gepubliceerd op 01 juli 2024
Koninklijk besluit tot vaststelling van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en de procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van een installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
3 JUNI 2024. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en de procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van een installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat u wordt voorgelegd beoogt uitvoering te geven aan artikel 6/3, § 3, van de
wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
29/04/1999
pub.
11/05/1999
numac
1999011161
bron
ministerie van economische zaken
Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten
type
wet
prom.
29/04/1999
pub.
11/05/1999
numac
1999011160
bron
ministerie van economische zaken
Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt
type
wet
prom.
29/04/1999
pub.
26/06/1999
numac
1999000502
bron
ministerie van binnenlandse zaken
Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
type
wet
prom.
29/04/1999
pub.
24/06/1999
numac
1999022439
bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen
sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (hierna de "elektriciteitswet"), zoals ingevoegd bij de
wet van 12 mei 2019Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
20/01/1999
pub.
12/03/1999
numac
1999022033
bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
type
wet
prom.
20/01/1999
pub.
29/04/1999
numac
1999003217
bron
ministerie van financien
Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds
sluiten4 en laatst gewijzigd bij de
wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
20/01/1999
pub.
12/03/1999
numac
1999022033
bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
type
wet
prom.
20/01/1999
pub.
29/04/1999
numac
1999003217
bron
ministerie van financien
Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds
sluiten9, waarbij machtiging wordt gegeven aan de Koning om "het verloop van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels" te bepalen. Dit betreft de in paragraaf 1 van hetzelfde artikel bedoelde domeinconcessies voor de bouw en exploitatie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden die onder de rechtsbevoegdheid van België vallen. De bedoelde kavels zijn de kavels waarvan de locatie, de omvang en het aantal zullen worden vastgesteld bij ministerieel besluit genomen in uitvoering van artikel 6/4 van de elektriciteitswet.
Het koninklijk besluit van 22 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten4 tot vaststelling van het marien ruimtelijk plan voor de periode van 2020 tot 2026 in de Belgische zeegebieden (hierna "marien ruimtelijk plan 2020-2026) heeft een zone afgebakend, bestemd voor de toekenning van domeinconcessies voor de bouw en exploitatie van installaties voor de productie en opslag van energie uit hernieuwbare bronnen en voor de toekenning van domeinconcessies voor de bouw en exploitatie van installaties voor de transmissie van elektriciteit, bestaande uit drie gebieden: Noordhinder Noord, Noordhinder Zuid en Fairybank, tezamen de "Prinses Elisabeth-zone" (PEZ) genoemd.
De ontwikkeling van de PEZ voor het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen laat toe om een aanzienlijke hoeveelheid extra hernieuwbare energie op het Belgische net te brengen, met een grote bijkomende vermindering van CO2-uitstoot en talrijke andere maatschappelijke, sociale, economische en klimaatvoordelen.
Artikel 6/3, § 3, van de elektriciteitswet belast de Koning onder meer met het vaststellen van de ontvankelijkheidscriteria waaraan de kandidaten van de concurrerende inschrijvingsprocedure moeten voldoen (2° ) en met het vaststellen van de objectieve, niet-discriminerende en transparante toekenningscriteria op basis waarvan een rangorde wordt opgemaakt en de domeinconcessie wordt toegewezen (3° ). Daarnaast wordt de Koning ook gelast om, in voorkomend geval, de financiële steun te bepalen waar de concessiehouder overeenkomstig artikel 7 van de elektriciteitswet aanspraak op kan maken voor een maximale duurtijd van twintig jaar (10° ).
Mede op basis van aanbevelingen van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) en van een stakeholderconsultatie werden tenderprincipes voor de PEZ uitgewerkt.
Deze beginselen werden getoetst aan de volgende doelstellingen, die ervoor moeten zorgen dat de ontwikkeling van de PEZ gepaard gaat met de grootst mogelijke sociale welvaartswinst.
Het gaat om de volgende doelstellingen: - zorgen voor de hoogst mogelijke injectie van hernieuwbare energie in het Belgische net; - de risico's voor investeerders beperken, zodat hernieuwbare elektriciteit tegen de laagst mogelijke kost kan worden geproduceerd; - de laagst mogelijke elektriciteitsprijs hebben voor alle Belgische consumenten met de mogelijkheid van PPA's (Power Purchase Agreements) met vaste prijzen voor onze industrie en burgers; - burgerparticipatie mogelijk maken en dit ook via hernieuwbare energiegemeenschappen; - overwinsten ("windfall profits") vermijden.
Er zijn twee aanbestedingsfasen gepland met een eerste aanbesteding voor een eerste lot van maximaal 700 MW (PEZ I) en een tweede fase voor de twee andere loten van maximaal 1400 MW (PEZ II en III) die in het ministerieel besluit bedoeld in artikel 6/4 van de elektriciteitswet gedetailleerd zullen worden beschreven.
De betrokken domeinconcessieovereenkomsten zijn niet onderworpen aan de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 betreffende de concessieovereenkomsten.
Immers, domeinconcessies in de zin van het Belgisch administratief recht worden, krachtens de preambule van Richtlijn 2014/23/EU en de memorie van toelichting van de Concessiewet, uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van deze regelgeving uitgesloten. Deze uitsluiting kan van toepassing worden geacht, op voorwaarde dat het wetsontwerp, de uitvoeringsbesluiten en het bestek voor de concurrerende inschrijvingsprocedure geen al te gedetailleerde eisen inzake de bouw en de exploitatie van de productie-installaties (zullen) vooropstellen. De titularis van de domeinconcessie dient bij het ontplooien van zijn activiteiten op de betrokken kavels, over een aanzienlijke vrijheid te beschikken.
Er zal dan ook over gewaakt worden dat de concessiedocumenten geen al te gedetailleerde technische voorschriften (of specificaties) omvatten voor het bouwen of voor de exploitatie van de productie-installaties, behoudens deze gerelateerd aan de aansluiting van de installaties op de Modular Offshore Grid of gerelateerd aan de milieuvergunning. Het is de bedoeling dat de concessiehouder diens gebruiksrecht ten volle voor de private bouw en exploitatie van productie-installaties kan benutten.
Er zal bij het opstellen van de concessiedocumenten dus een restrictieve invulling gegeven worden aan de technische en functionele specificaties bedoeld in artikel 27, § 1, 4° van dit besluit. In de inmiddels ingediende aanvraag tot verkrijging van een milieuvergunning, die bedoeld is om aan de concessiehouder te worden overgedragen, wordt voornoemde vergunning verzocht voor een zo ruim mogelijk voorwerp van een toekomstig project zoals bedoeld in artikel 6/3 van de elektriciteits wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten, waarbij voor verscheidene scenario's en parameters van dergelijk project (bijvoorbeeld aantal installaties, individueel vermogen, hoogte, enz.) in ruime bandbreedtes is voorzien teneinde rekening te houden met de steeds evoluerende markt en in het bijzonder teneinde de vrijheid van de concessiehouder om zelf invulling te geven aan zijn gebruiksrecht zo weinig mogelijk te beperken en zodoende een maximale vrijheidsgraad te laten aan de concessiehouder..
Overeenkomstig artikel 6/3, § 3 van de elektriciteits wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten kunnen de concessiedocumenten wel algemene voorwaarden bevatten voor het gebruik van de kavels zoals een minimum te installeren productiecapaciteit, de regels inzake het sluiten van een contractuele band, de toegelaten activiteiten naast de productie van elektriciteit en de vereisten inzake een deugdelijk plan van aanpak op basis waarvan een haalbare en tijdige realisatie en een behoorlijke bouw, exploitatie en ontmanteling redelijkerwijze kan verwacht worden. De concessiedocumenten zullen eveneens een verwijzing bevatten naar een model milieuvergunning alsook naar een model aansluitingscontract die onder bepaalde voorwaarden en binnen bandbreedtes op vlak van bepaalde parameters de private realisatie en private exploitatie van de productie-installaties zullen toelaten.
De evaluatie van de door de inschrijver vooropgestelde technieken en middelen in functie van de ontwikkeling van productie-installaties alsook de termijn van realisatie, is ingegeven vanuit de bedoeling om een grote waarschijnlijkheid van realisatie binnen een redelijke termijn na te streven mede in het licht van de Europese doelstellingen waardoor België gebonden is. Indien uit de beschrijving van de door de inschrijver vooropgestelde technieken en middelen de beoogde bijkomende geïnstalleerde capaciteit bijvoorbeeld redelijkerwijze niet technisch haalbaar zou kunnen worden geacht en/of risico's voor de veiligheid met zich zou meebrengen, zou daaraan een gepast gevolg kunnen worden gegeven.
Aangezien er voor de procedureregels niet kon teruggevallen worden op de concessiewet of de wet overheidsopdrachten, werkt dit besluit conform artikel 6/3, § 3 van de elekriciteitswet een sui generis regeling uit. Daarbij werd waar passend soms inspiratie gezocht in de voormelde wetgeving, maar dit heeft geen invloed op de juridische kwalificatie van de domeinconcessies. De formele overeenkomsten doen geen afbreuk aan het inhoudelijk onderscheid.
De inschrijvers krijgen negen maanden de tijd om hun offerte voor te bereiden, waarna de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (FOD Economie) drie maanden de tijd krijgt voor de evaluatie van de inschrijvers, die desgewenst met drie maanden kan worden verlengd. Van de inschrijvers wordt dan verwacht dat uiterlijk achtenveertig maanden na de bekendmaking van het winnende bod de volledige productie-installatie operationeel is, dus alle productie-eenheden in dienst genomen zijn.
De concessieduur bedraagt veertig jaar (artikel 6/3, § 2, van de elektriciteitswet, zoals gewijzigd door de wet van 23 oktober 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten6), daarin inbegrepen de bouwfase, de exploitatiefase en de ontmantelingsfase. De bouwfase moet voltooid worden binnen de vier jaar. De ontmantelingsfase begint ten laatste vierentwintig maanden voor het verstrijken van de concessieduur en de ontmanteling moet ten laatste bij het verstrijken van de concessieduur voltooid zijn.
De volgende ontvankelijkheidscriteria werden weerhouden: 1. technische capaciteit;2. financiële capaciteit;3. vereisten inzake netaansluiting;4. maximale uitoefenprijs (strike price);5. minimaal geïnstalleerde capaciteit;6. minimaal aandeel burgerparticipatie;7. cyberveiligheid;8. uitsluitingsgronden. Wat betreft de gunningscriteria, zullen de kandidaturen geëvalueerd worden op basis van de prijs en het aandeel burgerparticipatie, als volgt: - 90,0000 punten voor het criterium "prijs"; - 10,0000 punten voor het aandeel burgerparticipatie (voor indirecte burgerparticipatie enkel de percentages boven op het minimum aandeel van 1% van de totale investeringskosten).
Op basis van aanbevelingen van de CREG wordt als financieringsmechanisme gekozen voor een tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen ("two-sided contract for difference") (zie studie (F)2247 van de CREG van 17 juni 2021), maar met de mogelijkheid om een deel van de elektriciteitsproductie te verkopen via een contract met een afnemer ("power purchase agreement", PPA) aan een vaste prijs. Het aandeel van de productie dat via een PPA aan vaste prijs mag worden verkocht is in principe beperkt tot 50%. Een extra mogelijkheid om PPA's aan vaste prijs af te sluiten voor een bijkomend aandeel van 25% is specifiek voorbehouden voor burgers, kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen, voor zover deze voldoen aan de voorwaarden voor directe burgerparticipatie zoals bepaald in artikel 21, § 3, van het voorliggende besluit. Deze mogelijkheid laat ook hernieuwbare energiegemeenschappen toe om PPA's aan vaste prijs af te sluiten.
Een tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen is een ondersteuningsmechanisme waarbij een vast inkomstenniveau (de "strike price") wordt gegarandeerd op basis van de via de groothandelsmarkt geïnde inkomsten. Indien de elektriciteitsprijs op de groothandelsmarkt lager is dan de strike price, dan betaalt de overheid het verschil aan de begunstigde; is de elektriciteitsprijs hoger dan de strike price, dan betaalt de begunstigde het verschil aan de overheid.
Tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen spelen een belangrijke rol bij het dichten van de financieringskloof en het verlagen van het risico van investeringen in hernieuwbare energie. Een tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen voorziet in een gegarandeerde prijs voor de opgewekte elektriciteit, waardoor het risico voor investeerders afneemt, de stabiliteit van de inkomstenstroom toeneemt en prikkels worden gecreëerd voor kostenverlagingen en innovatie. Tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen verlagen de kapitaalkosten van project gefinancierde activa door zekerheid over de inkomsten te bieden. De kosten van schulden (rentetarieven) en de zekerheid van inkomsten zijn de belangrijkste elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de verlaging van de kapitaalkosten. Aanvullende factoren zijn gebaseerd op de stabiliteit van de regelgeving, die bepalend is voor het risico van investeren in een specifieke markt. Concessiehouders die ondersteund worden door een tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen kunnen hun toekomstige inkomsten zeer nauwkeurig voorspellen. En dat geeft banken het vertrouwen dat ze hun leningen kunnen terugbetalen.
De hervorming van de EU-regels voor de elektriciteitsmarkt, waarover het Europees Parlement en de Raad op 13 december 2023 een akkoord hebben bereikt (Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EU) 2019/943 en (EU) 2019/942 en van Richtlijnen (EU) 2018/2001 en (EU) 2019/944 ter verbetering van het opzet van de elektriciteitsmarkt, 2023/0077(COD)), bevordert het gebruik van tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen en van PPA's als complementaire instrumenten die gericht zijn op het vergroten van de voordelen van goedkope elektriciteitsopwekking voor verbruikers. Volgens de nieuwe regels zullen tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen verplicht worden voor met overheidsmiddelen gefinancierde investeringen in nieuwe installaties voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.
De optie van "nulsubsidieregeling" ("zero bid") werd eveneens onderzocht maar uiteindelijk niet weerhouden. Bij een zero bid krijgt de winnaar van de concurrerende inschrijvingsprocedure geen financiële ondersteuning van de overheid. Dit is weliswaar gunstig voor de overheidsfinanciën, maar drijft de financieringskosten op. Met tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen zijn banken vaak bereid tot 80% van de aanloopkosten voor de bouw van een windpark of andere installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energie te lenen. Maar bij blootstelling aan (fluctuerende en marktgestuurde) marktprijzen voor elektriciteit kunnen bankleningen beperkt blijven tot misschien maar 25% van het totale bedrag dat nodig is om een productie-installatie te bouwen. De rest zal moeten worden gefinancierd met eigen vermogen, een veel duurdere manier om de investeringskost te voorzien. De financieringskosten maken een groot deel uit van de totale kosten van projecten en de impact is aanzienlijk. Wanneer een offshore productie-installatie die door een tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen wordt ondersteund, hypothetisch, een elektriciteitskost zou hebben van 50 euro/MWh, dan zal diezelfde productie-installatie die zonder dergelijke steun wordt gebouwd, doorgaans een elektriciteitskost van ongeveer 92 euro/MWh hebben.
Volgens de CREG zou de keuze voor een zero-bid mechanisme het deelnemersveld beperken en vooral in het voordeel spelen van nutsbedrijven met een productieportefeuille in België. Dit leidt tot hogere prijzen. Bovendien is er geen afroming van eventuele overwinsten. Een tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen zorgt daarentegen voor een gelijk speelveld ("level playing field") voor alle partijen, inclusief kleinere of nieuwe partijen en partijen die onafhankelijk zijn van nutsbedrijven met een productieportefeuille in België.
Om de financiële ondersteuning door de overheid te beperken zonder echter afbreuk te doen aan het gelijk speelveld, werd in de mogelijkheid voorzien om stroom te verkopen via PPA's aan vaste afnameprijs. De referentieprijs is in dit geval niet de groothandelsprijs op de day-ahead markt (zoals voor het volume van de productie dat buiten de vaste prijs PPA's wordt verkocht), maar de vaste prijs van de PPA min de kosten verbonden aan het afsluiten van een dergelijk contract, die geplafonneerd worden op 3 /MWh. Voor de stroom die via deze vaste prijs PPA's verkocht wordt, ontvangt de concessiehouder geen steun, maar blijft een terugbetalingsverplichting van kracht indien de referentieprijs, nl. vaste prijs van de PPA min 3/MWh, hoger ligt dan de strike price. De concessiehouder ontvangt geen vergoeding van de overheid indien deze referentieprijs lager is dan de strike price.
Tijdens de eerste zes maanden na de toekenning van de domeinconcessie kunnen PPA's aan vaste prijs afgesloten worden zonder competitief toewijzingsproces, op voorwaarde dat zij een minimumduur van 20 jaar hebben. Daarna moeten de vaste prijs PPA's via een transparant en niet-discriminerend competitief proces toegekend worden. Deze verplichting geldt voor de duur van de ondersteuningsperiode.
Door de mogelijkheid te bieden om een deel van de productie aan een hogere prijs te verkopen in het kader van vaste prijs PPA's, is er een prikkel voor de inschrijvers om elektriciteit direct te verkopen aan eindgebruikers. De terugbetaling van de inkomsten uit deze PPA's wordt geactiveerd vanaf de strike price vermeerderd met 3 euro per MWh (d.w.z. als de referentieprijs, die gelijk is aan de vaste prijs van de PPA min drie euro per MWh hoger is dan de strike price) om te vermijden dat grote nutsbedrijven en andere financieel sterkere partijen de domeinconcessie in de wacht zouden kunnen slepen door een zeer lage strike price te bieden met de bedoeling om voor veel hogere prijzen PPA's af te sluiten. Dit zou leiden tot de uitsluiting van kleinere, nieuwe of onafhankelijke partijen die niet in dezelfde mate toegang hebben tot de PPA-markt als andere partijen. Om dezelfde reden wordt ook de omvang van het volume dat onder vaste prijs PPA's gecontracteerd mag worden, beperkt tot 50% van de totale elektriciteitsproductie.
Een extra volume van maximum 25% is echter toegestaan voor vaste prijs PPA's met burgers, kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen. Dit is gelinkt aan de voorwaarden voor directe burgerparticipatie om de deelnemers in het project ook toegang te geven tot hernieuwbare elektriciteit en dit volgens de geest van hernieuwbare energiegemeenschappen.
Een aandeel van 25% kan niet via vaste prijs PPA's verkocht worden om voldoende liquiditeit in de markt te houden.
Voor de financiering van een offshore project met concessieduur tot veertig jaar, is een ondersteuningsperiode van twintig jaar aangewezen, zodat voldoende investeringszekerheid kan gegeven worden om de strike price zo laag mogelijk te houden en om ook de elektriciteitsprijs naar de industrie en de burgers zo laag mogelijk te houden.
Bovendien wordt het ondersteuningsmechanisme waarin dit besluit voorziet, vastgesteld in een welbepaalde marktcontext; deze marktcontext - en de regels die erop van toepassing zijn - kunnen echter in de loop van de tijd veranderen. Zo kunnen bijvoorbeeld de regels die van toepassing zijn op de definitie van zones voor het indienen van biedingen, regeling of onevenwichten, de regels die van toepassing zijn op het beheer van onevenwichten, de regels die van toepassing zijn op het beheer van congestie op het net, enz. evolueren in overeenstemming met de vereisten van het regulatoire kader op Europees en Belgisch niveau. Het ondersteuningsmechanisme waarin dit besluit voorziet, is zodanig opgezet dat het kan inspelen op mogelijke toekomstige veranderingen in deze marktcontext. Opmerkelijk is het feit dat het gebaseerd is op steun voor productiecapaciteit en de opname van een component om het risico op buitensporige onevenwichtskosten te beperken (met behoud van een stimulans om de verwachte productie in evenwicht te houden). In het kader van de werkgroep die door de transmissienetbeheerder is opgericht (de Princess Elisabeth Zone Task Force, waarvan de werkzaamheden openbaar en toegankelijk zijn via de website van de beheerder), hebben er al besprekingen en uitwisselingen plaatsgevonden over deze verschillende onderwerpen met alle marktspelers. Het is essentieel dat de kandidaat-projectpromotoren zich bewust zijn van deze mogelijke veranderingen in de marktcontext en van de manier waarop dit ondersteuningsmechanisme de potentiële economische risico's ervan wil beperken.
Naast de prijs wordt ook de mate van burgerparticipatie weerhouden als toekenningscriterium.
Een minimum van 1% van de CAPEX van het volledige project moet worden opengesteld voor burgerparticipatie.
Dit geeft uitvoering aan artikel 6/3, § 3, 9°, van de elektriciteitswet zoals laatst gewijzigd 19 december 2023 dat bepaalt dat bij koninklijk besluit dient te worden vastgesteld: "de mate waarin en de wijze waarop burgerparticipatie kan worden voorzien en hernieuwbare energiegemeenschappen kunnen worden betrokken door de titularis van een domeinconcessie, alsook het minimaal te behalen percentage burgerparticipatie".
Artikel 6/3, § 3, 9°, van de elektriciteitswet is een omzetting van EU-recht, hetgeen primeert op nationaal recht, inclusief de Belgische Grondwet. Door burgerparticipatie op te nemen worden verplichtingen uit het EU-recht nageleefd: namelijk een gelijk speelveld creëren voor hernieuwbare energiegemeenschappen en het stimuleren van deelname daarvan in tenders, zoals bepaald in overweging 26 van de Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (hierna "RED II"): "De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hernieuwbare-energiegemeenschappen op gelijke voet met grote partijen kunnen deelnemen aan beschikbare steunregelingen. Daartoe moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om maatregelen te nemen, waaronder het verstrekken van informatie en van technische en financiële ondersteuning, om administratieve voorwaarden te beperken, op gemeenschappen gerichte inschrijvingscriteria op te nemen, op maat gesneden inschrijvingsintervallen voor hernieuwbare energiegemeenschappen in te stellen, of toe te staan dat hernieuwbare-energiegemeenschappen worden vergoed met rechtstreekse steun wanneer zij voldoen aan de eisen voor kleine installaties.".
Artikel 4, lid 8, van RED II bepaalt dat aanbestedingsprocedures in staat moeten zijn om te zorgen voor een lokaal draagvlak. Een van de elementen die in staat is om dergelijk lokaal draagvlak te vergoten zijn hernieuwbare energiegemeenschappen, zoals uiteengezet in overweging 70 van RED II: "De participatie van lokale burgers en autoriteiten aan projecten op het gebied van hernieuwbare energie via hernieuwbare-energiegemeenschappen heeft tot aanzienlijk meer lokaal draagvlak voor hernieuwbare energie en toegang tot extra particulier kapitaal geleid, met als resultaat lokale investeringen, meer keuze voor de consument en meer participatie van burgers in de energietransitie. Deze lokale betrokkenheid is des te essentiëler wanneer de hernieuwbare-energiecapaciteit toeneemt. Maatregelen om hernieuwbare-energiegemeenschappen in staat te stellen op gelijke voet te concurreren met andere producenten, hebben ook ten doel de participatie van plaatselijke burgers aan projecten op het gebied van hernieuwbare energie, en bijgevolg ook het draagvlak voor hernieuwbare energie, te doen toenemen.".
Zo is er bijvoorbeeld de Renewable Energy Support Scheme (RSSS) uit Ireland(1) . Deze steun is toegekend in de vorm van veilingen. De RSSS had daarbij enkele kenmerken ten voordele van hernieuwbare energiegemeenschappen. Zo vormden deze hernieuwbare energiegemeenschappen een voorkeurscategorie tijdens de eerste veiling. Daarnaast waren de gekwalificeerde hernieuwbare energiegemeenschappen onderworpen aan enkele vereenvoudigde vereisten zoals: "a) geen verplichting om biedingsgaranties te stellen in de veilingen (voor projecten die alleen meedingen in de categorie communautaire preferentie); b) geen verplichting om een uitvoeringszekerheid te stellen als de veiling succesvol is (voor projecten die alleen meedingen in de communautaire preferentiecategorie);en c) geen vereiste om de investeringsmogelijkheid aan te bieden in de "Renewable Electricity participatieregeling" (zie paragraaf 2.6.2.2).".
Ten slotte werd ook voorzien in subsidies en soft loans voor de hernieuwbare energiegemeenschappen.
Volgens de Europese Commissie was dit niet in strijd met overweging 126 van de EEAG dat stelt: "[...] de steun wordt toegekend volgens een concurrerende inschrijvingsprocedure op grond van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria [...]".
De Europese Commissie geeft als reden hiervoor het volgende: "(129) The Commission concludes that the preference category for renewable energy communities can be considered compatible with the requirements of EEAG point 126, and the other features for renewable energy communities can be considered proportionate. This is because Ireland has explained that renewable energy communities have longer term potential, and has proposed controls to limit the size of benefitting projects, evaluate the costs and benefits of these features and the preference category, and limit their size and cost unless sufficient benefits can be quantified.".
Een staatssteun regeling voor hernieuwbare energie waarbij specifieke maatregelen ten voordele van hernieuwbare energiegemeenschappen genomen worden is aldus beoordeeld als in overeenstemming met de staatssteunregels en de EEAG. Ook andere landen (Duitsland, Frankrijk en Denemarken) aanvaarden andere kwalificatiecriteria (bepaalde vergunningen niet nodig), voorwaarden (langere realisatietermijn) en steun (bv. hogere steun, extra bonus) voor energiegemeenschappen.
In Vlaanderen wordt in aanbestedingen als kwalitatief criterium soms burgerparticipatie gebruikt, bijvoorbeeld in raamcontracten van het Vlaams Energiebedrijf.
Burgerparticipatie als verplicht criterium in een concurrerende inschrijvingsprocedure voor een domeinconcessie op de Noordzee is in overeenstemming met het eigendomsrecht. Aangezien geen enkele private ontwikkelaar exclusieve rechten heeft voor de Prinses Elisabeth-zone, wordt er geen bestaand eigendom onteigend.
Er bestaat hierin een wezenlijk verschil tussen ontwikkeling van wind op land en op zee. Op land betreft het percelen waarvan private personen eigenaar zijn. Projectontwikkelaars sluiten met deze private grondeigenaars een opstalovereenkomst voor de bouw van een windturbine en dit wordt dan beschouwd als een zakelijk recht.
Projectontwikkelaars staan weigerachtig om dit zakelijk recht ook te gebruiken/delen voor burgerparticipatie, en hiertoe gedwongen worden, via omgevingsvergunningen, zou kunnen worden beschouwd als een (gedeeltelijke) onteigening van hun zakelijk recht. De situatie is echter verschillend wanneer de overheid eigenaar is van de grond. In dat geval kan de overheid beslissen (via een concurrerende inschrijvingsprocedure) om slechts een recht van opstal toe te kennen aan een partij die ook burgerparticipatie voorziet. Dat is overigens al toegepast in meerdere steden/gemeenten, zowel voor wind- als zonne-energie. De overheid beslist dan, o.a. op basis van kwalitatieve criteria, welke projectontwikkelaar dit zakelijk recht krijgt. Dit geval (aanbesteding door gemeentelijke overheid) komt goed overeen met het voornemen van de federale regering om een projectontwikkelaar te selecteren bij de toewijzing van een domeinconcessie in de Noordzee.
Het betreft hier immers geen grond in eigendom van een private grondeigenaars, maar grond/terrein waarvan de overheid eigenaar is of minstens waarover de overheid de soevereine bevoegdheid heeft om de economische activiteiten te regelen.
Burgerparticipatie als verplicht criterium in een concurrerende inschrijvingsprocedure voor een domeinconcessie op de Noordzee is in overeenstemming met het Europees beginsel van vrij verkeer van kapitaal. De overheid legt een voorwaarde op voor een bepaalde en beperkte kapitaalstroom die vanuit een maatschappelijk oogpunt gewenst is, namelijk burgers sterker betrekken bij de energietransitie. Het gaat over kapitaal dat anders de kans niet krijgt om mee te investeren. De overheid creëert een level playing field, zich baserend op het Europees concept van energiegemeenschappen - in toepassing van RED II. Bovendien is de burgerparticipatie niet beperkt tot personen die in België wonen, maar opengesteld naar alle burgers van de EU. Er wordt expliciet voorzien dat de burgerparticipatie open moet staan voor alle burgers die hierbij een verantwoordelijkheid willen opnemen, zonder enige discriminatie op basis van gender, sociale afkomst, ras, politieke voorkeur of religie.
Burgerparticipatie als verplicht criterium in een concurrerende inschrijvingsprocedure voor een domeinconcessie op de Noordzee is in overeenstemming met het beginsel van vrijheid vereniging en vrijheid van onderneming zoals voorzien in de Belgische Grondwet. Deze beginselen impliceren dat een ondernemer zelf kan beslissen hoe hij zich organiseert. Dat betekent niet dat de overheid geen voorwaarden kan opleggen aan een onderneming via een aanbestedingsprocedure, een concessie, sociale wetgeving, .... De overheid kan echter niet beslissen over hoe de onderneming zichzelf organiseert om aan die wettelijke voorwaarden tegemoet te komen.
Daar waar er via omgevingsvergunningen mogelijks geen sociaaleconomische voorwaarden (bijvoorbeeld burgerparticipatie) statutaire vereisten (NV, CV, BV, ...) of financiële vereisten kunnen worden opgelegd, kan er bij aanbestedingsprocedures of toewijzingsprocedures van concessiezones wel gebruik gemaakt worden van sociaaleconomische criteria (arbeidsnormen, innovatie, burgerparticipatie, ...) op voorwaarde dat voldoende geargumenteerd wordt waarom dat criterium van (maatschappelijk) belang is. Een aanbesteding of concessietoewijzing kan echter geen voorwaarden stellen inzake het statuut van onderneming. Ook de EU-definities van energiegemeenschappen laten dit open: ze stellen socio-economische criteria om erkend te worden als energiegemeenschap, maar laten het open hoe juridische entiteiten (ondernemingen) zichzelf organiseren om hieraan tegemoet te komen. Ook wordt er in dit koninklijk besluit qua financiering voor de minimumparticipatie vrijheid geboden, aangezien dit bijvoorbeeld ook kan via crowdfunding, obligaties of leningen, zonder dat die opsomming limitatief is.
Het verplicht stellen van burgerparticipatie als criterium in een concurrerende inschrijvingsprocédure voor een domeinconcessie op de Noordzee vertegenwoordigt de meest doeltreffende weg om het beoogde doel, namelijk het betrekken van burgers bij investeringen, verhoogde acceptatie en steun, etc., te bereiken.
Deze verplichting is essentieel omdat het de enige manier is om concreet en meetbaar burgers te laten participeren in de investering van het project. Het dwingt inschrijvers om directe plannen en mogelijkheden voor burgerparticipatie te ontwikkelen, wat resulteert in daadwerkelijke financiële betrokkenheid van de gemeenschap bij het project. Alternatieve benaderingen zouden mogelijk niet hetzelfde niveau van directe financiële participatie van burgers waarborgen.
Het is proportioneel aan het doel omdat het stellen van een verplicht criterium voor burgerparticipatie evenredig is aan het belang van het betrekken van de samenleving bij de besluitvorming en investeringen in energieprojecten. Door dit criterium op te nemen, wordt ervoor gezorgd dat elke inschrijver de verantwoordelijkheid neemt voor het inbrengen van een deel van het kapitaal dat openstaat voor burgerparticipatie, wat resulteert in een gebalanceerde betrokkenheid vanuit commerciële en sociale perspectieven.
Andere mogelijke benaderingen zouden niet dezelfde directe impact hebben op het daadwerkelijk betrekken van burgers als investeerders in het project. Het verplicht stellen van burgerparticipatie als criterium verzekert een substantiële mate van directe betrokkenheid van burgers bij de financiële aspecten van het energieproject op de Noordzee, waardoor het een unieke en cruciale benadering vormt om dit doel te realiseren.
Burgerparticipatie in hernieuwbare energieprojecten beoogt een actieve betrokkenheid van burgers bij de ontwikkeling, financiering, bouw en/of exploitatie van hernieuwbare energieprojecten, zoals wind- of zonneparken. Dit kan in verschillende vormen plaatsvinden. De twee voornaamste vormen zijn: 1) directe burgerparticipatie met rechtstreekse eigendom van de burgers, en mogelijks ook samen met kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen in de productie-eenheid en dus betrokkenheid als aandeelhouder.Dit concept wordt ook door de Europese Unie bevorderd via de introductie van de concepten energiegemeenschap van burgers en hernieuwbare energiegemeenschap in respectievelijk de Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en de Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen. Lidstaten moeten onder meer zorgen voor een faciliterend kader voor energiegemeenschappen en moeten rekening houden met de specifieke kenmerken van hernieuwbare-energiegemeenschappen bij het ontwerpen van steunregelingen. Dit type van burgerparticipatie gaat dus niet enkel over de al dan niet financiële opbrengst als dividend, maar gaat in veel gevallen ook samen met een garantie op de afname van hernieuwbare energie aan een stabiele prijs. Artikel 2, 16), c), van RED II stelt duidelijk dat een hernieuwbare energiegemeenschap als hoofddoel heeft: "het verschaffen van voordelen op milieugebied of op economisch of sociaal gebied aan haar aandeelhouders of leden of aan de lokale gebieden waar zij actief is, en niet het realiseren van winst". Bij de vertaling van het concept `hernieuwbare energiegemeenschap' uit te tenderprincipes werd zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Europeesrechtelijke definitie. Burgers, en mogelijks ook samen met kmo's et lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen kunnen op verschillende manieren aan directe burgerparticipatie doen. Burgers, en mogelijks samen met kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen kunnen bijvoorbeeld via een hernieuwbare energiegemeenschap (rechtspersoon) deelnemen in het kapitaal van het project. Via het vehikel van de energiegemeenschap kan dan aan alle criteria van directe burgerparticipatie voldaan worden. In de eerste plaats dienen de winsten van de energiegemeenschap te worden aangewend voor het realiseren van een sociale meerwaarde. Dit omvat het versterken van lokale initiatieven voor de energietransitie, zoals bewustmaking, energielevering, programma's voor elektrificatie, het beheren van energievraag en het aanpakken van energiearmoede. Indien er wordt besloten tot een compensatie, voor de inbreng van het kapitaal, aan de leden van de energiegemeenschap, dan moet dit een bescheiden vergoeding zijn. De CREG kan dit controleren in het kader van de periodieke controle op de naleving van de burgerparticipatie (art. 44). Burgers, en mogelijks samen met kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen zouden ook individueel rechtstreeks aandelen in het kapitaal van het project kunnen kopen, mits dan aan de voorwaarden van directe burgerparticipatie is voldaan.
In dat geval kan er aan de Burgers, en mogelijks samen met kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen niet opgelegd worden hoe zij het dividend zou moeten besteden. 2) indirecte burgerparticipatie, dus een zuivere financiële participatie in het project zonder noodzakelijke eigendom, wat onder andere kan gedaan worden via: a) beleggingsfondsen;b) crowdfunding platform;c) financiële coöperaties. Bij beide concepten is het belangrijk om enerzijds duidelijk te communiceren over de financiële opportuniteiten, maar zeker ook de risico's en om anderzijds ook duidelijk te communiceren over het project om de betrokkenheid zo groot mogelijk te houden.
Burgerparticipatie kan bijdragen aan het vergroten van de acceptatie en betrokkenheid van de lokale gemeenschap bij hernieuwbare energieprojecten, waardoor de kans op weerstand en vertraging bij de ontwikkeling van deze projecten kan worden verminderd. Daarnaast kan burgerparticipatie bijdragen aan het mobiliseren van privékapitaal en de versterking van de lokale economie en de lokale energieproductie.
Er zijn verschillende voordelen verbonden aan burgerparticipatie in energieprojecten. Voor burgerparticipatie in offshore energieprojecten zijn de belangrijkste voordelen: - verhoogde acceptatie en steun: Burgerparticipatie verhoogt de acceptatie en steun voor energieprojecten, omdat belanghebbenden zich betrokken voelen bij het proces en meer vertrouwen hebben in de beslissingen die worden genomen; - verhogen van bewustzijn: burgerparticipatie in offshore projecten kan de kennis van de productie en beschikbaarheid van hernieuwbare energie verhogen en bijgevolg het bewustzijn van het belang van demand-side-management, ook op niveau van burgers, verhogen; - verbeterde besluitvorming: burgerparticipatie zorgt voor een betere besluitvorming door belanghebbenden te betrekken bij het proces en hun inbreng te verzamelen. Dit helpt bij het identificeren van zorgen en het vinden van oplossingen die acceptabel zijn voor alle partijen.
Indien we spreken over een hernieuwbare energiegemeenschap die mee investeert in offshore productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, dan zijn er bijkomende voordelen, zoals: - sociale en economische voordelen: Burgerparticipatie kan leiden tot sociale en economische voordelen, zoals het terugvloeien van winsten naar lokale initiatieven van hernieuwbare energiegemeenschappen en dus het creëren van lokale banen en het verbeteren van de lokale economie.
Ook kan het project beter worden afgestemd op de behoeften van de gemeenschap; - toegang tot hernieuwbare energie aan lage vaste prijzen: participatie van burgers creëert de mogelijkheid tot het afsluiten van coöperatieve PPA's die ervoor zorgen dat de hernieuwbare energie aan lage vaste prijzen toegankelijk is voor de participanten.
Er zijn in België al vele burgerinitiatieven voor hernieuwbare energie actief, waar burgers op een rechtstreekse wijze in kunnen participeren, en die op zoek zijn naar bijkomende investeringen om hun inclusieve werking rond lokale energietransitie verder te kunnen uitbouwen. Deze burgerinitiatieven hebben de ervaring om burgers te verenigen rond projecten hernieuwbare energie, maar het ontbreekt hen aan de schaalgrootte en kennis om mee te dingen in de tenderprocedure voor projecten inzake offshore productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Daardoor moeten ze noodgedwongen samenwerken in een groter samenwerkingsverband om de vrijwillige participatie van alle Belgische burgers in deze offshore productie mogelijk te maken.
Om burgerparticipatie te bevorderen moeten alle inschrijvers zich ertoe verbinden om voor minstens 1% van de investeringskosten (CAPEX) open te stellen voor directe of indirecte burgerparticipatie (als ontvankelijkheidscriterium). Daarnaast kunnen 10 punten verdiend worden door inschrijvers die het aandeel van burgerparticipatie verhogen (als toekenningscriterium). De doelstelling is om in totaal tot 4% van de CAPEX van het project open te stellen voor burgerparticipatie.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 6/3, § 3, 9° van de elektriciteitswet, dat bepaalt dat de voorwaarden voor het gebruik van de kavels onder meer betrekking kunnen hebben op "de mate waarin en de wijze waarop burgerparticipatie kan worden voorzien en hernieuwbare energiegemeenschappen kunnen worden betrokken door de titularis van een domeinconcessie alsook het minimaal te behalen percentage burgerparticipatie".
Een gedetailleerd participatieplan over hoe deze participatie zal worden bereikt en toegepast, moet in de offerte worden opgenomen, waarbij ook het communicatieplan, dat deel uitmaakt van het participatieplan, voor de burgers moet worden gespecificeerd, met een transparante uiteenzetting van de betrokken risico's en mogelijkheden en het toepasselijke wettelijke kader.
Drie jaar na de indienststelling van de installaties zal het beloofde percentage (als toekenningscriterium) worden geverifieerd, rekening houdend met een evaluatie door de bevoegde autoriteit van de door de inschrijver geleverde inspanningen en het volgen van zijn plan van aanpak. Indien de concessiehouder in gebreke blijft, kan een boete opgelegd worden.
Artikelsgewijze toelichting TITEL 1. - Algemene bepalingen: definities en voorwerp
Artikel 1 definieert een reeks begrippen die in het besluit worden gebruikt.
Artikel 2 schrijft voor dat alle aanvragen moeten voldoen aan de ontvankelijkheidscriteria en dat de ontvankelijke aanvragen vervolgens worden geëvalueerd op basis van de toekenningscriteria.
Bovendien wordt voorzien in de mogelijkheid voor de Algemene Directie Energie om verduidelijkingen en extra vragen te stellen in het geval van onduidelijkheden in de aanvragen.
TITEL 2. - Nadere regels van de concurrerende inschrijvingsprocedure met de voorwaarden en procedure tot toekenning van de domeinconcessies
HOOFDSTUK 1. - Ontvankelijkheidscriteria
Artikel 3 verduidelijkt dat de inschrijvers de ontvankelijkheidscriteria gedurende de gehele concurrerende inschrijvingsprocedure moeten vervullen. Op basis van de definitie van het begrip "concurrerende inschrijvingsprocedure" omvat dit alle fasen vanaf de voorafgaande marktconsultatie tot en met de sluiting van de domeinconcessie. Een inschrijver kan dus in elk van deze fasen geweerd worden indien hij niet (meer) aan de voorwaarden voldoet.
Artikel 4 bepaalt dat er per concurrerende inschrijvingsprocedure voor eenzelfde kavel niet meer dan één aanvraag per inschrijver kan ingediend worden. Dit sluit echter niet uit dat eenzelfde onderneming of burgerinitiatief deelneemt aan verschillende deelnemende consortia, mits daarbij de regels inzake eerlijke mededinging gerespecteerd worden. Om concurrentievervalsing te vermijden zullen personen die bij verschillende deelnemende consortia betrokken zijn desgevallend maatregelen moeten nemen om ongeoorloofde informatie-uitwisseling te vermijden.
Om de handhaving van de verplichtingen opgelegd door het besluit mogelijk te maken, bepaalt artikel 5 dat de inschrijver (of, indien de inschrijver een samenwerkingsverband is, elke deelnemer aan dat samenwerkingsverband) een onderneming is met rechtspersoonlijkheid, opgericht overeenkomstig de Belgische wetgeving of de wetgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van een ander land voor zover internationale verdragen waardoor België gebonden is vereisen dat zij toegang hebben tot de Belgische markt, en die beschikt over een centrale administratie, een voornaamste vestiging of maatschappelijke zetel die gevestigd is in een dergelijk land.
Tot de relevante internationale verdragen behoren onder meer de GPA-overeenkomst van de WTO en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk.
Artikel 6 bepaalt dat de inschrijver bij zijn aanvraag ook een aanvraag voegt voor door andere wetgeving vereiste vergunningen en machtigingen. Zo zal iedere aanvraag ook een aanvraag tot verkrijging van een kabelvergunning moeten bevatten. De belangrijkste voorwaarden van die kabelvergunning, zoals deze inzake ingraafdiepte en locatie van kabeltracés, zullen worden opgenomen in de concessiedocumenten die zodoende deel zullen uitmaken van de tenderdocumentatie (cfr. artikel 27, 14° ). De vergunning vereist krachtens de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden zal worden aangevraagd door de administratie en vervolgens overgedragen aan de inschrijver aan wie de domeinconcessie wordt toegekend.
Artikel 7 somt een reeks elementen op die elke aanvraag moet bevatten om ontvankelijk te zijn.
Er wordt een maximum "strike price" van 95 /MWh vastgesteld die alle aanvragen moeten respecteren. Deze maximale strike price is gebaseerd op een studie uitgevoerd door 3E. Aanvragen met een hogere "strike price" worden als niet-ontvankelijk aangemerkt.
Gezien de recente belangrijke kostinflatie en de onzekerheid over toekomstige koststijgingen of dalingen, en gezien de tendering van het tweede en derde lot op een later moment zal plaatsvinden, wordt er voorzien in een indexatie van de maximale strike price die wordt ingeschreven in het KB Tender vanaf 1 maart 2024 tot 6 maanden voor het indienen van het bod. Deze indexatie geschiedt volgens de formule bepaald in artikel 7, 2°.
Er wordt daarnaast een minimum te installeren productiecapaciteit opgelegd. Deze bedraagt 695 MW voor de kavel PEZ I en 1225 MW voor PEZ II en III. Elke inschrijver moet bewijzen dat de beoogde productie-installaties minstens deze productiecapaciteit zullen bereiken conform de technische specificaties zoals gedefinieerd in artikel 27, 4°. Artikel 27, ° 13 verwijst dan weer naar de aansluitingsvoorwaarden van Elia.
Als bijlage bij de tenderdocumentatie zullen er een reeks technische vereisten voor de netaansluiting van het project gedeeld worden, waarvan de inschrijver moet bevestigen dat hij hiervan kennis heeft genomen en het project conform zal realiseren.
Elke inschrijver moet ook bevestigen dat hij de voorwaarden van de milieuvergunning zal respecteren.
De verbintenistermijn moet minstens zeven maanden bedragen.
Een minimum van 1% van de CAPEX van het volledige project moet worden opengesteld voor burgerparticipatie. In geval aandelen worden opengesteld, zal de aankoopprijs van het aandeel gebruikt worden om de procentuele waarde van de CAPEX, zoals ingeschat op het moment van financial close, van het project te bepalen. In geval van indirecte burgerparticipatie geldt de financiële inbreng van burgers ten opzichte van de CAPEX zoals ingeschat op het moment van financial close van het project. Een gedetailleerd burgerparticipatieplan over hoe deze participatie zal worden bereikt en toegepast, moet in de aanvraag worden opgenomen, waarbij ook het communicatieplan, dat deel uitmaakt van het burgerparticipatieplan voor de burgers moet worden gespecificeerd, met een transparante uiteenzetting van de betrokken risico's en mogelijkheden en het toepasselijke wettelijke kader. Deze minimumdrempel zal één jaar na de definitieve overnamedatum worden geëvalueerd. Indien op dat moment niet aan dit minimumpercentage wordt voldaan, zal een niet-bevrijdende boete worden opgelegd om ervoor te zorgen dat dit criterium daadwerkelijk wordt gehaald (zie artikel 54).
Het "burgerparticipatieplan" wordt hier in het hoofdstuk "ontvankelijkheidscriteria" voor het eerst vermeld omdat het minimumpercentage van 1% burgerparticipatie een ontvankelijkheidcriterium is, zoals afgesproken in de tenderprincipes.
Het stelt op deze plaats duidelijk dat het beschrijft hoe minimum 1% van de totale investeringskosten van het project wordt opengesteld voor directe burgerparticipatie of indirecte burgerparticipatie, of een combinatie van beide. Dit moet duidelijk onderscheiden worden van hoe burgerparticipatie als "toekenningscriterium" (verder onder hoofdstuk 2. - Toekenningscriteria) zal worden geëvalueerd. Een inschrijver kan er bijvoorbeeld voor kiezen om 1% minimumparticipatie te realiseren en een lage score te halen op de 10 punten in de toekenningscriteria. In artikel 21 wordt immers uiteengezet op welke wijze inhoudelijk het burgerparticipatieplan beoordeeld zal worden.
Artikel 7,9° is opgesteld als volgt: Alinea 1 verduidelijkt wat het burgerparticipatieplan is (= beschrijving bereiken minimum 1% + visie burgerparticipatie in algemeen) én het stelt dat het communicatieplan daar deel van uitmaakt. In dezelfde zin wordt gedefinieerd wat het communicatieplan is.
Alinea 2 somt de ontvankelijkheidsvoorwaarden op waaraan het communicatieplan moet voldoen.
Inschrijvers moeten in hun inschrijving ook de volgende elementen opnemen: - een gedetailleerd tijdsschema voor de bouw, exploitatie en ontmanteling van de installaties; - een gedetailleerd plan dat beschrijft hoe de best beschikbare technieken inzake duurzaamheid zullen toegepast worden; - een beschrijving van de technieken en middelen die de inschrijver voor ogen heeft voor de realisatie van de werkzaamheden voor de bouw en de exploitatie van de productie-installatie waarop de aanvraag betrekking heeft, waarbij gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare technieken die reeds hun deugdelijkheid hebben bewezen door middel van een typecertificaat of door het gebruik in toepassingen op vergelijkbare schaal als het project en waarbij de impact op het marien milieu zoveel mogelijk wordt beperkt. Hier wordt gevraagd om voor assets waar dit gangbaar is, een typecertificaat te voorzien, zoals bijvoorbeeld een IEC-certificaat voor windturbines.
Indien de toekenningsprocedure voor een typecertificaat nog lopende is, moet een bewijs hiervan worden ingediend en moet het certificaat bekomen zijn voor de installatie ; - een beschrijving van de technieken en middelen die de inschrijver beoogt in te zetten voor de ontmanteling en verwijdering van de installaties, waarbij de impact op het marien milieu zoveel mogelijk geminimaliseerd wordt en maximaal ingezet wordt op hergebruik van materialen.
Wat betreft het tweede streepje hierboven: In artikel 7, 8° wordt specifiek met betrekking tot het ontwerp van de productie-installatie bedoeld onder artikel 7, 3° verzocht om middels een beschrijving aan te tonen dat gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare technieken met het oog op de meest duurzame keuze op vlak van herkomst, samenstelling en recycleerbaarheid van materialen en met het oog op het naleven van de milieuvergunning, en dat overeenkomstig artikel 53, 9° en 13°.Het valt niet uit te sluiten dat in een later stadium en desgevallend met betrekking tot de tweede of derde inschrijvingsprocedure, in dat opzicht bijkomende eisen zouden voortvloeien uit toekomstig Europees recht dat mogelijks zou resulteren uit bijvoorbeeld het voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de raad tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van netto-nul-technologieproducten.
Het bovenstaande derde en vierde streepje hebben eveneens betrekking op de productie-installatie bedoeld onder artikel 7, 3°, waarbij de evaluatie van deze criteria mede zal gebeuren in het licht van de verplichtingen van de concessiehouder bedoeld in artikel 53, 4°, 9°, 12° en 13°. De artikelen 8 tot en met 14 sommen een reeks uitsluitingsgronden op.
Artikel 8 voorziet in de uitsluiting van inschrijvers die definitief veroordeeld zijn wegens een reeks ernstige misdrijven. Deze uitsluitingsgrond is ook van toepassing wanneer personen die lid zijn van de leidinggevende of toezichthoudende organen van een inschrijver een dergelijke veroordeling hebben opgelopen. De uitsluiting geldt voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van de definitieve veroordeling. Het bewijs dat deze uitsluitingsgrond niet voorhanden is kan geleverd worden met een recent uittreksel uit het strafregister of gelijkwaardig document afgeleverd door een bevoegde instantie van het land van oorsprong.
Artikel 9 voorziet in de uitsluiting van ondernemingen die solvabiliteitsproblemen hebben. De inschrijver mag met name niet worden beschouwd als een onderneming in moeilijkheden in de zin van de "Mededeling van de Commissie - Communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden".
Het bewijs dat de inschrijver zich niet in één van de opgesomde toestanden bevindt kan geleverd worden met een recent bewijs van niet-faillissement of gelijkwaardig document uitgereikt door een bevoegde instantie van het land van oorsprong.
Artikel 10 bepaalt dat de minister inschrijvers kan uitsluiten die het voorwerp uitmaken van een procedure tot terugvordering van steun of van een uitstaand bevel tot terugvordering van steun. Het betreft hier inzonderheid de terugvordering van onrechtmatige staatssteun alsook de mogelijke uitsluiting van een inschrijver die gebruik maakt van middelen voortgebracht door producenten of leveranciers die voor de productie daarvan gebruik maakt van buitenlandse subsidies die de interne markt ernstig verstoren in de zin van Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, vastgesteld doormiddel van een besluit van de Europese Commissie overeenkomstig die Verordening.
Artikel 11 voorziet in de uitsluiting van inschrijvers met uitstaande schulden inzake belastingen of sociale zekerheid. Deze uitsluitingsgrond is overgenomen uit de wetgeving inzake overheidsopdrachten en de wet concessieovereenkomsten. Dit is standaardpraktijk in aanbestedingen en ondernemingen zijn gekend met het aanvragen van documenten ter staving. De inschrijver die niet aan al zijn verplichtingen inzake de betaling van belastingschulden en sociale zekerheidsbijdragen heeft voldaan, moet aantonen dat: a) hij geen bijdrageplicht heeft van meer dan 3.000 euro, of b) hij uitstel van betaling heeft verkregen voor de betaling van deze schuld en dit uitstel strikt naleeft. Indien de inschrijver een bijdrageplicht van meer dan 3.000 euro heeft, toont hij, op straffe van uitsluiting, aan dat hij ten aanzien van een aanbestedende dienst of een openbaar bedrijf over een of meer zekere, opeisbare en van elke verplichting jegens derden vrijgestelde schulden beschikt voor een bedrag dat ten minste gelijk is aan zijn schuld verminderd met 3.000 euro.
Indien uit het attest van de aanbestedende dienst niet blijkt dat de inschrijver voldoet aan deze vereisten inzake zijn fiscale en sociale verplichtingen, stelt zij de inschrijver daarvan in kennis. Vanaf de dag na deze kennisgeving beschikt de inschrijver over vijf werkdagen om het bewijs van zijn regularisatie te leveren. Van deze regularisatie kan slechts eenmaal gebruik worden gemaakt.
Artikel 12 behoeft geen commentaar.
Artikel 13 bevat een aantal algemene facultatieve uitsluitingsgronden, waaronder met name concurrentievervalsende afspraken, beroepsfouten enz. De bepalingen zijn geïnspireerd op artikel 69 van de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 inzake overheidsopdrachten en artikel 52 van de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 betreffende de concessieovereenkomsten.
De beslissing waarbij een inschrijver op basis van één van de in dit artikel vermelde gronden uitgesloten wordt, moet gemotiveerd zijn. Er wordt niet vereist dat de uitsluitingsgrond reeds bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is vastgesteld. De beslissing tot uitsluiting is echter onderworpen aan een rechterlijke controle ex post, in het kader van een beroep tegen de gunningsbeslissing. De motivering van de beslissing moet afdoende zijn om een effectieve rechterlijke controle toe te laten, waarbij de beslissing getoetst wordt aan onder meer het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Artikel 14 verduidelijkt dat, indien de inschrijver een samenwerkingsverband (consortium) is, de uitsluitingsgronden van de artikelen 8 tot en met 13 van toepassing zijn op elke deelnemer aan dat samenwerkingsverband.
Artikel 15 lijst de documenten op die de inschrijver bij zijn aanvraag moet voegen om zijn organisatorische en professionele capaciteit aan te tonen. Dit omvat onder meer de opgave van een organigram dat getuigt van de geschikte profielen waarvan de evaluatie mede zal gebeuren in het licht van de verplichtingen van de concessiehouder bedoeld in artikel 53, 1° en 13°, alsook de opgave van een geschikte financiële structuur waarvan de evaluatie mede zal gebeuren in het licht van de verplichtingen van de concessiehouder bedoeld in artikel 53, 1°, 3°, 4°, 6°, 15° en 17° alsook een beschrijving van hoe de burgerparticipatie in de financiële structuur zal geïntegreerd worden en een verklaring dat de inschrijver de normen inzake cyberveiligheid zal naleven. Er is ook een beschrijving nodig van een veiligheidsbeheersysteem dat ontworpen is om de integriteit van de betrokken installaties te vrijwaren, de openbare veiligheid te garanderen, het milieu te beschermen en een beleid om incidenten te voorkomen in te voeren. De evaluatie van voornoemd veiligheidsbeheersysteem zal mede gebeuren in het licht van de verplichtingen van de concessiehouder bedoeld in artikel 53, 8°, 10°, 11° en 13°. Dit veiligheidsbeheersysteem moet betrekking hebben op de verschillende gevolgen (veiligheid, cyber - inclusief databescherming, gezondheid, milieu) van incidenten die zich in de installaties kunnen voordoen. Dit omvat onder meer de vereiste dat inschrijvers aantonen dat zij een benadering van risicobeoordeling gedurende de levensduur hanteren voor het beheer van cybersecurity- en gegevensbeveiligingsrisico's die voortvloeien uit de werking van hun activa op entiteitsniveau, inclusief de apparatuur die zij verkrijgen van hun toeleveringsketens. Deze risicobeoordeling moet voldoen aan erkende internationale normen zoals ISO, IEEE en IEC of equivalenten.
Inschrijvers dienen ook aan te tonen dat zij bij hun risicobeoordeling prioriteit geven aan technologieleveranciers die zich ertoe verbinden gevoelige gegevens alleen op te slaan, te analyseren en te delen in landen die deel uitmaken van de EU douane-unie of ondertekenaars zijn van de Government Procurement Agreement (GPA) en die AVGB-equivalente normen toepassen. Tevens moeten inschrijvers zich ertoe verbinden regelmatige beoordelingen uit te voeren van de cyber- en gegevensbeveiligingsrisico's die mogelijk voortvloeien uit hun exploitatie van de apparatuur die zij installeren naar aanleiding van hun succesvolle deelname aan de veiling. Het valt niet uit te sluiten dat in een later stadium en desgevallend met betrekking tot de tweede of derde inschrijvingsprocedure, in dit opzicht bijkomende eisen zouden voortvloeien uit toekomstig Europees recht dat mogelijks zou resulteren uit bijvoorbeeld het voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de raad tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van netto-nul-technologieproducten.
Artikel 16 bepaalt de vereisten inzake technische capaciteit. De technische capaciteiten van de inschrijvers zijn belangrijk om het risico op vertraging of niet-uitvoering van de projecten te beperken.
De inschrijver moet kunnen aantonen dat hij over een technische ervaring beschikt voor de realisatie van een gelijkaardig project van een significante omvang. Aan deze vereist van technische capaciteit kan worden voldaan door het voorleggen van een referentie met betrekking tot één project dat een productie-installatie voor een totaal geïnstalleerd vermogen van minstens 300 MW als voorwerp heeft of referenties met betrekking tot twee projecten die samen een productie-installatie voor een totaal geïnstalleerd vermogen van minstens 300 MW als voorwerp hebben, waarbij voornoemde projecten werden gerealiseerd in de Europese Economische Ruimte of het Verenigd Koninkrijk en waarvan de eerste productie-eenheid sinds minstens achttien maanden in dienst gesteld is en waarbij uit de projectbeschrijving afdoende blijkt dat de inschrijver een actieve rol in het projectbeheer heeft vervuld en zijn rol dus niet beperkt bleef tot een zuivere financiële deelname.
Indien de inschrijver de projecten die als referentie gebruikt worden samen met anderen gerealiseerd heeft, wordt het vermogen van dit (deze) project(en) bepaald op basis van het procentuele aandeel van de inschrijver in het eigenaarschap van dit (deze) project(en). Het procentuele aandeel wordt dan bepaald op basis van de CAPEX op het moment van financial close.
Er is dus sprake van een cumulatieve voorwaarde van zowel minstens 25% financiële participatie als een actieve rol in het projectbeheer. Het is dus niet voldoende om een passieve investeerder te zijn om in aanmerking te komen. Het tweede lid van paragraaf 2 bepaalt immers dat indien de inschrijver een samenwerkingsverband is die de bedoelde referenties voorlegt, de deelnemers aan dat samenwerkingsverband samen een aandeel van minstens 25% in het samenwerkingsverband hebben en bovendien dienen aan te tonen dat ze een actieve rol zullen vervullen in het projectbeheer met betrekking tot het project waarvoor zij in het samenwerkingsverband een aanvraag indienen.
Onder "projectbeheer" wordt verstaan de leiding en coördinatie van het ontwerp, de inkoop, de bouw, de installatie en de exploitatie van de installatie (zie definitie in artikel 1, § 2, 15° ), wat overeenstemt met het begrip "Engineering, Procurement, Construction and Installation" (EPCI).
Om te voldoen aan de minimale vereiste van 300 MW, mag de inschrijver de hulp van een derde partij inschakelen, op voorwaarde dat hij voor elke derde partij die hij wil betrekken bij het ontwerp, de aankoop, de bouw, de inbedrijfstelling, of de exploitatie van een productie-installatie, minstens één vergelijkbaar project of een projectportfolio van projecten als referentie verstrekt waarin deze derde partij een soortgelijke bijdrage heeft geleverd als vereist is voor het beoogde project.
Artikel 17 bepaalt de vereisten inzake financiële capaciteit. Om hun financiële draagkracht aan te tonen, moeten de inschrijvers aan het eind van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend voor ten minste 75 miljoen euro aan activa bezitten voor de kavel PEZ I en 150 miljoen euro voor de kavels PEZ II en III. Een bewijs van financiële stabiliteit van alle inschrijvers zal worden geëist en dient te worden geleverd door middel van een borgstelling van 70 miljoen euro voor de kavel PEZ I en 140 miljoen euro voor de kavel PEZ II. Deze borg moet worden toegevoegd op het moment van de inschrijving. De vrijgave van deze garantie zal beginnen na de voltooide installatie van 50% van de productie-eenheden, op lineaire wijze tot de uiteindelijke vrijgave die zou plaatsvinden wanneer alle turbines in bedrijf zijn gesteld (zie artikel 57). Verder schrijft artikel 17 voor dat onder meer ook een zakelijk plan bij de aanvraag moet worden gevoegd. De evaluatie van voornoemd zakelijk plan en diens realistisch karakter zal mede gebeuren in het licht van de verplichtingen van de concessiehouder bedoeld in artikel 53, 1°, 3°, 4°, 6°, 15° en 17°.
HOOFDSTUK 2. - Toekenningscriteria
Artikel 18 verduidelijkt dat alle aanvragen eerst getoetst worden aan de ontvankelijkheidscriteria en alleen aanvragen die voldoen aan deze criteria zullen beoordeeld worden aan de hand van de toekenningscriteria. Inschrijvers waarvan de aanvraag niet-ontvankelijk of onregelmatig bevonden wordt krijgen daarvan een kennisgeving overeenkomstig artikel 35.
Artikel 19 Voor de beoordeling van de biedingen worden de volgende toekenningscriteria en bijhorende weging gehanteerd:
Prijs
Innovatie in businessmodel
Prix
Innovation dans le modèle d'entreprise
Punten
90,0000
10,0000
Points
90,0000
10,0000
Het criterium "prijs" heeft betrekking op de hoogte van de strike price. De strike price moet lager zijn dan de maximum strike price (zie artikel 7).
Het criterium "innovatie in businessmodel" heeft betrekking op het aandeel directe burgerparticipatie of het aandeel indirecte burgerparticipatie boven op het vereiste minimum van 1% van de CAPEX, zoals bepaald in de ontvankelijkheidscriteria.
Artikel 20 Voor het criterium prijs krijgt de aanvraag met de laagste strike price de maximumscore en wordt aan de andere aanvragen een score toegekend in evenredige verhouding van de geboden strike price tot de laagste strike price, waarbij een afwijking van 8% ten opzichte van de laagste strike price gelijkgesteld wordt aan een verschil van 10,0000 punten.
De keuze voor deze puntenberekening zorgt ervoor dat de punten die behaald worden voor het toekenningscriterium burgerparticipatie effectief kunnen meespelen in de toekenning van de tender, conform de beleidskeuze om de inschrijvers aan te moedigen om zoveel mogelijk burgerparticipatie toe te laten. Een verschil van 8% in de strike price kan hier nog gecompenseerd worden door een hoge score op het burgerparticipatiecriterium. Indien het verschil in geboden strike price echter te groot is, bv. als de geboden strike price meer dan 8% afwijkt van de laagste strike price, dan kan dit verschil niet meer goedgemaakt worden met de score op het criterium burgerparticipatie.
Op deze wijze krijgt dit criterium een gepast gewicht in de puntenberekening, in evenredigheid met de nagestreefde beleidsprioriteiten.
De puntenberekening van de strike price wordt volgens de volgende formule proportioneel verdeeld:
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Met: PuntenA: de puntenberekening voor bieder A;
BidMinimum: de laagste geboden strike price;
BidA: de geboden strike price van bieder A. Hieronder worden een aantal voorbeelden weergegeven die aantonen hoe de puntenverdeling eruit zal zien bij verschillende aanvragen:
Voorbeeld 1
Geboden strike price (EUR/MWh)
Punten
Exemple 1
Strike price offert (EUR/MWh)
Points
Bieder A
40
90,00
Soumissionnaire A
40
90,00
Bieder B
43
80,63
Soumissionnaire B
43
80,63
Bieder C
45
74,38
Soumissionnaire C
45
74,38
Bieder D
47
68,13
Soumissionnaire D
47
68,13
Bieder E
48
65,00
Soumissionnaire E
48
65,00
Bieder F
50
58,75
Soumissionnaire F
50
58,75
Stel dat in dit voorbeeld bieder A wat betreft de mate van burgerparticipatie slechts 0 punten behaalt. Dan moet bieder B minstens 9,38 punten behalen op de mate van burgerparticipatie om de punten van bieder A te evenaren. Indien bieder B hoger scoort op de mate van burgerparticipatie, wordt de domeinconcessie aan bieder B gegund.
Voorbeeld 2
Geboden strike price (EUR/MWh)
Punten
Exemple 2
Strike price offert (EUR/MWh)
Points
Bieder A
50
90,00
Soumissionnaire A
50
90,00
Bieder B
51
87,50
Soumissionnaire B
51
87,50
Bieder C
51,6
86,00
Soumissionnaire C
51,6
86,00
Bieder D
52,8
83,00
Soumissionnaire D
52,8
83,00
Bieder E
54
80,00
Soumissionnaire E
54
80,00
Bieder F
55
77,50
Soumissionnaire F
55
77,50
In dit voorbeeld hebben verschillende bieders nog een kans om via burgerparticipatie de domeinconcessie te winnen. Zo moet bieder B slechts 2,51 punten hoger scoren dan bieder A op burgerparticipatie.
Ook bieder C moet slechts 4,01 punten hoger op burgerparticipatie. Dit kan doorgetrokken worden naar de andere bieders.
Voorbeeld 3
Geboden strike price (EUR/MWh)
Punten
Exemple 3
Strike price offert (EUR/MWh)
Points
Bieder A
50
90,00
Soumissionnaire A
50
90,00
Bieder B
54
80,00
Soumissionnaire B
54
80,00
Bieder C
55
77,50
Soumissionnaire C
55
77,50
Bieder D
56
75,00
Soumissionniare D
56
75,00
Bieder E
56,5
73,75
Soumissionnaire E
56,5
73,75
Bieder F
60
65,00
Soumissionnaire F
60
65,00
In dit voorbeeld is het niet meer mogelijk voor bieder B om via burgerparticipatie hoger te scoren dan bieder A. Wanneer in het extreme geval bieder A 0 punten scoort en bieder B 10 dan is er een ex aequo, waardoor bieder A wint.
Artikel 21 Om burgerparticipatie te bevorderen kunnen 10 punten verdiend worden door inschrijvers die het aandeel van burgerparticipatie verhogen. In dit kader kan de inschrijver tijdens de aanbestedingsfase een percentage van de CAPEX van het project voor verschillende vormen van burgerparticipatie reserveren. De doelstelling is om in totaal tot 4% van de CAPEX van het project open te stellen voor burgerparticipatie, waarvan 2% door middel van directe burgerparticipatie.
Er worden punten toegekend voor de volgende inspanningen inzake burgerparticipatie: - directe of indirecte burgerparticipatie boven op het minimum van 1% burgerparticipatie als ontvankelijkheidscriterium, tot 3% van de CAPEX van het project in het toekenningscriterium en dus een geheel van 4% burgerparticipatie van de CAPEX gerealiseerd in lijn met de doelstelling; - directe burgerparticipatie tot 2% van de CAPEX; - communicatie, sensibilisatie en actieve betrokkenheid opgenomen in een gedetailleerd burgerparticipatieplan; - de combinatie van indirecte en directe burgerparticipatie.
In artikel 21, § 1, wordt de puntenverdeling in detail uitgelegd. Deze wordt hier uitgelegd aan de hand van een aantal rekenvoorbeelden.
Onder a) kan tot 3 punten verkregen worden voor burgerparticipatie (ongeacht of het directe of indirecte burgerparticipatie is). Hier wordt enkel gekeken naar de percentages boven op het minimum van 1%.
Deze punten worden berekend als volgt:
Percent burgerparticipatie
Punten
Pourcentage de participation citoyenne
Points
? 1%
1
? 1%
1
? 2%
2
? 2%
2
? 3%
3
? 3%
3
- Voorbeeld 1: Men heeft 1% burgerparticipatie exclusief het minimum van 1%. Dit betekent dat de inschrijver hier 1 punt toegewezen krijgt. b) tot 4 bijkomende punten verkregen kunnen worden voor directe burgerparticipatie.Hier kijkt men naar het percentage inclusief het minimum van 1%. Deze punten worden berekend als volgt:
Percent directe burgerparticipatie
Punten
Pourcentage de participation citoyenne
Points
? 0.5%
1
? 0.5%
1
? 1%
3
? 1%
3
? 2%
4
? 2%
4
- Voorbeeld 1: Men heeft 1% directe burgerparticipatie (inclusief het minimum van 1%). Dit betekent dat de inschrijver hier 3 punten toegewezen krijgt. c) tot 3 punten verkregen kunnen worden voor inspanningen inzake participatie, sensibilisering en actieve betrokkenheid van de burgers, opgenomen in het in artikel 7, 9° bedoelde burgerparticipatieplan, op de wijze nader bepaald in § 2. - Voorbeeld 1: In dit voorbeeld worden er 2 punten toegekend.
Het finale resultaat is de som van de stappen a), b) en c). - Voorbeeld 1: Er wordt 1 punt toegewezen in a), 3 punten in b) en 2 punten in c). Het totaal verdiende punten is in dit voorbeeld gelijk aan 6.
Voorbeeld 2: - A): De inschrijver heeft 3% aan burgerparticipatie (exclusief het minimum van 1%). Hiervoor krijgt de inschrijver 3 punten; - b): De inschrijver heeft 2% directe burgerparticipatie (inclusief het minimum van 1%). De inschrijver krijgt hiervoor 4 punten; - c) De inschrijver krijgt 2 punten toegewezen voor het burgerparticipatieplan. - Totaal: De inschrijver behaalde in totaal 3+4+2= 9 punten.
Voorbeeld 3: - a): De inschrijver heeft 1% aan burgerparticipatie (exclusief het minimum van 1%). Hiervoor krijgt de inschrijver 1 punt; - b): De inschrijver heeft 1% directe burgerparticipatie (inclusief het minimum van 1%). De inschrijver krijgt hiervoor 3 punten; - c) De inschrijver krijgt 1 punt toegewezen voor het burgerparticipatieplan. - Totaal: De inschrijver behaalde in totaal 1+3+1= 5 punten.
De score voor het gedeelte "financiële burgerparticipatie" zal worden bepaald op basis van het % van de CAPEX van het project dat voor burgerparticipatie ter beschikking wordt gesteld. De score voor het gedeelte "communicatie, sensibilisatie en actieve betrokkenheid opgenomen in het plan van aanpak" zal worden toegekend door de AD Energie van de FOD Economie.
Artikel 21, § 2, zet uiteen hoe het burgerparticipatieplan zal beoordeeld worden. Het burgerparticipatieplan wordt beoordeeld op 3 punten, evenredig verdeeld, namelijk de mate van transparantie, de mate van toegankelijkheid, de mate van participatie op de volgende wijze: 1° Mate van transparantie: ? Specifiek: het burgerparticipatieplan dient gedetailleerde informatie te verstrekken over het project, waaronder de doelstellingen, scope, betrokken partijen, en de impact op de gemeenschap.De bijdrage aan de energietransitie en de sociale meerwaarde van het project moeten expliciet worden beschreven. ? Meetbaar: de mate van transparantie wordt gemeten aan de hand van de duidelijkheid van de verstrekte informatie alsook de mate van detail en de mate van real time informatie delen, waarbij er criteria worden vastgesteld om de begrijpelijkheid ervan te beoordelen. Het vergroten van het draagvlak voor energietransitie wordt gemeten door middel van de diensten die door de indieners zullen aangeboden worden waaraan deelnemers aan de burgerparticipatie kunnen deelnemen, zoals enquêtes of openbare bijeenkomsten om de perceptie van de leden te peilen. De noodzakelijke investeringen in hernieuwbare elektriciteitsproductie en in flexibiliteit van het toekomstige energiesysteem wordt gemeten a.d.h.v. het ontwikkelen van initiatieven om door middel van de participatie verdere financiële middelen ter beschikking te stellen voor de ontwikkeling van lokale hernieuwbare energieproductie bij zoveel mogelijk deelnemers aan de burgerparticipatie, alsook de initiatieven en het ter beschikking stellen van tools aan alle deelnemers van de burgerparticipatie om actief bij te dragen aan de flexibiliteit van het energiesysteem door bijvoorbeeld het stimuleren van concrete projecten rond demand side management, alsook de initiatieven en het ter beschikking stellen van tools aan alle deelnemers om energie te besparen of voor het installeren van warmtepompen. ? Haalbaar: het plan moet rekening houden met de praktische haalbaarheid binnen de context van het project, waarbij de beschikbaarheid van middelen, informatie en expertise wordt geëvalueerd. Er moet worden aangetoond dat het plan financieel en organisatorisch haalbaar is, en dat het realistisch is om de beoogde mate van transparantie te bereiken. ? Relevant: transparantie wordt als relevant beschouwd omdat het direct bijdraagt aan het succes van burgerparticipatie en de bredere acceptatie van de energietransitie. Het moet duidelijk maken hoe transparantie de betrokkenheid van de gemeenschap versterkt en het vertrouwen in het project bevordert. ? Tijdsgebonden: het plan moet een tijdlijn bevatten waarin duidelijk wordt aangegeven wanneer specifieke informatie wordt verstrekt gedurende het besluitvormingsproces, zodat leden op relevante momenten geïnformeerd zijn. 2° Mate van toegankelijkheid: ? Specifiek: het plan moet concrete maatregelen bevatten, zoals het aanbieden van informatie in meerdere talen, het verstrekken van alternatieve formats (bijv.braille, audio) en het waarborgen van digitale inclusie. Ook de mate van het betrekken van mensen in energie-armoede wordt mee geëvalueerd. ? Meetbaar: toegankelijkheid wordt gemeten aan de hand van de beschikbaarheid van informatie in verschillende talen en formaten. De mate van digitale inclusie wordt beoordeeld door de beoogde participatie van diverse doelgroepen in digitale platforms en bijeenkomsten te meten. ? Haalbaar: het plan moet aantonen dat de voorgestelde toegankelijkheidsmaatregelen financieel en technologisch haalbaar zijn, binnen het vastgestelde budget en de beschikbare technologische mogelijkheden. ? Relevant: toegankelijkheid is relevant omdat het deelname en betrokkenheid van diverse leden bevordert, waardoor een inclusieve en representatieve burgerparticipatie mogelijk wordt. ? Tijdsgebonden: het plan moet een duidelijk tijdskader bevatten waarin de toegankelijkheidsmaatregelen geïmplementeerd worden gedurende het participatieproces, met regelmatige evaluaties om eventuele aanpassingen te kunnen maken. 3° Mate van participatie: ? Specifiek: het plan moet inzicht geven in de besluitvormingsprocessen, zodat de leden begrijpen hoe hun input wordt verwerkt en welke invloed zij kunnen uitoefenen.Het plan moet concrete mechanismen beschrijven, zoals openbare consultaties, inspraakprocedures, workshops, en andere instrumenten om actieve burgerparticipatie te vergemakkelijken en om de besluitvorming ook te laten gebeuren door de leden. ? Meetbaar: de mate van participatie wordt gemeten aan de hand van kwantitatieve gegevens, zoals het aantal deelnemers aan openbare consultaties en inspraakprocedures, evenals kwalitatieve gegevens over de impact van ledeninput op besluitvorming. ? Haalbaar: het plan moet aantonen dat de voorgestelde participatiemechanismen haalbaar zijn binnen de wettelijke kaders en praktische beperkingen, met specifieke aandacht voor de diversiteit van de doelgroepen. ? Relevant: burgerparticipatie wordt als relevant beschouwd omdat het bijdraagt aan democratische besluitvorming en de algemene acceptatie van het project bevordert. ? Tijdsgebonden: het plan moet duidelijk aangeven wanneer en hoe leden kunnen deelnemen aan participatieactiviteiten, evenals wanneer besluiten worden genomen op basis van hun input, om een transparant en gestructureerd proces te waarborgen.
De kwalitatieve evaluatie van het burgerparticipatieplan kan rekening houden met concrete voorbeelden van bij voorkeur reeds uitgevoerde projecten.
Het communicatieplan dat deel uitmaakt van het burgerparticipatieplan wordt nagekeken bij de controle op de ontvankelijkheidscriteria (onder artikel 7,9° ). Daar wordt immers gecontroleerd - als een checklist - het plan voldoet aan de opgesomde voorwaarden van toegankelijkheid en begrijpbaarheid (a), b) en c)), transparante, eerlijke en duidelijke communicatie over de opbrengsten en risico's (d)), bescherming persoonsgegevens (e)), naleving financiële wetgeving (prospectus) (f)) en klachtenmechanisme (g)).
Artikel 21, § 3, zet de voorwaarden uiteen waaraan directe burgerparticipatie dient te voldoen. Het betreft hier zes voorwaarden, namelijk: (1) open en vrijwillige deelname, (2) democratische controle en eigenaarschap, (3) draagvlakcreatie, (4) economische participatie van de deelnemende burgers, (5) autonomie en onafhankelijkheid en (6) directe burgerparticipatie kan ook voorzien worden door een samenwerkingsverband tussen meerdere burgerinitiatieven voor hernieuwbare energie waartoe de burgers rechtstreeks kunnen toetreden.
Bij de vierde voorwaarde van economische participatie kan er naast aandelen in het kapitaal ook gewerkt worden met daaraan gelinkte aandeelhouderslening(en), op voorwaarde dat een equivalent deel van de inbreng van alle aandeelhouders, berekend op aanschaffingswaarde, in de vorm van aandelen en van aandeelhouderslening(en) aan het project werd verschaft. Dit wil zeggen dat de participanten op dezelfde manier behandeld moeten worden als alle andere aandeelhouders, onder andere inzake dividenden dan wel terugbetalingen. In dat geval mogen aandelen in het kapitaal van het project en eventueel hieraan gelinkte aandeelhouderslening(en) volwaardig meetellen voor directe burgerparticipatie.
Bij deze zesde voorwaarde kan gedacht worden aan een deelname van kmo's, lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen. Dit dient in dezelfde zin begrepen te worden als de vermelding ervan in de definitie van "hernieuwbare-energiegemeenschap" zoals bepaald in artikel 2, 107° elektriciteitswet.
HOOFDSTUK 3. - Indiening en behandeling van de aanvragen De artikelen 22 en 23 benadrukken het belang van de gelijke behandeling van alle deelnemers aan de concurrerende inschrijvingsprocedure. Daaruit volgt dat de minister niet op discriminerende wijze informatie mag verstrekken. Aan alle inschrijvers moet dus in alle transparantie dezelfde informatie verstrekt worden. Mits de minister de beginselen van gelijkheid, billijkheid, transparantie en evenredigheid respecteert, is de minister echter vrij om verder, uiteraard binnen de krijtlijnen van dit besluit, de procedure naar eigen goeddunken te organiseren. Niet elk mogelijk detail kan immers in dit besluit geregeld worden.
Artikel 24 bepaalt dat het organiseren van de concurrerende inschrijvingsprocedure geen verplichting inhoudt tot het gunnen of het sluiten van de domeinconcessie. Een gelijkaardige bepaling is eveneens terug te vinden in de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 inzake overheidsopdrachten (artikel 85) en de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 betreffende de concessieovereenkomsten (artikel 56). De concessieverlenende overheid (de minister bevoegd voor Energie en de minister bevoegd voor Noordzee, zie artikel 6/3, § 2, van de elektriciteitswet) kan te allen tijde beslissen om de procedure op te schorten, te annuleren of te herbeginnen. Dit laat onder meer toe om in te spelen op onvoorzienbare omstandigheden die tot gevolg hebben dat de randvoorwaarden voor de uitvoering van de projecten (nog) niet verenigd zijn. In dit stadium van de concurrerende inschrijvingsprocedure kunnen de inschrijvers aldus geen verworven rechten of legitieme verwachtingen doen gelden.
Indien de concessieverlenende overheid beslist om de procedure te schorsen, te annuleren of over te doen of om de domeinconcessie niet toe te kennen of te sluiten, blijven de algemene aansprakelijkheidsregels zoals vastgelegd in artikel 1382 Oud Burgerlijk Wetboek van toepassing. Aldus zal de inschrijver moeten aantonen dat er - ondanks het gebrek aan verworven rechten of legitieme verwachtingen in diens hoofde - sprake is van een fout of onzorgvuldigheid in hoofde van de concessieverlenende overheid.
Artikel 25 regelt de modaliteiten van de publicatie van de aankondiging van de concurrerende inschrijvingsprocedure. Deze modaliteiten zijn geënt op die welke toegepast worden inzake overheidsopdrachten.
Artikel 26 De volledige concessiedocumentatie zal online en kosteloos ter beschikking gesteld worden van geïnteresseerde kandidaten via een internetpagina. Op dezelfde wijze zullen ook de gecertificeerde studies ter beschikking gesteld worden. De toegang tot deze documentatie zal afhankelijk worden gesteld van een eenvoudige registratie op de website, waarbij gebruikers hun contactgegevens moeten opgeven om een toegangscode te bekomen. Dit laat vervolgens toe om aan alle kandidaten gelijke informatie te verschaffen.
Kandidaten zullen tot de zestigste dag voor de uiterste datum voor het dienen van de aanvragen vragen kunnen stellen ter verduidelijking van de concessiedocumenten. Deze vragen en de antwoorden erop zullen, desgevallend op geanonimiseerde wijze, aan alle op het platform geregistreerde gebruikers meegedeeld worden, uiterlijk de dertigste dag voor de uiterste datum voor de indiening van de aanvragen.
Artikel 27 bepaalt de informatie die de concessiedocumenten ten minste moeten bevatten.
Onder de in 4° bedoelde technische en functionele specificaties worden onder meer de functionele en technische vereisten bedoeld opgelegd door o.a. de netwerkbeheerder (waaronder met name de vereisten voor de aansluiting op het transmissienetwerk) en de andere bevoegde instanties.
Artikel 27, 12°, bepaalt dat de uitvoeringsvoorwaarden van de domeinconcessie overeenkomstig titel 3 van het besluit in de concessiedocumenten opgenomen moeten worden. De concessiedocumenten kunnen die waar nodig nog verder preciseren. De uitvoeringsvoorwaarden omvatten met name de verplichtingen van de concessiehouder bedoeld in artikel 53. Door in artikel 27, 12°, a) een verwijzing naar artikel 43 toe te voegen, werd tegemoetgekomen aan de opmerking van de CREG in randnummer 58 van haar advies (1)2606. De opsomming van de verplichtingen van de concessiehouder in artikel 53 is echter niet exhaustief. De concessiehouder is er uiteraard toe gehouden om alle verplichtingen die hij krachtens de wet, de uitvoeringsbesluiten van de wet en de concessieovereenkomst te allen tijde te respecteren.
Artikel 28 De inschrijvers krijgen negen maanden de tijd om hun aanvraag voor te bereiden. Aanvragen kunnen ten vroegste acht maanden na publicatie ingediend worden.
In beperkte gevallen kan de minister de limietdatum en/of het limietuur verdagen.
Te laat ingediende aanvragen worden geweerd.
De artikelen 29 en 30 bepalen de praktische modaliteiten voor de indiening en opening van de aanvragen. Zo wordt vereist dat de inschrijvers voorzien in een correspondentieadres in België dat schriftelijke correspondentie in het kader van de concurrerende inschrijvingsprocedure toelaat en daarvan melding maken in hun aanvraag. De voornoemde vereiste heeft een legitiem oogmerk (administratieve efficiëntie) en is niet disproportioneel ten opzichte van dit oogmerk (Zie HvJEU 3 december 1974, zaak 33/74, Van Binsbergen, Jur. 1974, p. 1299, pt. 16; zie ook conclusies van advocaat-generaal Mayras in dezelfde zaak, Jur. 1974, p. 1319).
Artikel 31 Na de opening van de aanvragen heeft de Algemene Directie Energie drie maanden de tijd om de aanvragen te evalueren. Deze termijn kan in voorkomend geval eenmalig met maximaal drie maanden verlengd worden.
De volledige en ontvankelijke aanvragen worden door de Algemene Directie Energie getoetst aan de toekenningscriteria. In dat opzicht wordt er eerst kennisgenomen van de ingediende elementen in het afzonderlijke document met betrekking tot het criterium inzake burgerparticipatie die in een eerste puntenbeoordeling resulteert.
Slechts in een tweede stadium wordt kennisgenomen van de ingediende elementen in het afzonderlijk document met betrekking tot het criterium inzake de strike price die in een tweede puntenbeoordeling resulteert. In een derde stadium worden voornoemde twee puntenbeoordelingen samengeteld.
De Algemene Directie Energie stelt een evaluatieverslag op. Dit verslag is een voorbereidende handeling en niet vatbaar voor afzonderlijk beroep.
HOOFDSTUK 4. - Gunning en sluiting van de domeinconcessie
Artikel 32 De concessieverlenende overheid kent de domeinconcessie toe aan de inschrijver met de hoogst gerangschikte ontvankelijke en regelmatige aanvraag.
De concessieverlenende overheid dient de gunningsbeslissing te nemen op basis van het verslag opgesteld door de Algemene Directie Energie binnen een termijn van één maand na ontvangst. Deze termijn voor de gunningsbeslissing wordt ingesteld om ervoor te zorgen dat, in het geval van de verlenging van de eerste termijn van drie maanden voor de Algemene Directie Energie om het verslag op te stellen met een extra termijn van drie maanden, de verbintenistermijn van de inschrijver bedoeld in artikel 7, 5° niet overschreden wordt.
Bij ex aequo geeft de score voor de strike price de doorslag en vervolgens het criterium geïnstalleerd vermogen en vervolgens de timing voor de realisatie van de productie-eenheid.
Er wordt een standstill-clausule met betrekking tot staatssteun voorzien. Het tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen zal naar verwachting als staatssteun kwalificeren. Artikel 108(3) VWEU bepaalt dat een voorgenomen steunmaatregel aangemeld moet worden bij de Europese Commissie en niet tot uitvoering mag gebracht worden voordat de procedure voor de Commissie tot een eindbeslissing heeft geleid. De tenuitvoerlegging van een steunmaatregel wordt geacht plaats te vinden op het ogenblik dat de begunstigde het recht op de steun verwerft. In dit geval is dit bij de toekenning (gunning) van de domeinconcessie. Deze creëert immers het recht op de steun. Zolang de steunmaatregelen niet goedgekeurd zijn door de Commissie, of de termijn voor goedkeuring niet verstreken is, mag de domeinconcessie dus niet toegekend worden. Deze voorwaarde hoeft niet noodzakelijk vervuld te zijn voor de gehele Prinses Elisabeth-zone, maar enkel voor de betrokken kavels. Het is immers niet uitgesloten dat er meerdere aanmeldingen gebeuren en/of afzonderlijke beslissingen genomen worden voor de afzonderlijke kavels.
Het aannemen van onderhavig besluit vormt als dusdanig geen schending van de standstillverplichting van artikel 108(3) VWEU, evenmin als het opstarten van de concurrerende inschrijvingsprocedure. Bij deze stappen wordt immers nog geen recht op steun toegekend aan een inschrijver. Niettemin moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de Europese Commissie voorwaarden stelt aan de goedkeuring van de steunmaatregel die nopen tot aanpassingen van dit besluit. Daarom zal de concurrerende inschrijvingsprocedure niet opgestart worden zolang er geen duidelijkheid is over de voorwaarden die de Commissie eventueel stelt aan de goedkeuring van de steunmaatregel.
Artikel 33 Voor elke kavel kan er slechts één domeinconcessie verleend worden met betrekking tot een project voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen van dezelfde aard. Er kunnen bijvoorbeeld wel meer dan één domeinconcessies toegekend worden voor dezelfde kavel of gedeeltelijk overlappende kavels voor verschillende technologieën zoals wind, golfslag, zonne-energie, enz.
Om te vermijden dat er een hiaat ontstaat tussen de geldigheidsduur van een eerste domeinconcessie en de geldigheidsduur van een volgende domeinconcessie voor dezelfde kavel, kan naar het einde toe van de concessieduur een nieuwe domeinconcessie toegekend en gesloten worden onder opschortende voorwaarde van het einde van de vorige domeinconcessie.
Artikel 34 Er wordt naar gestreefd dat de winnaar van de concurrerende inschrijvingsprocedure tegelijk met de domeinconcessie ook alle nodige vergunningen en machtigingen ontvangt die nodig zijn om zijn project te realiseren. Alle inschrijvers moeten bij hun aanvraag een aanvraag voor deze vergunningen en machtigingen voegen (zie artikel 6 van het besluit).
De milieuvergunning zal in eerste instantie aangevraagd worden door de FOD Economie en vervolgens overgedragen worden aan de inschrijver aan wie de domeinconcessie wordt toegekend. In de concessiedocumenten zullen de voorwaarden van de milieuvergunning opgenomen worden. De inschrijvers moeten verzekeren dat hun aanvraag hiermee in overeenstemming is.
Artikel 35 bepaalt de inhoud van de kennisgevingen aan de inschrijvers na het nemen van de gunningsbeslissing.
De inschrijvers waarvan de aanvraag als onregelmatig of onontvankelijk werd geweerd, ontvangt een uittreksel uit de beslissing met de motieven van de wering.
De andere inschrijvers ontvangen de gemotiveerde gunningsbeslissing.
De mededeling van de gunningsbeslissing doet nog geen contractuele verbintenis ontstaan ten aanzien van de gekozen inschrijver, dit gebeurt pas bij de sluiting.
De mededeling schorst de verbintenistermijn van de inschrijvers, hetzij tot het verstrijken van de in artikel 36 bedoelde standstill-periode, indien er geen vordering tot schorsing wordt ingesteld, hetzij tot de uitspraak over de vordering tot schorsing indien dat wel gebeurt.
Artikel 36 stelt een standstill-periode van vijftien dagen vast waarbinnen inschrijvers een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) tegen de gunningsbeslissing kunnen instellen bij de Raad van State. Gelet op de korte termijnen dient de inschrijver die beslist dergelijk beroep in te stellen de concessieverlenende overheid daarvan onmiddellijk te verwittigen via het e-mailadres of ander elektronisch communicatiemiddel dat daartoe door de concessieverlenende overheid ter beschikking wordt gesteld (zoals vermeld in de kennisgeving overeenkomstig artikel 37).
De domeinconcessie mag pas gesloten worden, hetzij na het verstrijken van de standstill-periode zonder dat er een vordering tot schorsing werd ingesteld, hetzij na datum van het arrest van de Raad van State waarbij de vordering verworpen wordt. Indien de Raad van State de schorsing beveelt, mag de domeinconcessie uiteraard niet gesloten worden zolang deze schorsing geldt.
Artikel 37 Na de sluiting stuurt de minister een kennisgeving van de domeinconcessie aan de concessiehouder per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs. Tegelijkertijd stuurt de minister een kennisgeving van de domeinconcessie aan de CREG. De datum van ontvangst van deze kennisgeving bepaalt het vertrekpunt van de termijnen bedoeld in artikel 39 en dus met name de concessieduur.
De sluiting van de domeinconcessie (door de "goedkeuring van de aanvraag") is te onderscheiden van de gunning ervan (door de "gemotiveerde beslissing" bedoeld in artikel 34).
De gunning is de beslissing waarbij, op basis van de toekenningscriteria, beslist wordt welke (ontvankelijke) aanvraag als "beste" uit de bus komt (cf. artikel 1, § 2, 10° ).
De sluiting is de handeling waardoor een contractuele band ontstaan tussen de concessieverlenende overheid en de gekozen inschrijver (zie artikel 1, § 2, 11°, ). De gunning (aanwijzing van de "winnende" inschrijver) doet daarentegen nog géén contractuele band ontstaan (zoals nog eens benadrukt door artikel 35, derde lid).
Tussen de gunning en sluiting is er een standstill-periode (artikel 36) om ruimte te bieden voor eventuele vorderingen tot schorsing. Naar het voorbeeld van de wetgeving inzake overheidsopdrachten (meer bepaald artikel 88 van het koninklijk besluit van 18 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten3 plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren, "KB plaatsing") wordt de sluiting voltrokken door de kennisgeving van de goedkeuring van de aanvraag. Dat is in principe de goedkeuring van de aanvraag van de inschrijver aan wie de domeinconcessie in de eerste plaats gegund is geweest, tenzij de uitkomst van de procedures die desgevallend in tussentijd gevoerd zijn tot een ander resultaat leidt.
Artikel 38 bepaalt de modaliteiten van de publicatie van de resultaten van de concurrerende inschrijvingsprocedure.
TITEL 3. - Uitvoering van de domeinconcessie
HOOFDSTUK 1. - De start en de duur van de domeinconcessie
Artikel 6/3, § 2, van de elektriciteitswet, zoals gewijzigd door de wet van 23 oktober 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten6 bepaalt dat de domeinconcessies verleend worden voor een duur van maximum veertig jaar waarin zowel de bouwfase, exploitatiefase en de ontmantelingsfase begrepen moeten zijn. Artikel 39 van het besluit legt de duur van de domeinconcessies vast op veertig jaar en preciseert het vertrekpunt van de concessieduur, namelijk de datum van ontvangst van de kennisgeving van de sluiting van de domeinconcessie.
In voorkomend geval wordt de concessieduur geschorst tot het koninklijk besluit betreffende de Modular Offshore Grid gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad.
De domeinconcessie wordt ook geschorst totdat alle vereiste vergunningen machtigingen voor de bouw en exploitatie van de beoogde installaties verleend zijn. Indien de vereiste vergunningen en machtigingen niet verleend worden, vervalt de domeinconcessie.
Paragraaf 2 van artikel 39 bepaalt de termijnen voor de bouwfase en de ontmantelingsfase.
De bouwfase moet binnen de achtenveertig maanden (vier jaar) vanaf de startdatum van de domeinconcessie voltooid worden. Indien de initieel voorziene realisatiemijlpalen niet gehaald worden, kan de minister de financiële garantie voor de daadwerkelijke en tijdige realisatie bedoeld in artikel 17, § 1, 4°, van dit besluit opvragen (zie artikel 47, § 1).
Indien de onshore aansluiting nog niet beschikbaar is of bij overmacht kan de minister de termijn van achtenveertig maanden verlengen. Deze verlenging dient tevens rekening te houden met een eventuele vertraging ten gevolge van een verlenging van de evaluatieperiode voorafgaand aan de gunning of een eventuele standstill voorafgaand aan de gunning, waarbij een groter deel van de bouwperiode in de wintermaanden zou terechtkomen, wat gevolgen kan hebben op de eindtermijn aangezien in de wintermaanden niet op zee gewerkt kan worden.
Overeenkomstig artikel 39, § 3, moet de ontmantelingsfase ten laatste vierentwintig maanden voor het einde van de concessieduur aangevat worden. De ontmanteling en verwijdering moet hoe dan ook tegen het einde van de concessieduur volledig voltooid zijn. De concessieverlenende overheid kan evenwel toestemming geven om af te wijken van de verplichting tot volledige ontmanteling en verwijdering conform artikel 70, lid 2, van het besluit.
Paragraaf 3 van artikel 39 stelt dat de exploitatie niet langer is toegestaan tijdens de voornoemde ontmantelingsfase van vierentwintig maanden.
HOOFDSTUK 2. - Rechten en verplichtingen van de concessiehouder De artikelen 40 tot en met 52 leggen de regels voor het compensatiemechanisme vast op basis van het voorstel van de CREG (C)2582, en het voorstel van de CREG (C)2769, die conform artikel 7, § 1, van de elektriciteitswet voorstelbevoegdheid heeft inzake maatregelen van marktorganisatie.
De onderafdeling 1 stelt het principe en de duurtijd vast.
De ondersteuningsperiode bedraagt conform artikel 6/3, § 3, 10°, van de elektriciteitswet twintig jaar, geldig vanaf de ingangsdatum, zijnde de datum van afgifte van het conformiteitsattest.
Overeenkomstig artikel 39, § 2, is de bouwfase immers voltooid wanneer de indienststelling heeft plaatsgevonden van de laatste productie-eenheid van het project waarvoor de concessiehouder de domeinconcessie heeft gekregen. Deze indienststelling wordt aangetoond door de concessiehouder door het voorleggen van het conformiteitsattest aangevraagd aan en verkregen van een overeenkomstig dit besluit erkende keuringsinstelling. Het conformiteitsattest wordt aangevraagd ten laatste één maand voor het verstrijken van de in artikel 39, § 2, vermelde termijn. De aanvraag van het conformiteitsattest dient zo snel mogelijk te gebeuren na de eerste elektriciteitsproductie van de productie-eenheden.
Lid 3 van artikel 40 bevat de bepaling aangaande de maximale enveloppe aan steun waarop de concessiehouder beroep kan doen over de gehele ondersteuningsperiode. Zoals hoger vermeld werd er in de tenderprincipes voor de PEZ beslist om een maximale enveloppe vast te leggen waarvoor de overheid ondersteuning biedt, met als doel het risico voor de overheid zo veel als mogelijk te beperken.
Het steunmechanisme is van toepassing op een maximumvolume aan elektriciteit, met name het volume geproduceerd door alle installaties van de domeinconcessie tijdens 80.000 vollasturen en dat binnen de steunperiode van twintig jaar. Voornoemd maximum werd beslist door de ministerraad op 21 februari 2024 op basis van een studie.
Eenmaal dit plafond bereikt is, treedt het steunmechanisme buiten werking onverminderd de buitenwerkingtreding van het steunmechanisme bij het verstrijken van de steunperiode.
Het recht op compensatie (ten gunste van de concessiehouder of ten gunste van de Staat) wordt bepaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 41 tot 43 in samenhang met Onderafdeling 2 - Basismechanisme, behalve wat betreft de productievolumes die desgevallend via een vaste prijs PPA worden verkocht. In dat laatste geval zijn de bepalingen van artikel 41 tot 43 in samenhang met Onderafdeling 3 - Optioneel mechanisme van toepassing.
In het eerste geval `Basismechanisme' is de referentieprijs voor de berekening de groothandelsprijs op de Day-Ahead markt; in het tweede geval `Optioneel mechanisme' is dat de vaste prijs van de PPA min 3 /MWh. Daarnaast heeft de concessiehouder in het eerste geval recht op compensatie van het eventuele negatieve verschil tussen de referentieprijs en zijn geboden strike price; in het tweede geval heeft alleen de overheid recht op terugbetaling van het eventuele positieve verschil tussen de referentieprijs (d.w.z. de vaste prijs van de PPA min 3 /MWh) en de strike price. In beide gevallen wordt de berekening gemaakt op basis van "Available Active Power".
Paragraaf 2 van artikel 41 regelt de taken van de CREG met betrekking tot de berekening van het compensatiebedrag.
Artikel 42 stelt de basisregel vast voor de betaling van compensatiebedragen. Als het compensatiebedrag positief is, betaalt de Belgische Staat aan de concessiehouder. Bij een negatief bedrag moet de concessiehouder betalen aan de staat. De betalingen moeten binnen zestig dagen na kennisgeving van het compensatiebedrag plaatsvinden, zoals vastgelegd in de overeenkomst.
Artikel 43 stelt dat als er een vergoeding wordt toegekend wegens de onbeschikbaarheid van het Modular Offshore Grid, het bedrag van deze vergoeding in mindering gebracht van het compensatiebedrag.
Onderafdeling 2 - Basismechanisme
Artikel 44 bepaalt de formule die van toepassing is op het gedeelte van de geproduceerde elektriciteit dat niet via vaste prijs PPA's wordt verkocht.
Afhankelijk van de elektriciteitsreferentieprijs heeft de concessiehouder hetzij recht op een variabele prijspremie, hetzij een terugbetalingsverplichting.
De elektriciteitsreferentieprijs is in dit geval de Day-Ahead-Market (DAM) prijs. Indien deze prijs lager is dan de strike price, heeft de concessiehouder recht op compensatie door de overheid ten belope van het verschil; in het omgekeerde geval, moet hij het verschil terugbetalen aan de overheid.
De variabele prijspremie in maand m wordt maandelijks toegepast op elke MWh productie die mogelijk zou zijn geweest, met name de AAP, met inbegrip van onder andere de door de netbeheerder gevraagde inperking, alsmede de negatieve Day-Ahead-Market (DAM) en onevenwichtsprijzen, na correctie voor niet-operationele uren wegens bijvoorbeeld O&M-redenen (operaties en onderhoud). AAPm is het beschikbare actieve vermogen, met name de hoeveelheid elektriciteit die door de concessiehouder wordt opgewekt. Het AAPm is het beschikbare actieve vermogen in maand m en wordt geëvalueerd op basis van alle verzamelde gegevens. De nodige verificaties en bijbehorende correcties zijn van toepassing.
De strike price wordt vanaf de start van het project jaarlijks gedeeltelijk geïndexeerd voor 30%.
Artikel 45 bevat de formule aangaande de indexering. In een eerste stap wordt een correctie gemaakt voor een veranderende rentevoet, gezien de grote impact op de strike price. In een tweede stap wordt de strike priceupdated vanaf de aanvraag tot aan de financial close, tot maximaal één jaar na de gunning, geïndexeerd met 70% op basis van de raw materials. Hiervoor worden telkens de relevante prijsindexen gehanteerd. Het resultaat van deze indexering is de strike priceintermediate, die gehanteerd wordt voor de jaarlijkse indexering van 30% zoals beschreven in artikel 41, § 3. Het derde lid bepaalt dat wanneer de domeinconcessie geschorst wordt overeenkomstig artikel 36, § 1, tweede lid, (namelijk de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid ingesteld bij de Raad van State voorafgaand aan de sluiting van de domeinconcessie), of artikel 39, § 1, tweede of derde lid (namelijk de schorsing van de domeinconcessie zolang de kennisgeving niet gepubliceerd is en de schorsing van de domeinconcessie ingevolge vertraging inzake een bijkomende vergunningen of machtigingen die zijn vereist op grond van andere wetgeving), de strike price geïndexeerd wordt op basis van de index van de consumptieprijzen gedurende de periode van schorsing.
Middels de correctiefactor wordt een compensatie voor onbalanskosten voorzien. Dit gebeurt concreet door een correctie voor de onbalanskosten door te voeren op de elektriciteitsreferentieprijs, zoals voorgesteld door de CREG in haar voorstel (c)2582.
Dit zal tot een lagere strike price leiden, aangezien de inschrijvers de onbalanskosten niet moeten opnemen in hun biedingen. Het biedt ook meer zekerheid aan de inschrijvers en vermijdt tegelijkertijd overcompensatie, doordat rekening wordt gehouden met de reële maandelijkse onbalans en niet met een projectie ervan in de bieding voor de komende twintig jaar.
De correctiefactor wordt op basis van de gehele Prinses Elisabeth-zone berekend en niet per individuele productie-installatie. Dit verzekert dat doeltreffende prikkels voor de exploitatie aanwezig blijven en de productie-installaties een financiële verantwoordelijkheid behouden voor hun onevenwichten. De productie-installaties hebben er immers belang bij om hun productie zo nauwkeurig mogelijk te voorspellen, waardoor hun individuele onbalanskosten lager zijn dan de correctiefactor, of alleszins niet hoger. Onbalanskosten boven de correctiefactor worden namelijk niet gerecupereerd. Doordat alle individuele productie-installaties een prikkel hebben om hun onevenwichten maximaal te beperken, ontstaat ook een neerwaartse druk op de correctiefactor en dus op de te verlenen steun.
De correctiefactor beoogt het afdekken van de risico's met betrekking tot de onbalanskost, zonder daarbij marktverstoringen te creëren te introduceren of afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheid voor balancering bedoeld in artikel 5 van verordening (EU) 2019/943.
Het in aanmerking nemen van de correctiefactor en het feit dat deze op basis van de gehele zone wordt vastgesteld helpt met andere woorden het elektriciteitssysteem en verzekert een lagere steun dan wanneer de investeerders hun onbalanskosten via hun strike price moeten recupereren.
De minister zal de formule voor de berekening van de correctiefactor vaststellen op basis van een voorstel van de commissie. Om te vermijden dat de correctiefactor niet kan toegepast worden wanneer niet alle kavels operationeel zijn, wordt verduidelijkt dat bij de bepaling van de correctiefactor enkel de productie-installaties waar alle productie-eenheden in dienst zijn in aanmerking worden genomen.
Zoals verder wordt toegelicht, brengen de artikelen 83 en 84 enkele wijzigingen aan in het koninklijk besluit van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten2 betreffende de instelling van een systeem voor de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen.
Om garanties van oorsprong ook te kunnen toekennen voor de elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen in de Prinses Elisabethzone, dient immers een verwijzing naar artikel 6/3 van de elektriciteitswet toegevoegd worden. De domeinconcessiehouder kan voor de geproduceerde elektriciteit dus garanties van oorsprong aanvragen en verkopen. Deze garanties van oorsprong moeten steeds aan marktconforme prijzen worden verkocht. Dit wordt vastgesteld in artikel 46.
Deze marktconformiteit op het moment van contractondertekening wordt geverifieerd door de commissie bij de verificaties die zij doet in het kader van de berekening van het compensatiebedrag, en dit op basis van rapporteringen over de verhandelde prijzen van de garanties van oorsprong en op basis van relevante referentiewaarden voor Europese offshore wind en gelijkaardige looptijd en aard van de contracten. De prijs van de garanties van oorsprong kan als niet marktconform beschouwd worden als deze hoger is dan deze referentiewaarden verhoogd met 20%. De concessiehouder kan bij de commissie per aangetekend schrijven een verzoek indienen om voorafgaand aan het afsluiten van een meerjarig contract voor het vermarkten van de garanties van oorsprong de marktconformiteit te laten controleren.
Onderafdeling 3 - Optioneel mechanisme
Artikelen 47 tot 52 betreffen de mogelijkheid om een deel van de elektriciteitsproductie te verkopen via contracten met afnemers ("power purchase agreement", PPA) aan een vaste prijs. De concessiehouder wordt de mogelijkheid geboden om maximum 50% van de totale elektriciteitsproductie te verkopen in het kader van vaste prijs PPA's . Eventuele andere bijhorende diensten zoals het leveren van garanties van oorsprong kunnen apart worden overeengekomen mits een marktconforme prijs.
Bovendien kan nog een bijkomend volume van maximum 25% via vaste prijs PPA's verkocht worden. Dit aandeel is voorbehouden voor burgers, kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen, al dan niet via een hernieuwbare energiegemeenschap, op voorwaarde dat die burgers en organisaties deel uitmaken van entiteiten die de voorwaarden van directe burgerparticipatie naleven.
Ook hier gelden dezelfde marktconforme voorwaarden voor het leveren van diensten zoals garanties van oorsprong.
Een vaste prijs PPA kan zonder competitief toewijzingsproces afgesloten worden onder de volgende voorwaarden: 1) De vaste prijs PPAs worden afgesloten ten laatste 6 maanden na de toekenning van de domeinconcessie.2) De vaste prijs PPAs worden afgesloten voor een minimumduur van 20 jaar.3) Voor wat betreft het gedeelte van het volume dat niet is voorbehouden voor burgers, kmo's en lokale autoriteiten bedraagt dit maximaal de helft van het volume (dit wil zeggen maximaal 25% van de AAP) indien de afnemer in de vaste prijs PPA een machtspositie heeft op de Belgische markt voor energieleveranciers.4) Er wordt een marktconforme financiële premie betaald door de afnemer aan de overheid. Na het verstrijken van de periode van 6 maanden te rekenen vanaf de toekenning van de domeinconcessie, moeten vaste prijs PPA's voor het eventueel nog resterende productievolume (tot het maximum van 75%) toegewezen worden op basis van een transparant en niet-discriminatoir competitief proces, waarbij de duur van deze PPA's vrij te bepalen is.
Deze voorwaarden gelden voor de duur van de ondersteuningsperiode bedoeld in artikel 40.
Artikel 49 bevat de berekeningsformule die in dit geval van toepassing is. In plaats van de prijs op de groothandelsmarkt (DAM) is de referentieprijs hier de vaste prijs van de PPA min 3 /MWh en heeft de concessiehouder geen recht op compensatie van een eventueel negatief verschil met de referentieprijs. Indien de referentieprijs hoger is dan de strike price, moet de concessiehouder het verschil terugbetalen aan de Staat. Deze verplichting tot terugbetaling, geldt weliswaar enkel gedurende de periode waarin het in artikel 40 bedoelde ondersteuningsmechanisme van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de verplichting om de vaste prijs PPA's enkel via een competitief proces toe te wijzen na de initiële periode van 6 maanden.
Door een hogere vaste PPA-prijs toe te laten, worden de inschrijvers ertoe aangezet de elektriciteit direct te verkopen aan eindgebruikers.
De terugbetalingsverplichting voor het deel boven de strike price is niettemin noodzakelijk om te vermijden dat gevestigde spelers of spelers met bestaande toegang tot de markt de domeinconcessie in de wacht zouden kunnen slepen met een kunstmatig lage strike price, omdat zij in staat zijn PPA's af te sluiten aan veel hogere prijzen. De doelstelling om de overheidssteun aan de concessiehouders te beperken door toe te laten dat een deel van de productie via PPA's aan vaste prijs wordt verkocht, moet afgewogen worden tegen de doelstellingen om een breed deelnemersveld aan te trekken en de prijzen voor eindgebruikers zo laag mogelijk - in lijn met de effectieve kostprijs van hernieuwbare energie - te houden.
Voor de PPA's aan vaste prijs gelden bovendien de volgende voorwaarden: - In lijn met de gedeeltelijke indexering van de strike price, mag ook de vaste prijs van de PPA gedeeltelijk worden geïndexeerd voor 30%.
Deze voorwaarde geldt voor de gehele duur van de steunperiode. - Naast de vaste prijs PPA's staat het de bieder vrij om apart bijkomende diensten (zoals garanties van oorsprong) aan te bieden aan marktconforme prijzen. - Het totale volume van de elektriciteit die via vaste prijs PPA's wordt verkocht mag niet meer bedragen dan 50% van de totale produceerbare elektriciteit. Een extra volume van maximum 25% is echter toegestaan voor PPA's aan vaste prijs die afgesloten worden met burgers, kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen, al dan niet via een hernieuwbare energiegemeenschap, op voorwaarde dat die burgers en organisaties deel uitmaken van entiteiten die de voorwaarden van directe burgerparticipatie naleven. Op die manier kunnen hernieuwbare energiegemeenschappen die via directe burgerparticipatie deelnemen in het kapitaal ook rechtstreeks toegang krijgen tot de door de productie-installatie geproduceerde elektriciteit; - De concessiehouder krijgt de mogelijkheid om eventueel volledig terug te keren naar de formule van artikel 44 - 46 (basismechanisme) met de Day Ahead-prijs als referentieprijs en compensatie door de overheid van het eventuele negatieve verschil met de strike price indien een wijziging van het toepasselijke wettelijke en regelgevende kader het voortzetten van de contracten onmogelijk of economisch niet leefbaar maakt, bijvoorbeeld de beslissing omtrent een aparte offshore bidding zone. - De aangegane PPA's aan vaste prijs worden altijd aangemeld bij de CREG, die nagaat in hoeverre deze PPA's voldoen aan bovengenoemde voorwaarden. De vaste prijs PPA's kunnen slechts in werking treden nadat de commissie bevestigd heeft dat deze voorwaarden voldaan zijn.
Niet-naleving leidt tot corrigerende maatregelen. Wat betreft de vaste prijs PPA's die worden afgesloten met burgers, kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen zal dit gebeuren via typecontracten of "pakket-contracten" via bijvoorbeeld een leverancier of tussenpersoon.
In dat geval zou de commissie enkel de typecontracten of pakketten controleren en dient niet elk individueel contract tussen de burgers, kmo's en lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen enerzijds en de concessiehouder anderzijds gecontroleerd te worden. De controle van de CREG beperkt zich tot de correcte toepassing van de voorwaarden voor de PPA's aan vaste prijs, zoals in voorkomend geval de toekenning via een transparant en niet-discriminatoir competitief proces, de vaste prijzen en de marktconforme aanbieding van bijkomende diensten (zoals garanties van oorsprong en balanceringsdiensten). De controle op de marktconformiteit op het moment van contractondertekening gebeurt op basis van rapporteringen over de verhandelde prijzen van de garanties van oorsprong en op basis van relevante referentiewaarden voor Europese offshore wind en gelijkaardige looptijd en aard van de contracten. De prijs van de garanties van oorsprong kan als niet marktconform beschouwd worden als deze hoger is dan deze referentiewaarden verhoogd met 20%. Ook voor de balanceringsdiensten kan er geverifieerd worden op basis van de onevenwichtsprijzen gepubliceerd door Elia. De concessiehouder kan bij de commissie per aangetekend schrijven een verzoek indienen om voorafgaand aan het afsluiten van een meerjarig contract voor het vermarkten van de garanties van oorsprong de marktconformiteit te laten controleren.
Voor wat betreft de PPAs die via een competitief toewijzingsproces worden afgesloten controleert de CREG ook of dit proces open, transparant en competitief georganiseerd werd. Zij kan daartoe op voorhand informatie verstrekken aan de concessiehouder en tijdens het toewijzingsproces toezicht houden.
Bij het verstrijken van de looptijd van een vaste prijs PPA (ongeacht of het gaat om een PPA van minstens 20 jaar afgesloten in de initiële periode van 6 maanden, of om een PPA die later werd toegewezen via een competitief proces), valt het betrokken productievolume terug onder artikel 44 - 46 (basismechanisme) met de Day Ahead-prijs als referentieprijs, uiteraard tenzij er met betrekking tot dit volume ondertussen een nieuwe PPA werd afgesloten voor een aansluitende periode.
In geval van een voortijdige beëindiging van een vaste prijs PPA als gevolg van het failliet van de afnemer (dus om redenen onafhankelijk van de wil van de concessiehouder) of omwille van overmacht, kan het betrokken productievolume eveneens onder de bepalingen van artikel 44 - 46 (basismechanisme) vallen.
Voor de "verzekering" die de overheid, voor wat betreft de PPAs die niet via een competitief toewijzingsproces worden afgesloten, op die manier aan de concessiehouders verleent tegen het in gebreke blijven van afnemers, moeten de afnemers op voorhand een marktconforme vergoeding (premie) betalen. Deze premie kan rechtstreeks door de afnemer aan de overheid betaald worden, of via de concessiehouder.
De afnemers zijn immers de indirecte begunstigden van deze garantie, zonder dewelke de concessiehouder anders garanties van hen zou eisen.
Voor het bepalen van deze premie worden naar analogie de regels toegepast van de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de staatssteun in de vorm van garanties (Pb. EU C 155 van 20 juni 2008, p. 10). De verplichting om deze premie te bepalen geldt echter alleen voor de vaste prijs PPA's die zonder competitief proces worden toegewezen.
In beide gevallen van voortijdige beëindiging van een vaste prijs PPA moet de concessiehouder een aanmelding doen bij de CREG, die controleert of de voorwaarden om terug onder de bepalingen van artikel 44 - 46 (basismechanisme) te vallen vervuld zijn (bv. dat de afnemer failliet is en de beëindiging van de PPA niet te wijten is aan de concessiehouder zelf). Indien de CREG vaststelt dat de voorwaarden vervuld zijn, vallen de productievolumes terug onder de bepalingen van artikel 44 - 46 (basismechanisme) vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van de aanmelding bij de CREG. Om te vermijden dat afnemers opportunistisch inspelen op veranderende marktomstandigheden en aldus de PPA met vaste prijs verbreken ingeval van dalende marktprijzen, wordt bepaald dat de PPA met vaste prijs enkel voortijdig kan beëindigd worden indien de afnemer failliet is, of in het geval van overmacht. Alvorens de concessiehouder terugvalt op de formule voor de berekening van de variabele premie zoals bedoeld in artikel 44 - 46 (basismechanisme), controleert de CREG de reden van de beëindiging van de PPA. Op basis van artikel 31 juncto artikel 6/3 § 12 kan de CREG een administratieve boete opleggen aan de afnemer indien blijkt dat deze werd beëindigd ten gevolge van opportunistisch inspelen op veranderende marktomstandigheden. Bij de beoordeling van het opportunistisch karakter houdt de CREG rekening met de marktprijzen op het moment van het afsluiten van de PPA, de looptijd van de PPA en de evolutie van de marktprijzen over deze periode. De CREG kan hierbij rekening houden met andere omstandigheden zoals ernstige miskenning door één van de partijen van haar contractuele verplichtingen. Voor wat betreft huishoudelijke afnemers en KMOs doet dit geen afbreuk aan hetgeen bepaald is in artikel 18 § 2/3 van de elektriciteitswet.
Het ontwerp van de hervorming van de Electricity Market Design (EMD), waarover een voorlopige overeenkomst werd bereikt tussen de medewetgevers in december 2023 en naar verwachting formeel zal worden aangenomen in juni 2024, vermeldt in artikel 19.a.3 dat "indien een garantiesysteem voor PPAs wordt gesteund door de lidstaat, het bepalingen moet bevatten om de liquiditeit op elektriciteitsmarkten niet te verlagen". Artikel 19.a.4 vermeldt dat "ondersteuningsregelingen voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, de deelname van projecten moeten toestaan die een deel van de elektriciteit reserveren voor verkoop via een hernieuwbare PPA of andere op de markt gebaseerde regelingen, mits dit de concurrentie op de markt niet negatief beïnvloedt, met name in gevallen waarin de twee partijen die bij deze PPA zijn betrokken, worden gecontroleerd door dezelfde entiteit". Bovendien verwijst overweging 29 naar financiële PPAs als een mogelijke manier om te verzekeren dat er geen afname van de liquiditeit op de markt is. Gelet op deze bepalingen moet de klant die een PPA wil sluiten volgens de voorwaarden van artikel 47 in de vorm van een fysieke PPA, een rechtvaardiging indienen bij de commissie waarin wordt uitgelegd waarom, naar hun mening, een fysieke PPA de voorkeur heeft en noodzakelijk is en niet in strijd is met de bepalingen in de EMD. Verwijzend naar de opmerkingen in randnummer 4 van het Advies 75.981/16 van de Raad van State, gegeven op 3 mei 2024, wordt er aanvullend verwezen naar de formele aanname van het voorstel van de EMD door het Europees Parlement op 11 april 2024 en de voorliggende aanname door de Raad op 21 mei 2024. De voorziene regeling rond CfDs en PPAs zal dus in overeenstemming zijn met Europees recht, te meer gelet op onder andere het daarin voorziene principe om die combinatie te stimuleren, zoals veruitwendigd in overweging 36: `Aldus spelen tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen en stroomafnameovereenkomsten een complementaire rol bij het bevorderen van de energietransitie en het bieden van de voordelen van hernieuwbare energie en koolstofarme energie aan consumenten'.
Daarenboven is de uitgewerkte regeling nu al reeds in overeenstemming met artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/944 en artikel 3 van Verordening (EU) 2019/943, aangezien er niet wordt ingegrepen op de prijsstelling voor levering van elektriciteit. De concessiehouder kan kiezen voor het optioneel mechanisme en kan daarbinnen volledig vrij de prijs van de PPA bepalen. Als de concessiehouder een PPA met een vaste prijs heeft afgesloten, wordt hij niet gecompenseerd voor het negatieve verschil tussen de PPA-prijs en zijn strike price. De vrije prijsvorming en terugbetalingsverplichting blijven actief, maar er wordt geen compensatie betaald door de overheid. Dit betekent dat de waarde van de terugbetalingen gelijk is aan het laagste getal in de vergelijking en dat de hoogst mogelijke uitkomst van de formule dus nul is. De prijsbepaling van de PPA met vaste prijs is vrij. De enige voorwaarde is dat de prijs vast is. De referentieprijs moet echter gebaseerd zijn op de PPA-vaste prijs, aangezien de Day-Ahead referentieprijs niet aanzet tot PPA's met een vaste prijs en zou kunnen leiden tot onder- of overcompensatie.
Ingevolge de opmerkingen in randnummer 10.1 van het Advies 75.981/16 van de Raad van State, gegeven op 3 mei 2024, wordt verduidelijkt in artikel 47, § 1, tweede lid, 4° op welke wijze een stroomafnameovereenkomst op rechtmatige wijze kan worden beëindigd. In dat opzicht wordt gepreciseerd dat dergelijke voortijdige beëindiging slechts rechtmatig kan gebeuren op grond van faillissement van één van de contractspartijen, op grond van overmacht. De bedoeling is dat in ieder geval als onrechtmatige beëindiging wordt beschouwd het scenario waarin een voortijdige beëindiging louter is ingegeven door het doel van één partij om voordeel te halen uit veranderingen in de prijzen op de elektriciteitsmarkt.
Daarnaast wordt in artikel 52 gepreciseerd dat in ieder geval als `overmacht' wordt beschouwd het scenario waarin een overheidsmaatregel in de zin van een wijziging van toepasselijke wet- of regelgeving de verdere uitvoering van de stroomafnameovereenkomst onmogelijk maakt.
Dergelijk optreden van een wet- of regelgever kan dus ook als een specifiek geval van overmacht worden beschouwd, waarbij het ruimer containerbegrip `overmacht' dus ook andere scenario's kan omvatten (cfr. Cass. (3e k.) AR S.95 0100.F, 18 november 1996 (Franse Gemeenschap/Henrard).
Ingevolge de opmerkingen in randnummer 10.4 van het advies 75.981/16 van de Raad van State, gegeven op 3 mei 2024, wordt verduidelijkt dat de premie bedoeld in artikel 47, § 1, tweede lid, 6°, c) van het voorliggende besluit ertoe strekt om het risico te dekken dat die afnemer in de loop van de overeenkomst in gebreke zou blijven in welk geval de stroom op de markt zal moeten worden aangeboden door de producent, en de overheid mogelijk extra steun zal moeten geven omdat die stroom op basis van artikel 50 van het ontwerp besluit dan weer het voorwerp kan uitmaken van het steunmechanisme. Bij het sluiten van een stroomafnameovereenkomst is het in de markt gebruikelijk dat de afnemer een bankgarantie of moedergarantie verstrekt zodat de producent daarop kan terugvallen wanneer de stroomafnameovereenkomst plots beëindigd wordt en de producent plots geen afnemers meer heeft.
In geval van het steunregime zoals voorzien in het voorliggende besluit geniet de afnemer het voordeel dat de producent kan terugvallen op dat steunregime die zodoende een soort van garantie met betrekking tot de betreffende stroomafnameovereenkomst geniet. In ruil voor die terugval mogelijkheid geboden door de concessie verlenende overheid aan de producent als tegenpartij van de afnemer, is door de afnemer in het kader van het voorliggende besluit wel een marktconforme financiële premie verschuldigd die ten goede komt van de concessie verlenende overheid. Op die manier wordt gegarandeerd dat de transactie op marktconforme wijze wordt verricht. In dat opzicht wordt benadrukt dat voornoemde premie louter een vergoedend karakter en geenszins een repressief karakter vertoont.
Bijgevolg en zelfs indien er ooit van uitgegaan zou worden dat de administratieve boete bedoeld in artikel 51 een strafrechtelijk karakter zou vertonen, dan zou de combinatie van de premie en de administratieve boete geen inbreuk uitmaken van het algemeen rechtsbeginsel van non bis in idem.
Artikel 53 somt de algemene verplichtingen van de concessiehouder op.
De concessiehouder moet: - de overheid voorafgaandelijk informeren van wijzigingen aan de voorwaarden op basis waarvan de domeinconcessie werd toegekend, met inbegrip inzake de burgerparticipatie; - de bouwfase tijdig voltooien; - aan zijn terugbetalingsverplichtingen in het kader van het tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen voldoen; - aan zijn verplichtingen inzake ontmanteling en verwijdering van de installaties voldoen; - de overheid voorafgaandelijk informeren over elke wijziging van de statuten van de rechtspersoon die de begunstigde is van de domeinconcessie, alsook van elk plan waardoor de controle over deze rechtspersoon zou wijzigen of waardoor de rechten die voortvloeien uit de domeinconcessie aan een derde; - de continuïteit van de uitbating van de installaties garanderen; - alle nodige maatregelen nemen voor de bescherming van de openbare veiligheid en van het marien milieu en voorzien in een permanent systeem van controle van die maatregelen; - voorzien in de nodige signalisatie en lichtbakens om risico's voor vaartuigen en luchtschepen te voorkomen; - de installaties bouwen conform de toepasselijke reglementen; - over voldoende dekking beschikken voor het risico van burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de installaties; - ervoor zorgen dat de rechtspersoon die titularis is van de domeinconcessie onderworpen is aan de Belgische vennootschapsbelasting; - jaarlijks aan de overheid de informatie bezorgen die noodzakelijk is om te voldoen aan de rapporteringsverplichting ten aanzien van de Europese Commissie; - om de vijf jaar verslag uitbrengen bij de CREG over de naleving van de verbintenissen inzake burgerparticipatie; - op verzoek toegang geven aan personen belast door de overheid met het uitvoeren van voorstudies met het oog op de toewijzing van nieuwe domeinconcessies; - op verzoek toegang geven tot personen die door een begunstigde van een nieuwe domeinconcessie belast zijn met voorbereidende handelingen en informatie verstrekken, mits daarbij de bescherming van bedrijfsgeheimen en andere commercieel gevoelige informatie in acht genomen wordt.
De bouw en de uitbating van de installaties moet gebeuren mits toepassing van een kwaliteitsmanagementssysteem dat voldoet aan de norm ISO 9001 of gelijkwaardig en van een milieumanagementssysteem dat voldoet aan de norm ISO 14001 of gelijkwaardig.
Paragraaf 2 bepaalt dat bij niet-naleving van de verplichting om de bouwfase tijdig te voltooien, de financiële garantie voor de tijdige realisatie van het project naar evenredigheid kan opgevraagd worden overeenkomstig een procedure bepaald in de concessieovereenkomst.
Artikel 56, § 2, bepaalt meer algemeen dat deze garantie kan opgevraagd worden indien de concessiehouder de vooropgestelde realisatiemijlpalen niet behaalt.
Artikel 54 detailleert de verplichtingen van de concessiehouder inzake burgerparticipatie. Het minimale aandeel burgerparticipatie moet gedurende de gehele geldigheidsduur van de concessie gegarandeerd worden. Hij dient bovendien de in zijn aanvraag opgenomen verbintenissen wat betreft bijkomende inspanningen inzake burgerparticipatie minstens gedurende de gehele in artikel 40 bedoelde ondersteuningsperiode van twintig jaar na te leven.
De naleving van het minimumpercentage wordt na verloop van één jaar na de indienststelling van de eerste productie-eenheid gecontroleerd. Bij niet-naleving van het minimumpercentage wordt een administratieve boete opgelegd. Voor het niet-behalen van het minimumpercentage is er geen herkansingsmogelijkheid en kan de concessiehouder alleen aan de administratieve boete ontsnappen door overmacht aan te tonen.
Drie jaar na de indienststelling van de eerste installatie wordt het in de aanvraag beloofde percentage geverifieerd, rekening houdend met een evaluatie door de bevoegde autoriteit van de door de inschrijver geleverde inspanningen en het volgen van zijn plan van aanpak. In het geval het beloofde percentage niet is behaald op dat moment, krijgt de concessiehouder een herkansing (tenzij hij niet kan aantonen dat hij zijn plan van aanpak heeft gevolgd) en wordt het behaalde percentage een jaar later opnieuw getoetst. Indien de aanbieder ook na herkansing er niet in slaagt het beloofde percentage te behalen, dan zal een administratieve boete (waarin artikel 54 van dit besluit voorziet) worden opgelegd, behoudens indien hij overmacht kan aantonen.
Hetzelfde geldt indien de concessiehouder niet kan aantonen dat hij zijn plan van aanpak heeft gevolgd (zonder herkansing).
Krachtens artikel 43, § 1, 17°, van het besluit is de concessiehouder gehouden vijfjaarlijks te rapporteren over de naleving van hun verplichtingen inzake burgerparticipatie. Als daarbij blijkt dat het beloofde percentage (of a fortiori het minimumpercentage) niet wordt bereikt, kan telkens een boete opgelegd worden.
Indien het voor een bepaalde vorm van indirecte burgerparticipatie voorzien was om na een bepaalde (korte) looptijd hernieuwd te worden - bijvoorbeeld het heruitgeven van obligaties -, maar indien uit omstandige motivering van de concessiehouder blijkt dat deze niet hernieuwd kan worden, kan er aan het minimumpercentage of de bijkomende beloofde percentages voldaan worden met een andere vorm van burgerparticipatie.
HOOFDSTUK 3. - Activiteiten die de concessiehouder mag uitoefenen naast de productie van elektriciteit
Artikel 55 bepaalt dat de concessiehouder, naast de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen, slechts die activiteiten mag uitoefenen die toegelaten zijn door de milieuvergunning en de andere machtigingen en vergunningen afgeleverd krachtens andere wetgeving.
HOOFDSTUK 4. - Financiële zekerheden
Artikel 56 bepaalt dat de concessiehouder de garantie voor een tijdige en daadwerkelijke uitvoering van het project bedoeld in artikel 17, § 1, 4°, zolang moet aanhouden als deze niet is vrijgegeven. De garantie wordt progressief vrijgegeven naar mate de installaties voltooid en in dienst gesteld worden. Indien de initieel vooropgestelde realisatiemijlpalen niet gehaald worden, kan de minister bevoegd voor Energie (hierna "de minister") de financiële garantie naar evenredigheid opvragen. Ingevolge de opmerking van de Raad van State in haar advies met kenmerk `75.107/16' van 11 januari 2024 (cfr. randnummer 36) inzake de gevolgen van verzaking, wordt in dit artikel nader gepreciseerd volgens welke regels bij niet of laattijdige realisatie van het project (niet naleving van de bouwtermijn van 48 maanden bedoeld in artikel 39, § 2) de financiële garantie bij wijze van sanctie wordt gelicht door de concessieverlenende overheid.
De minister bepaalt de modaliteiten en de procedure voor het opvragen van de financiële garantie in de concessiedocumenten. Als dusdanig zullen deze na de sluiting van de domeinconcessie integraal deel uitmaken van de concessieovereenkomst.
Artikel 57 bepaalt dat de concessiehouder tijdens de ondersteuningsperiode provisies moet opbouwen voor de ontmanteling van de installaties. Deze worden gestort op een rekening bij de Deposito- en Consignatiekas en worden pas terug vrijgegeven met het oog op de bevredigende uitvoering van de ontmanteling. De provisies worden jaarlijks, vanaf de indienststelling van de eerste productie-eenheid partieel geïndexeerd voor zeventig procent van de raw materials vermeld in artikel 45.
Artikel 58 bepaalt bovendien dat de inschrijver voldoende waarborgen moet bieden voor de dekking van het risico van burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de beoogde installaties. Dit betreft zowel de bouw, de exploitatie als de ontmanteling van de installaties.
De concessiehouder is aansprakelijk voor bedrog en opzettelijke fouten, en kan alleen worden aangesproken voor directe schade als gevolg van grove fouten in de uitvoering van de domeinconcessie. De maximale aansprakelijkheid van de concessiehouder tegenover de Belgische Staat voor grove fouten bedraagt 50 miljoen euro per schadegeval.
HOOFDSTUK 5. - Controlewijziging, fusie of splitsing van de concessiehouder
Artikel 59 laat de minister toe om in voorkomend geval een controlewijziging, fusie of splitsing van de concessiehouder tegen te houden. De minister kan inzonderheid toetsen of de perso(o)n(en) die geheel of gedeeltelijk controle zouden verwerven over de concessiehouder, voldoen aan de ontvankelijkheidsvereisten van titel 2, hoofdstuk 1, van het besluit.
De bevoegdheid van de minister om de verenigbaarheid van de controlewijziging te toetsen doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van andere instanties (zoals de Interfederale Screeningcommissie of de Belgische Mededingingsautoriteit) om de controlewijziging te toetsen aan de normen waarvoor zij bevoegd zijn.
HOOFDSTUK 6. - Wijziging van een domeinconcessie De artikelen 60 tot en met 63 detailleren de aanvraagprocedure in geval van een controlewijziging, fusie of splitsing van de concessiehouder. In de in paragraaf 2 van artikel 60 bepaalde gevallen is er een vereenvoudigde procedure. Deze kan echter niet toegepast worden indien de aanvraag gebeurt binnen een termijn van één jaar na de toekenning van de domeinconcessie en voor zover dat de voorgenomen wijziging een invloed zou kunnen gehad hebben op de vergelijking van de aanvragen in het kader van de concurrerende inschrijvingsprocedure.
Krachtens artikel 64 is de procedure inzake controlewijziging van overeenkomstige toepassing op aanvragen voor verlenging of uitbreiding van de domeinconcessie.
HOOFDSTUK 7. - Overdracht van de domeinconcessie
Artikel 65 bepaalt dat elke voorgenomen overdracht van de domeinconcessie onderworpen is aan de instemming van de minister. De minister beslist, op voorstel van de administratie en na advies van de CREG, of de overdracht verenigbaar is met het behoud van de domeinconcessie. De begunstigde van de overdracht moet voldoen aan dezelfde ontvankelijkheidsvereisten als de oorspronkelijke titularis van de domeinconcessie.
HOOFDSTUK 8. - Beëindiging van de domeinconcessie
Artikel 66 bepaalt dat de domeinconcessie op vier wijzen kan beëindigd worden: - door het verstrijken van de geldigheidsduur bepaald in artikel 39; - door een vervallenverklaring door de minister; - door een verzaking aan de domeinconcessie door de concessiehouder zelf; of - door het verstrijken van de termijn van door andere wetgeving vereiste vergunningen of machtigingen.
Artikel 67 Indien de concessiehouder de aan de domeinconcessie verbonden verplichtingen niet naleeft kan dit leiden tot de vervallenverklaring van de domeinconcessie door de minister, onverminderd de bevoegdheid van de CREG om op basis van artikel 31 van de elektriciteitswet boetes en dwangsommen op te leggen.
Alvorens de vervallenverklaring kan uitgesproken worden, krijgt de concessiehouder nog een kans om zijn tekortkoming te remediëren. De afgevaardigde van de minister richt daartoe een soort ingebrekestelling aan de concessiehouder, waarbij de concessiehouder minstens vijftig werkdagen krijgt om hetzij te voldoen aan zijn verplichtingen, hetzij om uitleg te geven (bv. omdat er sprake is van overmacht).
De minister spreekt de vervallenverklaring uit op voorstel van de administratie en na advies van de CREG. De vervallenverklaring wordt ter kennis gebracht aan de concessiehouder, de CREG, de transmissienetbeheerder en de betrokken administraties (de Algemene Directie Energie van de FOD Economie en de Algemene Directie Leefmilieu, dienst Marien Milieu, van de FOD Volksgezondheid).
Artikel 68 De concessiehouder die aan de domeinconcessie wenst te verzaken, richt daartoe een verzoek aan de concessieverlenende overheid.
De verzaking is onderworpen aan de uitvoering van de nodige maatregelen om de openbare veiligheid en het marien milieu te beschermen alsook aan de naleving van de verplichtingen inzake de ontmanteling van de installaties.
De concessiehouder blijft eveneens gehouden tot de verplichting bedoeld in artikel 47 om de provisies voor de ontmanteling te storten.
Dit betekent dat, in geval van verzaking voor het einde van de termijn van twintig jaar bedoeld in artikel 40, de concessiehouder de nog niet betaalde provisies moet volstorten. De provisies worden pas vrijgegeven na bevredigende uitvoering van de ontmanteling van de productie-installaties.
De eventuele aanvaarding van de verzaking wordt door de minister uitgesproken, op voorstel van de administratie.
De beslissing van de minister wordt ter kennis gebracht aan de concessiehouder, de CREG, de transmissienetbeheerder en de betrokken administraties (de Algemene Directie Energie van de FOD Economie en de Algemene Directie Leefmilieu, dienst Marien Milieu, van de FOD Volksgezondheid).
In geval van verzaking door de indienststelling van de eerste productie-eenheid is de concessiehouder het bedrag verschuldigd van de garantie voor de daadwerkelijke en tijdige realisatie van het project (70 miljoen euro voor PEZ I en 140 miljoen euro voor PEZ II en III).
Deze vergoeding is evenredig met het nadeel dat de gemeenschap in dat geval lijdt want zij dekt de algemene maatschappelijke kosten die voortvloeien uit het niet realiseren van productie-installaties die cruciaal zijn voor de energiebevoorrading en zekerheid.
Artikel 69 bepaalt dat bij een vervallenverklaring of verzaking een nieuwe concurrerende inschrijvingsprocedure georganiseerd kan worden door de overheid. Deze concurrerende inschrijvingsprocedure vindt plaats overeenkomstig de artikelen van dit besluit.
De domeinconcessie gegund op grond van deze nieuwe concurrerende inschrijvingsprocedure geldt voor het resterend deel van de in dit besluit neergelegde duurtijd van veertig jaar.
Bovendien bepaalt dit artikel dat de concessiehouder in dit geval gehouden is tot de betaling van een vergoeding aan de Staat ten belope van het totaalbedrag van de provisies voor de ontmanteling voor de gehele oorspronkelijke duur van de domeinconcessie. Deze vergoeding komt boven op de verzakingsvergoeding zoals bepaald in artikel 68, § 2, van dit besluit.
Artikel 69, § 2, bepaalt dat indien geen nieuwe concurrerende inschrijvingsprocedure wordt georganiseerd de concessiehouder zowel bij verzaking als bij vervallenverklaring verantwoordelijk blijft voor de ontmanteling van de installaties, de openbare veiligheid in de zone en de bescherming van het marien milieu.
De concessieverlenende overheid kan in voorkomend geval en rekening houdend met de evolutie van de technieken wel afwijkingen toestaan van de oorspronkelijk geplande maatregelen, indien de alternatieve maatregelen ten minste een evenwaardig resultaat garanderen (met name op het vlak van de bescherming van het marien milieu).
Artikel 70 handelt over de wijze waarop de ontmanteling moet verricht worden, waarbij onder bepaalde omstandigheden en mits akkoord van de concessieverlenende overheid een afwijking mogelijk is van gehele ontmanteling in functie van hergebruik van een deel van de productie-installatie of een afwijking mogelijk is wat betreft de vooropgestelde technieken en middelen opnieuw mits akkoord van de concessieverlenende overheid en waarbij de impact op het mariene milieu zoveel mogelijk beperkt wordt, erosieverschijnselen zoveel mogelijk vermeden worden en maximaal wordt ingezet op hergebruik of recyclage van onderdelen van de productie-installatie.
TITEL 4. - Keuringsinstellingen en conformiteitsattest
HOOFDSTUK 1 - Erkenning van keuringsinstellingen Artikel 71, § 1, bepaalt de voorwaarden waaraan moet voldaan worden om erkend te worden als keuringsinstellingen.
Paragraaf 2 bepaalt de procedure voor de aanvraag tot erkenning als keuringsinstelling.
Paragraaf 3 bepaalt de omstandigheden waarin de minister de erkenning van een keuringsinstelling intrekt.
Paragraaf 4 bepaalt dat de keuringsinstelling belast is met het afleveren van het conformiteitsattest.
HOOFDSTUK 2 - Conformiteitsattest Artikel 72 bepaalt dat een productie-installatie enkel beschouwd wordt als een productie-installatie van groene stroom indien deze beschikt over een conformiteitsattest afgeleverd door een erkende keuringsinstelling. Paragraaf 2 regelt wat het conformiteitsattest allemaal dient te vermelden.
Artikel 73 regelt de aanvraag voor een conformiteitsattest.
Artikel 74 regelt de controle en intrekking van conformiteitsattesten.
TITEL 5. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingsbepalingen De artikelen 75 tot en met 82 brengen enkele wijzigingen aan koninklijk besluit van 16 juli 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten1 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en de vergoeding van de houders van een offshore domeinconcessie in geval van onbeschikbaarheid van het Modular Offshore Grid. De wijziging heeft betrekking op de benaming van het "certificaat van oorsprongsgarantie" of "certificat de garantie d'origine". Vaak wordt dit certificaat verward met de garanties van oorsprong in het Nederlands of garanties d'origine in het Frans.
Daarom stelt de CREG voor om de benaming van het "certificaat van oorsprongsgarantie" of "certificat de garantie d'origine" te wijzigen naar "conformiteitsattest" of "attestation de conformité" om alle verwarring met de "garanties van oorsprong" of "garanties d'origine" te vermijden. Zo is ook de benaming van dit attest voor de Prinses Elisabeth-zone als voor de parken van de eerste zone dezelfde.
De artikelen 83 tot en met 84 brengen enkele wijzigingen aan koninklijk besluit van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten2 betreffende de instelling van een systeem voor de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen. Om garanties van oorsprong ook te kunnen toekennen voor de elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen in de Prinses Elisabeth-zone, dient een verwijzing naar artikel 6/3 van de elektriciteitswet toegevoegd worden. Verder is er ook een correctie in de wettelijke basis.
HOOFDSTUK 2. - Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 85 behoeft geen commentaar.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Energie, T. VAN DER STRAETEN _______ Nota's (1) Europese Commissie SA.54.683 (2020/N) - Ireland, geraadpleegd via 286233_2178932_128_2.pdf (europa.eu) (2) Overweging 126 Mededeling van de Commissie - Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (europa.eu) p 26 (3) Nummer 129 Europese Commissie SA.54.683 52020/N (4) AURES_II_D4_2_energy_communities.pdf (aures2project.eu)
RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 75.107/16 van 11 januari 2024 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en de procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van een installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België' Op 14 december 2023 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Energie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en de procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van een installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België'.
Het ontwerp is door de zestiende kamer onderzocht op 3 januari 2024.
De kamer was samengesteld uit Jeroen VAN NIEUWENHOVE, kamervoorzitter, Koen MUYLLE en Tim CORTHAUT, staatsraden, en Wim GEURTS, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Arne CARTON, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Tim CORTHAUT, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 11 januari 2024. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt hoofdzakelijk tot het vaststellen van de regels met betrekking tot de concurrerende inschrijvingsprocedure voor het toekennen van de kavels voor de bouw en exploitatie van installaties voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en van de voorwaarden waaronder de aldus toegekende domeinconcessies mogen worden geëxploiteerd.Het ontwerp stelt de voorwaarden vast voor de toewijzing van kavels in drie gebieden in de Noordzee: Noordhinder Noord, Noordhinder Zuid en Fairybank, gezamenlijk de "Prinses Elisabeth-zone" genoemd.
De artikelen 2 tot 38 van het ontwerp stellen de nadere regels vast voor de concurrerende inschrijvingsprocedure. Titel 3 van het ontwerp (artikelen 39 tot 61) bevat de rechten en verplichtingen van de concessiehouder bij de uitvoering van de domeinconcessie, inclusief een steunregeling op basis van een contract for differences. Titel 4 van het ontwerp (artikelen 62 tot 65) stelt een nieuwe regeling vast inzake keuringsinstellingen en conformiteitsattesten en titel 5 van het ontwerp omvat, aansluitend bij die regeling, een aantal wijzigingsbepalingen van bestaande koninklijke besluiten(1) (artikelen 66 tot 75).
Het te nemen besluit treedt in werking op de dag waarop het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad (artikel 766 - lees: artikel 76 - van het ontwerp).
RECHTSGROND 3. Uit de aanhef blijkt dat de rechtsgrond voor het ontwerp gezocht wordt in de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning (artikel 108 van de Grondwet), gelezen in samenhang met de artikelen 6/3, § 3, 7 en 30bis, § 2, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten `betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt' (hierna: Elektriciteitswet). 3.1. In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten9 `tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt', die op 27 december 2023 werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met inwerkingtreding op 6 januari 2024, onder meer de in de aanhef vermelde artikelen 6/3, § 3, en 7 van de Elektriciteitswet wijzigt. 3.1.1. Artikel 3 van de wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten9 wijzigt onder meer paragraaf 3 van artikel 6/3 van de Elektriciteitswet. Artikel 6/3, § 3, van de Elektriciteitswet luidt (de door de recent aangenomen wet doorgevoerde wijzigingen zijn onderlijnd): " § 3. Bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de commissie, bepaalt de Koning het verloop van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels, en inzonderheid: 1° de nadere regels van de concurrerende inschrijvingsprocedure en de inhoud van het bestek, met zorg voor een gepaste publiciteit, een daadwerkelijke mededinging en gelijke behandeling van alle kandidaten die deelnemen.De regels die de concurrerende inschrijvingsprocedure organiseren zorgen er in het bijzonder voor dat de keuze voor de winnende inschrijver die de meest gunstige inschrijving heeft ingediend gelijktijdig zal gebeuren met de toekenning van de vergunningen en machtigingen vereist krachtens de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat en de wet van 20 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België; 2° de ontvankelijkheidscriteria waaraan de kandidaten van de concurrerende inschrijvingsprocedures dienen te voldoen, die onder meer betrekking hebben op de technische, organisatorische, financiële en professionele capaciteit van de inschrijver;3° de objectieve, niet-discriminerende en transparante toekenningscriteria op basis waarvan een rangorde wordt opgemaakt en de geselecteerde inschrijver van de concurrerende inschrijvingsprocedure wordt aangeduid;4° de regels inzake het sluiten van de contractuele band tussen de Belgische staat en de geselecteerde inschrijver van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de rechten en plichten van de partijen, alsook de regels inzake controlewijziging, fusie of splitsing van de titularis van een domeinconcessie;5° de regels inzake de overdracht, gehele of gedeeltelijke ontheffing en intrekking van de domeinconcessie;6° de regels inzake de start en duur van de domeinconcessie, de bouwfase, de exploitatiefase en ontmantelingsfase;7° de activiteiten die de titularis van een domenconcessie kan ontwikkelen naast de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de desbetreffende kavel;8° de financiële zekerheden die de titularis van een domeinconcessie dient te stellen;9° de mate waarin en de wijze waarop burgerparticipatie kan worden voorzien en hernieuwbare energiegemeenschappen kunnen worden betrokken door de titularis van een domeinconcessie alsook het minimaal te behalen percentage burgerparticipatie;10° in voorkomend geval, de steun overeenkomstig artikel 7 voor een maximale duurtijd van twintig jaar; 11° de regels inzake verzaking aan de domeinconcessie door de domeinconcessiehouder en de verzakingsvergoeding die daarvoor zal moeten worden betaald." 3.1.2. Artikel 7, § 1quater, van de Elektriciteitswet luidt na de wijziging ervan bij de wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten9 als volgt: " § 1quater. Bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de commissie, kan de Koning een steunregime vaststellen ter bevordering van de productie van elektriciteit geproduceerd overeenkomstig artikel 6/3 en gerelateerde maatregelen van marktorganisatie vaststellen.
Bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de commissie, bepaalt de Koning de berekeningsmethode van de kost voortvloeiend uit de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, voor ieder exploitatiejaar.
De Federale Staat en de commissie sluiten een protocol teneinde de nadere regels vast te leggen van de periodieke betaling van de toegekende steun.
De financiering van deze maatregelen geschiedt overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 21quinquies, tweede lid." 3.2. Het aldus gewijzigde artikel 6/3, § 3, van de Elektriciteitswet biedt, onder voorbehoud van wat hierna wordt uiteengezet, rechtsgrond voor de artikelen 2 tot 61 van het ontwerp. Voor wat betreft de artikelen 40 tot 42 moet daarbij bijkomend rechtsgrond worden gezocht in artikel 7, § 1quater, van de Elektriciteitswet. Voor wat betreft artikel 51, § 1, van het ontwerp moet ook een beroep worden gedaan op artikel 30bis, § 2, van de Elektriciteitswet.
Gelet op die specifieke en omvattende rechtsgronden is er geen reden om bijkomend een beroep te doen op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning. 4.1. Artikel 24, eerste lid, in fine, van het ontwerp sluit een eventuele schadevergoeding wegens niet-gunning volledig uit, ongeacht de concrete omstandigheden, dus ook bij het stopzetten zonder deugdelijke motieven of willekeurig handelen van de concessieverlenende overheid. Geen van de in artikel 6/3, § 3, van de Elektriciteitswet vermelde aspecten die de Koning mag regelen hebben rechtstreeks betrekking op de schadevergoeding bij niet-gunning. Er kan daarvoor ook niet bijkomend worden gesteund op de algemene uitvoeringsbevoegdheid, aangezien nergens uit blijkt dat de wetgever een dergelijke maatregel voor ogen had bij de uitwerking van de regeling van artikel 6/3 van de Elektriciteitswet of dat een dergelijke maatregel noodzakelijk is voor de effectieve toepassing van die regeling, rekening houdende met de algemene economie van de wet, zoals die moet worden afgeleid uit de geest die aan de opvatting van de wet ten grondslag heeft gelegen en uit de doelstellingen die de wetgever nastreefde.
Gevraagd wat de rechtsgrond is voor artikel 24, eerste lid, in fine van het ontwerp, stelde de gemachtigde: "Er zou kunnen worden voorgesteld om die bepaling te herformuleren als volgt: `zonder dat de inschrijvers aanspraak kunnen maken op vergoeding van indirecte schade of gederfde winsten.'" Ook in het geval van die engere invulling van de beperking van het recht op schadevergoeding blijft de rechtsgrond voor een dergelijke exoneratiebepaling wankel, zodat het aanbeveling verdient om eerst in een meer deugdelijke wettelijke rechtsgrond te voorzien.(2) 4.2. Artikel 36, tweede lid, van het ontwerp bepaalt dat een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid kan worden "ingesteld bij de Raad van State binnen de in het eerste lid bedoelde termijn" (i.e. een termijn van vijftien dagen). Ook uit het laatste lid van artikel 36, dat melding maakt van "een vordering tot schorsing binnen de in het eerste lid bedoelde termijn" lijkt te kunnen worden begrepen dat wordt beoogd een beroepstermijn bij de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, te bepalen. Het verslag aan de Koning bevestigt dit ook: "Artikel 36 stelt een standstill-periode van vijftien dagen vast waarbinnen inschrijvers een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) tegen de gunningsbeslissing kunnen instellen bij de Raad van State." Gelet op de kwalificatie als domeinconcessie (zie verder opmerking 7), zijn de bijzondere termijnen voor vorderingen tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid vermeld in de wet van 17 juni 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/06/2013 pub. 07/10/2013 numac 2013000623 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. - Duitse vertaling type wet prom. 17/06/2013 pub. 21/06/2013 numac 2013203640 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten sluiten `betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies' niet van toepassing op het voorliggende ontwerp, zodat op vorderingen tot schorsing met betrekking tot de voorliggende gunningsprocedures de algemene voorwaarden van artikel 17 van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 voor het instellen van een vordering tot schorsing, al dan niet bij uiterst dringende noodzakelijkheid, gelden. De vraag rijst bijgevolg of het ontwerp beoogt om in afwijking daarvan de beroepstermijnen bij de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak te regelen.
Om verdere toelichting verzocht, ontkende de gemachtigde eerst dat het ontwerp de termijn regelt waarbinnen een vordering kan worden ingesteld tegen de betreffende beslissing: "Artikel 36 van het ontwerp besluit regelt het tijdsbestek waarin de concessie kan worden gesloten, waarbij dergelijke sluiting niet is toegestaan: (1) voor het verstrijken van een termijn van vijftien dagen die ingaat vanaf de mededeling van de gemotiveerde beslissing aan de betrokken inschrijvers, en ook niet (2) voordat de Raad van State uitspraak heeft gedaan in geval er een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt ingesteld bij de Raad van State binnen de voornoemde termijn De termijn waarbinnen een vordering kan worden ingesteld tegen de betreffende beslissing wordt niet geregeld in het ontwerp besluit, daarvoor moet het wettelijk kader toegepast toepasselijk op de mogelijkheid tot betwisting van bestuurshandelingen." Verder ondervraagd of het ontwerp dan geen gevolgen heeft voor de beroepstermijn, en inschrijvers dus ook later (dus bijvoorbeeld op de zestiende dag na de kennisgeving van de toewijzingsbeslissing) nog een vordering tot schorsing mogen instellen, stelde de gemachtigde echter: "Voor zover en in de mate dat uw Afdeling Wetgeving zou menen dat dergelijke vorderingstermijn middels dit ontwerp besluit zou kunnen worden geregeld rekening houdend met de rechtsgrond in artikel 6/3, § 3 van de elektriciteitswet en artikel 108 van de Grondwet (desgevallend als `lex specialis' ten opzichte van de gecoördineerde wetten op de Raad van State die geen termijn lijkt te voorzien voor dergelijke vorderingen tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, cfr. artikel 17), zou inderdaad kunnen worden voorzien dat dergelijke vordering niet buiten de aangehaalde termijn van 15 dagen zou kunnen worden ingesteld en zodoende het in acht nemen van de vorderingstermijn van 15 dagen zou kunnen volstaan om de voorwaarde van spoedeisendheid aan te tonen." De Koning kan op grond van artikel 6/3, § 3, van de Elektriciteitswet weliswaar de gevolgen van het instellen van een schorsingsberoep op het verdere verloop van de gunningsprocedure regelen, maar voor zover de stellers van het ontwerp zouden beogen om de termijn zelf te wijzigen voor het instellen van een specifieke procedure bij de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, raakt het ontwerp aan de toegang tot de rechter, waarvoor een uitdrukkelijke wettelijke rechtsgrond is vereist.(3) Een rechtsgrond die de Koning zou toelaten om de termijn voor een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid te beperken, lijkt echter te ontbreken.
Indien artikel 36 van het ontwerp beperkend zou worden geïnterpreteerd, zodat het enkel betrekking zou hebben op de gevolgen van een vordering tot schorsing die wordt ingesteld in de eerste vijftien dagen na de gunningsbeslissing, zou de bepaling bovendien onvolkomen zijn. Gewone vorderingen tot schorsing die buiten die termijn worden ingesteld kunnen immers aanleiding geven tot dezelfde problemen die de ontworpen bepaling beoogt te vermijden. Daarvoor ontbreekt dan echter een regeling.
Bijgevolg moet artikel 36 van het ontwerp worden heroverwogen, en zal er desgevallend eerst in een deugdelijke rechtsgrond moeten worden voorzien. 4.3. Op basis van artikel 42 van het ontwerp kan de concessiehouder, in een periode van drie jaar na de indienststelling van de eerste productie-eenheid van zijn productie-installatie, voor maximum de helft van de totale elektriciteitsproductie van zijn productie-installatie een of meerdere contracten sluiten met eindafnemers voor de verkoop van elektriciteit, op basis van een pay as produced profiel, aan een vaste prijs waarbij de prijs van de geproduceerde energie niet hoger is voor de eindafnemer dan de (in voorkomend geval geïndexeerde) strike price vermeerderd met 3 euro per megawattuur (artikel 42, § 1, eerste lid, van het ontwerp). De concessiehouder kan daarnaast één of meerdere contracten voor de verkoop van elektriciteit sluiten met burgers, en kmo's, lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen mits toepassing van de voorwaarden voor directe burgerparticipatie, voor de verkoop van een bijkomend volume van maximum vijfentwintig procent van de totale elektriciteitsproductie van zijn productie-installatie, op basis van een pay as produced profiel, aan een vaste prijs, waarvan de verkoopsprijs van de geproduceerde energie beperkt is tot de (in voorkomend geval geïndexeerde) strike price vermeerderd met 3 euro per megawattuur (artikel 42, § 1, tweede lid, van het ontwerp). Het gedeelte van de productie dat in het kader van dergelijke contracten wordt verkocht wordt uitgesloten van de toepassing van het steunmechanisme bedoeld in artikel 40 van het ontwerp (de zogenaamde carve-out). Voor de afnemers in kwestie heeft de regeling echter als gevolg dat een maximumprijs wordt ingesteld waartegen dat deel van de geproduceerde elektriciteit mag worden verkocht, wat voor die afnemers bij hoge energieprijzen een significant voordeel inhoudt.
Volgens de gemachtigde zou deze bepaling rechtsgrond vinden in artikel 6/3, § 3, 10°, van de Elektriciteitswet, dat echter louter de Koning machtigt tot het vaststellen van steun voor een duurtijd van 20 jaar, en artikel 7, § 1quater, eerste lid, van de Elektriciteitswet, dat de Koning machtigt om een steunregime vast te stellen ter bevordering van de productie van elektriciteit geproduceerd overeenkomstig artikel 6/3 en gerelateerde maatregelen van marktorganisatie. In de memorie van toelichting bij de wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten9 wordt inzake de laatst vermelde bepaling het volgende gesteld:(4) "In die nieuwe paragraaf 1quater wordt een machtiging aan de Koning voorzien tot vaststelling van een steunregime, op basis waarvan bijvoorbeeld door de Koning ook een door de commissie beheerd systeem voor de toekenning van garanties van oorsprong zou kunnen worden voorzien. Bovendien wordt in die nieuwe paragraaf 1quater eveneens een machtiging aan de Koning voorzien tot vaststelling van maatregelen van marktorganisatie op basis waarvan bijvoorbeeld door de Koning ook een maximumprijs zou kunnen worden opgelegd voor de verkoop van de niet gesubsidieerde elektriciteit." 4.3.1. Ondanks dit aanknopingspunt in de memorie van toelichting bij de wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten9 valt te wijzen op het volgende.
Artikel V.2 van het Wetboek van economisch recht luidt als volgt: "De prijzen van goederen en diensten worden bepaald door de vrije mededinging." In het advies van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (hierna: CREG) bij het ontwerp wordt in dit verband, naast de in opmerking 4.3.2 vermelde fundamentele bezwaren inzake de verenigbaarheid met het Europees recht, het volgende gesteld: "(...) Tot slot merkt de CREG op dat de carve-out naar Belgisch recht een afwijking vormt op het beginsel van de vrije prijsvorming zoals vastgelegd in artikel V.2 van het Wetboek van economisch recht. Hoewel dergelijke afwijkingen op zich niet verboden zijn, moeten ze bij of krachtens de wet zijn voorzien. Artikel 6/3 van de elektriciteitswet lijkt echter niet te voorzien in een dergelijke toelating, zodat er volgens de CREG geen rechtsgrond bestaat voor het systeem." (5) Het rechtsgrondbezwaar van de CREG is terecht. In een eerder advies van de Raad van State, afdeling Wetgeving, werd immers al gesteld dat een uitdrukkelijke wettelijke machtiging voor de Koning noodzakelijk is om van artikel V.2 van het Wetboek van economisch recht af te wijken.(6) De mogelijkheid om af te wijken van artikel V.2. van het Wetboek van economisch recht is bovendien in verschillende artikelen van de Elektriciteitswet ingeschreven,(7) maar niet in de artikelen 6/3 en 7 van de Elektriciteitswet.
De argumentatie in het verslag aan de Koning, die hieronder summier wordt samengevat, biedt geen antwoord op het geschetste rechtsgrondprobleem: "De doelstellingen waar het principe dat prijzen vrij moeten worden bepaald door leveranciers - in een goed functionerende markt gebaseerd de interactie tussen vraag en aanbod - van artikel 5 (en 9) van de elektriciteitsrichtlijn, toe bijdragen zijn: (i) consumenten mondiger maken, (ii) investeringssignalen in de markt sturen, wat de bevoorradingszekerheid op middellange termijn en de overgang naar een koolstofarm systeem ondersteunt, (iii) de overgang naar een flexibel elektriciteitssysteem, met name met participatie aan de vraagzijde, (iv) energie-efficiëntie en energiebesparing - aangezien de energieprijs een belangrijk signaal is van de reële waarde van energie, en (v) keuzemogelijkheden voor consumenten, aangezien leveranciers met elkaar concurreren om betere aanbiedingen te doen op basis van prijs en service. Dezelfde redenering kan worden toegepast op de beginselen van artikel 3 van de Verordening (EU) 2019/943, respectievelijk artikel V.2 van het Wetboek van economisch recht. (...) De capaciteit/het aanbod van hernieuwbare energie kan op korte termijn niet worden verhoogd op een manier die de vraag in evenwicht brengt en het evenwicht in de markt herstelt: de markt heeft niet de capaciteit om zichzelf te corrigeren. (...) Meer in het bijzonder met betrekking tot de voornoemde bepalingen, dient ten eerste te worden opgemerkt dat de voorgestelde regeling de mededinging niet uitschakelt op een manier die in strijd zou zijn met artikel V.2 van het Wetboek van economisch recht. Op het moment dat de concurrerende inschrijvingsprocedure wordt georganiseerd, is er een aanzienlijke concurrentie voor de markt: de concurrerende inschrijvingsprocedure wordt geëvalueerd op basis van twee belangrijke gunningscriteria, namelijk (i) de strike Price (gewaardeerd met 90 punten) en (ii) de innovatie van het bedrijfsmodel (gewaardeerd met 10 punten). Gezien het belang dat wordt gehecht aan het prijscriterium, zal elke kandidaat worden gestimuleerd om een zo laag mogelijke strike price in te dienen en dus fel te concurreren om de domeinconcessie in de wacht te slepen." Het komt niet aan de Koning toe om, zonder daar afdoende en uitdrukkelijk toe gemachtigd te zijn door een wettelijke bepaling, regels vast te stellen die, in afwijking van artikel V.2 van het Wetboek van economisch recht, de werking van de elektriciteitsmarkt beogen te corrigeren en leiden tot een geheel nieuw overheidsingrijpen in de prijsstelling voor de levering van elektriciteit. De omstandigheid dat die maximumprijzen worden opgelegd aan een domeinconcessiehouder die is aangeduid na een marktbevraging verandert daar niets aan, aangezien er ook dan nog steeds wordt afgeweken van het in artikel V.2 van het Wetboek van economisch recht omschreven principe. Bijgevolg ontbreekt het de Koning aan een afdoende rechtsgrond om een regeling in te voeren die afwijkt van het beginsel van de vrije prijsvorming.
Indien niet eerst in een afdoende en uitdrukkelijke rechtsgrond wordt voorzien, kan de regeling van de maximumprijs niet worden behouden.
Aangezien het schrappen van dit element belangrijke gevolgen zou hebben voor het steunmechanisme moet dan wellicht de hele carve-out regeling worden heroverwogen, in welk geval het ontwerp, minstens om die reden, opnieuw voor advies aan de Raad van State zou moeten worden voorgelegd. 4.3.2. Indien de wetgever alsnog in een dergelijke rechtsgrond zou wensen te voorzien moet echter ook worden gewezen op het volgende.
In haar advies maakt de CREG het volgende voorbehoud met betrekking tot de verenigbaarheid van een maximumprijs met het EU recht:(8) "13. De CREG merkt op dat de tekst van het ontwerp van koninklijk besluit duidelijk verwijst naar de levering van elektriciteit tegen een maximumprijs, die een (niet-verplichte) optie vormt voor de concessiehouder die een bepaald deel van het geproduceerde volume van de ondersteuning via de 2-zijdige CfD wil uitsluiten.
Het opleggen van een maximumprijs voor de leveringscontracten die onder de carve-out vallen, vormt echter overheidsingrijpen in de prijsstelling voor de levering van elektriciteit die zou kunnen worden beschouwd als strijdig met artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/944 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit. Deze bepaling voorziet dat dat "[leveranciers] vrij [zijn] de prijs waarvoor zij aan de afnemers leveren, vast te stellen". Weliswaar voorziet het bovengenoemde artikel 5 in uitzonderingen op dit beginsel (i) enerzijds ten behoeve van energiearme en kwetsbare huishoudelijke afnemers, in overeenstemming met bepaalde in artikel 5.4 genoemde voorwaarden en (ii) anderzijds ten gunste van andere huishoudelijke afnemers of microondernemingen, maar alleen bij wijze van overgangsmaatregel om "doeltreffende mededinging tot stand te brengen voor elektriciteitsleveringscontracten tussen leveranciers en om een doeltreffende, marktgebaseerde detailhandelprijs voor elektriciteit tot stand te brengen" (artikel 5.6) en eveneens onder voorbehoud van de naleving van strikte voorwaarden bepaald in artikel 5.7. Aangezien de carve-out betrekking lijkt te hebben op de levering aan afnemers die niet uitsluitend huishoudelijke afnemers of micro-ondernemingen zijn, lijkt hij op grond van een eerste analyse hoe dan ook in strijd te zijn met artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/944.
De CREG merkt in dit verband op dat het mechanisme van de openbare dienstverplichtingen, zoals bepaald in artikel 9 van Richtlijn 2019/944, niet toelaat om te ontsnappen aan de beperkingen inzake de vaststelling van de leveringsprijzen die in voornoemd artikel 5 zijn vastgelegd(9) .
Het opleggen van een maximumprijs in de carve-out zou ook als strijdig kunnen worden beschouwd met artikel 3, a) en b), van Verordening (EU) 2019/943 betreffende de interne markt voor elektriciteit, waarin het volgende wordt bepaald: `De lidstaten [...] waarborgen dat de elektriciteitsmarkten in overeenstemming met de volgende beginselen worden beheerd: a) prijsvorming vindt plaats op basis van vraag en aanbod; b) de marktvoorschriften moedigen de vrije prijsvorming aan en vermijden acties waardoor prijsvorming op basis van vraag en aanbod wordt tegengegaan; [...]' Wat betreft de vraag of het mechanisme in overeenstemming is met zowel artikel 9 van Richtlijn 2019/944 als Verordening 2019/943, lijkt de vrijwillige aard van het mechanisme niet van dien aard te zijn dat de bovenstaande analyse fundamenteel wordt gewijzigd.
Volgens de CREG zou de carve-out met cap van +3 EUR/MWh ook als problematisch kunnen worden beschouwd in het licht van de regels inzake staatssteun, met name (i) omdat de cap een potentieel significante daling van de strike price (en dus van het steunbedrag (zoals hierboven vermeld)) verhindert, (ii) omdat hij een maatregel is die indruist tegen de efficiënte werking van de markt(10), iii) omdat hij zou kunnen worden beschouwd als een maximumprijs die de concurrerende inschrijvingsprocedure belemmert(11) en iv) omdat hij zou kunnen worden beschouwd als indirecte steun ten gunste van niet-huishoudelijke afnemers. De bespreking van deze verschillende punten van kritiek valt buiten het bestek van dit advies en is een zaak voor de Europese Commissie, die zich hierover moet uitspreken in het kader van de aanmeldingsprocedure voor het ondersteuningsmechanisme dat is voorzien voor de productie-installaties van de Prinses Elisabethzone. (...)" Het verslag aan de Koning omvat weliswaar een repliek op de opmerkingen van de CREG, maar die toelichting gaat eraan voorbij dat artikel 5 van richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 `betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU' overheidsingrijpen in de prijsstelling voor de levering van elektriciteit enkel mogelijk maakt voor specifieke categorieën van personen, namelijk "energiearme en kwetsbare huishoudelijke afnemers" en dan ook nog enkel onder zeer strikte voorwaarden,(12) terwijl het toepassingsgebied van artikel 42 van het ontwerp veel ruimer is en de maximumprijs geldt voor alle afnemers van de energieproductie die onder de carve-out valt. De voorliggende regeling lijkt bijgevolg onverenigbaar met de aangehaalde richtlijnbepaling, wat bovendien gevolgen kan hebben voor de beoordeling door de Europese Commissie van de verenigbaarheid van het ontworpen steunmechanisme met de interne markt.
Bijgevolg zal slechts in een specifieke rechtsgrond kunnen worden voorzien voor het instellen van een maximumprijs in de mate dat die maximumprijs enkel wordt gehanteerd ten aanzien van de doelgroepen die worden vermeld in artikel 5 van richtlijn (EU) 2019/944 en onder de voorwaarden die in die bepaling worden vermeld. 4.4. Artikel 44, tweede lid, van het ontwerp beoogt uitvoering te geven aan de machtiging die is opgenomen in artikel 6/3, § 11, tweede lid, van de Elektriciteitswet, zoals ingevoegd door de wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten9, hoewel die wetsbepaling niet wordt vermeld in de aanhef. De ontworpen bepaling is echter niet geheel in overeenstemming met die wetsbepaling. De voornoemde paragraaf 11 luidt: "De commissie is belast met de controle op de naleving en sanctionering van de vereiste van burgerparticipatie in het kader van een concurrerende inschrijvingsprocedure zoals bepaald door de Koning overeenkomstig paragraaf 3, 9°.
De commissie is ermee belast deze vereiste periodiek te controleren en legt desgevallend een administratieve boete op aan de domeinconcessiehouder, zonder dat deze hoger kan zijn dan een percentage van de totale investeringskosten dat overeenstemt met het niet-behaalde gedeelte van het minimumpercentage. De commissie kan hierbij rekening houden met de omstandigheden en de geleverde inspanningen. De Koning kan de andere modaliteiten bepalen van voornoemde controle en de procedure voor het opleggen van voornoemde boete door de commissie." Overeenkomstig artikel 6/3, § 11, tweede lid, van de Elektriciteitswet, beschikt de CREG aldus over de mogelijkheid om bij het bepalen van de hoogte van de administratieve boete rekening te houden met de omstandigheden en de geleverde inspanningen. De ontworpen regeling bepaalt echter dat de CREG een boete moet opleggen met een waarde van het percentage van de totale investeringskosten dat overeenstemt met het niet-behaalde gedeelte van het minimumpercentage, tenzij overmacht kan aangetoond worden - een begrip dat, zo verduidelijkte de gemachtigde, moet worden begrepen in de zin van het Burgerlijk Wetboek(13) . Bijgevolg heeft de CREG niet steeds de bij wet voorziene mogelijkheid om in elk concreet geval, en dus ook buiten gevallen van overmacht, rekening te houden met de omstandigheden en de geleverde inspanningen. Die mogelijkheid impliceert immers dat de CREG meer kan doen dan louter bepalen of er sprake is van een "ontoerekenbare onmogelijkheid voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen" in de zin van artikel 5.226, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, en ook buiten de gevallen van overmacht de administratieve boete mag matigen.
Artikel 44 van het ontwerp zal slechts geacht kunnen worden rechtsgrond te vinden in artikel 6/3, § 11, tweede lid, van de Elektriciteitswet indien die bepaling in die zin wordt aangepast. 5.1. Wat betreft de bepalingen die een nieuwe regeling vaststellen inzake de erkenning van keuringsinstellingen en het toekennen van conformiteitsattesten (artikelen 62 tot 65 van het ontwerp), moet het volgende worden opgemerkt.
Gevraagd om de rechtsgrond voor de artikelen 62 tot 65 van het ontwerp nader toe te lichten, stelde de gemachtigde: "De erkenning van de keuringsinstelling en het conformiteitsattest zoals ingevoegd in artikel 62 tot 65 is nodig voor de inwerkingtreding van het tweerichtingscontract ter verrekening van de verschillen (= het steunmechanisme), zoals bepaald in artikel 40 KB Tender. Aldus kan de instelling van dergelijk conformiteitsattest niet losgezien worden van het toekennen van de steun wat zich in artikel 6/3, § 3, 10° en artikel 7, § 1quater bevindt." Er kan in beginsel worden aangenomen dat deze bepalingen rechtsgrond vinden in artikel 7, § 1quater, eerste lid van de Elektriciteitswet, dat de Koning machtigt tot het vaststellen van een steunregime ter bevordering van de productie van elektriciteit geproduceerd overeenkomstig artikel 6/3 en het vaststellen van gerelateerde maatregelen van marktorganisatie. In de memorie van toelichting bij de wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten9 wordt inzake de laatstvermelde bepaling het volgende gesteld:(14) "In tegenstelling tot het huidige regime zal de betaling van de subsidies met betrekking tot de windparken die een domeinconcessie verkrijgen na de organisatie van een tender bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten niet langer verlopen op basis van door de CREG uit te reiken groenestroomcertificaten en niet meer middels een aankoopverplichting tegen minimumprijs in hoofde van de netbeheerder.
Daartoe wordt voorzien in een nieuwe paragraaf 1quater in artikel 7, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten met betrekking tot de offshore windparken het voorwerp zullen uitmaken van een domeinconcessie na een concurrerende inschrijvingsprocedure georganiseerd overeenkomstig in artikel 6/3, §§ 2 en 3, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten. In die nieuwe paragraaf 1quater wordt een machtiging aan de Koning voorzien tot vaststelling van een steunregime, op basis waarvan bijvoorbeeld door de Koning ook een door de commissie beheerd systeem voor de toekenning van garanties van oorsprong zou kunnen worden voorzien. (...)" Uit de aangehaalde toelichting blijkt dat de wetgever voor ogen had dat een door de CREG beheerd systeem in de toekenning van garanties van oorsprong zou kunnen voorzien. Dit begrip vertoont gelijkenissen met het begrip "conformiteitsattest" in de zin van het ontwerp, dat aantoont dat de effectief geproduceerde elektriciteit groene stroom is en dat de geproduceerde hoeveelheid wordt berekend volgens de geldende meetnormen (artikel 63, § 2, van het ontwerp).
Er lijkt echter geen afdoende rechtsgrond te bestaan voor het instellen van een erkenningsregeling waarbij de minister keuringsinstellingen erkent die verantwoordelijk zijn voor het toekennen van conformiteitsattesten en voor het uitbrengen van verslagen over bezoeken aan de productie-installaties (artikel 62, 64 en 65 van het ontwerp). Gelet op het hoger aangehaalde citaat uit de memorie van toelichting, waarbij wordt verwezen naar een centrale rol voor de CREG, valt niet aan te nemen dat, rekening houdend met de algemene economie van de wet, de Koning het instellen van een dergelijke erkenningsregeling kon afleiden uit de geest die aan de opvatting van de wet ten grondslag heeft gelegen en uit de doelstellingen die de wetgever nastreefde. Eerder was de Raad van State, afdeling Wetgeving, al van oordeel dat het uitwerken van een erkenningsregeling (waarbij, net zoals in het voorliggende ontwerp, de erkenningsvoorwaarden, de wijze van indiening van de erkenningsaanvraag bij de bevoegde entiteit en de intrekking worden bepaald) niet in de algemene uitvoeringsbevoegdheid kan worden ingepast.(15) De voornoemde bepalingen kunnen dan ook slechts doorgang vinden indien eerst in een afdoende rechtsgrond wordt voorzien. 5.2 Eenzelfde voorbehoud geldt mutatis mutandis ook bij de wijzigingen die de artikelen 66 tot 73 van het ontwerp doorvoeren in het koninklijk besluit van 16 juli 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten1 `betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en de vergoeding van de houders van een offshore domeinconcessie in geval van onbeschikbaarheid van het Modular Offshore Grid', waarvoor artikel 7, § 1, van de Elektriciteitswet geen afdoende rechtsgrond biedt, nu de erkenning van certificatie-instellingen niet beschouwd kan worden als een maatregel van marktorganisatie in de zin van die bepaling.(16) VORMVEREISTEN 6. Het ontwerp omvat een staatssteunregeling, zodat het in principe moet worden aangemeld bij de Europese Commissie.Krachtens artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU), dient de Europese Commissie immers van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte te worden gebracht.
Gevraagd of het ontwerp al werd aangemeld, verklaarde de gemachtigde wat volgt: "De aanmelding bij de Europese Commissie inzake staatssteun overeenkomstig artikels 107 en 108 VWEU is op heden nog niet gebeurd.
Wel werden informeel de eerste contacten gelegd met de Europese Commissie en werden een eerste reeks vragen beantwoord. Het is onze intentie om dergelijke aanmelding voor staatssteun te verrichten in de loop van 2024 (Q1 wat betreft prenotificatie en uiterlijk Q2 of 3 wat betreft formele notificatie).
Het artikel 32, vierde lid, van het ontwerp besluit werd in het verslag aan de Koning voorzien van volgende toelichting in dat verband: `Er wordt een standstill-clausule met betrekking tot staatssteun voorzien. De domeinconcessie kan niet toegekend worden door de concessieverlenende overheid indien de Europese Commissie de steunmaatregelen vervat in dit besluit niet heeft goedgekeurd, of de termijn voor goedkeuring niet is verstreken. In het bijzonder wordt verwacht dat het tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen als staatssteun kwalificeert. Zolang de steunmaatregelen niet goedgekeurd zijn, of de termijn voor goedkeuring niet verstreken is, lijkt het niet aangewezen om de domeinconcessie toe te kennen. Deze creëert immers het recht op de steun. Deze voorwaarde hoeft niet noodzakelijk vervuld te zijn voor de gehele Prinses Elisabeth-zone, maar enkel voor de betrokken kavels. Het is immers niet uitgesloten dat er meerdere aanmeldingen gebeuren en/of afzonderlijke beslissingen genomen worden voor de afzonderlijke kavels.'"
Artikel 32, vierde lid, van het ontwerp bepaalt inderdaad dat de minister de gunningsbeslissing bedoeld in het eerste lid slechts kan nemen indien de Europese Commissie de steunmaatregelen vervat in dit besluit met betrekking tot de betrokken kavel(s) verenigbaar heeft verklaard met de interne markt overeenkomstig artikel 107 VWEU, of indien de termijn waarbinnen de Europese Commissie gehouden is een beslissing te nemen over de steunmaatregelen met betrekking tot de betrokken kavel(s) verstreken is.
De stellers van het ontwerp gaan er aldus vanuit dat het voorliggende ontwerp kan worden aangenomen en de toewijzingsprocedure kan worden opgestart voorafgaand aan een of meer beslissingen van de Europese Commissie inzake staatssteun. Het lijkt, op het ogenblik dat aanvragen reeds zijn ingediend, echter geenszins evident dat alsnog wordt ingegrepen op bestaande regels zoals die van het "tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen", i.e. het steunmechanisme waarbij de begunstigde een vooraf bepaald vast inkomen gegarandeerd krijgt ("strike price") op basis van AAP(17) en waarbij het steunniveau (dat negatief kan zijn) verandert naargelang van de elektriciteitsreferentieprijs en de correctiefactor.(18) De hoogte van de "strike price" is immers een van de toewijzingscriteria (zie artikel 19, § 2, van het ontwerp).
In dit verband kan het volgende in herinnering gebracht worden:(19) "Krachtens artikel 108, lid 3, VWEU moeten de lidstaten elke maatregel tot invoering van nieuwe steun of wijziging van bestaande steun bij de Commissie aanmelden en mogen zij een dergelijke maatregel voorts niet ten uitvoer leggen zolang de Commissie geen definitief besluit heeft genomen over deze maatregel. Deze tweeledige verplichting (aanmelding en standstill) beoogt te waarborgen dat een steunmaatregel geen gevolgen heeft voordat de Commissie een redelijke termijn heeft gehad om de voorgenomen steun nauwkeurig te onderzoeken en, in voorkomend geval, de formele onderzoeksprocedure in te leiden. Het uiteindelijke doel is uiteraard de mogelijkheid te vermijden dat er onverenigbare steun aan de begunstigden kan worden toegekend." De werkwijze die de stellers van het ontwerp voor ogen hebben zal aanleiding geven tot ernstige juridische problemen indien de beslissing van de Europese Commissie voorwaardelijk is geformuleerd en die voorwaarden nopen tot een aanpassing van het te nemen besluit. In voorkomend geval zal een aangepaste tekst of een ontwerp van wijzigingsbesluit (opnieuw) om advies moeten worden voorgelegd aan de Raad van State,(20) en zal de lopende toewijzingsprocedure(s) wellicht moeten worden stopgezet. Aangezien de steunvoorwaarden rechtstreeks verweven zijn met een cruciaal element van de biedingen - de strike price - kan de relevantie van de biedingen en de gelijkheid van de kandidaten in de gunningsprocedure dan immers niet meer worden gegarandeerd. Er moet bovendien op worden gewezen dat het afbreken van de gunningsprocedure doordat de overheid onzorgvuldig gehandeld heeft door een steunregeling te implementeren in weerwil van het standstill-beginsel niettegenstaande artikel 24, eerste lid, in fine, tot overheidsaansprakelijkheid kan leiden.(21) Aan het voornoemde vormvereiste zal dus nog dienen te worden voldaan, waarbij aan het aan te nemen ontwerp geen uitvoering kan worden gegeven voordat de procedure bij de Europese Commissie tot een eindbeslissing heeft geleid. In beginsel moet de aanneming van het voorliggende besluit worden uitgesteld tot de Europese Commissie de aanmeldingsprocedure heeft beëindigd. In elk geval moet worden vermeden dat een concurrerende inschrijvingsprocedure zou worden aangevat voordat er zekerheid is over de voorwaarden waaronder steun zal worden verleend. 7. De ontworpen regeling beoogt een reglementair kader tot stand te brengen voor de uitbouw van de elektriciteitsproductie ten belope van een bijkomende capaciteit, om zo mee de sluiting van de kerncentrales op te vangen.Bovendien worden maximumprijzen voor de verkoop van elektriciteit opgelegd. Het gaat bijgevolg om een aangelegenheid die raakt aan de grote lijnen van het energiebeleid. In het licht hiervan werd de gemachtigde gevraagd of over het ontwerp overleg werd gepleegd met de gewesten overeenkomstig artikel 6, § 3, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten `tot hervorming der instellingen'. De gemachtigde stelde: "Ons inziens valt dit ontwerp besluit onder de bevoegdheid die de federale overheid ontleent aan het artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten (BWHI) en is de overlegverplichting bedoeld in artikel 6, § 3, 2°, BWHI derhalve niet van toepassing. Conform het internationale zeerecht vallen zeeruimtes onder de bevoegdheid van de federale overheid (België trad toe tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en bepaalde haar EEZ (exclusieve economische zone) in 1999 waarbij die voor België samenvalt met het continentaal plat). De federale overheid is bijgevolg bevoegd voor de bevordering van energieproductie uit hernieuwbare energie op het Belgische continentaal plat. Het feit dat de offshore elektriciteitsproductie-installaties in de territoriale zee gelegen is betekent dat zij, zowel wat de regels inzake energieproductie alsook inzake de regels inzake financiering van installaties betreft integraal onder de bevoegdheid van de federale overheid vallen (cfr. GwH 5 december 2006, nr. 193/2006, B.24.2).
Bovendien valt dit ontwerp besluit ons inziens niet onder de grote lijnen van het energiebeleid en geldt voor dit ontwerp besluit geen verplichting tot overleg met de gewesten bedoeld in artikel 6, § 3, 3°, BWHI. Immers het voorliggende ontwerp besluit geeft uitvoering aan de beleidskeuzes die eerder werden gemaakt in de wet van 12 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten4 tot wijziging van de elektriciteitswet waarin reeds voorgeschreven werd dat een concurrerende inschrijvingsprocedure moet worden georganiseerd voor de toekenning van domeinconcessies op grond waarvan de succesvolle inschrijver aan wie de domeinconcessie wordt verleend toelating verkrijgt om gebruik te maken van de betrokken kavels met het oog de bouw en de privatieve exploitatie van offshore elektriciteitsproductie-installaties.
Wat betreft de uitoefening van de energiebevoegdheden op de Noordzee is het zo dat de gewesten slechts bevoegd zijn om de hun toegewezen aangelegenheden te regelen binnen hun territoriaal bevoegdheidsgebied, bepaald in de artikelen 3 en 5 van de Grondwet en artikel 2 van de Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen (BWHI). De mariene gebieden (de territoriale zee en de exclusieve economische zone) van België liggen buiten het territoriaal bevoegdheidsgebied van de gewesten (Grondwettelijk Hof 9 juli 2013, nr. 98/2013, B.20.2.). De gewesten missen de bevoegdheid tot het vaststellen van regels in verband met gebiedsdelen die buiten hun territoriaal bevoegdheidsgebied zijn gelegen. Die regels moeten worden vastgelegd door de federale wetgever, die ter zake de residuaire bevoegdheid bezit (Advies Raad van State van 31 mei 2011, nr. 49.570/3).
Het feit dat de offshore energieproductie-installaties in de territoriale zee zijn gelegen, houdt in dat zij, zowel wat de regels inzake energieproductie als de regels inzake de financiering van de installaties betreft, integraal onder de bevoegdheid van de federale Staat vallen (I. GERKENS, Droit de l'énergie et de l'immobilier, Wolters Kluwer Belgium, 2010, 7.).
De bouw en exploitatie van de energieproductie-installaties in de Noordzee behoort tot de federale bevoegdheden, net zoals de bouw en de exploitatie van installaties noodzakelijk voor de transmissie van deze elektriciteit. Deze aangelegenheden ressorteren onder de federale bevoegdheden inzake de grote infrastructuren voor de stockering, het vervoer en de productie van energie (K. REYBROUCK en S. SOTTIAUX, o.c., 638.).
De bevoegdheid van de federale overheid inzake de productie van energie (Art. 6, § 1, VII, tweede lid, c), BWHI) omvat in essentie de fossiele brandstoffen, de kernenergie en de offshore productie-installaties. Er moet overleg gepleegd worden tussen de betrokken gewestregeringen en de federale overheid over iedere maatregel op het gebied van energiebeleid, buiten de bevoegdheden opgesomd in artikel 6, § 1, VII, van de BWHI." In dit verband kan het volgende worden opgemerkt.
In het advies 64.986/1 van 30 januari 2019 over het voorontwerp van wet dat heeft geleid tot de wet die onder meer artikel 6/3 in de Elektriciteitswet heeft ingevoegd,(22) werd er al op gewezen dat voor die wet een overlegverplichting geldt overeenkomstig artikel 6, § 3, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten en deelde de gemachtigde destijds ook mee dat deze wet aan het Overlegcomité werd voorgelegd.(23) Tevens wees de Raad van State, afdeling Wetgeving in het voornoemde advies er al op dat over het uitvoeringsbesluit eveneens overleg zal moeten worden gevoerd: "5.2. De gemachtigde werd tevens om een verduidelijking verzocht met betrekking tot het criterium op basis waarvan de concurrentie zal worden georganiseerd en de verschillende inschrijvers zich zullen moeten onderscheiden(24) . De memorie van toelichting lijkt verschillende biedsystemen te overwegen, zodat de vraag rijst of het de bedoeling is om de Koning er op een geheel discretionaire wijze over te laten oordelen welke formule zal worden toegepast en of, in voorkomend geval, dat oordeel dan in het uitvoeringsbesluit zal gebeuren, dan wel dat de Koning dat oordeel zelfs zal kunnen afhankelijk maken van een specifieke keuze in het concrete bestek.
De gemachtigde beantwoordde deze vraag als volgt: `Krachtens het nieuwe ontworpen artikel 6/3, § 3, 3° van het wetsontwerp bepaalt de Koning, bij een in ministerraad overlegd besluit, de toekenningscriteria op basis waarvan een rangorde wordt gemaakt en de geselecteerde inschrijver van de concurrerende inschrijvingsprocedure wordt aangeduid. Gelet op de beoogde lancering van de eerste tender in de tweede helft van 2022, maakt deze machtiging aan de Koning het mogelijk om op een later tijdstip de toekenningscriteria te bepalen rekening houdend met eventueel geëvolueerde marktomstandigheden en technologische ontwikkelingen.
Gelet op de bewoordingen "Daarbij kan onder andere gedacht worden aan:" beoogt de memorie van toelichting richtinggevend te zijn zonder evenwel limitatief te zijn en dus zonder aan de discretionaire bevoegdheid van de Koning te raken. Gelet op het cruciale belang van deze toekenningscriteria, werd ervoor gekozen om de Koning bij wet op te dragen na overleg in de Ministerraad deze toekenningscriteria vast te leggen.
Bijgevolg is het niet de bedoeling om de vastlegging van deze criteria door te schuiven naar ieder afzonderlijk bestek.' Het door de gemachtigde verstrekte antwoord doet ervan blijken het de bedoeling is om aan de Koning een verregaande autonomie te laten om een toch wel significant aspect van het energiebeleid te bepalen. Het staat uiteraard aan de wetgever om te oordelen of het opportuun is om een dergelijke ruime beoordelingsvrijheid te geven aan de Koning. In elk geval impliceert de omvang van de beoordelingsvrijheid dat ook over de uitvoeringsbesluiten overeenkomstig artikel 6, § 3, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten overleg zal moeten worden gepleegd met de gewesten." Wat betreft het door de gemachtigde vermelde arrest van het Grondwettelijk Hof inzake het beroep tot vernietiging van artikel 62 van de wet van 20 juli 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/2005 pub. 29/11/2005 numac 2005015112 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden en de voorlopige toepassing ervan, tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden met betrekking tot de Nederlandse Antillen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004 en te Den Haag op 27 augustus 2004 (2) type wet prom. 20/07/2005 pub. 28/07/2005 numac 2005021099 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen type wet prom. 20/07/2005 pub. 28/07/2005 numac 2005021098 bron federale overheidsdienst kanselrij van de eerste minister, federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997, en houdende diverse fiscale bepalingen type wet prom. 20/07/2005 pub. 29/07/2005 numac 2005021101 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten `houdende diverse bepalingen' (over de productie van elektriciteit uit wind in de zeegebieden), kan er voorts op worden gewezen dat het Grondwettelijk Hof in die zaak net een middel verwierp omdat uit de parlementaire voorbereiding van de voormelde wet bleek dat het bij artikel 6, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen verplichte overleg met de gewestregeringen wel degelijk had plaatsgehad.(25) Het overeenkomstig artikel 6, § 3, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten vereiste overleg zal dus nog moeten worden gepleegd met de gewesten. 8. Indien de tekst van het ontwerp nog wijzigingen zou ondergaan naar aanleiding van het vervullen van de voornoemde vormvereisten,(26) zullen die wijzigingen ter inachtneming van het bepaalde in artikel 3, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, eveneens nog om advies aan de afdeling Wetgeving moeten worden voorgelegd. ONDERZOEK VAN DE TEKST Algemene opmerking 9. Artikel 6/3 van de Elektriciteitswet gaat uit van een kwalificatie als "domeinconcessie" van de toe te wijzen kavels (en dus niet van een kwalificatie als concessie voor werken of diensten en evenmin van een kwalificatie als overheidsopdracht).Uiteraard dient de Koning met die wettelijke kwalificatie rekening te houden. 9.1. Op een vraag van het Auditoraat bij het onderzoek van het voorontwerp dat heeft geleid tot onder meer artikel 6/3 van de Elektriciteitswet, naar de eventuele toepassing van Europese regels inzake overheidsopdrachten of concessies op de ontworpen procedure, werd eerder als volgt geantwoord: (27) "[H]et [is] verantwoord [...] aan te nemen dat de betrokken domeinconcessieovereenkomsten niet aan de [...] wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 [betreffende de concessieovereenkomsten] onderworpen zijn. Immers, domeinconcessies in de zin van het Belgisch administratief recht worden, krachtens de preambule van Richtlijn 2014/23/EU en de memorie van toelichting van de Concessiewet, uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van deze regelgeving uitgesloten. Deze uitsluiting kan van toepassing worden geacht, op voorwaarde dat het wetsontwerp, de uitvoeringsbesluiten en het bestek voor de concurrerende inschrijvingsprocedure geen al te gedetailleerde eisen inzake de bouw en de exploitatie van de elektriciteitsproductie-installaties (zullen) vooropstellen. De titularis van de domeinconcessie dient bij het ontplooien van zijn activiteiten op de betrokken kavels, over een aanzienlijke vrijheid te beschikken.
Zoals reeds aangehaald in de memorie van toelichting, wordt verder nog opgemerkt dat dit wetsontwerp ertoe strekt om de procedure van toewijzing van domeinconcessies te wijzigen teneinde de verenigbaarheid ervan met de Europese regels inzake staatssteun en in het bijzonder de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 van de Europese Commissie te verzekeren." In dit verband werd de gemachtigde verzocht om te verduidelijken hoe de vermelding in artikel 27, 4°, van het ontwerp, dat melding maakt van "technische en functionele specificaties van de werken en diensten die het voorwerp zijn van de domeinconcessie" in de concessiedocumenten moet begrepen worden, rekening houdend met de andere bepalingen van het ontwerp(28) en gevraagd of daarmee wordt beoogd dat de concessiedocumenten gedetailleerde technische voorschriften (of specificaties) omvatten. De gemachtigde antwoordde hierop: "Neen, het is niet de bedoeling dat de concessiedocumenten gedetailleerde technische voorschriften (of specificaties) omvatten voor het bouwen of voor de exploitatie van de energieproductie-installaties, behoudens deze gerelateerd aan de aansluiting van de installaties op de Modular Offshore Grid of gerelateerd aan de milieuvergunning. Het is de bedoeling dat de concessiehouder diens gebruiksrecht ten volle voor de private bouw en exploitatie van energieproductie-installaties kan benutten.
Overeenkomstig artikel 6/3, § 3 van de elektriciteits wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten kunnen dergelijke concessiedocumenten wel algemene voorwaarden bevatten voor het gebruik van de kavels zoals een minimum te installeren productiecapaciteit, de regels inzake het sluiten van een contractuele band, de toegelaten activiteiten naast de productie van elektriciteit en de vereisten inzake een deugdelijk plan van aanpak op basis waarvan een haalbare en tijdige realisatie en een behoorlijke bouw, exploitatie en ontmanteling redelijkerwijze kan verwacht worden.
De concessiedocumenten zullen eveneens een verwijzing bevatten naar een model milieuvergunning alsook naar een model aansluitingscontract die onder bepaalde voorwaarden en binnen bandbreedtes op vlak van bepaalde parameters de private realisatie en private exploitatie van de energieproductie-installaties zullen toelaten.
De evaluatie van de door de inschrijver vooropgestelde technieken en middelen in functie van de ontwikkeling van energieproductie-installaties alsook de termijn van realisatie, is ingegeven vanuit de bedoeling om een grote waarschijnlijkheid van realisatie binnen een redelijke termijn na te streven mede in het licht van de Europese doelstellingen waardoor België gebonden is.
Indien uit de beschrijving van de door de inschrijver vooropgestelde technieken en middelen de beoogde bijkomende geïnstalleerde capaciteit bijvoorbeeld redelijkerwijze niet technisch haalbaar zou kunnen worden geacht en/of risico's voor de veiligheid met zich zou meebrengen, zou daaraan een gepast gevolg kunnen worden gegeven.
Met de maximale termijn voor de bouwfase bedoeld in artikel 39, § 2 van het ontwerp besluit wordt eveneens beoogd om een eventuele onderbenutting van het betreffende kavel te vermijden, bijvoorbeeld in het geval er onredelijk lange tijd zou genomen worden voor de start of voltooiing van de bouw van energieproductie-installaties waardoor waardevolle potentiële exploitatiejaren binnen de concessieduur verloren zouden gaan." 9.2. Voorts kan worden vastgesteld dat, soms op uitgebreide wijze en veel meer dan in het verleden het geval was,(29) bepaalde regels uit de regelgeving inzake overheidsopdrachten en concessies worden hernomen. Zo vormt artikel 8, § 1, van het ontwerp in essentie een overname van hetgeen is bepaald in artikel 61 van het koninklijk besluit van 18 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten3 `plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren'. Andere artikelen vormen dan weer een parafrasering van de regelgeving inzake overheidsopdrachten.(30) In dit verband moet worden gewezen op rechtspraak van de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, overeenkomstig dewelke tot een andere kwalificatie kan worden besloten indien de toelating om privatief gebruik te maken van het openbaar domein, element dat kadert in een domeinconcessie, weliswaar een noodzakelijk doch slechts een ondergeschikt onderdeel van de overeenkomst lijkt,(31) mede gelet op overweging 15 van richting 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 `betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten', dat luidt (eigen onderlijning): "Daarnaast mogen bepaalde overeenkomsten die tot voorwerp hebben het recht van een ondernemer om bepaalde publieke domeinen of rijkdommen te exploiteren, naar publiek- of privaatrecht, zoals grond of elk ander onroerend goed in staatsbezit, met name in de zee-, binnenhaven- of luchthavensector, waarbij de staat of de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie slechts algemene voorwaarden voor het gebruik ervan vaststelt zonder bepaalde werken of diensten aan te besteden, niet als concessies in de zin van deze richtlijn worden aangemerkt. (...)" 9.3. Aangezien de concessiedocumenten nog zullen opgesteld moeten worden, lijkt het op dit ogenblik niet mogelijk om een standpunt in te nemen over de juiste kwalificatie. Er kan echter wel op worden gewezen dat het veelvuldig hernemen van regels uit het overheidsopdrachtenrecht - in de mate die niet noodzakelijk zouden zijn in het licht van staatssteunregels - mee aanleiding zou kunnen geven tot misverstanden en zelfs betwistingen over het toepassingsgebied van de regels inzake overheidsopdrachten of concessies. 9.4. De stellers van het ontwerp kunnen het risico op herkwalificatie bijgevolg vermijden door de keuze voor een domeinconcessie verder te verduidelijken in het verslag aan de Koning, in lijn met de in opmerking 9.1 vermelde toelichting, door zo weinig mogelijk regels uit het overheidsopdrachtenrecht over te nemen, en door bij de opstelling van de concessiedocumenten een restrictieve invulling te geven aan de technische en functionele specificaties bedoeld in artikel 27, § 1, 4°.
Aanhef 10. Rekening houdend met hetgeen hoger inzake de rechtsgrond is gesteld, zal in het tweede lid van de aanhef nog bijkomend moeten worden verwezen naar artikel 6/3, § 11, tweede lid, van de Elektriciteitswet. Tevens zal nog moeten worden verwezen naar de wijzigingen die zijn aangebracht door de wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten9.
De verwijzing naar artikel 108 van de Grondwet dient te worden weggelaten.
Artikel 1 11. De precieze draagwijdte van het begrip "strike price" is onduidelijk.Uit artikel 1, § 2, 24°, van het ontwerp kan begrepen worden dat het gaat om een biedprijs per megawattuur, artikel 1, § 2, 34°, van het ontwerp maakt dan weer melding van een gegarandeerd "vooraf bepaald vast inkomen".
Om verdere toelichting verzocht, stelde de gemachtigde: "De strike price is een kenmerkende eigenschap van het ondersteuningsmechanisme `tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen' waarbij een vast inkomstenniveau (de "strike price") wordt gegarandeerd op basis van de via de groothandelsmarkt geïnde inkomsten. Indien de elektriciteitsprijs op de groothandelsmarkt lager is dan de strike price, dan betaalt de overheid het verschil aan de begunstigde; is de elektriciteitsprijs hoger dan de strike price, dan betaalt de begunstigde het verschil aan de overheid. Deze strike price (per megawattuur) wordt geboden door de verschillende inschrijvers op basis van hun verwachte, gegarandeerde inkomst die noodzakelijk is om een rendabel project te realiseren.
In dat opzicht wordt voorgesteld om de definitie in punt 34° aan te passen als volgt: `24° strike price: de in de aanvraag van een inschrijver opgegeven biedprijs in euro per megawattuur (/MWh), tot vier decimalen, die wordt gebruikt om het recht op betaling en de verplichting tot terugbetaling van de concessiehouder te bepalen overeenkomstig de artikelen 41 en 43, § 1, 3° ;' `34° tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen: een steunmechanisme waarbij de begunstigde een vooraf bepaald vast inkomen inkomstenniveau gegarandeerd krijgt ("strike price") op basis van AAP en waarbij het steunniveau (dat negatief kan zijn) verandert naargelang van de elektriciteitsreferentieprijs en de correctiefactor;'." Met de voorgestelde aanpassing kan worden ingestemd. 12. De definitie van "directe burgerparticipatie" (artikel 1, § 2, 28°, van het ontwerp) verwijst naar de voorwaarden in artikel 22, § 3, van het ontwerp en vat daarnaast de daarin vermelde voorwaarden samen. De definitie eindigt met de zin: "Het samenwerkingsverband dient dan ook te voldoen aan de voorwaarden beschreven hierboven".
In een artikel waarin begrippen worden gedefinieerd, horen echter geen bepalingen met een normatief karakter thuis, terwijl dat hier wel het geval is. Artikel 1, § 2, 28°, van het ontwerp dient dan ook te worden ingekort, waarbij kan worden volstaan met een verwijzing naar het voornoemde artikel 22, § 3.
Artikel 2 13. Artikel 2, § 1, van het ontwerp, dat overigens niet overeenstemt in de twee taalversies,(32) overlapt inhoudelijk met artikel 23, eerste lid, van het ontwerp en kan dan ook worden weggelaten. Artikel 5 14. Artikel 5 van het ontwerp sluit bepaalde categorieën van potentieel geïnteresseerde aanvragers uit, door eisen te stellen inzake de oprichting overeenkomstig het recht van een lidstaat van de EU (artikel 5, § 1) en het vereisen van het beschikken over een "centrale administratie, een voornaamste inrichting of een maatschappelijke zetel gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, op voorwaarde dat de activiteit van deze vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband vertegenwoordigt met de economie van de Staat waarin het gevestigd is" (artikel 5, § 2).Die regeling wordt in het verslag aan de Koning verantwoord in het licht van de doelstelling "[o]m de handhaving van de verplichtingen opgelegd door het besluit mogelijk te maken".
Gevraagd waarom artikel 5 van het ontwerp geen melding maakt van lidstaten van de Europese Economische Ruimte, en enkel lidstaten van de EU, stelde de gemachtigde: "Op basis van de website van de European Free Trade Association (EFTA) kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat alle EU wetgeving inzake energie inmiddels eveneens van kracht is binnen de Europees Economische Ruimte (en er daar dus gelijkaardige rechten en plichten gelden als in België). Zie bijvoorbeeld volgende link: https://www.efta.int/eea-lex/32019L0944 (...)"
Artikel 5 betreft de plaats van vestiging van de inschrijver, waardoor het verband met de omzetting van de wetgeving inzake energie in het betrokken land niet onmiddellijk valt in te zien. Er valt in dit verband op te wijzen dat het vrij verkeer door het VWEU wordt gegarandeerd binnen de Europese Unie en door de EER-overeenkomst binnen de EER.(33) Tevens dient rekening te worden gehouden met internationale overeenkomsten waardoor de EU gebonden is.(34) De ontworpen regeling is bovendien strenger dan de regelgeving inzake overheidsopdrachten. Zo bepaalt artikel 25 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 `betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG':(35) "Voor zover de bijlagen 1, 2, 4 en 5 en de algemene opmerkingen bij aanhangsel I van de Europese Unie bij de GPA-overeenkomst inzake overheidsopdrachten en de andere internationale overeenkomsten waardoor de Unie gebonden is, van toepassing zijn, geven aanbestedende diensten aan werken, leveringen, diensten en ondernemers van de ondertekenende partijen van deze overeenkomsten geen minder gunstige behandeling dan die welke zij aan werken, leveringen, diensten en ondernemers van de Unie geven." Weliswaar is de voorliggende regeling geconcipieerd als een gunning van een domeinconcessie die buiten het toepassingsgebied van die richtlijn valt, maar die kwalificatie lijkt op zich de verschillende behandeling niet te kunnen verantwoorden. Daarbij moet bovendien worden rekening gehouden met het feit dat die richtlijnbepaling slechts de vertaling is van verplichtingen die de Unie en haar lidstaten hebben in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, in het bijzonder onder de aangehaalde GPA-overeenkomst.
Artikel 5 van het ontwerp dient in het licht van het voorgaande te worden heroverwogen.
Artikelen 6 en 34 15. In punt 2° van artikel 6 en punt 3° van artikel 34, eerste lid, van het ontwerp wordt steeds enkel de hypothese vermeld van een "overdracht" van vergunningen en machtigingen vereist door of krachtens de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 `ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden' van de administratie aan de concessieverkrijger.Er wordt geen rekening gehouden met de hypothese dat een inschrijver zelf dergelijke vergunningen en machtigingen zou aanvragen en verkrijgen. 15.1. Hierover ondervraagd, stelde de gemachtigde: "Hiervoor kan worden verwezen naar volgende toelichting in het verslag aan de Koning: `De vergunning vereist krachtens de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden zal worden aangevraagd door de administratie en vervolgens overgedragen aan de inschrijver aan wie de domeinconcessie wordt toegekend.' `De milieuvergunning zal in eerste instantie aangevraagd worden door de FOD Economie en vervolgens overgedragen worden aan de inschrijver aan wie de domeinconcessie wordt toegekend. In de concessiedocumenten zullen de voorwaarden van de milieuvergunning opgenomen worden. De inschrijvers moeten verzekeren dat hun aanvraag hiermee in overeenstemming is.' Hieraan kan nog worden toegevoegd dat eind september 2023 de milieuvergunning werd aangevraagd door de FOD Economie bij de FOD Leefmilieu en KBIN, waarbij die laatsten momenteel een publieke consultatie houden over dit onderwerp(36) en waarbij de verkrijging van de vergunning kan verwacht worden in de loop van de maand juli 2024. Bij de lancering van de tender zal dan de model milieuvergunning worden mede bekendgemaakt zodat de potentiële projectontwikkelaars kennis kunnen nemen van de inhoud van die milieuvergunning die aan de winnaar van de tender zal worden overgedragen overeenkomstig het KB van 7 september 2003 houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België." Gevraagd wat de rechtsgrond is voor de Koning om een dergelijke overdrachtsregeling te voorzien, aangezien de mogelijkheid van een dergelijke overdracht immers niet uitdrukkelijk wordt vermeld in de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7, stelde de gemachtigde: "In het voorliggende ontwerp besluit wordt geen procedure tot overdracht van een milieuvergunning voorzien, maar wordt slechts beoogd om een verwijzing op te nemen naar de betreffende regelgeving.
In uitvoering van artikel 26 van de (inmiddels opgeheven) wet van 20 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, werd het Koninklijk besluit 7 september 2003 houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België genomen dat in artikel 40 voorziet in een procedure te volgen voor een overdracht van een milieuvergunning.
Voornoemde wet van 20 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten belast de Koning in artikel 26 ermee om de voorwaarden en de procedure voor de toekenning, de opschorting en de intrekking van de in artikel 25 bedoelde vergunningen of machtigingen te bepalen. Aangezien de overdracht van een vergunning ook de toekenning impliceert lijkt voornoemde artikel 26 een rechtmatige machtiging om bij KB een procedure inzake overdracht van de milieuvergunning te voorzien (cfr. KB van 7 september 2003). In het advies 35.785/1/V heeft de Raad van State daar geen opmerking over gemaakt.
Voornoemde wet van 20 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten werd inmiddels opgeheven en vervangen door de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 dat een gelijkaardige machtiging aan de Koning bevat tot bepaling van de procedure tot het bekomen van een vergunning (cfr. artikel 16, § 5 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7). (...)" 15.2. Art. 16, §§ 1 tot 5, van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 luidt: " § 1. In de zeegebieden zijn de hierna vermelde activiteiten onderworpen aan een voorafgaande vergunning: 1° het plaatsen of uitbaten van een offshore-installatie;2° het graven van sleuven;3° het ophogen van de zeebodem;4° het gebruik van explosieven;5° het gebruik van toestellen met een grote akoestische impact;6° het achterlaten en het vernietigen van wrakken en gezonken scheepsladingen;7° de commerciële en industriële activiteiten. § 2. De Koning kan, met het oog op de bescherming van het marien milieu, andere activiteiten in de zeegebieden dan deze vermeld in paragraaf 1, onderwerpen aan een voorafgaande vergunning. § 3. De volgende activiteiten zijn niet onderworpen aan de in dit artikel bedoelde vergunning: 1° de beroepsvisserij;2° de monitoring door of in opdracht van de overheid;3° het wetenschappelijk onderzoek tenzij in het geval bepaald onder artikel 18, § 2;4° de scheepvaart, uitgezonderd de in paragraaf 1, 6°, bedoelde activiteiten;5° het identificeren en het verwijderen van onontplofte munitie (UXO), tenzij in het geval bepaald onder artikel 18, § 2. § 4. Acties voor natuurherstel of -beheer door of in opdracht van de dienst Marien Milieu kunnen uitgezonderd worden van de vergunningsplicht, vermeld in paragraaf 1, na positief advies van de BMM. § 5. Voor hetgeen bepaald is in paragrafen 1, 2 en 4, kan de Koning nadere regels vaststellen, waaronder de procedure om andere activiteiten onder de vergunningsplicht te brengen, het vastleggen van de kosten die gepaard gaan met de vergunningsplicht en de procedure tot het bekomen van een vergunning." 15.3. De gemachtigde stelt terecht dat het voorliggende ontwerp geen procedure tot overdracht van een milieuvergunning regelt, maar slechts beoogt om een verwijzing op te nemen naar de betreffende regelgeving.
In dit verband moet echter vooreerst worden vastgesteld dat, in de mate dat kan aangenomen worden dat artikel 16, § 5, van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 daartoe een voldoende ruime machtiging omvat, vooralsnog geen uitvoeringsbesluit is genomen dat uitvoering geeft aan artikel 16 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7. Vooralsnog zijn de procedures van het voorliggende ontwerp en de procedures op basis van de voornoemde wet dan ook onvoldoende op elkaar afgestemd, wat zal moeten worden verholpen.(37) 15.4. Daarnaast moet in herinnering worden gebracht dat bijzondere regels, zoals die met betrekking tot een overdracht van een vergunning, geen afbreuk mogen doen aan de internationale en supranationale verplichtingen, in het bijzonder die inzake voorafgaande milieu-effectenbeoordelingen.(38) In dit verband werd de gemachtigde verzocht te verduidelijken hoe de regeling waarbij een milieuvergunning al in eerdere fase wordt aangevraagd valt te verzoenen met de regeling waarbij het - gelet op de kwalificatie als domeinconcessie - niet de bedoeling is al te veel technische eisen over de offshore energieproductie-installaties op te nemen in de concessiedocumenten. De gemachtigde antwoordde: "Overeenkomstig artikel 6/3 van de elektriciteitswet kan slechts een domeinconcessie voor de bouw en exploitatie van offshore energie productie-installaties worden toegekend na de organisatie van een concurrerende inschrijvingsprocedure. Bovendien schrijft voornoemd artikel 6/3 voor dat de regels van die concurrerende inschrijvingsprocedure ervoor moeten zorgen dat de keuze voor de winnende inschrijver die de meest gunstige inschrijving heeft ingediend gelijktijdig zal gebeuren met de toekenning van de vergunningen en machtigingen vereist krachtens de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet -levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat en de wet van 20 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.
Met andere woorden is men slechts gerechtigd tot de bouw en exploitatie van dergelijke offshore energie productie-installatie (1) na het winnen van een concurrerende inschrijvingsprocedure en (2) ingevolge daarvan na de (gelijktijdige) verkrijging van een domeinconcessie, kabelvergunning en milieuvergunning (geïntegreerd vergunningsproces). De indiening van een bieding in de concurrerende inschrijvingsprocedure vergt steeds ook de indiening van een aanvraag voor de 3 voornoemde vergunningen overeenkomstig artikel 6 van het voorliggende ontwerp besluit.
Indien een marktdeelnemer zelf een milieuvergunning zou aanvragen buiten de concurrerende inschrijvingsprocedure om, dan zou die slechts in werking treden (conform artikel 41, § 2 laatste lid KB van 7 september 2003) voor zover eveneens een domeinconcessie zou zijn verkregen waarbij die laatste echter slechts verkregen kan worden na het winnen van een concurrerende inschrijvingsprocedure.
Teneinde een maximale vrijheidsgraad te laten voor de toekomstige concessiehouder werd in de aanvraag voor een milieuvergunning een zo ruim mogelijk voorwerp van het toekomstige project voorzien. In dat opzicht kan verwezen worden naar de momenteel lopende publieke consultatie georganiseerd door de milieu autoriteiten met betrekking tot de door de FOD Economie ingediende milieu vergunningsaanvraag (en verrichte milieu effectenrapport en passende beoordeling). In voornoemde rapporten werd er net geopteerd voor de beschrijving van de milieueffecten voor meerdere alternatieven (scenario's) per kavel en gewerkt met een bandbreedtebenadering wat betreft het aantal installaties, individueel vermogen en technische specificaties (o.a. hoogte, enz.) omwille van de steeds evoluerende markt. Hierdoor kan de volledige range aan milieueffecten ten gevolge van toekomstige offshore energie productie-installaties en inter-array bekabeling binnen de PEZ in beeld gebracht worden. Het laat ook toe dat de uiteindelijke afmetingen van de gekozen installaties kunnen worden gekozen binnen deze beschreven ranges en types. De voorgestelde scenario's benaderen immers steeds de worst-case voor een bepaald effect (naar maximum aantal, of maximale dimensies), en dekken op die manier ook situaties af met kleinere of minder aantal installaties af, en dus kleinere milieueffecten. Zie ook volgende link: https://odnature.naturalsciences.be/mumm/nl/blog_news/post_2846"
Artikel 19 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 luidt: " § 1. De aanvrager van een vergunning, overeenkomstig artikel 16, dient een milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen dat minstens de volgende informatie omvat: 1° een beschrijving van het project met informatie over de locatie, het ontwerp, de omvang en de andere relevante kenmerken van het project;2° een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project;3° een beschrijving van de kenmerken van het project of de geplande maatregelen om de waarschijnlijk aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, als indien mogelijk, te compenseren;4° een beschrijving van de redelijke alternatieven die de initiatiefnemer heeft onderzocht en die relevant zijn voor het project, en de specifieke kenmerken ervan, met opgave van de belangrijkste motieven voor de gekozen optie, in het licht van de milieueffecten van het project;5° een niet-technische samenvatting van de gegevens, bedoeld in de bepalingen onder 1° tot en met 4° ;6° elke aanvullende informatie die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaald project of projecttype en voor de milieuaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed. § 2. Voor verschillende activiteiten met hetzelfde doel die het voorwerp uitmaken van afzonderlijke vergunningen, kan de BMM de aanvrager de toelating verlenen één geïntegreerd milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen." De Raad van State, afdeling Wetgeving, heeft geen volledig inzicht in en kennis van de lopende milieueffectenrapportage. In het bijzonder is onduidelijk of de door de administratie in haar aanvraag gehanteerde vooronderstellingen voldoende nauw sporen met de nog te maken keuzes door de winnende inschrijvers om nu reeds een effectieve milieu-effectenbeoordeling van de projecten mogelijk te maken. De overdrachtsbepalingen kunnen in elk geval slechts gevolgen hebben in de mate dat ook aan de voorwaarden van artikel 19 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 is voldaan. 15.5. Daarbij komt, ten slotte, dat doordat de artikelen 6 en 34 van het ontwerp enkel melding maken van een overdracht van vergunningen en machtigingen vereist door of krachtens de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7, de indruk wordt gewekt dat het voor inschrijvers verboden zou zijn om zelf een aanvraag in te dienen op grond van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7. Aangezien er geen rechtsgrond voorhanden lijkt om die mogelijkheid uit te sluiten en het opleggen van een dergelijk verbod, zoals blijkt uit de hoger in opmerking 15.4 aangehaalde toelichting van de gemachtigde, ook niet de bedoeling blijkt te zijn van het stellers van het ontwerp, zal die hypothese nog moeten worden opgenomen in de voornoemde bepalingen van het ontwerp.
Artikelen 7, 8, 11, 41, 48 en 58 16. Een aantal bedragen in het ontwerp zijn niet ingevuld (er kan bijvoorbeeld worden verwezen naar de zinsnede "[?] euro per megawatt").Dit is met name het geval voor de artikelen 7, eerste lid, 2°, 41, § 4 en 48, § 1, eerste lid van het ontwerp. Inzake de niet ingevulde bedragen gaf de gemachtigde de volgende toelichting: "Er wordt op gewezen dat het voorliggende ontwerp koninklijk besluit alle essentiële principes bevat aangaande de strike price en de ontmanteling, waarbij louter een technisch element nog dient te worden ingevuld. Vanuit technisch oogpunt is momenteel nog een strike price studie en studie inzake ontmanteling lopende waarvan de resultaten beoogd worden te worden ingevoegd in dit ontwerp koninklijk besluit.
In dat opzicht wordt verwezen naar bijgevoegde beslissing van de ministerraad van 14 december 2023 waarin de minister van energie wordt belast met volgende opdrachten in dat verband: `Verzoekt de minister van Energie om de resultaten van de studie naar het maximumbedrag voor de netto-betalingen vanwege de overheid aan de concessiehouder voor te stellen vóór tweede lezing van het KB Tender.' `Verzoekt de minister van Energie om de resultaten van de studie naar de maximale strike price en de studie naar de ontmantelingsprovisie te integreren in voorliggend Koninklijk Besluit en dit in tweede lezing voor te leggen aan Ministerraad;' Indien de Raad van State dat zou aanbevelen, zou nog overwogen kunnen worden om voormelde nog in te vullen bedragen te vervangen door een machtiging aan de minister na overleg in ministerraad." In de tekst van het ontwerp zijn voorts bepaalde woorden tussen vierkante haakjes geplaatst, zoals in artikel 8, § 4, 11, § 2, tweede lid, en artikel 58, tweede lid. Inzake de tekst die tussen haakjes is geplaatst stelde de gemachtigde: "`
Art. 8.[...] § 4. De inschrijver voegt bij zijn aanvraag het bewijs dat hij en de personen bedoeld in paragraaf 2 geen veroordeling voor de misdrijven zoals bedoeld in paragraaf 1 hebben opgelopen. Dat bewijs kan, onder meer, geleverd worden door middel van het overmaken van een uittreksel uit het strafregister of een evenwaardig document, dat niet meer dan [een maand] voor het indienen van de aanvraag werd uitgereikt door een gerechtelijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of herkomst.' Bij nader inzien wordt hierbij voorgesteld om voor te schrijven dat het uittreksel of evenwaardig document niet ouder mag zijn dan drie maand. Dit teneinde een evenwicht te vinden tussen (i) het faciliteren van de evaluatie van recente en zo actueel mogelijke informatie en (ii) een gelijke behandeling van binnenlandse en buitenlandse entiteiten. `
Art. 58.In geval van ernstige tekortkoming door de concessiehouder aan de verplichtingen verbonden aan de domeinconcessie, kan de intrekking wegens vervallenverklaring van de domeinconcessie worden uitgesproken door de concessieverlenende overheid, onverminderd de geldboetes die de commissie kan opleggen krachtens de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten.
De concessieverlenende overheid richt via aangetekend schrijven een ingebrekestelling aan de concessiehouder, waarin een termijn wordt vastgelegd die niet korter mag zijn dan [vijftig] werkdagen, hetzij om te voldoen aan zijn verplichtingen, hetzij om uitleg te verschaffen.' Hierbij de bevestiging dat de tekst op dit punt finaal is en dat de vierkante haakjes kunnen worden genegeerd. Er moet worden benadrukt dat bovenstaande bepaling een facultatieve machtiging voorziet tot intrekking van de domeinconcessie. Verder lijkt een termijn van 50 werkdagen redelijk aangezien het gaat om een ernstige tekortkoming." In dit verband wordt er in de eerste plaats aan herinnerd dat ontwerpen die worden voorgelegd aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, in beginsel definitief moeten zijn. In de toekomst zal hierover moeten worden over gewaakt.
Wat betreft het voorstel van de gemachtigde tot het invoegen van delegaties aan de minister tot het vaststellen van de bedragen in de artikelen 7, eerste lid, 2°, 41, § 4, en 48, § 1, eerste lid, van het ontwerp, valt erop te wijzen dat een delegatie aan een minister enkel betrekking kan hebben op bijkomstige of detailmatige aangelegenheden.
Het bedrag vermeld in artikel 7, eerste lid, 2°, van het ontwerp determineert of een inschrijver al dan niet mag deelnemen aan de procedure (inschrijvingen met een "strike price" die hoger ligt dan dit bedrag worden immers definitief uitgesloten).(39) Dit lijkt alvast geen bijkomstige of detailmatige aangelegenheid die aan de minister mag worden gedelegeerd, tenzij er in het ontwerp voldoende elementen worden opgenomen op basis waarvan de minister die bedragen moet bepalen.
Artikelen 7 en 27 17. Gevraagd om te verduidelijken wat wordt bedoeld met de "belangrijkste" voorwaarden in de artikelen 7, 7°, en 27, 14°, van het ontwerp, stelde de gemachtigde voor om het woord "belangrijkste" telkens weg te laten in de voormelde bepalingen.Met die aanpak kan worden ingestemd.
Artikelen 9 en 31 18. Het ontwerp omvat bepalingen die tegenstrijdig zijn inzake de bindende kracht van het advies van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde estuarium.In artikel 9, § 3, van het ontwerp staat dat de minister een inschrijver in het licht van dit advies "kan" uitsluiten, terwijl artikel 31, § 2, van het ontwerp dan weer lijkt uit te gaan van een automatische uitsluiting.
Hierover ondervraagd, stelde de gemachtigde: "Er wordt beoogd te voorzien dat een aanvraag onontvankelijk kan verklaard worden indien deze niet in aanmerking zou komen voor de overdracht overeenkomstig de procedure bepaald krachtens de wet mariene milieu van 11 december 2022, met name voor de overdracht en dus verkrijging van de milieuvergunning. In dat opzicht wordt hierbij voorgesteld om artikel 9 § 3 en artikel 31, § 2 aan te passen als volgt: ` § 3. De minister kan een inschrijver uitsluiten in geval de aanvraag niet in aanmerking komt voor de overdracht bedoeld in artikel 6, 2° op basis van de informatie bedoeld in artikel 7, eerste lid, 8° en het advies bedoeld in onverminderd artikel 31, § 2.' ` § 2. Alleen volledige aanvragen die volgens de minister van mariene milieu en diens administratie in aanmerking komen voor de overdracht van de milieuvergunning overeenkomstig de procedure bepaald krachtens de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden waarvoor een positief advies werd gegeven door de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen in het licht van artikel 9, § 3, in samenhang gelezen met artikel 6, 2° en artikel 7, eerste lid, 8°, worden als ontvankelijk beschouwd en getoetst aan de toekenningscriteria bedoeld in artikel 19. Voornoemd advies wordt gegeven binnen vijftien werkdagen te rekenen vanaf de datum van het verzoek vanwege de Algemene Directie Energie.'." Met de voorgestelde wijziging kan in beginsel worden ingestemd, echter onder voorbehoud van hetgeen werd gesteld in opmerking 15.5 over de mogelijkheid voor inschrijvers om zelf een aanvraag in te dienen op grond van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7. Aangezien de minister aan het hoofd staat van zijn administratie lijken bovendien de woorden "en diens administratie" overbodig.
Artikel 10 19. Overeenkomstig artikel 10 van het ontwerp kan de minister een inschrijver uitsluiten van verdere deelname aan de concurrerende inschrijvingsprocedure wanneer de minister heeft vastgesteld of anderszins ervan op de hoogte is dat deze inschrijver het voorwerp uitmaakt van een lopende procedure tot terugvordering of een uitstaand bevel tot terugvordering van toegekende staatssteun. Gevraagd of er niet minstens een veroordeling in eerste aanleg of de ontstentenis van een betwisting voor een rechtscollege moeten worden vereist, aangezien er immers kan blijken dat de beslissing tot terugvordering onterecht was,(40) stelde de gemachtigde: "In het licht van de Europese staatssteunregels waarbij een terugvorderingsprocedure beoogd wordt ingevolge een beslissing van de Europese Commissie dat eerder verleende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt werd verklaard, wordt volgende aanpassing van artikel 10 voorgesteld:
Art. 10.De minister kan een inschrijver uitsluiten van verdere deelname aan de concurrerende inschrijvingsprocedure, in welk stadium van deze procedure ook, wanneer de minister heeft vastgesteld of anderszins ervan op de hoogte is dat deze inschrijver het voorwerp uitmaakt van een procedure op basis van Europees of nationaal recht waarbij toegekende steun wordt teruggevorderd, op basis van een terugvorderingsbesluit bedoeld in artikel 16, van Verordening (EU) 2015/1589 dat uitstaat ten aanzien de begunstigde ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en met de interne markt onverenigbaar is verklaard een lopende procedure tot terugvordering of een uitstaand bevel tot terugvordering van toegekende staatssteun." Met het tekstvoorstel van de gemachtigde kan worden ingestemd.(41)
Artikel 17 20. Zoals de gemachtigde bevestigde, kan in artikel 17, § 2, tweede lid, van het ontwerp worden verduidelijkt dat een verkort schema "van de jaarrekeningen" wordt gepubliceerd.21. De verwijzing in artikel 17, § 2, vierde lid, van het ontwerp naar "De financiële garantie bedoeld in paragraaf 1, onder d)" dient te worden vervangen door een verwijzing naar "De financiële garantie bedoeld in paragraaf 1, onder 4° ". Artikel 18 22. Artikel 18 van het ontwerp bepaalt dat alleen volledige en ontvankelijke aanvragen worden getoetst aan de toekenningscriteria in dit hoofdstuk (i.e. hoofdstuk 2) en op grond daarvan gerangschikt. Met het oog op de duidelijkheid van de tekst, zou in die bepaling ook nog een verwijzing moeten worden ingevoegd naar de criteria vermeld in artikel 32, derde lid, die gelden ingeval van een even hoge score.
Artikel 21 23. In artikel 21, § 1, van het ontwerp lijkt er een gedeeltelijke overlap te bestaan tussen de onderscheiden subgunningscriteria b) en d). De gemachtigde gaf in dit verband de volgende toelichting: "Een score bij b) heeft geen directe impact op de score bij d), al is het voorwerp van de evaluatie wel gelieerd met elkaar. Bij b) worden punten toegekend aan de hand van het percentage directe burgerparticipatie in de bieding, inclusief het minimum van 1%. Bij d) krijgen de inschrijvers die 1% directe burgerparticipatie behalen automatisch 1 extra punt. De reden hiervoor is dat er een groter gewicht wordt gegeven aan directe burgerparticipatie teneinde dit te bevorderen.
Het criterium onder b) geeft een score op basis van de mate van directe burgerparticipatie, lees: is er meer of minder. Het criterium onder d) geeft een score voor het al dan niet aanwezig zijn van directe burgerparticipatie.
De score onder b) heeft geen impact op de score onder d). Bijvoorbeeld een kandidaat heeft 1.5% directe burgerparticipatie, dan zal hij onder b) 2 punten krijgen en onder d) 1 punt.Heeft een kandidaat 3% directe burgerparticipatie, dan zal hij onder b) 3 punten krijgen en onder d) eveneens 1." De voormelde toelichting van de gemachtigde lijkt niet in overeenstemming te zijn met de tekst van artikel 21, § 1, van het ontwerp, dat onder meer uitgaat van de mogelijkheid van 0,5 procent directe burgerparticipatie en dat extra punten toekent voor directe burgerparticipatie die meer dan 1% resp. 2% bedraagt (punt b), waardoor het hebben van minstens één procent directe burgerparticipatie (punt d) niet kan beschouwd worden als een afzonderlijk criterium waarbij het al dan niet aanwezig zijn van directe burgerparticipatie wordt beoordeeld. De vraag rijst dan ook of beide punten niet kunnen worden geïntegreerd in eenzelfde punt, waarbij dan de punten onder b) voor directe burgerparticipatie die meer dan 1% bedraagt zouden worden opgetrokken van 2 naar 3, en de punten voor directe burgerparticipatie die meer dan 2% bedraagt zouden worden opgetrokken van 3 naar 4. 24. De gemachtigde deelde mee dat het begrip "kmo's, lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen" (artikel 21, § 3, f), van het ontwerp) in dezelfde zin moet begrepen worden als de vermelding ervan in de definitie van "hernieuwbare-energiegemeenschap" (artikel 2, 107°, van de Elektriciteitswet)(42) .Die verduidelijking zou kunnen worden opgenomen in het verslag aan de Koning. 25. Een van de kenmerken van directe burgerparticipatie is dat deze "open en vrijwillig" is en openstaat "voor alle burgers die hierbij een verantwoordelijkheid willen opnemen, zonder enige discriminatie op basis van gender, sociale afkomst, ras, politieke voorkeur of religie" (artikel 21, § 3, a), van het ontwerp).De gemachtigde deelde mee dat bij indirecte burgerparticipatie evenmin sprake mag zijn van een gedwongen participatie en er daarbij uiteraard ook niet op basis van bijvoorbeeld ras of religie zal mogen worden gediscrimineerd. Om a contrario redeneringen te vermijden, kan de voorwaarde van artikel 21, § 3, a), van het ontwerp dan ook het best worden veralgemeend tot een kenmerk van zowel directe als indirecte burgerparticipatie. 26. Bij artikel 21, § 4, van het ontwerp kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt. Ondervraagd over de draagwijdte van artikel 21, § 4, a), van het ontwerp deelde de gemachtigde mee dat de (onduidelijke) zinsnede "meestal via een online platform en" kan worden weggelaten.
Aangezien het, zoals de gemachtigde bevestigde, niet noodzakelijk hoeft te gaan om een achtergestelde lening, dient met het oog op de rechtszekerheid het woord "(achtergestelde)" (artikel 21, § 4, b), van het ontwerp) te worden weggelaten.
Met het oog op de eenvormigheid van de tekst dienen in artikel 21, § 4, c), van het ontwerp de woorden "de ontwikkelaar van het project" te worden vervangen door "de inschrijver".
Artikel 27 27. In artikel 27, 11°, van het ontwerp moet de verwijzing naar titel 3 worden vervangen door een verwijzing naar titel 2, hoofdstuk 4. Artikel 32 28. De regeling in artikel 32, vierde lid, van het ontwerp (voorwaarde inzake de naleving van de regels inzake staatssteun) is ondoelmatig in het licht van hetgeen in opmerking 6 is uiteengezet en moet dus worden weggelaten. Artikel 39 29. Gevraagd naar de draagwijdte van het begrip "andere wetgeving" (artikel 39, § 1, derde lid, van het ontwerp), deelde de gemachtigde mee dat wordt bedoeld: andere wetgeving dan de Elektriciteitswet, de wet van 13 juni 1969 `inzake de exploratie en de exploitatie van niet -levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat' en de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7.Met het oog op de rechtszekerheid moet die verduidelijking worden opgenomen in de tekst van deze bepaling. 30. Ondervraagd over de draagwijdte van de zinsnede "definitief is geweigerd" (artikel 39, § 1, derde lid, van het ontwerp), stelde de gemachtigde: "Krachtens artikel 39, § 1, derde lid vervalt de domeinconcessie enkel wanneer de vereiste vergunningen of machtigingen definitief zijn geweigerd.Wanneer een beroep over weigering van een vergunning of machtiging aanhangig is voor een rechtscollege, is nog geen sprake van een definitieve weigering. Dergelijke definitieve weigering is er pas wanneer er geen georganiseerd administratief beroep openstaat noch hangende is. Derhalve zal tijdens dergelijke procedure voor een rechtscollege de domeinconcessie geschorst zijn." Met het oog op de rechtszekerheid moet die verduidelijking worden opgenomen in de tekst van deze bepaling. 31. Rekening houdend met de inhoud van artikel 6/5 van de Elektriciteitswet, moet de zinsnede "de aansluiting bedoeld in artikel 6/5 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten" (artikel 39, § 2, van het ontwerp) worden vervangen door de zinsnede "het aansluitingspunt bedoeld in artikel 6/5 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten". vArtikel 41 32. De delegatie aan de Algemene Directie Energie in artikel 41, § 3, voorlaatste lid, om de indexeringsformule (niet: "indexering formule") te herzien kan slechts doorgang vinden indien in het ontwerp wordt verduidelijkt wat moet worden begrepen onder "op basis van verandering van technieken". Artikelen 43 en 62 33. In het ontwerp wordt in de artikelen 43, § 1, 13°, en 62, § 1, van het ontwerp verwezen naar technische normen, hetzij NBN-normen of ISO-normen. In het verleden heeft de Raad van State al herhaaldelijk gewezen op het probleem dat technische normen waarnaar wordt verwezen in wet- en regelgeving, niet in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, dat ze niet in het Nederlands, in het Frans en zo mogelijk in het Duits zijn gesteld of vertaald en dat ze in de regel enkel beschikbaar zouden zijn tegen een bepaalde vergoeding.(43) Aan artikel VIII.2 van het Wetboek van economisch recht ligt de bedoeling ten grondslag om tegemoet te komen aan het knelpunt van de ontbrekende bekendmaking van technische normen waarnaar in Belgische rechtsregels wordt verwezen. De voorschriften die zijn opgenomen in de voornoemde bepaling van het Wetboek van economisch recht op het vlak van de raadpleging en de terbeschikkingstelling van de betrokken normen zullen moeten worden nageleefd.
Artikelen 45 en 46 34. Artikel 45 van het ontwerp kan worden weggelaten, aangezien bij koninklijk besluit geen afbreuk mag worden gedaan aan een wettelijke bepaling, laat staan dat de geldingskracht van een wettelijke bepaling bij besluit zou kunnen worden bevestigd.Wel kunnen de wetten waarnaar in artikel 45 wordt verwezen worden opgenomen in artikel 46 van het ontwerp, ter vervanging van de verwijzing naar artikel 45 die in die bepaling is opgenomen.
Artikel 53 35. In artikel 53, § 1, tweede lid, van het ontwerp dient de verwijzing naar artikel 23, § 2, vijfde lid, van de Elektriciteitswet te worden vervangen door een verwijzing naar artikel 23, § 2, vierde lid, van de voornoemde wet. Artikel 59 36. De domeinconcessiehouder kan een aanvraag tot verzaking richten aan de concessieverlenende overheid (artikel 59, § 1, eerste lid, van het ontwerp).In voorkomend geval is de domeinconcessiehouder een verzakingsvergoeding verschuldigd die ertoe strekt alle schade en kosten ten laste van de overheid die het gevolg zijn van de verzaking te compenseren, met inbegrip van de kosten verbonden aan de voorbereiding en organisatie van een nieuwe concurrerende inschrijvingsprocedure en het potentieel verlies van inkomsten uit het vergoedingsmechanisme (artikel 59, § 2, eerste lid, van het ontwerp).
De toepassing van de regel van artikel 59, § 2, tweede lid, van het ontwerp kan ertoe leiden dat de domeinconcessiehouder, naast de verzakingsvergoeding, eveneens het in artikel 17, § 1, 4°, van het ontwerp vermelde bedrag van 70 of 140 miljoen euro verschuldigd is.
Gevraagd of deze regel niet kan leiden tot een verplichting tot een betaling van een schadevergoeding die niet in een redelijke verhouding staat tot de effectief geleden schade, stelde de gemachtigde: "De financiële garantie bedoeld in artikel 17, § 1, 4° strekt zich ertoe te verzekeren dat de bouw daadwerkelijk en tijdig gerealiseerd wordt. Deze financiële garantie is altijd verschuldigd bij de aanvraag. Deze financiële garantie is forfaitair bepaald en dekt dus niet noodzakelijk alle effectief geleden schade. Bovendien kan een deel van de financiële garantie al opgevraagd worden bij niet naleving van de verplichting bedoeld in artikel 43, § 1, 2°, zoals blijkt uit artikel 43, § 1, 2°, (lees: 43, § 2) waarbij ze dan niet meer kan opgevraagd worden bij de verzaking. De verzakingsvergoeding strekt er derhalve toe te verzekeren dat alle schade en kosten die veroorzaakt zijn door de verzaking gedekt kunnen worden." Aangezien de verzakingsvergoeding er al toe strekt "alle schade en kosten ten laste van de overheid die het gevolg zijn van de verzaking" te compenseren, kan artikel 59, § 2, tweede lid, van het ontwerp slechts doorgang vinden in de mate dat die vergoeding betrekking zou hebben op andere schade dan bedoeld in artikel 59, § 2, eerste lid, van het ontwerp, bijvoorbeeld omdat het betrekking zou hebben op de algemene maatschappelijke kosten die kleven aan het niet realiseren van een productiepark dat cruciaal is voor de energiebevoorrading. In die lezing gaat het veeleer om een soort strafbeding. Indien die bepaling wordt behouden zal in de memorie van toelichting bijgevolg een afdoende verantwoording moeten worden opgenomen.
Artikel 74 37. Artikel 74, 1°, beoogt de definitie van "garantie van oorsprong" in artikel 1, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten2 te actualiseren.De regeling voor de garanties van oorsprong kan na de intrekking van richtlijn 2009/28/EG(44) `ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG' echter worden gevonden in artikel 19 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 `ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen', zodat veeleer naar die bepaling moet worden verwezen.
Artikel 766 38. Gevraagd wat de verantwoording is om in artikel 766 (lees: artikel 76) van het ontwerp te voorzien in een inwerkingtreding op de dag van de bekendmaking, antwoordde de gemachtigde: "Deze bepaling kan inderdaad worden weggelaten zodat de standaardregel inzake de inwerkingtreding van toepassing is." Met die aanpak kan worden ingestemd.
Artikel 777 39. Artikel 777 van het ontwerp is foutief genummerd.Dit moet worden gecorrigeerd.
Slotopmerking 40. Het ontwerp moet nog worden nagekeken op de overeenstemming tussen de taalversies en andere slordigheden (zie bijvoorbeeld de discrepantie tussen de Nederlandse en Franse tekst in artikel 13, § 2, tweede lid, van het ontwerp)(45) .Het ontwerp verdient voorts nog een taalkundig nazicht (zie bijvoorbeeld de vermelding "de f inschrijver" in de Nederlandse tekst van artikel 13, § 1, 3°, van het ontwerp).
DE GRIFFIER DE VOORZITTER Wim GEURTS Jeroen VAN NIEUWENHOVE _______ Nota's (1) Het koninklijk besluit van 16 juli 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten1 `betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en de vergoeding van de houders van een offshore domeinconcessie in geval van onbeschikbaarheid van het Modular Offshore Grid' en het koninklijk besluit van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten2 `betreffende de instelling van een systeem voor de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen'.(2) Daarbij zal de wetgever er bovendien op moeten toezien dat geen staatsaansprakelijkheid wordt uitgesloten in die gevallen waarin dat door het Europees recht wordt vereist (zie HvJ 19 november 1991, gevoegde zaken C-6/90 en C 9/90, Francovich en Bonficaci, ECLI:EU:C:1991:428;HvJ 5 maart 1996, gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93, Brasserie du Pêcheur en Factortame, ECLI:EU:C:1996:79). In dat verband moet in het bijzonder worden gewezen op de mogelijkheid dat een gunningsprocedure die in weerwil van het standstill-beginsel van artikel 108, lid 3 VWEU werd opgestart, zou moeten worden stopgezet omwille van bezwaren van de Europese Commissie. Zie daarover opmerking 6. Ook zal er rekening mee moeten worden gehouden dat een dergelijke beperking van het recht op schadevergoeding een inmenging inhoudt in het recht op eigendom gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. (3) Vgl.adv.RvS 72.484/1 van 6 december 2022 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 19 januari 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten5 `houdende uitvoering van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten', opmerking 3.3. (4) Parl.St. Kamer 2023-24, nr. 3651/001, 12. (5) Advies (A)2606 van 19 juli 2023 over het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van het verloop van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van een installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.Artikel 6/3, § 3 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, p. 8. (6) Zie bijvoorbeeld adv.RvS 54.884/3 van 20 januari 2014 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 26 maart 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/03/2014 pub. 09/06/2015 numac 2015000307 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Duitse vertaling type wet prom. 26/03/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014011176 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt sluiten `tot wijziging de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt', Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53-3357/001, 31-32, opmerking 12: "Aangezien de Koning niet mag handelen in strijd met de wet, zullen na de woorden `de Koning' de woorden `niettegenstaande artikel V.2 van het Wetboek van Economisch Recht' moeten worden ingevoegd)." (7) Zie artikel 7sexies, § 4, derde lid, artikel 8, § 1/1, vierde lid, en artikel 19bis, § 3, 2°, van de Elektriciteitswet.(8) Advies (A)2606 van 19 juli 2023, p.7-8. (9) Voetnoot 1 van het aangehaalde advies: Artikel 9, lid 2, van de Richtlijn bepaalt in het bijzonder dat "openbaredienstverplichtingen met betrekking tot de prijsstelling voor de levering van elektriciteit moeten voldoen aan de eisen van artikel 5 van deze richtlijn".(10) Voetnoot 2 van het aangehaalde advies: Volgens de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 § 123.(11) Voetnoot 3 van het aangehaalde advies: EEAG 2022, § 42. (12) Zie in dit verband ook adv.RvS 67.627/3 van 23 juni 2020 over een ontwerp van besluit van de Minister van Economie `tot wijziging van het ministerieel besluit van 1 juni 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten7 tot vaststelling van maximumprijzen voor de levering van elektriciteit door de distributienetbeheerders aan de eindafnemers wiens leveringscontract werd opgezegd door hun leverancier en die niet als residentieel beschermde klanten met een laag inkomen of in een kwetsbare situatie in die zin van artikel 20, § 2, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt kunnen beschouwd worden', opmerkingen 5.1 tot 5.4. (13) Artikel 5.226, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek luidt: "Er is sprake van overmacht in geval van ontoerekenbare onmogelijkheid voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen. Hierbij wordt rekening gehouden met het onvoorzienbaar en het onvermijdbaar karakter van het beletsel tot nakoming." Die interpretatie van het begrip "overmacht" is ook relevant voor de artikelen 39, 40, 42 en 43 van het ontwerp. (14) Parl.St. Kamer 2023-24, nr. 3651/001, 12. (15) Adv.RvS 70.376/1 van 24 november 2021 over een ontwerp dat heeft geleid tot het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten9 `tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 houdende de organisatie van de vaststelling van en de controle op de samenstelling van rauwe koemelk', opmerking 2.2.6. Vgl. eveneens adv.RvS 45.486/3 van 2 december 2008 over een ontwerp dat heeft geleid tot het besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten8 `tot invoering van een volumekorting op het loodsgeld voor loodsverrichtingen in de loodsvaarwateren', opmerking 3.2. (16) Zie in die zin reeds adv.RvS 32.788/1 van 4 april 2002 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 16 juli 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten1 `betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en de vergoeding van de houders van een offshore domeinconcessie in geval van onbeschikbaarheid van het Modular Offshore Grid', opmerking 2.2.1. (17) Artikel 1, § 2, 33°, van het ontwerp definieert "AAP" als "Available Active Power, de mogelijke beschikbare elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen voor een productie-installatie zonder curtailment, maar met aftrek van de onbeschikbaarheden".(18) Artikel 1, § 2, 34°, van het ontwerp.(19) Conclusie van advocaat-generaal Emiliou van 9 november 2023, zaak C[00e2][0080][0091]516/22, Europese Commissie t.Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, paragraaf 186. (20) Vgl.adv.RvS 73.304/3 van 28 april 2023 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 20 juli 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten8 `tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt met betrekking tot de kabeltoeslag', Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3390/001, 23, opmerking 5; adv.RvS 73.306/3 van 28 april 2023 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 26 mei 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten6 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten1 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en de vergoeding van de houders van een offshore domeinconcessie in geval van onbeschikbaarheid van het Modular Offshore Grid', opmerking 4. (21) Zie daarover opmerking 4.1. (22) Wet van 12 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten4 `tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt met he oog op het invoeren van een concurrerende inschrijvingsprocedure voor de bouw en exploitatie van productie-installaties in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 11 februari 2019 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten1 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen'. (23) Adv.RvS 64.986/1 van 30 januari 2019 over een voorontwerp van wet dat heeft geleid tot de wet van 12 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten4, opmerking 5.1. (24) Voetnoot 4 van het aangehaalde advies: Zoals bv.een zo laag mogelijke steun in de zin van het ontworpen artikel 6/3, § 3, 10°, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten (artikel 5 van het voorontwerp), geïnstalleerd vermogen, continuïteit van de productie of maximale benutting van de beschikbare oppervlakte van de kavels. (25) GwH, nr.193/2006 van 5 december 2006, overw. B.14.2. (26) Namelijk andere wijzigingen dan diegene waarvan in het advies melding wordt gemaakt of wijzigingen die ertoe strekken tegemoet te komen aan hetgeen in het advies wordt opgemerkt. (27) Zie in dit verband ook adv.RvS 64.986/1: "(...) In elk geval impliceert de omvang van de beoordelingsvrijheid dat ook over de uitvoeringsbesluiten overeenkomstig artikel 6, § 3, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten overleg zal moeten worden gepleegd met de gewesten", opmerking 5.2. (28) Want uit artikel 7, 3°, van het ontwerp kan begrepen worden dat er "technische en functionele specificaties" zijn, artikel 7, 10°, van het ontwerp vereist het gebruik van de "best beschikbare technieken" en uit artikel 39, § 2 van het ontwerp volgt dat een verplichting geldt tot oplevering na 48 maanden.(29) Vgl.met de meer summiere inhoud van het koninklijk besluit van 20 december 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten0 `betreffende de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van domeinconcessies voor de bouw en de exploitatie van installaties voor de productie van elektriciteit uit water, stromen of winden, in de zeegebieden waarin België rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht'. (30) Vgl.eveneens bijvoorbeeld artikel 13, § 1, van het ontwerp met artikel 69, eerste lid, van de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 `inzake overheidsopdrachten'. (31) RvS 9 september 2021, BV LED AD, nr.251.439. (32) De gemachtigde deelde mee dat in beide taalversies de minister vermeld moet staan (en dus niet de concessieverlenende overheid), hetgeen eveneens zo vermeld staat in artikel 23, eerste lid, van het ontwerp. (33) Adv.RvS 62.268/3 van 6 november 2017 over een voorontwerp dat mee heeft geleid tot de wet van 18 februari 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten3 `houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijk persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers', Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 54-2891/001, 115-116, opmerking 4.1. (34) In dat verband kan in het bijzonder worden gewezen op artikel 147, § 2, a) en b), van de Versterkte Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kazachstan, anderzijds, waarin specifieke waarborgen zijn opgenomen voor de gelijke behandeling van Europese en Kazachse investeerders in hernieuwbare energie.(35) Deze bepaling werd omgezet door artikel 4, tweede lid, van de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 `inzake overheidsopdrachten'. (36) Voetnoot 1 van het antwoord van de gemachtigde: https://odnature.naturalsciences.be/mumm/nl/blog_news. (37) Vgl.adv.RvS 64.986/1, opmerking 10. (38) Vgl.adv.RvS 64.986/1, opmerking 10. (39) Het verslag aan de Koning vermeldt: "Er wordt een maximum `strike price' van [.] /MWh vastgesteld die alle aanvragen moeten respecteren. Deze maximale strike price is gebaseerd op een studie uitgevoerd door [.]. Aanvragen met een hogere `strike price' worden als niet-ontvankelijk aangemerkt." (40) Vgl.adv.RvS 72.847/1 van 18 januari 2023 over een ontwerp dat heeft geleid tot het besluit van de Vlaamse Regering van 3 februari 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/2005 pub. 29/11/2005 numac 2005015112 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden en de voorlopige toepassing ervan, tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden met betrekking tot de Nederlandse Antillen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004 en te Den Haag op 27 augustus 2004 (2) type wet prom. 20/07/2005 pub. 28/07/2005 numac 2005021099 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen type wet prom. 20/07/2005 pub. 28/07/2005 numac 2005021098 bron federale overheidsdienst kanselrij van de eerste minister, federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997, en houdende diverse fiscale bepalingen type wet prom. 20/07/2005 pub. 29/07/2005 numac 2005021101 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten0 `tot toekenning van steun aan ondernemingen voor de compensatie van indirecte emissiekosten', opmerking 7. (41) Duidelijkheidshalve met weglating van de komma na "artikel 16".(42) Deze bepaling vormt een omzetting van artikel 2, 16), van richtlijn (EU) 2018/2001 van 11 december 2018 van het Europees Parlement en de Raad `ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen'.(43) Zie ook C.JENART, Outsourcing rulemaking powers. Constitutional limits and national safeguards, Oxford University Press, 2022, 291 p. (44) En niet 2009/28/CE, zoals ten onrechte vermeld in de Nederlandse versie van artikel 74, 1°.(45) In die bepaling wordt in de Nederlandse tekst verwezen naar "het tweede lid" en in de Franse tekst naar "paragrahe 2".Er lijkt echter te worden beoogd om te verwijzen naar het eerste lid.
RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 75.981/16 van 3 mei 2024 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en de procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van een installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België' Op 26 maart 2024 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Energie verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 6 mei 2024, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en de procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van een installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België'.
Het ontwerp is door de zestiende kamer onderzocht op 30 april 2024. De kamer was samengesteld uit Pierre LEFRANC, wnd. kamervoorzitter, Toon MOONEN en Tim CORTHAUT, staatsraden, Jan VELAERS en Johan PUT, assessoren, en Wim GEURTS, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Arne CARTON, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Tim CORTHAUT, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 3 mei 2024. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt hoofdzakelijk tot het reguleren van de concurrerende inschrijvingsprocedure voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van installaties voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. Het om advies voorgelegde ontwerp is een aangepaste versie van een eerdere tekst waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 11 januari 2024 advies 75.107/16 heeft gegeven.(1) In dat advies werd het ontwerp onderzocht in het licht van de regeling die is opgenomen in de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten `betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt' (hierna: Elektriciteitswet).
De Raad van State verleent, behoudens in geval van wijziging van de juridische context, in de regel geen nieuw advies over bepalingen die reeds eerder zijn onderzocht of die zijn gewijzigd ten gevolge van in eerdere adviezen gemaakte opmerkingen.(2) Sinds het voormelde advies zijn echter wijzigingen aan de Elektriciteitswet aangenomen door de (opgesplitste) wet `tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en van de wet van 11 juli 2023 betreffende het vervoer van waterstof door middel van leidingen' en de wet `tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt'. Deze wetten werden op 22 april 2024 in tweede lezing aangenomen in de bevoegde parlementaire commissie(3) en op 25 april 2024 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers.(4) Deze wetten zijn op datum van dit advies nog niet bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Aangezien de juridische context waarbinnen de ontworpen regeling moet worden beoordeeld aanmerkelijk is gewijzigd sinds het voormelde advies, wordt het nu om advies voorgelegde ontwerp onderzocht om na te gaan of het in overeenstemming is met de Elektriciteitswet zoals die zal luiden na de inwerkingtreding van de voornoemde wetten.
Het ontwerp bevat, in vergelijking met de eerder onderzochte versie, bovendien een aantal nieuwe bepalingen die niet louter als wijzigingen ten gevolge van in het eerdere advies gemaakte opmerkingen kunnen worden beschouwd. In essentie zijn - zuiver formele wijzigingen buiten beschouwing gelaten - de volgende bepalingen in het ontwerp geheel of gedeeltelijk nieuw: - een wijziging van de definitie van "elektriciteitsreferentieprijs" (artikel 1, § 2, 25° ); - een wijziging van bepaalde voorwaarden waaraan de aanvraag moet voldoen (artikel 7, 2°, 3°, en 12° ); - een wijziging van bepaalde maximumtermijnen (artikelen 8, § 4 en 11, § 2); - een wijziging van de regels inzake referenties (artikel 16, § 1); - een wijziging van de regels met betrekking tot de ontmantelingsfase (artikelen 39, § 3, en 53, § 1, 4° ); - een wijziging van bepaalde regels inzake steunmaatregelen voor de concessiehouder (artikelen 40 tot 52); - een wijziging en invoeging van regels die verband houden met provisies en waarborgen (artikelen 35, § 1, 21°, en 57); - een invoeging van regels die verband houden met de aanvraag tot wijziging van een domeinconcessie (artikel 60, §§ 1 en 2); - terwijl voordien alleen de minister besliste over de wijziging van een domeinconcessie, komt die beslissingsbevoegdheid nu toe aan de concessieverlenende overheid(5) (artikelen 60, §§ 1 en 2, en 63); - een regeling waarbij een overdracht van een domeinconcessie slechts kan plaatsvinden mits de instemming van de minister (artikel 65, derde lid).
RECHTSGROND 3. Het onderzoek van de rechtsgrond is gebeurd met inachtneming van de in opmerking 2 vermelde wijzigingsbepalingen van de Elektriciteitswet, waarbij - voor zover nog relevant in het licht van de deels gewijzigde rechtsgrond biedende bepalingen - tevens rekening is gehouden met de rechtsgrondanalyse in het reeds genoemde advies 75.107/16. De Raad van State, afdeling Wetgeving, gaat er daarbij vanuit dat het te nemen besluit niet in werking zal treden voordat de wet `tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en van de wet van 11 juli 2023 betreffende het vervoer van waterstof door middel van leidingen' en de wet `tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt' in werking zullen zijn getreden en al die normen in het Belgisch Staatsblad zullen zijn bekendgemaakt. 3.1. Op de datum waarop dit advies wordt uitgebracht, bestaat er ook na het aannemen van de voornoemde wetten nog onzekerheid over de rechtsgrond voor artikel 36 van het ontwerp.(6) Artikel 36, tweede en vijfde lid, van het ontwerp verwijst immers - in afwijking van de gecoördineerde wetten op de Raad van State - naar de termijn van vijftien dagen om een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid in te stellen. Die termijn is opgenomen in het ontworpen artikel 6/3, § 3, laatste lid, van de Elektriciteitswet, dat wordt ingevoerd via een wetsontwerp dat is afgesplitst van het wetsontwerp dat in de monocamerale procedure is aangenomen.(7) De ontworpen bepaling luidt: "Op straffe van niet-ontvankelijkheid, kan een vordering tot schorsing met betrekking tot de beslissing tot toekenning van de domeinconcessie slechts worden ingediend binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving vastgesteld overeenkomstig het tweede lid. Het bewijs van spoedeisendheid is voor voornoemde vordering tot schorsing niet vereist." Er bestaat op de datum van dit advies nog onzekerheid of de Senaat zijn evocatierecht overeenkomstig artikel 78, § 2, eerste lid, van de Grondwet zal uitoefenen voor wat betreft het wetsontwerp met de aangehaalde bepaling.
Artikel 36 van het ontwerp kan niet worden aangenomen voordat die wet is aangenomen volgens de parlementaire procedure bepaald in artikel 78 van de Grondwet. 3.2. Wat betreft de rechtsgrond voor de nieuwe bepalingen van het ontwerp, valt op te merken dat het nieuwe artikel 51, derde lid, van het ontwerp rechtsgrond vindt in de algemene uitvoeringsbevoegdheid die de Koning ontleent aan artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6/3, § 12, van de Elektriciteitswet.
ALGEMENE OPMERKINGEN 4. In advies 75.617/16 van 20 maart 2024 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de nog af te kondigen wet `tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en van de wet van 11 juli 2023 betreffende het vervoer van waterstof door middel van leidingen' stelde de Raad van State, afdeling Wetgeving: "10. Artikel 2, 1°, van het voorontwerp strekt ertoe in artikel 6/3, § 3, van de Elektriciteitswet een machtiging in te voegen waarbij de Koning een maximumprijs kan instellen voor de verkoop door de domeinconcessiehouder van de geproduceerde hernieuwbare elektriciteit.
De tekst van de nieuwe machtiging in punt 12° maakt geen melding van bepaalde doelgroepen (`maximumprijs voor de eindafnemers') en ook de memorie van toelichting maakt op algemene wijze melding van `eindgebruikers'.
In het in opmerking 2 vermelde advies 75.107/16 van 11 januari 2024 stelde de afdeling Wetgeving onder meer het volgende inzake de mogelijkheden die het Europees recht biedt om in te grijpen op de prijsstelling voor de levering van elektriciteit: `4.3.2. (...) Het verslag aan de Koning omvat weliswaar een repliek op de opmerkingen van de CREG, maar die toelichting gaat eraan voorbij dat artikel 5 van richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 'betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU' overheidsingrijpen in de prijsstelling voor de levering van elektriciteit enkel mogelijk maakt voor specifieke categorieën van personen, namelijk `energiearme en kwetsbare huishoudelijke afnemers' en dan ook nog enkel onder zeer strikte voorwaarden,(8) terwijl het toepassingsgebied van artikel 42 van het ontwerp veel ruimer is en de maximumprijs geldt voor alle afnemers van de energieproductie die onder de carve-out valt. De voorliggende regeling lijkt bijgevolg onverenigbaar met de aangehaalde richtlijnbepaling, wat bovendien gevolgen kan hebben voor de beoordeling door de Europese Commissie van de verenigbaarheid van het ontworpen steunmechanisme met de interne markt. Bijgevolg zal slechts in een specifieke rechtsgrond kunnen worden voorzien voor het instellen van een maximumprijs in de mate dat die maximumprijs enkel wordt gehanteerd ten aanzien van de doelgroepen die worden vermeld in artikel 5 van richtlijn (EU) 2019/944 en onder de voorwaarden die in die bepaling worden vermeld.' Gevraagd of het de bedoeling is dat de Koning aan de ontworpen machtiging uitvoering geeft rekening houdend met de hoger aangehaalde inzake de beperkingen met betrekking tot de doelgroepen die voortvloeien uit het Europees recht, stelde de gemachtigde: `Het is de bedoeling dat de Koning de betreffende machtiging, zoals steeds, uitvoert overeenkomstig het Europees recht. In dat opzicht wordt momenteel getracht hieromtrent de beoogde regeling informeel af te toetsen met de Europese Commissie, onder meer in het licht van de interpretatie en de finaliteit van artikel 5 van richtlijn 2019/944.
Artikel 5(6) van richtlijn (EU) 2019/944 voorziet naast "energiearme of kwetsbare huishoudelijke afnemers" ook in de mogelijkheid om prijsstelling toe te passen voor de levering van elektriciteit aan huishoudelijke afnemers en aan micro-ondernemingen die niet profiteren van overheidsingrijpen en dit met het oog op een overgangsperiode om doeltreffende mededinging tot stand te brengen en om een doeltreffende, marktgebaseerde detailhandelprijs voor elektriciteit tot stand te brengen.' In dit verband wordt erop gewezen dat artikel 5, lid 6, van richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 `betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU' eerder een algemene uitzonderingsgrond lijkt te zijn, die bovendien moet kaderen in "een overgangsperiode om doeltreffende mededinging tot stand te brengen" en dat tevens moet worden voldaan aan alle voorwaarden opgesomd in artikel 5, lid 4 en 7, van richtlijn (EU) 2019/944. De voorliggende regeling, die ertoe strekt een toekomstig mechanisme op te zetten voor een bepaalde productie uit hernieuwbare energie, voor de volledige duur van de concessies, lijkt bijgevolg onverenigbaar met de aangehaalde richtlijnbepaling. Indien de stellers van het voorontwerp toch zouden beogen om artikel 2, 1°, van het voorontwerp aan te nemen, verdient het in elk geval aanbeveling om het informeel overleg met de Europese Commissie hierover verder te zetten en in de memorie van toelichting uiteen te zetten hoe voldaan is aan de verschillende voorwaarden van de genoemde bepalingen. Bovendien geldt er overeenkomstig artikel 5, lid 8, van richtlijn (EU) 2019/944 een bijzondere kennisgevingsplicht voor maatregelen die krachtens artikel 5, lid 6, van die richtlijn worden genomen, ook al verhindert die de inwerkingtreding van die maatregelen niet.(9) " De omstandigheid dat de wetgever door het voorzien in een afwijking op artikel V.2 van het Wetboek van economisch recht in artikel 6/3, § 3, eerste lid, 12°, van de Elektriciteitswet een rechtsgrondprobleem heeft opgelost en dat de regeling inzake de contractuele relaties met eindafnemers in vergelijking met de eerder om advies voorgelegde versie grondig is herwerkt, neemt niet weg dat de in de eerdere adviezen aangehaalde problemen in het licht van het Europees recht nog steeds aanwezig zijn in het voorliggende ontwerp (zie met name de artikelen 47 en volgende van het ontwerp).
De memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de nog af te kondigen wet `tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en van de wet van 11 juli 2023 betreffende het vervoer van waterstof door middel van leidingen'(10) leidt niet tot een andere conclusie. Het enige wezenlijk nieuwe element dat wordt aangehaald betreft de verwijzing naar een voorstel van de Europese Commissie, dat echter vooralsnog niet door de Raad en het Europees Parlement is aangenomen.(11) Ook in het verslag aan de Koning bij het ontwerp wordt verwezen naar deze toekomstige regulering: "Het ontwerp van de hervorming van de Electricity Market Design (EMD), waarover een voorlopige overeenkomst werd bereikt tussen de medewetgevers in december 2023 en naar verwachting formeel zal worden aangenomen in juni 2024, vermeldt in artikel 19.a.3 dat `indien een garantiesysteem voor PPAs wordt gesteund door de lidstaat, het bepalingen moet bevatten om de liquiditeit op elektriciteitsmarkten niet te verlagen'. Artikel 19.a.4 vermeldt dat `ondersteuningsregelingen voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, de deelname van projecten moeten toestaan die een deel van de elektriciteit reserveren voor verkoop via een hernieuwbare PPA of andere op de markt gebaseerde regelingen, mits dit de concurrentie op de markt niet negatief beïnvloedt, met name in gevallen waarin de twee partijen die bij deze PPA zijn betrokken, worden gecontroleerd door dezelfde entiteit'. Bovendien verwijst overweging 29 naar financiële PPAs als een mogelijke manier om te verzekeren dat er geen afname van de liquiditeit op de markt is. (...)" De Raad van State, afdeling Wetgeving, kan de overeenstemming met hogere rechtsnormen die misschien ("naar verwachting") in de nabije toekomst zullen worden aangenomen en waarvan de inhoud vooralsnog onzeker is nog niet nagaan. Zolang de verordening niet is aangenomen op Europees niveau, kunnen de Europeesrechtelijke bezwaren van de afdeling Wetgeving tegen de ontworpen regeling dan ook niet worden weerlegd onder verwijzing naar het voormelde ontwerp van verordening.
In dit verband wordt dan ook opnieuw een voorbehoud gemaakt. Het staat aan de stellers van het ontwerp om te beoordelen of ze de totstandkoming van het ontwerp wensen uit te stellen tot na de eventuele totstandkoming van die Europese verordening, dan wel of ze het te nemen besluit afstemmen op het vigerende Europese kader.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 5. In de aanhef moet bijkomend melding worden gemaakt van artikel 108 van de Grondwet en van artikel 6/3, § 12, van de Elektriciteitswet. Tevens dient te worden aangegeven dat de artikelen 6/3, § 3, en 7 van de Elektriciteitswet laatst zijn gewijzigd door de op 25 april 2024 aangenomen wet (met vermelding van de datum van afkondiging van die wet). Wat artikel 6/3, § 3, van de Elektriciteitswet betreft, zal ook rekening moeten worden gehouden met de in opmerking 3.1 vermelde optioneel bicamerale wet, die die paragraaf immers aanvult met een extra lid. 6. In de aanhef zal, naast de verwijzing naar advies 75.107/16 van de afdeling Wetgeving, eveneens een verwijzing naar advies 75.981/16 moeten worden opgenomen.
Artikel 7 7. In de voorlaatste alinea van artikel 7, 2°, van het ontwerp dient in de zinsnede "op 1 maart 2024 of 6 maand voor de uiterste indieningsdatum" het woord "of" te worden vervangen door het woord "en". Artikelen 7 en 53 8. Artikel 7, 12°, van het ontwerp vereist "een becijferd voorstel van een verzekeringsmaatschappij met maatschappelijke zetel in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte voor de risicodekking op het vlak van de burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de productie-installatie die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 58".In artikel 53, § 1, 21°, van het ontwerp wordt ook naar die voorwaarde verwezen.
Aangezien die bepaling bepaalde potentieel geïnteresseerde verzekeraars (bijvoorbeeld een verzekeraar gevestigd in het Verenigd Koninkrijk) uitsluit, rijst de vraag of niet minstens rekening dient te worden gehouden met internationale overeenkomsten waardoor de Europese Unie is gebonden.
Gevraagd om in dit verband standpunt in te nemen, stelde de gemachtigde: "Akkoord om ook rekening te houden met internationale overeenkomsten waardoor de EU is gebonden in het kader van de toelating van mogelijke verzekeraars. In dat opzicht zou artikel 7, 12° kunnen worden aangepast als volgt: `12° een becijferd voorstel van een verzekeringsmaatschappij met maatschappelijke zetel in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte, of in een ander land voor zover internationale overeenkomsten waardoor België gebonden is vereisen dat inschrijvers uit die landen aan de concurrerende inschrijvingsprocedure kunnen deelnemen, voor de risicodekking op het vlak van de burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de productie-installatie die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 58.' In het licht van de omvang van het beoogde project, zowel op het financiële vlak als op het vlak van infrastructuur die op publiek domein zal worden gebouwd, en het belang van de haalbaarheid en waarschijnlijkheid van realisatie, lijkt het gepast om het verzekerbaar karakter van ieder concrete inschrijving te toetsen aan de hand van een verklaring vanwege een kandidaat verzekeraar." Met die voorgestelde aanpassing kan worden ingestemd. Ook artikel 53, § 1, 21°, van het ontwerp zal overeenkomstig moeten worden aangepast.
Artikel 47 9. Artikel 47, § 1, van het ontwerp stelt de voorwaarden vast waaronder door middel van stroomafnameovereenkomsten een deel van de geproduceerde elektriciteit verhandeld wordt.Indien dergelijke stroomafnameovereenkomsten minder dan zes maanden na het afsluiten van de domeinconcessie worden afgesloten, is één van de voorwaarden dat slechts de helft van het in artikel 47, § 2, eerste lid, bedoelde volume worden gecontracteerd via "een leverancier of tussenpersoon met een dominante positie voor elektriciteitslevering in België" (artikel 47, § 1, 6°, b), van het ontwerp).
Artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) verbiedt het misbruik door een of meer ondernemingen met een machtspositie (in het Frans: "une position dominante") op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan. Een onderneming kan in een machtspositie terechtkomen indien haar bijzondere of uitsluitende rechten worden verleend waardoor zij kan bepalen of, en in voorkomend geval, onder welke voorwaarden andere ondernemingen toegang tot de betrokken markt kunnen krijgen en er hun activiteiten kunnen uitoefenen.
De gemachtigde gaf de volgende toelichting over de beoogde regeling inzake het beperken van de mogelijkheden om te contracteren met leveranciers of tussenpersonen met een dominante positie voor elektriciteitslevering in België: "Om een minimum aan extra liquiditeit op de DA-markt te behouden, is optie voor PPA's met een vaste prijs (het optioneel mechanisme) beperkt tot maximaal 75% van de AAP. Dit zal de PPA-markt met vaste prijzen in België openen en verbreden, waardoor meer eindgebruikers dergelijke contracten kunnen afsluiten en toegang krijgen tot stabiele prijzen. Uit de besprekingen met Europese Commissie in het kader van de Europese staatssteunregels kwam voort de PPAs op twee manieren kunnen worden afgesloten. Voor de onderhandse PPAs die worden afgesloten binnen de 6 maanden na het gunnen van de domeinconcessie zijn twee belangrijke elementen (onder andere) dat zij een duur van 20 jaar moeten hebben en dat zij niet worden afgesloten na een competitief proces. Om aldus verder de liquiditeit op de markt te behouden kwam voort uit de besprekingen dat er niet meer dan 25% van het geproduceerde volume het voorwerp kan uitmaken van een stroomafnameovereenkomst met een leverancier of tussenpersoon met een dominante positie voor elektriciteitslevering in België. Dit ongeacht de eventuele verbondenheid tussen de concessiehouder en deze `dominante speler. Bij PPAs afgesloten na een competitief proces geldt deze beperking niet. (...)" 9.1. Indien het de bedoeling is om ondernemingen met een machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU te viseren, dienen in de Nederlandse tekst van het ontwerp de woorden "dominante positie" te worden vervangen door het woord "machtspositie". 9.2. Uit de hoger aangehaalde toelichting van de gemachtigde blijkt dat de eventuele verbondenheid tussen de concessiehouder en de onderneming met een machtspositie geen impact heeft op de beperkingen inzake het volume elektriciteit dat wordt verhandeld via stroomafnameovereenkomsten.(12) De opgelegde beperkingen zouden dus ook gelden voor verbonden ondernemingen (zoals dochter- of moederondernemingen). Met het oog op de rechtszekerheid moet worden verduidelijkt in de tekst van het ontwerp dat de opgelegde beperkingen eveneens gelden voor verbonden ondernemingen. 9.3. Daarnaast rijst de vraag hoe concreet zal worden bepaald welke onderneming of ondernemingen een machtspositie voor elektriciteitslevering in België hebben. In het verslag aan de Koning staat in dit verband vermeld: "De commissie bepaalt binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit Koninklijk Besluit de definitie van dominante positie op de Belgische markt voor energieleveranciers en baseert zich hiervoor op de kenmerken van een dominante marktpositie zoals gehanteerd door de Europese Commissie die kunnen worden teruggevonden onder volgende link: https://competition-policy.ec.europa.eu/antitrust-and-cartels/procedures/article-102-investigations_en." De gemachtigde stelde in dit verband voor om het volgende nieuwe lid in te voegen in artikel 47, § 1, van het ontwerp: "De commissie bepaalt binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit de criteria op grond waarvan een entiteit kwalificeert als een leverancier of tussenpersoon met een dominante positie voor elektriciteitslevering in België bedoeld onder de bepaling 6°, b)." Het verlenen van verordenende bevoegdheid aan een openbare instelling, zoals de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (hierna: CREG), is in beginsel niet in overeenstemming met de algemene publiekrechtelijke beginselen omdat erdoor geraakt wordt aan het beginsel van de eenheid van de verordenende macht en een rechtstreekse parlementaire controle ontbreekt. Bovendien ontbreken de waarborgen waarmee de klassieke regelgeving gepaard gaat, zoals die inzake de bekendmaking, de preventieve controle van de Raad van State, afdeling Wetgeving, en de duidelijke plaats in de hiërarchie der normen.
Dergelijke delegaties kunnen dan ook enkel worden gebillijkt voor zover zij zeer beperkt zijn en een niet-beleidsmatig karakter hebben, door hun detailmatige of hoofdzakelijk technische draagwijdte. De instellingen die de betrokken reglementering dienen toe te passen moeten hierbij zowel aan rechterlijke controle als aan politieke controle onderworpen zijn.(13) Een delegatie tot het nader afbakenen van het begrip "machtspositie" in de zin van het mededingingsrecht heeft geen louter detailmatige of hoofdzakelijk technische draagwijdte en kan dus niet worden aanvaard.
Daar komt nog bij dat, indien het de bedoeling is om aan het begrip eenzelfde invulling te geven als in artikel 102 van het VWEU, de delegatie overbodig is, vermits in elke lidstaat de criteria moeten worden toegepast zoals die ter zake uit de praktijk van de Europese Commissie en de rechtspraak van het Hof van Justitie voortvloeien. Het komt immers in de eerste plaats het Hof van Justitie toe om invulling te geven aan de draagwijdte van het (Europeesrechtelijke) begrip "machtspositie".(14) Het beoordelen van het bestaan van een machtspositie is dan ook veeleer een feitelijke toepassing van de criteria die uit het acquis van de Unie voortvloeien.(15) Indien het toch de bedoeling zou zijn om een eigen begrip van "dominante positie" te hanteren, zonder daarmee een verwijzing te beogen naar de mededingingsrechtelijke "machtspositie" van een onderneming in de zin van artikel 102 van het VWEU, moeten de criteria in het te nemen koninklijk besluit zelf worden uiteengezet. 9.4. Artikel 47, § 1, 6°, b), van het ontwerp dient in het licht van het voorgaande te worden heroverwogen.
Artikelen 47, 51 en 52 10. Artikel 51, derde lid, van het ontwerp betreft de controle door de CREG van "het contract voor de aankoop van energie" (lees: "de stroomafnameovereenkomst")(16) in geval van vroegtijdige beëindiging van het contract.De CREG gaat daarbij na of "de werkelijke oorzaak van de beëindiging verschilt van de toelaatbare redenen van beëindiging volgens voorliggende onderafdeling, en/of te maken heeft met de wens van één partij om voordeel te halen uit veranderingen in de prijzen op de elektriciteitsmarkt ten koste van de stabiliteit die nodig is voor dit type contract". 10.1. Uit het verslag aan de Koning blijkt dat met "de toelaatbare redenen van beëindiging volgens voorliggende onderafdeling" de twee in artikel 47, § 1, tweede lid, 4°, van het ontwerp vermelde hypotheses beoogd worden, met name "het failliet van de afnemer (dus om redenen onafhankelijk van de wil van de concessiehouder) of omwille van overmacht".
De vraag rijst in dit verband of in artikel 51, derde lid, van het ontwerp daarnaast ook de hypothese van artikel 52 van het ontwerp wordt geviseerd (met name "een wijziging van het toepasselijke wettelijke en regelgevende kader [die] tot gevolg heeft dat de uitvoering ervan onmogelijk of economisch niet haalbaar is"). Gelet op de manier waarop artikel 47, § 1, tweede lid, 4°, is geformuleerd ("onverminderd de mogelijkheid voor de concessiehouder om het te beëindigen overeenkomstig artikel 52, kunnen ze alleen voortijdig beëindigd worden in geval van faillissement of overmacht") wordt het geval van artikel 52 ("fait du prince") juist onderscheiden van de begrippen "faillissement" en "overmacht". Gevraagd of artikel 52 niettemin onder het begrip "overmacht" valt, stelde de gemachtigde: "Dergelijk optreden van een wet- of regelgever kan mogelijks ook als een specifiek geval van overmacht worden beschouwd, waarbij het ruimer containerbegrip `overmacht' in andere bepalingen dus ook andere gevallen zou kunnen omvatten." De gemachtigde deelde in dit verband mee dat artikel 51, derde lid, zal worden verduidelijkt, onder meer door het opnemen van een bijkomende verwijzing naar artikel 52. De vaststelling blijft dan echter dat deels overlappende begrippen gehanteerd worden, hetgeen afbreuk doet aan de rechtszekerheid. De hypothese van artikel 52 vormt immers, zo verduidelijkte de gemachtigde, slechts een van de mogelijke gevallen van overmacht. In dit verband rijst de vraag of de in die laatst vermelde bepaling vermelde vereiste voor het "afzien van" (lees: het verzaken aan) stroomafnameovereenkomsten inzake de naleving van de bepalingen van de stroomafnameovereenkomst ook geldt voor de andere situaties van overmacht. In voorkomend geval dient dit in de tekst van het ontwerp te worden verduidelijkt.
De artikelen 47, 51 en 52 dienen in het licht van het voorgaande aan een nieuw onderzoek te worden onderworpen, in het bijzonder wat betreft de afbakening van het begrip "overmacht". 10.2. De controle van de CREG is volgens de tekst van het ontwerp niet beperkt tot het nagaan of de werkelijke oorzaak van de beëindiging verschilt van de hoger besproken toelaatbare redenen van beëindiging.
Er wordt melding gemaakt van een tweede aspect van de controle ("en/of"), met name het controleren of de oorzaak van de beëindiging "te maken heeft met de wens van één partij om voordeel te halen uit veranderingen in de prijzen op de elektriciteitsmarkt ten koste van de stabiliteit die nodig is voor dit type contract". In dit verband rijst de interpretatievraag in welke mate het gaat om cumulatieve voorwaarden en op welke wijze de CREG op objectieve wijze de "wens" (en dus de intentie) van de concessiehouders bij het vroegtijdig beëindigen van stroomafnameovereenkomsten kan nagaan.
Het verslag aan de Koning stelt in dit verband het volgende: "In beide gevallen van voortijdige beëindiging van een vaste prijs PPA moet de concessiehouder een aanmelding doen bij de CREG, die controleert of de voorwaarden om terug onder de bepalingen van artikel 44 - 46 (basismechanisme) te vallen vervuld zijn (bv. dat de afnemer failliet is en de beëindiging van de PPA niet te wijten is aan de concessiehouder zelf). Indien de CREG vaststelt dat de voorwaarden vervuld zijn, vallen de productievolumes terug onder de bepalingen van artikel 44 - 46 (basismechanisme) vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van de aanmelding bij de CREG. Om te vermijden dat afnemers opportunistisch inspelen op veranderende marktomstandigheden en aldus de PPA met vaste prijs verbreken ingeval van dalende marktprijzen, wordt bepaald dat de PPA met vaste prijs enkel voortijdig kan beëindigd worden indien de afnemer failliet is, of in het geval van overmacht. Alvorens de concessiehouder terugvalt op de formule voor de berekening van de variabele premie zoals bedoeld in artikel 44 - 46 (basismechanisme), controleert de CREG de reden van de beëindiging van de PPA. Op basis van artikel 31 juncto artikel 6/3 § 12 kan de CREG een administratieve boete opleggen aan de afnemer indien blijkt dat deze werd beëindigd ten gevolge van opportunistisch inspelen op veranderende marktomstandigheden. De CREG kan hierbij rekening houden met andere omstandigheden zoals ernstige miskenning door één van de partijen van haar contractuele verplichtingen. Voor wat betreft huishoudelijke afnemers en KMO's doet dit geen afbreuk aan hetgeen bepaald is in artikel 18 § 2/3 van de elektriciteitswet." Er lijken echter meerdere scenario's denkbaar. De eerste verplichting lijkt te rusten op de concessiehouder zelf. Die moet immers de redenen voor de beëindiging meedelen. Het is bijgevolg enkel die concessiehouder die "de aansprakelijke partij" kan zijn voor het vermelden van een reden die niet met de werkelijkheid overeenstemt.
Daarbij rijst niettemin de vraag of die aansprakelijkheid ook ontstaat indien de concessiehouder zich te goeder trouw op overmacht of artikel 52 beroept, maar de CREG die kwalificatie uiteindelijk afwijst. Het tweede scenario betreft de beëindiging zelf uit opportunistische overwegingen. Die kan, afhankelijk van de evolutie van de prijzen, niet enkel door de afnemer gebeuren zoals geschetst in het verslag aan de Koning, maar ook door de concessiehouder. Ten slotte is het ook denkbaar dat beide scenario's zich tezelfdertijd voortdoen en de concessiehouder de eigen opportunistische keuze of die van de afnemer (in het bijzonder wanneer die een verbonden onderneming is) voorstelt onder het mom van een toelaatbare reden van beëindiging. Het verdient aanbeveling om die verschillende gevallen beter toe te lichten in het verslag aan de Koning, en te verduidelijken met welke objectieve elementen de CREG rekening kan houden bij het beoordelen of de voortijdige beëindiging onrechtmatig was. 10.3. Gelet op de specifieke rechtsgrond met afwijkende maximumbedragen voor het opleggen van een boete, moet in artikel 51, derde lid, van het ontwerp worden verwezen naar artikel 6/3, § 12, van de Elektriciteitswet (en niet naar artikel 31 van de Elektriciteitswet). 10.4. De mogelijkheid om een boete op te leggen lijkt te gelden voor elke vroegtijdige beëindiging, ongeacht of de stroomafnameovereenkomst werd gesloten overeenkomstig de voorwaarden van artikel 47, § 1, tweede lid, 5° of 6°, van het ontwerp. In dat verband moet echter worden opgemerkt dat de afnemers in het geval bedoeld in artikel 47, § 1, tweede lid, 6°, van het ontwerp, overeenkomstig punt c) van die bepaling ook verplicht zijn om bij het sluiten van de stroomafnameovereenkomst een "marktconforme financiële premie [...] ten voordele van de concessieverlenende overheid" te betalen die het risico moet afdekken dat die afnemer in de loop van de overeenkomst in gebreke zou blijven (in welk geval de stroom op de markt zal moeten worden aangeboden, en de overheid mogelijk extra steun zal moeten geven omdat die stroom op basis van artikel 50 van het ontwerp dan weer het voorwerp kan uitmaken van het steunmechanisme). De vraag is dan ook of er bij het bepalen van de sanctie rekening zal worden gehouden met het feit of de afnemer al dan niet reeds een risicopremie heeft betaald nu het risico zich voltrekt. De verhouding tussen de sanctie en de risicopremie moet bijgevolg nader worden verduidelijkt in het verslag aan de Koning.
Artikelen 53 tot 55 11. Hoofdstuk 2 van het ontwerp, dat de artikelen 40 tot 55 omvat, is slechts ingedeeld in één deel ("Deel 1.- Ondersteuningsmechanisme").
Zoals de gemachtigde bevestigde, dient voorafgaand aan artikel 53 van het ontwerp een nieuw opschrift te worden toegevoegd: "Deel 2. - Verplichtingen van de concessiehouder".
Slotopmerking 12. Het ontwerp moet nog bijkomend worden nagekeken op taalkundig en wetgevingstechnisch vlak.Bij wijze van voorbeeld kan in dat verband worden gewezen op het volgende. 12.1. Overeenkomsten worden in het Nederlands "gesloten" en niet "afgesloten" en er kan ook niet van worden "afgezien". Bovendien moet doorheen het ontwerp worden gewaakt over de consistente terminologie.
Zo is er in artikel 51 van het ontwerp achtereenvolgens sprake van een "stroomafnameovereenkomst", een "dergelijke overeenkomst" en een "contract voor de aankoop van energie", en "dit type contract", waarmee telkens dezelfde overeenkomst lijkt te worden bedoeld. 12.2. Er ontbreken een aantal verwijzingen(17) in de artikelen 53, 54 en 57 van het ontwerp.
In artikel 53, § 1, 3°, van het ontwerp moet worden verwezen naar het in artikel 40 van het ontwerp bedoeld ondersteuningsmechanisme. In de artikelen 54, eerste lid, en 57, § 1, eerste lid, van het ontwerp dient te worden verwezen naar artikel 40, derde lid, van het ontwerp. 12.3. Met het oog op de overeenstemming tussen de taalversies, dient in artikel 60, § 2, eerste lid, van het ontwerp de zinsnede "gebeurt via" te worden vervangen door de woorden "geeft aanleiding tot een" DE GRIFFIER DE VOORZITTER Wim GEURTS Pierre LEFRANC _______ Nota's (1) Adv.RvS 75.107/16 van 11 januari 2024 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en de procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van een installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België'. (2) Vaste adviespraktijk.Zie bijvoorbeeld adv.RvS 70.817/3 van 3 februari 2022 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 21 maart 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten5 `houdende wijzigingen aan het Strafwetboek en inzake de bevoegdheid om in rechte op te treden met betrekking tot het seksueel strafrecht', opmerking 3. (3) Zie Parl.St. Kamer 2023-24, nr. 55-3937/005 en 55-3937/006. (4) Zie het integraal verslag van de plenumvergadering van 25 april 2024 (avond) - voorlopige versie, Parl.St. Kamer 2023-24, CRIV 55 PLEN 302, 10. (5)Dat zijn de minister bevoegd voor energie en de minister bevoegd voor het mariene milieu en de mariene ruimtelijke planning, die gezamenlijk optreden (zie de definitie vermeld in artikel 1, § 2, 3°, van het ontwerp). (6) Zie over de rechtsgrondproblemen van deze bepaling eerder al het hoger vermelde advies 75.107/16, opmerking 4.2. (7) Parl.St. Kamer 2023-24, 3937/006. (8) Voetnoot 13 van het aangehaalde advies: Voetnoot 12 van het aangehaalde advies: Zie in dit verband ook adv.RvS 67.627/3 van 23 juni 2020 over een ontwerp van besluit van de Minister van Economie `tot wijziging van het ministerieel besluit van 1 juni 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten7 tot vaststelling van maximumprijzen voor de levering van elektriciteit door de distributienetbeheerders aan de eindafnemers wiens leveringscontract werd opgezegd door hun leverancier en die niet als residentieel beschermde klanten met een laag inkomen of in een kwetsbare situatie in die zin van artikel 20, § 2, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt kunnen beschouwd worden', opmerkingen 5.1 tot 5.4 (9) Voetnoot 14 van het aangehaalde advies: Ten slotte zal ook over de tenuitvoerlegging van die maatregel moeten worden gerapporteerd aan de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 9, van richtlijn (EU) 2019/944. (10) Parl.St. Kamer, 2023-24, 55-3937/001. (11) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad `tot wijziging van de Verordeningen (EU)2019/943 en (EU) 2019/942 en de Richtlijnen (EU) 2018/2001 en (EU) 2019/944 om de opzet van de elektriciteitsmarkt van de Unie te verbeteren'.Deze maand werd dit voorstel in eerste lezing onderzocht door het Europees Parlement, na informele besprekingen met de Raad en de Commissie (zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/ PDF/?uri=CONSIL:ST_8756_2024_INIT). (12) Zie in dit verband ook de vraag die in dit verband werd gesteld door de CREG over de impact op een onderneming is die gelieerd is met een dominante marktspeler (CREG, Voorstel (C)2769 15 maart 2024 - Voorstel van koninklijk besluit betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen voor de elektriciteit geproduceerd door installaties bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, 10).(13) Vergelijk met de toetsingscriteria die het Grondwettelijk Hof gebruikt om delegaties van verordenende bevoegdheid door de wetgever aan een autonome administratieve overheid of een gedecentraliseerde openbare instelling te beoordelen;zie GwH 11 juni 2015, nr. 86/2015, B.22.4 en GwH 9 juni 2016, nr. 89/2016, B.9.6.4: "De artikelen 33, 105 en 108 van de Grondwet verzetten zich niet ertegen dat, in een bepaalde technische materie, de wetgever specifieke uitvoerende bevoegdheden toevertrouwt aan een autonome administratieve overheid die zowel aan de jurisdictionele controle als aan de parlementaire controle is onderworpen, en verbieden de wetgever niet om delegaties te verlenen aan een uitvoerend orgaan, op voorwaarde dat die betrekking hebben op de uitvoering van maatregelen waarvan het doel door de bevoegde wetgever is bepaald, in het bijzonder in technische en ingewikkelde materies."; zie GwH 19 november 2015, nr. 162/2015, B.8.4: "Artikel 33 van de Grondwet en artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten [tot hervorming der instellingen] staan niet eraan in de weg dat de wetgever specifieke uitvoerende bevoegdheden toevertrouwt aan een gedecentraliseerde openbare instelling die aan een bestuurlijk toezicht en aan een rechterlijke toetsing is onderworpen." Zie ook GwH 14 mei 2020, nr. 67/2020, B.41.2: "Een delegatie aan een gedecentraliseerde openbare instelling die aan een bestuurlijk toezicht en aan een rechterlijke toetsing is onderworpen is evenwel niet in strijd met het wettigheidsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld." (14) Weliswaar bepaalt artikel 23bis, eerste lid, van de Elektriciteitswet dat de CREG erop toeziet dat elk elektriciteitsbedrijf, dat elektriciteit levert aan in België gevestigde afnemers, zich onthoudt, afzonderlijk of in overleg met meerdere andere elektriciteitsbedrijven, van elk anti-competitief gedrag of oneerlijke handelspraktijken die een weerslag hebben of zouden kunnen hebben op een goed werkende elektriciteitsmarkt in België.Die regeling lijkt echter geen vrijgeleide te geven om zelf begrippen uit het mededingingsrecht af te bakenen. Zo wordt in artikel 23, § 2, tweede lid, van de Elektriciteitswet bij de opsomming van de taken van de CREG meermaals de noodzaak tot de "inachtneming van de bevoegdheden van de Belgische mededingingsautoriteit" benadrukt. (15) Om uit te maken of een onderneming een machtspositie inneemt, moet eerst de markt waarop deze positie bestaat zowel inhoudelijk als territoriaal worden afgebakend.Indien een onderneming bijvoorbeeld een machtspositie inneemt op de markt voor de levering van elektriciteit, wil dat nog niet zeggen dat deze onderneming ook een machtspositie inneemt op de markt voor de levering van energie in het algemeen. Het bepalen van of verwijzen naar criteria in dit verband - ook al zou dit bijvoorbeeld in de tekst van het ontwerp zelf gebeuren - leidt niet tot voldoende duidelijkheid voor de betrokken ondernemingen over de vraag of zij in de relatie tot bepaalde ondernemingen bij de verkoop van opgewekte elektriciteit al dan niet gebonden zijn door het in het ontwerp bepaalde maximumvolume. Het al dan niet beschikken over een machtspositie op een bepaalde markt betreft bovendien een evolutief gegeven, in functie van de meest actuele economische gegevens. (16) De terminologie dient eenvormig te worden gemaakt in de tekst van artikel 51 van het ontwerp.Zie in dat verband ook de slotopmerking van dit advies. (17) Er staat nu soms vermeld: "Fout! Verwijzingsbron niet gevonden."
3 JUNI 2024. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de voorwaarden en de procedure tot toekenning van de domeinconcessies en de algemene voorwaarden voor het gebruik van de kavels voor de bouw en exploitatie van een installatie voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, artikel 6/3, § 3, ingevoegd bij de wet van 12 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten4 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 mei 2024, artikel 6/3, §§ 11 en 12, ingevoegd bij de wet van 19 december 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten9, artikel 7, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 2024 en artikel 30bis, § 2, vervangen bij de wet van 22 december 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 13 december 2023 en 21 maart 2024;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 november 2023 en op 20 maart 2024;
Gelet op het advies (A)2606 van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, gegeven op 19 juli 2023;
Gelet op de voorstellen (C)2582 en (C)2582/2 van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas van respectievelijk 12 oktober 2023 en 10 november 2023;
Gelet op de regelgevingsimpactanalyse uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 19 januari 2024, verwijzend naar het standaardadvies nr. 65/2023 van 24 maart 2023;
Gelet op het overleg met de gewestregeringen van 28 februari 2024;
Gelet op advies 75.107/16 van de Raad van State, gegeven op 11 januari 2024, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op advies 75.981/16 van de Raad van State, gegeven op 3 mei 2024, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat dit besluit geen aanzienlijke milieueffecten kan hebben en een beoordeling van de gevolgen voor het milieu bedoeld in de wet van 13 februari 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/02/2006 pub. 10/03/2006 numac 2006022171 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu sluiten betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu, niet vereist is, zoals bevestigd in het advies van het Adviescomité SEA van 7 februari 2024;
Op de voordracht van de Minister van Energie en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - Algemene bepalingen: definities en voorwerp
Artikel 1.§ 1. De definities vervat in artikel 2 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, hierna te noemen "de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten", zijn van toepassing op dit besluit. § 2. Daarnaast wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder: 1° werkdagen: elke dag met uitzondering van zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen;2° betrokken administraties: de Algemene Directie Energie en Algemene Directie Leefmilieu, Dienst Marien Milieu, van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;3° concessieverlenende overheid: de minister en de minister bevoegd voor het mariene milieu en de mariene ruimtelijke planning die gezamenlijk optreden;4° domeinconcessie: een concessie zoals bedoeld in artikel 6/3, § 1, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten;5° aanvraag: een aanvraag voor de toekenning van een domeinconcessie, waarbij de inschrijver zich ertoe verbindt een project uit te voeren op grond van de concessiedocumenten en de voorwaarden die hij biedt;6° inschrijver: een onderneming die, of een samenwerkingsverband van ondernemingen dat een aanvraag indient;7° samenwerkingsverband van ondernemingen: een groep van ondernemingen met of zonder rechtspersoonlijkheid die samen een aanvraag indienen;8° concurrerende inschrijvingsprocedure: de procedure voor de toekenning van een domeinconcessie, die in voorkomend geval de volgende fasen omvat: de voorafgaande marktconsultatie, de bekendmaking, de selectie, de gunning en de sluiting van de domeinconcessie;9° gunning van de domeinconcessie: de beslissing van de concessieverlenende overheid om een domeinconcessie aan de gekozen inschrijver toe te kennen;10° sluiting van de domeinconcessie: de totstandkoming van de contractuele band tussen de concessieverlenende overheid en de concessiehouder;11° concessiehouder: de inschrijver met wie in voorkomend geval een concessieovereenkomst is gesloten;12° project: elke door een inschrijver of concessiehouder beoogde bouw, exploitatie en ontmanteling van een productie-installatie in zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;13° productie-installatie: een geheel van productie-eenheden voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, evenals alle bijbehorende infrastructuur en uitrustingen, met inbegrip van de fundering, de interne bekabeling en de aansluiting op het netwerk van de transmissienetbeheerder;14° productie-eenheid: een apparaat dat energie uit hernieuwbare energiebronnen omzet in elektriciteit;15° projectbeheer: de leiding en coördinatie van het ontwerp, de inkoop, de bouw, de installatie, de exploitatie en de ontmanteling van een productie-installatie;16° kavel: iedere kavel vastgesteld bij ministerieel besluit krachtens artikel 6/4, § 1, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten, gelegen in een van de zones vastgesteld bij artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten4 tot vaststelling van het marien ruimtelijk plan voor de periode van 2020 tot 2026 in de Belgische zeegebieden;17° Prinses Elisabeth I: de kavel die minstens het punt met de coördinaten N 51° 37,266501' O 2° 33,402950' omvat;18° Prinses Elisabeth II: de kavel bestaande uit de kaveldelen Prinses Elisabeth II noord en Prinses Elisabeth II zuid;19° Prinses Elisabeth II noord: het kaveldeel dat minstens het punt met de coördinaten N 51° 32,281916' O 2° 32,852604' omvat;20° Prinses Elisabeth II zuid: het kaveldeel dat minstens het punt met de coördinaten N 51° 26,766270' O 2° 27,529081' omvat;21° Prinses Elisabeth III: de kavel die minstens het punt met de coördinaten N 51° 28,981371' en O 2° 24,085658' omvat;22° concessiedocumenten: alle documenten die door de minister of de Algemene Directie Energie worden opgesteld of vermeld ter omschrijving of ter bepaling van onderdelen van de domeinconcessie of de concurrerende inschrijvingsprocedure, met inbegrip van de aankondiging van de concurrerende inschrijvingsprocedure, de technische en functionele specificaties, de voorgestelde concessievoorwaarden, de modaliteiten voor de indiening van documenten door inschrijvers, informatie over algemeen toepasselijke verplichtingen en een beschrijving van de resultaten van de studies bedoeld in artikel 6/3, § 5, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten;23° geïnstalleerd vermogen: het nominale vermogen aan energieproductie van een productie-installatie uitgedrukt in MW;24° strike price: de in de aanvraag van een inschrijver opgegeven biedprijs in euro per megawattuur (/MWh), tot vier decimalen, die wordt gebruikt om het recht op betaling en de verplichting tot terugbetaling van de concessiehouder te bepalen overeenkomstig de artikelen 41 tot 50;25° elektriciteitsreferentieprijs: maandelijks gewogen gemiddelde, rekening houdend met de totale AAP voor alle offshore installaties in de Prinses Elisabethzone, in EUR/MWh van de noteringen van de beschouwde maand op de day-aheadmarkt van de biedzone waarin de concessiehouder zijn energie injecteert, dewelke niet negatief mag zijn;26° indienststelling (van een productie-installatie): het ogenblik waarop een productie-eenheid van de concessiehouder voor het eerst elektriciteit levert aan het transmissienet via een gekeurde meter;27° ontmanteling: het demonteren, afbreken en verwijderen van een productie-installatie;28° directe burgerparticipatie: burgerparticipatie waarbij burgers als aandeelhouder betrokken worden bij het project en die aan elk van de voorwaarden bepaald in artikel 21, § 3 voldoet;29° indirecte burgerparticipatie: financiële participatie van burgers in het project op één van de wijzen bepaald in artikel 21, § 4;30° met een inschrijver verbonden onderneming: elke onderneming waarop een inschrijver rechtstreeks of onrechtstreeks een overheersende invloed kan uitoefenen, of elke onderneming die een overheersende invloed kan uitoefenen op die persoon of die, zoals zij, onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere onderneming omwille van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.De overheersende invloed wordt vermoed wanneer een persoon, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten opzichte van de onderneming: a) de meerderheid van het maatschappelijk kapitaal van de onderneming bezit, of;b) over de meerderheid van de stemmen beschikt die verbonden zijn aan de door de onderneming uitgegeven aandelen, of;c) meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de onderneming kan aanwijzen;31° Prinses Elisabeth-zone: zone bestaande uit Prinses Elisabeth I, Prinses Elisabeth II noord, Prinses Elisabeth II zuid en Prinses Elisabeth III zoals bepaald in 17° tot 21° ;32° AAP: Available Active Power, de mogelijke beschikbare elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen voor een productie-installatie zonder curtailment, maar met aftrek van de onbeschikbaarheden;33° tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen: een steunmechanisme waarbij de begunstigde een vooraf bepaald vast inkomstenniveau gegarandeerd krijgt ("strike price") op basis van AAP en waarbij het steunniveau (dat negatief kan zijn) verandert naargelang van de elektriciteitsreferentieprijs en de correctiefactor;34° correctiefactor: een correctie op de elektriciteitsreferentieprijs die rekening houdt met onbalanskosten voor afwijkingen tussen enerzijds de productievoorspelling en anderzijds de AAP;35° curtailment: de verlaging van de elektriciteitsproductie van de productie-installatie als gevolg van een marktsignaal of een vraag vanuit de netbeheerder en niet omwille van operationele beslissingen of onderhoudsactiviteiten;36° onbeschikbaarheid: geplande of ongeplande stilstand of vermindering van de elektriciteitsproductie van de productie-installatie als gevolg van operationele beslissingen of onderhoudsactiviteiten.
Art. 2.De Algemene Directie Energie kan de inschrijver verzoeken om documenten of elementen bedoeld in hoofdstuk 1 en 2 van titel 2 of bijkomende informatie ter verduidelijking van voornoemde elementen, vereist voor de evaluatie van de aanvraag, over te maken.
De inschrijver beschikt over een termijn van tien werkdagen om de gevraagde verduidelijkingen te bezorgen aan de Algemene Directie Energie. De informatie aangeleverd na deze termijn van tien werkdagen wordt niet aan het dossier toegevoegd.
TITEL 2. - Nadere regels van de concurrerende inschrijvingsprocedure met de voorwaarden en procedure tot toekenning van de domeinconcessies
HOOFDSTUK 1. - Ontvankelijkheidscriteria
Art. 3.Alleen een aanvraag van een inschrijver die voldoet aan de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk is ontvankelijk. Deze voorwaarden moeten gedurende de gehele concurrerende inschrijvingsprocedure voldaan zijn.
Art. 4.Per concurrerende inschrijvingsprocedure mag er niet meer dan één aanvraag per inschrijver ingediend worden. Afdeling 1. - Algemene vereisten
Art. 5.§ 1. De inschrijver, of, indien de inschrijver een samenwerkingsverband betreft, iedere deelnemer van dat samenwerkingsverband, is een onderneming met rechtspersoonlijkheid die is opgericht overeenkomstig de Belgische wetgeving of overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van een ander land voor zover internationale overeenkomsten waardoor België gebonden is vereisen dat inschrijvers uit die landen aan de concurrerende inschrijvingsprocedure kunnen deelnemen. § 2. De inschrijver, of, indien de inschrijver een samenwerkingsverband betreft, iedere deelnemer van dat samenwerkingsverband, beschikt over een centrale administratie, een voornaamste inrichting of een maatschappelijke zetel gevestigd in een van de in paragraaf 1 bedoelde landen, op voorwaarde dat de activiteit van deze vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband vertegenwoordigt met de economie van het land waarin het gevestigd is.
Art. 6.De inschrijver voegt bij zijn aanvraag de volgende documenten: 1° een aanvraag voor de vergunningen en machtigingen vereist door of krachtens de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;2° een aanvraag tot overdracht van de vergunningen en machtigingen vereist door of krachtens de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden.
Art. 7.De aanvraag bevat de volgende elementen: 1° indien de inschrijver een samenwerkingsverband betreft, een door elke deelnemer ondertekende verklaring van deelname aan het samenwerkingsverband;2° in een afzonderlijk document: een strike price die minder bedraagt dan 95 euro per MWh.Dit bedrag wordt geïndexeerd vanaf 1 maart 2024 tot 6 maand voor de uiterste indieningsdatum overeenkomstig de volgende formule:
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waar: PPI2024 en PPItender x is de productie prijsindex, gebaseerd op de afzetprijzen voor de industrie (zonder bouw) voor de binnenlandse markt, totale industrie, zonder energie. Het gaat over respectievelijk de index van 1 maart 2024 en de meest recent beschikbare maandindex 6 maand voor de uiterste indieningsdatum;
Arbeid2024 en Arbeidtender x is de arbeidskostenindex, gebaseerd op de seizoensgezuiverde arbeidskostenindex van de arbeidskosten voor "productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht (D)". Het gaat respectievelijk over de kwartaalindex op 1 maart 2024 en de meest recente beschikbare kwartaalindex 6 maand voor de uiterste indieningsdatum;
Koper2024 en Kopertender x is de prijsindex voor koper, gebaseerd op LME Copper Cash-Settlement (monthly average) in USD, converted to EUR. Het gaat respectievelijk over de maandindex op 1 maart 2024 en de meest beschikbare maandindex 6 maand voor de uiterste indieningsdatum.
De gemiddelde index wordt geconverteerd van USD naar Euro aan de gemiddelde USD-EUR koers (op XE converter) van de laatste dertig dagen;
Staal2024 en Staaltender x is de prijsindex voor staal, gebaseerd op European Steel Prices in Tonnes (T) for "Hot Rolled Plate". Het gaat respectievelijk over de maandindex van 1 maart 2024 en over de meest recent beschikbare maandindex 6 maand voor de uiterste indieningsdatum;
Fuel2024 en Fueltender x is de prijsindex voor fuel, gebaseerd op EMEA Average for MGO in USD, converted to EUR. Het gaat over het gemiddelde van de dertig meest recente dagnoteringen in USD, geconverteerd naar Euro aan de gemiddelde USD-EUR koers (op XE converter) van de laatste dertig dagen op 1 maart 2024 en 6 maand voor de uiterste indieningsdatum.
Indien een index waarnaar wordt verwezen in de bovenstaande formule niet (meer) beschikbaar is, moet een andere, soortgelijke index genomen worden, op 1 maart 2024 en 6 maand voor de uiterste indieningsdatum, die bepaald wordt door de minister. 3° een beschrijving van het ontwerp van de productie-installatie waaruit blijkt dat de technische en functionele specificaties bedoeld in artikel 27, 4° zullen worden nageleefd en minimaal het volgende te installeren vermogen zal worden bereikt: a) 695 MW voor Prinses Elisabeth I;b) 1225 MW voor Prinses Elisabeth II en III;4° een tijdsschema minimaal per maand voor de bouw, exploitatie en ontmanteling van de productie-installatie, dat in overeenstemming is met artikel 39;5° de verbintenistermijn wat betreft de in de aanvraag geboden voorwaarden, die niet korter mag zijn dan zeven maanden te rekenen vanaf de opening van de aanvragen;6° een verklaring waarin de inschrijver bevestigt dat hij kennis heeft genomen van de technisch-financiële vereisten voor de netaansluiting zoals opgenomen in bijlage bij de concessiedocumenten en verklaart dat hij het project overeenkomstig deze vereisten zal realiseren;7° een verklaring waarin de inschrijver bevestigt dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden voor de toekenning van de kabelvergunning bedoeld in artikel 6, 1° en van de vergunning bedoeld in artikel 6, 2° en de daarin opgenomen voorwaarden;8° een gedetailleerd plan dat de manier beschrijft waarop de inschrijver gebruik maakt van de best beschikbare technieken en praktijken met het oog op de meest duurzame keuze op vlak van herkomst, samenstelling en recycleerbaarheid van materialen en met het oog op het naleven van de voorwaarden opgelegd in de vergunning bedoeld in artikel 6, 2°, evenals de manier waarop deze duurzame werkmethoden zullen worden toegepast;9° in een afzonderlijk document: een gedetailleerd burgerparticipatieplan dat de manier beschrijft waarop minimum één procent van de totale investeringskosten van het project wordt opengesteld voor directe burgerparticipatie of indirecte burgerparticipatie, of een combinatie van beide.Dit burgerparticipatieplan geeft duidelijk en onderbouwd weer wat het vooropgestelde doel en de beoogde omvang in percentage is dat de inschrijver inzake burgerparticipatie zal nastreven in het licht van het toekenningscriterium bedoeld in artikel 19, § 2, 2°, en hoe de inschrijver dit doel in de praktijk zal nastreven. Dit burgerparticipatieplan omvat een communicatieplan dat voor burgers op transparante wijze de betrokken risico's en opportuniteiten alsook het toepasselijke wettelijke kader van deze burgerparticipatie beschrijft.
Het communicatieplan bedoeld in het eerste lid, 9° voldoet aan volgende voorwaarden: a) het wordt in de vorm van één enkel document, bestaande uit twee versies in het Nederlands en het Frans opgesteld;b) het wordt in beknopte vorm en in begrijpelijke bewoordingen opgesteld.Ingeval van enkel directe of indirecte burgerparticipatie bevat het communicatieplan maximaal 50 A4 bladzijden. Ingeval van een combinatie van directe en indirecte burgerparticipatie bevat het communicatieplan na een algemene inleiding twee onderdelen waarin elke vorm van burgerparticipatie afzonderlijk geduid wordt. In dit geval bedraagt het totale communicatieplan maximaal 80 A4 bladzijden; c) het wordt zodanig voorgesteld en vormgegeven met gebruik van tekens en leesbare grootte dat het vlot leesbaar is;d) het geeft aan hoe duidelijke en eerlijke informatie zal worden verstrekt aan burgers over de voorwaarden en de financiële, economische en sociale opbrengsten maar ook de potentiële risico's van het project en de directe of indirecte participatie.Dit omvat mogelijke financiële risico's, zoals rendementsverwachtingen, marktvolatiliteit en projectrisico's, evenals milieu- en sociale risico's, zoals impact op het ecosysteem, de betrokken gemeenschappen en andere belanghebbenden. De risico-informatie moet begrijpelijk en toegankelijk zijn voor de betrokken burgers, en er moet worden gewaarborgd dat ze in staat zijn om geïnformeerde beslissingen te nemen over hun directe of indirecte participatie. Het communicatieplan moet ook aangeven welke maatregelen worden genomen om de risico's te beheersen en te verminderen, en hoe eventuele verliezen worden aangepakt; e) het voldoet aan de toepasselijke wetgeving inzake bescherming van het privéleven en van persoonsgegevens en geeft duidelijk aan welke gegevens worden verzameld, hoe ze worden gebruikt en met wie ze worden gedeeld;f) Het voldoet aan de geldende financiële wetgeving, zoals vereist voor het opstellen en publiceren van een prospectus, waarbij alle relevante financiële informatie nauwkeurig en begrijpelijk wordt gepresenteerd, in overeenstemming met de voorschriften en vereisten vastgesteld door de betreffende regelgevende instanties;g) het voorziet in een klachtenmechanisme dat burgers toelaat om eventuele klachten of zorgen in te dienen met betrekking tot het project en de directe of indirecte burgerparticipatie en legt uit hoe deze klachten zullen worden behandeld en opgelost;10° een beschrijving van de technieken en middelen die de inschrijver voor ogen heeft voor de realisatie van de werkzaamheden voor de bouw en de exploitatie van de productie-installatie waarop de aanvraag betrekking heeft, waarbij gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare technieken die reeds hun deugdelijkheid hebben bewezen door middel van een typecertificaat of door het gebruik in toepassingen op vergelijkbare schaal als het project en waarbij de impact op het marien milieu zoveel mogelijk wordt beperkt;11° een beschrijving van de technieken en middelen die de inschrijver voor ogen heeft voor de ontmanteling van de productie-installaties na de stopzetting van de exploitatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare technieken, de impact op het marien milieu zoveel mogelijk beperkt wordt, erosieverschijnselen zoveel mogelijk vermeden worden en maximaal ingezet wordt op hergebruik of recyclage van de onderdelen van de productie-installatie.12° een becijferd voorstel van een verzekeringsmaatschappij met maatschappelijke zetel in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte of in een ander land voor zover internationale overeenkomsten waardoor België gebonden is vereisen dat inschrijvers uit die landen aan de concurrerende inschrijvingsprocedure kunnen deelnemen, voor de risicodekking op het vlak van de burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de productie-installatie die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 58. Afdeling 2. - Uitsluitingsgronden
Art. 8.§ 1. De minister sluit een inschrijver uit van verdere deelname aan de concurrerende inschrijvingsprocedure, in welk stadium van deze procedure ook, wanneer de minister heeft vastgesteld of anderszins ervan op de hoogte is dat deze inschrijver door een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde veroordeeld is voor een van de volgende misdrijven: 1° deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek of in artikel 2 van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit; 2° omkoping als bedoeld in artikelen 246 en 250 van het Strafwetboek of in artikel 3 van de Overeenkomst opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn of in artikel 2.1, van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector; 3° fraude als bedoeld in artikel 1 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, goedgekeurd door de wet van 17 februari 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten;4° terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten als bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek of in de zin van de artikelen 1, 3 of 14 van Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding;5° witwassen van geld zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 18 september 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten2 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten of financiering van terrorisme als bedoeld in artikel 3 van dezelfde wet of in de zin van artikel 1 van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr.648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie; 6° kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel als bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek of in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad;7° tewerkstelling van onderdanen van derde landen die illegaal in het land verblijven in de zin van artikel 35/7 van de wet van 12 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/04/1965 pub. 08/03/2007 numac 2007000126 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van het loon der werknemers sluiten betreffende de bescherming van het loon der werknemers of in de zin van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van vreemde arbeiders. § 2. De verplichting tot uitsluiting van de inschrijver van deelname aan de concurrerende inschrijvingsprocedure is ook van toepassing wanneer een persoon die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de inschrijver of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft door een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde veroordeeld is voor een van de in de paragraaf 1 vernoemde misdrijven. § 3. De in paragraaf 1 bedoelde uitsluitingsgronden gelden voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van de definitieve veroordeling. § 4. De inschrijver voegt bij zijn aanvraag het bewijs dat hij en de personen bedoeld in paragraaf 2 geen veroordeling voor de misdrijven zoals bedoeld in paragraaf 1 hebben opgelopen. Dat bewijs kan, onder meer, geleverd worden door middel van het overmaken van een uittreksel uit het strafregister of een evenwaardig document, dat niet meer dan drie maanden voor het indienen van de aanvraag werd uitgereikt door een gerechtelijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of herkomst.
Art. 9.§ 1. De minister sluit de inschrijver uit van verdere deelname aan de concurrerende inschrijvingsprocedure, in welk stadium van deze procedure ook, wanneer die heeft vastgesteld of anderszins ervan op de hoogte is dat deze inschrijver: 1° kwalificeert als een onderneming in moeilijkheden zoals bepaald in de "Mededeling van 31 juli 2014 van de Commissie - inzake reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden";2° in staat van faillissement of van vereffening verkeert, zijn werkzaamheden heeft gestaakt, een gerechtelijke reorganisatie ondergaat, of aangifte heeft gedaan van zijn faillissement, voor hem een procedure van vereffening of gerechtelijke reorganisatie aanhangig is, of hij in een vergelijkbare toestand verkeert ingevolge een soortgelijke procedure die bestaat in andere nationale reglementeringen. § 2. De inschrijver voegt bij zijn aanvraag het bewijs dat hij zich niet in een van de in paragraaf 1 bedoelde gevallen bevindt. Dat bewijs kan, onder meer, worden geleverd door middel van het overmaken van een recent bewijs van niet-faillissement en een bewijs van inschrijving, of evenwaardige documenten, uitgereikt door een gerechtelijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong. § 3. De minister kan een inschrijver uitsluiten in geval de aanvraag niet in aanmerking komt voor de overdracht bedoeld in artikel 6, 2° op basis van de informatie bedoeld in artikel 7, eerste lid, 8° en onverminderd artikel 31, § 2. § 4. De minister sluit een inschrijver uit in geval de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 27, 14° en niet in aanmerking komt voor de toekenning van de vergunning bedoeld in artikel 6, 1°.
Art. 10.De minister kan een inschrijver uitsluiten van verdere deelname aan de concurrerende inschrijvingsprocedure, in welk stadium van deze procedure ook, wanneer de minister heeft vastgesteld of anderszins ervan op de hoogte is dat deze inschrijver het voorwerp uitmaakt van een procedure op basis van Europees of nationaal recht waarbij toegekende steun wordt teruggevorderd, op basis van een terugvorderingsbesluit bedoeld in artikel 16, van Verordening (EU) 2015/1589 dat uitstaat ten aanzien van de begunstigde ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en met de interne markt onverenigbaar is verklaard.
Art. 11.§ 1. De minister sluit de inschrijver uit van verdere deelname aan de concurrerende inschrijvingsprocedure, in welk stadium van deze procedure ook, wanneer de minister heeft vastgesteld of anderszins ervan op de hoogte is dat deze inschrijver niet voldoet aan zijn verplichtingen tot betaling van belastingen of socialezekerheidsbijdragen.
Deze uitsluitingsgrond geldt evenwel niet indien de inschrijver aantoont dat hij: a) geen bijdrageverplichting van meer dan 3.000 euro heeft; of b) een uitstel van betaling van zijn schuld heeft verkregen en de afbetalingen daarvan strikt in acht neemt. Als de inschrijver een bijdrageverplichting van meer dan 3.000 euro heeft, toont hij aan, om niet te worden uitgesloten, dat hij een of meer schuldvorderingen heeft bij een aanbestedende dienst of een openbaar bedrijf die zeker, verschuldigd en vrij van enige verplichting jegens derden zijn voor een bedrag dat ten minste gelijk is aan zijn schuld verminderd met 3.000 euro. § 2. De minister verifieert de sociale en fiscale toestand van de inschrijvers op basis van de attesten die elektronisch beschikbaar zijn voor deze overheid via de Telemarc-toepassing of via gelijkaardige gratis toegankelijke elektronische toepassingen in andere lidstaten. Deze verificatie gebeurt binnen de twintig dagen na de uiterste datum voor het indienen van de aanvraag.
Indien er geen attest beschikbaar is via een in het eerste lid bedoelde toepassing, voegt de inschrijver een attest bij zijn aanvraag dat niet meer dan drie maanden voor het indienen van de aanvraag werd uitgevaardigd.
Indien de minister vaststelt dat de fiscale dan wel sociale schulden het in paragraaf 1, tweede lid, a) bedoelde bedrag overschrijdt en er geen uitstel van betaling is verleend, vraagt de Algemene Directie Energie de inschrijver of hij zich in het geval van paragraaf 1, derde lid, bevindt. § 3. Indien de minister vaststelt dat de inschrijver niet aan deze vereisten met betrekking tot zijn belastingen en socialezekerheidsverplichtingen voldoet, dan zal de minister de inschrijver hiervan in kennis stellen. Vanaf de dag volgend op deze mededeling beschikt de inschrijver over vijf werkdagen om bewijs van zijn regularisatie te leveren. Deze regularisatie kan slechts eenmaal worden gebruikt.
Art. 12.Als een van de documenten of getuigschriften, vermeld in artikel 8, paragraaf 4 of artikel 9, paragraaf 2, niet wordt uitgereikt in het land in kwestie, kan het worden vervangen door een verklaring onder ede of een plechtige verklaring van de betrokkene voor een gerechtelijke of overheidsinstantie, voor een notaris of voor een bevoegde beroepsorganisatie van het land van oorsprong of herkomst.
Art. 13.§ 1. De minister kan, in elk stadium van de concurrerende inschrijvingsprocedure, een inschrijver van deelname aan deze procedure uitsluiten in de volgende gevallen: 1° wanneer de minister over voldoende plausibele aanwijzingen beschikt om te besluiten dat de inschrijver handelingen zou hebben gesteld, overeenkomsten zou hebben gesloten of afspraken zou hebben gemaakt om de normale mededingingsvoorwaarden te vertekenen;2° wanneer de minister met elk passend middel kan aantonen dat de inschrijver de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht uit hoofde van het recht van de Europese Unie, het nationaal recht, de collectieve arbeidsovereenkomsten of de bepalingen van internationaal milieu-, sociaal en arbeidsrecht vermeld in bijlage IV van de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 betreffende de concessieovereenkomsten of in bijlage X van Richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten heeft geschonden;3° wanneer de minister met elk passend middel kan aantonen dat de inschrijver een ernstige beroepsfout heeft begaan, waardoor zijn integriteit in twijfel kan worden getrokken;4° wanneer zich wegens de eerdere betrokkenheid van een inschrijver of een met een inschrijver verbonden onderneming bij de voorbereiding van de concurrerende inschrijvingsprocedure een vertekening van de mededinging heeft voorgedaan die niet met minder ingrijpende maatregelen kan worden verholpen;5° wanneer de inschrijver of een met een inschrijver verbonden onderneming blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijke verplichting tijdens een eerdere concessie in de zin van de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 betreffende de concessieovereenkomsten, een eerdere overeenkomst met een aanbesteder in de zin van de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten0 inzake overheidsopdrachten of een eerdere domeinconcessie in de zin van de wet, en dit geleid heeft tot de stopzetting van de concessie, de overheidsopdracht of de domeinconcessie, schadevergoedingen, het nemen van ambtshalve maatregelen of andere vergelijkbare sancties;6° wanneer de inschrijver zich schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van informatie die nodig is voor de controle op het ontbreken van uitsluitingsgronden of de naleving van de ontvankelijkheids- of selectiecriteria, die informatie heeft achtergehouden, of niet in staat is de vereiste bewijsstukken voor te leggen;7° wanneer de inschrijver of een met een inschrijver verbonden onderneming heeft getracht om het besluitvormingsproces van de minister of de concessieverlenende overheid onrechtmatig te beïnvloeden, om vertrouwelijke informatie te verkrijgen die hem onrechtmatige voordelen in de concurrerende inschrijvingsprocedure kan bezorgen, of opzettelijk of door nalatigheid misleidende informatie heeft verstrekt die een belangrijke invloed kan hebben op beslissingen inzake uitsluiting, selectie of gunning;8° wanneer de minister over voldoende plausibele aanwijzingen beschikt om te besluiten dat de deelname van een inschrijver gevolgen kan hebben voor de openbare orde of de nationale veiligheid, onder meer door de aantasting van de bescherming van kritieke infrastructuren, de continuïteit van vitale processen, de integriteit van gevoelige kennis of de strategische onafhankelijkheid van de federale overheid. § 2. De in paragraaf 1 vermelde uitsluitingsgronden van deelname gelden slechts voor een periode van drie jaar vanaf de datum van de betrokken gebeurtenis.
Indien de gedraging die valt onder de in paragraaf 1, 2°, 3°, 4°, 6° of 7°, bedoelde uitsluitingsgrond echter werd bestraft door middel van een besluit van een bevoegde administratieve of gerechtelijke autoriteit houdende vaststelling van een inbreuk op een rechtsregel, in het kader van een door het Unierecht of het nationale recht geregelde procedure, wordt de termijn van drie jaar zoals bedoeld in het eerste lid berekend vanaf de datum van dit besluit. De minister kan echter een beslissing tot uitsluiting nemen voorafgaand aan de beslissing van de bevoegde autoriteit, voor zover alle voorwaarden daartoe vervuld zijn, met inbegrip van de voorwaarde omtrent de berekening van de in het eerste lid bedoelde termijn van drie jaar.
Art. 14.Indien de inschrijver een samenwerkingsverband is, zijn de in deze afdeling bepaalde uitsluitingsgronden van toepassing op elke deelnemer aan het samenwerkingsverband. Afdeling 3. - Organisatorische en professionele capaciteit
Art. 15.De inschrijver voegt de volgende documenten bij zijn aanvraag: 1° een organigram van de organisatorische structuur die inschrijver voorstelt voor de uitvoering en uitbating van het project, met een beschrijving van de voorhanden profielen en aanduiding van de personeelsbezetting;2° een schematische voorstelling van de financiële structuur van de inschrijver, met inbegrip van een diagram van de aandeelhouders en een detaillering van de verdeling van het aandeelhouderschap, een kopie van het aandeelhoudersregister, een uittreksel uit het UBO-register gecreëerd op grond van artikel 73 van de wet van 18 september 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten2 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, alsook een duidelijke beschrijving van hoe directe burgerparticipatie en/of indirecte burgerparticipatie in deze financiële structuur zal geïncorporeerd worden;3° een beschrijving van een veiligheidsbeheersysteem en een handleiding voor de toepassing ervan voor de volledige levensduur van de installatie met als doel: de vrijwaring van de integriteit van de betrokken installaties, de openbare veiligheid, de bescherming van het milieu en het invoeren van een beleid om incidenten te voorkomen.Het veiligheidsbeheersysteem omvat: a) de rol, de verantwoordelijkheden en de opleiding van het personeel;b) de procedures voor identificatie en evaluatie van de risico's van de incidenten die zich kunnen voordoen in elke fase van het bestaan van de installaties;c) de procedures en instructies die werden uitgewerkt om bij te dragen tot het beheersen van de exploitatie van de installaties;d) de procedures voor het beheer van wijzigingen aan te brengen aan de bestaande installaties;e) de noodplannen;f) de procedures om incidenten te voorkomen en te analyseren alsook om de opvolging van de corrigerende acties te verzekeren. Afdeling 4. - Technische capaciteit
Art. 16.§ 1. De inschrijver voegt bij zijn aanvraag een projectportfolio met een referentie met betrekking tot één project van windturbines op zee dat een productie-installatie voor een totaal geïnstalleerd vermogen van minstens 300 MW als voorwerp heeft of referenties met betrekking tot twee projecten van windturbines op zee die samen een productie-installatie voor een totaal geïnstalleerd vermogen van minstens 300 MW als voorwerp hebben, waarbij voornoemde projecten werden gerealiseerd in de Europese Economische Ruimte of het Verenigd Koninkrijk en waarvan de eerste productie-eenheid sinds minstens achttien maanden in dienst gesteld is. Voornoemde referenties bevatten een waarheidsgetrouwe projectbeschrijving die ervan doet blijken dat de inschrijver een actieve rol in het projectbeheer heeft vervuld en zijn rol dus niet beperkt bleef tot een zuivere financiële deelname. Indien de inschrijver het (de) project(en) die als referentie gebruikt worden samen met anderen heeft gerealiseerd, wordt het geïnstalleerd vermogen van dit (deze) project(en) bepaald op basis van het percentuele aandeel op het moment van financial close van de inschrijver in het eigenaarschap van het (de) in dienst gestelde project(en).
Indien de inschrijver een samenwerkingsverband is, hebben de deelnemers aan dat samenwerkingsverband die de in het eerste lid bedoelde referentie kunnen voorleggen samen een aandeel van minstens vijfentwintig procent in het samenwerkingsverband en tonen zij bovendien aan dat zij een actieve rol zullen vervullen in het projectbeheer met betrekking tot het project waarvoor het samenwerkingsverband een aanvraag indient. § 2. Om aan de minimumdrempel van 300 MW uit de paragraaf 1 te voldoen, kan de inschrijver beroep doen op een derde als hij voor elke derde op wie hij beroep wil doen voor het ontwerp, de aankoop, de bouw, de indienststelling of de exploitatie van een productie-installatie, minstens één referentie toevoegt van een projectportfolio van productie-eenheden van vergelijkbare omvang waaraan deze derde een gelijkaardige bijdrage heeft geleverd als voor het project beoogd wordt, alsook een door deze derde, onderaannemer, ondertekende verbintenisbrief tot terbeschikkingstelling van middelen in het kader van de realisatie van het betreffende project. Afdeling 5. - Financiële capaciteit
Art. 17.§ 1. De inschrijver voegt de volgende documenten bij zijn aanvraag: 1° een financieringsplan van maximaal vijftien pagina's die de robuustheid van de financiering aantoont met een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop het project zal worden gefinancierd, inclusief de beoogde financiers en het beoogde aandeel dat zij zouden dragen, waaruit blijkt dat het eigen vermogen van de inschrijver of, indien de inschrijver een samenwerkingsverband is, de som van de eigen vermogens van de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bij de financial close minstens twintig procent zal bedragen van de totale investeringskosten van het project;2° de jaarrekeningen met betrekking tot de drie meest recente boekjaren van de inschrijver of, indien de inschrijver een samenwerkingsverband is, van alle deelnemers aan het samenwerkingsverband;3° een verklaring waaruit blijkt dat de inschrijver, desgevallend samen met haar aandeelhouders en/of verbonden ondernemingen zoals bedoeld in artikel 1:20 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, op het einde van het boekjaar vóór het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend activa bezit ten belope van ten minste 75 miljoen euro voor Princes Elisabeth I en ten minste 150 miljoen euro voor Princes Elisabeth II en III.In het geval dat de inschrijver een samenwerkingsverband is, blijkt uit de verklaring dat minstens een lid minimum een aandeel van 10 % van de gezamenlijke activa vertegenwoordigt en dat de gezamenlijke activa van de deelnemers die elk minstens een aandeel van tien procent vertegenwoordigen in het samenwerkingsverband deze drempels bereiken. Het aandeel dat wordt aangehouden via burgerparticipatie, wordt niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van voornoemde drempels; 4° het bewijs dat een financiële garantie voor de daadwerkelijke en tijdige realisatie van het project werd verstrekt ten belope van 70 miljoen euro voor Prinses Elisabeth I en ten belope van 140 miljoen euro voor Prinses Elisabeth II en III;5° een realistisch zakelijk plan voor de bouw, tijdige indienststelling van de laatste productie-eenheid van de productie-installatie en uitbating van de productie-installaties, dat een inschatting van de kosten en opbrengsten bevat evenals de voornaamste assumpties van deze inschatting met inbegrip van een prognose van de opbrengst. § 2. De jaarrekeningen bedoeld in paragraaf 1 zijn gecertifieerd door een commissaris of voor authenticatie afgetekend door een externe boekhouder. Indien de jaarrekening niet gecertificeerd is door een commissaris of niet opgesteld werd door een externe accountant/boekhouder (zoals vermeld op de eerste pagina's van de neergelegde jaarrekening) dan wordt ofwel een geauthenticeerde getekende jaarrekening door een externe boekhouder voorgelegd of een verklaring op eer door de raad van bestuur die het getrouwe beeld van deze jaarrekening verklaart. Voor de organisaties die niet gehouden zijn tot de publicatie van hun jaarrekening of voor buitenlandse organisaties worden overgemaakt: financiële staten (omvattende een balans en resultatenrekening) geattesteerd door de commissaris of afgetekend voor authenticatie door een externe accountant.
Indien een verkort schema van de jaarrekeningen wordt gepubliceerd: opgave van de gerealiseerde omzet.
De overige documenten bedoeld in paragraaf 1 worden voor echt verklaard door een Belgische bedrijfsrevisor of voor authenticatie afgetekend door een externe accountant. Indien de documenten niet gecertificeerd zijn door een Belgische bedrijfsauditor of niet opgesteld werd door een externe boekhouder dan wordt een verklaring op eer door de raad van bestuur overgemaakt die het getrouwe beeld van deze documenten verklaart.
De financiële garantie bedoeld in paragraaf 1, onder 4° kan verstrekt worden middels een bankgarantie of middels een waarborg in de vorm van een geldsom.
Indien de financiële garantie verstrekt wordt door middel van een bankgarantie, dan is die bankgarantie onherroepelijk, onvoorwaardelijk en opvraagbaar op het eerste verzoek. De bankgarantie wordt uitgegeven door een financiële instelling die minstens een langetermijn kredietrating "A" heeft bij één van de kredietratingbureaus Moody's, Fitch en Standard & Poor's en die blijvend gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (via haar hoofdkantoor of via een filiaal).
Indien de financiële garantie wordt verstrekt middels een waarborg in de vorm van een geldsom, gebeurt dit door storting van het bedrag op de rekening van de Deposito- en Consignatiekas of van een openbare instelling die een functie vervult die gelijkaardig is met die van genoemde Kas.
HOOFDSTUK 2. - Toekenningscriteria
Art. 18.Alleen volledige en ontvankelijke aanvragen worden getoetst aan de toekenningscriteria in dit hoofdstuk en op grond daarvan gerangschikt.
In geval meerdere regelmatige en ontvankelijke aanvragen op grond van de toekenningscriteria even hoog worden gerangschikt, gebeurt de toekenning overeenkomstig de criteria vastgelegd in artikel 32, derde lid.
Art. 19.§ 1. Elke aanvraag wordt beoordeeld op 100,0000 punten § 2. De aanvraag wordt getoetst aan de volgende toekenningscriteria: 1° voor 90,0000 punten, de hoogte van de strike price;2° voor 10,0000 punten, de mate van burgerparticipatie. § 3. De aldus vastgestelde punten worden afgerond op de hogere of lagere tweede decimaal naargelang het cijfer van de derde decimaal al dan niet 5 bereikt.
Art. 20.Voor de toepassing van het toekenningscriterium met betrekking tot de strike price bedoeld in artikel 19, § 2, 1°, worden de aanvragen gerangschikt van de aanvraag met de laagste strike price tot de aanvraag met de hoogste strike price.
De aanvraag met de laagste strike price krijgt de maximumscore van 90,0000 punten. De volgende aanvragen krijgen een aantal punten in evenredige verhouding van de in de betrokken aanvraag opgegeven strike price tot de laagste strike price, waarbij een afwijking van 8% ten opzichte van de laagste strike price gelijkgesteld wordt aan een verschil van 10,0000 punten. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een eventueel gebruik door de inschrijver van de mogelijkheid geboden door artikel 47.
Art. 21.§ 1. In het kader van het toekenningscriterium met betrekking tot de burgerparticipatie bedoeld in artikel 19, § 2, 2°, kunnen inschrijvers tot 10 punten verdienen indien zij het aandeel burgerparticipatie verhogen tot meer dan het minimum van één procent van de totale investeringskosten van het project bedoeld in artikel 7, 9° waarbij: a) tot 3 punten verkregen kunnen worden voor burgerparticipatie ongeacht of het indirecte burgerparticipatie of directe burgerparticipatie is.Deze punten worden berekend als volgt:
Bijkomend procent burgerparticipatie boven op de één procent bedoeld in artikel 7,9°
Punten
Pourcentage de participation citoyenne en plus d'un pour cent visé à l'article 7,9°
Points
? 1%
1
? 1%
1
? 2%
2
? 2%
2
? 3%
3
? 3%
3
b) tot 4 bijkomende punten verkregen kunnen worden voor directe burgerparticipatie.Deze punten worden berekend als volgt:
Procent directe burgerparticipatie
Punten
Pourcentage de participation citoyenne directe
Points
? 0.5%
1
? 0.5%
1
? 1%
3
? 1%
3
? 2%
4
? 2%
4
c) tot 3 punten verkregen kunnen worden voor inspanningen inzake participatie, sensibilisering en actieve betrokkenheid van de burgers, opgenomen in het in artikel 7, 9° bedoelde burgerparticipatieplan, op de wijze nader bepaald in paragraaf 2. Het finale resultaat is de som van de stappen a), b) en c).
Het in het eerste lid vermelde minimumpercentage mag geen deel uitmaken van de onder a) vermelde percentages burgerparticipatie, maar wel van de onder b) vermelde percentages directe burgerparticipatie.
De in het eerste lid vermelde percentages voor burgerparticipatie worden bepaald volgens een breuk waarbij de teller bestaat uit de verzamelde gelden inclusief het aankoopbedrag van de aandelen en de noemer bestaat uit de investeringskosten van het project op het moment van de financial close. § 2. Het gedetailleerd burgerparticipatieplan bedoeld in artikel 7, 9° zet uiteen hoe de inschrijver de verhoogde burgerparticipatie beoogt te bereiken.
Het burgerparticipatieplan zal worden beoordeeld op basis van volgende parameters en dit op gelijke basis : 1° de mate van transparantie: Het burgerparticipatieplan is transparant en verstrekt duidelijke informatie aan de burgers over het project en de mogelijkheden voor directe of indirecte participatie. Het beschrijft de bronnen van informatie, de betrokken partijen en de besluitvormingsprocessen. Meer in het bijzonder zal het burgerparticipatieplan in deze gelijk beoordeeld worden op volgende punten: a) de mate waarin het project bijdraagt aan de creatie van een draagvlak voor de energietransitie, de noodzakelijke investeringen in hernieuwbare elektriciteitsproductie, in energiebesparingen en aan de flexibiliteit die het toekomstige energiesysteem vereist;b) de mate van transparantie met betrekking tot de gepresenteerde opportuniteiten en de identificatie en communicatie van potentiële risico's die gepaard gaan met de voorgestelde vormen van burgerparticipatie, waardoor een grondig begrip ontstaat van zowel de voordelen als de mogelijke uitdagingen voor de betrokken burgers;2° de mate van toegankelijkheid: Het plan zorgt ervoor dat de communicatiekanalen en -middelen toegankelijk zijn voor alle betrokken burgers. Dit kan onder andere betekenen dat informatie beschikbaar wordt gesteld in meerdere talen, dat er alternatieve formats worden aangeboden voor mensen met visuele of auditieve beperkingen, en dat er rekening wordt gehouden met digitale inclusie; 3° de mate van participatie: het burgerparticipatieplan biedt burgers de mogelijkheid om zoveel mogelijk deel te nemen aan het besluitvormingsproces en hun standpunten kenbaar te maken.Het zet duidelijk uiteen hoe met die standpunten en de inspraak rekening gehouden wordt. Het bevat mechanismen voor het verzamelen van feedback, zoals openbare consultaties, informatiesessies of inspraakprocedures. Het bevat duidelijke regels over hoe het besluitvormingsproces zal verlopen. Het geeft aan hoe bij directe burgerparticipatie de democratische controle en de autonomie wordt verzekerd en hoe de burgers betrokken zijn bij de uitoefening van het eigendomsrecht. § 3. Directe burgerparticipatie in de zin van bovenstaande paragrafen voldoet aan elk van de volgende voorwaarden: a) open en vrijwillige deelname: de directe burgerparticipatie is gebaseerd op vrijwilligheid.Ze is open voor alle burgers die hierbij een verantwoordelijkheid willen opnemen, zonder enige discriminatie op basis van gender, sociale afkomst, ras, politieke voorkeur of religie.
Ze dient zoveel als mogelijk burgers of eindgebruikers te laten participeren in de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, via lage instapkosten en beperkte bijdragen per persoon. De participatie wordt niet beschouwd als een beleggingsproduct, maar als een economische deelname in een dienstverlening en de deelname van de burgers kan niet hun belangrijkste commerciële of professionele activiteit vormen; b) democratische controle en eigenaarschap: bij de directe burgerparticipatie zijn het de participerende burgers die de controle hebben (zeggenschap in rechten en feiten) over het gedeelte dat via directe burgerparticipatie gerealiseerd wordt en de productie die dit oplevert;c) draagvlakcreatie: de structuur van directe burgerparticipatie nodigt burgers uit om rechtstreeks betrokken te worden bij haar activiteiten en voert mechanismen in om haar leden te mobiliseren om actief deel te nemen aan de energietransitie.Hierdoor motiveert directe burgerparticipatie de burgers om actief bij te dragen aan de energietransitie, waaronder elektrificatie van energiediensten en de flexibiliteit die het toekomstige energiesysteem vereist; d) economische participatie van de deelnemende burgers: de deelnemende burgers dragen op een billijke manier bij tot het aandeel in het kapitaal nodig voor het gedeelte van het project dat gerealiseerd wordt via directe burgerparticipatie en ze hebben er democratische controle over.De economische participatie gebeurt via aandelen in het kapitaal van het project. Als de deelnemende burgers een compensatie ontvangen voor het kapitaal dat ze inbrengen, dan is dit een bescheiden compensatie en worden de winsten hoofdzakelijk aangewend voor het realiseren van een sociale meerwaarde: versterken van lokale werking rond energietransitie, waaronder sensibilisering, energielevering, programma's voor elektrificatie en vraagsturing en maatregelen ter bestrijding van energiearmoede. De participerende burgers kunnen zo bijvoorbeeld beschikken over een deel van de geproduceerde elektriciteit onder de vorm van een contract voor de levering van elektriciteit dat wordt gesloten met het burgerinitiatief dat de burgers verenigt; e) autonomie en onafhankelijkheid: de directe burgerparticipatie wordt op zulke wijze vormgegeven dat ze autonoom en zelfredzaam is, en onder toezicht van de deelnemende burgers staat;f) directe burgerparticipatie kan ook verzekerd worden door een samenwerkingsverband tussen meerdere burgerinitiatieven voor hernieuwbare energie waartoe de burgers rechtstreeks kunnen toetreden. Directe burgerparticipatie kan ook voorzien, naast deelname door burgers, in een deelname van kmo's, lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen. Het samenwerkingsverband dient dan ook te voldoen aan de voorwaarden beschreven hierboven. § 4 Indirecte burgerparticipatie in de zin van bovenstaande paragrafen is gebaseerd op vrijwilligheid en staat open voor alle burgers die hierbij een verantwoordelijkheid willen opnemen, zonder enige discriminatie op basis van gender, sociale afkomst, ras, politieke voorkeur of religie. Zij bestaat uit een financiële deelname in het project en kan onder andere één of meer van de volgende vormen aannemen: a) crowdfunding als een alternatieve financieringsvorm waarbij een breed publiek van burgers de mogelijkheid krijgt om financiële middelen ter beschikking te stellen van het project, zoals geregeld in de wet van 18 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten1 betreffende de alternatieve financiering;b) een lening verschaft aan het project of aan één van de aandeelhouders met een percentage gewijd aan het project waarin individuele burgers rechtstreeks kunnen toetreden in het kapitaal;c) obligaties uitgegeven door de inschrijver en aangekocht door individuele burgers waardoor zij in staat worden gesteld om financieel te investeren in het project en waardoor zij de mogelijkheid geboden wordt om rente of periodieke uitkeringen te ontvangen op basis van de opbrengsten van het project. HOOFDSTUK 3. - Indiening en behandeling van de aanvragen
Art. 22.De minister zorgt ervoor dat de concurrerende inschrijvingsprocedure de beginselen van niet-discriminatie en gelijke behandeling respecteert en handelt op transparante en evenredige wijze.
Art. 23.De minister organiseert de concurrerende inschrijvingsprocedure overeenkomstig de bepalingen van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten en dit besluit.
De minister verstrekt tijdens de concurrerende inschrijvingsprocedure geen informatie op een discriminerende wijze.
Art. 24.De organisatie van een concurrerende inschrijvingsprocedure houdt geen verplichting in voor de concessieverlenende overheid tot het gunnen of sluiten van een domeinconcessie. De minister kan op elk moment beslissen om de concurrerende inschrijvingsprocedure op te schorten, te annuleren of te herbeginnen, desnoods op een andere wijze, waarbij de minister uitdrukkelijk de redenen daarvan vermeldt in zijn beslissing.
Voornoemde gemotiveerde beslissing wordt door de minister ter kennis gegeven aan de betrokken inschrijvers en wordt gepubliceerd op de website van de Algemene Directie Energie uiterlijk vijf werkdagen nadat voornoemde beslissing werd genomen.
Art. 25.Elke concurrerende inschrijvingsprocedure wordt aangekondigd door een bericht bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en het Belgisch Staatsblad.
De aankondiging bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad mag geen andere inhoud hebben dan die bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, behalve dat zij de datum van verzending van de aankondiging naar het Bureau voor publicaties van de Europese Unie vermeldt.
De bekendmaking in het Belgisch Staatsblad mag niet plaatsvinden vóór de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Enkel de aankondiging bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en het Belgisch Staatsblad geldt als officiële bekendmaking.
Elke verbetering of aanvulling van de officiële bekendmaking wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt.
Geen andere bekendmaking of verspreiding van de aankondiging mag plaatsvinden vóór de officiële bekendmaking. Ze mag geen andere inhoud hebben dan de officiële bekendmaking.
Art. 26.§ 1. Er wordt een kosteloze en volledige toegang geboden tot een elektronische versie van de concessiedocumenten en hun bijlagen, vanaf de datum van publicatie van de aankondiging van de concurrerende inschrijvingsprocedure in het Publicatieblad van de Europese Unie. De tekst van deze aankondiging vermeldt het internetadres waar de concessiedocumenten toegankelijk zijn.
Op dezelfde wijze worden de gecertificeerde resultaten van de studies bedoeld in artikel 6/3, § 5, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten ter beschikking gesteld. § 2. Vragen kunnen worden gesteld over de concessiedocumenten tot de zestigste dag voor de uiterste datum voor het indienen van de aanvragen. De minister of de Algemene Directie Energie maakt het antwoord over aan de vraagsteller en maakt een overzicht van vragen en antwoorden in het kader van de concurrerende inschrijvingsprocedure publiek bekend, uiterlijk de dertigste dag voor de uiterste datum voor het indienen van de aanvragen.
Art. 27.De concessiedocumenten bevatten ten minste de bepalingen betreffende: 1° het voorwerp van de domeinconcessie;2° de identificatie van de concessieverlenende overheid;3° de looptijd van de domeinconcessie;4° de technische en functionele specificaties van de werken en diensten die het voorwerp zijn van de domeinconcessie;5° de uiterste datum en de modaliteiten voor de indiening van aanvragen, hun vorm, hun inhoud en de ondertekening ervan;6° de plaats, de datum, het uur en de andere modaliteiten van opening van de aanvragen;7° de ontvankelijkheidscriteria overeenkomstig titel 2, hoofdstuk 1, alsook welke bewijsstukken de inschrijvers moeten verstrekken om aan te tonen dat zij aan de ontvankelijkheidscriteria voldoen;8° de verbintenissen van de inschrijvers die voortvloeien uit de indiening van aanvragen en de looptijd ervan;9° de beschrijving van de organisatie van de procedure;10° de toekenningscriteria overeenkomstig titel 2, hoofdstuk 2, alsook welke bewijsstukken de inschrijvers moeten verstrekken om aan te tonen dat zij aan de toekenningscriteria voldoen;11° de modaliteiten voor het sluiten van de domeinconcessie overeenkomstig titel 2, hoofdstuk 4 12° de uitvoeringsvoorwaarden van de domeinconcessie overeenkomstig titel 3 en in dit kader: a) de algemene en specifieke verplichtingen van de concessiehouder, inzonderheid de verplichtingen bedoeld in artikel 53, § 1, om de minimumverplichtingen en verwachtingen in hoofde van de concessiehouder te duiden ;b) de uitvoeringsmodaliteiten van de werken en/of van de diensten;c) de garantie voor de daadwerkelijke en tijdige uitvoering van het project die de concessiehouder moet bieden overeenkomstig de bepalingen van artikel 17, § 1, 4° ;d) de clausules betreffende de contractuele inbreuken van de concessiehouder en de toepasselijke sancties overeenkomstig artikel 67;e) de omvang van de aansprakelijkheid van de concessiehouder en de door hem af te sluiten verzekeringen;f) de respectieve rechten van de concessiehouder en van de federale overheid op de gronden en op de bestaande of op te richten bouwwerken, alsook de eventuele rechten van derden op bestaande bouwwerken, met het oog op de uitvoering van de domeinconcessie, tijdens de looptijd van de domeinconcessie en na afloop ervan;g) de modaliteiten voor de oplevering van de werken die het voorwerp uitmaken van de domeinconcessie;h) de modaliteiten voor de beëindiging van de domeinconcessie en de gevolgen ervan;13° de technische vereisten voor de netaansluiting;14° de voorwaarden voor de toekenning van de kabelvergunning vereist krachtens de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat.
Art. 28.§ 1. De inschrijvers dienen de aanvraag in ten vroegste na het verstrijken van een termijn van acht maanden en uiterlijk voor het verstrijken van een termijn van negen maanden te rekenen vanaf de datum van de publicatie van de aankondiging van de concurrerende inschrijvingsprocedure in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Wanneer de minister of de Algemene Directie Energie, in toepassing van artikel 26, § 2, bijkomende informatie bij de concessiedocumenten verstrekt, of wanneer een rechtzetting van de concessiedocumenten noodzakelijk is voor de opstelling van de aanvragen, kan de minister de termijnen bedoeld in het eerste lid verdagen.
De minister kan beslissen de limietdatum en het limiet uur voor het indienen van de aanvragen te verdagen, wanneer het elektronisch platform tijdens de periode voor het indienen van de aanvragen onbeschikbaar is geweest.
In geval van een verdaging overeenkomstig het tweede en derde lid, gaat de minister of de Algemene Directie Energie over tot een aangepaste bekendmaking van de nieuwe datum voor indiening van de aanvragen, volgens dezelfde modaliteiten als toegepast voor de oorspronkelijke aankondiging. § 2. Onverminderd de eventuele verdaging overeenkomstig paragraaf 1 moeten de aanvragen bij de minister toekomen voor de limietdatum en het limietuur bepaald in de concessiedocumenten. Te laat ingediende aanvragen worden geweerd.
Art. 29.§ 1. De aanvraag wordt ingediend op het elektronisch platform ter beschikking gesteld door de Algemene Directie Energie op de in de concessiedocumenten bepaalde wijze.
De aanvraag wordt ingediend gebruikmakend van het modelformulier dat door de Algemene Directie Energie beschikbaar wordt gesteld op de website van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O, Middenstand en Energie.
De inschrijvers voorzien een correspondentieadres in België dat schriftelijke correspondentie toelaat en maken daarvan melding in hun aanvraag.
De aanvraag bevat minstens de in de concessiedocumenten vereiste informatie. § 2. De aanvraag bevat het bewijs dat de ondertekenaars de inschrijver volgens zijn statuten op geldige wijze kunnen vertegenwoordigen.
Indien de inschrijver een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid is, bevat de inschrijving het bewijs dat de ondertekenaars door elk van de deelnemers aan het samenwerkingsverband op geldige wijze gemachtigd zijn om in hun naam de aanvraag in te dienen.
Art. 30.De opening van de aanvragen vindt plaats op de plaats, de datum en het uur bepaald in de concessiedocumenten.
Art. 31.§ 1. Na de opening van de aanvragen controleert de Algemene Directie Energie deze op hun volledigheid en ontvankelijkheid. Alleen volledige aanvragen die voldoen aan de in titel 2, hoofdstuk 1, bepaalde ontvankelijkheidscriteria en, in voorkomend geval, de aanvullende minimumeisen die de minister heeft vastgesteld in de concessiedocumenten, worden inhoudelijk beoordeeld. § 2. Alleen volledige aanvragen die volgens de minister van mariene milieu in aanmerking komen voor de overdracht van de milieuvergunning overeenkomstig de procedure bepaald krachtens de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden worden als ontvankelijk beschouwd en getoetst aan de toekenningscriteria bedoeld in artikel 19. § 3. De volledige en ontvankelijke aanvragen worden door de Algemene Directie Energie getoetst aan de toekenningscriteria bedoeld in artikel 19. Op basis van deze evaluatie kent de Algemene Directie Energie elke aanvraag punten toe en stelt die een gemotiveerd verslag op voor de concessieverlenende overheid over de beoordeling van de aanvragen. § 4. Binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf datum van opening van de aanvragen dient de Algemene Directie Energie het in paragraaf 3 bedoelde verslag in bij de concessieverlenende overheid.
De minister kan deze termijn eenmalig met maximum drie maanden verlengen. Het verslag bevat een rangschikking van de regelmatige en ontvankelijke aanvragen op basis van de puntenquotering. In voorkomend geval bevat het verslag ook een motivering van de wering van onvolledige of niet-ontvankelijke aanvragen.
Het in het eerste lid bedoelde verslag is een voorbereidende rechtshandeling en niet vatbaar voor afzonderlijk beroep.
HOOFDSTUK 4. - Gunning en sluiting van de domeinconcessie
Art. 32.Onverminderd artikel 39, § 1, tweede lid, gunt de concessieverlenende overheid voor elke kavel bij gemotiveerde beslissing de domeinconcessie aan de inschrijver wiens regelmatige en ontvankelijke aanvraag het hoogst wordt gerangschikt op basis van de toekenningscriteria bedoeld in titel 2, hoofdstuk 2.
Deze gunningsbeslissing dient uiterlijk te worden genomen binnen een maand na het ontvangen van het in artikel 31, § 3, bedoelde verslag.
In geval meerdere regelmatige en ontvankelijke aanvragen even hoog worden gerangschikt, wordt voorrang gegeven aan de aanvraag die de hoogste punten verwerft wat de strike price betreft; en subsidiair de aanvraag met het hoogst geïnstalleerd vermogen; en nog in meer ondergeschikte orde aan de aanvraag die de kortste termijn voorziet waarbinnen de bouwfase wordt beoogd te zijn voltooid.
De minister kan de gunningsbeslissing bedoeld in het eerste lid slechts nemen indien de Europese Commissie de steunmaatregelen vervat in dit besluit met betrekking tot de betrokken kavel(s) verenigbaar heeft verklaard met de interne markt overeenkomstig artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of indien de termijn waarbinnen de Europese Commissie gehouden is een beslissing te nemen over de steunmaatregelen met betrekking tot de betrokken kavel(s) verstreken is.
Ten laatste twintig werkdagen na ontvangst van de beslissing van de Europese Commissie laat de minister in het Belgisch Staatsblad een bericht publiceren met een verwijzing naar voornoemde beslissing van de Europese Commissie.
Art. 33.Voor iedere kavel wordt er slechts één domeinconcessie verleend met betrekking tot een project voor de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen van dezelfde aard.
Het eerste lid doet evenwel geen afbreuk aan de mogelijkheid om op het einde van de concessieduur reeds een nieuwe domeinconcessie te sluiten met betrekking tot eenzelfde kavel op voorwaarde dat dit gebeurt onder opschortende voorwaarde van het verstrijken of de voortijdige beëindiging van de vorige domeinconcessie voor die kavel. Hetzelfde geldt voor een domeinconcessie voor een kavel die gedeeltelijk met de bestaande kavel overlapt.
Art. 34.Onmiddellijk na het nemen van de gemotiveerde gunningsbeslissing, deelt de concessieverlenende overheid per e-mail of een ander elektronisch middel, alsook, dezelfde dag bij aangetekende zending, het volgende mee: 1° een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3, § 1, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten en 2° de vergunningen en machtigingen vereist krachtens de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet -levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;en 3° de overdracht van de vergunningen en machtigingen vereist door de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden. De voornoemde geselecteerde inschrijver verkrijgt zodoende het exclusieve recht op de bouw en exploitatie van een productie-installatie van dezelfde aard in de kavel waarop de concurrerende inschrijving betrekking heeft.
Art. 35.Onmiddellijk na het nemen van de gemotiveerde gunningsbeslissing, deelt de concessieverlenende overheid per e-mail of een ander elektronisch middel alsook, dezelfde dag bij aangetekende zending, het volgende mee: 1° aan elke inschrijver van wie de aanvraag onontvankelijk werd bevonden, de motieven voor de wering van diens aanvraag, in de vorm van een uittreksel van de gemotiveerde gunningsbeslissing;2° aan elke inschrijver van wie de aanvraag niet is gekozen en aan de gekozen inschrijver, de gemotiveerde gunningsbeslissing. De mededeling bevat de nauwkeurige vermelding van de duur van de termijn bedoeld in artikel 36, eerste lid en de aanbeveling om de in artikel 36, derde lid bedoelde verwittiging te sturen met vermelding van het e-mailadres of, in voorkomend geval, de andere elektronische communicatiemiddelen die de concessieverlenende overheid daartoe ter beschikking stelt.
De in het eerste lid bedoelde mededeling doet geen contractuele verbintenis ontstaan ten aanzien van de gekozen inschrijver.
De mededeling schorst de termijn tijdens dewelke de inschrijvers gehouden blijven door hun aanvraag. Voor alle aanvragen eindigt de schorsing van die termijn: 1° indien er geen vordering tot schorsing wordt ingediend binnen de in artikel 36, eerste lid bedoelde termijn, de laatste dag van die termijn;2° indien een vordering tot schorsing wordt ingediend binnen de in artikel 36, eerste lid bedoelde termijn, de dag waarop de Raad van State de in artikel 36, tweede lid bedoelde beslissing heeft genomen.
Art. 36.De sluiting van de domeinconcessie mag in geen geval plaatsvinden voor het verstrijken van een termijn van vijftien dagen die ingaat vanaf de mededeling van de gemotiveerde beslissing aan de betrokken inschrijvers overeenkomstig artikel 35. Indien de verzendingen niet gelijktijdig gebeuren, gaat de termijn in de dag van de laatste verzending.
Wanneer er een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt ingesteld bij de Raad van State binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, mag de concessieverlenende overheid de domeinconcessie niet sluiten voordat de Raad van State uitspraak heeft gedaan, hetzij over de vordering tot voorlopige maatregelen, hetzij over de vordering tot schorsing.
Te dien einde verwittigt de inschrijver van de vordering de concessieverlenende overheid binnen die termijn via e-mail of, in voorkomend geval, via een ander elektronisch communicatiemiddel dat door de concessieverlenende overheid ter beschikking wordt gesteld, van het indienen van die vordering.
De domeinconcessie mag worden gesloten na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn, wanneer binnen de bedoelde termijn geen enkele vordering tot schorsing is ingediend.
Het verbod om de domeinconcessie te sluiten, strekt enkel tot voordeel van de inschrijver van een vordering tot schorsing binnen de in het eerste lid bedoelde termijn.
Art. 37.De sluiting van de domeinconcessie gebeurt door de kennisgeving aan de gekozen inschrijver van de goedkeuring van zijn aanvraag.
De kennisgeving gebeurt bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.
De minister stuurt gelijktijdig een kennisgeving van de sluiting van de domeinconcessie aan de commissie.
Art. 38.De minister maakt uiterlijk tien werkdagen na de sluiting van de domeinconcessie de resultaten van de concurrerende inschrijvingsprocedure bekend door publicatie van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Belgisch Staatsblad.
Het in het eerste lid bedoelde bericht bevat geen informatie waarvan de openbaarmaking de rechtshandhaving in de weg zou staan, of op een andere wijze in strijd zou zijn met het openbaar belang, schade zou berokkenen aan de rechtmatige commerciële belangen van een bepaalde publieke of particuliere onderneming, of afbreuk zou doen aan de eerlijke mededinging tussen ondernemers.
TITEL 3. - Uitvoering van de domeinconcessie
HOOFDSTUK 1. - De start en de duur van de domeinconcessie
Art. 39.§ 1. De domeinconcessie wordt verleend voor een bepaalde duur van veertig jaar te rekenen vanaf de dag van de kennisgeving van de domeinconcessie bedoeld in artikel 37, tweede lid. In deze termijn zijn zowel de bouwfase, exploitatiefase en de ontmantelingsfase inbegrepen.
Wanneer op de dag van de kennisgeving bedoeld in artikel 37, tweede lid, het besluit bedoeld in artikel 6/5, § 2, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten nog niet is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, wordt de domeinconcessie in voorkomend geval geschorst totdat deze publicatie heeft plaatsgevonden.
Wanneer voor een productie-installatie die het voorwerp uitmaakt van een domeinconcessie, één of meer bijkomende vergunningen of machtigingen zijn vereist op grond van andere wetgeving dan de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten, de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat en de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden, wordt de domeinconcessie in voorkomend geval geschorst totdat de kennisgeving van de laatste vereiste vergunning of machtiging is gebeurd overeenkomstig de toepasselijke wetgeving. Indien een van de bijkomend vereiste vergunningen of machtigingen definitief is geweigerd, vervalt de domeinconcessie op de dag van de kennisgeving van deze weigering.
In het kader van deze paragraaf moet onder een definitieve weigering worden begrepen een weigering waartegen geen georganiseerd administratief beroep openstaat noch hangende is. § 2. De bouwfase wordt uiterlijk voltooid binnen een termijn van achtenveertig maanden te rekenen vanaf de startdatum van de domeinconcessie als bepaald in paragraaf 1. In geval van overmacht of indien het aansluitingspunt bedoeld in artikel 6/5 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten niet beschikbaar is kan de minister deze termijn verlengen.
De bouwfase is voltooid wanneer de indienststelling heeft plaatsgevonden van de laatste productie-eenheid van het project waarvoor de concessiehouder de domeinconcessie heeft gekregen. § 3. De ontmantelingsfase van de productie-installaties begint ten laatste vierentwintig maanden voor het einde van de geldigheidsduur van de domeinconcessie, waarbij tijdens voornoemde ontmantelingsfase van vierentwintig maanden geen exploitatie meer is toegestaan, en de ontmanteling is in elk geval voltooid bij het einde van die geldigheidsduur.
HOOFDSTUK 2. - Rechten en verplichtingen van de concessiehouder Afdeling 1. - Ondersteuningsmechanisme
Onderafdeling 1. - Principe en duurtijd
Art. 40.De concessiehouder geniet voor elke productie-eenheid van een steunmechanisme in de vorm van een tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen.
De inwerkingtreding van het tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen begint bij de datum van toekenning van het conformiteitsattest aan de eerste productie-eenheid.
Het tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen is maximum twintig jaar geldig vanaf de inwerkingtreding en is van toepassing op een maximumvolume aan elektriciteit, met name het volume geproduceerd door alle productie-eenheden van de domeinconcessie tijdens 80.000 vollasturen en dat binnen de steunperiode van twintig jaar.
Art. 41.§ 1. In het kader van het tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen wordt het te compenseren bedrag elke maand berekend door de commissie per productie-eenheid. § 2. Het te compenseren bedrag wordt voor elke maand berekend door de commissie en uiterlijk op de vijfentwintigste dag van de volgende maand meegedeeld aan de concessiehouder en aan de Belgische Staat.
Om de commissie in staat te stellen de in het eerste lid bedoelde berekening uit te voeren, verstrekt de concessiehouder de commissie uiterlijk op de tiende dag van elke maand de productiegegevens en het AAP voor de vorige maand.
Indien de door de concessiehouder verstrekte AAP-gegevens significant afwijken van de reële productie, kan de commissie deze AAP, mits afdoende verantwoording, corrigeren.
Art. 42.Onverminderd artikel 49, indien het compensatiebedrag positief is, wordt dit bedrag door de Belgische Staat aan de concessiehouder betaald. Indien het te compenseren bedrag negatief is, is de concessiehouder verplicht dit bedrag aan de Belgische Staat te betalen.
De in het eerste lid bedoelde betalingen worden verricht binnen zestig dagen nadat de commissie het compensatiebedrag voor een bepaalde maand heeft meegedeeld.
De praktische betalingsvoorwaarden worden vastgelegd in de domeinconcessie-overeenkomst waarnaar verwezen wordt in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten.
Art. 43.In het geval dat aan de concessiehouder een vergoeding wordt toegekend wegens de onbeschikbaarheid van het Modular Offshore Grid, overeenkomstig artikel 6/5, § 3, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten, wordt het bedrag van deze vergoeding in mindering gebracht van het te vergoeden bedrag bedoeld in artikel 41.
Onderafdeling 2 - Basismechanisme
Art. 44.Onverminderd de mogelijkheid die de concessiehouder wordt geboden overeenkomstig onderafdeling 3, wordt het compensatiebedrag bedoeld in artikel 41 bepaald op basis van volgende formule: Compensatiebedragm = AAPm x Variabele premiem Waarin: -"Compensatiebedragm" is het compensatiebedrag berekend door de commissie voor de maand "m"; - "AAPm" is de AAP van de maand "m", voor het deel van het produceerbare volume waarvoor onderafdeling 3 niet wordt toegepast; - "Variabele premiem" komt overeen met het bedrag van de variabele premie berekend door de commissie voor maand "m" op basis van de volgende formule: Variabele premiem = Strike pricey - elektriciteitsreferentieprijs x (1- correctiefactor) Waarin Strike pricey de strike price is die van toepassing is voor het jaar y, bevestigd door de commissie uiterlijk op 15 januari van het jaar y aan iedere betrokken concessiehouder, en gelijk is aan:
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarin: a) CPIy-1 is de consumentenprijsindex voor december van het jaar y-1;b) CPIbid is de consumentenprijsindex van de maand december van het jaar van indiening van het bod voor de tendering;c) Strike priceintermediate is de strike price geïndexeerd overeenkomstig artikel 45. De formule voor het bepalen van de correctiefactor wordt vastgesteld door de minister op voorstel van de commissie.
Art. 45.De door de concessiehouder in zijn aanvraag geboden strike price wordt vanaf de limietdatum voor de indiening van de aanvragen, bedoeld in artikel 28 tot de financial close, tot maximum één jaar na de gunning van de concessie, geïndexeerd op basis van de onderstaande methodologie.
In een eerste stap wordt de strike price geïndexeerd voor de rentevoeten. Het zakelijk plan dat werd ingediend onder artikel 17, § 1, 5°, wordt geüpdatet op het moment van bepaling van de strike priceintermediate.
Dit vindt plaats op het moment van financial close, of één jaar na de dag na het einde van eventuele schorsingen van de domeinconcessie overeenkomstig artikel 39 indien dit vroeger is dan de financial close. In het zakelijk plan wordt enkel en alleen de risicovrije interestvoet geüpdatet, op basis van de mid-market EUR swap rate voor een notioneel profiel gebaseerd op een volledig opgenomen lening op drie jaar in constante maandelijkse annuïteiten en daarna terugbetaald wordt op twintig jaar in constante halfjaarlijkse annuïteiten. Zo wordt de strike priceupdated bepaald als de strike price in het zakelijk plan dat de oorspronkelijke equity IRR constant houdt.
In een tweede stap wordt de strike priceupdated geïndexeerd op basis van de raw materials. De strike priceintermediate wordt bekomen via de volgende formule:
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waar: a) PPIbid en PPIFC zijn de productie prijsindexen, gebaseerd op de afzetprijzen voor de industrie (zonder bouw) voor de binnenlandse markt, totale industrie, zonder energie.Het gaat over de meest recent beschikbare maandindexen, respectievelijk op het moment van neerlegging van het bid en van bepaling van de strike priceintermediate; b) Arbeidbid en ArbeidFC zijn de arbeidskostenindexen, gebaseerd op de seizoensgezuiverde arbeidskostenindex van de arbeidskosten voor "productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht (D)".Het gaat over de meest recente beschikbare kwartaalindexen, respectievelijk op het moment van de neerlegging van het bid en van bepaling van de strike priceintermediate; c) Koperbid en KoperFC zijn de prijsindexen voor koper, gebaseerd op LME Copper Cash-Settlement (monthly average) in USD, converted to EUR. Het gaat over de meest recent beschikbare maandindexen, respectievelijk op het moment van neerlegging van het bid en van bepaling van de strike priceintermediate. De gemiddelde index wordt geconverteerd van USD naar Euro aan de gemiddelde USD-EUR koers (op XE converter) van de laatste dertig dagen; d) Staalbid en StaalFC zijn de prijsindexen voor staal, gebaseerd op European Steel Prices in Tonnes (T) for "Hot Rolled Plate".Het gaat over de meest recent beschikbare maandindexen, respectievelijk op het moment van neerlegging van het bid en van bepaling van de strike priceintermediate; e) Fuelbid en FuelFC zijn de prijsindexen voor fuel, gebaseerd op EMEA Average for MGO in USD, converted to EUR.Het gaat over het gemiddelde van de dertig meest recente dagnoteringen in USD, geconverteerd naar Euro aan de gemiddelde USD-EUR koers (op XE converter) van de laatste dertig dagen op het moment van de neerlegging van het bid en van bepaling van de strike priceintermediate.
Indien een index waarnaar wordt verwezen in de formule in het derde lid niet (meer) beschikbaar is, moet een andere, soortgelijke index genomen worden, op het moment van neerlegging van het bid en van bepaling van de strike priceintermediate, die bepaald wordt door de minister.
De termijn van één jaar kan verlengd worden door de minister in geval van overmacht.
Wanneer de domeinconcessie geschorst wordt overeenkomstig de gevallen voorzien in dit besluit, wordt de strike price geïndexeerd op basis van de index van de consumptieprijzen gedurende de periode van schorsing.
Art. 46.De garanties van oorsprong die aan de concessiehouder worden toegekend met toepassing van het koninklijk besluit van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten2 betreffende de instelling van een systeem voor de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen worden verhandeld tegen een marktconforme prijs.
De commissie controleert of deze verplichting wordt nageleefd.
Daartoe dient de concessiehouder bij de commissie, uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar, per e-mail een verslag in met de gemiddelde maandprijs waartegen de garanties van oorsprong in het vorige kalenderjaar zijn verhandeld.
De commissie kan de concessiehouder verzoeken haar, binnen de door haar vastgestelde termijn, alle aanvullende informatie te verstrekken die zij noodzakelijk acht.
Onderafdeling 3 - Optioneel mechanisme
Art. 47.§ 1. De concessiehouder kan tijdens de geldigheidsduur van het tweerichtingscontract ter verrekening van verschillen een deel van de geproduceerde elektriciteit verhandelen via stroomafnameovereenkomsten, volgens de voorwaarden en modaliteiten uit deze onderafdeling.
Dergelijke stroomafnameovereenkomsten moeten minstens de volgende kenmerken hebben: 1° ze worden gesloten met eindafnemers, rechtstreeks, via een leverancier of via een tussenpersoon;2° zij worden gesloten tegen een vaste prijs voor de eindafnemer die kan worden geïndexeerd volgens dezelfde modaliteiten als de modaliteiten die van toepassing zijn op de indexering van de strike price, in overeenstemming met artikel 45;3° ze hebben een "pay as produced" profiel;4° voortijdige beëindiging kan slechts rechtmatig verricht worden in geval van faillissement of op grond van overmacht.5° indien ze meer dan zes maanden na het sluiten van de domeinconcessie worden gesloten, moeten ze worden gesloten met de hoogste bieder aan het einde van een concurrerende, transparante en niet-discriminerende procedure.De commissie controleert het correcte verloop van de toewijzing; 6° indien ze minder dan zes maanden na het sluiten van de domeinconcessie worden gesloten: a) hebben ze een duurtijd van 20 jaar b) mag slechts de helft van het in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde volume worden gecontracteerd via een leverancier of tussenpersoon met een machtspositie voor elektriciteitslevering in België, waarbij voornoemde regel eveneens geldt indien de betreffende leverancier of tussenpersoon een met de concessiehouder verbonden onderneming is;c) is het sluiten ervan afhankelijk van het betalen van een marktconforme financiële premie, door de afnemer, ten voordele van de concessieverlenende overheid;het bedrag van de premie, op voorstel van de afnemer, wordt vóór het sluiten van de stroomafnameovereenkomst door de commissie vastgesteld, rekening houdend met het risico dat de afnemer in gebreke blijft, met name zijn financiële rating en eventuele garanties die hij kan geven, en met het volume van stroom verkocht via de stroomafnameovereenkomst. § 2. Maximaal 50 % van de produceerbare elektriciteit door de concessiehouder, mag worden verhandeld aan de hand van stroomafnameovereenkomsten volgens de voorwaarden en modaliteiten van deze onderafdeling.
Er mag een extra volume van maximaal 25 % worden verhandeld als dit extra volume wordt gereserveerd voor burgers, en kmo's, lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, onderwijsinstellingen en verenigingen mits toepassing van de voorwaarden voor directe burgerparticipatie zoals bepaald in artikel 21, § 3.
Art. 48.De in artikel 47 bedoelde stroomafnameovereenkomsten hoeven niet noodzakelijk aanvullende diensten te omvatten zoals garanties van oorsprong en balanceringskosten. De concessiehouder is hoe dan ook verplicht om deze diensten te verhandelen tegen een marktconforme prijs.
De commissie controleert of deze verplichting wordt nageleefd.
Daartoe dient de concessiehouder bij de commissie, uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar, per e-mail, een verslag in met de gemiddelde maandprijs waartegen de garanties van oorsprong in het vorige kalenderjaar zijn verhandeld.
De commissie kan de concessiehouder verzoeken haar, binnen een door haar vastgestelde termijn, alle aanvullende informatie te verstrekken die zij noodzakelijk acht.
Art. 49.Voor elektriciteitsvolumes die gedekt zijn door een stroomafnameovereenkomst volgens de voorwaarden en modaliteiten van deze onderafdeling wordt het te compenseren bedrag bedoeld in artikel 41 berekend aan de hand van de volgende formule: Compensatiebedragm = AAPm x Variabele premiem Waarin: -"Compensatiebedragm" is het compensatiebedrag berekend door de commissie voor de maand "m"; - "AAPm" is de AAP van de maand "m", voor het deel van het geproduceerde volume waarvoor onderafdeling 3 wordt toegepast; - "Variabele premiem" komt overeen met het bedrag van de variabele premie berekend door de commissie voor maand "m" op basis van de volgende formule : Variabele premie = MIN (0 ; Strike pricey - PPA pricey + 3 EUR/MWh) Waarin: - PPA pricey is de PPA prijs van toepassing voor het jaar y; - Strike pricey is de strike price van toepassing voor het jaar y, bepaald conform artikel 44.
Art. 50.Bij afloop van een stroomafnameovereenkomst bedoeld in artikel 47 of bij beëindiging ervan, zijn de overeenkomstige geproduceerde elektriciteitsvolumes opnieuw onderworpen aan het te compenseren bedrag, berekend overeenkomstig artikel 44, vanaf de maand die volgt op het aflopen van de stroomafnameovereenkomst of de effectieve beëindiging ervan, zoals meegedeeld aan de commissie.
Art. 51.De commissie controleert of de voorwaarden van artikel 47 en 48 zijn nageleefd.
Daartoe zendt de concessiehouder de commissie elke stroomafnameovereenkomst zoals bedoeld in artikel 47 en elke wijziging van een dergelijke stroomafnameovereenkomst voordat dit in werking treedt. Een dergelijke stroomafnameovereenkomst mag of wijzigingen daarvan mogen pas in werking treden nadat de commissie heeft bevestigd dat aan de voormelde voorwaarden is voldaan.
In geval van vroegtijdige beëindiging van de stroomafnameovereenkomst informeert de concessiehouder de commissie ook over de redenen van deze beëindiging. Indien de commissie na haar onderzoek van oordeel is dat de werkelijke oorzaak van de beëindiging verschilt van de toelaatbare redenen van beëindiging bedoeld in artikel 47, § 1, tweede lid, 4° en in artikel 52, en te maken heeft met de wens van één partij om voordeel te halen uit veranderingen in de prijzen op de elektriciteitsmarkt ten koste van de stabiliteit die nodig is voor de stroomafnameovereenkomst, dan kan zij de aansprakelijke partij een administratieve boete opleggen in overeenstemming met artikel 6/3, paragraaf 12 en van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten.
Art. 52.Mits de eigen verbintenissen voortvloeiend uit de stroomafnameovereenkomst worden nageleefd en met toepassing van artikel 47, § 1, tweede lid, 4°, kunnen de concessiehouder of de afnemer aan de in artikel 47 bedoelde stroomafnameovereenkomst verzaken op grond van overmacht onder meer wanneer een wijziging van de toepasselijke wet- of regelgeving in het kader van voornoemde overeenkomst een prestatie verhinderende uitwerking heeft en zodoende tot gevolg heeft dat de uitvoering van voornoemde overeenkomst onmogelijk of economisch niet haalbaar is. Afdeling 2. - Verplichtingen van de concessiehouder
Art. 53.§ 1. De concessiehouder heeft ten minste de volgende verplichtingen: 1° voorafgaandelijk de Algemene Directie Energie en de commissie informeren over elke wijziging betreffende de organisatorische, professionele, technische en financiële elementen, alsook wijzigingen in de burgerparticipatie, vermeld in de aanvraag op basis waarvan de domeinconcessie werd gegund;2° ervoor zorgen dat alle beoogde productie-installaties zijn gebouwd en in dienst zijn gesteld binnen de in artikel 39 bepaalde termijnen;3° indien er bij toepassing van het in artikel 40 bedoelde ondersteuningsmechanisme een positief verschil is tussen de elektriciteitsreferentieprijs, inclusief correctiefactor, en de strike price, dit verschil terugbetalen;4° de ontmanteling van de productie-installaties aanvatten ten laatste vierentwintig maanden voor het verstrijken van de concessieduur en deze werken voltooien voor het einde van de concessieduur, waarbij alles in het werk wordt gesteld teneinde de locatie te herstellen in de oorspronkelijke toestand en eventuele resterende effecten op het mariene milieu tot het minimum te beperken;5° de Algemene Directie Energie op de hoogte brengen van elke wijziging van de statuten van de rechtspersoon ten gunste waarvan de concessie is verleend en die van toepassing waren bij het indienen van de concessieaanvraag;6° de Algemene Directie Energie inlichten over elk plan tot wijziging van de rechtspersoon, titularis van de concessie, waardoor de controle over de rechtspersoon wijzigt of waardoor er een gehele of gedeeltelijke overdracht plaatsvindt aan derden van de rechten die voortvloeien uit de domeinconcessie met toepassing van respectievelijk hoofdstuk 5, 6 en 7;7° legt de exploitatie van een aanzienlijk gedeelte van de productie-installatie niet gedurende meer dan één jaar stil behoudens wettige redenen of overmacht;8° alle noodzakelijke maatregelen treffen voor de bescherming van de openbare veiligheid tijdens de volledige duur van de concessie.Voor de eerste keer tijdens het jaar dat volgt op de indienststelling van de eerste productie-eenheid, als de concessiehouder niet beschikt over een gelijkwaardig auditverslag van minder dan vijf jaar geleden, en nadien minstens één keer voor iedere vijfde verjaardag van de indienststelling van de eerste productie-eenheid, onderwerpt de concessiehouder zijn veiligheidsbeheersysteem op eigen kosten aan een externe audit waarvan het resultaat en dus het auditverslag wordt ter kennis gegeven aan de Algemene Directie Energie; 9° alle maatregelen treffen ter bescherming en behoud van het mariene milieu, zoals bepaald door de vergunningen en machtigingen vereist door de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden;10° een permanent systeem uitbouwen voor de evaluatie en de controle van de verplichtingen bedoeld in 8° en 9° ;11° gedurende de gehele concessieduur alle nodige maatregelen treffen inzake signalisatie en lichtbakens, die voorgeschreven zijn door de van kracht zijnde wetgevingen en reglementeringen om het risico te voorkomen dat schepen, luchtschepen en andere drijvende of vliegende toestellen met de productie-installaties in botsing zouden komen;12° de inplanting van de productie-installatie zodanig concipiëren dat het toegekende domein zo intensief mogelijk wordt gebruikt, rekening houdend met de toegepaste technologie;13° de productie-installatie bouwen volgens de normen en reglementen die van toepassing zijn in België, op een wijze die de uitbating, het onderhoud en alle andere tussenkomsten op een veilige manier toelaten. De bouw en de uitbating gebeuren mits toepassing van een kwaliteitsmanagementsysteem dat voldoet aan de norm ISO 9001 of gelijkwaardig en van een milieumanagementsysteem dat voldoet aan de norm ISO 14001 of gelijkwaardig; 14° over voldoende waarborgen beschikken voor de dekking van het risico van burgerlijke aansprakelijkheid ten gevolge van de productie-installatie, overeenkomstig artikel 58 en de Algemene Directie Energie op de hoogte brengen van elke wijziging van voornoemde waarborgen;15° zijn wettelijke verplichtingen inzake vennootschapsbelasting nakomen;16° aan de minister of de Algemene Directie Energie, jaarlijks en op verzoek, de nodige gegevens bezorgen om België toe te laten te voldoen aan zijn verplichtingen inzake het meedelen van informatie aan de Europese Commissie, die voortvloeien uit de richtlijnen 2009/72/EG, 2009/28/EG, (EU) 2019/943 en (EU) 2019/944, en verordening (EU) 2018/1999 inzake governance van de energie-unie en klimaatactie;17° elke vijf jaar, te rekenen vanaf de indienststelling van de eerste productie-eenheid van een productie-installatie, bij de commissie en de minister verslag uitbrengen over de naleving van zijn verbintenissen inzake burgerparticipatie;18° op verzoek toegang geven tot de site aan de personen die door de concessieverlenende overheid belast worden met het uitvoeren van voorstudies of andere wettelijke opdrachten;19° tijdens de concessieduur op verzoek toegang geven tot de site aan personen die door de concessieverlenende overheid of de begunstigde van een nieuwe domeinconcessie voor dezelfde kavel belast zijn met de uitvoering van voorbereidende handelingen, onderzoeken, metingen en boringen en op verzoek informatie verstrekken aan de concessieverlenende overheid of de begunstigde van de nieuwe domeinconcessie die relevant is voor de voorbereiding van de bouw en exploitatie van zijn productie-installaties, waarbij de nodige maatregelen worden genomen om bedrijfsgeheimen of andere commercieel gevoelige informatie te beschermen;20° voorafgaand aan de start van de bouwfase in overleg te treden met de exploitant van bestaande kabels, pijpleidingen en infrastructuur die zich situeren in de betreffende kavel om belemmeringen van ieders activiteiten zo veel als mogelijk te vermijden en daartoe voorstellen te doen tot afspraken met voornoemde exploitanten.21° voorafgaand aan de start van de bouwfase het bewijs overmaken aan de concessieverlenende overheid waaruit blijkt dat de in artikel 58 bedoelde waarborg werd voorzien en dat daartoe een verzekeringsovereenkomst werd gesloten met een verzekeringsmaatschappij met maatschappelijke zetel in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte, of in een ander land voor zover internationale overeenkomsten waardoor België gebonden is vereisen dat inschrijvers uit die landen aan de concurrerende inschrijvingsprocedure kunnen deelnemen. § 2. Bij niet naleving van de verplichting bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt de financiële garantie bedoeld in artikel 17 naar evenredigheid opgevraagd door de minister. De minister bepaalt de modaliteiten en de procedure voor de opvraging van de financiële garantie in de concessiedocumenten.
Art. 54.De concessiehouder is ertoe gehouden de in zijn aanvraag aangegane verbintenissen inzake burgerparticipatie na te leven gedurende de gehele periode van twintig jaar bedoeld in artikel 40 derde lid. Hij garandeert daarna nog minstens een minimumpercentage burgerparticipatie van één procent overeenkomstig artikel 7, 9° tot het einde van de exploitatie.
Na verloop van één jaar te rekenen vanaf de indienststelling van de eerste productie-installatie van een concessiehouder controleert de commissie of de concessiehouder het minimumpercentage van één procent burgerparticipatie heeft behaald. Indien dit niet het geval is kan de commissie, aan de concessiehouder een administratieve boete opleggen ter waarde van maximaal het percentage van de totale investeringskosten dat overeenstemt met het niet-behaalde gedeelte van het minimumpercentage, behoudens indien de concessiehouder overmacht kan aantonen. De commissie kan bij het bepalen van de hoogte van de administratieve boete rekening houden met de omstandigheden en de geleverde inspanningen.
Na verloop van drie jaar te rekenen vanaf de indienststelling van de eerste productie-eenheid van een concessiehouder controleert de commissie: 1° of de concessiehouder zijn verbintenissen naleeft wat betreft het in zijn aanvraag beloofde percentage burgerparticipatie boven op het minimumpercentage;2° of hij zijn burgerparticipatieplan zoals bedoeld in artikelen 7, 9° en 21, § 2 naleeft. Indien de concessiehouder het (de) in zijn aanvraag beloofde percentage(s) burgerparticipatie boven op het minimumpercentage niet heeft behaald maar wel zijn plan van aanpak heeft gerespecteerd, beschikt de concessiehouder over een bijkomende termijn van één jaar te rekenen vanaf de vaststelling van de ontoereikende burgerparticipatie door de commissie om het (de) beloofde percentage(s) te bereiken.
Indien de concessiehouder ook na het verstrijken van deze bijkomende termijn van één jaar het (de) in zijn aanvraag beloofde percentage(s) inzake burgerparticipatie niet behaalt, of indien hij na het verstrijken van de initiële termijn van drie jaar dit (deze) percentage(s) niet behaalt en ook niet kan aantonen dat hij zijn plan van aanpak heeft gerespecteerd, kan de commissie aan de concessiehouder de sancties opleggen waarin de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten voorziet behoudens indien de concessiehouder overmacht kan aantonen.
De commissie kan bij het bepalen van de hoogte van de administratieve boete rekening houden met de omstandigheden en de geleverde inspanningen.
Naar aanleiding van de vijfjaarlijkse rapportering bedoeld in artikel 53, paragraaf 1, 17°, controleert de commissie of de concessiehouder zijn verplichtingen inzake burgerparticipatie en zijn financieringsplan terzake volgens artikel 17, § 1, 1° nog steeds naleeft. Indien dit niet het geval is, kan de commissie een boete opleggen overeenkomstig het tweede en vijfde, tenzij dat de reden voor het niet volgen van de verplichtingen te wijten is aan een reden bij de burgerparticipatie zelf. De commissie maakt ieder vijfjaarlijks controleverslag over aan de minister.
HOOFDSTUK 3. - Activiteiten die de concessiehouder mag uitoefenen naast de productie van elektriciteit
Art. 55.Naast de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen mag de concessiehouder in de domeinconcessie enkel nevenactiviteiten uitoefenen die toegelaten zijn door de vergunningen en machtigingen bedoeld in wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet -levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat en de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type wet prom. 20/01/1999 pub. 29/04/1999 numac 1999003217 bron ministerie van financien Wet houdende toekenning van begrotingsmiddelen door aanpassing van de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar1998 voor de financiële afhandeling van de verhoging van het quotum van België betreffende de goedkeuring van de resolutie betreffende de elfde algemene herziening van de quota van de leden van het Internationaal Monetair Fonds sluiten7 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden
HOOFDSTUK 4. - Financiële zekerheden
Art. 56.§ 1. De concessiehouder houdt de financiële garantie voor de daadwerkelijke en tijdige realisatie bedoeld in artikel 17, § 1, 4°, aan voor zo lang als deze niet vrijgegeven is overeenkomstig paragraaf 3. § 2. De minister kan een beroep doen op de in paragraaf 1 bedoelde financiële garantie indien de initieel voorziene realisatiemijlpalen van het project zoals opgenomen in de aanvraag niet worden behaald.
De modaliteiten en de procedure voor de opvraging van de garantie worden gepreciseerd in de concessieovereenkomst. § 3. De in paragraaf 1 bedoelde financiële garantie wordt als volgt vrijgegeven: 1° voor vijftig procent bij de indienststelling binnen de termijn bedoeld in artikel 39, § 2, van de helft van de beoogde productie-eenheden van de productie-installatie;2° voor vijfenzeventig procent bij de indienststelling binnen de termijn bedoeld in artikel 39, § 2, van drie vierde van de beoogde productie-eenheden van de productie-installatie;3° volledig, binnen tien werkdagen na ontvangst van het bewijs van indienststelling binnen de termijn bedoeld in artikel 39, § 2, van de laatste productie-eenheid. Het deel van de garantie dat niet kan worden vrijgegeven overeenkomstig het eerst lid wordt gelicht door de concessieverlenende overheid.
Art. 57.§ 1. Na verloop van vijf jaar te rekenen vanaf de dag van de indienststelling van de eerste productie-eenheid van de productie-installatie en tot het einde van de termijn van twintig jaar bedoeld in artikel 40 derde lid, stort de concessiehouder jaarlijks een provisie voor de ontmanteling van de productie-installatie op een rekening bij de Deposito- en Consignatiekas ten belope van een vijftiende van 190.000 euro per megawatt.
De provisies voor de ontmanteling worden pas vrijgegeven door de concessieverlenende overheid met het oog op de bevredigende uitvoering van de verplichting tot ontmanteling bedoeld in artikel 53, § 1, 4°, binnen de termijn bedoeld in artikel 39, § 3, en onverminderd het bepaalde in artikel 70.
Indien de garantie niet kan worden vrijgegeven overeenkomstig het tweede lid, dan wordt de garantie gelicht door de concessieverlenende overheid binnen drie maand na het einde van concessie. § 2. Het bedrag van de in paragraaf 1 bedoelde provisies wordt vanaf de indienststelling van de eerste productie-eenheid jaarlijks partieel geïndexeerd voor zeventig procent op basis van de index van de raw materials vermeld in artikel 45.
Art. 58.De inschrijver is ertoe gehouden voldoende waarborgen samen te stellen voor de dekking van het risico van burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de productie-installatie waarbij minstens 50 miljoen euro per schade berokkend incident gedekt is.
HOOFDSTUK 5. - Controlewijziging, fusie of splitsing van de concessiehouder
Art. 59.Elke voorgenomen fusie, splitsing of andere verrichting waardoor de controle over de rechtspersoon die titularis is van de domeinconcessie wijzigt, wordt voorafgaandelijk aan de implementatie ervan aangemeld bij de minister. De aanmelding wordt gericht aan de minister en de Algemene Directie Energie, bij een aangetekend schrijven met een ontvangstbewijs. Deze aanmelding bevat minstens: 1° een beschrijving van de voorgenomen operatie;2° de identificatiegegevens van alle perso(o)n(en) die controle verwerven over de concessiehouder;3° de contractuele documentatie betreffende de operatie. De operatie mag niet worden uitgevoerd voor het verstrijken van een termijn van vijftig werkdagen te rekenen vanaf de in het eerste lid bedoelde aanmelding, tijdens de welke de minister, na advies van de commissie en op voorstel van de Algemene Directie Energie, aan de concessiehouder kan betekenen dat deze verrichting niet verenigbaar is met het behoud van de domeinconcessie. De verrichting is onverenigbaar met het behoud van de domeinconcessie indien deze tot gevolg zou hebben dat de concessiehouder niet meer voldoet aan ieder van de voorwaarden waaronder de domeinconcessie werd verleend.
Bij ontstentenis van een beslissing van niet-verenigbaarheid door de minister binnen de in het tweede lid bepaalde termijn, mag de beoogde verrichting uitgevoerd worden.
HOOFDSTUK 6. - Wijziging van een domeinconcessie
Art. 60.§ 1. De aanvraag tot wijziging van een domeinconcessie wordt gericht aan de concessieverlenende overheid per aangetekend schrijven met een ontvangstbewijs.
De aanvrager voorziet een correspondentieadres in België dat schriftelijke correspondentie toelaat en dit vermeldt in de aanvraag.
De aanvraag bevat alle informatie bedoeld in artikel 27.
De Algemene Directie Energie kan bijkomende kopieën opvragen van alle of een gedeelte van de documenten bedoeld in artikel 27.
De Algemene Directie Energie gaat na of de aanvraag alle in artikel 27 bedoelde informatie bevat.
Daarnaast controleert de Algemene Directie Energie de aanvraag tot wijziging op haar volledigheid en ontvankelijkheid. Alleen volledige aanvragen die voldoen aan de in titel 2, hoofdstuk 1, bepaalde ontvankelijkheidscriteria en, in voorkomend geval, de aanvullende minimumeisen die de minister heeft vastgesteld in de concessiedocumenten, worden inhoudelijk beoordeeld.
De volledige en ontvankelijke aanvragen worden door de Algemene Directie Energie getoetst aan de toekenningscriteria bedoeld in artikel 19.
Indien de aanvraag volledig is en voldoet aan de toekenningscriteria bedoeld in artikel 19, stuurt de Algemene Directie Energie een kennisgeving van ontvangst aan de inschrijver bij aangetekende schrijven met ontvangstbewijs.
Binnen veertig werkdagen na verzending van de ter kennisgeving van ontvangst aan de inschrijver wordt de aanvraag door de Algemene Directie Energie aan de betrokken administraties en aan de commissie bezorgd. De administraties en de commissie onderzoeken binnen de vijfentwintig werkdagen of de elementen van het dossier hen toelaten zich ten gronde uit te spreken.
Op verzoek van de betrokken administraties en de commissie vraagt de Algemene Directie Energie binnen de tien werkdagen, aan de concessiehouder de bijkomende inlichtingen die voor hun onderzoeken nodig zijn.
De betrokken administraties en commissie evalueren het technisch dossier dat met betrekking tot de aanvraag is aangelegd. Ze brengen hun advies uit binnen de zestig werkdagen nadat de zaak bij hen aanhangig werd gemaakt, eventueel met de termijn nodig voor het antwoord bedoeld in het negende lid, Binnen de zestig werkdagen na indiening van deze adviezen, eventueel verlengd met de termijn nodig voor het antwoord bedoeld in het negende lid, brengt de Algemene Directie Energie na raadpleging van de beheerder van het transmissienet, haar voorstel tot wijziging of haar voorstel tot weigering en alsook het geheel van het dossier dat hiermee verband houdt, inzonderheid de adviezen van de betrokken administraties en de commissie ter kennis aan de concessieverlenende overheid. § 2. De beslissing van de concessieverlenende overheid om de domeinconcessie te wijzigen wordt via aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de betrokken concessiehouder, van de commissie, van de beheerder van het transmissienet en de betrokken administraties, binnen een termijn van zestig werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het voorstel van de Algemene Directie Energie. Dit geeft aanleiding tot een ministerieel besluit bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Desgevallend vermeldt dit besluit bijzondere voorwaarden van toekenning.
Indien de concessieverlenende overheid beslist de domeinconcessie niet te wijzigen, worden de betrokken concessiehouder, de commissie, de beheerder van het transmissienet en de betrokken administraties daarvan in kennis gesteld bij aangetekend schrijven, binnen een termijn van zestig werkdagen te rekenen van de ontvangst van het voorstel van de Algemene Directie Energie. § 3. In afwijking van paragraaf 1, voorzien de bepalingen van de artikelen 61 tot 63 een vereenvoudigde procedure voor elke aanvraag tot wijziging van technische en financiële elementen van de domeinconcessie, wanneer de concessiehouder het volgende verantwoordt: 1° hetzij het marginaal karakter van de overwogen wijzigingen;2° hetzij de verplichting zo te handelen omwille van dwingende technische redenen, onafhankelijk van zijn wil en die niet konden ontdekt worden bij het toekennen van de domeinconcessie;3° hetzij de verplichting daarop een beroep te doen om zich te schikken naar een van de verplichtingen voorgeschreven in artikel 53. De vereenvoudigde procedure wordt echter niet toegepast indien de aanvraag tot wijziging gebeurt binnen een termijn die minder dan één jaar vanaf de gunningsbeslissing bedraagt, en voor zover dat de overwogen wijziging een invloed zou kunnen gehad hebben op de vergelijking van de aanbiedingen bij de gunning van de domeinconcessies.
Art. 61.§ 1. In geval van een vereenvoudigde procedure, wordt de aanvraag tot wijziging van de domeinconcessie gericht aan de Algemene Directie Energie, bij een aangetekend schrijven met een ontvangstbewijs. De aanvraag wordt in twee exemplaren en per elektronische post gestuurd.
De aanvraag wordt vergezeld van een nota die minstens de volgende elementen omvat: 1° een opgave van de overwogen wijzigingen;2° de reden waarom de vereenvoudigde procedure van toepassing is, ten opzichte van het artikel 60, § 3;3° de veranderingen die de voorziene wijzigingen inhouden, in vergelijking met het dossier voor de aanvraag van de domeinconcessie;4° de redenen waarom de criteria voor selectie en toekenning vervuld blijven. § 2. De Algemene Directie Energie onderzoekt of de aanvraag het geheel van de elementen omvat, die bedoeld zijn in paragraaf 1.
Indien de aanvraag volledig is, stuurt de Algemene Directie Energie een kennisgeving van ontvangst aan de concessiehouder. § 3. Indien de aanvraag onvolledig is, signaleert de Algemene Directie Energie, binnen een termijn van tien werkdagen volgend op de ontvangst van de aanvraag per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs en per elektronische post aan de concessiehouder, welke informatie of documenten ontbreken. De Algemene Directie Energie verleent hem een termijn van zeven werkdagen om de aanvraag te vervolledigen. De termijn begint op de werkdag volgend op de datum van ontvangst van de vraag naar informatie van de Algemene Directie Energie. § 4. De Algemene Directie Energie kan bijkomende kopieën eisen van alle documenten bedoeld in paragraaf 1 of van een gedeelte ervan.
Art. 62.§ 1. Binnen vijftig kalenderdagen volgend op de datum van verzending van de kennisgeving van ontvangst van de aanvraag tot wijziging, maakt de Algemene Directie Energie na de beheerder van het transmissienet te hebben geïnformeerd en het advies van de commissie te hebben gevraagd, haar voorstel tot wijziging of haar voorstel tot weigering en het geheel van het daarop betrekking hebbende dossier, over aan de concessieverlenende overheid.
Het advies van de commissie wordt aan de Algemene Directie Energie bezorgd binnen de termijn bepaald door artikel 23, § 2, vierde lid, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten. Bij ontstentenis van een advies van de commissie binnen deze termijn, kan de procedure verdergezet worden. § 2. Indien noodzakelijk kan de Algemene Directie Energie, vooraleer haar voorstel te sturen, het advies vragen aan de betrokken administraties. In dit geval maakt de Algemene Directie Energie het dossier tot wijziging van de domeinconcessie over aan de betrokken administraties.
Binnen vijftien werkdagen nadat de betrokken administratie gevat is, brengt zij haar advies uit. De termijn voorgeschreven bij paragraaf 1, eerste lid, wordt verlengd met een duur die gelijk is aan de termijn waarbinnen de geraadpleegde overheid geantwoord heeft of bij ontstentenis van advies, met een duur van vijftien werkdagen.
Art. 63.De beslissing van de concessieverlenende overheid houdende wijziging van de domeinconcessie wordt per aangetekend schrijven en per elektronische post ter kennis gebracht van de betrokken concessiehouder, van de commissie, van de beheerder van het transmissienet en van de betrokken administraties, binnen een termijn van twintig werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangstdatum van het voorstel van de Algemene Directie Energie aan de concessieverlenende overheid.
Indien de concessieverlenende overheid beslist om de aanvraag tot wijziging van de domeinconcessie te weigeren, worden de betrokken concessiehouder, de commissie, en de beheerder van het transmissienet hiervan per aangetekend schrijven in kennis gesteld, binnen een termijn van twintig werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het voorstel van de Algemene Directie Energie. De betrokken administraties worden hiervan onder dezelfde voorwaarden geïnformeerd indien zij werden geraadpleegd in toepassing van artikel 62, § 2.
Art. 64.De bepalingen van de artikelen 60 tot 63 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvragen tot uitbreiding van de perimeter van de domeinconcessie.
HOOFDSTUK 7. - Overdracht van de domeinconcessie
Art. 65.Elke voorgenomen verrichting waarbij de rechten voortvloeiend uit de domeinconcessie geheel of gedeeltelijk worden overgedragen aan een derde, alsook elke voorgenomen verrichting die ertoe strekt zakelijke rechten te vestigen op de domeinconcessie of deze te verhuren, moet voorafgaandelijk aan de Algemene Directie Energie ter kennis worden gebracht.
Deze kennisgeving bevat ten minste: 1° een beschrijving van de voorgenomen operatie;2° de identificatiegegevens de begunstigde(n) van de overdracht;3° de contractuele documentatie betreffende de overdracht. De voorgenomen verrichting kan slechts plaatsvinden met instemming van de minister, na advies van de commissie en op voorstel van de Algemene Directie Energie.
De begunstigde derde is onderworpen aan de ontvankelijkheidscriteria van titel 2, hoofdstuk 1. De verplichtingen en voorwaarden betreffende de concessie zijn tegenstelbaar aan deze derde. Bij ontstentenis van een beslissing van niet-verenigbaarheid door de minister binnen de in het derde lid bepaalde termijn, mag de beoogde verrichting uitgevoerd worden.
HOOFDSTUK 8. - Beëindiging van de domeinconcessie
Art. 66.De rechten die aan de domeinconcessie verbonden zijn, eindigen door het verstrijken van de geldigheidsduur van de concessie overeenkomstig artikel 39, door de vervallenverklaring van de domeinconcessie door de minister of verzaking door de concessiehouder.
De rechten verbonden aan de domeinconcessie vervallen van rechtswege in geval van intrekking, verzaking, verval of verstrijken van de geldigheidstermijn van door andere wetgeving vereiste vergunningen of machtigingen.
Art. 67.In geval van ernstige tekortkoming door de concessiehouder aan de verplichtingen verbonden aan de domeinconcessie, kan de intrekking wegens vervallenverklaring van de domeinconcessie worden uitgesproken door de concessieverlenende overheid, onverminderd de geldboetes die de commissie kan opleggen krachtens de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten.
De concessieverlenende overheid richt via aangetekend schrijven een ingebrekestelling aan de concessiehouder, waarin een termijn wordt vastgelegd die niet korter mag zijn dan vijftig werkdagen, hetzij om te voldoen aan zijn verplichtingen, hetzij om uitleg te verschaffen.
Bij het verstrijken van de door de concessieverlenende overheid verleende termijn, stuurt de Algemene Directie Energie desgevallend haar voorstel tot vervallenverklaring en het desbetreffende dossier naar de minister.
De beslissing van de concessieverlenende overheid houdende de vervallenverklaring van de domeinconcessie wordt via aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de concessiehouder, van de commissie, van de beheerder van het transmissienet en van de betrokken administraties.
Volgens dezelfde procedure kan de concessieverlenende overheid bij minder ernstige tekortkomingen ook de rechten voortvloeiend uit de domeinconcessie opschorten voor de termijn die de minister bepaalt.
Art. 68.§ 1. De aanvraag tot verzaking aan de domeinconcessie wordt aan de concessieverlenende overheid gericht.
De aanvaarding van een verzaking is desgevallend onderworpen aan de uitvoering van de maatregelen vereist krachtens artikel 53, paragraaf 1, 8° en 9° en 48.
De aanvaarding van de verzaking wordt door de minister uitgesproken, op voorstel van de Algemene Directie Energie.
De beslissing van de concessieverlenende overheid houdende de aanvaarding van de verzaking van de domeinconcessie wordt via aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de concessiehouder, van de commissie, van de beheerder van het transmissienet en van de betrokken administraties. § 2. Een verzakingsvergoeding is verschuldigd, die ertoe strekt alle schade en kosten ten laste van de overheid die het gevolg zijn van de verzaking te compenseren, met inbegrip van de kosten verbonden aan de voorbereiding en organisatie van een nieuwe concurrerende inschrijvingsprocedure en het potentieel verlies van inkomsten uit het vergoedingsmechanisme.
Bij een verzaking vóór de indienststelling van de eerste productie-eenheid is het bedrag verschuldigd van de financiële garantie zoals bedoeld in artikel 17, § 1, 4°, en omvat dit de verzakingsvergoeding.
Bij een verzaking na de indienststelling van de eerste productie-eenheid blijven ook de financiële verplichtingen voor de ontmanteling ten laste van de concessiehouder.
Art. 69.§ 1. Bij vervallenverklaring of verzaking kan de concessieverlenende overheid een nieuwe concurrerende inschrijvingsprocedure organiseren overeenkomstig de bepalingen van dit besluit met het oog op de gunning van de domeinconcessie aan een andere onderneming of samenwerkingsverband van ondernemingen voor het resterende deel van de in artikel 39, § 1, bedoelde duurtijd van veertig jaar. In dat geval is de concessiehouder die verzaakt heeft aan de domeinconcessie of waarvan de domeinconcessie vervallen verklaard is aan de Staat een vergoeding verschuldigd ten belope van het totaalbedrag van de provisies voor de ontmanteling voor de gehele oorspronkelijke duur van de domeinconcessie, onverminderd de in voorkomend geval eveneens verschuldigde verzakingsvergoeding. § 2. Indien de concessieverlenende overheid geen nieuwe concurrerende inschrijvingsprocedure organiseert, worden de maatregelen die zijn voorgeschreven voor het definitief buiten gebruik stellen en het ontmantelen van de installatie, voor het beveiligen van de betrokken zone en voor het behoud en de bescherming van het mariene milieu, verwezenlijkt door de concessiehouder onder zijn verantwoordelijkheid.
Mits akkoord van de concessieverlenende overheid, na advies van de betrokken administraties en van de commissie en in functie van de evolutie van de technieken, kunnen ook andere maatregelen worden toegepast dan die welke bij de toekenning van de domeinconcessie voorzien zijn en die ten minste een evenwaardig resultaat garanderen. § 3. Indien de concessiehouder in gebreke blijft om zijn verplichtingen krachtens paragraaf 2 uit te voeren, is hij aan de Staat de in paragraaf 1 bedoelde vergoeding verschuldigd, onverminderd de in voorkomend geval eveneens verschuldigde verzakingsvergoeding.
Art. 70.Mits akkoord van de concessieverlenende overheid na advies van de betrokken administraties kunnen voor de ontmanteling van de productie-installatie, in functie van de evolutie van de technieken, andere technieken en middelen worden toegepast dan die welke bij de toekenning van de domeinconcessie beoogd werden en die tenminste een evenredig resultaat garanderen, waarbij de impact op het mariene milieu zoveel mogelijk beperkt wordt, erosieverschijnselen zoveel mogelijk vermeden worden en maximaal wordt ingezet op hergebruik of recyclage van onderdelen van de productie-installatie.
Mits akkoord van de concessieverlenende overheid na advies van de betrokken administraties, kan de concessiehouder afwijken van de verplichting tot volledige ontmanteling van de productie-installatie, met het oog op hergebruik van een deel van de productie-installatie.
TITEL 4. - Keuringsinstellingen en conformiteitsattest
HOOFDSTUK 1. - Erkenning van keuringsinstellingen
Art. 71.§ 1. Om te worden erkend, dient een keuringsinstelling aan de volgende voorwaarden te voldoen: 1° beschikken over de rechtspersoonlijkheid en onafhankelijk zijn van elke producent, uitbater van een opslaginstallatie, tussenpersoon of elektriciteitsleverancier; 2° geaccrediteerd zijn op basis van de criteria van de NBN EN 45004-norm voor de activiteiten voorzien in dit besluit, overeenkomstig het accreditatiesysteem ingesteld in toepassing van artikel VIII.30 van het Wetboek van economisch recht, of door een gelijkwaardig accreditatiesysteem ingesteld in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte; 3° zich ertoe verbinden verslagen, opgemaakt in het kader van de bezoeken gebracht aan de productie-installaties van groene stroom die betrekking hebben op het conformiteitsattest, aan de minister en aan de commissie over te maken. § 2. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de minister en vergezeld van de nodige bewijsstukken. De minister kent de erkenning toe of weigert ze na onderzoek van de aanvraag en na advies van de commissie. De erkenning wordt toegekend voor een hernieuwbare periode van drie jaar. § 3. De minister trekt in de volgende gevallen de erkenning van een keuringsinstelling in: 1° wanneer de keuringsinstelling niet meer voldoet aan de voorwaarden voor erkenning bepaald in paragraaf 1;2° wanneer de keuringsinstelling het onderwerp uitmaakt van een intrekking van haar accreditatie;3° wanneer herhaaldelijke fouten zijn vastgesteld bij de uitoefening van haar opdrachten. De beslissing van intrekking wordt gemotiveerd. Zij wordt pas genomen nadat de instelling behoorlijk door de minister of de Algemene Directie Energie werd opgeroepen. § 4. De keuringsinstelling is belast met het afleveren van het conformiteitsattest bedoeld in titel 4, hoofdstuk 2, en het uitoefenen van een periodieke controle, minstens jaarlijks, op de conformiteit van de gegevens opgenomen in het conformiteitsattest.
HOOFDSTUK 2. - Conformiteitsattest
Art. 72.§ 1. Een productie-eenheid van een productie-installatie elektriciteit zoals bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 26/06/1999 numac 1999000502 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 77, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/1999 numac 1999022439 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen sluiten wordt enkel beschouwd als productie-eenheid van groene stroom indien haar een conformiteitsattest, afgeleverd door een erkende keuringsinstelling, werd toegekend. § 2. Het conformiteitsattest toont aan dat de effectief geproduceerde elektriciteit groene stroom is en dat de geproduceerde hoeveelheid wordt berekend volgens de geldende meetnormen. Het vermeldt minstens het volgende: 1° de bron(nen) met aanwending van dewelke de elektriciteit wordt geproduceerd;2° de technologie gebruikt voor de productie;3° de technologie gebruikt voor de berekening van de productie;4° het netto-ontwikkelbaar vermogen van de installatie;5° eventuele tegemoetkomingen of subsidies toegekend voor de constructie of de werking van de productie-installatie, of voor elektriciteitsproductie door deze productie-installatie;6° de voorziene datum van indiensttreding van de installatie;7° de productieplaats.
Art. 73.Elke aanvraag voor een conformiteitsattest wordt gericht aan een erkende keuringsinstelling overeenkomstig artikel 72.
In geval van wijziging van de meetinstrumenten of van elk element opgenomen in het conformiteitsattest, meldt de houder van het attest dit aan een erkende keuringsinstelling binnen de vijftien dagen. Deze laatste zal, in voorkomend geval, een nieuw attest opmaken.
Art. 74.De commissie kan te allen tijde van een erkende keuringsinstelling vereisen dat zij een controle verricht en nagaat of de elementen opgenomen in het conformiteitsattest met de werkelijkheid overeenstemmen. Zoniet wordt het conformiteitsattest ingetrokken.
TITEL 5. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten1
betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en de vergoeding van de houders van een offshore domeinconcessie in geval van onbeschikbaarheid van het Modular Offshore Grid
Art. 75.In artikel 1, § 2, 3°, van het koninklijk besluit van 16 juli 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten1 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en de vergoeding van de houders van een offshore domeinconcessie in geval van onbeschikbaarheid van het Modular Offshore Grid worden de woorden "certificaat van oorsprongsgarantie" vervangen door het woord "conformiteitsattest".
Art. 76.§ 1. De titel van hoofdstuk II wordt vervangen als volgt : "HOOFDSTUK II. Bijzondere bepalingen voor het toekennen van garanties van oorsprong voor groene stroom geproduceerd door de installaties bedoeld in de artikelen 6 en 6/3 van de wet en voor het toekennen van groenestroomcertificaten voor groene stroom geproduceerd door de installaties bedoeld in artikel 6 van de wet". § 2. In artikelen 2, 1° en 4 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 6 van de wet" vervangen door de woorden "artikel 6 of 6/3 van de wet".
Art. 77.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, 3°, worden de woorden "certificaat van oorsprongsgarantie" vervangen door het woord "conformiteitsattest";2° in paragraaf 4, worden de woorden "certificaat van oorsprongsgarantie" vervangen door het woord "conformiteitsattest" en de woorden "gegevens opgenomen in de oorsprongsgarantie" vervangen door de woorden "gegevens opgenomen in het conformiteitsattest".
Art. 78.In hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling II van hoofdstuk II als volgt vervangen: "Afdeling II - Conformiteitsattest.".
Art. 79.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, worden de woorden "indien haar een certificaat van oorsprongsgarantie, afgeleverd door een erkende keuringsinstelling, toegekend wordt" vervangen door "indien haar een conformiteitsattest, afgeleverd door een erkende keuringsinstelling, toegekend wordt";2° in paragraaf 2, worden de woorden "certificaat van oorsprongsgarantie" vervangen door het woord "conformiteitsattest".
Art. 80.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, worden de woorden "certificaat van oorsprongsgarantie" vervangen door het woord "conformiteitsattest";2° in het tweede lid, worden de woorden "certificaat van oorsprongsgarantie" vervangen door het woord "conformiteitsattest";de woorden "het certificaat" worden vervangen door de woorden "het attest" en de woorden "een nieuw certificaat" worden vervangen door de woorden "een nieuw attest".
Art. 81.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de woorden "certificaat van oorsprongsgarantie" telkens vervangen door het woord "conformiteitsattest".
Art. 82.In artikel 8 van hetzelfde besluit, worden de woorden "certificaat van oorsprongsgarantie" vervangen door het woord "conformiteitsattest". Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten2
betreffende de instelling van een systeem voor de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen
Art. 83.In artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 11/08/2004 numac 2004015109 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 04/11/2004 numac 2004015200 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Verdragen : 1. Overeenkomst betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese Synchrotronstralingsinstallatie, en Bijlagen, opgemaakt te Parijs op 16 december 1988; 2. Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de gezamenlijke deelname aan de Europese Synchrotronstralingsinstallatie alsook de wijze van uitvoering daarvan, en Uitwisseling van brieven, ondertekend te Brussel op 12 november 1990; 3. Protocol van toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Overeenkomst van 16 december 1988 betreffende de bouw en de exploitatie van een Europese installatie voor synchrotronstraling, en Bijlage, opgemaakt te Parijs op 9 december 1991. - Erratum . Addendum (II) sluiten2 betreffende de instelling van een systeem voor de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "artikel 3(9) van de richtlijn 2009/72/CE en in artikel 15 van de richtlijn 2009/28/CE" worden vervangen door de woorden " artikel 19 van richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hiernieuwbare bronnen";2° in 3° worden de woorden "certificaat van oorsprongsgarantie" vervangen door het woord "conformiteitsattest".
Art. 84.In hetzelfde besluit worden de woorden "in artikel 6 van de wet" telkens vervangen door de woorden "in artikel 6 of 6/3 van de wet".
HOOFDSTUK 2. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 85.De minister bevoegd voor Energie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 juni 2024.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Energie, T. VAN DER STRAETEN