gepubliceerd op 06 augustus 2004
Decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad
2 APRIL 2004. - Decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad.
TITEL I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° basisonderwijs : het gewoon en buitengewoon basisonderwijs;2° CLB : een centrum voor leerlingenbegeleiding bedoeld in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;3° departement : de bevoegde dienst of ambtenaar van het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° directeur : een directeur van een basisschool, van een secundaire school, van een centrum voor volwassenenonderwijs of van een instelling voor deeltijds kunstonderwijs of een coördinator van een centrum voor basiseducatie;5° effectief tewerkgesteld : belast met een opdracht in de zin van artikel 3, 12°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, respectievelijk artikel 5, 13°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;6° inrichtende macht : de inrichtende macht bedoeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet.In het basisonderwijs wordt hiermee het schoolbestuur bedoeld. Indien de inrichtende macht aan de directeur bepaalde bevoegdheden delegeert dan wordt, voor wat deze bevoegdheden betreft, onder het begrip "inrichtende macht" de directeur verstaan; 7° leerling : de regelmatige leerling die in aanmerking komt voor financiering of subsidiëring;8° leerlingenkoepelverenigingen : de verenigingen omschreven in het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen;9° lokaal comité :het lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan bevoegd voor arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden;10° ouders : de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de leerling onder hun bewaring hebben;11° ouderkoepelverenigingen : de verenigingen omschreven in het decreet van 20 juni 1996 betreffende de subsidiëring van de ondersteuningscentra van ouderverenigingen en van erkende verenigingen die vorming voor ouders van schoolgaande kinderen organiseren;12° pedagogisch project : het geheel van de fundamentele uitgangspunten dat door een inrichtende macht voor een school en haar werking wordt bepaald;13° pedagogische raad : een door en uit het personeel van een school gekozen adviesorgaan, bevoegd voor pedagogische aangelegenheden;14° personeel/personeelsleden : het personeel/de personeelsleden bedoeld in artikel 2 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, dan wel artikel 4 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.De directeur wordt niet onder deze term begrepen; 15° regering : de Vlaamse regering;16° representatieve vakorganisatie : een personeelsvereniging van het onderwijs aangesloten bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie;17° school : een pedagogisch geheel, waar onderwijs georganiseerd wordt en dat onder leiding staat van een directeur;18° schoolgemeenschap : de totaliteit van de inrichtende macht, de directeur, het personeel, de leerlingen en hun ouders en de leden van de lokale gemeenschap betrokken bij de werking van de school;19° schoolreglement : het document waarin de verhouding tussen inrichtende macht, ouders en leerlingen wordt geregeld en dat ten minste de orde- en tuchtregeling, de examenregeling en de interne beroepsprocedures omvat;20° secundair onderwijs : het gewoon voltijds secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs;21° SERV : de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;22° student : de regelmatige student, ingeschreven in een universiteit of hogeschool;23° VLOR : de Vlaamse Onderwijsraad. TITEL II. - Participatie op school HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 3.Dit hoofdstuk is van toepassing op het basis- en secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type 5. Afdeling 2. - Beginselen inzake participatief bestuur
Art. 4.De schoolgemeenschap heeft de maatschappelijke opdracht om : 1° de organisatie en de werking van de participatieorganen te bevorderen en te ondersteunen;2° bij te dragen aan de ontwikkeling van een participatief schoolklimaat.
Art. 5.Participatierechten versterken het draagvlak van de scholen en garanderen de samenwerking van de onderwijsbetrokkenen bij het realiseren van de onderwijs- en opvoedkundige opdrachten van de scholen.
Bij de ontwikkeling van een participatief schoolklimaat wordt te allen tijde rekening gehouden met de draagkracht en de mogelijkheden van de leerlingen.
Art. 6.De uitoefening van de participatierechten doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht, respectievelijk de directeur voor genomen beslissingen.
De uitoefening van de participatierechten kan niet raken aan de vrijheid van de inrichtende macht om een eigen pedagogisch project te ontwikkelen.
De uitoefening van de participatierechten heeft geen betrekking op de arbeidsvoorwaarden waarover het lokaal comité zich uitspreekt. HOOFDSTUK II. - De schoolraad Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 7.Dit hoofdstuk is van toepassing op het basis- en secundair onderwijs, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type 5. Afdeling 2. - Oprichting
Art. 8.§ 1. In iedere school wordt een schoolraad opgericht. § 2. De verplichting tot oprichting van een schoolraad geldt niet voor een inrichtende macht die voor ten minste twee derde is samengesteld uit rechtstreeks gekozen vertegenwoordigers van personeel en van ouders. Er bestaat een billijk evenwicht tussen de vertegenwoordigers van personeel en van ouders. Dit evenwicht is gewaarborgd indien beide geledingen evenveel stemmen hebben of indien het aantal stemmen van de grootste geleding kleiner is dan de helft van het totaal aantal stemmen binnen de schoolraad.
In het secundair onderwijs geldt als bijkomende voorwaarde dat vertegenwoordigers van de leerlingenraad met raadgevende stem betrokken wordt bij de beslissingen inzake de in artikelen 19 en 21 bedoelde aangelegenheden. Het aantal vertegenwoordigers van de leerlingen is ten minste gelijk aan dat van de vertegenwoordigers van de ouders.
Art. 9.Inrichtende machten kunnen één schoolraad oprichten voor verscheidene scholen waarvan de vestigingen gelegen zijn in dezelfde gemeente of binnen een straal van twee kilometer. Als voorwaarde geldt dat alle betrokken scholen behoren tot ofwel het basisonderwijs, ofwel het secundair onderwijs.
De regeling geldt voor de duur van het mandaat van de schoolraad. Afdeling 3. - Samenstelling
Onderafdeling 1. - Geledingen
Art. 10.§ 1. De schoolraad wordt in het basisonderwijs samengesteld uit vertegenwoordigers van de volgende geledingen : 1° de ouders;2° het personeel;3° de lokale gemeenschap. De schoolraad wordt in het secundair onderwijs samengesteld uit vertegenwoordigers van de volgende geledingen : 1° de ouders;2° het personeel;3° de leerlingen.In het buitengewoon onderwijs oordeelt de inrichtende macht in overleg met de pedagogische raad over de opportuniteit van de opname van één of meer leerlingen in de schoolraad, rekening houdend met de mogelijkheden en de draagkracht van de leerlingen. Wanneer de school de opleidingsvorm 4 aanbiedt, is de opname van één of meer leerlingen verplicht; 4° de lokale gemeenschap. § 2. De schoolraad legt een gelijk aantal leden per geleding vast. Dit aantal bedraagt ten minste twee en ten hoogste vijf. Bij de oprichting van de schoolraad telt elke geleding drie leden. § 3. Indien een geleding geen of onvoldoende vertegenwoordigers telt, is de schoolraad desalniettemin regelmatig samengesteld, voor zover de bij of krachtens dit decreet voorziene stappen met het oog op de samenstelling van de schoolraad zijn ondernomen. § 4. De inrichtende macht kan waarborgen uitwerken opdat geledingen uit verschillende vestigingsplaatsen of - in het geval bedoeld onder artikel 9 - verschillende scholen in de schoolraad zouden worden vertegenwoordigd. § 5. De directeur woont de vergaderingen van de schoolraad van rechtswege bij met raadgevende stem.
Art. 11.De schoolraad bepaalt in het huishoudelijk reglement de wijze waarop het mandaat wordt beëindigd.
Bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde regeling gelden volgende beëindigingswijzen : 1° het personeel in de schoolraad beëindigt van rechtswege zijn mandaat wanneer het niet langer effectief tewerkgesteld is in de school;2° de leerlingen in de schoolraad beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer ze de school verlaten hebben;3° de ouders in de schoolraad beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer al hun kinderen de school verlaten hebben. Onderafdeling 2. - Wijze van samenstelling
Art. 12.§ 1. De geledingen in de schoolraad worden samengesteld, als volgt : 1° de oudergeleding in de schoolraad bestaat uit leden, rechtstreeks verkozen door en uit de ouders van de leerlingen;2° de personeelsgeleding in de schoolraad bestaat uit leden, rechtstreeks verkozen door en uit de personeelsleden die effectief tewerkgesteld zijn in de schooi;3° in voorkomend geval bestaat de leerlingengeleding in de schoolraad uit leden, rechtstreeks verkozen door en uit de regelmatige leerlingen. De in het eerste lid bedoelde verkiezing geschiedt bij geheime stemming. De stemming is verplicht voor het personeel.
De inrichtende macht bepaalt de nadere regelen inzake de verkiezingsprocedure. Deze procedure waarborgt ten minste de verkiezing, desgevallend tussentijds, van een redelijk aantal plaatsvervangers voor de effectieve vertegenwoordigers van het personeel, de leerlingen en de ouders. § 2. Indien een pedagogische raad, ouderraad of leerlingenraad bestaat, wordt de betrokken geleding in de schoolraad in afwijking van § 1 uitsluitend samengesteld uit afgevaardigden, aangeduid door en uit deze raad. De betrokken raad kan er evenwel voor opteren om geen gebruik te maken van deze bepaling, in welk geval toch een rechtstreekse verkiezing plaatsvindt.
De pedagogische raad, ouderraad of leerlingenraad kan bepalen wanneer deze aanduiding wordt hernieuwd. § 3. In het buitengewoon secundair onderwijs duidt de inrichtende macht in overleg met de pedagogische raad, in afwijking van de bepalingen van § 1 en § 2, de leerlingengeleding in de schoolraad aan.
Art. 13.Onverwijld na hun aanduiding coöpteren de vertegenwoordigers van het personeel, de leerlingen en de ouders bij consensus de vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap.
Art. 14.De schoolraad wordt om de vier jaar opnieuw samengesteld.
Bij beëindiging van een begonnen mandaat wordt het mandaat volgemaakt door een plaatsvervanger, op de wijze vastgelegd in het huishoudelijk reglement.
Bij fusie of opslorping wordt een nieuwe schoolraad samengesteld door en uit de betrokken schoolraden. De nieuwe schoolraad voltooit de lopende termijn van vier jaar. Afdeling 4. - Bevoegdheden
Onderafdeling 1. - Rechten en plichten inzake informatie en communicatie
Art. 15.De leden van de schoolraad hebben in functie van de uitoefening van de in artikel 18, § 1, laatste lid, 19 en 21 bedoelde aangelegenheden : 1° een algemeen informatierecht;2° het recht op eigen verzoek of op vraag te worden gehoord.
Art. 16.Elke inrichtende macht treedt ten aanzien van personeel, ouders en leerlingen op als bestuursinstantie voor wat betreft de toepassing van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Art. 17.De schoolraad heeft ten behoeve van al het personeel, leerlingen en ouders een communicatie- en informatieplicht over de wijze waarop hij zijn bevoegdheden uitoefent.
Onderafdeling 2. - Adviesbevoegdheid SECTIE 1. - Facultatief advies
Art. 18.§ 1. De schoolraad kan aan de inrichtende macht uit eigen beweging een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden die personeel, leerlingen of ouders aanbelangen.
Het schriftelijk advies kan betrekking hebben op een in artikel 19 of 21 bedoelde aangelegenheid. De inrichtende macht brengt in dat geval binnen de dertig dagen een met redenen omklede reactie uit in de vorm van een voorstel. § 2. De schoolraad kan aan de directeur uit eigen beweging een schriftelijk advies uitbrengen over de algemene organisatie en werking van de school. De directeur brengt na ontvangst van een schriftelijk advies binnen de dertig dagen een met redenen omklede reactie uit in de vorm van een voorstel.
SECTIE 2. - Verplicht advies
Art. 19.De inrichtende macht vraagt de schoolraad advies over elk ontwerp van beslissing inzake : 1° de bepaling van het profiel van de directeur;2° het studieaanbod;3° het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere inrichtende machten en met externe instanties;4° de opstapplaatsen en de busbegeleiding in het kader van het door de inrichtende macht aangeboden vervoer;5° de vaststelling van het nascholingsbeleid;6° het beleid inzake experimenten en projecten.
Art. 20.§ 1. Het advies wordt schriftelijk of mondeling uitgebracht en is gemotiveerd.
De inrichtende macht kan slechts op gemotiveerde wijze afwijken van het advies van de schoolraad. Deze motivering wordt binnen een termijn van dertig kalenderdagen meegedeeld aan de schoolraad. De termijn gaat in de dag na deze waarop de beslissing van de inrichtende macht wordt genomen. § 2. Wanneer een advies niet wordt gegeven binnen een termijn van 21 kalenderdagen, die ingaat de dag na die van de adviesaanvraag, wordt het advies geacht gegeven te zijn.
De in het eerste lid bedoelde termijn wordt geschorst tijdens de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie en tijdens de periode van 6 juli tot en met 15 augustus.
Onderafdeling 3. - Overleg
Art. 21.De inrichtende macht overlegt met de schoolraad over : 1° het opstellen of wijzigen van volgende regelingen a) het schoolreglement;b) de lijst van bijdragen die aan de ouders kunnen worden gevraagd, evenals de regeling inzake de afwijkingen die op deze bijdrageregeling worden toegekend, voorzover deze regelingen niet zijn opgenomen in het schoolreglement;c) het schoolwerkplan;d) het beleidsplan of het beleidscontract dat de samenwerking regelt tussen de school en het CLB;2° elk ontwerp van beslissing inzake a) de jaarplanning van extra muros-activiteiten en parascolaire activiteiten;b) de infrastructuurwerken die niet onder het toepassingsgebied vallen van artikel 17, § 2, 1°, a) en c), van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten;c) de vaststelling van de criteria voor de aanwending van lestijden, uren, uren-leraar en punten;d) het welzijns- en veiligheidsbeleid van de school;e) de duur van de stageactiviteiten van de leerlingen en het tijdstip waarop zij worden georganiseerd.
Art. 22.Dit overleg heeft plaats in een gezamenlijke vergadering van inrichtende macht en schoolraad.
Het overleg leidt tot een akkoord of niet-akkoord tussen de inrichtende macht en de schoolraad.
Een akkoord wordt uitgevoerd door de inrichtende macht.
In geval van niet-akkoord neemt de inrichtende macht een eindbeslissing. Afdeling 5. - De werking van de schoolraad
Onderafdeling 1. - Interne werking
Art. 23.De werking van de schoolraad wordt geregeld in een huishoudelijk reglement, dat tenminste bepaalt : 1° de wijze van bijeenroeping;2° de wijze van besluitvorming, inzonderheid de aanwezigheidsquota en de stemverhoudingen;3° het aantal mandaten per geleding;4° de wijze waarop de in artikel 17 bedoelde communicatie- en informatieplicht gerealiseerd wordt.
Art. 24.De schoolraad duidt de voorzitter van de raad aan. De voorzitter kan buiten de leden van de raad worden aangeduid, in welk geval hij niet stemgerechtigd is. De directeur noch een lid van de inrichtende macht kunnen als voorzitter worden aangeduid.
Art. 25.De schoolraad streeft bij het vastleggen van het huishoudelijk reglement en bij het aanduiden van de voorzitter consensus na. Indien geen consensus wordt bereikt, wordt beslist bij gewone meerderheid.
Onderafdeling 2. - Relaties met de directeur en de inrichtende macht
Art. 26.De leden van de schoolraad onderschrijven het pedagogisch project van de school.
Art. 27.De directeur, de inrichtende macht en de schoolraad bepalen in een overeenkomst de procedureregels die bij het uitoefenen van de participatierechten in acht moeten worden genomen. Inzonderheid wordt het vergaderritme bepaald evenals de wijze waarop de mededeling verzekerd wordt van de verslagen van de schoolraad, de pedagogische raad, de leerlingenraad en/of de ouderraad.
De overeenkomst kan bijkomende rechten en bevoegdheden aan de schoolraad toekennen. Adviesbevoegdheid kan in overlegbevoegdheid worden omgezet.
Art. 28.Indien de inrichtende macht bevoegdheden opdraagt aan de directeur, waakt hij erover dat deze voldoende gemandateerd is om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden.
Art. 29.De inrichtende macht verstrekt de schoolraad de nodige infrastructurele ondersteuning.
Op verzoek van de schoolraad voorziet de inrichtende macht tevens in de nodige administratieve ondersteuning.
Onderafdeling 3. - Relaties met het lokaal comité
Art. 30.Wanneer een ontwerpbeslissing betrekking heeft op de in artikelen 1, 9 en 21 bedoelde aangelegenheden, wordt de ontwerpbeslissing eerst ter advies of overleg voorgelegd aan de schoolraad. Zij wordt vervolgens onderhandeld binnen het lokaal comité, voor wat betreft de grondregelen ter zake van het administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling, de bezoldigingsregeling, de betrekkingen met de vakorganisaties en de inrichtende machten, de organisatie van de sociale diensten of de verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde en algemene richtlijnen met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie of inzake arbeidsduur en organisatie van het werk.
De door de schoolraad uitgeoefende advies- en overlegrechten hebben geen betrekking op de arbeidsvoorwaarden waarover het lokaal comité zich uitspreekt.
Onderafdeling 4. - Bescherming van afgevaardigden
Art. 31.Personeelsleden en leerlingen die deel uitmaken van de schoolraad kunnen voor de meningen geuit in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsancties oplopen. Afdeling 6. - Geschillen
Art. 32.§ 1. Tijdens de besluitvormingsprocedures over aangelegenheden bedoeld in artikel 19 en 21, kan een bemiddelingscommissie op vraag van hetzij de inrichtende macht hetzij de schoolraad optreden.
Een bemiddelingscommissie is samengesteld uit drie personen. De inrichtende macht en de schoolraad duiden eik één persoon aan. Deze twee personen kiezen de derde persoon, die optreedt als voorzitter. § 2. In voorkomend geval wordt de in artikel 20, § 2, eerste lid, bedoelde termijn geschorst tijdens de bemiddelingsprocedure.
Art. 33.Klachten inzake de niet-naleving van de bepalingen omtrent de bevoegdheden en de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikelen 18 tot en met 22 kunnen door de schoolraad, zijn geledingen en iedere belanghebbende ingediend worden bij de Commissie Zorgvuldig Bestuur zoals bedoeld in artikel V.21 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. HOOFDSTUK III. - Medezeggenschapscollege
Art. 34.Dit hoofdstuk is van toepassing op het basis- en secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type 5.
Art. 35.De schoolraden bij scholen die tot dezelfde scholengemeenschap behoren, organiseren in een overeenkomst een medezeggenschapscollege bij de scholengemeenschap.
Art. 36.Het medezeggenschapscollege wordt door de organen van de scholengemeenschap geraadpleegd over alle aangelegenheden die de vertegenwoordigde geledingen aanbelangen. Het medezeggenschapscollege heeft ten minste overlegbevoegdheid over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod en het maken van afspraken over een objectieve leerlingenoriëntering en -begeleiding.
Art. 37.De overeenkomst geldt voor de duur van het mandaat van de betrokken schoolraden. Ze regelt de vertegenwoordiging van de verschillende schoolraden in het medezeggenschapscollege en regelt de wijze waarop de toegewezen bevoegdheden worden uitgeoefend. HOOFDSTUK IV. - Pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 38.Dit hoofdstuk is van toepassing op het basis- en het secundair onderwijs gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type 5. Afdeling 2. - Pedagogische raad
Onderafdeling 1. - Oprichting
Art. 39.In elke school kan een pedagogische raad worden opgericht. De oprichting ervan is verplicht wanneer ten minste tien procent van het personeel erom vraagt, voorzover dit percentage ten minste drie personeelsleden betreft.
Onderafdeling 2. -Samenstelling
Art. 40.De leden van de pedagogische raad worden verkozen door en uit het personeel dat effectief tewerkgesteld is op school. Ieder personeelslid kan zich verkiesbaar stellen en is kiesgerechtigd. De stemming is geheim en verplicht.
Onderafdeling 3. - Bescherming van afgevaardigden
Art. 41.Het personeel dat deel uitmaakt van de pedagogische raad kunnen voor de meningen geuit in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsancties oplopen. Afdeling 3. - Leerlingenraad
Onderafdeling 1. - Oprichting
Art. 42.§ 1. In elke secundaire school wordt een leerlingenraad opgericht.
Een inrichtende macht is niet gehouden tot de oprichting van een leerlingenraad : 1° wanneer het schoolreglement de betrokkenheid van leerlingen bij het schoolbeleid op andere wijzen verzekert, en 2° op voorwaarde dat niet om de oprichting van een leerlingenraad wordt verzocht door ten minste tien procent van de leerlingen, voor zover dit percentage ten minste drie leerlingen betreft. De in het tweede lid, 1°, bedoelde alternatieve participatievormen worden voor de toepassing van dit decreet niet als leerlingenraden beschouwd. § 2. In elke lagere school kan een leerlingenraad opgericht worden. De oprichting is verplicht wanneer ten minste tien procent van de leerlingen van de leeftijdsgroep elf- tot dertienjarigen erom vragen, voorzover dit percentage ten minste drie leerlingen betreft.
Onderafdeling 2. - Samenstelling
Art. 43.In het secundair onderwijs worden de leden van de leerlingenraad verkozen door en onder de leerlingen. Iedere leerling kan zich verkiesbaar stellen en is stemgerechtigd. De stemming is geheim en verplicht. Het schoolreglement bepaalt hoe een leerlingenraad in het lager onderwijs desgevallend wordt samengesteld.
Onderafdeling 3. - Bescherming van afgevaardigden
Art. 44.Leerlingen die deel uitmaken van de leerlingenraad kunnen voor de meningen geuit in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsancties oplopen. Afdeling 4. - Ouderraad
Onderafdeling 1. - Oprichting
Art. 45.In elke school kan een ouderraad worden opgericht. De oprichting ervan is verplicht wanneer ten minste tien procent van de ouders erom vraagt, voor zover dit percentage ten minste drie ouders betreft.
Onderafdeling 2. - Samenstelling
Art. 46.De leden van de ouderraad worden verkozen door en uit de ouders. Iedere ouder kan zich verkiesbaar stellen en kan één stem uitbrengen. De stemming is geheim. Afdeling 5. - Gemeenschappelijke bepalingen
Onderafdeling 1. - Oprichting
Art. 47.Een inrichtende macht kan een pedagogische raad, ouderraad en/of leerlingenraad oprichten op het niveau van de vestigingsplaats.
Voor de toepassing van artikel 12, § 2, worden deze raden als respectievelijk één pedagogische, één ouderraad of één leerlingenraad beschouwd.
Onderafdeling 2. - Bevoegdheden
Art. 48.De pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad die ten behoeve van hun werking informatie of inzage in een document wensen, spreken daartoe hun vertegenwoordiging in de schoolraad aan.
De pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad kunnen op vraag en ten behoeve van de schoolraad advies uitbrengen over de aangelegenheden bedoeld in artikelen 18, 19, 21 en 36. Zij kunnen een advies op eigen initiatief uitbrengen, voorzover het buiten de bevoegdheid van de schoolraad valt en enkel betrekking heeft op respectievelijk personeel, leerlingen of ouders.
De pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad hebben over hun activiteiten en standpunten een informatie- en communicatieplicht ten behoeve van respectievelijk al het personeel, alle leerlingen en ouders.
Onderafdeling 3. - Werking
Art. 49.De werking van de pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad wordt geregeld in een huishoudelijk reglement.
Art. 50.De leerlingenraad en de ouderraad kunnen vragen dat de directie en/of één of meer personeelsleden aanwezig zijn bij de vergaderingen.
De pedagogische raad kan vragen dat de directeur aanwezig is bij de vergaderingen.
Art. 51.De inrichtende macht verstrekt de pedagogische raad, de leerlingenraad en de ouderraad de nodige infrastructurele ondersteuning.
Onderafdeling 4. - Mandaten
Art. 52.De pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad worden om de vier jaar opnieuw samengesteld.
Het personeel in de pedagogische raad beëindigt van rechtswege zijn mandaat wanneer het niet langer effectief tewerkgesteld is in de school. De leerlingen in de leerlingenraad beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer ze de school verlaten hebben. De ouders in de ouderraad beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer hun kinderen de school verlaten hebben.
Deze raden kan ten algemenen titel of in bijzondere gevallen afwijken van de beëindigingswijzen bedoeld in het tweede lid. HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving
Art. 53.Aan artikel 24, § 2, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt een 12° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 12° - voor wat betreft het gesubsidieerd onderwijs : geen afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikelen 19 tot en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur met betrekking tot de hem door de inrichtende macht gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden; - voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs : de bevoegdheden van de schoolraad respecteren." Afdeling 2. - Wijzigingen aan het decreet basisonderwijs van 25
februari 1997
Art. 54.Aan artikel 37, § 3, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs wordt een 8° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 8° de wijze waarop de leerlingenraad in voorkomend geval wordt samengesteld. »
Art. 55.Aan artikel 68, § 1, van hetzelfde decreet wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° - voor wat betreft het gesubsidieerd onderwijs : geen afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikelen 19 tot en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur met betrekking tot de hem door de inrichtende macht gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden; - voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs : de bevoegdheden van de schoolraad respecteren. » Afdeling 3. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli 2001,
betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek
Art. 56.Aan artikel V.25, eerste lid, van het decreet van 31 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° de niet-naleving van de bepalingen omtrent de bevoegdheden en de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikel 18 tot en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. » HOOFDSTUK VI. - Overgangsmaatregelen
Art. 57.De mandaten in de participatieraden worden verlengd tot 31 maart 2005.
Openvallende mandaten worden ingevuld overeenkomstig het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs. HOOFDSTUK VII. - Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen
Art. 58.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs, voor wat betreft het basis- en secundair onderwijs;2° het decreet van 30 maart 1999 houdende de leerlingenraden in het secundair onderwijs;3° het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1992 houdende de samenstelling en werking van de participatiecolleges zoals bedoeld in hoofdstuk VI van het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs.
Art. 59.De bepalingen van deze titel treden als volgt in werking : 1° artikel 57 treedt in werking op de dag van de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad ;2° de bepalingen van hoofdstuk I en IV en artikel 58, 2°, treden in werking op 1 september 2004;3° de bepalingen van hoofdstuk II, III en V en artikel 58, 1° en 3°, treden in werking op 1 april 2005. TITEL III. - Expertisecentrum HOOFDSTUK I. - Oprichting
Art. 60.Er wordt een expertisecentrum opgericht dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 63 een faciliterende rol vervult inzake participatie op scholen, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.
Het expertisecentrum ontplooit een werking naar directeurs, personeel, leerlingen, ouders en leden van de lokale gemeenschap, betrokken bij de werking van de school.
Het expertisecentrum neemt de vorm aan van een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid en wordt georganiseerd door een Raad van Bestuur.
Art. 61.De Raad van Bestuur van het expertisecentrum bestaat uit evenveel vertegenwoordigers van : 1° het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten;2° de representatieve vakorganisaties;3° de leerlingkoepelverenigingen;4° de ouderkoepelverenigingen;5° vertegenwoordigers van doelgroepen en van organisaties van doelgroepen die weinig of niet worden bereikt door bestaande maatregelen inzake participatie.De regering duidt de doelgroepen en de organisaties van doelgroepen aan; 6° deskundigen op het vlak van participatie, aangeduid door de regering.
Art. 62.De regering bepaalt de personeelsformatie van het expertisecentrum.
De personeelsformatie bestaat ten minste uit : 1° een coördinator 2° twee educatieve medewerkers;3° twee administratieve medewerkers. De personeelsleden worden in deze functies tewerkgesteld bij arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Zij worden rechtstreeks betaald door de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK II. - Opdracht
Art. 63.§ 1. Het expertisecentrum coördineert de uitbouw van een rationeel vormingsaanbod gericht op de implementatie van artikel 4 van dit decreet. Het centrum bepaalt daartoe welke vormingsinitiatieven in aanmerking komen voor subsidiëring.
De vormingsinitiatieven worden geselecteerd aan de hand van een kwaliteitshandvest, dat vastgelegd wordt door de regering. Het handvest omschrijft ten minste : 1° de wijze waarop de doelstelling en de implementeerbaarheid van het project worden geformuleerd;2° de relevantie van de projecten voor de onderscheiden onderwijsniveaus en voor specifieke doelgroepen;3° de expertise die op pedagogisch, organisatorisch en technisch vlak bij de aanbieders van een vormingsinitiatief aanwezig moet zijn. Binnen de beschikbare vormingskredieten voorziet de regering in subsidie-enveloppes die jaarlijks aan vormingsinitiatieven kunnen worden toegekend. Op voorstel van het expertisecentrum kunnen driejaarlijkse enveloppes worden toegekend aan grootschalige initiatieven.
De leerling- en ouderkoepelverenigingen kunnen bij het expertisecentrum geen eigen vormingsinitiatieven indienen.
De vormingsinitiatieven worden kosteloos aangeboden. De regering bepaalt de wijze waarop op de vormingsinitiatieven wordt ingetekend. § 2. Het expertisecentrum kan samenwerken met externe vormingsverstrekkers inzake de ontwikkeling van instrumenten en materialen die participatie op klas- en schoolniveau bevorderen.
Het expertisecentrum kan een bijdrage vragen voor deze instrumenten en materialen. § 3. Het expertisecentrum kan deelnemen aan experimenten ter bevordering van de participatie in het deeltijds kunstonderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor basiseducatie, onder de door de regering bepaalde voorwaarden. HOOFDSTUK III. - Financiering
Art. 64.Binnen de beschikbare begrotingskredieten stelt de regering aan het expertisecentrum jaarlijks een enveloppe ter beschikking. De enveloppe omvat middelen voor personeels- en werkingsuitgaven. HOOFDSTUK IV. - Toezicht en evaluatie
Art. 65.§ 1. De regering stelt ten minste tweejaarlijks, op grond van een consensus met het expertisecentrum, een richtlijn op waarin ten minste volgende aangelegenheden worden vastgelegd : 1° de rapportering door het expertisecentrum;2° de gedragsregels van het expertisecentrum ten aanzien van derden, inzonderheid de prijsontwikkeling van de in artikel 63, § 2, bedoelde instrumenten en materialen;3° de maatregelen van algemeen, dan wel bijzonder toezicht bij niet-uitvoering van de taken of handelingen die bij of krachtens decreet of de richtlijn aan het expertisecentrum worden toevertrouwd. § 2. Op het einde van elk derde werkingsjaar wordt de doelmatigheid van het expertisecentrum geëvalueerd door een externe instantie.
Op basis van deze evaluatie en de actuele onderwijsnoden beslist de regering over de bestendiging van de werking van het expertisecentrum. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtredingsbepaling
Art. 66.De bepalingen van deze titel treden in werking op 1 september 2004.
TITEL IV. - De Vlaamse Onderwijsraad HOOFDSTUK I. - Strategische adviesraad
Art. 67.§ 1. De VLOR is een strategische adviesraad met rechtspersoonlijkheid in de zin van het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van de strategische adviesraden.
Hij oefent zijn taken uit bij het beleidsdomein Onderwijs en Vorming van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. § 2. De oprichting, taakomschrijving, samenstelling, organisatie en werking van de VLOR evenals de programmering en verslaggeving ervan, wordt geregeld door en krachtens de bepalingen van dit decreet en door artikel 7, 9 tot en met 12, 14,15, 16, § 1, 17 en 19, van het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van de strategische adviesraden. § 3. De VLOR treedt volledig in de rechten en plichten ten aanzien van de op de vooravond van de inwerkingtreding van deze titel bestaande Vlaamse Onderwijsraad. HOOFDSTUK II. - Organen
Art. 68.De VLOR bestaat uit : 1° een algemene raad, die in beginsel de in dit decreet omschreven advies- en overlegtaken waarneemt en door de algemene voorzitter wordt voorgezeten;2° vier deelraden zijnde een raad basisonderwijs, een raad secundair onderwijs, een raad hoger onderwijs en een raad levenslang en levensbreed leren, die onder de voorwaarden bepaald in het huishoudelijk reglement en voor het betrokken niveau advies- en overlegtaken kunnen waarnemen;3° een vast bureau, dat het bestuur van de VLOR waarneemt;4° een algemeen secretaris, die bestuurs- en vertegenwoordigingsbevoegd is voor handelingen van dagelijks bestuur en die de leiding waarneemt van het permanent secretariaat van de VLOR. HOOFDSTUK III. - Opdracht Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 69.De VLOR heeft de opdracht advies te verstrekken ten behoeve van de regering en van het Vlaams Parlement en overleg te organiseren tussen de verschillende geledingen van het onderwijsveld.
De VLOR hanteert bij het uitbrengen van een advies of bij het organiseren van een overleg onderwijskundige, pedagogische en maatschappelijke criteria en gaat de effecten van beleidsopties op leerlingen, cursisten en studenten na. Afdeling 2. - Decretale opdracht
Onderafdeling 1. - Adviezen
Art. 70.De regering is verplicht advies te vragen aan de VLOR over : 1° voorontwerpen van decreet over aangelegenheden bedoeld in artikel 24, § 5, van de Grondwet, met uitzondering van de decreten houdende bekrachtiging van eindtermen, decretale specifieke eindtermen en ontwikkelingsdoelen, de decreten houdende bekrachtiging van beroepsprofielen van de leraren en de decreten die jaarlijks de begroting regelen;2° bij het Vlaams Parlement ingediende beleidsbrieven en beleidsnota's;3° ontwerpen van besluit houdende tijdelijke projecten van onderwijskundige aard. Het Vlaams Parlement bepaalt de onderwijsaangelegenheden waarvoor het advies van de VLOR eveneens verplicht ingewonnen wordt.
De regering kan gemotiveerd afwijken van adviezen en informeert de VLOR hierover.
Art. 71.De VLOR kan uit eigen beweging of op verzoek advies uitbrengen over : 1° de hoofdlijnen van het beleid;2° maatschappelijke ontwikkelingen;3° ontwerpen van samenwerkingsakkoord van strategisch belang die de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest wil sluiten met de Staat of met andere Gemeenschappen en Gewesten, en over ontwerpen van Europese en internationale samenwerkingsakkoorden van strategisch belang.
Art. 72.§ 1. De verplichte adviezen worden verstrekt binnen een termijn van dertig dagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag. In geval van spoed die met redenen wordt omkleed, kan de regering de termijn inkorten zonder dat hij minder dan tien werkdagen mag bedragen. § 2. De adviezen op verzoek van het Vlaams Parlement worden verstrekt binnen de door het Vlaams Parlement gestelde termijn, die niet langer mag zijn dan dertig werkdagen. § 3. De adviezen van de VLOR zijn openbaar.
Art. 73.Wanneer een ontwerpbeslissing betrekking heeft op de aangelegenheden bedoeld in artikel 70, eerste lid, 1°, wordt deze eerst aan de VLOR ter advisering voorgelegd. Behoudens inzake aangelegenheden betreffende het hoger onderwijs, wordt zij vervolgens onderhandeld binnen een gemeenschappelijke vergadering van het sectorcomité X en van de onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en de plaatselijke overheidsdiensten en het overkoepelend onderhandelingscomité van het gesubsidieerd vrij onderwijs voor wat betreft de grondregelen ter zake van het administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling, de bezoldigingsregeling, de betrekkingen met de vakorganisaties en de inrichtende machten, de organisatie van de sociale diensten of de verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde en algemene richtlijnen met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie of inzake arbeidsduur en organisatie van het werk.
Het advies van de VLOR heeft geen betrekking op de arbeidsvoorwaarden waarover de syndicale organen zich uitspreken.
Voor het hoger onderwijs wordt een ontwerpbeslissing na het advies van de VLOR voorgelegd aan het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs.
Onderafdeling 2. - Overleg
Art. 74.Binnen de VLOR vindt op vraag van de regering overleg plaats tussen de verschillende geledingen in het onderwijs met het oog op de implementatie van nieuwe beleidslijnen. Afdeling 3. - Conventionele opdracht
Art. 75.De regering en de VLOR leggen in de beleidsovereenkomst bedoeld in artikel 89 vast op welke wijze bijkomende opdrachten kunnen worden opgenomen. HOOFDSTUK IV. - Samenstelling Afdeling 1. - Raden
Onderafdeling 1. - Geledingen
Art. 76.In de algemene raad zetelen : 1° vertegenwoordigers van : - de instellingshoofden van het hoger onderwijs; - de inrichtende machten; - de directeurs van het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB's; - het personeel; - de ouders van leerlingen; - de leerlingen van het secundair onderwijs; - de studenten; 2° afgevaardigden uit, enerzijds, sociaal-economische organisaties en, anderzijds, sociaal-culturele organisaties;3° ervaringsdeskundigen.
Art. 77.In de deelraad basisonderwijs zetelen : 1° afgevaardigden uit het basisonderwijs.Deze afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers van : - de inrichtende machten; - de directeurs; - het personeel; - de ouders; 2° afgevaardigden uit de CLB's;3° afgevaardigden uit sociaal-economische organisaties en/of anderzijds sociaal-culturele organisaties;4° ervaringsdeskundigen. In de deelraad secundair onderwijs zetelen : 1° afgevaardigden uit het secundair onderwijs.Deze afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers van : - de inrichtende machten; - de directeurs; - het personeel; - de ouders; - de leerlingen; 2° afgevaardigden uit de CLB's;3° afgevaardigden uit enerzijds sociaal-economische organisaties en anderzijds sociaal-culturele organisaties;4° ervaringsdeskundigen. In de deelraad levenslang en levensbreed leren zetelen : 1° afgevaardigden uit het deeltijds kunstonderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor basiseducatie.Deze afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers van : - de inrichtende machten; - de directeurs van het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs en de coördinatoren van de centra voor basiseducatie; - het personeel; - de cursisten; 2° afgevaardigden uit, enerzijds, sociaal-economische organisaties en, anderzijds, sociaal-culturele organisaties;3° ervaringsdeskundigen. In de deelraad hoger onderwijs zetelen : 1° afgevaardigden uit de hogescholen en universiteiten.Deze afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers van - de instellingshoofden; - het personeel; - de studenten; 2° afgevaardigden uit enerzijds sociaal-economische organisaties en anderzijds sociaal-culturele organisaties.
Art. 78.De regering bepaalt de nadere samenstelling van de raden.
Onderafdeling 2. - Wijze van samenstelling
Art. 79.De afvaardiging in de raden komt in beginsel tot stand door aanduiding. De vertegenwoordigers van directeurs worden rechtstreeks verkozen. In de algemene raad en de deelraden basisonderwijs, secundair onderwijs en levenslang en levensbreed leren worden telkens twee ervaringsdeskundigen gecoöpteerd Voor elke afgevaardigde wordt een plaatsvervanger aangesteld. De regering kan nadere regelen inzake de plaatsvervanging bepalen.
Art. 80.De aanduiding van de afgevaardigden gebeurt als volgt : 1° de Vlaamse Hogescholenraad duidt de vertegenwoordigers van de instellingshoofden van de hogescholen aan;2° de Vlaamse Interuniversitaire Raad duidt de vertegenwoordigers van de instellingshoofden van de universiteiten aan;3° het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten duiden de vertegenwoordigers van de inrichtende machten aan;4° het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten duiden de vertegenwoordigers van de CLB's aan;5° de representatieve vakorganisaties duiden de vertegenwoordigers van het personeel aan;6° de leerlingenkoepelverenigingen duiden de vertegenwoordigers van leerlingen uit het secundair onderwijs aan;7° de studentenkoepelverenigingen duiden de vertegenwoordigers van studenten aan;8° de ouderkoepelverenigingen duiden de vertegenwoordigers van de ouders aan;9° de SERV duidt de afgevaardigden van sociaaleconomische organisaties aan;10° de door de regering daartoe gemachtigde organisatie duidt de afgevaardigden van sociaal-culturele organisaties aan.
Art. 81.§ 1. Alle directeurs uit het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding kunnen zich kandidaat stellen voor de rechtstreekse verkiezing en zijn stemgerechtigd.
Alle directeurs kunnen hun stem uitbrengen voor één kandidaat voor de algemene raad en voor één kandidaat voor een deelraad. Zij stemmen op kandidaten uit het onderwijsniveau waar zij fungeren. § 2. De rechtstreekse verkiezing wordt georganiseerd voor zover per te begeven mandaat ten minste twee kandidaatstellingen zijn.
De verkiezing is rechtsgeldig indien ten minste één derde van de stemgerechtigden zijn stern heeft uitgebracht.
Indien niet aan de bepalingen van het eerste en tweede lid is voldaan, worden de vertegenwoordigers van de directeurs aangeduid door de daartoe door de regering gemachtigde organisaties. § 3. De regering werkt een verkiezingsprocedure uit.
Zij legt het kiesreglement vast, waarin de verschillende termijnen in de procedure worden vastgelegd, evenals de beginselen inzake kandidaatstelling, stemming, telling en bekendmaking.
Zij kan geen bijkomende voorwaarden inzake verkiesbaarheid en kiesgerechtigheid opleggen.
Art. 82.De coöptatie van ervaringsdeskundigen gebeurt door de overige afgevaardigden na openbare oproep in het Belgisch Staatsblad.
Het personeel uit het basisonderwijs, secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor basiseducatie kunnen zich voor coöptatie kandidaat stellen.
De coöptatie gebeurt bij gewone meerderheid.
De coöptatie wordt georganiseerd voor zover per te begeven mandaat er ten minste twee kandidaatstellingen zijn. Is dit niet het geval, dan worden de ervaringsdeskundigen aangeduid door de representatieve vakverenigingen.
Art. 83.De regering werkt waarborgen uit opdat binnen de in artikel 81 bedoelde verkozen directeurs en binnen de in artikel 82 bedoelde gecoöpteerde ervaringsdeskundigen een evenwicht bestaat tussen afgevaardigden van het officieel onderwijs en afgevaardigden van het vrij onderwijs.
Onderafdeling 3. - Onverenigbaarheden
Art. 84.Een mandaat in een raad is onverenigbaar met : 1° de in artikel 8, tweede lid, van het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van strategische adviesraden bedoelde mandaten, ambten en hoedanigheden, met uitzondering van het ambt van personeelslid van het gemeenschapsonderwijs;2° de hoedanigheid van algemeen voorzitter;3° de hoedanigheid van personeelslid van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap. Onderafdeling 4. - Duur van het mandaat
Art. 85.De mandaten worden toegekend voor een periode van vier jaar.
Een mandaat is hernieuwbaar. Afdeling 2. - Algemeen voorzitter en algemeen secretaris
Art. 86.De algemeen voorzitter wordt door de algemene raad verkozen uit een lijst van kandidaten na een openbare oproep.
De algemeen voorzitter kan de raadsvergaderingen bijwonen, maar is niet stemgerechtigd.
Art. 87.De algemeen secretaris wordt door de algemene raad aangesteld na een openbare oproep.
De algemeen secretaris kan de vergaderingen van de raden bijwonen, maar is niet stemgerechtigd. HOOFDSTUK V. - Externe experten
Art. 88.Kabinetsleden, personeelsleden van het departement, leden van de onderwijsinspectie en deskundigen van hogescholen en universiteiten kunnen worden uitgenodigd op de vergaderingen van de raden om de behandelde aangelegenheden toe te lichten. HOOFDSTUK VI. - Werking
Art. 89.De regering sluit voor een periode van vier jaar een beleidsovereenkomst met de VLOR over de wederzijdse rechten en plichten bij de uitvoering van de decretale en conventionele opdrachten.
De beleidsovereenkomst bepaalt ten minste : 1° de kwantificering, omschrijving en financiering van conventionele opdrachten;2° de wijze waarop de decretale en conventionele opdrachten worden gerapporteerd, opgevolgd en geëvalueerd;3° de wijze waarop geschillen over de uitvoering van voornoemde opdrachten worden beslecht;4° de wijze waarop de regering en de verschillende geledingen binnen de VLOR in overleg treden over projecten en hervormingen met een pedagogische doelstelling.Ten minste wordt daarbij een werkgroep opgericht waarin het Gemeenschapsonderwijs en de inrichtende machten zijn vertegenwoordigd; 5° de wijze waarop technische werkgroepen worden opgericht. Inzonderheid worden technische werkgroepen opgericht voor het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding; 6° de vormen van financiële en doelmatigheidscontrole;7° de wijze waarop de beleidsovereenkomst kan worden aangepast, verlengd of ontbonden.
Art. 90.De algemene raad regelt de interne werking van de VLOR in een huishoudelijk reglement, dat ten minste bepaalt : 1° de taakverdeling tussen de algemene raad en de deelraden;2° de wijze waarop de voorzitters van de deelraden worden aangeduid;3° de samenstelling, werking en bevoegdheden van het vast bureau en de algemeen secretaris.De algemeen secretaris maakt van rechtswege deel uit van het vast bureau. Noch de algemeen secretaris noch het vast bureau kunnen worden belast met het verstrekken van een advies.
Art. 91.De VLOR bezit alle bevoegdheden die rechtstreeks of onrechtstreeks noodzakelijk of nuttig zijn voor de uitoefening van zijn opdracht, met inbegrip van het sluiten van overeenkomsten, het oprichten van of deelnemen in andere rechtspersonen.
Art. 92.De regering bepaalt de personeelsformatie van het permanent secretariaat.
In afwachting van een organieke rechtspositieregeling voor het permanent secretariaat blijven artikelen 160, 161 en 169bis van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, zoals deze golden op de vooravond van de inwerkingtreding van deze titel, van kracht. HOOFDSTUK VII. - Financiering
Art. 93.De VLOR beschikt over een dotatie die jaarlijks wordt ingeschreven op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
De dotatie omvat kredieten voor werking en huisvesting en voor de bezoldiging van het personeel. De dotatie kan niet worden gebruikt voor de financiering van andere rechtspersonen.
Art. 94.De beleidsovereenkomst voorziet in de financiële middelen nodig voor de uitvoering van de conventionele opdrachten van de VLOR.
Art. 95.De VLOR kan schenkingen, giften en legaten in ontvangst nemen. HOOFDSTUK VIII. - Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen
Art. 96.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° titel IX van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;2° het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1996 houdende de samenstelling van raden en afdelingen van de Vlaamse Onderwijsraad.
Art. 97.De bepalingen van deze titel treden in werking op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum.
TITEL V. - Wijzigingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Subsidiëring van ouderkoepelverenigingen
Art. 98.Het decreet van 20 juni 1996 betreffende de subsidiëring van de ondersteuningscentra van ouderverenigingen en van erkende verenigingen die vorming voor ouders van schoolgaande kinderen organiseren wordt vervangen door wat volgt : « Decreet betreffende de subsidiëring van ouderkoepelverenigingen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Artikel 1 Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Artikel 2 Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° expertisecentrum : het expertisecentrum zoals bedoeld in het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad dat de uitbouw van een rationeel vormingsaanbod coördineert gericht op de implementatie van de regelgeving van titel II van voornoemd decreet;2° ouderraad : een ouderraad bedoeld in hoofdstuk III.van titel II van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad; 3° oudervereniging : een schoolgebonden vereniging waarbinnen ouders van leerlingen onder de leiding van een gekozen bestuur samenwerken omtrent schoolgebonden aangelegenheden;4° VLOR : de Vlaamse Onderwijsraad. HOOFDSTUK II. - Oprichting en opdracht Artikel 3 Een ouderkoepelvereniging is een vereniging zonder winstoogmerk, waarvan de statuten ten minste volgende doelstellingen omvatten : 1° opinievorming en belangenverdediging van ouders van leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs organiseren;2° deze ouders in de VLOR en het expertisecentrum vertegenwoordigen;3° ouderverenigingen en ouderraden informeren en sensibiliseren;4° op verzoek van de Vlaamse regering advies uitbrengen over en meewerken aan onderzoeken gericht op deelname aan of evaluatie van het participatiebeleid inzake onderwijs. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring Artikel 4 Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten verleent de Vlaamse regering driejaarlijks subsidie-enveloppes aan ouderkoepelverenigingen voorzover : 1° zij driejaarlijks een werkingsprogramma opstellen, dat wordt goedgekeurd door de Vlaamse regering;2° ten minste honderd ouderraden en/of ouderverenigingen aangesloten zijn uit ten minste vier Vlaamse provincies.Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt voor de toepassing van deze bepaling als een Vlaamse provincie beschouwd. De aansluiting van een ouderraad of oudervereniging blijkt uit de betaling van een financiële bijdrage.
Artikel 5 De Vlaamse regering legt het bedrag van de subsidie-enveloppes vast op basis van het aantal aangesloten ouderverenigingen en/ of ouderraden.
Artikel 6 De subsidie omvat middelen voor personeels- en werkingsuitgaven.
Artikel 7 De Vlaamse regering bepaalt de vorm waarin de subsidieaanvraag moet gebeuren en de modaliteiten inzake de uitbetaling van de subsidies. HOOFDSTUK IV. - Toezicht Artikel 8 Elke ouderkoepelvereniging legt driejaarlijks een werkingsverslag voor waaruit blijkt dat de activiteiten zoals bepaald in het werkingsprogramma werden gerealiseerd. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding Artikel 9 Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2005. » HOOFDSTUK II. - Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen
Art. 99.Het besluit van de Vlaamse regering van 20 juni 1996 tot vastlegging van de beoordelingsprocedure van de vormingsprojecten voor ouders wordt opgeheven.
Art. 100.De bepalingen van deze titel treden in werking op 1 januari 2005.
Aangenomen door het Vlaams Parlement, Brussel, 1 april. 2004.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 2 april 2004.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN _______ Nota (1) Zitting 2003-2004 Stukken Ontwerp van decreet : 1955 - Nr.1 Amendementen : 1955 - Nr. 2 Verslag over hoorzittingen : 1955 - Nr. 3 Advies van de Raad van State : 1955 - Nr. 4 Amendementen : 1955 - Nr. 5 Motie houdende verzoek tot raadpleging van de Raad van State : 1955 - Nr. 6 Advies van de Raad van State : 1955 - Nr. 7 Amendementen : 1955 - Nr. 8 Motie houdende verzoek tot raadpleging van de Raad van State : 1955 - Nr. 9 Advies van de Raad van State : 1955 - Nr. 10 Amendementen : 1955 - Nr. 11 Motie houdende verzoek tot raadpleging van de Raad van State : 1955 - Nr. 12 Advies van de Raad van State : 1955 - Nr. 13 Amendementen : 1955 - Nr. 14 Motie houdende verzoek tot raadpleging van de Raad van State : 1955 - Nr. 15 Advies van de Raad van State : 1955 - Nr. 16 Amendementen : 1955 - Nr. 17 In eerste lezing door de commissie aangenomen artikelen : 1955 - Nr. 18 Amendementen : 1955 - Nr. 19 Verslag : 1955 - Nr. 20 Reflectienota : 1955 - Nr. 21 Amendement : 1955 - Nr. 22 Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1955 - Nr. 23 Handelingen Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 31 maart 2004 en vergadering van 1 april 2004.