "artikel 3.55," ingevoegd. Afdeling 2. - Kredietbemiddeling door SHM's bij de toekenning van
bijzondere sociale leningen
Art. 16.Artikel 4.44 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 wordt vervangen door wat volgt: "Art. 4.44. § 1. De Vlaamse Regering kan sociale huisvestingsmaatschappijen erkennen om op te treden als kredietbemiddelaar van het Vlaams Woningfonds bij het verstrekken van de bijzondere sociale leningen, vermeld in artikel 5.65.
Om erkend te kunnen worden en te blijven moet de sociale huisvestingsmaatschappij financieel gezond zijn en beschikken over personeel dat voldoet aan de vereisten van beroepskennis, geschiktheid en professionele betrouwbaarheid. De Vlaamse Regering kan aanvullende voorwaarden opleggen om erkend te worden.
De Vlaamse Regering kan de erkenning van de sociale huisvestingsmaatschap- pij, vermeld in het eerste lid, opheffen.
De Vlaamse Regering stelt de procedure vast voor de erkenning en de ophef- fing van de erkenning.
De sociale huisvestingsmaatschappijen die overeenkomstig het eerste lid als kredietbemiddelaar erkend zijn, worden toegelaten om op te treden als krediet- bemiddelaar inzake hypothecair krediet als vermeld in artikel VII.177, eerste lid, 1°, en tweede lid, van het Wetboek van Economisch Recht en zijn vrijgesteld van de registratieplicht waarin artikel VII.180 van het Wetboek van Economisch Recht voorziet. § 2. Binnen de perken van de kredieten die daarvoor op de begroting van het Vlaamse Gewest ingeschreven worden, kan de Vlaamse Regering, onder de voor- waarden die ze bepaalt, subsidies verlenen voor de werking van de sociale huisvestingsmaatschappijen die erkend zijn als kredietbemiddelaar. De subsidiëring ten laste van de uitgavenbegroting van het Vlaamse Gewest mag nooit meer bedragen dan 100% van de totale kosten.".
Art. 17.In afwachting van een erkenning van een sociale huisvestingsmaatschap- pij om op te treden als kredietbemiddelaar als vermeld in artikel 4.44 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021, zijn de sociale huisvestingsmaatschappijen die gemachtigd werden om op te treden als kredietbemiddelaar van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, vermeld in artikel 41, § 4, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals van kracht vóór 1 januari 2021, erkend om op te treden als kredietbemiddelaar van het Vlaams Woningfonds. Afdeling 3. - Wijzingen aan het decreet van 29 april 1991 tot
vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen
Art. 18.In het opschrift van het decreet van 29 april 1991 tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, wordt de zinsnede "milieu- en natuurverenigingen" vervangen door de zinsnede "de milieu-, natuur-, en ruimteverenigingen".
Art. 19.In artikel 11 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004 en 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering, onder de in dit decreet vastgestelde regels, subsidies verlenen voor milieu-, natuur- en ruimteverenigingen en voor projecten die de leefmilieukwaliteit, de biodiversiteit of de ruimtelijke kwaliteit bevorderen, of die bijdragen tot klimaatadaptatie of -mitigatie."; 2° in paragraaf 3 wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° opgericht zijn in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of stichting en met als hoofddoelstelling het bevorderen van de leefmilieu- kwaliteit, de biodiversiteit of de ruimtelijke kwaliteit;".
Art. 20.Artikel 12 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994 en 18 december 2015, wordt vervangen door wat volgt: "
Art. 12.De erkende milieu-, natuur- en ruimteverenigingen kunnen met toepassing van de aanvullende regels, vermeld in artikel 16, een subsidie ontvangen die bestemd is voor de werking. De activiteiten waarvoor de erkende milieu-, natuur- en ruimteverenigingen in toepassing van andere reglementeringen subsidies ontvangen vanwege de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest komen niet in aanmerking voor het berekenen van de subsidie.".
Art. 21.Artikel 13 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004 en 18 december 2015, wordt vervangen door wat volgt: "
Art. 13.Er kan aan milieu-, natuur- en ruimteverenigingen en aan andere actoren een subsidie worden toegekend voor de uitwerking van projecten die de leefmilieukwaliteit, de biodiversiteit of de ruimtelijke kwaliteit bevorderen of die bijdragen tot klimaatadaptatie of -mitigatie. De Vlaamse Regering kan de nadere regels voor het verlenen van die projectsubsidie bepalen.". Afdeling 4. - Uitbreiding van de betalingsmodaliteiten van de
retributie voor een bodemattest via wijziging van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006
Art. 22.In artikel 162, § 9, van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, gewijzigd bij de decreten van 21 december 2007, 28 maart 2014 en 18 december 2015, wordt punt 1° opgeheven. Afdeling 5. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli 2012 houdende
bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2012
Art. 23.In artikel 14 van het decreet van 13 juli 2012 houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2012, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2016, 22 december 2017, 6 juli 2018 en 29 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 5 wordt het eerste streepje vervangen door wat volgt: "- de cofinanciering van intern Vlaams klimaatbeleid met het oog op het behalen van de Vlaamse broeikasgasemissiereductiedoelstellingen. Deze beleidsmaatregelen of projecten dragen bij tot de Vlaamse niet-ETS- reductiedoelstelling of tot de Vlaamse LULUCF no-debetregel;"; 2° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt: " § 6.De Vlaamse Regering beschikt over de kredieten van het Fonds voor de financiering van de onder paragraaf 3 en paragraaf 5 vermelde taken. De Vlaamse Regering bepaalt de cofinancieringspercentages die van toepassing zijn voor de besteding, vermeld onder paragraaf 5, eerste streepje.". Afdeling 6. - Optimalisatie heffingen afval- en materialenbeleid
Art. 24.In artikel 46 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duur- zaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, het laatst gewijzigd bij het decreet van 26 april 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt tussen het zesde en het zevende lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van de gevallen, vermeld in het eerste lid, 16° en 17°, geldt met ingang van het heffingsjaar 2021 een tarief van 0 euro per ton voor het verbranden of meeverbranden van brandbare recyclageresidu's afkomstig van bedrijven die gelaagd glas voorbehandelen met het oog op de herwinning van polyvinylbutyral, afgekort PVB-polymeren voor de aanmaak van nieuwe producten, meer bepaald residu's afkomstig van de scheiding van het glas en PVB-folie;"; 2° in paragraaf 2, tweede lid, 11°, wordt tussen het jaartal "2008" en de woorden "voor het storten" de zinsnede "tot en met het vierde kwartaal van 2020, K = 0,1 voor het heffingsjaar 2021, K = 0,2 voor het heffingsjaar 2022, K = 0,6 voor het heffingsjaar 2023 en K = 1 met ingang van het heffingsjaar 2024" ingevoegd;3° aan paragraaf 2, tweede lid, 11°, wordt na het woord "gewichtsprocent" de zinsnede "tot en met het vierde kwartaal van 2020 en 0,5 gewichtsprocent vanaf het eerste kwartaal van 2021" toegevoegd;4° in paragraaf 2, tweede lid, 11°, wordt tussen de zinsnede "1%" en het woord "overschrijdt" de zinsnede "respectievelijk 0,5%" ingevoegd;5° in paragraaf 2, vijfde lid, 8°, wordt de zinsnede "in het heffingsjaar 2020" vervangen door de zinsnede "in de heffingsjaren 2020, 2021 en 2022";6° in paragraaf 2, vijfde lid, 9°, wordt het jaartal "2020" vervangen door het jaartal "2023";7° in paragraaf 2, vijfde lid, 10°, wordt het jaartal "2021" vervangen door het jaartal "2024";8° in paragraaf 2, vijfde lid, 11°, wordt het jaartal "2022" vervangen door het jaartal "2025";9° aan paragraaf 2, zesde lid, wordt een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt: "c) wordt de hoeveelheid premix die gewonnen wordt voor de aanmaak van nieuwe kunststoffen vermenigvuldigd met een factor 1,5.Een premix is een materiaalmengeling van minstens 55% recycleerbare kunststoffen met onder meer nog metalen (max 2%), hout (max 5%), rubber en PVC, die reeds ontdaan is van zand. De exploitant van de PST-installatie legt aan OVAM jaarlijks een document voor dat aantoont dat het materiaal uitgesorteerd via de premix, effectief ingezet wordt voor materiaalrecyclage.". HOOFDSTUK 6. - Onderwijs en Vorming Afdeling 1. - Verplaatsen van de opleiding "bachelor in de toegepaste
informatica" van het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde naar het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie
Art. 25.Aan artikel II.72 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De volgende professioneel gerichte bacheloropleidingen, gerangschikt in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde, worden vanaf het academie- jaar 2021-2022 gerangschikt in het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie van het hoger professioneel onderwijs: 1° bachelor in de toegepaste informatica;2° bachelor of Applied Computer Science; 3° bachelor of Applied Information Technology.". Afdeling 2. - Toekennen van onderwijsbevoegdheid aan Odisee voor het
aanbieden van de opleiding "bachelor in de toegepaste informatica" in het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie in de vestigingsplaats Brussel-Hoofdstad
Art. 26.Aan artikel II.84 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 4 mei 2018, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 3. Odisee kan in de vestiging Brussel-Hoofdstad in het hoger professioneel onderwijs in het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie de opleiding "bachelor in de toegepaste informatica" aanbieden en de daarop betrekking hebbende graad van bachelor verlenen.". Afdeling 3. - Toevoegen 8 miljoen euro voor aanpassing puntengewichten
hogescholen 2021
Art. 27.Aan artikel III.5 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een paragraaf 19 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 19. In het begrotingsjaar 2021 wordt het bedrag VOWprof, vermeld in of berekend conform dit artikel, vermeerderd met 8.000.000 euro.". Afdeling 4. - Aanpassing puntengewichten hogescholen 2021
Art. 28.Aan artikel III.19, § 1, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2020, worden een punt 7° en een punt 8° toegevoegd, die luiden als volgt: "7° in afwijking van punt 1°, c), bedraagt voor het begrotingsjaar 2021 het puntengewicht voor het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie 1,25.
In afwijking van punt 1°, i), bedraagt voor het begrotingsjaar 2021 het puntengewicht voor het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde 1,01; 8° in afwijking van punt 1°, i), bedraagt voor het begrotingsjaar 2021 het puntengewicht voor de bacheloropleiding "bachelor in de toegepaste informatica" 1,25.". Afdeling 5. - Overslaan groeipad universiteiten en hogescholen
begrotingsjaar 2021
Art. 29.In artikel III.5 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 12 wordt de tabel vervangen door wat volgt:
begrotingsjaar
VOWprof
VOWprof2014
VOWhko2014
bedrag professionele kunstopleidingen
bedrag bijzondere weddeschalen
2012
800.000
2013
5.200.000
2014
7.500.000
100.000
2015
10.900.000
100.000
900.000
2016
14.300.000
100.000
3.700.000
2017
17.666.520
100.000
3.700.000
2018
20.966.520
100.000
3.700.000
2019
24.366.520
100.000
3.700.000
2020
27.766.520
100.000
3.700.000
2021
27.766.520
100.000
3.700.000
2022
31.166.520
100.000
3.700.000
2023
34.566.520
100.000
3.700.000
vanaf 2024
37.066.520
100.000
3.700.000
2° in paragraaf 13 wordt de tabel vervangen door wat volgt: "
Begrotingsjaar
VOWun
VOWun2014
VOZun
VOZun2014
ZAP
Punten- gewichten
ZAP
ZAP
ZAP
2012
440.000
360.000
2013
1.925.000
1.575.000
2014
2.000.000
3.575.000
2.925.000
2015
3.000.000
5.115.000
4.185.000
2016
3.519.000
5.971.000
4.886.000
2017
4.519.000
7.511.000
6.146.000
2018
5.519.000
8.996.000
7.361.000
2019
6.519.000
10.591.000
8.666.000
2020
7.519.000
12.186.000
9.971.000
2021
7.519.000
12.186.000
9.971.000
2022
8.519.000
13.726.000
11.231.000
2023
9.519.000
15.321.000
12.536.000
2024
11.219.000
16.476.000
13.481.000
vanaf 2025
11.700.000
17.270.000
14.130.000
".
Art. 30.In artikel III.39 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2014 en 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de tabel vervangen door wat volgt: "
begrotingsjaar
bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)
2014
2,18
2015
3,16
2016
4,13
2017
5,11
2018
6,41
2019
7,71
2020
9,01
2021
9,01
2022
10,31
2023
11,61
vanaf 2024
12,93
2° in paragraaf 3 wordt de tabel vervangen door wat volgt: "
begrotingsjaar
bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)
2014
12,82
2015
18,64
2016
21,61
2017
27,43
2018
32,73
2019
38,23
2020
43,53
2021
43,53
2022
48,83
2023
54,33
2024
58,01
vanaf 2025
60,67
".
Art. 31.In artikel III.45 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2014 en 23 december 2016, wordt in paragraaf 2 de tabel vervangen door wat volgt:
begrotingsjaar
bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)
2013
0,6
2014
1,1
2015
1,5
2016
2,0
2017
2,5
2018
3,0
2019
3,4
2020
3,9
2021
3,9
2022
4,5
2023
4,8
vanaf 2024
5,2
". Afdeling 6. - Overslaan klik universiteiten begrotingsjaar 2021
Art. 32.Aan artikel III.6/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2014 en vervangen bij het decreet van 18 december 2015, worden een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt: "In afwijking van artikel III.6, § 1, § 2 en § 3, van deze codex, evolueren in het begrotingsjaar 2021 de bedragen van de variabele onderwijsdelen VOWun en VOWac niet als het aantal opgenomen studiepunten in het desbetreffende variabele onderwijsdeel berekend voor het begrotingsjaar 2021 toeneemt met ten minste 2% ten opzichte van de referentiepunten. Er worden ook geen nieuwe referentiepunten vastgelegd bij een eventuele stijging van 2% of meer van het aantal opgenomen studiepunten voor het desbetreffende variabele onderwijsdeel.
Onder VOWun, vermeld in het vorige lid, wordt begrepen VOWun vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014ZAP, zoals vermeld in paragraaf 2 van artikel III.6. Onder VOWac, vermeld in het vorige lid, wordt begrepen VOWac ver- minderd met het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWhko en vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014puntengewichten, vermeld in paragraaf 2 van artikel III.6.". Afdeling 7. - Cao V Hoger Onderwijs - herstel vakantiegeld hogescholen
Art. 33.In artikel III.24, § 9, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt het woord "Vanaf" vervangen door het woord "In";2° het tweede lid wordt opgeheven. Afdeling 8. - Cao V Hoger Onderwijs - actualisering bedragen
Art. 34.In artikel III.24, § 10, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "5.092.455 euro" vervangen door de zinsnede "6.468.329,21 euro"; 2° in het tweede lid wordt de zinsnede "7.119.565 euro" vervangen door de zinsnede "8.842.117,00 euro". Afdeling 9. - Aanpassing berekening groeipad graduaatsopleidingen
Art. 35.In artikel III.42/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018 en gewijzigd bij de decreten van 21 december 2018 en 3 juli 2020, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: " § 2. De som van de middelen zoals toegekend aan de hogescholen overeenkomstig paragraaf 1, 2°, wordt cumulatief vermenigvuldigd met het volgende percentage: 1° voor het begrotingsjaar 2020: het percentage van de evolutie tussen het aan- tal lestijden waarvoor werd ingeschreven gedeeld door 12 van het schooljaar 2018-2019 en het aantal lestijden waarvoor werd ingeschreven gedeeld door 12 van het schooljaar 2017-2018 van alle betrokken centra voor volwassenen- onderwijs; 2° voor het begrotingsjaar 2021: het percentage van de evolutie tussen het aan- tal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2019-2020 in de hogescholen en het aantal lestijden waarvoor werd inge- schreven gedeeld door 12 van het schooljaar 2018-2019 van alle betrokken centra voor volwassenenonderwijs;3° voor het begrotingsjaar 2022: het percentage van de evolutie tussen het aan- tal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academie- jaar 2020-2021 en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar 2019-2020 in de hogescholen;4° voor de begrotingsjaren 2023 en 2024 monitort de Vlaamse Regering bud- gettaire effecten van de open-endfinanciering van de graduaatsopleidingen tweemaal per jaar in functie van begrotingsopmaak en begrotingscontrole.Op basis van deze monitoring kan de regering ingrijpen in het groeimechanisme om deze effecten onder controle te houden en eventueel beslissen om over te stappen op een budgetbeheersbaar financieringssysteem.
De groei berekend overeenkomstig het eerste lid wordt jaarlijks onder de betrokken hogescholen verdeeld op basis van hun aandeel in de groei van het aan- tal lestijden gedeeld door 12 respectievelijk het aantal opgenomen studiepunten.". Afdeling 10. - Aanpassing berekeningswijze bedragen middelen voor de
taken in het kader van het samenwerkingsverband
Art. 36.In artikel III.55 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt paragraaf 6 vervangen door wat volgt: " § 6. In afwijking van paragraaf 3 is het bedrag van de werkingstoelage van een hogeschool in het begrotingsjaar 2020 en 2021 gelijk aan het conform artikel III.5, § 9, geïndexeerde bedrag van de werkingsuitkering dat de hogeschool ontvangen heeft in het begrotingsjaar 2019. Vanaf het begrotingsjaar 2022 worden deze middelen toegevoegd aan het variabel onderwijsdeel voor de graduaatsopleidingen VOWhbo, vermeld in artikel III.5.". Afdeling 11. - Decretale verankering van de verdeling van de middelen
tussen de Hogere Kunstinstituten
Art. 37.Aan artikel III.119 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 20 december 2019, wordt een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 8. De toelage, vermeld in paragraaf 1 en berekend overeenkomstig dit artikel, wordt in het begrotingsjaar 2021 als volgt verdeeld over de hogere instituten voor schone kunsten en de instellingen die excellente kunstopleidingen organiseren: 1° de toelage voor P.A.R.T.S. (Performing Arts, Research and Training Studies) wordt vastgesteld op 1.297.000 euro; 2° de toelage voor het HISK (Hoger Instituut voor Schone Kunsten) wordt vast- gesteld op 1.178.000 euro; 3° de toelage voor het Orpheus Instituut wordt vastgesteld op 750.000 euro; 4° de toelage voor de IOA (International Opera Academy) wordt vastgesteld op 497.000 euro; 5° de toelage voor apass (advanced performance and scenography studies) wordt vastgesteld op 457.000 euro.". Afdeling 12. - Maatregelen werkingsmiddelen van de pedagogische
begeleidings- diensten
Art. 38.In artikel 21/1 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2014, vervangen bij het decreet van 19 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2020, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "De pedagogische begeleidingsdiensten die beschikken over een personeelsforma- tie als vermeld in artikel 16, ontvangen in begrotingsjaar 2021 1.606.000 euro aan aanvullende werkingsmiddelen.
Van het voormelde bedrag wordt voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 956.000 euro gebruikt voor de begeleiding van leerkrachten bij de remediëring van leerlingen in de klas. Deze aanvullende middelen verdwijnen vanaf begrotingsjaar 2022.".
Art. 39.In artikel 22 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 december 2014, wordt de zinsnede "De bedragen vermeld in de artikelen 20 en 21/1 in deze afdeling hebben" vervangen door de zinsnede "Het bedrag, vermeld in het artikel 20 in deze afdeling, heeft". Afdeling 13. - Uitbreiding rechtsgrond voor ad-hocsubsidies in
hoofdstuk II. Infra- structuur van de Schoolpactwet
Art. 40.In hoofdstuk II van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt een artikel 20nonies ingevoegd, dat luidt als volgt: "
Art. 20nonies.§ 1. Naast de subsidies, vermeld in artikel 13 en 19bis, kan AGION binnen de perken van de begrotingskredieten subsidies toekennen aan een inrichtende macht voor investeringen in de realisatie en het gebruik van schoolinfrastructuur die hierna limitatief worden opgesomd en faciliterend en ondersteunend kunnen zijn voor: 1° initiatieven die bijdragen tot het sensibiliseren, faciliteren of realiseren van het openstellen van schoolgebouwen;2° initiatieven die bijdragen tot het sensibiliseren, faciliteren of realiseren van multifunctionaliteit en aanpasbaarheid van scholen;3° uitbouwen van de opleidingsinfrastructuur volgens het model van open campussen;4° dringende capaciteitsinvesteringen;5° milieu- en klimaatgerichte investeringen die bijdragen tot CO2-reductie;6° verlagen van het energieverbruik met het oog op CO2-reductie;7° initiatieven die bijdragen tot het vermijden, verminderen of remediëren van verluchtings-, ventilatie- en CO2-problemen;8° initiatieven die bijdragen tot het sensibiliseren, faciliteren of realiseren van ESCO-projecten;9° het faciliteren of realiseren van proefprojecten klimaatneutrale school. § 2. De ad-hocsubsidies zoals omschreven in paragraaf 1 kunnen maximum 10% van het totale subsidiebudget van het lopende begrotingsjaar bedragen. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten voor het doel, de voor- waarden, de bepaling, de toekenning en de controle van de betrokken subsidies.". Afdeling 14. - Eenmalige vaste benoeming op 1 juli 2021
Art. 41.In artikel 77decies, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt de zinsnede "van artikel 28, § 1, 4° en 5°, of artikel 100terdecies" vervangen door de zinsnede "van artikel 28, § 1, 4° en 5°, artikel 100terdecies of artikel 100septies decies".
Art. 42.In hoofdstuk XI van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een artikel 100sexies decies ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 100sexies decies. § 1. In afwijking van artikel 28 moet de raad van bestuur - voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder - met het oog op een vaste benoeming op 1 juli 2021 als vermeld in artikel 100septies decies, betrekkingen vacant verklaren. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen omvat: 1° alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling of instellingen op 15 mei 2021;2° de betrekkingen die in de periode van 15 mei tot en met 1 juli 2021 vacant zullen worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis.De raad van bestuur kan deze betrekkingen vacant verklaren; 3° de betrekking van een vastbenoemd personeelslid dat uiterlijk op 15 mei 2021 in toepassing van artikel V.75, § 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Op het ogenblik van deze terbeschikkingstelling wordt de betrekking waar het personeelslid titularis van is een vacante betrek- king; 4° het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onder- wijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat perso- neelslid op 15 mei 2021 een verlof wegens verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar geniet als vermeld in artikel 5, § 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezig- heid voor verminderde prestaties;5° het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onder- wijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 mei 2021 een gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 50 of 55 jaar geniet als vermeld in artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 betreffende de loopbaanonderbreking van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingen- begeleiding;6° de betrekking of het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 mei 2021 voor een volledig schooljaar afwezig is omwille van een of meer van volgende verlofstelsels: a) verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;b) verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;c) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 29 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;d) verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;e) verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen en of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;f) politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;g) verlof toegekend aan personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals bepaald in artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het konink- lijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en nor- maalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrich- tingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;h) verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties;i) afwezigheid voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties. In afwijking van het eerste lid bepaalt de raad van bestuur voor haar centra voor volwassenenonderwijs jaarlijks op basis van een beleidsplan en na onder- handelingen in het bevoegde lokaal comité welke vacante betrekkingen hij vacant verklaart. De raad van bestuur moet de vacante betrekkingen waarover in het bevoegde lokaal comité geen akkoord wordt bereikt vacant verklaren als het gaat om vacante betrekkingen die gedurende de drie aan het betrokken schooljaar voorafgaande schooljaren ook vacant waren. De raad van bestuur moet met het oog op de vaste benoeming op 1 juli 2021 alleszins de betrekkingen, vermeld in het eerste lid, 4°, 5° en 6°, vacant verklaren. § 2. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt voor 15 juni 2021 open- baar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend.".
Art. 43.In hoofdstuk XI van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een artikel 100septies decies ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 100septies decies. § 1. In afwijking van artikel 36 kan de raad van bestuur een personeelslid op 1 juli 2021 vast benoemen in een ambt in een vacant verklaarde betrekking als vermeld in artikel 100sexies decies, als dat personeelslid op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de bepalingen van artikel 17, met uitzondering van paragraaf 1, 7°, en daarenboven: 1° op 31 mei 2021 360 dagen dienstanciënniteit heeft verworven in het betrokken ambt in een of meer instellingen van de scholengroep.Als het een leraar betreft die is aangesteld op basis van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs moeten de 360 dagen gepresteerd zijn in de opleiding, de module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking; 2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn, vermeld in de oproep tot de kandidaten;3° op 30 juni 2021 in een instelling van de scholengroep waar hij de in punt 1° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven, is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.Behoort de instelling waar het personeelslid is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Behoort de instelling waar het personeelslid is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van deze scholengemeenschap. Is het personeelslid op 30 juni 2021 aangesteld in het ambt van leraar met een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle opleidingen, modules of vakken en specialiteiten waarvoor dat vereiste bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, geldt. Is het personeelslid op 30 juni 2021 aangesteld in het ambt van leraar met een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, in een opleiding, module, vak of specialiteit dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor die opleiding, die module, dat vak of die specialiteit en daarenboven ook voor alle opleidingen, modules, vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Voor het personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling en voor het personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, moeten, voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, de 360 dagen dienstanciënniteit verworven zijn in de opleiding, de module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking; 4° als laatste evaluatie in het ambt in kwestie geen evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen bij de scholengroep waar de vacante betrekking zich situeert.Als het personeelslid niet is geëvalueerd, wordt die voorwaarde geacht voldaan te zijn. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen in een instelling van de scholengroep die behoort tot een scholengemeenschap, geldt deze bepaling voor alle instellingen van die scholengroep die behoren tot die scholengemeenschap. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen in een instelling van de scholengroep die niet behoort tot een scholengemeenschap, geldt deze bepaling voor alle instellingen van die scholengroep die niet behoren tot een scholengemeenschap.
De vaste benoeming is slechts mogelijk als het personeelslid de betrekking in hoofdambt uitoefent. § 2. Als er meerdere personeelsleden zijn die zich kandidaat stellen voor vaste benoeming in eenzelfde betrekking moet de raad van bestuur bij de toewijzing van de vaste benoeming in die betrekking de volgende volgorde respecteren: 1° de personeelsleden die deeltijds benoemd zijn in het ambt;2° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 30 juni 2021 tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur;3° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt ten minste 580 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de scholengroep of desgevallend in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap en waarvan minstens 360 dagen zijn verworven in een of meer instellingen van de scholengroep.De scholengroep kan bij de vaststellingen van de 360 dagen rekening houden met dagen die zijn verworven in een of meer instellingen van een andere scholengroep of van een andere inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs; 4° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt waarvoor ze zich kandidaat stellen ten minste 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de scholengroep. De raad van bestuur kan beslissen om een tijdelijk personeelslid dat voldoet aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 4°, niet vast te benoemen, op voor- waarde dat het personeelslid dan een schriftelijke motivatie krijgt waarin de raad van bestuur opneemt om welke redenen ze de vaste benoeming weigert. Dit geldt ook als het tijdelijk personeelslid de enige kandidaat is voor de vacant verklaarde betrekking.
De raad van bestuur kan binnen elke groep, vermeld in het eerste lid, bij- komende criteria bepalen om een vaste benoeming toe te kennen.
Deze criteria worden onderhandeld in het daartoe bevoegde lokaal onderhandelingscomité. § 3. In afwijking van artikel 37, § 3, wordt de vaste benoeming toegekend op 1 juli 2021 na de vacantverklaring, voor zover de betrekking op dezelfde datum nog vacant is.".
Art. 44.In artikel 51decies, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt de zinsnede "van artikel 33, § 1, 4° en 5°, of artikel 84undevicies" vervangen door de zinsnede "van artikel 33, § 1, 4° en 5°, artikel 84undevicies of artikel 84vicies septies".
Art. 45.In titel II, hoofdstuk XI, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een artikel 84vicies sexies ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 84vicies sexies. § 1. In afwijking van artikel 33, moet de inrichtende macht met het oog op een vaste benoeming op 1 juli 2021, voor 15 juni 2021 aan de personeelsleden van haar instellingen de vacante betrekkingen meedelen. Behoort een instelling tot een scholengemeenschap dan deelt de inrichtende macht van die instelling de vacante betrekkingen in haar instellingen die behoren tot die scho- lengemeenschap mee aan de personeelsleden van de scholengemeenschap.
De mededeling van de vacante betrekkingen omvat: 1° alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling of instellingen op 15 mei 2021;2° eventueel de betrekkingen die in de periode van 15 mei tot en met 1 juli 2021 vacant zullen worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis.De inrichtende macht kan deze betrekkingen eveneens meedelen als vacante betrekking met het oog op een vaste benoeming; 3° de betrekking van een vastbenoemd personeelslid dat uiterlijk op 15 mei 2021 in toepassing van artikel V.75, § 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Op het ogenblik van deze terbeschikkingstelling wordt de betrekking waar het personeelslid titularis van is een vacante betrekking; 4° het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onder- wijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 mei 2021 een verlof wegens verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar geniet als vermeld in artikel 5, § 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties;5° het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onder- wijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 mei 2021 een gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 50 of 55 jaar geniet als vermeld in artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 betreffende de loopbaanonderbreking van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingen- begeleiding;6° de betrekking of het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 mei 2021 van dat schooljaar voor een volledig schooljaar afwezig is omwille van een of meer van volgende verlofstelsels: a) verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet;b) verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet;c) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs of zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het Gesubsidieerd onderwijs;d) verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;e) verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen en of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;f) politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;g) verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties;h) afwezigheid voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties. De mededeling van de vacante betrekkingen bevat een duidelijke omschrijving van de aangeboden betrekkingen en vermeldt de vorm waarin en de termijn waarbinnen een personeelslid moet kandideren, evenals de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vaste benoeming. Dit bericht wordt aan alle in het eerste lid bedoelde personeelsleden meegedeeld en openbaar gemaakt. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, bepaalt de inrichtende macht afzonder- lijk voor haar centra voor volwassenenonderwijs jaarlijks op basis van een beleids- plan en na onderhandelingen in het bevoegde lokale onderhandelingscomité welke vacante betrekkingen ze meedeelt.
De inrichtende macht moet de vacante betrekkingen waarover in het bevoegde lokale onderhandelingscomité geen akkoord wordt bereikt, meedelen als het gaat om vacante betrekkingen die gedurende de drie aan het betrokken schooljaar voorafgaande schooljaren ook vacant waren. De inrichtende macht moet met het oog op de vaste benoeming op 1 juli 2021 alleszins de betrekkingen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°, 5° en 6°, meedelen.".
Art. 46.In titel II, hoofdstuk XI, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2020, wordt een artikel 84vicies septies ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 84vicies septies. § 1. In afwijking van artikel 31 kan een inrichtende macht een personeelslid op 1 juli 2021 vast benoemen in een ambt in een vacant ver- klaarde betrekking als vermeld in artikel 84vicies sexies, als dat personeelslid op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de voorwaarden van artikel 19 en hij, rekening houdend met artikel 77, daarenboven: 1° op 31 mei 2021 ten minste 360 dagen dienstanciënniteit heeft verworven in het bedoelde ambt in een of meer instellingen van de inrichtende macht.Als het een leraar betreft in het bezit van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs moeten de 360 dagen gepresteerd zijn in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking; 2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn, vermeld in de oproep tot de kandidaten;3° op 30 juni 2021 in een instelling van de inrichtende macht waar hij de in punt 1° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven, tijdelijk is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Behoort de instelling waar het personeelslid tijdelijk is aangesteld niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren. Behoort de instelling waar het personeelslid tijdelijk is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de inrichtende macht in de scholengemeenschap. Is het personeelslid op 30 juni 2021 aangesteld in het ambt van leraar met een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle opleidingen, modules of vakken en specialiteiten waarvoor dat vereiste bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, geldt. Is het personeelslid op 30 juni 2021 aangesteld in het ambt van leraar met een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, in een opleiding, module, vak of specialiteit dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor die opleiding, die module, dat vak of die specialiteit en daarenboven ook voor alle opleidingen, modules, vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. Voor het personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling en voor het personeelslid bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, moeten, voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, de 360 dagen dienstanciënniteit verworven zijn in de opleiding, de module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking; 4° als laatste evaluatie in het betrokken ambt geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" verkregen heeft bij de inrichtende macht waar de vacante betrekking zich situeert.Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" kreeg in een instelling van de inrichtende macht die behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle instellingen van deze inrichtende macht die behoren tot deze scholengemeenschap. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" kreeg in een instelling van de inrichtende macht die niet behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle instellingen van deze inrichtende macht die niet behoren tot een scholengemeenschap. Als het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.
De vaste benoeming is slechts mogelijk als het personeelslid de betrekking in hoofdambt uitoefent. § 2. Als er meerdere personeelsleden zijn die zich kandidaat stellen voor vaste be- noeming in eenzelfde betrekking moet de inrichtende macht bij de toewijzing van de vaste benoeming in die betrekking de volgende volgorde respecteren: 1° de personeelsleden die deeltijds benoemd zijn in het ambt;2° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 30 juni 2021 tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur;3° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt ten minste 580 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de inrichtende macht of desgevallend in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap en waarvan minstens 360 dagen zijn verworven in een of meer instellingen van de inrichtende macht.De inrichtende macht kan voor de 360 dagen dienstanciënniteit ook rekening houden met diensten die een personeelslid heeft verworven in een of meer instellingen van een andere inrichtende macht; 4° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt waarvoor ze zich kandidaat stellen ten minste 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de inrichtende macht. De inrichtende macht kan beslissen om een tijdelijk personeelslid dat voldoet aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 4°, niet vast te benoemen, op voor- waarde dat het personeelslid dan een schriftelijke motivatie krijgt waarin de inrichtende macht opneemt om welke redenen ze de vaste benoeming weigert. Dit geldt ook als het tijdelijk personeelslid de enige kandidaat is voor de vacant verklaarde betrekking.
De inrichtende macht kan binnen elke groep, vermeld in het eerste lid, bij- komende criteria bepalen om een vaste benoeming toe te kennen.
Deze criteria worden onderhandeld in het daartoe bevoegde lokaal onderhandelingscomité. § 3. In de instellingen van het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt elke benoeming in een wervingsambt en elke wijziging ervan schriftelijk vastgesteld. De overeen- komst vermeldt ten minste: 1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van de instelling waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt en de omvang van de opdracht;4° in voorkomend geval, het pedagogisch project, de aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden. De overeenkomst van benoeming wordt opgemaakt in ten minste twee exemplaren, waarvan één bestemd voor het personeelslid. § 4. In de instellingen van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt elke benoeming in een wervingsambt en elke wijziging ervan vastgesteld bij besluit van de inrichtende macht. Het besluit vermeldt ten minste: 1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van de instelling waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt en de omvang van de opdracht;4° in voorkomend geval, het pedagogisch project, de aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden. Een afschrift van dit besluit wordt meegedeeld aan het betrokken personeelslid. § 5. Bij ontstentenis van hetzij de schriftelijke overeenkomst bedoeld in paragraaf 3, hetzij het besluit bedoeld in paragraaf 4, wordt het personeelslid geacht vast benoemd te zijn voor het ambt, voor de opdracht en in de betrekking die het werkelijk uitoefent. § 6. Het personeelslid wordt benoemd bij een inrichtende macht en geaffecteerd aan een instelling van deze inrichtende macht. § 7. De Vlaamse Regering bepaalt de regels volgens welke de vaste benoeming, de nieuwe affectatie en de mutatie worden meegedeeld aan het Departement Onder- wijs opdat zij zouden uitwerking hebben ten aanzien van de overheid. § 8. De Vlaamse Regering bepaalt de gevolgen van een nieuwe vaste benoeming ten aanzien van de door het betrokken personeelslid voorheen reeds verkregen vaste benoeming, met dien verstande dat een personeelslid slechts vast benoemd kan zijn ten belope van maximaal één voltijdse betrekking in hoofdambt. Het vol- tijds karakter wordt bepaald in functie van de prestaties vereist voor een voltijdse betrekking in het ambt van de nieuwe benoeming. § 9. In afwijking van artikel 33, § 1, gaat de vaste benoeming in op 1 juli 2021 volgend op de vacantverklaring, voor zover de betrekking op die datum nog vacant is.". Afdeling 15. - Hogere Zeevaartschool
Art. 47.In artikel 4 van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt een paragraaf 5 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 5. Als aanvulling op de bedragen, vermeld in paragraaf 1, ontvangt de Hogere Zeevaartschool in het begrotingsjaar 2021 eenmalige bijkomende investeringsmiddelen ten bedrage van 100.000 euro.". Afdeling 16. - Volwassenenonderwijs
Art. 48.In artikel 196sexies, § 1, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenonderwijs wordt een zesde lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Ten laste van het begrotingsjaar 2021 worden 32.955,75 aanvullende leraars- uren, 481,99 aanvullende punten en een bedrag van 604.847,18 euro aan werkingsmiddelen aan de centra voor volwassenenonderwijs en 132,96 aanvullende vte, 2192,09 aanvullende punten en een bedrag van 1.627.652,82 euro aan werkingsmiddelen aan de centra voor basiseducatie toegekend.". HOOFDSTUK 7. - Financiën en Begroting Afdeling 1. - Aanpassing aan de belastingverhoging wegens verzuim en
tekortschat- ting inzake de erfbelasting
Art. 49.In artikel 3.18.0.0.7 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2014 en gewijzigd bij het decreet van 17 juli 2015, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De belastingverhoging, vermeld in het eerste lid, wordt vervangen door een belastingverhoging conform de onderstaande tabel als een erfgenaam, legataris of begiftigde uit eigen beweging, een goed dat in afwijking van artikel 3.3.1.0.8 niet was opgenomen in de aangifte, alsnog aangeeft:
ogenblik van indiening na het verstrijken van de aangiftetermijn, vermeld in artikel 3.3.1.0.5, § 2, VCF of artikel 3.3.1.0.6 VCF
belastingverhoging in % van de te betalen erfbelasting
vanaf de eerste dag van
tot en met de laatste dag van
maand 1
maand 1
1
maand 2
maand 2
2
maand 3
maand 3
3
maand 4
maand 4
4
maand 5
maand 5
5
maand 6
maand 6
6
maand 7
maand 10
10
".
Art. 50.In artikel 3.18.0.0.8 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2014 en vervangen bij het decreet van 17 juli 2015, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "In afwijking van het eerste lid, wordt de belastingverhoging verminderd tot de helft van het percentage van de verschuldigde aanvullende rechten, vermeld in het eerste lid, als een erfgenaam, legataris of begiftigde uit eigen beweging, en binnen tien maanden na hetzij het overlijden, hetzij de start van de aangiftetermijn zoals berekend overeenkomstig artikel 3.3.1.0.6, derde of vierde lid, voor een goed dat in afwijking van artikel 3.3.1.0.8 voor een te lage waarde was opgenomen in de aangifte, alsnog een hogere waarde aangeeft.". Afdeling 2. - Aanpassing van de nalatigheids- en moratoriuminteresten
Art. 51.In artikel 3.9.1.0.1, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, wordt het getal "7" vervangen door het getal "4".
Art. 52.In artikel 3.9.2.0.1, eerste lid, van hetzelfde decreet, wordt het getal "7" vervangen door het getal "4". Afdeling 3. - Mildering van de gevolgen van de coronacrisis inzake de
belastingverminderingen voor de eigen woning
Art. 53.Aan artikel 14546/1 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij het decreet van 20 december 2019, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het eerste lid wordt de verlenging van de duurtijd wel in aan- merking genomen in zoverre die het gevolg is van een betalingsuitstel dat aan de belastingplichtige op zijn verzoek is toegestaan omwille van de civiele noodsituatie met betrekking tot de volksgezondheid, vermeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 1°, van het decreet van 20 maart 2020 houdende maatregelen in geval van een civiele noodsituatie met betrekking tot de volksgezondheid.". Afdeling 4. - Overgang naar Worldwide harmonized Light vehicles Test
Procedure in de verkeersbelasting Onderafdeling 1. - Verkeersbelasting
Art. 54.In artikel 2.2.4.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, het laatst gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, worden de vol- gende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2/1, eerste lid, 1°, worden de woorden "volgens de geldende Europese regelgeving" vervangen door de woorden "volgens de op het moment van de eerste inschrijving geldende Europese regelgeving";2° er wordt een paragraaf 2/2 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 2/2.Voor de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik en de minibus- sen die voor de eerste keer na 31 december 2020 worden ingeschreven in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid wordt de belasting berekend, vermeld in paragraaf 2/1, met dien verstande dat het element, vermeld onder paragraaf 2/1, 1°, als volgt wordt toegepast: in functie van de CO2-uitstoot van het voertuig, gemeten tijdens de homologatie ervan volgens de geldende Europese regelgeving, wordt het tarief: a) vermeerderd met 0,30% voor iedere gram CO2-uitstoot per kilometer boven 149 gram en niet hoger dan 500 gram;b) verminderd met 0,30% voor iedere gram CO2-uitstoot per kilometer onder 149 gram, maar hoger dan 24 gram. Deze paragraaf is alleen van toepassing op voertuigen van natuurlijke personen en van andere rechtspersonen dan vennootschappen, autonome overheidsbedrijven en verenigingen zonder winstgevend doel, met leasingactiviteiten.
Deze paragraaf is ook van toepassing op de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik en de minibussen die voor de eerste keer na 31 december 2020 worden ingeschreven bij een vergelijkbare instelling binnen de Europese Economische Ruimte of een andere staat, wanneer zij nadien worden ingeschreven in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid."; 3° in paragraaf 3/1, eerste lid, 1°, worden de woorden "volgens de geldende Europese regelgeving" vervangen door de woorden "volgens de op het moment van de eerste inschrijving geldende Europese regelgeving";4° er wordt een paragraaf 3/3 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 3/3.Voor de motorvoertuigen, bestemd voor het vervoer van goederen, de lijkwagens, de alleenrijdende landbouwtractoren en de alleenrijdende trekkers, als het andere voertuigen zijn dan de voertuigen, vermeld in paragraaf 6, die voor de eerste keer na 31 december 2020 worden ingeschreven in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid en waarvan de maximaal toegelaten massa maximum 2500 kilogram bedraagt, wordt de belasting berekend als vermeld in paragraaf 3/1, met dien verstande dat het element, vermeld onder paragraaf 3/1, 1°, als volgt wordt toegepast: in functie van de CO2-uitstoot van het voertuig, gemeten tijdens de homologatie ervan volgens de geldende Europese regelgeving, wordt het tarief: a) vermeerderd met 0,30% voor iedere gram CO2-uitstoot per kilometer boven 149 gram en niet hoger dan 500 gram;b) verminderd met 0,30% voor iedere gram CO2-uitstoot per kilometer onder 149 gram, maar hoger dan 24 gram. Deze paragraaf is alleen van toepassing op voertuigen van natuurlijke personen en van andere rechtspersonen dan vennootschappen, autonome overheidsbedrijven en verenigingen zonder winstgevend doel, met leasingactiviteiten.
Deze paragraaf is ook van toepassing op de motorvoertuigen, vermeld in het eerste lid, die voor de eerste keer na 31 december 2020 worden in- geschreven bij een vergelijkbare instelling binnen de Europese Economische Ruimte of een andere staat, wanneer zij nadien worden ingeschreven in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid.".
Art. 55.In artikel 2.2.6.0.7 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2015 en gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "tot en met 31 december 2020" vervangen door de zinsnede "op volgende voertuigen die uiterlijk op 31 december 2020 worden ingeschreven in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid";2° er wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, wordt ook toegekend voor voertuigen, die na 31 december 2020 ingeschreven worden in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid of bij een vergelijkbare instelling binnen de Europese Economische Ruimte of een andere staat en nadien in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, en die voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° het wegvoertuig werd voor 12 oktober 2020 besteld;2° een kopie van de bestelbon wordt aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie bezorgd voor 15 januari 2021, samen met een formulier, afgeleverd door deze entiteit, dat wordt ondertekend door de betrokken belastingplichtige, en dat minstens de volgende gegevens bevat: a) hetzij het identificatienummer uit het Rijksregister van de natuurlijke personen, hetzij het ondernemingsnummer dat bekend is bij de Kruispuntbank van Ondernemingen, hetzij het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, van de persoon op wiens naam het voertuig ingeschreven werd of zal ingeschreven worden in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid; b) de voornamen, de achternaam en het domicilieadres van de natuurlijke persoon of de naam, de rechtsvorm en het adres van de maat- schappelijke zetel van de rechtspersoon op wiens naam het voertuig ingeschreven werd of zal ingeschreven worden in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid.".
Onderafdeling 2. - Belasting op de inverkeerstelling
Art. 56.In artikel 2.3.4.1.2, tweede lid, 1°, van hetzelfde decreet, worden de woorden "volgens de geldende Europese regelgeving" vervangen door de woorden "volgens de op het moment van de eerste inschrijving geldende Europese regel- geving".
Art. 57.In hetzelfde decreet wordt een artikel 2.3.4.1.2/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 2.3.4.1.2/1. De belasting wordt voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.3.4.1.1, die voor de eerste keer worden ingeschreven in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid na 31 december 2020, berekend volgens de volgende formule: BIV= ((CO2 * f * q) /246)6 * 4500 + c) * LC De parameters, vermeld in het eerste lid, worden gedefinieerd als volgt: 1° CO2 = de CO2-uitstoot van het wegvoertuig, gemeten tijdens de homologatie ervan volgens de geldende Europese regelgeving;2° f = 0,88 voor wegvoertuigen die aangedreven worden door lpg; f = 0,93 voor wegvoertuigen die aangedreven worden door aardgas; f = 0,744 voor wegvoertuigen die aangedreven worden door zowel aardgas als benzine, als ze als benzinewagen gehomologeerd zijn; f = 1 voor andere wegvoertuigen; 3° q = een factor in functie van de Europese emissienormen voor 2025 en 2030;q is gelijk aan 1,07 in 2021 en wordt jaarlijks verhoogd met 0,035 vanaf het jaar 2022; 4° c = constante (luchtcomponent) in functie van de euronorm en de brand- stofsoort van het wegvoertuig, vermeld in de volgende tabel:
Brandstofsoort
Euronorm
Bedrag in euro
Diesel
euro 0
2.863,15
euro 1
840,00
euro 2
622,57
euro 3
493,36
euro 3 + roetfilter
467,06
euro 4
467,06
euro 4 + roetfilter
459,35
euro 5 of EEV
459,35
euro 6
454,07
Benzine, en andere brandstoffen
euro 0
1138,78
euro 1
509,28
euro 2
152,29
euro 3
95,53
euro 4
22,93
euro 5 of EEV
20,61
euro 6
20,61
5° LC = leeftijdscorrectie in functie van de ouderdom van het wegvoertuig, ver- meld in de volgende tabel:
ouderdom van het wegvoertuig op basis van de datum van de eerste inschrijving ervan, in het binnenland of in het buitenland, vermeld op het inschrijvingsbewijs
waarde LC in %
minder dan 12 volle maanden
100
van 12 volle maanden tot en met 23 volle maanden
90
van 24 volle maanden tot en met 35 volle maanden
80
van 36 volle maanden tot en met 47 volle maanden
70
van 48 volle maanden tot en met 59 volle maanden
60
van 60 volle maanden tot en met 71 volle maanden
50
van 72 volle maanden tot en met 83 volle maanden
40
van 84 volle maanden tot en met 95 volle maanden
30
van 96 volle maanden tot en met 107 volle maanden
20
meer dan 107 volle maanden
10
".
Art. 58.In artikel 2.3.4.1.3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 16 juni 2017, wordt de zinsnede "In afwijking van artikel 2.3.4.1.2" vervangen door de zinsnede "In afwijking van artikel 2.3.4.1.2 en artikel 2.3.4.1.2/1".
Art. 59.In artikel 2.3.4.1.4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "vermeld in artikel 2.3.4.1.2, tweede lid, 4° " wordt vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 2.3.4.1.2, tweede lid, 4°, en artikel 2.3.4.1.2/1, tweede lid, 4°, "; 2° tussen de zinsnede "vermeld in artikel 2.3.4.1.2" en de zinsnede "en artikel 2.3.4.1.3," wordt de zinsnede ", 2.3.4.1.2/1" ingevoegd.
Art. 60.In artikel 2.3.5.0.1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het derde lid wordt de zinsnede "tot en met 31 december 2020" vervangen door de zinsnede "voor voertuigen die uiterlijk op 31 december 2020 worden ingeschreven in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid";2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De vermindering, vermeld in het eerste lid, wordt ook toegekend voor voer- tuigen die na 31 december 2020 ingeschreven worden in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid of bij een vergelijk- bare instelling binnen de Europese Economische Ruimte of een andere staat en nadien in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, en die voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° het wegvoertuig werd voor 12 oktober 2020 besteld;2° een kopie van de bestelbon wordt aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie bezorgd voor 15 januari 2021, samen met een formulier, afgeleverd door deze entiteit, dat wordt ondertekend door de betrokken belastingplichtige, en dat minstens de volgende gegevens bevat: a) hetzij het identificatienummer uit het Rijksregister van de natuurlijke personen, hetzij het ondernemingsnummer dat bekend is bij de Kruispuntbank van Ondernemingen, hetzij het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, van de persoon op wiens naam het voertuig ingeschreven werd of zal ingeschreven worden in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid; b) de voornamen, de achternaam en het domicilieadres van de natuur- lijke persoon of de naam, de rechtsvorm en het adres van de maat- schappelijke zetel van de rechtspersoon op wiens naam het voertuig ingeschreven werd of zal ingeschreven worden in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid.".
Art. 61.In artikel 2.3.6.0.3 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2015 en gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "tot en met 31 december 2020" vervangen door de zinsnede "voor volgende voertuigen die uiterlijk op 31 december 2020 worden ingeschreven in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid";2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, wordt ook toegekend voor voertuigen, die na 31 december 2020 ingeschreven worden in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid of bij een vergelijk- bare instelling binnen de Europese Economische Ruimte of een andere staat en nadien in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, en die voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° het wegvoertuig werd voor 12 oktober 2020 besteld;2° een kopie van de bestelbon wordt aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie bezorgd voor 15 januari 2021, samen met een formulier, afgeleverd door deze entiteit, dat wordt ondertekend door de betrokken belastingplichtige, en dat minstens de volgende gegevens bevat: a) hetzij het identificatienummer uit het Rijksregister van de natuur- lijke personen, hetzij het ondernemingsnummer dat bekend is bij de Kruispuntbank van Ondernemingen, hetzij het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprich- ting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, van de persoon op wiens naam het voertuig ingeschreven werd of zal ingeschreven worden in het repertorium van het Directoraat-gene- raal Mobiliteit en Verkeersveiligheid; b) de voornamen, de achternaam en het domicilieadres van de natuur- lijke persoon of de naam, de rechtsvorm en het adres van de maat- schappelijke zetel van de rechtspersoon op wiens naam het voertuig ingeschreven werd of zal ingeschreven worden in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid.".
Onderafdeling 3. - Aanpassing van artikel 135 van het decreet van 18 december 2015 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2016
Art. 62.In artikel 135 van het decreet van 18 december 2015 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2016 worden punt 15° en 16° opgeheven. HOOFDSTUK 8. - Economie, Wetenschap en Innovatie
Art. 63.Aan titel IV van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, wordt een hoofdstuk VIII toegevoegd, dat luidt als volgt: "Hoofdstuk VIII. Kenniscentrum Data & Maatschappij".
Art. 64.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 63, een afdeling I toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling I. Erkenning en strategische doelstellingen van het Kenniscentrum Data & Maatschappij".
Art. 65.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan afdeling I van hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 64, een artikel 63/13/1 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 63/13/1. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd om over te gaan tot de erkenning van een Kenniscentrum Data & Maatschappij, dat opgericht wordt door een consortium van instellingen uit het hoger onderwijs.".
Art. 66.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan afdeling I van hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 64, een artikel 63/13/2 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 63/13/2. Het Kenniscentrum Data & Maatschappij speelt in op het disruptieve karakter van artificiële intelligentie en heeft als strategische doelstellingen: 1° een breed gedragen co-design approach voor het uittekenen van AI-beleid;2° stimuleren van maatschappelijk debat rond acceptatie van de technologie; 3° het aanleveren van thought leadership over zowel maatschappelijk als economisch aanvaardbare ontwikkelingstrajecten voor AI; 4° de identificatie en validatie van belangrijke menselijke factoren in de ontwikkeling van AI;5° de ontwikkeling van juridische kaders en richtsnoeren voor beleidsmakers en bedrijven. De Vlaamse Regering kan het kenniscentrum belasten met bijzondere opdrachten.".
Art. 67.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 63, een afdeling II toe- gevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling II. Bestuur en werking".
Art. 68.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan afdeling II van hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 67, een artikel 63/13/3 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 63/13/3. Het Kenniscentrum Data & Maatschappij bezit geen rechtspersoonlijkheid.
Op basis van de in artikel 63/13/2 vermelde strategische doelstellingen maakt het Kenniscentrum Data & Maatschappij een vijfjarenplanning op bij het afsluiten van een vijfjarige convenant.
Jaarlijks wordt op basis van deze convenant een jaarplanning opgemaakt na afstemming met de stuurgroep van het Kenniscentrum Data & Maatschappij.".
Art. 69.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan afdeling II van hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 67, een artikel 63/13/4 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 63/13/4. De samenstelling van de stuurgroep wordt vastgelegd in het convenant.
De voortgang van de activiteiten van het Kenniscentrum wordt opgevolgd door een stuurgroep. De taakstelling van de stuurgroep wordt vastgelegd in het convenant.".
Art. 70.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 63, een afdeling III toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling III. Convenant".
Art. 71.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan afdeling III van hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 70, een artikel 63/13/5 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 63/13/5. De Vlaamse Regering en een consortium van instellingen uit Hoger Onderwijs sluiten voor de organisatie van het Kenniscentrum Data & Maatschappij een vijfjaarlijks convenant waarin ten minste volgende elementen zijn opgenomen: 1° de modaliteiten waaronder de Vlaamse Regering de subsidies verleent; 2° de strategische en operationele doelstellingen van de instelling;3° de regels voor de meting en de opvolging ervan;4° de betalingsregeling voor de jaarlijkse subsidie van het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap;5° de financiële bepalingen over de aanwending van de subsidies en de reserve- vorming;6° een rapporteringsmechanisme en een mechanisme dat bestemd is voor de opvolging van de werking;7° de maatregelen in geval van niet-naleving van het convenant;8° de gevallen waarin en de wijze waarop het convenant tijdens de looptijd ervan kan worden gewijzigd;9° de duur en de opzeggings- en verlengingsmogelijkheden van het convenant;10° de samenwerkingsovereenkomst tussen de partners uit het consortium als bijlage.".
Art. 72.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 63, een afdeling IV toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling IV. Subsidie".
Art. 73.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan afdeling IV van hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 72, een artikel 63/13/6 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 63/13/6. De Vlaamse Regering stelt binnen de beschikbare begrotingskredieten een jaarlijkse subsidie ter beschikking aan de consortiumpartners.".
Art. 74.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 63, een afdeling V toe- gevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling V. Evaluatie".
Art. 75.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 maart 2019, wordt aan afdeling V van hoofdstuk VIII, toegevoegd bij artikel 74, een artikel 63/13/7 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 63/13/7. De Vlaamse Regering waakt erover dat de activiteiten van het Kenniscentrum Data & Maatschappij worden geëvalueerd voor het verstrijken van het lopende convenant, aan de hand van de strategische en operationele doelstellingen die vastgelegd zijn in het convenant.
De voorwaarden voor een nieuw convenant worden onder meer bepaald door de resultaten van de evaluatie.". HOOFDSTUK 9. - Inwerkingtreding
Art. 76.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2021, met uitzondering van: 1° artikel 18 tot en met 23 die in werking treden 10 dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad; 2° artikel 25 en 26 die in werking treden op 1 september 2021;3° artikel 35 en 36 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2020;4° artikel 62 dat in werking treedt op 31 december 2020. Artikel 49 en 50 zijn van toepassing op nalatenschappen opengevallen vanaf 1 januari 2021.
Artikel 53 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2020. Artikel 53 is van toepassing op de belastbare tijdperken die aanvangen na 31 december 2019.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 18 december 2020.
De minister-president van de Vlaams Regering en Vlaamse minister van Buitenlandse Zaken, Cultuur, ICT en Facilitair management, J. JAMBON De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw, H. CREVITS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken, Inburgering en Gelijke Kansen, B. SOMERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand, B. WEYTS De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Z. DEMIR De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding, W. BEKE De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Wonen en Onroerend Erfgoed, M. DIEPENDAELE De Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken, L. PEETERS De Vlaamse minister van Brussel, Jeugd en Media, B.DALLE _______ Nota Zitting 2020-2021 Documenten: - Ontwerp van programmadecreet : 513 - Nr. 1 Amendementen : 513 - Nrs. 2 t/m 6 Verslagen : 513 - Nrs. 7 t/m 14 Tekst aangenomen door de commissie : 513 - Nr. 15 Amendement na indiening van het verslag : 513 - Nr. 16 Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 513 - Nr. 17 Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergaderingen van 17 december 2020.